mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
06-01-2012
halal vlees en intolerant atheïsme
Dat ik
atheïst ben, dat is geweten. Dat ik antiklerikaal ben, eveneens. Voor mij, hier
in ons land, in het landelijke Werchter, in mijn omgeving, betekent het dat ik
mij sterk afzet tegen de katholieke kerk en haar invloed op de mensen, op de
opvoeding van onze kinderen en op de maatschappij. Ik bekommer mij veel minder
om het protestantisme, de mormonen of de moslims, gewoon omdat ik er niet direct
mee geconfronteerd ben.
Ik heb op
een bijzonder pijnlijke manier moeten vaststellen dat binnen de Vlaamse georganiseerde
vrijzinnigheid een rabiate islamofobie aanwezig en werkzaam is die ook nog de
steun geniet van de leiding van die organisatie. Mijn aanvankelijke verbazing en
wrevel over die situatie is snel omgeslagen in een radicale breuk met die
mensen. Maar ik ben er nog altijd niet over heen. Wanneer ik me afvroeg waarom
ik het spontaan en met zoveel overtuiging en emotie oneens was met die
strekking binnen de vrijzinnigheid, dan moest ik het antwoord schuldig blijven.
Als ik zo tegen godsdienst ben, waarom dan niet tegen de Islam, net zo goed als
tegen het Christendom, de Mormonen enzovoort?
Ik denk dat
ik intussen een deel van het antwoord gevonden heb.
Tijdens mijn
loopbaan heb ik veelvuldige en intense contacten gehad met vreemdelingen,
meestal studenten aan de Leuvense Universiteit. Ik heb mezelf slechts zelden
betrapt op echt racisme, dat wil zeggen dat ik iemand zou geminacht hebben
omdat hij of zij geen blanke was. Ik heb daar geen verdienste aan, het was
gewoon zo, ik heb ook als kind nooit gedacht dat vreemdelingen minderwaardig
waren, dat de zwartjes in onze Kongo minder mens waren dan wij.
Nochtans is dat
altijd de overheersende opvatting geweest in onze beschavingsgeschiedenis,
indien we hier dat woord mogen gebruiken. Het verrast en verbaast me steeds
weer wanneer ik lees hoe uiterst verstandige mensen zoals Kant of Voltaire er
ideeën op nahielden over de andere rassen waarover wij, of toch de meesten
onder ons, of dat hoop ik toch, ons nu zouden doodschamen.
Hoe dan ook,
het is bij mij nooit opgekomen dat een Indiaan, een Japanner, een Hottentot of
een Eskimo echt anders zou zijn dan ik. De lichamelijke verschillen zijn louter
dat, uiterlijke en oppervlakkige kenmerken, de huidskleur is alleen dat: de
kleur van de huid, dieper gaat het niet. Het heeft allemaal geen bepalende invloed,
wij zijn allemaal mensen, zoals blijkt uit het feit dat wij ook probleemloos met
elkaar kunnen paren. De individuele verschillen binnen elk ras zijn vaak veel
opvallender dan wat bijvoorbeeld blank en zwart zogezegd scheidt.
Het is ongetwijfeld
dat spontaan aanvoelen van de fundamentele gelijkheid van alle mensen die ervoor
gezorgd heeft dat ik zo geschokt was door het onverholen racisme en de vreemdelingenhaat
van een aantal zogenaamde vrijzinnigen tegenover de moslims. Ik kan nog
begrijpen dat men zich druk maakt over de Islam, zoals ik me wel eens laat gaan
over het Christendom, vanuit een vrijzinnig standpunt. De Islam is inderdaad
geen haar beter, of slechter. Maar daarover gaat het niet meer bij deze lieden.
Hun vrijzinnigheid is maar het mom waaronder hun rassenhaat schuilgaat. Dat
blijkt vooral uit het feit dat hun hevige emoties zich niet zozeer richten op
de Islam als godsdienst, op de theologen of op de bedienaars van de eredienst,
maar op de eenvoudige gelovigen.
Zo wil men
de moslims te allen prijze verhinderen om hun offerdieren ritueel te slachten.
Dat punt is, tot mijn niet geringe verbazing, een centraal punt voor een
bepaalde strekking binnen de vrijzinnigheid, die zich de Werkgroep Atheïsme
noemt. Men gaat er zelfs allianties voor aan met Gaia, die het slachten van
offerdieren zonder verdoving eveneens bestrijden.
Er is naar mijn
aanvoelen echter een belangrijk verschil tussen Gaia en die vrijzinnigen.
Gaia is begaan om dierenrechten, naar ik vermoed vanuit een aanvoelen dat
dieren niet onnodig hoeven te lijden en dat het de mens niet siert om dat te
doen. Ik ben het daar hartsgrondig mee eens. Ik meen dat wij zo weinig mogelijk
hogere diersoorten moeten consumeren. Wij hebben gemeenschappelijke voorouders,
wij behoren allen tot één biologische levensvorm en als dusdanig verdienen de
dieren ons respect. Dat blijkt onder meer uit de menselijke gewoonte om
huisdieren te houden, die eten we toch ook niet op?
Terloops wil
ik opmerken dat in bepaalde gevallen het opeten van dieren me een toelaatbare
afwijking van die regel lijkt. Neem nu schapen en geiten. Ik neem aan dat er,
zoals bij de mens, evenveel mannelijke lammeren geboren worden als vrouwelijke.
De vrouwelijke gebruiken we voor hun melk, maar van de mannelijke hebben we er
maar een beperkt aantal nodig voor de voortplanting. Dus is er een oneconomisch
overschot van mannelijke lammeren. Dat is ook zo voor de kippen, de runderen en
voor alle dieren waarvan we hetzij de melk, de eieren of de jongen gebruiken
voor onze voeding. We zouden al die mannetjes meteen kunnen doden bij de
geboorte en dat gebeurt ook bij de kippen bijvoorbeeld. Mannelijke lammeren en
kalveren laten we wat ouder worden, tot ze slachtrijp zijn en dan eten wij ze
op. Ik geef toe, het is een subtiel onderscheid, maar als ik in de supermarkt
vlees kies, dan is dat bij voorkeur lamsvlees en kalfsvlees, een bewuste keuze
omdat die dieren er nu eenmaal moeten zijn, maar als economisch overschot geen
overlevingskansen hebben. Het is als het ware een natuurlijk bijproduct van de
veeteelt, die gericht is op de minder verwerpelijke melkproductie.
Zo heb ik
ook geen echt principiële bezwaren tegen het eten van vlees van dieren die hun
economische rol gespeeld hebben, zoals oude melkkoeien, -schapen en geiten, of
fokstieren en bokken (in de mate dat die eetbaar zijn). Het kweken van dieren
enkel en alleen voor hun vlees, zoals varkens, stuit me meer tegen de borst.
Maar ik geef toe, ik vind dat ik om principiële redenen eigenlijk strikt vegetariër
zou moeten zijn of zelfs veganist (die eten zelfs geen melk of eieren). Maar ik
ben nu eenmaal opgevoed in een andere wereld en dus ben ik niet fanatiek in die
zaken. Ik eet dus kalfsvlees en lam met mate. Vroeger at ik meer vis, als een
alternatief voor vlees, maar dat is het probleem maar verleggen: vissen zijn
ook dieren. Ik zie weinig verschil tussen een kip en een karper, bij manier van
spreken.
Maar retournons à nos moutons, zoals men in
het Frans zegt, hoewel het hier veeleer het achterlaten van de schapen en de geiten
en zo is.
Die bepaalde
groep binnen de vrijzinnigheid verzet zich niet zozeer tegen het slachten en
verorberen van dieren, het zijn geen vegetariërs of veganisten, maar wel tegen
het ritueel slachten, zonder verdoving, van offerdieren en van vee voor zogenaamd
halal vlees, dat dus eveneens onverdoofd is gedood.
Naar
verluidt is het slachten van vee zonder verdoving overigens helemaal geen
verplichting volgens de Koran, zoals ook het dragen van een hoofddoek maar met
enige moeite uit de oorspronkelijke religieuze teksten kan afgeleid worden.
Enkel het strikte Jodendom heeft een expliciet verbod op het verdoven van
slachtdieren. Slechts een beperkt gedeelte van het zogenaamd halal vlees is
afkomstig van dieren die zonder verdoving geslacht zijn. Maar dat terzijde, of
toch enigszins.
Nee, die bepaalde
groep van zogenaamde atheïsten heeft geen probleem met het eten van vlees, maar
wel met het onverdoofd slachten, niet omwille van het dierenleed, maar omdat de
wet het verbiedt. Er is inderdaad Belgische en Europese wetgeving die het
verdoven oplegt, maar er is praktisch overal nationale en internationale
wetgeving die uitzonderingen toestaat voor rituele slachting. Men kan daarbij
nog een onderscheid maken tussen de offerdieren die geslacht worden bij
bijzonder gelegenheden zoals het einde van de Ramadan, en aan de andere kant de
dieren die geslacht worden voor halal consumptie. Persoonlijk ben ik geneigd om
minder zwaar te tillen aan de beperkte slachting zonder verdoving van
offerdieren, hoewel ik pleit om in overleg met de betrokken godsdiensten tot een
geleidelijke overgang naar minder gruwelijke praktijken te komen. Het zonder
verdoving slachten van dieren in een commerciële context lijkt me uit den boze,
er is ook geen duidelijke religieuze verantwoording voor te vinden en moet dus
verboden blijven.
De atheïsten
over wie ik het heb zijn dus tegen de uitzondering die de wet toestaat. Dat is
hun goed recht, wij leven in een vrij land, er is het recht op vrije
meningsuiting, wat die mening ook is, zolang niemand daarbij nadeel ondervindt.
Men kan voor abortus zijn of tegen, maar daarom moeten we elkaar nog de kop
niet inslaan. Maar zij organiseren manifestaties en acties, al dan niet samen
met Gaia, tegen rituele slachtingen. Kijk, dat is nu waar ik bij steiger.
Met
dergelijke acties schoffeer je de moslims bij hun traditionele religieuze rituelen
en culturele feesten en zoiets doe je niet, vind ik. Ik ga ook niet een
katholieke eredienst verstoren, een begrafenisdienst bijvoorbeeld, al zit ik me
altijd zwaar te ergeren. Ik vind de Heilig Bloedprocessie en de Virga
Jessestoet een verschrikking, maar ik beperk de uitdrukking van mijn afschuw
tot het wegblijven van die gelegenheden. Van mij mag de Landelijke Gilde in de
meimaand liederen zingen bij Mariakapelletjes, met kaarsjes en al, ik vind dat
zelfs ontroerend.
Ik begrijp
dus de verontwaardiging en de woede niet van deze zogenaamd vrijzinnigen bij de
rituele slachting van offerdieren. Het gaat hen immers niet om het dierenwelzijn,
maar om de uitzondering die de Islam heeft bekomen op de wetgeving, op
religieuze gronden. Men gunt het die bevolkingsgroep niet dat zij hun eigenheid
op die manier uiten, zoals zij ook niet aanvaarden dat hun vrouwen en meisjes
een hoofddoek dragen. Het was inderdaad de vrijzinnige directrice van het Antwerps
atheneum, gesteund door de even vrijzinnige voorzitster van het
Gemeenschapsonderwijs, die de actie tegen het dragen van hoofddoeken op school
op gang trokken en voor het gerecht brachten. Uit de hoofddoekenkwestie blijkt
duidelijk dat het niet gaat om misdaden of onmenselijke handelingen, zoals men
nog zou kunnen stellen als het gaat om het slachten van dieren zonder
verdoving. Door een hoofddoek te dragen doet men niemand kwaad, berokkent men
niemand last, men ziet er alleen anders uit.
En daar gaat
het om voor deze in de grond allesbehalve vrijzinnigen: zij aanvaarden niet dat
men er anders uitziet, dat men zich anders kleedt, dan men zich anders
gedraagt, dat men andere tradities en gebruiken heeft, al dan niet religieus
geïnspireerd. Dat is geen vrijzinnigheid, dat is racisme en wel van het ergste en
meest gevaarlijke soort, dat hebben onze ouders meegemaakt met het Nazisme en
andere vormen van fascisme en totalitarisme. Het gaat hier om grove en onredelijke
onverdraagzaamheid tegenover wie anders is, ook als niemand daar echt last van
heeft. Het gaat om het beledigen, hinderen, kwetsen, diaboliseren en uiteindelijk
vervolgen van onschuldige medeburgers. Dat is schandelijk en onmenselijk en het
heeft niets te maken met vrijzinnigheid en atheïsme, meer nog, het is in strijd
met de grond zelf van elk oprecht en weloverwogen humanisme, met de basisideeën
van de Verlichting en met de Rechten van de Mens. Het atheïsme, als uiting van
het meest nobele en meest tolerante in de mens heeft niets te maken met
dergelijk verwerpelijk gedrag en met dat soort liefdeloze en gevaarlijke ideeën
en praktijken. Wie niet verdraagzaam is, kan zich niet met recht atheïst
noemen.
Zo zie je
dus maar. Atheïst ben ik, zeer overtuigd zelfs en bovendien fervent antiklerikaal.
Maar ik ben geen racist. Ik kom uit voor mijn gedacht, zonder een blad voor de
mond te nemen. Ik spaar de Kerk niet, noch haar verantwoordelijken. Maar ik heb
willens en wetens nog nooit een gelovige persoonlijk beledigd, uitgelachen of
gehinderd bij het uitoefenen van zijn of haar rituele gebruiken. Er is, dat
hoop ik althans, een hemelsbreed (!) verschil tussen mijn soms nogal krachtig
uithalen naar de misbruiken binnen het christendom en de verfoeilijke
onverdraagzaamheid van bepaalde individuen binnen de georganiseerde vrijzinnigheid
tegenover allochtone moslims.
Ik heb me dan
ook meteen nadrukkelijk en onvoorwaardelijk gedistantieerd van hun uitspraken,
hun geschriften en hun acties en me al na enkele dagen laten schrappen in die
Werkgroep. Omdat het hoofdbestuur van de Humanistisch-Vrijzinnige Vereniging
dat niet doet en daardoor integendeel deze verwerpelijke opinies en acties steunt
en bijtreedt, heb ik ook afstand genomen van deze vereniging en mijn
lidmaatschap na één turbulent en teleurstellend jaar niet vernieuwd. Ik heb me
duidelijk zwaar vergist toen ik meende dat ik daar kon thuiskomen.
De intolerante
vrijzinnigheid staat in haar vreemdelingenhaat op één lijn met het christelijk en
moslimfundamentalisme dat zij zo zegt te bestrijden. Daaruit blijkt de ware
aard van die lieden. Ik ontzeg hen, in naam van al wat mij dierbaar is en in
naam van de hoogste principes van de Rede, het recht om zich vrijzinnig,
humanistisch of atheïstisch te noemen. Zij zijn een smet op het blazoen van de
Verlichting en de Menselijkheid.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
05-01-2012
Skype
Terwijl
onweer en storm over Vlaanderen raast, wil ik hier verslag uitbrengen over mijn
jongste verkenning van de technologie die onze moderne wereld aanbiedt.
Enige tijd
geleden hielp ik een bevriende buurvrouw bij haar eerste stappen in de
computerwereld. Dat was vooral e-mail, voor contacten met haar familie en
kennissen en voor het verzenden en ontvangen van fotos van en naar haar
kinderen en kleinkinderen. Een van haar kinderen woont met zijn gezin in de
Verenigde Staten en had haar gewezen op de mogelijkheden om via de PC te
communiceren, beeld en geluid. Dat wou ze wel eens proberen en ze vroeg me ook
daarbij om hulp. Maar ik had zelf geen ervaring met zoiets en dus werd het wat
op de lange baan geschoven.
Mijn tweede kleindochter
vroeg voor haar Kerst- en nieuwjaarsgeschenk van ons een webcamera met micro.
Haar beste vriendinnetje was naar het Verenigd Koninkrijk geëmigreerd en ze wou
met haar contact houden. Dat was voor mij de aanleiding om ook zelf de stap te
zetten. Op mijn PC was het programma Skype voorgeprogrammeerd en met de hulp
van mijn erg handige oudste zoon was ik binnen enkele minuten aangemeld en online.
Ik ga je
niet vervelen met technische details. In de praktijk komt het hierop neer. Al
wat je nodig hebt is een PC of Mac, uitgerust met een webcamera of 'webcam',
een microfoon en luidsprekers of een koptelefoon of oortjes. In veel laptops is dat allemaal ingebouwd, zo niet
kan je zelfs bij Kruidvat een webcamsetje aanschaffen voor een peulschil. Je haalt
Skype gratis van het internet, je kiest een naam en een paswoord en dat is het.
Je kan nu zomaar een videoconferentie houden met andere mensen die op Skype
zitten en die aangemeld zijn. Je ziet je correspondent op scherm en jezelf in
een klein schermpje rechtsonder.
Mijn eerste gesprek
was met Jacques, mijn Nederlandse vriend die ik via mijn blog leerde kennen. Wij
mailen veel en bellen af en toe, maar we hebben elkaar nog nooit in levenden
lijve ontmoet. Ook voor hem was het de eerste keer en wij waren allebei erg
opgetogen over het resultaat. Het beeld en de klank waren uitstekend, met
minimale haperingen. We waren meteen heel gemoedelijk aan het praten, we
vergaten dat we een technologisch hoogstandje aan het uitvoeren waren en gingen
helemaal op in het gesprek. Toen Lut even in beeld kwam, hebben we ook haar
meteen betrokken in onze conversatie en ook zij was onmiddellijk gewonnen voor
het skypen.
Deze manier
van contact opnemen voelt heel natuurlijk aan en voegt echt een dimensie toe
aan het telefoneren, dat ik altijd erg kunstmatig en onpersoonlijk heb gevonden
en dus vrijwel nooit doe, behalve wanneer het nuttig of nodig is.
Videoconferentie of skypen is werkelijk helemaal anders, het is natuurlijk
geen live gesprek, maar het komt wel erg in de buurt. Je kijkt elkaar in de
ogen, je reageert op de lichaamstaal en vooral: je weet dat je zelf ook
zichtbaar bent en dat is denk ik het verschil met telefoneren, waarbij je
onzichtbaarheid altijd zorgt voor een slag om de arm, een bepaalde terughoudendheid
en dat zorgt voor het onvolkomen, theatraal, onecht contact dat zo typisch is
voor telefonie. Met het beeld erbij ben je veel dichter bij de levende realiteit.
Zo, nu weet
je dat je me niet alleen kan mailen, bellen, schrijven en opzoeken, je kan me
nu ook skypen. Mijn skype-naam is karel.d.huyvetters zoals in mijn e-mail adres.
Toen ik laatst keek, waren er ongeveer dertig miljoen mensen online. Binnenkort
zullen we net zo vlot op die manier communiceren als nu via mail, chat en
telefoon, waarschijnlijk nog meer zelfs. Skype (en tal van andere dergelijke
programmas) is beschikbaar voor ongeveer elk denkbaar toestel, ook iPhone en
Blackberry en zo. Dat belooft
O, heb ik al
vermeld dat je videoconferenties met ander Skype-klanten helemaal gratis zijn?
Voor sommige andere diensten zoals bellen naar vaste lijnen en smsen moet je
betalen, let dus een beetje op wat je aanklikt.
Misschien
tot ziens?
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
27-12-2011
Stakingsrecht in een parlementaire democratie
Wij leven in
een democratie en gelukkig maar. Het volstaat om even naar de beurtelings pathetische
en schrijnende beelden uit Noord-Korea te kijken om te zien hoe goed wij het
hier hebben. Een van de grondregels van de democratie is dat de meerderheid
beslist. Dat is het gevolg van een ander basisbeginsel: alle burgers zijn
gelijkgerechtigd. Er is niemand die zich kan beroepen op afkomst, bezit, kennis,
geslacht of ras om zich boven de medeburgers te verheffen. Dat was vroeger wel
het geval. De adel was gedurende het grootste gedeelte van onze geschiedenis
een hogere stand of kaste en ook priesters en religieuzen behoorden tot een
geprivilegieerde groep; rijken geschoolden hadden ook voordelen en het
stemrecht was tot na de Tweede wereldoorlog voorbehouden aan mannen.
Als iedereen
gelijk is in rechten, hoe moeten we de samenleving dan organiseren? Het is vanzelfsprekend
niet mogelijk om iedereen zijn of haar zeg te laten hebben als er beslissingen
moeten genomen worden en afspraken gemaakt. In ons land en in veel andere hebben
we een parlementaire democratie. Dat wil zeggen dat er vrije verkiezingen zijn
voor vertegenwoordigers van het volk, die dan namens ons de beslissingen nemen.
Dat verlegt het probleem natuurlijk alleen maar, want het is weinig
waarschijnlijk dat die vertegenwoordigers het vaker eens zouden zijn dan de
burgers die zij vertegenwoordigen. In tegendeel zelfs: het is precies hun taak
om de verschillende opvattingen van de burgers te verwoorden, ze worden
verondersteld van mening te verschillen.
En dus
hebben we nog een andere basisregel nodig om een einde te maken aan de
discussies, waarbij iedereen probeert de andere te overtuigen van zijn of haar
gelijk. In een democratie beslist de meerderheid. Over alle wetsvoorstellen
wordt gestemd en enkel wanneer de meerderheid van de parlementsleden voor
stemt, is het voorstel aangenomen. Meestal is een gewone meerderheid voldoende:
er moeten meer stemmen voor zijn dan tegen, bijvoorbeeld 51/50. Meteen zie je
de relativiteit van die basisregel: het kan gaan om slechts één stem. Dat
betekent dat bijna evenveel vertegenwoordigers tegen zijn als voor. Echt democratisch
lijkt dat niet en meestal zal men proberen om een ruimere meerderheid te
hebben. Soms, voor belangrijke beslissingen, is een ruimere meerderheid zelfs
verplicht, precies om het democratisch karakter veilig te stellen, om te
verhinderen dat een zeer kleine meerderheid haar wil zou opdringen aan een zeer
ruime minderheid. In België is voor heel wat aangelegenheden een tweederden meerderheid
vereist, die soms nog verder gekwalificeerd is, bijvoorbeeld dat er ook een
meerderheid moet zijn in elk van de gemeenschappen en gewesten.
Zon bijzondere
meerderheid is een bijkomende garantie voor een ruime steun voor belangrijke
veranderingen, maar het is in feite een beperking van de regel dat de
meerderheid beslist. Zo kan een minderheid van slechts één derde van de
vertegenwoordigers verhinderen dat twee derden van het parlement een geldige
beslissing neemt. Wij Vlamingen weten er alles van: de Franssprekende Belgen
blokkeren zo sinds 1830 elke vooruitgang in onze ontvoogdingsstrijd.
Maar goed,
laten we maar aannemen dat een parlementaire democratie waarin bij
meerderheidsbeslissingen geregeerd wordt, zonder enige twijfel beter is dan elk
ander, niet democratisch systeem, zoals de Noord-Koreaanse dictatuur, of de
presidentiële democratieën in Frankrijk en Amerika, waar één man (voorlopig
geen vrouwen ) zijn veto kan stellen tegen democratische beslissingen van het
parlement en eenzijdig de oorlog kan verklaren, zonder daarover het parlement
te raadplegen.
Betekent dat
nu dat alle wetten die door het parlement gestemd zijn ook goed zijn?
Het is een
vraag die ik me dikwijls gesteld heb. In de jaren zestig hoorde ik professor
ethiek Louis Janssens zeggen: de meerderheid heeft altijd gelijk, wij mogen ons
niet onttrekken aan de wil van de meerderheid. Dat is me altijd bijgebleven.
Het is een goed principe om te onthouden en in te roepen als we ooit zouden
twijfelen. Maar ik meen dat we hier een belangrijk onderscheid kunnen en zelfs
moeten maken.
Het is
immers zo, dat zelfs een parlement bevolkt met uitsluitend verstandige en deskundige
mensen die bovendien met de beste bedoelingen bezield zijn, toch dwaze,
onwerkzame en zelfs nefaste wetten goedkeuren. Het is immers goed mogelijk dat
men niet alle consequenties tijdig heeft voorzien, of dat bepaalde aspecten aan
de aandacht ontsnapt zijn, of dat nieuwe, onvoorziene omstandigheden de
goedgekeurde wetten onuitvoerbaar of overbodig maken, terwijl het ontbreken van
meer aangepaste wetten zorgt voor grote rechtsonzekerheid of zelfs onrechtvaardigheid.
Zo heeft men
op een bepaald ogenblik in België beslist om asielzoekers een soort leefloon
toe te kennen van bij hun aankomst, in afwachting van de behandeling van hun
vraag. Een nobel initiatief, ware het niet dat het nieuws daarvan zich als een
lopend vuurtje verspreidde over de hele wereld, met een toevloed van
asielzoekers tot gevolg, waarvan slechts een kleine minderheid uiteindelijk
toegelaten werd. De toepassing van de wet trok dus massaal kandidaten aan en zorgde
voor een overbelasting van de betrokken diensten, maar vooral ook voor een
enorm tekort in de budgetten. Het heeft dus niet lang geduurd voor men die wet
heeft aangepast.
Wij moeten
dus vaststellen dat niet alle wetten optimaal zijn en dat is nog een voorzichtig
understatement. Betekent dat dan dat wij die wetten niet moeten naleven?
Dat is een
belangrijke vraag en hier duikt het onderscheid op. Het is ondenkbaar dat wij
het aan de burgers zouden overlaten om te beslissen welke wetten zij zouden
naleven en welke niet. Het kan niet anders dan dat alle burgers alle wetten
moeten naleven, er is geen alternatief. Maar zoals we zagen, zijn niet alle
wetten goede wetten, noch weerspiegelen zij altijd de wil van de meerderheid
van de bevolking. Als wij aan de burgers zouden vragen of zij het eens zijn met
algemene belastingsverhogingen of besparingen in de sociale uitkeringen, dan
zou het antwoord wellicht negatief zijn. Er zijn nu eenmaal onaangename beslissingen
die toch moeten genomen worden. En eens een wet van kracht is, mag niemand zich
er nog aan onttrekken.
De
meerderheid beslist dus altijd en wij moeten ons daarbij neerleggen, omdat het
tegenovergestelde, namelijk beslissingen door een minderheid, altijd veel erger
is, als principe althans. Het is immers perfect mogelijk dat een kleine
minderheid, of zelfs één persoon, zoals een absolute vorst, uitstekende
beslissingen neemt, waartoe een democratisch parlement nooit in staat zou zijn,
precies wegens de uiteenlopende belangen die de volksvertegenwoordigers voorstaan.
Maar tegen de beslissingen van een absolute vorst of een oligarchie is geen
verhaal of verzet mogelijk. De geschiedenis leert ons dat all power corrupts, absolute power corrupts
absolutely. Macht
leidt tot misbruik. Enkel in een democratie heeft men enige garantie dat de
beslissingen uiteindelijk in het voordeel van de meerderheid van de bevolking
zullen zijn, precies omdat het volk daarover zelf kan oordelen, wanneer het op
gezette tijdstippen zijn vertegenwoordigers kan kiezen en bepaalde partijen aan
de macht kan brengen of ze daaruit ontzetten.
Alle wetten,
hoe gebrekkig, onvolledig of onrechtvaardig ook, moeten dus nageleefd en
geëerbiedigd worden. Maar dat betekent geenszins dat alle wetten ook goed zijn.
De meerderheid beslist, daar blijven we bij, maar de meerderheid heeft niet
altijd gelijk, en dat is even belangrijk als de eerste vaststelling. De
meerderheid kan zich vergissen, zowel de meerderheid van de bevolking als de
meerderheid van de verkozenen. Het is niet omdat de meerderheid beslist heeft,
dat iets juist, goed, billijk en rechtvaardig is.
Er zijn
voorbeelden genoeg van beslissingen die door parlementen genomen zijn en die
een land en een bevolking in het onheil gestort hebben. Zo was het pure waanzin
om bij het uitbreken van de Eerste wereldoorlogen al de verdragen uit te voeren
die men had gesloten en zo een lokaal conflict te laten ontaarden in een
wereldbrand, enkel en alleen omdat men zich ertoe verbonden had om een ander
land te steunen indien het aangevallen werd.
Het Nazisme
beschikte in Duitsland over een grote parlementaire meerderheid, hoe die ook
tot stand gekomen was. Het was die meerderheid die de Jodenwetten goedkeurde.
In de Verenigde Staten heeft het tot in de jaren 1960 geduurd voor er een einde
kwam aan de officiële segregatie van blank en zwart en de zwarte bevolking
stemrecht verkreeg. In Italië stemde het parlement jarenlang wetten die een eerste
minister, Berlusconi, moesten buiten vervolging stellen voor corruptie,
machtsmisbruik, belastingsfraude, belangenvermenging &c. En zo kunnen we
nog lang doorgaan.
Wat kunnen
wij als burger doen tegen wetten die democratisch gestemd zijn, maar waarvan we
overtuigd zijn dat ze onjuist en onrechtvaardig zijn?
Om te
beginnen mogen we niet te rap denken dat wetten slecht zijn. Het is niet omdat
ze ons als persoon of als lid van een bepaalde groep slecht uitkomen, dat ze
verwerpelijk zijn. Hogere belastingen voor wie meer verdient zal altijd door de
enen verdedigd worden en door de anderen bestreden. Maar zolang de wet niet
veranderd wordt, moet hij nageleefd worden en belastingsontduiking is geen
individueel recht maar een misdaad.
Dat is een
teer punt. Wij hebben als individu altijd de indruk dat het ons goed recht is
om bepaalde wetten naast ons neer te leggen of de gevolgen ervan te
neutraliseren. Wij zien de staat dan als een vijandige instelling, die ons
fnuikt in onze persoonlijke ambities en mogelijkheden. Ik kan die redenering
begrijpen, het is immers niet zelden ook zo. Maar in een democratie kan het niet
dat men selectief is in het naleven van de wetten. Het is alles of niets. Ofwel
gehoorzaamt men alle wetten, ofwel stelt men zich buiten de gemeenschap, maar
dan zal verrassend snel blijken hoe hard we als individu die gemeenschap nodig
hebben.
We moeten
ons dus neerleggen bij alle wetten, ook dwaze en onrechtvaardige, maar dat
belet ons niet om ze met alle democratische middelen te bestrijden. Zo gebeurt
het vaak dat een nieuw samengestelde regering en een nieuw verkozen parlement
belangrijke nieuwe beslissingen nemen, die ingaan tegen die van vorige regeringen.
Bepaalde voordelen kunnen ingetrokken worden en nieuwe kunnen ingevoerd worden.
Dat is de kracht van de democratie: de wetten zijn niet door God of de Vorst
bepaald en onveranderlijk vastgelegd, zoals vroeger, maar door de
volksvertegenwoordigers alleen en kunnen dus voortdurend veranderd worden, al
naargelang de omstandigheden en de noodwendigheden en de inzichten van de wetgevers.
De wetten zijn dus relatief, niet absoluut. Ze zeggen nu eens dit, dan weer
dat. Ze zijn soms goed, soms slecht en nooit volmaakt. We moeten ze altijd
toepassen, maar we kunnen en moeten ze ook altijd opnieuw in vraag stellen.
Het is dus
juist dat in een democratie de meerderheid altijd beslist, maar het is helemaal
niet zo dat die meerderheid altijd gelijk heeft. De beslissingen worden genomen
bij meerderheid, maar dat betekent niet dat ze daardoor ook steeds juist zijn.
Elke burger heeft naast de plicht om zich te richten naar de wetten, ook de macht
en de plicht om die wetten steeds in vraag te stellen. Eenieder kan vanuit de eigen
situatie en volgens de eigen inzichten een oordeel vellen over de vigerende
wetten en die eigen mening vrij verkondigen, individueel of in groep, op een
democratische manier. Het is helemaal niet ondenkbaar dat één individu beter inziet
dat een wet onrechtvaardig is dan een heel parlement. De goedkeuring door het
parlement maakt een wet wel verplicht, maar niet noodzakelijk goed. Een wet is
niet goed omdat hij door het parlement gestemd is, maar omdat hij bijdraagt tot
het algemeen welzijn, en daarover kunnen de meningen verschillen.
België staat
voor enorme financiële problemen. Wij hebben boven onze stand geleefd, of
beter: de staat heeft toegelaten dat wij boven onze stand leefden. De staat
heeft jarenlang veel meer uitgegeven dan gedekt werd door de inkomsten. We
hebben een ongelooflijk hoge staatsschuld opgebouwd of beter: gegraven. De normale
inkomsten, de opbrengst van de belastingen blijft dalen wegens de wereldwijde
crisis. Ook Europa verplicht ons om het jaarlijks begrotingstekort te beperken
en de staatsschuld af te bouwen. Er moet dus bespaard worden en dat zal pijn
doen. Allerlei groepen verzetten zich tegen die besparingen. Het is zelfs zeer
goed mogelijk dat het gaat om een meerderheid van de bevolking. En toch moet
ook die meerderheid in een parlementaire democratie zich neerleggen bij de
wetten die het parlement stemt.
De vakbonden
zijn het niet eens met de regering. Zij betogen daartegen, vooral met hun eigen
militanten, die daarvoor vrijgesteld zijn. Maar zij gaan ook over tot zeer gerichte
stakingen, bij voorkeur in openbare diensten zoals het gemeenschappelijk
vervoer, tram, trein en bus, die het hele land verlammen.
Staken is
een erkend recht. Maar het wordt hoog tijd dat wij dat stakingsrecht aan banden
leggen. Het dateert uit de tijd, honderd jaar en meer geleden, toen de
arbeiders en hun organisaties over geen andere middelen beschikten dan dat ultieme
wapen, en toen het lot van de arbeider weinig benijdenswaardig was, ja
onmenselijk, en de houding van het patronaat brutaal en onduldbaar wreed. Die
tijd is sinds lang voorgoed voorbij. De discussies die men nu voert, gaan over
randverschijnselen en overgangsmaatregelen. Niemand zal omkomen van ontbering
tengevolge van deze besparingsmaatregelen, niemand wordt opvallend gespaard en
iedereen, regering en werkgevers, is bereid om te praten over modaliteiten. Onder
die omstandigheden het stakingsrecht inroepen, is verwerpelijk.
Ook de
vakbonden zijn ertoe gehouden om de wetten te eerbiedigen, ook als zij het er
niet mee eens zijn en ook als zij niet geraadpleegd werden. In een parlementaire
democratie beslist het parlement. De vakbonden behouden de algemene burgerrechten
van verzet tegen onrechtvaardige wetten, maar zij hebben niet het recht om die
wetten tegen te houden met andere dan democratische middelen. Stakingen zijn
dat niet, nu niet meer, als ze dat ooit al waren. Stakingen zijn nu steeds een
middel van een minderheid om haar wil op te dringen aan een meerderheid. Zo
werkt het niet. Als de treinmachinisten vinden dat hun loon of
arbeidsvoorwaarden of hun pensioen niet goed genoeg is, dan moet men daarover
praten.
Maar het kan niet dat nationale vakbonden een uiterst klein aantal
mensen gebruiken om het hele land tot stilstand te brengen omwille van een
beperkte aanpassing van de algemene sociale wetgeving. Door het ultieme wapen
van de staking, in cruciale sectoren of als een algemene staking, zonder een voldoende
overtuigende reden in te zetten, lokken de vakbonden een reactie uit, die dat
wapen zal ontkrachten door het aan wettelijke voorwaarden te verbinden, zoals
nu al het geval is, bijvoorbeeld een tijdige stakingsaanzegging en voorafgaand
overleg, maar straks nog meer, zoals de minimale dienstverlening en het verbod
op stakingspiketten die de doorgang van werkwilligen gewelddadig verhinderen,
en het verbod om de openbare weg te versperren en het normale verkeer tegen te
houden.
Zo zien we
nog maar eens hoe men door vast te houden aan particuliere verworven rechten en
voordelen, uiteindelijk zijn eigen ruiten ingooit. Wanneer het eigenbelang
botst met het individueel voordeel, is het de meerderheid die beslist. In een
democratie is dat de democratische parlementaire meerderheid, niet de vakbond.
Op onderstaande foto is het straatbeeld op de achtergrond veelzeggender dan de voorgrond, maar het is de man op de voorgrond die verantwoordelijk is voor wat er zich achter hem afspeelt. Hij lijkt zich daarvan duidelijk goed bewust
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
07-12-2011
Indignado: el pueblo unido jamas sera vencido
Je hoort het
dezer dagen een beetje overal: het geld is in onze maatschappij niet eerlijk
verdeeld, de tegenstellingen zijn te groot. Of het nu gaat om de bonussen van
topbankiers en traders, het salaris
van managers van grote bedrijven, de inkomsten van topsporters, fotomodellen,
kunstenaars of zelfs auteurs, wij ergeren ons aan de exorbitante bedragen
waarover sommige mensen kunnen beschikken. Dat is vooral zo in tijden van
besparingen. Zolang we het zelf goed hebben, kan het ons niet zoveel schelen
dat een ander het nog beter heeft. Maar als men ons komt zeggen dat we moeten
inleveren, dan vinden we dat men maar beter eerst de superrijken kan aanpakken,
of toch zeker wie rijker is dan wij.
Het is een
normale reactie. Wie schatrijk is, merkt niet eens dat de prijs van het brood
of de brandstof naar omhoog gaat. Het algemeen aanvoelen is dus ongeveer dit: wij
hebben allen recht op welstand, maar niet op rijkdom.
Dat is op
zich geen slechte redenering. Als iedereen het redelijk goed heeft, als niemand
iets tekort komt, als onze basisbehoeften ruim gedekt zijn, dan is iedereen toch
gelukkig? Wat is het nut van superrijk te zijn? Wat ben je met vele miljoenen
op je bankrekening?
Het is ook
een kortzichtige redenering. Een eerste kwestie is: hoe zorg je ervoor dat
iedereen het goed heeft? Mensen zijn verschillend, ze hebben verschillende
talenten en mogelijkheden. De ene zal dus meer verdienen dan de andere, zelfs
veel meer. Een topvoetballer verdient ongeveer vierhonderd keer zoveel als de
gemiddelde voetbalfan, om het eens extreem te stellen. Als we dat willen
nivelleren, dan moeten we de topsporter zo zwaar belasten dat hij of zij
bijvoorbeeld maar twee keer zoveel verdient als de gemiddelde burger. Maar dan
stelt zich de tweede vraag: zou de topsporter zich dezelfde inspanningen willen
getroosten voor een dergelijk loon?
Ik herinner
me een familielid, vijftig jaar geleden, die onderhoudsproducten verkocht voor
autos. Een gedeelte van zijn salaris werd berekend op zijn omzet. Dus
probeerde hij zoveel mogelijk te verkopen. Op een dag kiende hij het
aanrekensysteem uit dat zijn werkgever gebruikte om zijn premies te berekenen.
Hij ontdekte al gauw dat zijn verdiensten omhoog gingen tot op een bepaald
punt, maar dan plots niet meer, er was een aftopping ingebouwd. Toen hij dat
doorhad, hield hij elke maand op met verkopen op het moment dat hij de grens
bereikt had waarop zijn extra inspanningen geen bijkomende inkomsten meer opbrachten.
Er zijn
verscheidene manieren om werk te verlonen. Je kan iedereen een basisinkomen
geven, wat men ook doet, zelfs als men niets doet. Dat is het systeem van het
communisme, maar in zekere mate ook dat van onze welvaartstaat, vooral in de
rijkste landen van West-Europa. Iedereen heeft recht op een basisinkomen, of
dat nu een minimumsalaris is, een werkeloosheidsuitkering, een bijdrage van de
ziekteverzekering, een pensioen of een toelage van het OCMW of een andere
dienst die het bestaansminimum garandeert. Dat is echter maar mogelijk als men
aan alle werknemers een belasting oplegt die het uitbetalen van al die toelagen
dekt. Het is een vorm van herverdeling, van solidariteit.
Het probleem
daarbij is dat als je geld kan krijgen zonder te werken, dat een zekere
aantrekkingskracht heeft op een groeiend aantal mensen. Het zet hen vanzelfsprekend
niet aan om te werken. Maar voor elke mens die niet werkt en toch geld krijgt,
moet er iemand anders zijn die wel werkt en van wie je een stuk van zijn of
haar zuur verdiende centen afneemt.
Wij zijn het
allemaal eens met solidariteit, maar met mate. Wij willen mensen helpen die het
echt nodig hebben, maar we houden niet van profiteurs. De evolutie heeft in ons
een bijna onfeilbaar instinct ingebouwd waarmee we profiteurs ontdekken en ontmaskeren.
Sociale fraude is een zeer efficiënte manier om te overleven: je laat de
anderen voor jou werken, je profiteert zonder te investeren en je houdt al wat
je zelf verdient voor jezelf. Solidariteit kan echter alleen maar werken,
indien er weinig of geen bedriegers zijn. En dus maken we onze solidariteit
afhankelijk van allerlei strenge regels en beperken we het systeem al gauw tot
het naakte bestaansminimum en zelfs dat beperken we in de tijd.
We stellen
vast dat wij helemaal niet geïnteresseerd zijn in een totale herverdeling van
de rijkdom. Wij willen dat onze inspanningen renderen. Als dat niet het geval
is, dan zijn we niet meer bereid om ons in te spannen.
Een mooi
voorbeeld van de herverdeling vinden we in de belastingen. Hoe meer je
verdient, hoe zwaarder je belast wordt. Een basisinkomen wordt nauwelijks
belast, terwijl tweeverdieners ongeveer de helft van hun inkomsten zien
verdwijnen in allerlei vormen van belasting. Waarom doen ze het dan, vraag ik
me soms af, waarom heb ik het zelf heel mijn leven gedaan?
Vooreerst
hebben we geen goed inzicht in ons globaal inkomen en de belastingen daarop. Ik
ken niemand die een uitgekiend jaarlijks budget heeft, met alle inkomsten en
uitgaven en met mogelijkheden om simulaties te doen: wat gebeurt er als ik meer
of minder verdien? Bovendien is het niet altijd mogelijk om in te grijpen. Stel
dat ik zou vaststellen dat ik door een beperkte loonsverhoging plots in een
hogere belastingsschaal terechtkom. Zal ik die loonsverhoging dan weigeren? Zo
werkt het natuurlijk niet.
Vervolgens
is het ook zo dat we zelfs met hogere belastingen en solidariteitsbijdragen toch
nog altijd iets overhouden van onze extra inspanningen. Het is het klassieke
antwoord als iemand zegt dat ie veel belastingen betaalt: ik zou graag zoveel
belastingen betalen, want dat zou betekenen dat ik veel geld verdien! De staat
is er inderdaad op bedacht om mensen niet al te zeer te ontmoedigen om meer te
verdienen. Je wordt nooit honderd procent belast, dat zou contraproductief
zijn, denk aan de beruchte Laffercurve ten tijde van Reagan: op een bepaald
ogenblik brengen hogere belastingen steeds minder op.
Je hebt dus
enerzijds een aanvoelen dat iedereen het recht heeft op een correct maar
beperkt bestaansminimum, maar anderzijds een even sterke overtuiging dat men
recht heeft op de vruchten van zijn arbeid. Het is een dubbel systeem van
solidariteit en eigenbelang, dat zo typisch is voor de mens. Eerst komt het
eigenbelang, dat is de basis van alles. Maar omdat wij ontdekken dat het leven
in gemeenschap voordelig is voor elk lid van die gemeenschap, zijn we bereid om
een deel van ons eigenbelang op te offeren voor die gemeenschap. Dat is precies
wat solidariteit is: verkapt eigenbelang. Onze solidariteit heeft niets te
maken met nobele gevoelens, medelijden of naastenliefde, dat zijn maar de
emoties die de evolutie en de cultuur ons heeft aangeleerd om het systeem van
de solidariteit veilig te stellen. Uiteindelijk gaat het erom dat de mensen tot
meer in staat zijn wanneer zij samenwerken. Zelfs de sterksten hebben er voordeel
bij om in gemeenschap te leven. Ook de allerrijksten zijn voor ongeveer alles
aangewezen op de anderen. Wij hebben er dus allen belang bij dat het goed gaat
in de maatschappij. Dat betekent dat wij ook allen een deel van onze rijkdom
afstaan aan de gemeenschap.
Zoals ik al
zei, zijn we zeer beducht voor bedriegers, mensen die wel genieten van de
voordelen van de maatschappij maar er zelf zo weinig mogelijk toe bijdragen.
Dat is vooral zo indien we zouden vaststellen dat ze dat zeer bewust doen, uit
berekening en niet omdat ze door omstandigheden of beperkingen niet in staat
zouden zijn om hun deel van de lasten te dragen. De verhalen zijn klassiek van
de echtgenote van de dokter die met haar Mercedes naar het stempellokaal rijdt,
de immigrant die leeft van zijn uitvoerig kindergeld en een ziekte-uitkering
wegens een slechte rug, het slachtoffer van een ongeval dat levenslang
werkonbekwaamheid veinst en door verzekering en sociale voorzieningen royaal onderhouden
wordt. Dergelijke voorbeelden, reëel of verzonnen, maken ons echt boos en
terecht, hoewel we zelf, wanneer de kans zich voordoet om een graantje mee te
pikken, niet aarzelen om van allerlei systemen gebruik te maken, ook als het in
de grond van de zaak niet echt nodig of verantwoord is.
Maar het is
niet alleen tegenover regelrechte profiteurs en bedriegers dat wij op onze
achterste poten gaan staan. Wanneer wij merken dat het systeem ervoor zorgt of
toelaat dat sommigen zich buitenmate verrijken, meer dan hun talenten of
inspanningen verantwoorden, dan stellen wij daar even terecht vragen bij. Het
is niet dat wij elke ongelijkheid afwijzen, in tegendeel, wij streven allen
naar een vorm van ongelijkheid, omdat dit de basis zelf is van ons systeem, waarbij
inspanningen een persoonlijk voordeel opleveren. Maar blijkbaar mag die
ongelijkheid niet te ver gaan. Wij kunnen best verdragen dat iemand met een
chique wagen rijdt, als we de kans krijgen, doen we dat zelf ook. We hebben
evenmin bezwaren tegen een mooi huis met tuin, of een jaarlijkse vakantie. Dat
zijn dingen waarnaar we allen streven. We willen goed leven, we leven tenslotte
maar eens. En dus kijken we naar onze gegoede medeburgers niet zozeer met
afgunst, maar zien we in hen zelfs een inspiratiebron: als we maar hard genoeg
werken en sparen of zelfs enige risicos nemen, dan kunnen we ons dat ook
veroorloven. Het is al bij al een gezond principe, het zet ons aan om naarstig
te zijn. Een persoon of een gemeenschap die vlijtig is, draagt daarvan steeds
de vruchten.
Rijkdom wordt
maar een probleem wanneer we aanvoelen dat sommige rijken ook bedriegers zijn,
net zoals de sociale profiteurs. Met een normale wedde of zelfs met twee, word
je niet echt rijk in onze maatschappij. De legendarische hardwerkende Vlaming, Nederlander
of Duitser weet dat hij of zij nooit schatrijk zal zijn. En toch zijn er mensen
die zeer rijk zijn, stinkend rijk zeggen we dan. Hoe doen die dat?
Tja, als ik
dat wist
Soms
organiseren we het zelf. Er bestaan sinds mensenheugenis loterijsystemen,
waarbij je met een minimale inleg een fortuin kan verdienen. Het succes van loterijen
neemt nog steeds toe, ze beantwoorden blijkbaar aan een reële menselijke
behoefte. Dat wil zeggen dat heel wat mensen er stiekem van dromen om schatrijk
te worden zonder er iets voor te doen en zich daar helemaal niet voor schamen.
De reden daarvoor is dat het geen kwestie van bedrog is, maar van het toeval.
De kansen dat je met je ene euro een miljard euro wint is infinitesimaal klein
en iedereen heeft evenveel kans, dus is er niets aan de hand, vinden we en doen
we met zijn allen mee aan dat gokspel, want dat is het toch.
Maar eens er
een winnaar is, dan begint de miserie. Geen enkele winnaar van het groot lot
wil dat zijn of haar naam bekend gemaakt wordt. Maar wat dan? Als je plots je
werk opzegt, een kasteel koopt, met een Rolls Royce en chauffeur rondrijdt, dan
gaat men in je omgeving vragen stellen. Het duurt niet lang voor men vermoedt
wat er gebeurd is en dan zit het spel op de wagen. Je hebt je fortuin eerlijk verworven,
maar toch nemen al je medemensen, ook zij die aan dezelfde loterij deelgenomen
hebben, het kwalijk dat je gewonnen hebt, dat je nu tot de stinkend rijken
behoort.
Ook in het
geval van zeer succesvolle ondernemers en topambtenaren met fabelachtige wedden
is er een spontane reactie. Wij gunnen onze medemens wel enig succes en
financieel gewin, maar als het verschil te groot wordt, dan aanvaarden wij dat
niet meer zo gemakkelijk. Waarom zou je als zelfstandige ondernemer zoveel meer
mogen verdienen dan als arbeider of bediende? Wat is het verschil? Het gaat
hier wel zeer duidelijk om een gradueel verschil. Een loodgieter, dakwerker,
restauranthouder of wat dan ook mag gerust welvarend zijn, zelfs meer dan
mensen die een vaste wedde hebben en dus minder risicos nemen, maar het mag
niet overdreven zijn, vinden we. Met andere woorden: als iemand zelfs door zijn
eigen inzet en talent buitensporig rijk wordt in onze maatschappij, dan vinden
wij dat ook een vorm van bedrog, net zoals sociale fraude. Wanneer de winsten
excessief worden, dan spreken wij al gauw van fiscale fraude, ook wanneer een
ondernemer of een CEO of PDG geen enkele wet overtreden heeft.
Ook hier
organiseert de maatschappij zelf de rijkdom, precies door enorme winsten en spectaculaire
salarissen en bonussen toe te laten. Wij leven in een vrijemarkteconomie, in
een kapitalistisch systeem. Het eigen initiatief wordt aangemoedigd,
onproductief gedrag wordt bestraft. Intelligentie en ijver loont, beperkingen
zijn precies dat: een blinde of gehoorgestoorde werknemer heeft het veel moeilijker om werk te vinden dan iemand zonder die handicap. De wet van vraag en aanbod heerst. Een succesvol manager die voor
zijn bedrijf grote winsten opbrengt, zal dus door andere bedrijven gezocht
worden en verleid met een hoger salaris. Bedrijven die niet bereid zijn om hun
bedrijfsleiders zwaar te vergoeden, zullen het moeten doen met mindere goden en
zullen dus minder succesvol zijn, zo gaat de redenering. En zo komen we in een
opwaartse spiraal terecht waarvan het einde nog niet in zicht is.
Maar dat was
vijftig jaar geleden ook waar en toch was de kloof of de spanning tussen de
hoogste wedden en de laagste in een bedrijf nooit zo hoog als nu. Een
bedrijfsleider kan nu tot tweehonderd keer zoveel verdienen als een van zijn
bedienden. Stel dat je 2.000 per maand verdient, netto, dan steekt je baas
elke maand 400.000 op zak, kunt ge u dat voorstellen? En dan spreken we nog
niet over de miljoenenbonussen en al de andere voordelen. Dit gebeurt niet
alleen in privé ondernemingen, waar de vrije markt ongehinderd speelt, maar ook
in staatsbedrijven, die eigendom zijn van de gemeenschap. Het is dus inderdaad
de gemeenschap die de buitensporige winsten en salarissen niet alleen toelaat maar
ze ook zelf toepast.
Mijn overtuiging
is, dat precies daar het ethisch probleem ligt dat wij zo goed aanvoelen. Wij
zijn natuurlijke voorstanders van een samenleving waarin arbeid loont, maar
niet van een onbeperkte vrijheid van het individu om zich grenzeloos te
verrijken. Wanneer wij vaststellen dat er een te grote ongelijkheid ontstaat
tussen de burgers, zelfs als ze de regels van het spel (grotendeels) volgen,
dan verwachten wij dat de maatschappij ingrijpt.
Een goed voorbeeld daarvan is
de monopoliepositie in ons land van Electrabel, het bedrijf dat alle stroom
produceert die België zelf voortbrengt, hoofdzakelijk in de kerncentrales. Die
centrales zijn allemaal grotendeels afgeschreven, dus het bedrijf maakt nu
zuivere winst, ook al omdat ze niet meer investeren in nieuwe kerncentrales,
omdat die als onveilig en vervuilend beschouwd worden. De maatschappij voelt bij
monde van de burger en de politiek het voordeel dat Electrabel daarbij doet aan
als woekerwinst en legt het bedrijf een extra belasting op van honderden
miljoenen euro, waartegen het bedrijf zich met alle macht verzet. Maar dat is
een uitzondering. Meestal doet de politiek het omgekeerde, namelijk bedrijven belastingsvrijstelling
verlenen, in de hoop hen hier te krijgen of te houden. Het perverse effect
daarvan is dat de ondernemers zich nog meer verrijken, op kosten van de kleine
man en vrouw, die zelf steeds meer belastingen moeten betalen.
Het lijkt
een dilemma. Als we het vrij initiatief fnuiken door te hoge belastingen, dan
ontmoedigen we ongetwijfeld fataal het naarstig werken. Als we het winstbejag
vrije loop laten, dan neemt even onvermijdelijk de onaanvaardbare schrijnende ongelijkheid
toe tussen arm, welstellend, rijk en opulent.
Vanuit een
ethisch oogpunt, dus los van elke economische realiteit, ware het wenselijk dat
elkeen zich spontaan zou inspannen om het zelf goed te hebben binnen een
gemeenschap waartoe men zelf ook ruim bijdraagt, zo dat iedereen kan
participeren aan de lusten en de lasten, maar zonder dat de individuele verschillen,
of die tussen bepaalde bevolkingsgroepen, al te groot worden. De geschiedenis
leert ons dat dit een ijdele hoop is, een utopie. De ongelijkheid is altijd
zeer groot geweest en is nu globaal gezien niet geringer dan vroeger, wat men
ook doet. Zowel het communisme als het kapitalisme leiden tot flagrante
excessen, zowel economisch als op het vlak van de persoonlijke vrijheid en de
algemene menselijke waardigheid. Het maakt niet uit of je een proletariër bent
onder de tsaar, Stalin, Louis XVI of George W. Bush, een slaaf in het
Ottomaanse Rijk, het Britse Imperium, Belgisch Kongo honderd jaar geleden of
Abu Dhabi vandaag.
Als we het
aan de menselijke vrijheid overlaten, lukt het niet om de heilsstaat te
realiseren, hoogstens tijdelijk een relatieve welvaartsstaat op enkele plaatsen
ter wereld en zelfs dan en daar nog enkel voor een beperkte bevolkingsgroep, op
de rug van een andere.
Als we
willen dat het anders is, en het is nog zeer de vraag of we dat echt allemaal
willen, dan zal de staat regulerend moeten optreden. Dat is wat we nu meemaken.
De burgers
zijn het niet meer eens met de manier waarop de samenleving georganiseerd is.
De ongelijkheid is te groot, ze zorgt voor sociale onrust. Het kapitalistische
systeem maakt onschuldige slachtoffers, de democratie is geen garantie voor
goed bestuur. De meerderheid laat zich horen via een mondige verontwaardigde
minderheid, of ze nu echt indignados
heten of niet. De sociale onrechtvaardigheid, het onverantwoord omgaan met
staatsgelden en de onduldbare risicos die banken en bedrijven nemen, worden
overal aangeklaagd. Men wil af van de uitspattingen van het kapitalisme, maar
tegelijkertijd is men bevreesd voor die van het communisme en het fascisme, die
nog vers in het collectief geheugen liggen.
Het zal een
moeilijke evenwichtsoefening worden tussen het laisser faire en het staatsdirigisme. In elk geval biedt enkel een
echte volksdemocratie de garantie dat de macht binnen de gemeenschap niet geaccapareerd
wordt door enkelingen. Telkens wij vaststellen dat een individu of een groep
zich buiten alle proporties verrijkt of politieke macht naar zich toetrekt,
weten wij met zekerheid dat de maatschappij en haar burgers in gevaar zijn. Dan
is het tijd om op te treden, binnen de grenzen van het democratisch overleg.
Wanneer echter ook dat in het gedrang komt, zal geen enkele dictatuur bestand
blijken tegen een volksopstand. El pueblo
unido jamás será vencido.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
04-12-2011
absolute macht
Het lijkt alsof
de macht in deze wereld zich concentreert in slechts enkele mensen. Dat blijkt
het duidelijkst in dictaturen. In Nazi-Duitsland was Hitler, de Führer de belichaming van de macht,
zoals Stalin in de USSR en Mussolini in Italië. In vroegere tijden waren het
keizers en koningen die almachtig waren. Op het hoogtepunt van het absolutisme verklaarde
Louis XIV, de Zonnekoning: létat, cest
moi. Hij regeerde officieel vanaf zijn vierde levensjaar tot zijn dood, tweeënzeventig
jaar, drie maanden en achttien dagen later.
Maar niet
alleen de groten der aarde trekken alle macht naar zich toe. Dictators zijn er
overal. Op het kleinste schip is de kapitein almachtig, schipper naast God. Een
onderwijzer is meester in zijn klas. Een diensthoofd beslist autonoom. Het
gezinshoofd was vroeger baas in eigen huis en op veel plaatsen in de wereld is
dat nog zo.
Toch is er
iets vreemds met die situatie. Machthebbers zijn namelijk gewone mensen, zoals
jij en ik. Zelfs wanneer men ooit aan koningen quasi goddelijke vermogens
toeschreef, wist iedereen dat zij sterfelijk waren en behept met alle kenmerken
van het mens-zijn. Machthebbers zijn, op de keper beschouwd, machteloos. Zij
kunnen niet meer dan iemand anders, ze kunnen geen zieken genezen, doden
opwekken, lood in goud veranderen, de oogst doen lukken; ze zijn niet
onfeilbaar, noch onkwetsbaar, onoverwinnelijk of onsterfelijk. Ontelbaar zijn
de koningen, hertogen en graven en later de hooggeplaatste politici die bij een
moordaanslag om het leven kwamen. De gebroeders Kennedy waren daarvan het
spectaculaire voorbeeld bij uitstek in de twintigste eeuw. Een kogel is
voldoende om zelfs de machtigste mens ter wereld te vellen.
De concrete macht
waarover zij wel degelijk beschikken, hebben ze niet uit zichzelf. Herman Van
Rompuy was een totaal onbetekenende politicus, tot hij op een dag eerste
minister werd van België, en even later, om dezelfde redenen, president van Europa.
Hij werd voor die functie gekozen niet omdat hij een machtig man was, maar
precies omdat hij dat niet was. Wie was Barack Obama voor hij president van
Amerika werd?
De macht
behoort niet bij de persoon, maar bij de functie. De machthebber bekleedt een
functie, soms zeer tijdelijk, zoals Johannes Paulus I, die paus was gedurende
welgeteld drieëndertig dagen. Wanneer een Franse koning stierf, verscheen een
bode op het balkon die uitriep: le roi
est mort, vive le roi!
De functies die
zij bekleden, hebben ze niet zelf gemaakt. Ze bestonden al voor hen en zullen
ook na hen nog bestaan. Zelfs als zij een functie als het ware uitgevonden
hebben, zoals Hitler, dan nog hebben zij dat maar kunnen doen omdat men hen dat
heeft laten doen. Het is de maatschappij die de functies creëert en in stand
houdt. De machthebbers beschikken niet over eigen middelen die hen in staat
zouden stellen om een functie op te eisen of er zich aan vast te klampen,
wanneer een meerderheid of zelfs een enkeling zich daartegen verzet. Berlusconi
moest uiteindelijk aftreden, omdat zijn Europese collegas vonden dat ze lang
genoeg een beschamende clown naast zich geduld hadden. Indira Gandhi (niet de
dochter van de Mahatma, maar van Pandit Nehru, de eerste premier van India) werd
door haar eigen lijfwacht vermoord. De maatschappij en zelfs een enkeling kan
op elk ogenblik een einde maken aan de macht van een individu.
Het heeft
dus niet veel zin om ons boos te maken over de machtigen der aarde en hen
verantwoordelijk te houden voor al wat verkeerd gaat op de wereld. Keizer
Karel, Philips II, Henry VIII, Louis XIV, Catharina de Grote van Rusland,
Frederik van Pruisen, Maria Theresia en Jozef II, allen berucht om hun absolute
macht, waren slechts mensen. Als zij aan de macht gekomen zijn en aan de
macht gebleven, is dat omdat een gans machtsapparaat hen aan de macht geholpen
heeft en aan de macht gehouden. Wij zien slechts wie helemaal aan de top staat,
maar daaronder bevindt zich een piramide van kleinere, veel minder zichtbare
machthebbers die het systeem in stand houden. Het Nazisme is niet Hitler, het
is gans het onzalige systeem dat gedurende een korte periode de hele wereld in
vuur en vlam heeft gezet en meer dan zestig miljoen mensenlevens heeft geëist,
2,5 % van de wereldbevolking.
Wanneer wij
ons ergeren aan wat een of andere leider zegt of doet, dan moeten wij steeds
beseffen dat wij niet machteloos hoeven toe te zien. Wij kunnen onze stem
verheffen om ons ongenoegen of onze afkeuring te laten blijken. Wij kunnen
protesteren. En wanneer het om onze eigen leiders gaat, kunnen wij ons
democratisch recht laten gelden om hen de macht te ontnemen wanneer wij in het
stemhokje staan. Met andere woorden: wij kunnen ons niet wegsteken achter de
brede rug van onze leiders en zeggen dat het allemaal hun schuld is. Hitler
heeft vermoedelijk niemand ooit zelf vermoord, dat hebben anderen gedaan. De
schuld berust zowel bij de ene als bij de anderen. Er waren in Nazi-Duitsland
genoeg tegenstanders van het regime om zelfs de machtigste en de meest
beveiligde (en meest paranoïde) dictator van de twintigste eeuw uit te
schakelen. Dat de enkele aanslagen op zijn leven mislukt zijn, zegt meer over
zijn tegenstanders dan over hem.
Wat is mijn
pointe, zal je me vragen. Misschien dit: er bestaat geen absolute macht, alleen
gedeelde macht. Wie deelt in de macht, deelt ook de verantwoordelijkheid. Laten
we dus goed uitkijken wanneer we ons inschrijven in een verhaal, wanneer we
onze steun verlenen aan een machtsapparaat, hoe aarzelend, onwillig of woordeloos
ook. Als de twintigste eeuw ons iets geleerd heeft, dan ten minste dit: niemand
zal ooit nog kunnen beweren: Wir haben es
nicht gewusst.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
28-11-2011
belastingen
In mijn
jeugd heeft er nooit iemand de moeite genomen om me uit te leggen wat
belastingen zijn. En toen ik begon te werken, in oktober 1968, was het enige
dat me interesseerde aan mijn loon de som die op mijn bankrekening kwam. Dat er
allerlei inhoudingen gebeurden op mijn bruto loon leek me een noodzakelijk
kwaad. Wist ik veel voor wie of wat, of wat de tarieven waren. Ik kon er toch
niets aan doen, de staat bepaalde alles en de personeelsdienst voerde het
hopelijk correct uit. Zo is het veertig jaar gebleven. In Amerika zeggen ze: er
zijn slechts twee zekerheden in het leven: death
and taxes.
Waarom
betalen wij belastingen?
Om de
algemene voorzieningen te betalen: de straten, de autosnelwegen, de openbare
verlichting, de riolering, dat soort dingen. Maar ook allerlei diensten: de
politie en staatsveiligheid, het leger, de ambtenaren, het onderwijs. En
vervolgens ook de sociale voorzieningen: ziekteverzekering, ouderschapsverlof, loopbaanonderbreking,
vakantiegeld, werkeloosheidsuitkering, pensioen, kinderbijslag enzovoort.
Iedereen geniet van de voordelen van onze welvaartstaat. En iedereen betaalt
ervoor.
Er zijn veel
soorten van belasting. Als je iets koopt, dan betaal je belasting op de
toegevoegde waarde (BTW). Dat loopt gauw op tot meer dan 20% voor zogenaamde
luxeproducten, voor andere betaal je soms maar 6%. Ben je eigenaar van een
woning, dan is er een jaarlijkse heffing, berekend op basis van de waarde van
je eigendom. Maar de grootste brok is de personenbelasting. Enerzijds is dat
wat de staat inhoudt op je loon of pensioen, anderzijds het gevolg van een
herberekening eenmaal per jaar, waarbij alle stukjes van de belastingpuzzel
voor elke burger samen gelegd worden. Als blijkt dat men te veel inhoudingen
heeft gedaan, krijg je een stuk terug. In het omgekeerde geval moet je
bijbetalen.
Dat geeft
soms aanleiding tot vreemde toestanden. Lut en ik zijn allebei gepensioneerd,
wij krijgen een basispensioen van de staat. Lut krijgt elke maand het volledig bruto
bedrag, er wordt niets afgehouden. Elk jaar noteren we dat netjes op het
aanslagbiljet en enkele maanden later krijgen we de rekening gepresenteerd,
altijd vervelend. Van mijn pensioen wordt van alles afgehouden, ik ontvang
alleen het nettobedrag. Vraag me niet waarom bij mij wel en bij Lut niet. Toen
ik nog aan pensioensparen deed, een levensverzekering afbetaalde en ook nog aan
lange termijnsparen deed, kon ik die uitgaven gedeeltelijk in rekening brengen,
zodat ik elk jaar een bescheiden som terugkreeg bij de eindafrekening van de
belastingen, altijd een leuk moment.
Op een dag
heb ik eens uitgerekend hoeveel belastingen Lut in feite betaalde, dus na de
eindafrekening en hoeveel dat voor mij was. Het was toch wel even schrikken:
Lut, die dus elk jaar serieus moest bijleggen, betaalde maar half zoveel
belastingen als ik, die elk jaar geld terugkreeg. De indruk die we hadden was
dus helemaal verkeerd: het is niet omdat het saldo op je belastingbrief
negatief is dat je zwaarder belast bent en het is niet omdat je een som
terugkrijgt dat je minder belastingen betaalt. Waarom ik aanmerkelijk meer
belastingen betaal dan Lut? Ik heb er geen flauw idee van!
Deze morgen
kreeg ik nog maar eens een brief in de bus van de Rijksdienst voor pensioenen.
Goed nieuws: mijn pensioen stijgt met een maandelijks bedrag van 21 euro, bruto
wel te verstaan. Maar ook de inhouding voor ziekte- en invaliditeitsverzekering
gaat naar omhoog, evenals de solidariteitsafhouding en de bedrijfsvoorheffing,
vooral die. Het netto batig saldo is 5,4 euro. Dat is slechts 25% van de
verhoging, de overige 75% gaat dus naar de belastingen. Merkwaardig, maar niemand
die me uitlegt waarom dat zo is, ik heb er het raden naar. Ik kan wel telefoneren
naar een gratis nummer, maar daar zullen ze me in het beste geval haarfijn
uitleggen waarom dat zo is. Ik kan daar niets aan veranderen, de staat heeft
het zo wettelijk vastgelegd, de ambtenaren doen niets anders dan de
beslissingen uitvoeren, ook als het resultaat in dit specifieke geval toch wel
opmerkelijk is.
De onderhandelaars
over de Belgische federale regering hebben net een akkoord afgesloten over de staatsbegroting.
De discussie ging er vooral over of we het miljardengat in de begroting gaan dichten
met nieuwe, bijkomende belastingen dan
wel met besparingen op de staatsuitgaven. In mijn geval is het dus een kwestie
of men mijn pensioen zwaarder gaat belasten dan wel het bedrag ervan verminderen.
Het verschil tussen beide laat me in principe koud, enkel het eindresultaat is
van concreet belang en in beide gevallen zal ik minder pensioen hebben, niet
veel minder wellicht, ik zal mijn levensstijl niet drastisch moeten aanpassen,
ik zal het niet echt voelen, neem ik aan. Kan men met dergelijke kleine
bijsturingen echt de grootste crisis sinds 1930 oplossen? Dat ze het dan doen
in plaats van er zo over te zaniken!
Ik denk dat
ik de opinie van vele burgers vertolk wanneer ik hier verzucht: is het nu echt
niet mogelijk om de onbeschrijflijk complexe materie van de belastingen wat
eenvoudiger te maken, zodat wij zelf kunnen oordelen over de rechtvaardigheid
van de herverdeling?
Is het echt
teveel gevraagd om bij de uitbetaling en de inning een en ander te combineren,
vooral in het geval van mensen die uitsluitend van een uitkering of pensioen
leven? De staat weet perfect wat onze inkomsten zijn, aangezien de staat ze zelf
uitbetaalt. Net zo voor de onroerende voorheffing. Na enkele jaren zou men toch
de nodige inhoudingen aan de bron kunnen doen, zodanig dat een belastingsbrief
overbodig wordt. Als men het achteraf kan, waarom dan niet daarop anticiperen?
Waarom Lut elke maand teveel geven en het dan achteraf terugvragen? Waarom van
mij jaar na jaar teveel afhouden en me dan een stuk teruggeven? Wat al onzin om
ambtenaren bezig te houden
En moet dat
nu echt, een gepersonaliseerde brief met briefhoofd en enveloppe in
veelkleurendruk, via de post thuis besteld om me met de regelmaat van de klok
te laten weten dat ik enkele luttele euros meer (of minder) zal krijgen?
Waarom niet een mailtje, of een algemene aankondiging via het tv-journaal en de
krant? Dat zou al een serieuze besparing zijn.
Er zijn maar
twee zekerheden: de dood en belastingen. De dood is op zich gekenmerkt door een
merkwaardige eenvoud: het ene moment ben je er nog, het volgende niet.
Belastingen zijn veel complexer, omdat ze te maken hebben met het leven. Het is
de manier van de staat om zich met ons leven te bemoeien: belastingen zijn er
meer en meer om te bepalen hoe wij leven, hoe het geld verdeeld wordt, welke
algemene voorzieningen er zijn, wie en wat begunstigd wordt en wie en wat niet.
Het is hoog tijd dat we met zijn allen even stilstaan bij ons belastingsstelsel
en dat de politici duidelijk maken waar het geld vandaan komt en waar het
naartoe gaat, zodat wij ons daarover kunnen uitspreken, al was het maar om de
echte armoede aan te pakken en de schandalige rijkdom, veeleer dan met een
apothekersweegschaal de minuscule verschillen af te meten tussen twee min of
meer welstellende mensen met een identieke loopbaan, zoals Lut en ikzelf, en ons
om de haverklap blij te maken met een dode mus.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
21-11-2011
Liberaal of sociaal?
Vandaag
staan in België, maar ook in alle andere Europese landen en zelfs in de hele
wereld, twee ideologieën lijnrecht tegenover elkaar, twee maatschappijvisies.
Enerzijds is er het liberale standpunt, anderzijds het socialisme. De discussie
is vandaag des te heviger omdat er een niet aflatende economische crisis woedt,
die de basis zelf van onze welvaart dreigt te ondergraven.
Wie van de
twee gelijk heeft, is de vraag. Het lijkt immers moeilijk denkbaar dat ze
allebei gelijk hebben, zo diametraal tegengesteld zijn hun standpunten en de
voorgestelde oplossingen. De liberalen verwijten de socialisten dat ze jarenlang
de staatsfinancies hebben laten in het rood gaan om hun kiezers allerlei
sociale en financiële voordelen te bieden. De socialisten wijzen naar de
financiële crisis en haar economische gevolgen, die niet door hen veroorzaakt
zijn, maar door het onrechtvaardig kapitalisme dat enkel de rijken steunt.
De grondvraag
daarbij, los van alle partijpolitiek, is inderdaad ideologisch. Het socialisme
gelooft dat de minst begoeden in de maatschappij zich moeten verenigen om hun
invloed te laten gelden in de politiek om de rijkdom te verdelen. Het liberalisme
gelooft in de individuele vrijheid en het initiatief van elke burger, in zijn eigen
kracht om voor zijn rechten op te komen en om zijn eigen welstand te
verbeteren.
De
socialisten leggen de macht bij de partij, de vakbond, de mutualiteit, de
socialistische verenigingen en uiteindelijk bij de staat, die onder hun leiding
alle bezit eerlijk zal verdelen, door iedereen een minimaal menswaardig bestaan
te garanderen, maar uiteindelijk door een volledige gelijkheid van alle burgers
als ideaal voorop te stellen, los van hun persoonlijke verdiensten, zelfs los elk
economisch principe. Elk socialisme is een vermomd communisme.
Het liberaal
principe benadrukt de individuele vrijheid en verantwoordelijkheid. De rol van
de staat zien zij als minimaal, niet meer dan de garantie voor de individuele
vrijheid van de burgers. De staat moet niet tussenkomen in de economie en mag
de rijkdom die de burgers verwerven door hun inzet en talent niet afnemen om
die zomaar weg te schenken aan anderen, die er niets voor gedaan hebben.
Wanneer iedereen zich inzet voor zichzelf, is er geen staat nodig om voor zijn
burgers te zorgen.
In de ideale
liberale staat zijn er geen belastingen en is de economie volledig in privé
handen. Het is bijvoorbeeld niet de staat die de wegen aanlegt of het openbaar
vervoer organiseert, maar privé ondernemers die dat doen volgens de wetten van
de economie, die van winst en verlies.
Voor de
socialist is de heilsstaat pas bereikt als de staat alle macht in handen heeft
en als een goede huisvader alle beslissingen neemt. Iedereen werkt voor de
staat, er is geen privé bezit meer, geen privileges, iedereen is even rijk,
iedereen is fundamenteel gelijk op alle vlakken.
Stilaan zie
je waar de adder in het gras zit.
In een liberaal
systeem is de individuele vrijheid de hoogste waarde. Er is niemand die zijn
wil kan opleggen aan iemand anders. Iedereen mag zijn eigen talenten
ontwikkelen naar best vermogen, zonder geremd te worden door bevoogding van wie
of wat dan ook. Het resultaat is een veelheid van initiatieven in grote
verscheidenheid, waarbij mensen samenwerken en met elkaar in concurrentie
treden, steeds met de bedoeling om elke inspanning zo goed mogelijk te laten
renderen. De kansen zijn er voor iedereen, succes is er voor de meest
getalenteerde en de hardst werkende. Er is geen andere ideologie dan die van de
vrijheid, die alles mogelijk maakt omdat ze niets verbiedt. De burgers zijn
fundamenteel gelijk, omdat ze allen vrij zijn, ondanks hun onderlinge
verschillen.
In het
socialistisch model bepaalt de staat wat goed is voor de mens en voor de
maatschappij. Er is een staatsideologie, die beslist in alle domeinen van de
samenleving. Er is een centrale instelling die alle beslissingen neemt, voor
het goed van de burgers. Het is hier dat het schoentje wringt. Het is immers
onvermijdelijk, zo leert ons de geschiedenis, dat degenen die deel uitmaken van
het centrale gezag, zelfs indien zij aanvankelijk democratisch verkozen zijn, in
feite een totaal ondemocratisch bestel organiseren. Elk centraal bestuur is een
vorm van dictatuur, ook als het uitgeoefend wordt door de meest welwillende of
zelfs meest verstandige mensen.
Door
liberalisme en socialisme extreem voor te stellen, komen de verschillen pas tot
uiting. De keuze tussen de twee is uiteindelijk een keuze tussen vrijheid en
dictatuur.
Ik weet het
wel, het socialisme is vandaag niet meer zo radicaal als ten tijde van het IJzeren
Gordijn en de communistische overheersing van de helft van de wereld. En het
liberalisme heeft zich verzoend met veel van de syndicalistische eisen. Maar
over de grond van de zaak is er geen twijfel mogelijk: het gaat om vrijheid of
dictatuur.
De nadelen
van het socialisme hoeven we nauwelijks te illustreren. Het volstaat te
verwijzen naar de landen die nu in zware moeilijkheden zijn: telkens zijn het
socialistische regeringen of coalities waarin zij de meerderheid uitmaken, die
de desastreuze politiek hebben uitgetekend en uitgevoerd die hun land aan de
rand van de afgrond heeft gebracht. Typisch zijn de enorme jarenlange
begrotingstekorten door overdreven staatsuitgaven, niet gedekt door belastingen
of natuurlijke rijkdommen.
Wat dan over
de nadelen van het liberaal kapitalisme? Zijn zij dan niet verantwoordelijk
voor de huidige crisis? Is het niet de graaicultuur van de banken die de
wereldeconomie heeft doen wankelen? Ja en neen. Het is ongetwijfeld zo dat er in
de financiële instellingen onverantwoorde risicos genomen zijn en zelfs
misdadige praktijken. Maar dat is niet de regel. Geen enkele persoon, geen
enkel bedrijf kan zich op termijn handhaven indien het oneerlijk te werk gaat,
indien het de elementaire regels van de economie met voeten treedt. Men kan sjoemelen,
maar vroeg of laat valt men door de mand. Men kan zich vergissen, maar
vergissingen worden meestal zeer duur betaald. Zoals in alle aspecten van de
samenleving is de beste langetermijnstrategie gebaseerd op eerlijke ethische
beginselen: vrijheid, gelijkheid en solidariteit.
De
financiële instellingen en de andere bedrijven hebben een hoofddoel: succes,
dat wil zeggen rendement voor de geleverde arbeid en het geïnvesteerde
kapitaal, dat overigens niets anders is dan het resultaat van arbeid. Dit is
een principe dat essentieel gezond is, er is niets verkeerds mee, wij beoefenen
het allemaal en zonder enige scrupule in al wat we doen. Hoe komt het dan dat
het toch verkeerd gegaan is?
Ik denk dat
we het antwoord op die vraag moeten zoeken bij de socialistische ideologie. Onder
invloed van het socialisme zijn alle staten ter wereld geëvolueerd tot uiterst
machtige instellingen. Wij staan er niet bij stil, wij vinden het evident dat
de staat in alles het laatste woord heeft. Maar dat is een flagrante en onvergeeflijke
vergissing. Waarom zou dat zo zijn? Waarom zou een individu het niet net zo
goed of nog beter kunnen voor hebben dan de staat? Wat is er belangrijker, de
staat of het individu?
Wij hebben
gezien wat er gebeurt als de staat belangrijker wordt dan het individu, onder
het communisme, het nationaalsocialisme, het fascisme en alle andere
dictaturen. Er is geen enkele reden waarom de staat beter of belangrijker zou
zijn dan het individu, aangezien de staat steeds geleid wordt door een beperkt
aantal individuen met beperkte inzichten (en enorme macht). Maar wij kunnen er
niet naast kijken: in de twintigste eeuw heeft overal ter wereld het
staatsapparaat de macht overgenomen van de burgers.
Op die
manier is er een mythe ontstaan, die van de onfeilbare staat. De staat heeft
altijd gelijk, kan zich niet vergissen, is altijd eerlijk, rechtvaardig,
efficiënt enzovoort. Het is een vergoddelijking van de staat, die op absoluut
niets gebaseerd is. Kijk maar naar het Sovjetmodel en het nazisme, naar de
waanzin van Pol Pot, Iran, Libië, Syrië en de Kim-dynastie, naar Afrikaanse en Zuid-Amerikaanse
dictators. De staat kan wel degelijk misdadig zijn en zijn bevolking en die van
andere landen stelselmatig terroriseren en zelfs uitroeien.
Het is de
combinatie van deze twee gegevens die tot de huidige crisis heeft geleid.
De economie
is ervan uitgegaan dat de staat het spel eerlijk zou spelen, dat de
staatshuishouding eerlijk en ernstig zou gebeuren, dat men de tering naar de
nering zou zetten, dat men bij het nemen van de beslissingen zou uitgaan van gezonde
principes. Maar dat is niet gebeurd, men heeft vals gespeeld. Men heeft de
waarheid verborgen gehouden voor de burgers, men heeft de rekeningen vervalst,
men heeft de opstapeling van de schulden verdoezeld en verborgen achter steeds
nieuwe leningen en cosmetische maatregelen. Wij herinneren ons allemaal het
moment toen men de Belgische schatkist heeft gered door het loon van alle
ambtenaren van dit land niet aan het begin van de maand te betalen maar aan het
einde, door het loon van december pas in januari uit te betalen. Wij herinneren
ons de verkoop van staatsgebouwen, die op dat moment grote sommen opbracht,
maar die ons voor de volgende decennia opzadelde met exorbitante huren voor
dezelfde gebouwen. Zelfs een kind begrijpt dat je daarmee niets doet aan de
economische realiteit, dat dit boekhoudkundige bewerkingen zijn die niets aan
de zaak veranderen, die het probleem niet oplossen maar het alleen maar
vergroten, omdat de oorzaken niet aangepakt worden, alleen de symptomen.
De banken en
de bedrijven hebben de overheid vertrouwd en dat is een zware vergissing
gebleken. Zij hebben hun geld, nee ons geld toevertrouwd aan een stelletje politici
die wel democratisch verkozen zijn, maar die volslagen amateurs zijn als het
erom gaat om een moderne staat te beheren. Verscheidene democratische landen
zijn op dit ogenblik niet alleen blut, dus zonder middelen, maar ze zijn op een
misdadige wijze failliet gegaan: ze hebben zoveel geld geleend dat ze het op
geen enkele manier nog kunnen terugbetalen. Als jou of mij dat overkomt, dan
vliegen we in de bak. Niet zo de politici. Die stemmen gauw een wet zodat hun
persoonlijke immuniteit veilig wordt gesteld en ze gaan gewoon door met hun desastreuze
praktijken. Geen van hen durft het aan om de waarheid te zeggen en orde op
zaken te brengen. De staat is een onbetrouwbare handelspartner gebleken.
De banken
hadden dat moeten voorzien, zegt men nu, maar dat lijkt me oneerlijk. Vaak zijn
de banken door de staat gedwongen om leningen toe te staan, of heeft de staat
hen verleid met staatswaarborgen die achteraf waardeloos bleken te zijn.
Hier ligt
een les voor ons allemaal: de staat moet zich niet inlaten met de economie,
moet zich beperken tot het garanderen van de rechtsstaat, waarin burgers veilig
kunnen opereren en desgevallend bij een onpartijdige justitie terecht kunnen om
hun onderlinge conflicten op te lossen. Geen totalitaire regimes dus, geen
staatsideologie, geen socialisme. Om het even waar het socialisme aan de macht
is geraakt, is er een fataal virus binnengedrongen in de samenleving, waarbij
de vrijheid en de verantwoordelijkheid van elke burger ondergeschikt gemaakt is
aan de staat. Maar geen enkele staat is bij machte gebleken om van bovenaf voor
de welvaart van zijn bevolking in te staan, in tegendeel. Socialisme heeft
overal geleid tot armoede, onrecht, geweld, extreme ongelijkheid, economisch
debacle.
Elke mens moet
zelf ijveren voor zijn geluk, niets of niemand kan dat voor hem of haar doen.
Wij moeten op onszelf vertrouwen. Indien we dat niet doen, op wie of wat zouden
we dan wel vertrouwen?
Wij maken hier
in België nu al jaren een crisis van het politiek bestel mee. De
staatsstructuur kraakt, België barst. Men buigt moeizaam maar onvermijdelijk voor
de realiteit van twee autonome gemeenschappen in dit land, maar men aarzelt om
dat in wetten om te zetten die zowel de onafhankelijkheid als de samenwerking
tussen de gemeenschappen regelen. In Wallonië is er een overgrote meerderheid
die kiest voor een socialistisch model. In Vlaanderen is de liberaal denkende
meerderheid ten minste even groot. In Brussel is er een sociale en economische chaos
van staatarme immigranten, asielzoekers en sans-papiers vierdewereldburgers,
steenrijke industriëlen, fiscale vluchtelingen en zwaar overbetaalde Europese
ambtenaren en een dagelijkse toevloed van vooral Vlaamse pendelaars.
Vandaag
onderhandelt men tegen alle beter weten in verder over een regering voor het
hele land, terwijl men zou moeten praten over de toekomst van de beide regios,
elk volgens de eigen vrije keuzes. Vlaanderen kan zich onmogelijk verzoenen met
de ideologische keuzes die noodzakelijk zijn om in Franstalig België de
verkiezingen te winnen. De Franstalige linkse partijen ervaren de eisen van de
Vlaamse partijen als een belediging voor hun levenswijze. En toch hoopt men een
regering te vormen die wetten goedkeurt die gelden voor Vlamingen en Walen en Brusselaars
en enkele duizenden Duitstalige gijzelaars van oorlogen en vredesakkoorden uit
de vorige eeuw.
In
Vlaanderen beseft de meerderheid van de bevolking dat wij ons lot in eigen
handen moeten nemen, dat wij niet naar de staat moeten kijken voor ons persoonlijk
geluk. In Wallonië is men daar nog niet aan toe, omdat men kan rekenen op een
centraal bestel dat onder het mom van sociale rechtvaardigheid de vruchten van
de arbeid van Vlaanderen massaal overhevelt naar het Waalse cliëntelisme. De
Franstaligen willen kost wat kost de centrale en socialistische staat als
melkkoe behouden, Vlaanderen wil ervan af, zoals het ook af wil van de
onverbeterlijke sociale parasieten die een socialistisch staatsbestel onveranderlijk
met zich meebrengt.
De Vlaamse
liberaal-democraten en christendemocraten hebben de Vlaamse liberale democraten
van de N-VA gedumpt om met de Franstalige linksen scheep te gaan in een
regering waarin de 2/3 meerderheid van België een minderheidspositie inneemt.
Ze willen een regering vormen die steunt op een meerderheid waarin de
Franstaligen meer vertegenwoordigers in het parlement hebben dan de Vlamingen.
Zover is het gekomen met de Belgische democratie. Ik hoop van ganser harte dat
deze infame onderhandelingen na meer dan vijfhonderd dagen spectaculair
mislukken. Bah!
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
17-11-2011
Veilig beleggen
Dat het niet
goed gaat in de financiële wereld, dat hoef ik je niet te vertellen. Enkele
dagen geleden probeerde ik al een tipje van de sluier op te lichten (het
gebruik van dit werkwoord is louter toevallig ) die over de banken en hun
activiteiten hangt, toen ik het had
over short gaan.
Vandaag
vraag ik me af of ons spaargeld wel veilig is. De aanleiding daarvoor is de spectaculaire
teloorgang van de financiële afdeling van de christelijke zuil: eerst Dexia en
nu ook ARCO. Jarenlang heb ik daar al mijn spaarcenten naartoe gedragen en ook enkele
Arcopar-aandelen gekocht om te kunnen genieten van de al bij al beperkte extralegale
voordelen. Ter gelegenheid van mijn echtscheiding, meer dan tien jaar geleden,
heb ik dat gedeelte van de christelijke zuil verlaten, zoals
ik hier beschreef.
Alle
instanties haasten zich nu om te zeggen dat ons spaargeld veilig is. Ook bij
het debacle van Fortis en Dexia is geen enkele spaarder zijn geld kwijt
geraakt. Er is een staatsgarantie per spaarboekje en per (spaar)verzekering van
telkens 100.000 euro. Maar hoe realistisch is dat?
Ik ben geen
specialist ter zake, maar een snelle google leert me dat de Belgische
particuliere activa ongeveer 922.000 miljoen euro bedragen. Dat is 922 miljard
euro, bijna een biljoen. Als ik het goed begrijp, zijn dat de spaarcenten,
onder een of andere vorm, van alle Belgen. Ik weet niet of die allemaal onder
de garantieregel van 100.000 euro vallen, maar ik neem aan dat dit voor het
grootste gedeelte zo is.
Stel nu dat
enkele grote banken failliet gaan, zoals bijna het geval was in 2008. Dat wil
zeggen dat ze het geld niet meer hebben om iedereen zijn spaarcenten terug te
betalen en dat de staatsgarantie dus speelt. Het gaat dan om enorme bedragen:
zelfs als het maar om een tiende van al het geld gaat, is dat nog bijna honderd
miljard euro!
Maar de
staat is zelf eigenlijk failliet: wij hebben een constant begrotingstekort en
een opgebouwde staatsschuld van 340 miljard euro. De staat heeft dus helemaal
de middelen niet om de garanties waar te maken die hij op zich heeft genomen.
De staat is blut.
Zelfs als ze
niet failliet gaan, zijn de banken op geen enkel ogenblik bij machte om
iedereen zijn spaargeld terug te geven. Dat kan ook niet: zij investeren ons
spaargeld, zodat het opbrengt voor de bank en voor ons. Ze geven het dus aan
iemand anders als een lening en krijgen daarvoor een interest, waarvan ze een
deel aan ons geven, als interest op onze spaarcenten. Een bank heeft slechts
een fractie van het geld in huis dat wij erin gestoken hebben, niet meer dan
tien procent of zo.
Ik wil je
niet ongerust maken, maar het is toch wel goed dat we af en toe eens bedenken
dat het allemaal draait om vertrouwen. Als wij er gerust in zijn en niet allemaal
samen in paniek naar de banken lopen om onze spaarcenten af te halen, zoals in
1930 gebeurde in Amerika, dan is er niets aan de hand. De banken beleggen onze
spaarcenten en wij krijgen een rente en we kunnen op onze beide oren slapen.
Net zo voor
de staatsgarantie: de staat bevestigt en herhaalt voortdurend: uw geld is
veilig, tot 100.000 euro per spaarboekje en je kan verscheidene spaarboekjes
hebben, soms zelfs binnen dezelfde bank. Voorwaarde is echter dat de staat die
garantie nooit moet waar maken, want dat kan de staat echt niet, helemaal niet,
absoluut niet, langs geen kanten. Daarom kan de staat ook geen banken laten
failliet gaan, desnoods koopt de staat gewoon de bank of neemt een groot aantal
van de aandelen over, zodat de staatsgarantie niet moet uitbetaald worden.
Je begrijpt
het: het is een kwestie van vertrouwen. Je spaarcenten zitten niet in een kluis
bij de bank of bij de Nationale Bank, ze zijn belegd, ze circuleren. Ook zo
voor het geld van de staat: de staat heeft geen geld, alleen maar schulden; de
begroting dient enkel om de rente op de oude schulden en op het
begrotingstekort te betalen.
Geld is geen
goud, het ligt niet ergens opgestapeld, het moet rollen, het moet werken. Geld is
virtueel, het zijn bedragen op rekeningen en in statistieken, het is niet reëel
aanwezig zoals in jouw portemonnee en zelfs die bankbiljetten zijn zelfs niet
zoveel waard als het papier waarop ze gedrukt zijn. De waarde van geld is een
afspraak, een fictie die werkt zolang we erin geloven. Denk aan je eigen
bankrekening: het bedrag dat erop staat, zelfs op je lopende rekening, dat is
er niet echt, het is maar een cijfer op papier of op een computerscherm. Het
bestaat maar zolang je het niet opvraagt, zolang we het niet allemaal tegelijk
opvragen. Onze wereld hangt aaneen met haken en ogen, met geld dat we sparen,
op de bank zetten, die het uitleent, zodat het kan uitgegeven worden en er
interest op betaald wordt enzovoort.
Er zijn
mensen die geen enkele lening hebben lopen. Ze hebben geen schulden. Ze komen
toe met hun inkomsten om hun uitgaven te betalen en hebben nauwelijks genoeg
overschot om een klein spaarpotje aan te leggen, een appeltje voor de dorst.
Maar er zijn ook anderen, die een enorme schuldenlast torsen. Ze lenen voor
alles: een eigen huis met alles erop en eraan, een auto, vakanties, zelfs voor
hun dagelijkse uitgaven. Zo kunnen ze zich van alles permitteren, zonder dat ze
daarvoor het kapitaal hebben. Ze betalen immers niet het volledig bedrag, maar
enkel de interest op dat bedrag.
Zie je het
verschil?
In het ene
geval beschikt iemand over het kapitaal van zijn of haar inkomsten, stel 2000
euro per maand, waarmee je dus van alles kan kopen, maar in beperkte mate. Voor
grote uitgaven, zoals een nieuwe auto, moet je jaren sparen. Dergelijke mensen
hebben zelden iets tekort, maar ze leiden ook geen opvallend bestaan.
In het
andere geval heb je 2000 euro om leningen af te betalen. Stel dat je daarvoor 5%
interest moet betalen. Voor 100 is dat dus 5. Met elke euro kan je dus 20
euro lenen. Met je 2000 euro kan je dus 40.000 euro lenen! Dat is wat heel wat
huishoudens doen: ze lenen zoveel ze kunnen afbetalen en vergroten zo hun concrete
rijkdom, hier en nu.
Zie je ook
de fout in die redenering?
Als je een
lening aangaat, dan moet je niet alleen de interest betalen, maar uiteindelijk
ook de lening terugbetalen, zodat anderen dat geld kunnen gebruiken. Je leent
bijvoorbeeld 100.000 euro om een flatje te kopen. Je betaalt dan over een
periode van zeg maar 25 jaar maandelijks een interest en een gedeelte van het
kapitaal terug, zodat na die 25 jaar het flatje helemaal van jou is. En gedurende
al die tijd hoef je geen huishuur te betalen. Zo gaat het met alle leningen.
Stel dat je
leent om een dure auto te kopen. Je betaalt bijvoorbeeld op tien jaar af, de
interest en het kapitaal. In feite kost je auto je dan veel meer dan als je hem
cash zou kopen: de interest komt erbij, gedurende tien jaar. Als die interest 10%
zou zijn, zou dat betekenen dat je voor je auto twee keer zoveel betaalt als
dat je hem cash zou kopen. Zie je t verschil?
Iets anders
is een ondernemer. Die koopt bijvoorbeeld een vrachtwagen aan en leent daarvoor
geld aan 10%. Maar hij gebruikt die vrachtwagen om stookolie te vervoeren en
maakt daarmee winst, zeg maar 15% van de aankoop van de vrachtwagen. Hij houdt
dus 5% over als winst.
Steeds meer
gezinnen lenen zonder na te denken. Als ze hun leningen niet meer kunnen
afbetalen, dan lenen ze om hun leningen te betalen. Ze laten zich verleiden tot
aankopen die ze onmogelijk kunnen afbetalen met hun inkomsten. Ze lenen voor zaken
die niets opbrengen, die zelfs geld kosten, zoals een auto, of die meteen op
zijn, zoals een vakantie. Leven op krediet is a way of life voor veel mensen, maar het gaat ook vaak fout.
Stel: je koopt
voor zoonlief een blits wagentje voor zijn achttiende verjaardag, of omdat hij
geslaagd is in zijn eerste jaar aan de unief. Maar de eerste week al rijdt hij
dronken tegen een boom. Weg auto, maar niet weg lening: alles moet verder
afbetaald worden, ook al is de wagen weg.
Of je leent een
fiks bedrag voor een mooi huis met tuin en zwembad, met een langlopende lening.
De afbetaling doe je met je royale inkomsten als goedopgeleide en gezonde tweeverdieners,
maar o wee: de ene verliest zijn baan wegens de crisis en de andere belandt in
een diepe depressie
Laten we
besluiten.
Een gezonde
economie draait op sparen en lenen, daar is niets mis mee. De banken nemen
noodzakelijk risicos: er zullen altijd leningen zijn die niet terugbetaald
worden, dat kan niet anders, dus dat risico wordt mee verrekend in de
interesten, zo gek zijn ze nu ook weer niet (hoop ik). De verbruiker kan
inderdaad zijn voordeel doen met leningen aan te gaan: een eigen huis is een
uitstekende belegging voor de toekomst en je hebt er het onmiddellijk genot van.
Het gaat maar
fout als er overdreven wordt. Als de gebruikers meer ontlenen dan zij kunnen afbetalen,
als de bank leningen toestaat die onverantwoord zijn, meer risico neemt dan
goed is. Het is dus een kwestie van vertrouwen, namelijk dat de ontlener zijn
schulden afbetaalt en dat de spaarder kan rekenen op een interest en op het
vrijwaren van zijn of haar kapitaal. Het komt erop aan dat iedereen zijn eigen
zaken goed beheert: de verbruiker, de bank, de staat. Iedereen moet handelen en bon père de famille, als een goede
huisvader en moeder.
Als het
ergens verkeerd loopt, dan is het omdat iemand dat niet gedaan heeft. Als dat
op kleine schaal gebeurt, dan is er nog niets aan de hand, het systeem kan
tegen een stootje. Als het echter massaal gebeurt, als het een gewoonte wordt, a way of life, dan is er something rotten in the state of (in te
vullen naar believen). Zonder goed beheer kan het hele kaartenhuisje instorten.
Helaas is
het dan steeds de werkende mens die de rekening kan en dus moet betalen. Alleen
de belastingbetaler kan zonder enige moeite aangesproken worden, alleen wij
kunnen ons niet verdedigen, alleen wij zijn de gewillige of machteloze slachtoffers
van de grootheidswaan van de anderen.
Zijn er dan
geen absoluut veilige beleggingen? Toch: je geld in een bankkluis stoppen, de
kans dat het daar gestolen wordt is gering. Maar dat is geen belegging, in
tijden van inflatie verliest het jaarlijks aan waarde. Het geld dat oma twintig
jaar geleden in een sok onder haar matras stopte, is nu maar half zoveel meer
waard.
Dus zelfs
als je gewoon maar de waarde van je geld wil veilig stellen, voor jezelf of
voor je kinderen, dan moet je ermee naar de bank. Dat wil zeggen dat je
aangewezen bent, zoals bij alles wat we doen, op anderen. Zijn die te
vertrouwen? Aan je eigen ken je de andere, zeggen ze bij ons. De meeste mensen
zijn net zo goed en zo kwaad te vertrouwen als jijzelf.
Ik geef je
nog gratis deze gouden regel mee, die niet gesteund is op enige economische
kennis of financieel inzicht, maar op vijfenveertig jaar ervaring: als een bankier
beter gekleed is dan jij of slechter verzorgd, draai je dan om en zoek er een
andere.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
29-10-2011
short, shorts, shorten en short gaan
Short Het woord deed hier bij ons zijn
intrede rond 1960, toen de Amerikaanse cultuur Europa veroverde, in de
nasleep van onze bevrijding. Wij liepen al langer in korte broek, maar nu
moest die short heten, om te passen bij de T-shirts die toen ook opdoken.
Eigenlijk is
het Engelse woord shorts, meervoud
dus, omdat ook pants meervoud is. Shorts is een afkorting (!) van short pants. Pants is dan weer een afkorting van pantaloons en dat was de naam die men gaf aan de spannende lange mannenbroeken
die rond 1650 in Frankrijk in de mode kwamen en die je nu nog ziet in
ceremoniële kostuums. Ze kregen die naam naar een figuur uit de Italiaanse komedie,
Pantaleone, die de typische Venetiaan voorstelde, en die uitgedost was met dergelijke
broeken. En Pantaleone droeg de naam van een populaire heilige, San Pantaleone,
die rond het jaar 300 de marteldood stierf en met zijn laatste ademtocht God om
vergeving vroeg voor zijn beulen, waarop de stem van Christus weerklonk die hem
de naam gaf waaronder hij bekend en vereerd zou worden: Panteleèmon. Daarin herkennen we pan, alles en eleèo,
vergeven, zoals in Kyrie eleison,
Heer vergeef ons. Hij die alles vergeeft, dus. In het Frans zegt men nog altijd
pantalon.
In het
Engels is pants meervoud zoals
gebruikelijk voor dingen die uit twee delen bestaan, zoals ook scissors, schaar (zoals het Frans ciseaux), in beide gevallen ook
voorafgegaan door respectievelijk a pair
of en une paire de Denk ook aan glasses en binoculars. Panties is dan weer een verkleinwoord voor pants en verwijst naar de onderbroekjes
van kinderen en vrouwen. Panty is het
enkelvoud, zoals in pantyhose,
broekkousen of kousenbroek. Hier bij
ons is panty (enkelvoud, zoals broek)
de afkorting voor kousenbroek.
Maar ik wou
het eigenlijk over een andere betekenis van short
hebben, een die we dezer dagen af en toe in het nieuws horen, wanneer men het
over de financiële crisis heeft. We beleven vreemde tijden. De staten, zoals de
Verneigde Staten en de Europese Unie, maar ook afzonderlijke landen zoals
Ierland, Portugal, Spanje, Italië maar vooral Griekenland worden belaagd door de
beleggers en blijken onmachtig om zich daartegen te verzetten. De beleggers,
dat zijn burgers zoals jij en ik, belagen dus hun eigen land of dat van anderen
en veroorzaken zo een wereldwijde crisis waarbij fortuinen verloren gaan,
banken failliet gaan en de wereld in een recessie terechtkomt zoals nooit
tevoren. Iedereen wordt armer, zou je denken, maar is dat ook zo?
Om de
huidige problemen enigszins te kunnen volgen moeten we een cruciaal begrip uit het
financiewezen doorhebben. Als wij denken aan speculeren, dan verstaan wij
daaronder dat men iets koopt waarvan men hoopt dat het later meer zal waard
zijn, zodat men het kan verkopen met winst. Als je een aandeel koopt in een
bedrijf dat goede zaken doet, dan zal de waarde van dat aandeel stijgen. Door aandelen
goedkoop te kopen en duur te verkopen kan je rijk worden, heel rijk, want de
waarde van aandelen kan spectaculair stijgen, soms met honderden procenten op
korte tijd.
Maar
aandelen kunnen ook in waarde dalen. Denk aan de bankaandelen van Fortis en
Dexia: ooit waren die veertig keer zoveel waard als nu.
Speculeren,
dat is erop rekenen dat de waarde van een aandeel of iets anders zal
veranderen. En let nu goed op: je kan ook geld verdienen als je speculeert op
een waardedaling. Dat klinkt eigenaardig. Als je aandelen had van Fortis of
Dexia, dan ben je nu je geld kwijt, toch?
Hier komt
ons woord voor de dag: short gaan of shorten. Wat is dat precies? Het is
speculeren op een sterke waardedaling. En hoe doet men dat? Stel dat je vermoedt
dat de waarde van de dollar sterk zal dalen tegenover de euro. Dan leen je een
stapeltje dollars, laat ons zeggen voor 1000 , aan de huidige prijs van 1,5
dollar per euro, dat is dus 1.500 $, voor een periode van drie maand. Aangezien
het om een lening gaat, betaal je niet 1000 , maar een rente, zoals voor elke
lening. Stel dat de rente 4% is op jaarbasis, dan betaal je voor drie maand 1%
op je 1000 , dat is 10 euro. Je verkoopt vervolgens de geleende dollars en je
bent zo 1000 euro rijker. Maar je hebt iets verkocht dat je eigenlijk niet
hebt, dat is dus een tekort, vandaar short gaan of short selling.
We waren
uitgegaan van de veronderstelling dat de dollar zou dalen in waarde. Stel dat
dit inderdaad gebeurt binnen die drie maand, bijvoorbeeld met 10%, een niet
eens overdreven veronderstelling. Op dat ogenblik kan je met je geleende 1000
dus 10% meer dollars kopen, dus 1.500 plus 150 maakt 1650$. Daarmee betaal je
je lening van 1.500$ terug en je houdt 150$ over. Elke dollar is dan slechts
1,35 euro waard, maar dat is nog altijd 150 x 1,35= 202,5. Daarmee betaal je
je rente van 10 en je hebt een zuivere winst van 192,5 op drie maand tijd en
dat zonder dat je ook maar één euro van je eigen kapitaal hebt moeten inzetten.
Een belegger
die erop rekent dat zijn geleend goed in waarde zal dalen, neemt natuurlijk een
serieus risico: als de waarde in tegenstelling tot de verwachtingen plots
spectaculair stijgt, moet die belegger de hogere waarde terugbetalen op het
einde van de lening.
In tijden
van crisis is er voor beleggers niet veel te verdienen. De rente op leningen wordt
laag gehouden om de economie weer aan te zwengelen en dus is ook de rente op
spaargeld laag. Daarom zoeken zij andere manieren om hun geld te laten renderen
en shorten of short gaan is er een
van. Zij zoeken dan hun slachtoffers uit en vallen die aan door massaal
aandelen te lenen en die te verkopen, erop rekenend dat ze die goedkoop zullen
kunnen teruggeven. Wanneer de markten dit door hebben, verdwijnt het vertrouwen
in die aandelen en gaan ze nog sneller dalen.
Dat is, in
een notendop en zeer sterk vereenvoudigd wat er nu gebeurt. Als er negatieve
berichten verschijnen over een land, bijvoorbeeld Griekenland, dat een groot
gat in de begroting heeft en dat zijn leningen niet meer kan afbetalen, dan lenen
de beleggers massaal Griekse waardepapieren, en verkopen die onmiddellijk, waardoor
de waarde ervan nog verder daalt. Ze kopen dan de bijna waardeloos geworden stukken,
betalen daarmee hun leningen terug en strijken hun enorme winsten op.
Dit is maar
een tipje van de sluier die over de financiële wereld ligt. Er gebeuren daar
zaken die onze verbeelding ver te boven gaan. Er zijn machten aan het werk
waarvan niemand weet heeft, machten die sterker zijn dan de landen, de staten
zelf. Er zijn groepen die meer geld bezitten dan zelfs grote landen, die een
omzet hebben die groter is dan de begroting van aanzienlijke landen, die in
feite bepaalde landen zouden kunnen kopen en dat in de praktijk ook doen.
Wij denken
dat wij in een democratie leven, waarbij de burger stemt voor een bepaalde
partij en de aldus verkozen vertegenwoordigers de beslissingen nemen. Nu blijkt
dat de politici als het erop aankomt totaal afhankelijk zijn van de financiële
belangengroepen, die over veel meer geld en macht beschikken dan welk land ook,
de V.S., de E.U. en China inbegrepen. De machtigen der aarde zijn niet de
presidenten van die landen, maar anonieme financiële groepen. Zij nemen de
beslissingen, die wij allen voelen. Zij laten een bank of zelfs een land failliet
gaan als zij hun kans schoon zien, dat wil zeggen als een land of een groep
beleggers teveel risicos heeft genomen. En vervolgens nemen zij het zaakje
over en maken nog meer winst.
Naast en
achter de ogenschijnlijke democratie zijn er dus wel degelijk andere krachten
aan het werk, die aan elke democratische controle ontsnappen. Dit heeft niets
te maken met idiote samenzwerings- of complottheorieën, dit gebeurt echt en op
grote schaal.
En toch die
verborgen krachten zijn niet helemaal verborgen. Het zijn de banken en de
financiële instellingen die wij kennen en waaraan wij zelf mee werken, aan wie
we ons spaargeld toevertrouwen en van wie we lenen voor onze noden en ons
comfort. Als jij je spaarcenten aan een bank toevertrouwt, vraag jij dan wat ze
ermee doen? Ik ook niet. Ik strijk mijn armzalige percentjes op, zelfs niet genoeg
om de inflatie bij te houden. Op geen enkel ogenblik vragen wij rekenschap van
de banken en verzekeraars, zolang ze hun verplichtingen tegenover ons naleven.
Dat zij bijvoorbeeld enorme winsten maken met ons geld, daar hebben wij niets
aan: zij hebben beloofd om ons een aalmoes te geven en dat doen ze en voor de
rest hebben wij het nakijken. Wij werken dus mee, zij het als dommekrachten. Het
is met ons geld dat de duistere financiële machten speculeren en hun macht
opbouwen. Het zijn mensen zoals jij en ik die in die instellingen werken, het
zijn eenvoudige mensen die aandelen hebben in die instellingen, of die op hen
rekenen voor hun bijkomend pensioen.
Er is dus
een dubbel systeem aan het werk in onze maatschappij. Enerzijds heb je de politieke
democratie en de mensen die werken voor hun boterham. Daarnaast wordt er ook op
grote schaal gehandeld, al zullen sommigen zeggen: gesjoemeld. In die andere
wereld gelden de regels van de democratie niet, noch die van de ethiek, zelfs
niet die van het fatsoen. Daar is maar een wet, die van de sterkste en een
principe, dat van de winst.
Dat is niet
moeilijk te begrijpen. Als je een bedrijf wil runnen als een democratie, dan
ben je niet goed snik. Je hoeft maar naar de Belgische staat te kijken om dat
te beseffen. Geen enkele bedrijfsleider ter wereld zal ons democratisch stelsel
als model nemen. Het democratisch beslissingsproces is wel het meest ethisch
hoogstaande dat er is voor de samenleving, maar het deugt niet als economisch
principe. Wie winst wil maken, zal andere normen en waarden hanteren. Dat is de
dubbele bodem in onze democratie. Voor de staat zijn alle burgers gelijk voor
de wet, maar niet in onze economische structuur. Daar heerst een verregaande en
fundamentele ongelijkheid, het is zelfs de basis van het systeem, want het
beantwoordt blijkbaar aan een algemeen menselijke karaktertrek: iedereen wil
zijn eigen lot verbeteren.
We moeten ook
niet onmiddellijk denken dat die duistere krachten enkel negatieve invloeden
hebben. Zij zijn niet rechtstreeks verantwoordelijk voor de crisis in
Griekenland: het zijn de politici die vervalste begrotingen hebben ingediend en
die de putten gevuld hebben met onbetaalbare leningen. Alle landen hebben
begrotingstekorten, alle landen hebben enorme staatsschulden. De staten leven
boven hun stand. Wanneer de markten, lees: de duistere financiële wereld,
Griekenland op de korrel nemen, dan heeft dat een helend effect. Het is enkel
door de speculatie tegen dat land dat eindelijk duidelijk is geworden hoe
desastreus de politiek wel was. Politici kunnen om het even wat beslissen, hun
rekeningen hoeven niet te kloppen, zij handelen zogezegd in het algemeen
belang, maar concentreren zich op het individueel belang van hun kiezers,
zonder zich veel zorgen te maken over zelfs de meest elementaire regels van winst
en verlies. De ander krachten, de economische en financiële, kunnen daarop een noodzakelijke
correctie zijn.
Uit dit
alles blijkt dat ons bestel niet alleen politiek en dan democratisch is, maar
ook economisch en dan kapitalistisch. De politici geven nu grif toe dat zij
niet alles te zeggen hebben. Zij kunnen de markten niet dwingen, zij willen dat
ook niet, wij geloven in een vrijemarkteconomie (met minimale correcties). De
vrijemarkteconomie is wat de wereld doet draaien. Gelukkig maar dat zij niet
werkt zoals onze democratische instellingen, onze parlementen, ons koningshuis,
onze internationale instellingen zoals de U.N.O
Natuurlijk
zijn er misbruiken in dat economisch bestel, die komen voortdurend aan het
licht en er is nog veel meer dat het daglicht niet verdraagt. Je hebt
individuele fouten, zoals plaatselijke kantoorhouders die met het geld van hun
klanten gaan lopen en traders die met
veel meer geld spelen dan toegelaten en dan plots miljarden verliezen. Je hebt
de beruchte piramidesystemen, waarbij men grote winsten uitdeelt, niet op basis
van reële opbrengsten, maar met de inleg van nieuwe klanten. Soms gaan
individuele banken, of zelfs het hele bankstelsel in de fout, zoals in de
Verenigde Staten, waar consumentenkrediet zoal a way of life is, maar waar men huizenhoge hypothecaire leningen
toestond aan totaal onkredietwaardige klanten. Dat gebeurt vandaag ook hier bij
ons.
Maar hoor ik
iemand ons kapitalistisch systeem fundamenteel in vraag stellen, behalve enkele
jongeren die binnen enkele jaren zelf een burgerpak zullen aantrekken of anders
een leven als halve gare marginalen tegemoet gaan? Zelfs de meest linkse
traditionele partijen houden zich verre van al te grote staatsinmenging in het
economisch leven. Ik heb nog niemand gehoord die bijvoorbeeld stelde dat short
gaan zou moeten verboden worden. En de Tobintaks op financiële verrichtingen
blijft een heikel punt, waaraan geen enkele politicus zich wil verbranden. Iedereen
heeft schrik om de vrije markten onvrij te maken. Wij herinneren ons nog
levendig wat dat heeft opgeleverd onder het communisme.
Er moet dus
een wederzijdse controle zijn: de banken moeten erop toezien dat de politici
geen dwaze dingen doen, dat de begrotingen kloppen, dat de tering naar de
nering gezet wordt. En de politici moeten ervoor zorgen dat de banken geen
onverantwoorde risicos nemen met het geld van de kleine spaarder en de
argeloze belegger.
Hoe dat moet
gebeuren, is helemaal niet duidelijk. Enkele lucratieve maar louter symbolische
postjes voor gesjeesde of bejaarde politici in de bestuurscolleges en
beheerraden van de financiële instellingen zijn totaal nutteloos, dat is ten
overvloede gebleken. De staat moet volledige maar discrete transparantie eisen van
alle financiële verrichtingen en dat kan maar wanneer het staatsapparaat zelf beschikt
over gekwalificeerd personeel. En de controle van de staatsfinanciën zal pas
dan efficiënt zijn, wanneer ze gebeurt door onafhankelijke experts, die daartoe
niet alleen alle informatie krijgen, maar ook het gezag om zelf in te grijpen,
veeleer dan het recht om lauwe en vrijblijvende aanbevelingen te doen.
Het zal niet
voor morgen zijn.
Categorie:samenleving Tags:etymologie
28-10-2011
Herfstmijmeringen
Het vallen
van de blaren
Sinds ik
mijn blog schrijf, de Kroniek van mijn leven vanaf mijn zestigste, toen ik op
pensioen ging, heb ik hier al enkele keren een min of meer droefgeestig geluid
laten weerklinken. Niet zelden gebeurde dat in deze periode, in de herfst,
begin november. De blaren van bomen en struiken beginnen te verkleuren en
vallen af, de kruiden, de bloemen en planten verwelken. De vissen in de vijver
komen nog maar zelden aan de oppervlakte, ze bewegen zich veel langzamer dan in
de zomer. Het wordt kouder, vooral s nachts. Dit jaar hebben we een heerlijke
nazomer, zelfs lang na Sint-Michiel. Overdag is het warm voor de tijd van het
jaar, heerlijk open weer met een stralende hemel en een zon die ons nog koestert
met haar gulle warmte. Maar we zijn aan de overgang begonnen naar de winter,
dat merken we.
Ik merk het
ook aan mezelf. Ik voel me verwant met de tijd van het jaar. Weemoed heet dat
en het is een complex gevoel. Ik kan niet zeggen dat ik eronder lijd of ervan
geniet, het is een vreemde mengeling van beide. Nu ik officieel oud ben, vijfenzestig
geworden, ben ik me intens bewust dat mijn laatste levensfase is aangebroken. Het
grootste deel van mijn leven is voorbij, al wat nog komt is een reden tot tevredenheid,
althans zo lang het goed gaat. Het is alsof ik geen recht meer heb op nog veel
meer. Misschien komt dat omdat we in mijn familie niet oud worden. Ik ben de
enige overblijvende uit ons gezin.
Dat stemt me
niet bepaald droefgeestig, ik voel me niet depressief of wanhopig. Ik weet
gewoon dat het einde nadert, dat mijn leven bijna voorbij is. Ik hoef me
daarover geen illusies te maken, er is ook niets bijzonders aan, sterven hoort net
zo vanzelfsprekend bij het leven als geboren worden. Voor mij voelt het heel
natuurlijk aan, zoals de herfst onvermijdelijk volgt op de zomer. Mijn dood
komt elke dag een dag dichterbij, het zou kinderachtig zijn om dat te negeren
of ertegen in opstand te komen. Leven is leren sterven.
Als
gepensioneerde kijk je ook anders tegen het leven aan. Ik ben nu rentenier, ik
hoef niet te werken voor mijn brood. Elke maand krijg ik mijn pensioen en dat
is genoeg om aangenaam te overleven, ik heb niets tekort, misschien ook wel
omdat ik geen buitensporige noden of verlangens heb. Grote reizen doen we niet
en we geven ook niet veel uit aan restaurantbezoek, dure concerten of modieuze
kledij, drank of tabak. We kopen nog altijd heel wat boeken, maar vaak
tweedehands of aan gereduceerde prijs.
Maar die veeleer
passieve manier van leven heeft een invloed op je gemoed. Ik heb geen grote of
langlopende projecten meer voor mijn leven. Ik moet geen gezin meer stichten of
onderhouden, geen huis meer bouwen, geen loopbaan uitbouwen, geen netwerk
onderhouden, geen aanzien of rijkdom verwerven, geen publieke erkenning, geen belangrijke
plaats in de maatschappij. Dat alles is voorbij, het ligt achter me, het hoeft
niet meer.
Maar als je
ongeveer veertig jaar precies daarmee bezig geweest bent, dan is het niet
vanzelfsprekend om van de ene dag op de andere zomaar het geweer van schouder
te veranderen. Ik ben nu vijf jaar gepensioneerd en het is nog altijd wennen.
Het komt me voor dat het vooral het ontbreken van betekenisvolle maatschappelijke
taken is dat me het meest onwennig maakt. Ik heb de indruk, nee, ik weet dat de
wereld nu aan mij voorbij gaat. Vroeger had ik een duidelijke en directe invloed
op mijn omgeving in ongeveer alles wat ik deed, ik nam actief deel aan het
maatschappelijk leven, door mijn arbeid en mijn inzet, door mijn gezin. Nu
bevind ik mij aan de rand van die maatschappij. Ik word door die maatschappij betaald
om te rusten, om niet meer te werken, om van mijn oude dag te genieten. Ik mag,
vaak helemaal gratis, een beroep doen op al wat de maatschappij voor ons doet
en dat is enorm veel.
Maar ik voel
me een beetje een profiteur: ik krijg alles en ik doe niets in de plaats. Vroeger
stak ik het grootste deel van mijn tijd en energie in mijn arbeid en ik vond
dat ik elke frank en later elke euro waard was die ik verdiende. Nu krijg ik
zomaar geld, elke maand en ik moet er niets voor doen of beter gezegd: ik mag
er niets voor doen.
Nu zou je
kunnen zeggen: ja maar, Karel, wat vertel je nou voor onzin. Niemand heeft je
gedwongen om op je zestigste op pensioen te gaan, je had nog vijf jaar kunnen
werken?
Ja en neen.
Ik weet niet zeker of het een algemeen verschijnsel is, maar ik denk het wel: het
is niet evident om als ouder wordende werknemer mee te draaien in de onze
economie. Heel veel mensen stoppen voor hun vijfenzestigste, aan de
universiteit kende ik niemand die zo lang werkte. Het klimaat was daarvoor,
laat ons het zo maar stellen, niet echt gunstig. Als je het gevoel krijgt dat
men min of meer zit te wachten tot je opstapt of, erger nog, als men duidelijke
signalen geeft dat men je liever kwijt dan rijk is, dan heb je niet veel nodig
om een beslissing te nemen en de eer aan jezelf te houden, zeker als dat geen
financieel nadeel biedt. Ik ben heel gelukkig dat ik vijf jaar geleden gestopt
ben.
Maar ik denk
vaak na over hoe onze maatschappij met ouder wordende werknemers omgaat. Indien
men het einde van onze loopbaan anders zou aanpakken, zouden we waarschijnlijk
bereid zijn om langer te werken. Nu ligt het hoogtepunt van iemands loopbaan
meestal helemaal aan het einde, ook financieel: men werkt zich op, steeds hoger
op de ladder. Maar dat systeem staat onder druk. Enerzijds ervaart men zelf dat
men vanaf zijn vijftigste niet meer dezelfde is. Anderzijds staan de jongeren
te trappelen om de hogere functies over te nemen, zoals wij destijds.
Indien men
mij een andere, meer nederige functie had voorgesteld, met minder directe
verantwoordelijkheden en impact en dus minder stress, eventueel minder dan
voltijds, maar waarin ik mijn ervaring en kennis nog ten dienste had kunnen stellen,
dan zou ik dat zeker aanvaard hebben, ook indien dat een loonverlies zou
meegebracht hebben.
De looncurve
van vrijwel alle werknemers piekt nu op de dag dat ze op pensioen gaan. Maar
dat hoeft niet zo te zijn. De financiële last van de werknemers vertoont een
andere curve: zij is het hoogst op het moment dat zij een gezin stichten, een
huis bouwen, een of meer autos kopen, op vakantie gaan; wanneer de kinderen
groter worden en op hun beurt allerlei noden hebben. Wanneer de kinderen het
huis uit zijn, daalt de behoefte aan geld, terwijl de wedde zelfde blijft of
zelfs nog stijgt. Voor werknemers die dat wensen, zou het mogelijk moeten zijn
om op dat moment een andere wending te geven aan hun loopbaan, om dan te
beginnen aan de afbouw, over een langere periode die uiteindelijk uitmondt in
een volledig pensioen. Dat kan voor iedereen verschillend zijn, afhankelijk van
een hele boel factoren.
Ik ben nu
vijf jaar weg uit het actieve leven en ik hoor elke dag dat men iets zal moeten
doen om de vergrijzing op te vangen, dat men onvermijdelijk langer zal moeten
werken, dat brugpensioenen moeten afgeschaft worden enzovoort. Maar ik verneem
heel weinig over concrete plannen om dat te doen. Als men echt iets wil
veranderen, dan zal men moeten praten over de loopbaanopbouw en vooral de
afbouw ervan. Men zal de arbeid anders moeten gaan organiseren, rekening houdend
met de leeftijd van de werknemers. Men zal met name iets moeten doen met de
leeftijdsgroep vanaf ongeveer vijftig jaar en wel iets positiefs, terwijl men nu
aan heel veel mensen op die leeftijd een zeer negatieve boodschap stuurt: je
bent niet goed genoeg meer, we willen jou weg
Het gaat
daarbij niet alleen over een andere werkindeling: het is vooral een kwestie van
respect voor de ouder wordende weknemer, zowel vanwege de directies en de
personeelsdiensten als van de jongere werknemers. Vandaag is het zo dat respect
wordt uitgedrukt in euros, extralegale voordelen, bedrijfswagens,
verantwoordelijkheden, beslissingsmacht. Dat hoeft niet zo te zijn. Mensen op leeftijd
hebben meer aan waardering voor wie en wat ze zijn op dat moment. Ze hebben
meer aan begrip dan aan macht. Ze hebben meer behoefte aan rust dan aan geld.
Maar dat
terzijde. Of eigenlijk niet, want indien men er zou in slagen om mensen zoals
ik langer zinvol aan het werk te houden, wat hoe dan ook toch nodig zal zijn,
dan zou ik vandaag minder weemoedig zijn. Indien men ook de gepensioneerden
meer zou betrekken in het maatschappelijk leven, dan zou ik me minder nutteloos
voelen en minder schuldig omdat ik alleen maar krijg zonder er iets voor te
doen.
Ik heb vanaf
de eerste dag van mijn pensioen geprobeerd om me nog maatschappelijk nuttig te
maken, zonder daar enige vergoeding voor te vragen. Maar als vrijwilliger ben
je een randverschijnsel, je telt niet echt mee, je hebt geen
verantwoordelijkheid, geen stem in het kapittel. Je krijgt de minst
interessante taken toegewezen, vaak dingen die anders helemaal niet zouden
gebeuren, die men voor jou uitvindt en die dan ook geen enkel gevoel van
voldaanheid kunnen opleveren. Een na een heb ik mijn vrijwillige taken
opgegeven, precies om die reden. Ik heb me aangeboden voor andere taken, maar herhaaldelijk
kreeg ik een nee, toch maar niet te horen, of zelfs helemaal geen antwoord.
Niemand reageert enthousiast op mijn aanbod om gratis voor hem of haar te
werken. Is dat niet vreemd? Ik vind het wel. Maar ik weet nu stilaan dat het nu
eenmaal zo is en dat ik maar beter daarmee kan leren leven.
En toch
toch besluipt me onwillekeurig het gevoel dat het ook anders kan, dat ik wel
degelijk nog iets kan betekenen voor de samenleving. Misschien is het daarom
dat ik me zo verbeten op het lezen gestort heb, zeg maar studeren. En op het
schrijven, want zo kan ik de kennis die ik opdoe en de inzichten die ik verwerf
ten goede laten komen van jou, lieve lezeres, lieve lezer.
Voor mensen in
de herfst van het leven is dit seizoen als een donkere een spiegel, waarin we
onszelf met weemoedige, ietwat meewarige blik bekijken. Wij herkennen onszelf
in de natuur en putten kracht uit die verbondenheid. Maar er is een belangrijk,
essentieel onderscheid. In de natuur volgt op de barre winter steeds een
verrukkelijke nieuwe lente. Voor ons niet. Wanneer de laatste nacht valt, is
het voorgoed voorbij voor ons. De lente is voor anderen.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
17-10-2011
De gemeentelijke hold-up
Gemeente. Het
woord valt de laatste tijd voortdurend en dat is geen goed teken. Wij leven in
een tijd waarin uitsluitend het slechte nieuws de media haalt, alsof het goede
nieuws het vermelden niet waard is, alsof het vanzelfsprekend is, terwijl wij
veeleer de indruk hebben dat precies het goede nieuws schaars en dus sensationeel
is en het slechte nieuws schering en inslag en dus afgezaagd en vervelend. Weer
zeven weekenddoden? Tja, vorige week ook al en volgende week weer, wat doe je
eraan
Onze Belgische
gemeenten zitten in vieze papieren. Ze hadden hun geld belegd maar door de
bankencrisis zijn ze bijna een miljard euro kwijt. In de vele nieuwsberichten
daarover lijkt me een essentieel onderwerp te ontbreken: waar hadden die
gemeenten dat miljard euro, toch geen peulschil, vandaan?
Gemeenten
zijn geen bedrijven. Ze dienen, zo lijkt het me, vooral om geld dat zij innen
onder de vorm van gemeentelijke belastingen en een deel van de
personenbelasting, uit te geven voor de werking van de gemeente, voor het
welzijn van de burgers. Als zij op een bepaald moment geld op overschot hebben,
zou je denken dat ze dat gaan gebruiken om het jaar daarop nog meer uit te
geven of om de inkomsten, de belastingen, te verlagen. Het blijkt nu dat zij in
tegendeel hun overschotten gecumuleerd hebben en belegd, om met de opbrengt
daarvan hun begroting te spijzen. Zij hebben daarmee niet anders gehandeld dan
elke brave huisvader of zorgzame moeder, maar is dat terecht geweest?
Ik meen van
niet. Waarom leggen gezinnen een spaarpotje aan? Vooreerst moeten zij al
voldoende inkomsten hebben om een overschot te genereren nadat alle vaste en
onvoorziene kosten betaald zijn, dat is een voorwaarde en een waaraan lang niet
in alle gezinnen voldaan is. Maar goed, stel dat het zo is, dan is het wijs om
het overschot niet aan te wenden voor nog meer consumptie en luxe, maar om een war chest aan te leggen, een reserve,
een spaarpot voor als het minder goed gaat of voor uitzonderlijke grote
uitgaven. Stel dat een van de kostwinners, of beide, werkeloos wordt, of werkonbekwaam,
of wegvalt
Is dat ook
zo voor gemeenten? Nee toch! Als hun begroting niet klopt, dan kunnen zij hun
inkomsten zonder veel problemen verhogen door het jaar daarop de belastingen te
verhogen. Dat is niet populair, maar aangezien alle uitgaven ten goede komen
aan de gemeente, het volk dus, zal men daarover wellicht niet al te fel morren.
Het jaar daarop kan men dan de uitgaven beter afstemmen op de inkomsten. Het
lijkt dus niet nodig dat de gemeenten over grote reserves beschikken, in
tegenstelling tot een gezin, dat niet zomaar zijn inkomsten kan doen
aangroeien. Een gemeente heeft een vast inkomen, er komen elk jaar
belastinggelden en subsidies binnen, dat is een zekerheid, een zekerheid die
een gezin nooit heeft.
Stel nu dat
een gemeente zo welvarend is dat ze niet alleen alles kan doen wat ze wil voor
haar ingezetenen, maar toch nog overschotten heeft. Ik denk aan de kustgemeente
Knokke, waar zoveel rijk volk bijeentroept dat zelfs met zeer beperkte
gemeentelijke opcentiemen de gemeentekas voldoende gespijsd is om al het nodige
te doen. Vergelijk dat met bijvoorbeeld Schaarbeek, waar men een erg hoge graad
heeft van werkeloosheid en vervangingsinkomens en dus relatief weinig inkomsten.
Men kan een kei het vel niet afstropen. Maar goed: denk aan Knokke: de
inkomsten zijn zo groot dat men overschotten heeft, men vindt geen projecten
meer waaraan men het geld zou kunnen besteden. Wat doen we in dat zelfs voor
Knokke onwaarschijnlijk geval? Spaarpotje dan maar.
Als goede
huisvader en moeder beleg je je spaargeld zo dat je de opbrengst en de zekerheid
tegenover elkaar afweegt. Je eerste spaarcenten zal je wellicht extra veilig
beleggen, zonder enig risico, op een spaarboekje of zo: geringe opbrengst,
grote zekerheid. Iemand die een heel dikke portefeuille heeft, kan meer risicos
nemen: als het geld niets zou opbrengen of erger nog, zou verloren gaan, dan is
dat nog niet erg, er is nog genoeg over, meer dan genoeg. Volgende keer beter.
Wij zegden
al dat een gemeente eigenlijk geen overschotten zou mogen hebben en ook geen
tekorten. De begroting moet kloppen, zoals ook die van de staat en die van een
huisgezin. Maar als er in een gemeente, zoals in een gezin, dan toch eens toevallige
en tijdelijke overschotten zijn, dan mag en moet de gemeente die beleggen. Niet
zoals een rijke ondernemer, maar als een goede huisvader: weinig risico, kleine
winst. Het gaat immers niet om geld dat de gemeente zelf zou verdiend hebben,
zoals de ondernemer, maar om geld dat zij heeft afgenomen van haar burgers,
onder de vorm van belastingen. Het is dus ons geld, dat zij korte tijd mogen
beheren, om daarna zo snel mogelijk weer een begroting in evenwicht te hebben
en een zo laag mogelijke graad van belasting.
Maar wat
stellen wij vast? De gemeenten hebben massale overschotten, ten minste een
miljard euro, althans in de context van de huidige problematiek van de
failliete Gemeentelijke Holding en de even failliete bank Dexia. Wellicht zijn
er hier en daar nog overschotten waar wij helemaal geen weet van hebben, zoals
we ook niets wisten over deze gemeentelijke holding. Zij hebben die belegd,
niet als goede huisvader, veilig en bescheiden, maar als zorgeloze miljonairs,
in zeer risicovolle ondernemingen. We horen dat hen dividenden werden in het
vooruitzicht gesteld van dertien procent, je leest het goed, dertien procent.
Wanneer heb jij nog eens dertien procent gekregen van je bank? Dergelijke
winsten zijn alleen maar mogelijk als er enorme risicos genomen worden, dat is
duidelijk. Een onderneming of een land dat bereid is om dertien procent te betalen
voor een lening, moet wel zeer wanhopig zijn, of onvoorstelbaar overmoedig en
in beide gevallen totaal onbetrouwbaar.
De gemeenten
hebben van hun overschotten een systeem gemaakt, een enorme war chest, een fantastische spaarpot,
niet voor onvoorziene omstandigheden, maar om stelselmatig de jaarlijkse
begroting te spijzen, bovenop de belastingsinkomsten. Dat is ethisch zeer
bedenkelijk: wij betalen immers geen belastingen om enkele burgemeesters
daarmee te laten spelen op de beurs! Belastingen moeten altijd minimaal zijn,
niet meer dan absoluut noodzakelijk.
Zolang het
goed ging, was er geen vuiltje aan de lucht. De gemeenten konden in een eigen
beleggingsclubje kapitalistje spelen en grote winsten maken, eerst en vooral
voor het clubje zelf, voor de raad van bestuur van de holding en voor al het
personeel. En vervolgens ook voor de gemeenten zelf. Maar ze hebben de fouten
gemaakt die elke beginnende amateur maakt. Als professionele beleggers zoals grootbanken
al kunnen failliet gaan, dan zouden kleine spelers zoals een stelletje
burgemeesters van kleine en middelgrote Belgische gemeenten beter moeten weten
dan zich op het gladde ijs van de haute
finance te wagen. Met grote heren is het kwaad kersen eten. Het is een
samenloop van omstandigheden, zegt men nu, maar dat is het altijd. Als het niet
regent, is het goed weer. Maar vroeg of laat regent het, onvermijdelijk.
Professionele beleggers weten dat je op zeer lange termijn moet rekenen, dat je
alleen mag spelen met geld dat je niet nodig hebt, dat je niet al je eieren in
één korf mag leggen, dat je nooit naar de raad van bankiers mag luisteren
Onze
burgemeesters hebben hoog spel gespeeld en ze hebben verloren. Ze hebben niet
hun maar ons geld verloren, waarvoor wij hard gewerkt hadden en dat zij ons ten
onrechte en onnodig hadden afgenomen als belasting. Dat is diefstal, niet van
de rijken, maar van elke burger die zijn belastingen en contributies betaalt.
De gemeenten
zijn niet alleen hun jaarlijkse dividenden kwijt, die waren ze al misgelopen na
de vorige crisis, toen was er alleen nog geld voor bonussen voor de
topmanagers, zij die ons geld verspeelden door onverantwoorde risicovolle
beleggingen. Ze krijgen niet alleen geen interesten meer, ze zijn ook het
kapitaal kwijt, de spaarpot is leeg, de aandelen en obligaties die ze ermee
gekocht hadden, zijn niets meer waard, nu niet, straks niet en wellicht nooit
meer. De schuldenaars zijn zelf immers ook failliet, ze zijn ook in
vereffening, ze hebben zoveel geleend en aan zon hoge interest, dat ze
onmogelijk hun schulden kunnen afbetalen, dat wil zeggen dat ze niet alleen geen
interest kunnen betalen op hun leningen, maar dat ze ook het kapitaal niet meer
kunnen terugbetalen, omdat ze het niet meer hebben, omdat ze het uitgedeeld en
opgesoupeerd hebben, omdat landen als Griekenland, Portugal, Spanje en zelfs
Italië op te grote voet geleefd hebben, omdat hun begroting jaar na jaar niet
klopte, omdat ze voortdurend en structureel meer uitgaven dan ze inkomsten
hadden en het verschil bijlegden met geld dat ze leenden, zonder enig
vooruitzicht op of zelfs maar bedoeling van terugbetaling.
Onze
spaarpot is opgedaan door mensen in het zuiden van Europa, omdat hun politici hun
begroting vervalst hebben. Niet toevallig waren dat vaak socialistische
politici, die keer op keer verkozen werden omdat ze de uitkeringen verhoogden
en de belastingen verlaagden, de oudste en zekerste verkiezingstruc ter wereld.
Vandaag blijkt uit een enquête dat in Antwerpen (maar niet alleen daar,
allicht) de allochtonen massaal links stemmen. De mensen met de minste kansen
en die het meest rekenen op uitkeringen weten zeer goed waar de wind vandaan
komt. Alleen maken ze zich (terecht) bijzonder weinig zorgen over begrotingen,
die van de gemeenten, de gewesten of de staat, of die van Europa, of van de
wereld. Het zijn anderen die zich daarover moeten buigen en ervoor zorgen dat
het niet helemaal fout loopt.
Wie zal dat betalen,
wie heeft zoveel geld? Wie heeft zoveel ping-ping-ping en wie heeft dat
besteld? Dat was een populair liedje in mijn jeugd. Het is vandaag ook weer de
vraag. Het antwoord is zeer eenvoudig: jij en ik. Wie anders? De begroting van
de staat moet uiteindelijk kloppen en wij moeten ze doen kloppen. Het is bij
ons dat men terecht kan, alleen bij ons, omdat wij de enigen zijn die geld
verdienen, die als het ware geld maken door onze arbeid. Zelfs als men de verantwoordelijkheid
voor het debacle zou leggen bij die mensen die ervoor verantwoordelijk zijn, in
de gemeenten, de holdings, de banken, spaarkassen, verzekeringsinstellingen,
vakbonden en corporaties die het verderfelijk spelletje hebben meegespeeld, dan
nog zal men moeten vaststellen dat zij het geld niet (meer) hebben om te
betalen voor het feest. Het is op, het is weg, elke zuur verdiende cent, aan de
salarissen en bonussen van al de onbekwame en malafide tussenpersonen en aan de
leningen die ze hebben toegekend aan notoir onbetrouwbare schuldenaars.
Wie kan er
dan nog de begroting redden? De eeuwige melkkoe, de belastingbetaler, de
werkende mens, de spaarder, de rentenier. Niet de uitkeringsgerechtigden, daar
valt niets te rapen en niet de ondernemers, want die moeten kapitaal genereren
en de tewerkstelling verzekeren, die mogen we niets in de weg leggen. Arcelor-Mittal
maakt miljarden winst per jaar maar betaalt slechts enkele honderden euros aan
belastingen. Jij en ik dus, de gewone man en vrouw. De ene zal het wat harder
voelen dan de andere en hier bij ons kunnen we nog wel wat hebben, zelfs als we
moeten inleveren zullen de meesten onder ons nog niets tekort hebben, er zal
alleen tijdelijk een stukje minder luxe zijn. Maar er zullen zeker mensen zijn die
harde keuzes zullen moeten maken en niet alleen over de bestemming van hun
tweede of derde vakantie per jaar. Ik hoop dat die zich binnenkort in het
stemhokje zullen herinneren wie er verantwoordelijk is voor deze nieuwe aderlating:
de mensen die wij verkozen hadden om ons geld goed te besteden.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
04-10-2011
Dexia, o Dexia!
Lang
geleden, toen de mensen nog praatten en geen e-mails of blogs schreven, zette
ik samen met mijn eerste echtgenote de eerste stappen in onze kapitalistische
maatschappij. We werkten allebei en hadden dus elke maand wat overschot. Dat
ging op een spaarrekening, maar welke? We gingen even informeren bij de
Algemene Spaar- en Lijfrentekas, die we allebei nog kenden van in de lagere
school, toen we met bedrukte meetlatjes en rode spaarpotjes maar nog meer door
de school zelf aangespoord werden om te sparen, op een heus spaarboekje, waarop
de minuscule bedragen van één frank zorgvuldig werden ingeschreven, samen met
de nog veel minusculere interesten. Het onthaal in het kantoor was
onvriendelijk, de voorwaarden oninteressant. Blijkbaar was de hele actie erop
gericht om goedkoop geld te (laten) verzamelen en dat zo goed en zo lang
mogelijk bij te houden zonder ervoor te betalen en er zo zelf de winsten van op
te strijken.
We vonden
dan als vanzelf de weg naar BAC, de bank van de Belgische christelijke arbeidersbeweging.
Het was een bescheiden instelling, helemaal in de stijl van de andere poten van
de christelijke zuil, meer een coöperatieve, een volksspaarbank dan een echte
bank, zoals de Generale Bank. Dat wekte vertrouwen en dat is nooit beschaamd in
de vele jaren dat we daar klant geweest zijn. Je kon er terecht voor alle
courante transacties en je kreeg er goed advies. Zo hoorden we daar het eerst
dat er een interessante verkaveling was in Holsbeek. We hebben bij BAC geleend
voor de grond, daarna voor de bouw van het huis. We namen er een
levensverzekering, we deden er aan pensioensparen, de kinderen hadden er een
spaarrekening die bij allerlei gelegenheden aangevet werd. We kochten er onze
eerste spaarbons en onze eerste obligaties. Als we vreemde valuta nodig hadden
voor onze buitenlandse vakanties, dan vonden we daar de beste wisselkoers. De
bedienden aan het loket kenden ons en wij hen, het waren mensen zoals wij. De
directeur woonde in een verkaveling bij ons in de buurt.
Na mijn
echtscheiding nam ik een eigen bankrekening bij Kredietbank, die hadden een
kantoor in de buurt van mijn werk, dat was handig. Ik zal hier niet ingaan op
mijn ervaringen met die bank, dat is een ander verhaal.
Toen ik op
pensioen ging, wou ik mijn geldzaken in orde brengen. Ik had mijn
groepsverzekering gekregen en er was het pensioensparen en hier en daar nog wat
op spaarrekeningen. Waarom dat niet consolideren en zien of we niet wat betere
voorwaarden konden krijgen? Mijn eerste bezoek ging naar BAC, dat intussen
BACOB en daarna Dexia geworden was. Het kantoor was nog op de oude plaats, maar
was nu onherkenbaar veranderd, helemaal verbouwd, erg luxueus, glas, metaal en
marmer, koel en indrukwekkend. Om de directeur te zien moest je een afspraak
maken. Ik werd door hem ontvangen met alle egards, kopje koffie in zijn
prachtig modern kantoor, een aantrekkelijke man, een dertiger, chique pak, wit
hemd met manchetten en gouden manchetknopen, dure das, dure schoenen, opzichtig
duur polshorloge, dure vulpen, dure bril, zonnebankbruin, net van bij de
kapper. Een lange en ingewikkelde uitleg met veel geleerde woorden, maar
gebracht met een grote zelfzekerheid. Natuurlijk zou men mijn geld goed
beheren, voor klanten met een zeker vermogen (dat klonk goed, voor mijn
bescheiden spaarpot) deed men iets speciaals, een vorm van private banking:
gepersonaliseerd beheer van mijn kapitaal(tje), met vooruitzicht op
aanzienlijke winsten en een verwaarloosbaar risico. En ook wat extraatjes: we
kregen meteen gratis kaarten voor een toneelvoorstelling.
Het was zeer
aanlokkelijk en overtuigend. Er kon niets verkeerd gaan. En toch, toen ik
thuiskwam en nog even nadacht over mijn ervaring bij het nieuwe Dexia, zei mijn
hart me: nee, Karel, niet doen. En ik heb het niet gedaan. Ik heb mijn bescheiden
spaarcenten verspreid over enkele kleine banken met een kantoor hier in het
dorp, op spaarboekjes met een kleine interest en zonder enig risico.
Dexia heeft
sindsdien vele ups en downs gekend. Ze gingen bijna op de klippen met de
bankencrisis, enkele jaren geleden. Vandaag is het weer zover. Het aandeel leed
nog maar eens een verlies van maar liefst dertig procent op één dag en de dag
is nog niet voorbij Jongens wat ben ik blij dat ik toen niet op hun voorstel
ben ingegaan! Mijn appeltje voor de dorst, mijn zekerheid voor mijn oude dag
zou verschrompeld zijn, om nog te zwijgen van het hartzeer en de ongerustheid
bij al het slechte nieuws, jaar na jaar.
Waarom heb
ik toen nee gezegd? Ik heb het me dikwijls afgevraagd. Ik ben geen financieel
genie, ik heb me nooit veel met bankzaken beziggehouden. Het was dus geen
weloverwogen beslissing met kennis van zaken, helemaal niet. Maar ik voelde me
niet op mijn plaats in dat koele, onpersoonlijke moderne gebouw, ik vertrouwde
de yuppie mooiprater niet, ik verstond niets van zijn verhaal over afgeleide
producten en ik schrok van risicos die hij minimaliseerde. Dit was niet meer
de volksbank die ik had gekend, dit was big business. Wie betaalde het
gloednieuwe pompeuze kantoor, wie de ongetwijfeld aantrekkelijke wedde en de
bonussen van de directeur, de extraatjes en de persoonlijke service? Ik
natuurlijk. Dat was het dat me toen deed afknappen en dat doet het nog steeds.
Wat is er
met de grootbanken aan de hand? Ik weet het niet, ik weet nog altijd niets over
de financiële markten of de economie, ik begrijp daar echt niets van. Maar ik
zie wel dat die banken overal in onze steden en dorpen luxueuze kantoren
hebben, dat ze in de grote steden en de hoofdstad monumentale gebouwen hebben
neergepoot, dat de CEOs wedden hebben die ik me zelfs niet meer kan
voorstellen, dat ze bonussen krijgen die ik niet anders kan omschrijven dan als
obsceen. Dat ze verschrikkelijk veel kosten moeten hebben met al die gebouwen,
al dat personeel, al die geleasede wagens, al die reclame. Dat ze hun bedrijf
runnen met slechts één doel: winst maken, snel en veel. Dat ze risicos nemen,
enorme risicos. Met het geld van hun klanten.
Maar
gelukkig niet met het mijne. Ik zal niet rijk worden van mijn spaarpotje, maar
ik ben er zeker van dat het er morgen nog is en wat er overschiet als ik
doodga, dat is voor mijn kinderen en kleinkinderen.
Ik dacht dus
dat ik veilig zat en dat ik het, achteraf bekeken, niet zo kwaad had gedaan
voor een absolute leek. Maar nu blijkt dat niet echt het geval te zijn. De
grootbanken dreigen failliet te gaan, ze bezwijken onder hun eigen gewicht, hun
kostenstructuur en hun onverantwoorde risicos. De nationale overheden kunnen
dat niet laten gebeuren, zegt men, wij, dat wil zeggen de belastingbetalers
moeten de banken redden. Ik word dus toch gerold, al ben ik geen klant van de
banken die blijkbaar moeten gered worden.
Die redding overigens
moet niet één keer, maar telkens weer. Kijk, dat begrijp ik niet. Je zou denken
dat als de staat een bank redt, die ook een serieuze bolwassing krijgt, dat er
koppen rollen, dat men de misbruiken, de goede sier, de arrogantie en de
onverantwoorde risicos aan banden zou leggen, dat we terug zouden gaan naar de
bescheiden maar efficiënte volksbanken, waar mensen met een overschotje hun
centen konden deponeren en mensen die een huis bouwen een lening krijgen, een
transactie waar iedereen wel bij vaart, zonder er rijk of arm van te worden.
Ik althans
heb geen verandering gezien. De banken zijn nog steeds gehuisvest in paleizen
en de best gerestaureerde huizen in elk dorp en elke stad. Ze overspoelen ons
dagelijks met reclame voor ingewikkelde producten zonder ons de kleine
lettertjes uit te leggen. Ze sponsoren nog altijd kunst en cultuur en sport. Ze
leven nog altijd op even grote voet. De bonussen zijn nog altijd obsceen, de
wedden en de ontslagvergoedingen van de topbankiers eveneens. Dexia beweert om
het uur op de VRT-radio dat ze mijn topbank zijn, terwijl het aandeel keldert
en de Belgische on-regering zich buigt over een rampscenario.
Ik weet
niets van financies af. Maar ik denk dat ik wel weet waarom Dexia vandaag weer eens
aan de rand van de afgrond staat. Ik weet immers waarom ik mijn spaarcenten
destijds niet aan hen heb toevertrouwd.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
02-10-2011
Cultuur
Enkele dagen
geleden drukte ik hier mijn verwondering uit over het feit dat het biologisch
leven op aarde erin slaagt om al de verworven genetische informatie op te slaan
in elk van zijn cellen en die zo door te geven bij de voortplanting. Als je dat
vergelijkt met wat er gebeurt eens een mensenkind geboren is, dan valt pas op
hoe merkwaardig dat is. Een pasgeboren kind is totaal hulpeloos en sterft na
zeer korte tijd indien men het aan zijn lot overlaat, het heeft op zichzelf
geen enkele overlevingskans. Het duurt zo ongeveer twintig jaar voor een mens
geschikt is om zelfstandig een plaats in te nemen in de maatschappij.
Je ziet het spectaculaire
verschil: in een zaadcel en een eicel zit alle informatie om een mens te maken.
Die kennis wordt automatisch overgedragen, gewoon door het fysisch proces.
Het gaat daarbij niet om zomaar enkele algemene instructies, maar om een enorme
hoeveelheid kennis, die uiterst complex en ongelooflijk gedetailleerd is en een
grote mate van betrouwbaarheid heeft. Als je dat vergelijkt met bijvoorbeeld de
informatie die opgeslagen zit in de computers die de robotten in een autoassemblagebedrijf
aansturen, dan zit in elke cel wellicht veel meer informatie dan in alle
bedrijfscomputers ter wereld samen. Bovendien is de genetische informatie
zelfsturend: er is geen enkele invloed van buitenaf nodig om het proces in gang
te zetten, te controleren en bij te sturen. Voeding alleen en een geschikt
milieu is voldoende. Met al de computers ter wereld zijn we nog lang niet in
staat om iets te produceren dat zo complex is als de mens; we komen zelfs nog
niet in de buurt. De natuur is ver vooruit op de mens.
Bij elke
mens die geboren wordt, wordt het volledig menselijk genoom mee overgedragen. Elke
mens begint waar de vorige was, op hetzelfde evolutionair niveau. Al de
verworvenheden van miljarden jaren leven op aarde blijven moeiteloos behouden.
De ogen die in de mens ontwikkeld zijn, de handen, de hersenen, alles: met een
beetje geluk is elke nieuwe mens een zo goed als perfect exemplaar, klaar voor
gebruik. Je hoeft een baby niet te leren om zijn ogen te gebruiken of zijn
handen of zijn hersenen, of zijn spijsverteringsstelsel. Enkele details wel:
het duurt enige tijd voor we onze blaas en onze stoelgang kunnen controleren,
voor we kunnen praten. Maar niet lang!
Vergelijk
dat nu allemaal eens met alles wat we niet genetisch hebben meegekregen. Praten
is een goed voorbeeld: hoewel we van bij de geboorte alles in huis hebben om te
kunnen praten, duurt het enkele jaren voor er iets verstandigs uit komt. Lezen
duurt nog langer: zeven jaar eer we ermee beginnen en pas na enkele jaren gaat
het vlot. Schrijven is nog moeilijker. De letters vormen gaat aanvankelijk erg
moeizaam en stuntelig, het duurt enkele jaren voor we ons handschrift gevonden
hebben. Maar wat we schrijven is meestal onbelangrijk en weinig origineel. Voor
de meeste mensen komt daarin nooit enige verandering: ze kunnen wel schrijven
maar ze doen het niet of node. Een heel kleine minderheid schrijft vaak en veel
en min of meer origineel. Een nog kleiner aantal mensen schrijft zo goed dat men
ze leest. En slechts enkelen bereiken een grote bekendheid en erkenning.
Daaraan zie je hoe moeilijk dat proces is.
Als cultuur,
want daar gaat het om, in de ruimste betekenis van het woord, zo efficiënt zou
overgedragen worden als ons genetisch materiaal, dan zou Einstein op de eerste dag
na zijn geboorte al zijn relativiteitstheorie gedebiteerd hebben. Proust zou
meteen begonnen zijn aan zijn Recherche,
Picasso aan Guernica, Spinoza aan de Ethica, Sjostakovitsj aan zijn
symfonieën en Haydn aan zijn strijkkwartetten
Je ziet wat
ik bedoel. Cultuur is een andere dimensie van de mens, een die niet erfelijk
is, die niet genetisch overgedragen wordt. Als je een Chinees kind na de
geboorte vrijwel onmiddellijk zou overbrengen naar de Inuit op Groenland, zou
het geen Chinees spreken maar Inuit. Onze twee Indische adoptiekinderen zijn net
zo Vlaams als onze biologische kinderen.
In de
ongeveer twee miljoen jaar dat onze soort aan cultuur doet, vanaf de eerste
primitieve instrumenten, hebben we ontdekt hoe we kennis kunnen overdragen op
een niet-erfelijke manier: door de verworven kennis door te geven, door anderen
te leren wat wij kennen of kunnen. In die lange periode is er aanvankelijk een
belangrijke gelijklopende evolutie geweest: enerzijds ontwikkelde de mens nog
vrij aanzienlijk op genetisch gebied, de echte homo sapiens duikt pas 200.000
jaar geleden op, de moderne mens is maar 50.000 jaar oud. De cultuur hield min
of meer gelijke pas met de fysische kenmerken en mogelijkheden van de mens. Hoe
groter en sterker de hersenen werden, hoe meer ze gebruikt werden. De echte beschavingsexplosie
begon pas toen de mens zijn volledige fysische ontwikkeling had doorgemaakt. Het
is ook dan dat het aantal mensen spectaculair toeneemt: de mens is fysisch aangepast
aan vele omgevingen en beschikt ook over het verstand om te overleven en zich
te verspreiden en verbreiden.
Beschaving,
cultuur is veel moeilijker over te dragen dan de genetische kenmerken. Het is
een precair gebeuren, er kan zoveel fout gaan, er kan zoveel kennis verloren
gaan doordat één bepaalde persoon sterft zonder dat die de specifieke kennis
waarover hij of zij beschikt, heeft kunnen doorgeven. Sommige
beschavingsgegevens worden ooit een keer ergens ontdekt en verspreiden zich dan
razendsnel omdat ze zo succesvol zijn, zoals het wiel. Maar sommige beschavingen
in Midden- en Zuid-Amerika hebben nooit zelf het wiel ontdekt, hoewel ze natuurlijk
wel de ronde vorm kenden en zelfs met de bal speelden. Andere zijn zeer lokaal
en worden angstvallig bewaakt, zoals het vervaardigen van zijde of porselein. Hoe
minder mensen een bepaalde kennis hebben, hoe groter het risico dat ze verloren
gaat.
Cultuur is
voor de moderne mens even belangrijk als zijn genetische informatie. Wij kunnen
ons niet voorstellen wat er van een kind zou geworden indien het na de geboorte
volledig verstoken zou zijn van alle, werkelijk alle beschavingsgegevens. Er
zijn omzeggens geen voorbeelden van dergelijke wilde kinderen, precies omdat
ze zo weinig overlevingskansen hebben. Het is vrijwel onmogelijk voor een mens
om op te groeien buiten alle beschaving, hoewel de concrete beschavingsgraad zeer
verschillend kan zijn en ook vele vormen kan aannemen. Een kindsoldaat in het
oosten van Kongo heeft een andere cultuur dan de dochter van de eerste minister
van een Europees land. Wij leven in een beschaafde wereld, in een cultuur. Ik
bedoel daarmee niet dat die beschaving, die cultuur volmaakt is, verre van.
Beschaving is een relatief begrip, het is veeleer beschrijvend dan normatief.
De beschaving is alles wat de mens kenmerkt, maar dat niet genetisch
overgedragen wordt. Dat kan, bijvoorbeeld in het oosten van Kongo, een zeer
beperkte, zeer agressieve en wrede en in onze ogen weinig verheven cultuur
zijn, maar het is een vorm van beschaving.
Genetisch
materiaal wordt meestal bijna ongewijzigd doorgegeven, omdat het op een zeer
eenvoudige manier gebeurt, gewoon door de celdeling. Cultuuroverdracht daarentegen
is veel bewerkelijker, we moeten er veel meer moeite voor doen. Het kan ook
alle vormen aannemen en het kan alle kanten uit, er is geen vaste norm, er is
niet een bepaalde cultuur die vastligt voor iedereen, zoals in het menselijk
genoom, dat maar geringe afwijkingen toelaat, bijvoorbeeld de huidskleur en
enkele andere niet-essentiële lichaamskenmerken. Niemand weet precies wat er
belangrijk is in cultuur en wat niet. Het is iets dat we voortdurend
uitproberen, een tijdje gebruiken en dan weer verwerpen. Er lijkt een vooruitgang
te zijn, zeker op technisch en technologisch gebied, maar er zijn ook elementen
die behouden blijven. De piramiden van Gizeh wekken nog steeds onze
bewondering, maar de bloedige religieuze gebruiken bij het afsterven van de
faraos zijn nu ondenkbaar. Cultuur ligt niet vast. Er zijn vandaag drie tot
zesduizend talen, maar slechts enkele wereldtalen. Er zijn geen twee mensen die
dezelfde cultuur hebben, of dezelfde opvatting over beschaving. Een van de
meest geliefkoosde bezigheden van cultuurexperts is het discussiëren over de
vraag wat cultuur is.
Maar het
lijdt geen twijfel dat de moderne mens een beschaafde mens is, een cultuurmens,
iemand die leeft in een beschaving, in een cultuur. Dat bepaalt ons net zo goed
en net zo sterk als ons genetisch materiaal. Wij moeten relatief weinig moeite
doen om ons genetisch materiaal veilig te stellen. We leren snel dat bepaalde
stralen schadelijk zijn voor ons erfelijk materiaal, maar voor de rest zijn er
weinig concrete bedreigingen, de natuur heeft zich in die miljarden jaren goed
beveiligd tegen het verlies of de beschadiging van de genetische informatie.
Helemaal anders is het met onze beschaving. Als een mens geboren wordt,
beschikt hij voor de volle honderd procent over al de genetische informatie,
maar nul procent van de beschavingsgegevens. Elke mens moet helemaal van nul
vertrekken. Wij beschikken bij onze geboorte wel over al de kenmerken en al de
middelen, maar cultuur moet elk van ons opnieuw verwerven. Elk doet dat binnen
de perken van de eigen mogelijkheden en binnen de eigen culturele context.
Wij leven
niet lang. Kinderen die vandaag geboren worden, hebben een levensverwachting
van ongeveer tachtig jaar. Slechts ongeveer dertig tot veertig jaar daarvan
zijn echt nuttige jaren. Eerst is er een lange leertijd, tot bijna dertig jaar
in veel gevallen. En na de op alle vlakken meest vruchtbare periode volgt (hopelijk)
een vrij lange rustperiode. We hebben dus weinig tijd om cultuur te verwerven
en om er iets mee te doen. De meesten onder ons zijn in dat proces niet zeer actief.
We nemen deel aan het culturele leven, maar op een vrij passieve manier: er
zijn meer lezers dan schrijvers, meer kunstliefhebbers dan kunstenaars, meer
melomanen dan muzikanten, meer mensen die een huis bouwen of kopen dan
architecten, meer zieken dan artsen, meer stemgerechtigde burgers dan politici
enzovoort. Er zijn heel weinig filosofen en nog minder moralisten of ethici. Het
aantal mensen dat op een grensverleggende, bepalende of invloedrijke manier in
het beschavingsproces betrokken is, is erg gering. De rol van enkelingen kan dus
ongemeen belangrijk zijn, ten goede of ten kwade. Stalin, Hitler, Pol Pot, Sadam
Hoessein. Mohammed, Luther, Spinoza, Diderot, Gandhi (het lijkt gemakkelijker
om het ene lijstje te maken of aan te vullen dan het andere ).
Als de
beschavingsoverdracht niet goed geregeld is, dan loopt het verkeerd af. In
Vlaanderen was de negentiende eeuw er een van armoede, zowel lijfelijk als
intellectueel. De scholingsgraad was uiterst laag, de deelname aan de hogere (Franstalige)
cultuur zo goed als afwezig, de invloed van geloof en bijgeloof overal sterk
aanwezig. In Duitsland nam het Nazisme de hele cultuur over en bepaalde hoe alles
moest gebeuren, op basis van een verderfelijke ideologie. Hetzelfde gebeurde in
de communistische wereld. In de Derde Wereld, zoals in de Vierde, ontbreekt het
vaak aan de meest elementaire beschavingselementen: voldoende en verscheiden voedsel,
drinkwater, hygiëne, gezondheidszorg, schoolse opvoeding, hoger onderwijs,
eerbare werkomstandigheden en werkgelegenheid. Armoede of de concentratie van
de macht en de middelen bij enkelen zijn de doodsteek voor beschaving.
Democratie vormt altijd en overal het beste milieu.
Cultuur
begint bij het individu, maar straalt af op de samenleving. Als we de opvoeding
van het individu verwaarlozen of mensen uitsluiten, of de opbouw en de werking
van de samenleving niet zo regelen dat iedereen kansen krijgt, dan kan het
ergste gebeuren, dat hebben we meegemaakt in de twintigste eeuw, dat maken we
ook vandaag mee.
We weten dus
wat ons te doen staat. En hoe het niet moet. Dat is al iets.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
23-09-2011
Ronnie
Je ziet
iemand een nagel in de muur kloppen en plots gebeurt het: hij slaat op zijn
duim! Aaaaai! En nog enkele krachtwoorden. En je eigen reactie? Je maakt
onbewust een geluid alsof je zelf op je vinger had geklopt, je schudt je hand alsof
die getroffen was, je kijkt om je heen en trekt een bedenkelijk gezicht.
Als je nog
niet wist wat empathie was, dan weet je het nu: het vermogen om je in te leven
in de gedachten en gevoelens van iemand anders. Het is een spontane reactie
waarbij we ons onwillekeurig in de plaats stellen van de andere en als het ware
zelf de pijn voelen die hij of zij voelt. We staan er niet bij stil, maar dat
is in feite een vreemde reactie. Wij voelen immers helemaal geen fysieke pijn
als iemand anders op zijn vinger klopt. Maar we kunnen niet anders dan zo
reageren. Zelfs als we zoiets zien op de televisie hebben we die reactie, het
hoeft niet eens in het echt te zijn, zo sterk is ons empathisch gevoel. Wij
beelden ons voortdurend en onweerstaanbaar in hoe het zou zijn als ons zou overkomen
wat wij bij anderen zien gebeuren. We proberen voortdurend te weten wat er omgaat
in de mensen in onze omgeving en we zijn daar bijzonder goed in. Dat maakt het
samenleven doenbaar.
Probeer je
nu even in te beelden dat het niet zo zou zijn.
Je zoontje
klopt met een hamer op zijn vingers en schreeuwt het uit: je staat erbij en je
kijkt ernaar, maar het doet je niets. Je ziet voor je ogen een verkeersongeluk
gebeuren en je rijdt gewoon verder alsof er niets aan de hand is. Je bekijkt de
tv-beelden van de hongersnood in Somalië en je bent niet geschokt door het
beeld van uitgemergelde stervende kinderen.
We kunnen
het ons werkelijk niet voorstellen. Hoe kan iemand zo onmenselijk zijn!
Empathie is
menselijk, het is een vereiste voor het mens-zijn. Het is ons aangeboren, het
is algemeen menselijk. Het zit in onze genen. Dat is letterlijk zo: de mens is
zo geëvolueerd dat in elke nieuwe mens die geboren wordt, dat empathisch
vermogen ingeplant aanwezig is. Dat komt omdat de mens al heel vroeg is gaan
samenleven in kleinere groepen: de familie, de clan, het dorp Samenleven
veronderstelt dat je rekening houdt met de andere. Mensen die omwille van hun
genetisch profiel toevallig heel gevoelig waren voor het leed en het plezier van
anderen hadden dus een evolutionair voordeel: zij waren meer geschikt om samen
te leven. Bij de voortplanting waren het dus de mensen met dat genetisch
kenmerk die de beste kansen hadden. Na honderdduizend jaar natuurlijke selectie
is empathie een genetisch kenmerk van De Mens.
Wil dat ook
zeggen dat iedereen empathisch is, of even empathisch? Evident niet. Ons
genetisch materiaal is een zaak, maar wat we ermee doen is iets anders. We
hebben allemaal een neus en een reukzin, maar er zijn allerlei neuzen en de
reukzin is bij de ene duidelijk beter ontwikkeld dan bij anderen. Je hebt zelfs
mensen die niets ruiken, wegens een genetisch defect of een fysiek letsel. Je
kan je natuurlijke begaafdheden ontwikkelen door oefening, zoals een muzikant
of een schilder, of je kan ze verwaarlozen of negeren.
Een mens is
ook geen automaat. Wij zijn geen slachtoffers van ons genetisch materiaal. Wij
hebben ook elk onze persoonlijke geschiedenis en die speelt een even
belangrijke rol als onze genen. Wij worden geboren in een gezin, in een dorp of
stad, in een land, op een bepaald ogenblik. Wij maken van alles mee en dat
bepaalt in grote maten wie wij zijn, wat onze natuurlijke aanleg ook is.
Het is dus
een samenspel van vele factoren, genetische zowel als die uit onze persoonlijke
geschiedenis. Zowel in het ene als in het andere geval kan er behoorlijk wat
fout gaan.
Mensen
planten zich voort en geven aan elk nieuw exemplaar al de genetische informatie
mee die nodig is om er een complete moderne mens van te maken. Het specifieke resultaat
van miljoenen jaren menselijke evolutie wordt integraal doorgegeven. Elk kind
heeft van bij de conceptie al de informatie in zijn cellen voor zijn verdere
evolutie, er hoeft niets meer aan toegevoegd te worden. De foetus zal zich zelfstandig
ontwikkelen, zonder enige nieuwe genetische inbreng van de moeder; die zorgt wel
voor de voeding en kan op die manier wel een invloed hebben, door ondervoeding
of door alcoholgebruik, roken, drugs of medicatie, of zelfs stress. Maar bij de
overdracht van het genetisch materiaal kan het ook goed fout gaan. Een
aanzienlijk aantal bevruchte eicellen wordt nooit voldragen precies omdat de
juiste genetische informatie niet aanwezig is. Ook bij voldragen zwangerschappen
zijn er afwijkingen: geen twee kinderen zijn identiek, ze verschillen allemaal
en geen klein beetje. Dat kunnen opvallende maar onschuldige afwijkingen zijn,
zoals blauwe ogen, ros haar of flaporen, het resultaat van erfelijke
eigenschappen. Soms zijn het echte defecten: er ontbreekt een arm of een voet,
een kind wordt blind of doof geboren, met een hazenlip, een open rug of het
syndroom van Down.
Het is ook
mogelijk dat er defecten zijn in het genetisch materiaal die niet meteen lichamelijk
merkbaar zijn. Autistische kinderen zien er niet anders uit dan andere. De
afwijking die wel degelijk genetisch en lichamelijk is, bijvoorbeeld in de
hersenen, blijkt pas wanneer ze opgroeien, uit hun gedragingen. En zo zijn er
talrijke genetisch bepaalde zogenaamd mentale afwijkingen. Vroeger dacht men
dat die op een of andere manier in onze geest aanwezig waren. Nu weten wij
dat het gaat om defecten in onze hersenen. Dat maakt het mogelijk om sommige van
die defecten ongedaan te maken of hun invloed te beperken, door chirurgische
ingrepen of door medicatie, therapieën en begeleiding.
Er zijn ook
defecten in de hersenen die nooit tot uiting komen. Ik zei het al, wij zijn
niet het willoze slachtoffer van ons genetisch materiaal, of toch niet altijd.
Het syndroom van Down heb je of je hebt het niet, maar het kan ook zijn dat je
wel een ernstige afwijking hebt in je hersenen, maar dat je daar zelf geen weet
van hebt en dat ook niemand anders dat merkt. Twee personen kunnen dezelfde
afwijking hebben, terwijl ze toch maar manifest wordt in een van de twee
gevallen.
Men heeft
vastgesteld dat psychopaten een heel specifieke hersenstructuur vertonen. Maar
ook anderen hebben dat zelfde genetisch kenmerk, terwijl ze een volmaakt
normaal leven leiden. Hoe komt dat? Uit onderzoek is gebleken dat het de
persoonlijke levensomstandigheden zijn die daarvoor bepalend zijn. Iemand die geboren
is met de typische genetische kenmerken van psychopathie, maar die opgroeit in
een voorspoedig en gelukkig gezin, met liefde omringd, met ruime ontwikkelingskansen,
die geen tegenslagen heeft, geen dramatische ervaringen meemaakt, heeft zeer
weinig kans om ooit te ontdekken dat hij of zij eigenlijk genetische voorbestemd
is om een psychopaat te zijn. De afwijking in de hersenen zal nooit vastgesteld
worden, tenzij bij een toevallige screening van de hersenen. Iemand met
dezelfde kenmerken, maar die al in de moederschoot de nadelige invloed van zijn
omgeving moest ondergaan, die nadien in een disfunctioneel gezin terechtkomt,
mishandeld wordt en seksueel misbruikt en geen kansen krijgt, die heeft een
grote kans om psychopathisch gedrag te vertonen, dat heeft men vastgesteld door
uitvoerig onderzoek bij misdadigers.
De twee
factoren moeten dus aanwezig zijn, de genetische afwijking en de persoonlijke
levensomstandigheden, om bepaalde gedragingen te veroorzaken.
Het kan zijn
dat er een defect is bij de overdracht van het genetisch materiaal dat de
empathie veroorzaakt. We weten niet precies waar en hoe dat gebeurt, we kunnen
alleen maar achteraf vaststellen uit iemands gedragingen dat hij of zij geen normale
empathie vertoont. Het is zelfs mogelijk dat de afwijking onmogelijk fysisch
kan vastgesteld worden, zelfs niet door een gedetailleerde hersenscan met de meest
geavanceerde medische apparatuur. Hoe dan ook, er zijn personen die een lager
empathisch vermogen hebben dan anderen. Men kan dat voorstellen als een curve
die gaat van zeer uitgesproken over normaal tot vrijwel volledig afwezig, van
nul tot tien bijvoorbeeld. Psychologen kunnen dat onderzoeken aan de hand van nauwkeurige
experimenten, die echter slechts een statistische nauwkeurigheid en
voorspelbaarheid hebben.
Het is niet
gemakkelijk om ons een persoon voor te stellen met een dergelijk totaal gebrek
aan inlevingsvermogen. Wat doet dat met een baby, met een peuter, een puber,
een volwassene? Wat als daar nog allerlei negatieve omgevingselementen bijkomen?
Enerzijds
hebben we dus een normale mens, iemand die niet opvalt, er is voor de rest immers
niets aan de hand, de persoon kan intelligent zijn, charmant, behulpzaam,
artistiek begaafd of goed in wiskunde, noem maar op. Alleen in bepaalde
omstandigheden zal men misschien iets merken, maar dat is zelfs helemaal niet
zeker. We moeten immers bedenken dat de persoon in kwestie er zich niet van
bewust is dat hij of zij iets mist, of toch niet precies wat. Voor hem of haar
is de eigen persoonlijkheid normaal, wij hebben de sterke neiging om te denken
dat het de anderen zijn die anders zijn. Iemand zonder empathie kan zich niet
eens voorstellen wat dat is, zoals je aan een blinde niet kan uitleggen wat
zien is en kleur en perspectief en licht
Zo iemand
zal zich zo goed en zo kwaad als het gaat aanpassen aan zijn omgeving, zal
proberen om zich te conformeren, aan de verwachtingen te beantwoorden, zoals
wij dat allemaal doen. Maar het zal in dat geval niet gemakkelijk zijn. Waar
een normale mens in zijn persoonlijke ontwikkeling geholpen wordt door zijn
emoties, vooral zijn empathie, moet de emotioneel gehandicapte persoon voortdurend
imiteren en alles veinzen. Als iedereen spontaan medelijden vertoont met het
slachtoffer van een ongeval of natuurramp, moet Ronnie, laten we hem even zo
noemen, goed opletten wanneer ze dat doen, hoe dat gebeurt, welke
gelaatsuitdrukking men gebruikt, wat men zegt en dan hetzelfde doen. Hij weet
niet wat afgrijzen is, hij wordt niet misselijk bij het zien van bloed, hij heeft
geen bepaalde gevoelens als hij een mes vast neemt of een bijl of een pistool.
Hij moet voortdurend faken en weet dat hij op elk moment door de mand kan
vallen. Zo iemand wordt heel gauw erg goed in het doen alsof.
Maar diep in
zichzelf weet hij na enige tijd dat er iets aan de hand is. Hij speelt het spel
wel en is er zelfs heel goed in. Wat de anderen onbewust doen, doet hij bewust
en dat geeft hem een voordeel: hij kent al de truken en past ze moeiteloos toe
op zijn nietsvermoedende omgeving, hij is een handige misleider, een eersteklas
manipulator. Hij kan zich uitstekend voordoen voor wat hij niet is. Maar hij kan
daarmee uiteindelijk geen vrede nemen. Hij wil ook zichzelf zijn, zoals hij
echt is, zonder faken. En zonder empathie. Maar dat kan niet, dat is
maatschappelijk onaanvaardbaar, asociaal. En dus moet het in het verborgene.
Ronnie ontwikkelt naast zijn innemende verschijning en zijn normaal professioneel
en sociaal leven een alternatief bestaan, waarin hij echt zichzelf kan zijn,
zonder al de leugens waartoe de maatschappij hem verplicht. Hij wil de grenzen
verkennen van een leven zonder empathie.
Ronnie is
overdag een brave leraar en een goede huisvader, een geliefde figuur in de
plaatselijke verenigingen. Maar s nachts als de wereld slaapt is hij rusteloos
en gaat hij op pad. Ongehinderd door de normale menselijke scrupules en
remmingen en tezelfdertijd gedreven door alle andere menselijke driften en
verlangens dwaalt hij rond op zoek naar bevrediging. Er is een eerste incident,
aarzelend nog, onzeker. Als dat ongemerkt en dus onbestraft blijft, wordt hij
stoutmoediger. Zijn jarenlange ervaring als misleider en manipulator komt hem
nu goed van pas. Het wordt een spannend, opwindend en verslavend spel. Hij
slaagt erin om zijn intense tweede leven verborgen te houden voor iedereen. Het
is vooral seksueel geweld dat hem ophitst en bevredigt. Hij gaat daarin steeds
verder en op een keer overschrijdt hij even moeiteloos de laatste grens als
ooit de eerste.
Moeiteloos,
zeg ik. Ronnie heeft immers geen gevoelens die hem ervan zouden weerhouden om iemand
seksueel te misbruiken, fysiek of mentaal pijn te doen of zelfs te vermoorden,
noch schuldgevoelens achteraf die hem zouden kunnen bewegen om niet opnieuw te
beginnen. Weet hij dan niet dat het niet mag? Natuurlijk wel. Hij leeft in een
maatschappij met wetten, regels, afspraken, gewoonten en taboes. Hij is
intelligent en weet wat van hem verwacht wordt en overdag volgt hij de regels
feilloos. Maar hij doet het zonder overtuiging, als een spel, theater. Het is
niet zijn echte leven, hij doet maar alsof. Hij heeft een ander leven, waarin
die regels niet gelden, waarin ze zinloos zijn, omdat ze geen indruk maken op
hem. Wij deinzen terug voor geweld omdat we de pijn van onze slachtoffers
voelen. Hij voelt die niet. Het is niet dat hij die gevoelens verdringt of
ontkent, nee: hij heeft ze gewoon niet, zoals een blinde niet kan zien, een
dove niet kan horen. Dat is zijn schuld niet, hij kan er niets aan doen. Hij
kan zich zelfs niet voorstellen hoe het is om die gevoelens te hebben. Voor hem
is weten dat iets verboden is echt geen gegronde reden om het niet te doen. In
zijn abnormaliteit staat hij boven de wetten van het normale.
Bovendien
voelt hij zich fataal gedreven door wat hij heeft meegemaakt sinds zijn prilste
jeugd. Het ontluikende gevoel van totaal anders te zijn. De ontelbare
incidenten, de strijd om aanvaard te worden zoals hij is, de hopeloze pogingen
om zich aan te passen, om te zijn zoals de anderen. De vernederingen, de
lijfstraffen, het misbruikt worden, het harteloze brutale geweld, de
afwezigheid van vriendschap en liefde en tederheid. Dat is niet weg te denken.
Dat is altijd bij je.
Op een dag
is Ronnie dan toch opgepakt. Hij heeft snel bekend, alles. Of toch bijna. Het
stond in alle kranten, de tv-zenders brachten het nieuws in al zijn
gruwelijkheid. En vandaag begint zijn proces.
Ik stel me
vragen. Men bestempelt hem als een lustmoordenaar en op een of andere manier stoort
en kwetst me dat. Men behandelt hem alsof hij inderdaad een doodgewone
vriendelijke leraar is, die daarnaast ook moordt en verkracht. Ik kan niet uit
het oog verliezen dat Ronald Janssen geen normale man is, maar iemand met
enerzijds een ongemeen ernstig genetisch emotioneel defect en anderzijds met een
gewelddadig verleden dat in combinatie met dat defect in vrijwel alle gevallen
leidt tot de afschuwelijke misdaden die hij heeft begaan.
Is hij dan
onschuldig? Natuurlijk niet: hij heeft het gedaan, daar is geen twijfel aan,
het is bewezen en er is zijn bekentenis. Verdient hij dan geen straf?
Natuurlijk wel: de maatschappij moet zich beschermen tegen dergelijke misdaden
en de dader definitief uit de samenleving verwijderen. Wist hij niet wat hij
deed? Wist hij niet dat het verkeerd was? Natuurlijk wel. Wel dan?
Ik blijf met
vragen zitten. Zou hij die misdaden ook begaan hebben indien hij een normaal
empathisch vermogen zou gehad hebben? En een gelukkige jeugd? Kan iemand zoals
hij anders handelen dan hij gedaan heeft? Ik weet het niet, maar ik denk van
niet. Het forensisch psychologisch onderzoek van dergelijke misdadigers wijst in
die richting. We moeten vaststellen dat alle criminele psychopaten zowel een typische
genetisch bepaalde hersenstructuur vertonen en daarnaast ook een sterk traumatische
negatieve persoonlijkheidsontwikkeling hebben doorgemaakt. Betekent dat ook dat
alle personen met deze kenmerken noodzakelijk en onvermijdelijk criminele
psychopaten moeten worden? Ik weet het niet, de statistieken zijn wat ze zijn;
het is niet mogelijk om de hele wereld te testen om te zien of er hier of daar toch
geen mensen zijn met al de kenmerken van de psychopaat maar die het in de
praktijk toch niet geworden zijn.
Wij weten
niet hoe het is om op te groeien en te leven zonder empathie en met een
geschiedenis als slachtoffer van pijn en geweld en vernedering. Wij weten niet
of een mens zich ooit kan onttrekken aan die onheilspellende omstandigheden, of
het mogelijk is om vanuit die hel op eigen kracht of met de steun van anderen de
weg te vinden naar normale menselijke emoties en rationaliteit en zo naar normale
menselijke verhoudingen. We weten niet eens wie die mensen zijn, we kunnen
jarenlang naast hen leven zonder enig vermoeden.
Het besef
dat Ronnie, Ronald Janssen geen normale mens is, doet me nadenken over wat normaal
zijn betekent, over wat het betekent om mens te zijn, normaal of niet.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
14-09-2011
Politici: idealisten of poenscheppers?
Men wil ons
laten geloven dat politici nobele idealisten zijn die zich zonder enige
berekening opofferen om onzelfzuchtig het land te dienen. Juist. En Sinterklaas
bestaat echt en rijdt in december met een wit paard over de daken.
Onze Vlaamse
politici wijzen graag met een beschuldigende vinger naar de Mobutus, Kabilas
en Kagames van deze wereld: corrupte uitbuiters van hun eigen volk met vette
bankrekeningen in het buitenland. Maar is het ooit anders? Wie hier bij ons in
de politiek gaat, is uit op een goed betaalde baan. In het parlement voeren zij
(slecht) theater op, in de regering doet men wat de partij beslist vanuit
electorale berekening. Het eigenlijke denkwerk gebeurt door de medewerkers,
door vet betaalde studies en door peperdure ingehuurde specialisten.
België maakt
een constitutionele crisis door. Vlaanderen is op vele punten al een
onafhankelijke staat en wil verder gaan op die weg, ongehinderd door arrogante Franstalige
Brusselaars en mismeesterde Walen. Helaas, het lukt maar niet, we zitten in een
impasse. We slagen er niet meer in om een nationale regering te vormen en we
verzuimen het om een gesprek te beginnen tussen de gemeenschappen over de
boedelscheiding. De Franstalige minderheid weet dat ze daarbij niets te winnen
heeft en alles te verliezen. Wat vermogen een miljoen Brusselaars en 3,5
miljoen Walen tegen 6 miljoen Vlamingen in een echte federale staat? Ze hebben
enkel iets te betekenen zolang we een unitaire staat zijn, waarin ze van alles
de helft kunnen opeisen en hun nefaste politieke beslissingen kunnen opdringen
aan de meerderheid van een bevolking die hen niet verkozen heeft.
Stilaan
beginnen de Vlaamse politici in te zien dat het einde nabij is. De coryfeeën,
de leiders, de grote stemmenkanonnen verlaten als ratten het zinkende schip
en zoeken wanhopig een uitweg, het liefst zo goed mogelijk betaald. Ze worden
PR-man voor de Belgische Brouwers, CEO van de katholieke zorgsector, provinciegouverneur,
Europarlementslid, lid van de Europese Commissie, president van de Europese
Unie en nu ook vicepresident van de OESO, een functie waarvan we het bestaan
nooit vermoed hebben en die wel speciaal geschapen lijkt om voormalige
nationale politici op te vangen, zoals honderden andere wazige maar lucratieve functies.
Denk aan het voorzitterschap van de NATO, van de Eurozone, van het IMF, om nog
te zwijgen over de vele postjes bij de UNO en zijn onderdelen. Dat het om goed
betaalde postjes gaat moge blijken uit het feit dat sommigen zelfs (onder enige
druk van het publiek) een afscheidspremie van 300.000 euro kunnen weigeren. Een
nationale derderangs figuur kan het tot president van Europa brengen, met een
jaarlijkse wedde van een half miljoen euro. Leterme krijgt nu ook zijn 'bekroning' (zie foto).
Politici
zijn mensen. Er zitten wellicht enkele idealisten bij, maar die leren het gauw
af. Daarna gaat het om geld, macht, aanzien. En seks, blijkbaar. Zoals bij
iedereen. Laten we dus niet meer doen alsof: niks idealisten, niks opofferen.
Gewone mensen zoals jij en ik. In het beste geval. In het slechtste: ordinaire
poenscheppers.
Het ziet er
niet goed uit voor België. Des te beter voor Vlaanderen!
Categorie:samenleving Tags:politiek
12-09-2011
Geen morzel gronds!
Wij zijn zo vriendelijk geweest, lang geleden, om aan de
Franstaligen die in de Vlaamse randgemeenten rond Brussel kwamen wonen,
tijdelijk enkele faciliteiten toe te kennen: op hun verzoek zouden we hen de officiële
Nederlandstalige teksten, zoals kiesbrieven, ook in het Frans bezorgen.
Tijdelijk, weliswaar, tot ze voldoende Nederlands zouden geleerd hebben om te
begrijpen wat er op een kiesbrief staat. Dat kan niet erg moeilijk zijn en dus
dachten we dat die faciliteiten hooguit enkele maanden zouden duren. Of
misschien enkele jaren.
We hebben ons vergist. Die Franstaligen waren helemaal niet
van plan om Nederlands te leren. Ze eisen het recht op om eentalig Franstalig
te zijn, waar ook in België. De faciliteitengemeenten zijn intussen sterk
verfranst, in sommige gemeenten stemt meer dan 80% voor Franstalige lijsten. Er
is geen sprake meer van uitdovende faciliteiten, men eist nu de aanhechting van
die zes Vlaamse gemeenten bij Brussel. Men wil met andere woorden de taalgrens
aanpassen.
Als we een louter pragmatisch standpunt innemen, dan volgen
we de unanieme Franstalige politici en geven we die zes gemeenten op. Voor elke
rechtgeaarde Vlaming is dat echter ondenkbaar. Toen we destijds de taalgrens
vastgelegd hebben, hebben we al veel water in onze wijn moeten doen, alleen
maar om de grenzen van ons grondgebied veilig te stellen voor verdere
verfransing. Door flagrant misbruik van ons vertrouwen is die er tersluiks toch
gekomen. En nu wil men dat officieel maken. De Franstalige Brusselaars willen
zes Vlaamse gemeenten annexeren.
Dat kan niet, nu niet meer. We hebben lijdzaam toegezien hoe
men ons in de loop van de geschiedenis steeds weer geschoffeerd en beroofd
heeft, maar vandaag is Vlaanderen de facto een zelfstandige, welvarende en
zelfbewuste staat. Niemand kan ons nog een morzel gronds ontfutselen, zeker de
Franstalige Brusselaars niet, die ons al zo lang misprijzen en vernederen,
terwijl ze slechts een kleine minderheid uitmaken in het gefedereerde België.
Er is een politiek akkoord in de maak waarbij wij ons recht
op zelfbestuur, ook in Halle en Vilvoorde, zullen moeten betalen door de
trouweloze Franstalige Brusselaars gelijk te geven: Vlaams grondgebied afstaan
en hun arrogante eisen inwilligen.
Ik wil hier een voorspelling doen: wie een dergelijk akkoord
goedkeurt, ondergraaft de fundamenten van de Belgische staat, of wat daarvan
overblijft.
Bij de vorige regeringsonderhandelingen heb ik voorspeld:
ofwel hebben we een regering, maar geen staatshervorming, ofwel een
staatshervorming, maar dan komt er geen regering. Vandaag is het zo: hebben we
geen regering en ook geen staatshervorming.
Ik herhaal mijn voorspelling: als de onderhandelaars tot een
staatshervorming komen die zij allen aanvaarden, zal die in de praktijk
onwerkzaam zijn en zal een regering die daarop gebouwd is, het niet lang
uithouden, net zoals de vorige. Indien ze erin slagen een regering te vormen,
dan zal dat er een zijn die geen echte staatshervorming tot stand brengt.
In beide gevallen blijven we met de problemen zitten en
radicaliseren we de Vlaamse bevolking, tot de enige Vlaamse partij de
volstrekte meerderheid heeft en eindelijk doet wat moet: België splitsen en Brussel en de randgemeenten terug Vlaams maken.
Nie pleuën! Vlaanderen, let op uw zaak!
Categorie:samenleving Tags:politiek
11-09-2011
9/11 in perspectief
Vandaag is
het tien jaar geleden dat er in de Verenigde Staten van Amerika aanslagen
gepleegd werden op het Pentagon en op de Twin Towers van het World Trade
Center. In de aanloop naar de herdenking zijn al de hele vorige week alle
nieuws- en duidingprogrammas daaraan gewijd. Deze morgen nog hoorde ik op de
radio de gebeurtenissen van toen omschrijven als het begin van een nieuw
hoofdstuk in de wereldgeschiedenis. De commentaren van tien jaar geleden en die
van vandaag hebben één gemeenschappelijk kenmerk: ze zijn schromelijk
overdreven.
Want laten
we eerlijk zijn. Het aantal slachtoffers op Amerikaanse bodem schat men op
ongeveer drieduizend. De materiële schade was zeer aanzienlijk. Dat is
natuurlijk verschrikkelijk. Maar als we dat vergelijken met wat er gebeurd is
in de nasleep van die aanslagen, dan verandert het perspectief toch enigszins.
Er zijn in
Irak sinds het begin van het conflict al 4474 Amerikaanse militairen
gesneuveld. Officieel zijn er 33.143 militaire gewonden, van wie velen zeer
ernstig. Het werkelijke aantal gewonden bij het leger ligt waarschijnlijk rond
de 100.000.
Het aantal gedode
Irakezen schat men op anderhalf miljoen.
In
Afghanistan zijn er al bijna drieduizend militairen van de coalitie gesneuveld.
Bij de burgerbevolking vielen ten minste tienduizend dodelijke slachtoffers.
Over de
materiële schade in die beide landen zullen we het niet hebben, maar ze is
zeker vele keren groter dan de schade van de aanslagen in Amerika, zelfs als we
rekening houden met de plaatselijke levensstandaard.
De kosten voor
de Amerikaanse belastingsbetaler van de militaire interventies sinds 11 september
2001 belopen vier biljoen dollar. Om duidelijk te maken hoeveel dat is, moeten
we even het verschil uitleggen tussen de benaming voor grote getallen in Amerika
en Groot-Brittannië enerzijds en Europa anderzijds. Bij ons gaat het als volgt:
miljoen, miljard, biljoen, triljoen, waarbij er telkens drie nullen bijkomen.
De Angelsaksische reeks is million,
billion, trillion, quadrillion, quintillion. Reporters en luisteraars doen
er dus goed aan om goed op te letten bij het vertalen van grote bedragen in dollars.
In het Engels is de kost van de oorlogen four
trillion dollars, maar dat is in het
Nederlands slechts vier biljoen dollar, 4.000.000.000.000 dollar.
9/11 was een
belangrijke gebeurtenis. Het zijn echter vooral de gevolgen van de aanslag die wereldwijd
ingrijpend zijn geweest in mensenlevens en materiële schade, veel meer dan de
directe consequenties van de aanslagen zelf. Voor die gevolgen zijn niet de
daders verantwoordelijk, maar zij of wij die erop gereageerd hebben. Irak had
niets te maken met de aanslagen. Al Qaida is internationaal actief en mag niet
vereenzelvigd worden met de Taliban, al zijn er natuurlijk wel banden tussen de
twee.
De aanslag
was voor de daders niet het begin van een oorlog tussen de Islam en het Westen,
maar een terroristische aanslag zoals allerlei organisaties die overal ter
wereld plegen en helaas wellicht zullen blijven plegen. Zelfs de meest
drastische veiligheidsmaatregelen, die de Verenigde Staten van Amerika bijna in
een politiestaat naar Sovjet-model dreigden te veranderen, zijn niet afdoende
om dergelijke aanslagen te verhinderen. Als wij zien met welk gemak de 9/11
aanslagen konden voorbereid en uitgevoerd worden in Amerika zelf, dan moeten we
toegeven dat zoiets ook nu nog steeds mogelijk is en mogelijk zal blijven. In
Irak en op verscheidene andere plaatsen zijn er elke dag mensen die zichzelf
opblazen en zoveel mogelijk onschuldige omstanders ombrengen. Wij slagen er
niet in om dat te verhinderen, omdat we ons concentreren op het onderscheppen
van de daders, in plaats van ons af te vragen wat de oorzaken zijn van die
onmenselijke daden.
Dat is ook
de fout die Amerika en zijn bondgenoten maken. Wij (want wij zijn er ook bij,
helaas!) zien al wie niet met ons is als vijanden die moeten uitgeroeid worden,
of toch zeker ontwapend of anders onschadelijk gemaakt. Wij beseffen niet dat
het probleem niet de wapens zijn (die we overigens zelf fabriceren en
verkopen), maar de gedachten, de ideeën van de mensen die de aanslagen plannen
en plegen. Wij moeten ons afvragen waarom ze dat doen. Indien er goede of
begrijpelijke redenen zouden zijn, bijvoorbeeld een al te grote kloof tussen
rijk en arm, dan moeten we aan die oorzaken werken. Indien het om ideologische
of religieuze motieven gaat, moeten we hen proberen te overtuigen dat de
redenen ongegrond of vals zijn, ofwel een samenlevingsmodel vinden waarin ideologisch
en religieus anders gemotiveerde groepen toch vreedzaam naast elkaar kunnen
leven.
Er zullen
altijd mensen met een zieke geest zijn die de maatschappij belagen, zoals
onlangs nog in Noorwegen. Het ideologisch terrorisme dat wij sinds de Tweede
Wereldoorlog meemaken, is een ander verschijnsel. De aanvallers van 9/11 waren niet geestesziek.
Wij moeten dat proberen te
begrijpen en erop reageren met een minimum aan geweld en maatregelen die onze
eigen vrijheid inperken. De echte antwoorden zijn van economische, sociale,
ideologische en religieuze aard.
Luister vandaag
naar de grote verklaringen, lees de commentaren. Je zal vaststellen dat die een
gans ander verhaal vertellen. Stel je dan eens deze eenvoudige vraag: waarom?
Categorie:samenleving Tags:politiek
26-07-2011
Anders Behring Breivik en de 1000-jaarstorm
Ken je Flanders Today? Het is een elektronisch
weekblad van de Vlaamse overheid, in het Engels en het Frans. Op 24 maart van
vorig jaar verscheen daar een interessant artikel over de 1000-jaarstorm, een
storm zoals er maar om de duizend jaar een voorkomt, over de gevolgen ervan
voor onze kust en hoe we ons erop kunnen voorbereiden. Klik hier als je dat
artikel wil lezen in het Engels: http://www.flanderstoday.eu/content/thousand-year-storm
Vooruitziend
zijn is een van de meest typische kenmerken van de mens. Als er iets is dat ons
van de dieren onderscheidt, dan wel dit: met ons verstand kunnen we, op basis
van wat we weten, ons gebeurtenissen voorstellen die zich eventueel zouden
kunnen voordoen. We kunnen anticiperen op de feiten en ons op die manier
wapenen tegen het onheil. Dieren kunnen zich alleen maar proberen aan te passen
aan de dingen wanneer ze zich gebeuren; ze kunnen ten hoogste de tekenen
herkennen die erop wijzen dat er iets op til is, bijvoorbeeld dat de herfst in
aantocht is. Maar zij kunnen zich niet indekken tegen een 1000-jaarstorm.
Is het
zinvol dat we dat doen? De Vlaamse overheid meent van wel, zelfs als dat miljoenen
euros kost en ook als de plaatselijke bevolking het er niet mee eens is. De lokale
tegenstanders denken vooral aan hun persoonlijk voordeel op korte termijn, niet
aan de catastrofe die over duizend jaar misschien zou kunnen gebeuren. Ze
vergissen zich in ieder geval op dit punt: een storm van die omvang kan hen morgen
al overvallen.
Laten we nog
een stap verder gaan. Het is zeer goed denkbaar dat een enorme asteroïde inslaat
op aarde, met fatale gevolgen. Wetenschappers hebben nauwkeurig berekend hoe
groot de kans is dat het gebeurt en wat de gevolgen zouden zijn, afhankelijk
van de grootte van de asteroïde, haar soortelijk gewicht, de snelheid waarmee
ze hier aankomt, de plaats van de inslag enzovoort. Veel minder aandacht gaat
naar de maatregelen die we zouden kunnen treffen om ons tegen een dergelijke
calamiteit te beschermen. Het is immers zeer de vraag of dat wel mogelijk is.
Enkele jaren geleden, in 1998 was er een SF-film over dat onderwerp, Armageddon, waarin men probeerde om de
asteroïde op te blazen of van haar koers te doen afwijken voor ze ons bereikte.
Maar dat is sciencefiction, fictie dus en geen wetenschap. We kijken wel uit
naar asteroïden, maar we bereiden ons niet concreet voor op een fatale botsing,
terwijl die nochtans niet denkbeeldig is.
Als we deze
twee kwesties, de 1000-jaarstorm en het Armageddon-scenario
bekijken, dan zien we dat wij in het beoordelen van dreigingen rekening houden
met verscheidene factoren, maar vooral met de kans dat het onheil ons persoonlijk
treft, omdat we in de buurt van het gevaar zijn, omdat de kans dat het tijdens
ons leven gebeurt reëel is. Als dat niet het geval is, dan is het een
ver-van-mijn-bedshow.
Hoe groot is
de kans dat je het slachtoffer wordt van een terroristische aanslag waarbij vele
tientallen doden en nog veel meer gewonden vallen?
Het hangt
ervan af. In Irak en Afghanistan is dat de dagelijkse realiteit. In België en
Nederland is de kans toch wel uiterst gering. In Noorwegen
En toch
gebeurt het en dan is de wereld geschokt. Maar de schokgolf verzwakt naarmate
hij uitdijt over de wereld. In heel Scandinavië was er een minuut stilte enkele
dagen na de aanslagen in Oslo en op het eiland Utoya. Hier bij ons was er wat sensatiezieke
mediabelangstelling, maar die kon het nieuws over de Tour de France of de
Gentsche Fieste niet overschaduwen. In Irak zal men wellicht de schouders
ophalen, in Afghanistan zegt men misschien: nu voelen jullie het ook eens! Over
enkele dagen, wanneer de laatste doden begraven zijn, verglijden de vreselijke
beelden van de doden en de gewonden en van de uitdagende moordenaar weer naar
de achtergrond en weet niemand nog wat Utoya was, behalve enkele quizfanaten
die erop rekenen dat ze die vraag over enkele maanden allicht voorgeschoteld
krijgen.
Wij zijn
heel goed in het vergeten. Het is een emotioneel beveiligingsmechanisme. Als we
al het onheil en het leed waarmee de media ons overspoelen in het centrum van
onze aandacht zouden houden, in de veronderstelling dat we dat zouden kunnen, dan
zouden we gek worden.
Net zo met
risicos. Vandaag zullen er op onze Belgische wegen drie doden vallen. Zeven
mensen zullen zelf een einde maken aan hun leven. In totaal sterven er elke dag
274 mensen in België. Elk jaar sterven hier ongeveer 25.000 mensen aan kanker, één
op vier van alle overlijdens, in 80% van de gevallen ten gevolge van roken. En
toch rookt één op drie Belgen ouder dan 15 elk dag. We nemen voortdurend risicos,
zelfs enorme risicos, tegen alle beter weten in. Tabak en alcohol en andere
drugs zijn zo vernietigend, dat we alle redenen hebben om ze te verbieden en de
productie ervan uit te roeien, wereldwijd. Maar dat doen we niet. We lezen geen
statistieken, we leren niet uit onze nare ervaringen en we wissen de
herinnering aan schokkende gebeurtenissen uit ons geheugen, zodat we er geen
rekening moeten mee houden.
In 1995 liet
Timothy McVeigh, een 28-jarige Amerikaanse oorlogsveteraan, een bom ontploffen
in het centrum van Oklahoma City; er waren 168 doden en meer dan 700 gewonden. De
bom die Anders Behring Breivik op 22 juli 2011 liet ontploffen in Oslo was op
net dezelfde manier gemaakt: met kunstmeststoffen die je ook vandaag nog overal
vrij kan kopen. De buren van Breivik hadden wel opgemerkt dat hij veel mest
kocht maar die niet uitreed, dat hij zijn boerderij verwaarloosde, maar niemand
die aan een aanslag dacht, terwijl het scenario ons achteraf uiterst voorspelbaar
lijkt.
Op 11
september 2001 vlogen twee lijnvliegtuigen tegen de Twin Towers in New York.
Wij mensen
reageren emotioneel op de dingen. De gebeurtenissen in Oklahoma, New York en nu
ook weer in Oslo en op Utoya schokken ons. Plots zien we in dat zoiets mogelijk
is, ook hier bij ons. Het gevaar komt dichterbij, het risico is reëel en dus
willen we ons ertegen beschermen. Wij eisen maatregelen, niet straks maar nu,
dringend en drastisch.
De directe
gevolgen van de aanslag op 9/11 waren verschrikkelijk: vele doden en gewonden,
enorme materiële schade. Maar de gevolgen van de reacties van de Amerikaanse
regering waren nog veel groter: de luchtvaart werd wereldwijd voor een hele
periode zo goed als onmogelijk; de burgerrechten van de Amerikanen werden in
belangrijke mate teruggeschroefd; Amerika viel Irak en Afghanistan militair
aan, met honderdduizenden slachtoffers, onder wie ook duizenden Amerikanen. En
waarom? Om het Amerikaanse volk te beschermen tegen terroristische aanslagen?
Hoe groot is
de kans dat ergens ter wereld een aanslag als die van 9/11 nog eens zou
plaatsvinden, zelfs als men geen énkele maatregel zou nemen om dat te
verhinderen? Hoe groot de kans dat er in Amerika een tweede Tim McVeigh zou
toeslaan? Hoe groot de kans dat er in Noorwegen nog eens 68 jongeren neer gekogeld
worden door een waanzinnige schutter? Hoeveel mensen sterven er elk jaar ten
gevolge van terroristische aanslagen in het Westen? Hoe groot is de kans dat
een 1000-jaarstorm de Belgische kust raakt?
Indien
Amerika al het geld dat men heeft gespendeerd om de herhaling van 9/11 te
voorkomen, had besteed aan de grootste doodsoorzaken in de nationale
statistieken, voornamelijk kanker en andere bestrijdbare en vermijdbare ziekten,
dan had men niet alleen de honderdduizenden mensenlevens gered die zo nutteloos
verloren gegaan zijn in Irak en Afghanistan, maar ook miljoenen andere op korte
en lange termijn door de verbetering van de gezondheidszorg. Maar zo redeneren
regeringen niet. Zij kennen de statistieken wel, maar ze weten dat ze bij het
vastleggen van de prioriteiten in de eerste plaats rekening moeten houden met
de emoties van de mensen bij de concrete gebeurtenissen zoals het drama van
9/11. Zij weten dat je niet mag reageren zoals de goedlachse burgemeester van
Brussel, die de moord op een toevallige getuige van een roofoverval van de hand
deed als een fait divers. Statistisch had hij gelijk, maar emotioneel en
politiek was zijn reactie een onaanvaardbare en onbegrijpelijke flater.
Dat is de
vraag die zich stelt: hoe reageren we op gebeurtenissen zoals het
onvoorstelbaar bloedbad op Utoya? We verwachten dat de reactie in proportie is
met de enormiteit van de gebeurtenissen. Na de tsunami in 2004 reageerde de hele
wereld met massale geldinzamelingen en een globaal tsunami- alarmsysteem. Op de
aardbeving in Haïti in 2010 volgden aanzienlijke humanitaire solidariteitsacties.
Na de kernramp in Fukushima besliste Duitsland meteen om zeven kerncentrales
meteen stil te leggen en om op korte termijn helemaal af te stappen van
kernenergie.
Blijkbaar
hebben we rampen nodig om ons te overtuigen om die maatregelen te treffen die we
louter met ons gezond verstand of op basis van de statistieken wel zouden
moeten maar in de praktijk nooit zouden nemen. In Nederland zou men nooit het
Deltaplan hebben uitgevoerd, ten koste van vele miljarden, zonder de Grote
Overstroming van 1953, die 1836 levens eiste en tienduizenden tijdelijk dakloos
maakte. Nochtans was men al herhaaldelijk gewaarschuwd door voorgaande stormen
en door de voorspellingen van wetenschappers. Dat is een voorbeeld van hoe het
eigenlijk zou moeten: een beheersbaar risico met de gepaste middelen onder
controle brengen.
Maar meestal
reageren we anders, zoals Amerika na 9/11: men neemt maatregelen die helemaal
niet in verhouding staan met de feiten, zoals de oorlogen in Irak en
Afghanistan en de invoering van een quasi politiestaat in het meest vrije land
van de wereld. Bovendien verkleinen de maatregelen het concrete risico helemaal
niet en zijn de gevolgen zelfs averechts: er zijn veel meer Amerikanen gedood
door de reacties dan door de aanslag, om nog te zwijgen van al de collateral damage, de onschuldige
burgerslachtoffers en de verzetsstrijders. In Nederland heeft men de facto
verhinderd dat de overstroming van 1953 zich nog een keer zou voordoen. In
Amerika heeft men de kans op 9/11 alleen maar vergroot.
Hoe gaat
Noorwegen reageren? Door een massale strijd tegen het terrorisme, van links of
van rechts, van fundamentalistische christenen of van fanatieke moslims? Gaat
men ingrijpende beperkende maatregelen nemen in een traditioneel zeer tolerante
maatschappij, tegen een risico dat men in feite toch nooit kan uitsluiten, namelijk
het irrationele extreme geweld van een waanzinnige? Gaat men de strategie van
Anders Behring Breivik en van George Bush overnemen, namelijk de gewelddadige maar
uitzichtloze strijd tegen een vermeende vijand, de moslimdreiging? Kunnen we
het geweld wel vermijden? Het kan nog een miljoen jaren duren eer we alle
wapens uit de wereld verbannen hebben, maar ook dan zal Kaïn nog altijd zijn
broeder Abel kunnen doodslaan. Niet het geweld moeten we bestrijden, maar de
oorzaken van het geweld.
Er is
inderdaad een alternatief. De Noorse eerste minister verwoordde het spontaan en
vol overtuiging: we moeten op dit extreme geweld reageren met nog meer
democratie, nog meer openheid, nog minder ongelijkheid in onze maatschappij. Dat
is de beste strategie op korte maar vooral op langere termijn. Het is bovendien
de minst kostelijke in mensenlevens en middelen en de meest efficiënte. Maar het
is vooral de meest menselijke en emotioneel de meest bevredigende. Ze brengt
vrede en verzoening in de harten in plaats van haat en wraak.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
07-07-2011
Werkoverleg
Ik wil nog even doorgaan over het thema dat ik gisteren aansneed en waarop
ik enkele positieve reacties kreeg. In een daarvan merkte iemand op dat de
bijdrage die een werknemer betaalt om lid te worden van een vakbond, fiscaal
aftrekbaar is. Stel dat je in een belastingsschaal komt van ongeveer 40%, wat
niet zo uitzonderlijk is. Op je lidgeld of contributie van 120 euro krijg je
dan via je belastingsbrief 40% of 48 euro terug. Voeg daarbij de 80 euro die je
van je werknemer krijgt als vakbondspremie, dan krijg je dus 128 euro terug op je
uitgave van 120 euro. Merkwaardig inderdaad.
Maar er is een aspect van de vakbondswerking die ik onderbelicht heb
gelaten, namelijk het werkoverleg. Zowel privébedrijven als de overheidsinstellingen
hebben een typische piramidale structuur: de top beslist, het middenkader voert
de beslissingen uit en de basis doet wat haar opgedragen wordt. Bedrijven zijn
zelden of nooit democratieën. Er is een gezagsstructuur en die vindt haar
weerslag in de verloning, de bezoldiging: wie het hoogst staat in de
gezagsstructuur, aan de top van de piramide, verdient het meest. Als arbeider
heb je zo goed als niets te vertellen in je bedrijf en je loon is vele malen
kleiner dan dat van je bazen.
Dat zorgt voor problemen, want niet iedereen aan de top is zich bewust van
de concrete problemen die zich aan de basis stellen. De beslissingen die men op
het hoogste niveau neemt, hebben vaak al dan niet voorziene negatieve gevolgen
voor de werknemers. Feedback vanuit de basis en het middenkader is ook voor het
bedrijf wel degelijk belangrijk. Zo kan men immers de praktische problemen aanpakken
die zich stellen bij het omzetten van beleidsbeslissingen in concrete
richtlijnen op de werkvloer.
Maar juist door die piramidale gezagsstructuur van de bedrijven ontbreekt
het vaak aan overlegstructuren om die nuttige, ja noodzakelijke terugkoppeling
mogelijk te maken. Er is in onze bedrijven veel te weinig werkoverleg. Heel wat
werknemers die hun bedrijf genegen zijn, kunnen nergens terecht met hun
zinvolle suggesties voor betere werkorganisatie, veiligheid, collegialiteit,
efficiëntie, milieubewust werken, teamvorming enzovoort. De vakbonden hebben
dit goed aangevoeld en hebben zich daarvoor ingezet. In grote en middengrote
bedrijven zijn er verplichte vormen van werkoverleg: vertegenwoordiging van de
vakbonden in de ondernemingsraden en de comités voor veiligheid en gezondheid
op het werk.
Een belangrijk en potentieel destructief nadeel van dit systeem is dat het
helemaal gesyndicaliseerd is: de vakbonden hebben het werkoverleg
gemonopoliseerd. De werkgevers verwijzen alle terechte vragen van werknemers voor
meer inspraak naar die verplichte overlegstructuren. Werknemers zijn dus
gedwongen om via die kanalen te werken, ze moeten zich wel bij de vakbond
aansluiten als ze enige zeggingskracht willen hebben en zelfs als ze gewoonweg
willen gehoord worden. Dit is een andere reden om aan te sluiten bij een
vakbond of zelfs om délégué, vakbondsmilitant te worden, dan degene die ik
gisteren heb vermeld. Ongetwijfeld is dit het geval voor veel verstandige, toegewijde,
geëngageerde en sociaalvoelende werknemers.
Er zijn echter duidelijke negatieve aspecten aan deze manier om aan
werkoverleg te doen.
Door werkoverleg te verbinden aan de vakbondswerking krijgen alle
suggesties van werknemers een syndicaal tintje: de werkgevers of de directie
interpreteren alle voorstellen van de werknemersdelegatie als pogingen om hun
gezag te ondermijnen, om minder te moeten werken, om meer loon te krijgen en meer
vakantie en andere voordelen. In werkelijkheid gaat het nochtans vaak om
verstandige voorstellen die daarmee niets te maken hebben, maar alles met een
betere arbeidsorganisatie of betere arbeidsverhoudingen, kwesties die evengoed
of zelfs nog beter kunnen aangebracht worden door individuele werknemers, los
van elke syndicale organisatie.
In mijn ervaring althans is het zo dat de vakbonden niet de minste belangstelling
hadden voor dergelijke suggesties en inderdaad enkel uit waren op het bekomen
van voordelen.
Bovendien zien werknemers die zich willen inzetten voor hun eigen bedrijf
en voor hun collegas en die zich daarvoor noodgedwongen aansluiten bij een
vakbond, zich vaak verplicht om mee te werken aan de regionale, sectoriële en
zelfs nationale activiteiten en acties van de vakbonden, iets waar ze in
principe niet de minste belangstelling hebben. Verkozen lokale vakbondsvertegenwoordigers
worden opgeroepen om mee te werken aan bijeenkomsten, studiedagen, betogingen,
stakingsposten, dat alles met vrijstelling van werk in het eigen bedrijf. Dat
is niet minder dan een perversie van de oorspronkelijke uitstekende en eerlijke
bedoelingen van deze werknemers.
Het duurt dan meestal ook niet lang voor dergelijke voluntaristische
werknemers gedesillusioneerd afhaken. Door de directie en de werkgevers en
zelfs door hun collegas worden ze scheef bekeken omdat ze tot de vakbond
behoren, ook als ze gewoon met voorstellen komen die enkel met het werkoverleg
in het eigen bedrijf te maken hebben. Hun suggesties worden daarom meestal zonder
meer genegeerd, terwijl ze als vriendelijke of zelfs verontwaardigde reactie
van een individueel en ongebonden personeelslid misschien nog enig gehoor
hadden kunnen krijgen.
Ik ben tijdens mijn actieve loopbaan steeds een voorvechter geweest van
werkoverleg, zowel onder collegas als in gesprek met de directie. Ik ben erin
geslaagd, ondank veel tegenstand van alle kanten, om daarvoor binnen het bedrijf
structuren op poten te zetten met regelmatige bijeenkomsten en met informatiestromen
naar de directie. Dat heeft geleid tot belangrijke hervormingen, niet in het
minst in verband met de informatisering van de Leuvense universiteit en haar
faculteiten en diensten. Dat heeft vele jaren van onverdroten en hardnekkige inspanningen
vereist, maar vandaag beschikt de Leuvense universiteit over een geïntegreerd
administratief systeem en daar doet iedereen zijn voordeel mee: studenten,
bedienden, professoren en wetenschappelijk personeel en ook het publiek.
Een voorbeeld. Toen ik de verantwoordelijkheid kreeg voor de Studentenadministratie
stelde ik vast dat de wachttijden voor de inschrijving van nieuwe studenten vaak
opliepen tot zeven uur, wat overigens al het geval was toen ik me voor het
eerst liet inschrijven, dertig jaar tevoren, in dezelfde grauwe, onvriendelijke
en ongezellige omgeving. Door overleg met collegas en met de technische
diensten zijn we erin geslaagd om dat op korte tijd te reduceren tot een
gemiddelde van tien minuten, je leest het goed: tien minuten! En dat met
elektronische studentenkaarten met pasfoto en met chip en met elektronische
betaling, in dezelfde middeleeuwse universiteitshallen, maar nu met moderne
voorzieningen en een aantrekkelijke artistieke inkleding.
Dat alles hebben wij gerealiseerd zonder enige tussenkomst van de
vakbonden, het kwam zelfs niet bij ons op om aan hen te denken. Dat toont aan
dat werkoverleg niet alleen noodzakelijk maar ook perfect mogelijk is en tot
fantastische resultaten kan leiden en dat het niets te maken hoeft te hebben
met syndicale eisen.
Ik betreur dan ook ten zeerste de absolute monopolisering van het
werkoverleg in het syndicaal overleg, door de vakbonden én door de werkgevers
en de directies. Werkoverleg en syndicale werking zouden niets met elkaar mogen
te maken hebben, omdat het twee totaal verschillende domeinen zijn.
Ik betreur evenzeer de verregaande politisering van de vakbonden.
Vakbondseisen voor beter loon en betere werkomstandigheden hebben
vanzelfsprekend een politieke weerslag. Wanneer men de pensioenleeftijd
verlaagt of verhoogt, heeft dat een enorme weerslag op de economie en op de
staatsuitgaven. Maar dat wil nog niet zeggen dat het een zuiver politiek
probleem is. Ik verklaar mij nader. Een vakbondseis zou kunnen zijn: de
verlaging van de pensioenleeftijd bij personen die zwaar fysiek werk doen. Dan
zet men zich in voor een specifiek probleem van een concrete groep van mensen.
Wanneer wij als land of als verenigd Europa een algemene beslissing nemen over
de pensioenleeftijd voor alle werknemers, dan is dat daarentegen een louter
politiek probleem, dat evident een sociale weerslag heeft, maar een dat
gesteund is op een afweging tussen wat wenselijk en billijk is enerzijds en wat
economisch mogelijk is anderzijds. En dat is geen syndicaal probleem, meen ik
en in dat gesprek moeten de vakbonden zich terughoudend opstellen en de
politiek zijn werk laten doen. In een democratie is het immers de politiek die
de grote lijnen van het beleid vastlegt en niet drukkingsgroepen zoals de
vakbonden en de werkgeversorganisaties of andere lobbys.
Men moet met andere woorden steeds een correct onderscheid maken tussen de
politiek, het syndicaal overleg en het werkoverleg. De algehele vermenging van
deze drie aspecten van onze samenleving die we vandaag meemaken is er mede de
oorzaak van dat het maatschappelijk overleg op alle punten vastloopt. De
politieke partijen zijn geïnfesteerd door de vakbonden, de
werkgeversorganisaties en andere belangenorganisaties. De vakbonden
terroriseren bedrijven en verhinderen vruchtbaar werkoverleg op de werkvloer en
maken zich zelfs schuldig aan intimidatie, pesterij en grove mishandeling van
kwetsbare collegas. En de werknemer staat erbij en kijkt ernaar en wordt
wanhopig van al die onzin en klopt zijn uren en denkt aan zijn gezin en zijn
hobby. Maar de werkgever, even wanhopig en om dezelfde redenen, geeft het op en
pakt zijn biezen naar de lagelonenlanden. Straks hebben we hier geen werknemers
meer, geen werkgevers en geen bedrijven, alleen nog staatsinstellingen en vakbonden.
Dat is wat zij zouden willen, blijkbaar. Dat is wat ze hadden in de vroegere
communistische dictaturen.
We weten hoe het daar afgelopen is.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
06-07-2011
Waarom ik geen syndicalist ben.
Waarom
ik geen syndicalist ben?
Tijdens
mijn veertigjarige loopbaan aan de Leuvense universiteit heb ik op geen enkel
ogenblik de positieve invloed ervaren van de syndicale vertegenwoordiging die
daar nochtans aanwezig was. Dat de vakbond (enkelvoud! In de beginjaren was het
ondenkbaar dat er een andere dan de katholieke vakbond zou opkomen ) dat die
vakbond, zei ik, aanwezig was, merkten we enkel op wanneer de vierjaarlijkse
syndicale verkiezingen in aantocht waren en we allemaal een nieuwsbrief kregen,
verzonden door de personeelsdienst met de binnenpost van de universiteit. Ik kende
wel enkele verhalen van collegas die een verhoging (enkele schamele honderden
franken per maand, niet meer) gemist hadden wegens een negatief advies van hun
diensthoofd en die zich dan prompt lieten syndiceren, zoals dat heet in
Vlaanderen (zijde gij gesyndiceerd?). Daarop tekende de vakbond bezwaar aan
tegen de beslissing en dat was meestal voldoende om tot een herziening te komen
van de beslissing. De universiteit wou immers geen conflicten met de vakbond en
het was voor haar als werkgever nu eenmaal veel efficiënter om die kleine
meerkost te betalen aan het personeelslid dan om een langdurig proces van
onderhandelingen te voeren waarvan het resultaat waarschijnlijk toch hetzelfde
zou zijn. Zo komt het dat er bij de vakbond vooral ontevredenen aangesloten
waren en misschien ook wel een aantal mensen die de extra bescherming nodig
hadden die lidmaatschap van de vakbond en vooral het onaantastbare statuut van
verkozen vertegenwoordiger biedt. Aan de universiteit bekende niemand spontaan
dat hij of zij aangesloten was, er rustte een heus taboe op het lidmaatschap.
Ik
heb altijd vaag geweten dat je moest betalen om lid te zijn. Wat ik tot de dag
van vandaag niet wist, is dat leden van de vakbond bij wet of bij CAO (collectieve
arbeidsovereenkomst) recht hebben op een vakbondspremie, uitbetaald door, je
gelooft het nooit, de werkgever! Afhankelijk van de sector waarin je werkt,
betaal je jaarlijks een lidgeld van ongeveer 120 euro, maar je krijgt daarvan
ongeveer 80 euro terug. Als lid betaal je dus amper 40 euro, de vakbond krijgt de
volle 120 euro. De werkgever betaalt dus per lid 80 euro aan de vakbond. Voor
niet-leden betaalt de werkgever niets; de loonkost van een gesyndiceerde
werknemer is dus hoger dan van een niet-gesyndiceerde.
Kijk,
dat heb ik nooit geweten. En als ik het had geweten, dan was ik daarover
verontwaardigd geweest, zoals ik het nu ben, niet alleen over dat systeem, maar
vooral over het feit dat men dit steeds zorgvuldig verborgen heeft gehouden,
behalve voor de leden van de vakbond natuurlijk. Op die manier is lid worden
van de vakbond wel heel erg aantrekkelijk: je betaalt een peulschil, waarvan je
75% meteen terugbetaald krijgt. Het resterende bedrag, het vernoemen niet
waard, verdien je gegarandeerd terug door de andere voordelen die vakbondsleden
genieten, bijvoorbeeld een betere loopbaanbegeleiding en bescherming bij
conflicten.
Desondanks
was amper één op tien personeelsleden lid. Als je het academisch en
wetenschappelijk personeel erbij rekende, was dat nog veel minder. Lid zijn van
de vakbond gold als een bewijs van zwakte: je kon je eigen boontjes niet doppen
en dus liet je dat maar doen door de vakorganisatie, die je daarvoor betaalde
met je lidmaatschap. Dat lijkt een normale en billijke zaak, maar niet als je
bedenkt dat de kost voor het personeelslid zelf minimaal of zelfs onbestaande
is, dat de werkgever betaalt en dat personeelsleden die niet aangesloten zijn
geen extra premie krijgen van de werkgever.
Als
je dus bedenkt dat de vakbonden voor 75 % of in de praktijk zelfs voor de volle
100% betaald worden door de werkgevers, dan werpt dat een totaal ander licht op
de sociale verhoudingen. De vakbonden zijn dan niet meer echt de
vertegenwoordigers van de gesyndiceerde werknemers, die zich verenigd hebben en
die een deel van hun loon afstaan om zich te laten bijstaan om hun rechten te
verdedigen, zoals dat aan het einde van de negentiende eeuw het geval was.
Vandaag
zijn de vakbonden in feite bedrijven, grootschalige parastatale organisaties
die door de staat (als grootste werkgever van dit land) en de bedrijven betaald
worden om allerlei luxevoordelen te bekomen voor hun leden en daardoor,
toegegeven, in een aantal gevallen ook voor de andere. Het gaat echter niet
meer om het verbeteren van de elementaire werkomstandigheden, die zijn immers
wettelijk bepaald en zeer genereus: 36-urenweek of nog minder, een maand
vakantie, dubbel vakantiegeld, eindejaarspremie, ouderschapsverlof, recht op
ziektedagen en baaldagen, extra loon voor zaterdag- , zondag-, feestdag-, nacht-
en avondwerk, ploegwerk, zwaar en ongezond werk, brugpensioen, vervroegd
pensioen zonder inleveren, groepsverzekering, verzekering tegen
arbeidsongevallen en ongevallen van en naar het werk enzovoort enzovoort. Al
dat is verworven, mede door de vakbonden, historisch gezien, ik geef het toe.
Maar
als we de situatie vandaag bekijken, dan zijn de vakorganisaties, de nationale vakbonden,
niets anders dan commerciële bedrijven. Zij lokken klanten met extra voordelen
allerhande, zoals kosteloze of goedkope verblijven in vakantiehuizen, reizen
naar exotische oorden, dienstverlening bij het invullen van de belastingsbrief
en bij aanvragen en uitbetalingen van werkloosheidsuitkeringen en subsidies
allerhande en nog veel meer dat ik niet weet en niet wil weten omdat het mij
nog bozer zou maken. En al wat een lid moet doen, is een som gelds betalen die
op geen enkele manier in verhouding staat met de geleverde prestaties, omdat de
staat en de bedrijven de kosten dragen.
Maar
het zijn geen echte commerciële bedrijven: ze werken niet met winst en verlies,
zij leven vrijwel uitsluitend op de subsidies die ze krijgen van de werkgevers.
Als men de vakbondspremie zou afschaffen, hoeveel werknemers zouden zich dan
nog laten syndiceren? Wat zou er overblijven van de vakbonden als ze het enkel
zouden moeten doen met de vrijwillige bijdragen van de leden? Het is een
vicieuze cirkel: de vakbonden dreigen met georganiseerd geweld en staking; de
bedrijven betalen een losgeld voor de sociale vrede onder de vorm van de
vakbondspremie aan de gesyndiceerde personeelsleden; dat maakt de vakbonden nog
machtiger, zodat hun dreigementen nog meer indruk maken; dat levert nieuwe
voordelen op voor de werknemers, maar vooral nog meer macht voor de vakbonden, vooral
door hun verbondenheid met de politieke partijen, die ze op dezelfde manier
chanteren, door hun leden te dwingen (op te roepen) om al of niet voor een
bepaalde partij te stemmen. In elke partij is officieel bekend welke verkozenen
de huisvakbond vertegenwoordigen.
Wie
niet aangesloten is, dat is in feite een steenezel, zoals wij hier zeggen. Je
moet goed gek zijn om die voordelen niet te willen: je kan nergens zoveel winst
maken op je schamele dertig euro als door lid te worden van een vakbond en dat
zonder enig risico voor je geïnvesteerd kapitaal. En toch doen vele
werknemers dat niet. Het ACV, de katholieke vakbond, beweert dat 60% van de actieve
beroepsbevolking lid is van een vakbond. Ik betwist die cijfers niet, al heb ik
er bedenkingen bij. In sommige sectoren is iedereen gesyndiceerd, zoals in de
bouw (96%). Dat wil zeggen dat je in de bouw niet binnenkomt als je geen
vakbondskaart hebt. Dat zijn situaties die doen denken aan de maffia en aan de
vroegere communistische staten. Dat is geen vrije vakbond meer, dat is
intimidatie.
De
vakbonden zijn machtige spelers op het sociale vlak, maar ook op het politieke.
Dat maken we vandaag ook mee in België. Eindelijk heeft di Rupo in zijn
schabouwelijk zogezegd Nederlands zijn beleidsnota voorgelezen, eindelijk zien
we een klein lichtje aan het einde van de tunnel en kijk: daar zijn de
vakbonden om in een ongebruikelijk staaltje van mediamieke eensgezindheid het
politieke akkoord te verwerpen en zonder enige scrupule te dreigen met
straatgeweld en stakingen, algemene of in sleutelsectoren zoals het openbaar
vervoer, waar een twintigtal vakbondsafgevaardigden en maar al te
stakingsbereide werknemers het hele land kunnen lamleggen door hun gerichte
acties.
Je
vraagt me waarom ik nooit aangesloten was bij een vakbond, waarom ik geen
syndicalist ben? Ik zou me doodschamen, in naam van de echte syndicalisten van
honderd jaar geleden, die nog echt een voelbaar deel van hun loon moesten
afstaan en die nog echt solidair waren en nog opkwamen voor echte mensenrechten.
Het syndicalisme van vandaag is een aanfluiting van die heroïsche sociale strijd
voor de ontvoogding van de arbeider en de burger. De vetbetaalde leiders en
vrijgestelden van deze organisaties zij niet waardig om de geuzennaam van syndicalist
te dragen. Schandelijk is het. Daarom ben ik geen syndicalist.