Foto
Categorieën
  • etymologie (80)
  • ex libris (83)
  • God of geen god? (186)
  • historisch (29)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (249)
  • literatuur (41)
  • muziek (76)
  • natuur (8)
  • poëzie (95)
  • samenleving (238)
  • spreekwoorden (12)
  • tijd (13)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • Vrijdenkers
  • Uitgeverij Coriarius
  • Het betere boek
    Archief per maand
  • 08-2025
  • 07-2025
  • 06-2025
  • 05-2025
  • 04-2025
  • 03-2025
  • 02-2025
  • 01-2025
  • 12-2024
  • 11-2024
  • 10-2024
  • 09-2024
  • 08-2024
  • 07-2024
  • 06-2024
  • 05-2024
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    06-01-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.halal vlees en intolerant atheïsme

    Dat ik atheïst ben, dat is geweten. Dat ik antiklerikaal ben, eveneens. Voor mij, hier in ons land, in het landelijke Werchter, in mijn omgeving, betekent het dat ik mij sterk afzet tegen de katholieke kerk en haar invloed op de mensen, op de opvoeding van onze kinderen en op de maatschappij. Ik bekommer mij veel minder om het protestantisme, de mormonen of de moslims, gewoon omdat ik er niet direct mee geconfronteerd ben.

    Ik heb op een bijzonder pijnlijke manier moeten vaststellen dat binnen de Vlaamse georganiseerde vrijzinnigheid een rabiate islamofobie aanwezig en werkzaam is die ook nog de steun geniet van de leiding van die organisatie. Mijn aanvankelijke verbazing en wrevel over die situatie is snel omgeslagen in een radicale breuk met die mensen. Maar ik ben er nog altijd niet over heen. Wanneer ik me afvroeg waarom ik het spontaan en met zoveel overtuiging en emotie oneens was met die strekking binnen de vrijzinnigheid, dan moest ik het antwoord schuldig blijven. Als ik zo tegen godsdienst ben, waarom dan niet tegen de Islam, net zo goed als tegen het Christendom, de Mormonen enzovoort?

    Ik denk dat ik intussen een deel van het antwoord gevonden heb.

    Tijdens mijn loopbaan heb ik veelvuldige en intense contacten gehad met vreemdelingen, meestal studenten aan de Leuvense Universiteit. Ik heb mezelf slechts zelden betrapt op echt racisme, dat wil zeggen dat ik iemand zou geminacht hebben omdat hij of zij geen blanke was. Ik heb daar geen verdienste aan, het was gewoon zo, ik heb ook als kind nooit gedacht dat vreemdelingen minderwaardig waren, dat de ‘zwartjes’ in ‘onze Kongo’ minder mens waren dan wij.

    Nochtans is dat altijd de overheersende opvatting geweest in onze beschavingsgeschiedenis, indien we hier dat woord mogen gebruiken. Het verrast en verbaast me steeds weer wanneer ik lees hoe uiterst verstandige mensen zoals Kant of Voltaire er ideeën op nahielden over de andere rassen waarover wij, of toch de meesten onder ons, of dat hoop ik toch, ons nu zouden doodschamen.

    Hoe dan ook, het is bij mij nooit opgekomen dat een Indiaan, een Japanner, een Hottentot of een Eskimo echt anders zou zijn dan ik. De lichamelijke verschillen zijn louter dat, uiterlijke en oppervlakkige kenmerken, de huidskleur is alleen dat: de kleur van de huid, dieper gaat het niet. Het heeft allemaal geen bepalende invloed, wij zijn allemaal mensen, zoals blijkt uit het feit dat wij ook probleemloos met elkaar kunnen paren. De individuele verschillen binnen elk ‘ras’ zijn vaak veel opvallender dan wat bijvoorbeeld blank en zwart zogezegd scheidt.





    Het is ongetwijfeld dat spontaan aanvoelen van de fundamentele gelijkheid van alle mensen die ervoor gezorgd heeft dat ik zo geschokt was door het onverholen racisme en de vreemdelingenhaat van een aantal zogenaamde vrijzinnigen tegenover de moslims. Ik kan nog begrijpen dat men zich druk maakt over de Islam, zoals ik me wel eens laat gaan over het Christendom, vanuit een vrijzinnig standpunt. De Islam is inderdaad geen haar beter, of slechter. Maar daarover gaat het niet meer bij deze lieden. Hun vrijzinnigheid is maar het mom waaronder hun rassenhaat schuilgaat. Dat blijkt vooral uit het feit dat hun hevige emoties zich niet zozeer richten op de Islam als godsdienst, op de theologen of op de bedienaars van de eredienst, maar op de eenvoudige gelovigen.

    Zo wil men de moslims te allen prijze verhinderen om hun offerdieren ritueel te slachten. Dat punt is, tot mijn niet geringe verbazing, een centraal punt voor een bepaalde strekking binnen de vrijzinnigheid, die zich de Werkgroep Atheïsme noemt. Men gaat er zelfs allianties voor aan met Gaia, die het slachten van offerdieren zonder verdoving eveneens bestrijden.

    Er is naar mijn aanvoelen echter een belangrijk verschil tussen Gaia en die ‘vrijzinnigen’. Gaia is begaan om dierenrechten, naar ik vermoed vanuit een aanvoelen dat dieren niet onnodig hoeven te lijden en dat het de mens niet siert om dat te doen. Ik ben het daar hartsgrondig mee eens. Ik meen dat wij zo weinig mogelijk hogere diersoorten moeten consumeren. Wij hebben gemeenschappelijke voorouders, wij behoren allen tot één biologische levensvorm en als dusdanig verdienen de dieren ons respect. Dat blijkt onder meer uit de menselijke gewoonte om huisdieren te houden, die eten we toch ook niet op?

    Terloops wil ik opmerken dat in bepaalde gevallen het opeten van dieren me een toelaatbare afwijking van die regel lijkt. Neem nu schapen en geiten. Ik neem aan dat er, zoals bij de mens, evenveel mannelijke lammeren geboren worden als vrouwelijke. De vrouwelijke gebruiken we voor hun melk, maar van de mannelijke hebben we er maar een beperkt aantal nodig voor de voortplanting. Dus is er een oneconomisch overschot van mannelijke lammeren. Dat is ook zo voor de kippen, de runderen en voor alle dieren waarvan we hetzij de melk, de eieren of de jongen gebruiken voor onze voeding. We zouden al die mannetjes meteen kunnen doden bij de geboorte en dat gebeurt ook bij de kippen bijvoorbeeld. Mannelijke lammeren en kalveren laten we wat ouder worden, tot ze slachtrijp zijn en dan eten wij ze op. Ik geef toe, het is een subtiel onderscheid, maar als ik in de supermarkt vlees kies, dan is dat bij voorkeur lamsvlees en kalfsvlees, een bewuste keuze omdat die dieren er nu eenmaal moeten zijn, maar als economisch overschot geen overlevingskansen hebben. Het is als het ware een natuurlijk bijproduct van de veeteelt, die gericht is op de minder verwerpelijke melkproductie.

    Zo heb ik ook geen echt principiële bezwaren tegen het eten van vlees van dieren die hun economische rol gespeeld hebben, zoals oude melkkoeien, -schapen en –geiten, of fokstieren en bokken (in de mate dat die eetbaar zijn). Het kweken van dieren enkel en alleen voor hun vlees, zoals varkens, stuit me meer tegen de borst. Maar ik geef toe, ik vind dat ik om principiële redenen eigenlijk strikt vegetariër zou moeten zijn of zelfs veganist (die eten zelfs geen melk of eieren). Maar ik ben nu eenmaal opgevoed in een andere wereld en dus ben ik niet fanatiek in die zaken. Ik eet dus kalfsvlees en lam met mate. Vroeger at ik meer vis, als een alternatief voor vlees, maar dat is het probleem maar verleggen: vissen zijn ook dieren. Ik zie weinig verschil tussen een kip en een karper, bij manier van spreken.

    Maar retournons à nos moutons, zoals men in het Frans zegt, hoewel het hier veeleer het achterlaten van de schapen en de geiten en zo is.

    Die bepaalde groep binnen de vrijzinnigheid verzet zich niet zozeer tegen het slachten en verorberen van dieren, het zijn geen vegetariërs of veganisten, maar wel tegen het ritueel slachten, zonder verdoving, van offerdieren en van vee voor zogenaamd halal vlees, dat dus eveneens onverdoofd is gedood.





    Naar verluidt is het slachten van vee zonder verdoving overigens helemaal geen verplichting volgens de Koran, zoals ook het dragen van een hoofddoek maar met enige moeite uit de oorspronkelijke religieuze teksten kan afgeleid worden. Enkel het strikte Jodendom heeft een expliciet verbod op het verdoven van slachtdieren. Slechts een beperkt gedeelte van het zogenaamd halal vlees is afkomstig van dieren die zonder verdoving geslacht zijn. Maar dat terzijde, of toch enigszins.

    Nee, die bepaalde groep van zogenaamde atheïsten heeft geen probleem met het eten van vlees, maar wel met het onverdoofd slachten, niet omwille van het dierenleed, maar omdat de wet het verbiedt. Er is inderdaad Belgische en Europese wetgeving die het verdoven oplegt, maar er is praktisch overal nationale en internationale wetgeving die uitzonderingen toestaat voor rituele slachting. Men kan daarbij nog een onderscheid maken tussen de offerdieren die geslacht worden bij bijzonder gelegenheden zoals het einde van de Ramadan, en aan de andere kant de dieren die geslacht worden voor halal consumptie. Persoonlijk ben ik geneigd om minder zwaar te tillen aan de beperkte slachting zonder verdoving van offerdieren, hoewel ik pleit om in overleg met de betrokken godsdiensten tot een geleidelijke overgang naar minder gruwelijke praktijken te komen. Het zonder verdoving slachten van dieren in een commerciële context lijkt me uit den boze, er is ook geen duidelijke religieuze verantwoording voor te vinden en moet dus verboden blijven.

    De atheïsten over wie ik het heb zijn dus tegen de uitzondering die de wet toestaat. Dat is hun goed recht, wij leven in een vrij land, er is het recht op vrije meningsuiting, wat die mening ook is, zolang niemand daarbij nadeel ondervindt. Men kan voor abortus zijn of tegen, maar daarom moeten we elkaar nog de kop niet inslaan. Maar zij organiseren manifestaties en acties, al dan niet samen met Gaia, tegen rituele slachtingen. Kijk, dat is nu waar ik bij steiger.

    Met dergelijke acties schoffeer je de moslims bij hun traditionele religieuze rituelen en culturele feesten en zoiets doe je niet, vind ik. Ik ga ook niet een katholieke eredienst verstoren, een begrafenisdienst bijvoorbeeld, al zit ik me altijd zwaar te ergeren. Ik vind de Heilig Bloedprocessie en de Virga Jessestoet een verschrikking, maar ik beperk de uitdrukking van mijn afschuw tot het wegblijven van die gelegenheden. Van mij mag de Landelijke Gilde in de meimaand liederen zingen bij Mariakapelletjes, met kaarsjes en al, ik vind dat zelfs ontroerend.

    Ik begrijp dus de verontwaardiging en de woede niet van deze zogenaamd vrijzinnigen bij de rituele slachting van offerdieren. Het gaat hen immers niet om het dierenwelzijn, maar om de uitzondering die de Islam heeft bekomen op de wetgeving, op religieuze gronden. Men gunt het die bevolkingsgroep niet dat zij hun eigenheid op die manier uiten, zoals zij ook niet aanvaarden dat hun vrouwen en meisjes een hoofddoek dragen. Het was inderdaad de vrijzinnige directrice van het Antwerps atheneum, gesteund door de even vrijzinnige voorzitster van het Gemeenschapsonderwijs, die de actie tegen het dragen van hoofddoeken op school op gang trokken en voor het gerecht brachten. Uit de hoofddoekenkwestie blijkt duidelijk dat het niet gaat om misdaden of onmenselijke handelingen, zoals men nog zou kunnen stellen als het gaat om het slachten van dieren zonder verdoving. Door een hoofddoek te dragen doet men niemand kwaad, berokkent men niemand last, men ziet er alleen anders uit.

    En daar gaat het om voor deze in de grond allesbehalve vrijzinnigen: zij aanvaarden niet dat men er anders uitziet, dat men zich anders kleedt, dan men zich anders gedraagt, dat men andere tradities en gebruiken heeft, al dan niet religieus geïnspireerd. Dat is geen vrijzinnigheid, dat is racisme en wel van het ergste en meest gevaarlijke soort, dat hebben onze ouders meegemaakt met het Nazisme en andere vormen van fascisme en totalitarisme. Het gaat hier om grove en onredelijke onverdraagzaamheid tegenover wie anders is, ook als niemand daar echt last van heeft. Het gaat om het beledigen, hinderen, kwetsen, diaboliseren en uiteindelijk vervolgen van onschuldige medeburgers. Dat is schandelijk en onmenselijk en het heeft niets te maken met vrijzinnigheid en atheïsme, meer nog, het is in strijd met de grond zelf van elk oprecht en weloverwogen humanisme, met de basisideeën van de Verlichting en met de Rechten van de Mens. Het atheïsme, als uiting van het meest nobele en meest tolerante in de mens heeft niets te maken met dergelijk verwerpelijk gedrag en met dat soort liefdeloze en gevaarlijke ideeën en praktijken. Wie niet verdraagzaam is, kan zich niet met recht atheïst noemen.

    Zo zie je dus maar. Atheïst ben ik, zeer overtuigd zelfs en bovendien fervent antiklerikaal. Maar ik ben geen racist. Ik kom uit voor mijn gedacht, zonder een blad voor de mond te nemen. Ik spaar de Kerk niet, noch haar verantwoordelijken. Maar ik heb willens en wetens nog nooit een gelovige persoonlijk beledigd, uitgelachen of gehinderd bij het uitoefenen van zijn of haar rituele gebruiken. Er is, dat hoop ik althans, een hemelsbreed (!) verschil tussen mijn soms nogal krachtig uithalen naar de misbruiken binnen het christendom en de verfoeilijke onverdraagzaamheid van bepaalde individuen binnen de georganiseerde vrijzinnigheid tegenover allochtone moslims.

    Ik heb me dan ook meteen nadrukkelijk en onvoorwaardelijk gedistantieerd van hun uitspraken, hun geschriften en hun acties en me al na enkele dagen laten schrappen in die Werkgroep. Omdat het hoofdbestuur van de Humanistisch-Vrijzinnige Vereniging dat niet doet en daardoor integendeel deze verwerpelijke opinies en acties steunt en bijtreedt, heb ik ook afstand genomen van deze vereniging en mijn lidmaatschap na één turbulent en teleurstellend jaar niet vernieuwd. Ik heb me duidelijk zwaar vergist toen ik meende dat ik daar kon thuiskomen.

    De intolerante vrijzinnigheid staat in haar vreemdelingenhaat op één lijn met het christelijk en moslimfundamentalisme dat zij zo zegt te bestrijden. Daaruit blijkt de ware aard van die lieden. Ik ontzeg hen, in naam van al wat mij dierbaar is en in naam van de hoogste principes van de Rede, het recht om zich vrijzinnig, humanistisch of atheïstisch te noemen. Zij zijn een smet op het blazoen van de Verlichting en de Menselijkheid.

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    05-01-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Skype

    Terwijl onweer en storm over Vlaanderen raast, wil ik hier verslag uitbrengen over mijn jongste verkenning van de technologie die onze moderne wereld aanbiedt.




    Enige tijd geleden hielp ik een bevriende buurvrouw bij haar eerste stappen in de computerwereld. Dat was vooral e-mail, voor contacten met haar familie en kennissen en voor het verzenden en ontvangen van foto’s van en naar haar kinderen en kleinkinderen. Een van haar kinderen woont met zijn gezin in de Verenigde Staten en had haar gewezen op de mogelijkheden om via de PC te communiceren, beeld en geluid. Dat wou ze wel eens proberen en ze vroeg me ook daarbij om hulp. Maar ik had zelf geen ervaring met zoiets en dus werd het wat op de lange baan geschoven.

    Mijn tweede kleindochter vroeg voor haar Kerst- en nieuwjaarsgeschenk van ons een webcamera met micro. Haar beste vriendinnetje was naar het Verenigd Koninkrijk geëmigreerd en ze wou met haar contact houden. Dat was voor mij de aanleiding om ook zelf de stap te zetten. Op mijn PC was het programma Skype voorgeprogrammeerd en met de hulp van mijn erg handige oudste zoon was ik binnen enkele minuten aangemeld en online.

    Ik ga je niet vervelen met technische details. In de praktijk komt het hierop neer. Al wat je nodig hebt is een PC of Mac, uitgerust met een webcamera of 'webcam', een microfoon en luidsprekers of een koptelefoon of oortjes. In veel laptops is dat allemaal ingebouwd, zo niet kan je zelfs bij Kruidvat een webcamsetje aanschaffen voor een peulschil. Je haalt Skype gratis van het internet, je kiest een naam en een paswoord en dat is het. Je kan nu zomaar een videoconferentie houden met andere mensen die op Skype zitten en die aangemeld zijn. Je ziet je correspondent op scherm en jezelf in een klein schermpje rechtsonder.




    Mijn eerste gesprek was met Jacques, mijn Nederlandse vriend die ik via mijn blog leerde kennen. Wij mailen veel en bellen af en toe, maar we hebben elkaar nog nooit in levenden lijve ontmoet. Ook voor hem was het de eerste keer en wij waren allebei erg opgetogen over het resultaat. Het beeld en de klank waren uitstekend, met minimale haperingen. We waren meteen heel gemoedelijk aan het praten, we vergaten dat we een technologisch hoogstandje aan het uitvoeren waren en gingen helemaal op in het gesprek. Toen Lut even in beeld kwam, hebben we ook haar meteen betrokken in onze conversatie en ook zij was onmiddellijk gewonnen voor het ‘skypen’.

    Deze manier van contact opnemen voelt heel natuurlijk aan en voegt echt een dimensie toe aan het telefoneren, dat ik altijd erg kunstmatig en onpersoonlijk heb gevonden en dus vrijwel nooit doe, behalve wanneer het nuttig of nodig is. Videoconferentie of ‘skypen’ is werkelijk helemaal anders, het is natuurlijk geen ‘live’ gesprek, maar het komt wel erg in de buurt. Je kijkt elkaar in de ogen, je reageert op de lichaamstaal en vooral: je weet dat je zelf ook zichtbaar bent en dat is denk ik het verschil met telefoneren, waarbij je onzichtbaarheid altijd zorgt voor een slag om de arm, een bepaalde terughoudendheid en dat zorgt voor het onvolkomen, theatraal, onecht contact dat zo typisch is voor telefonie. Met het beeld erbij ben je veel dichter bij de levende realiteit.

    Zo, nu weet je dat je me niet alleen kan mailen, bellen, schrijven en opzoeken, je kan me nu ook skypen. Mijn skype-naam is karel.d.huyvetters zoals in mijn e-mail adres. Toen ik laatst keek, waren er ongeveer dertig miljoen mensen online. Binnenkort zullen we net zo vlot op die manier communiceren als nu via mail, chat en telefoon, waarschijnlijk nog meer zelfs. Skype (en tal van andere dergelijke programma’s) is beschikbaar voor ongeveer elk denkbaar toestel, ook iPhone en Blackberry en zo. Dat belooft…

    O, heb ik al vermeld dat je videoconferenties met ander Skype-klanten helemaal gratis zijn? Voor sommige andere diensten zoals bellen naar vaste lijnen en sms’en moet je betalen, let dus een beetje op wat je aanklikt.

    Misschien tot ‘ziens’?


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    27-12-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Stakingsrecht in een parlementaire democratie

    Wij leven in een democratie en gelukkig maar. Het volstaat om even naar de beurtelings pathetische en schrijnende beelden uit Noord-Korea te kijken om te zien hoe goed wij het hier hebben. Een van de grondregels van de democratie is dat de meerderheid beslist. Dat is het gevolg van een ander basisbeginsel: alle burgers zijn gelijkgerechtigd. Er is niemand die zich kan beroepen op afkomst, bezit, kennis, geslacht of ras om zich boven de medeburgers te verheffen. Dat was vroeger wel het geval. De adel was gedurende het grootste gedeelte van onze geschiedenis een hogere stand of kaste en ook priesters en religieuzen behoorden tot een geprivilegieerde groep; rijken geschoolden hadden ook voordelen en het stemrecht was tot na de Tweede wereldoorlog voorbehouden aan mannen.

    Als iedereen gelijk is in rechten, hoe moeten we de samenleving dan organiseren? Het is vanzelfsprekend niet mogelijk om iedereen zijn of haar zeg te laten hebben als er beslissingen moeten genomen worden en afspraken gemaakt. In ons land en in veel andere hebben we een parlementaire democratie. Dat wil zeggen dat er vrije verkiezingen zijn voor vertegenwoordigers van het volk, die dan namens ons de beslissingen nemen. Dat verlegt het probleem natuurlijk alleen maar, want het is weinig waarschijnlijk dat die vertegenwoordigers het vaker eens zouden zijn dan de burgers die zij vertegenwoordigen. In tegendeel zelfs: het is precies hun taak om de verschillende opvattingen van de burgers te verwoorden, ze worden verondersteld van mening te verschillen.

    En dus hebben we nog een andere basisregel nodig om een einde te maken aan de discussies, waarbij iedereen probeert de andere te overtuigen van zijn of haar gelijk. In een democratie beslist de meerderheid. Over alle wetsvoorstellen wordt gestemd en enkel wanneer de meerderheid van de parlementsleden voor stemt, is het voorstel aangenomen. Meestal is een gewone meerderheid voldoende: er moeten meer stemmen voor zijn dan tegen, bijvoorbeeld 51/50. Meteen zie je de relativiteit van die basisregel: het kan gaan om slechts één stem. Dat betekent dat bijna evenveel vertegenwoordigers tegen zijn als voor. Echt ‘democratisch’ lijkt dat niet en meestal zal men proberen om een ruimere meerderheid te hebben. Soms, voor belangrijke beslissingen, is een ruimere meerderheid zelfs verplicht, precies om het democratisch karakter veilig te stellen, om te verhinderen dat een zeer kleine meerderheid haar wil zou opdringen aan een zeer ruime minderheid. In België is voor heel wat aangelegenheden een tweederden meerderheid vereist, die soms nog verder gekwalificeerd is, bijvoorbeeld dat er ook een meerderheid moet zijn in elk van de gemeenschappen en gewesten.





    Zo’n bijzondere meerderheid is een bijkomende garantie voor een ruime steun voor belangrijke veranderingen, maar het is in feite een beperking van de regel dat de meerderheid beslist. Zo kan een minderheid van ‘slechts’ één derde van de vertegenwoordigers verhinderen dat twee derden van het parlement een geldige beslissing neemt. Wij Vlamingen weten er alles van: de Franssprekende Belgen blokkeren zo sinds 1830 elke vooruitgang in onze ontvoogdingsstrijd.

    Maar goed, laten we maar aannemen dat een parlementaire democratie waarin bij meerderheidsbeslissingen geregeerd wordt, zonder enige twijfel beter is dan elk ander, niet democratisch systeem, zoals de Noord-Koreaanse dictatuur, of de presidentiële democratieën in Frankrijk en Amerika, waar één man (voorlopig geen vrouwen…) zijn veto kan stellen tegen democratische beslissingen van het parlement en eenzijdig de oorlog kan verklaren, zonder daarover het parlement te raadplegen.

    Betekent dat nu dat alle wetten die door het parlement gestemd zijn ook goed zijn?

    Het is een vraag die ik me dikwijls gesteld heb. In de jaren zestig hoorde ik professor ethiek Louis Janssens zeggen: de meerderheid heeft altijd gelijk, wij mogen ons niet onttrekken aan de wil van de meerderheid. Dat is me altijd bijgebleven. Het is een goed principe om te onthouden en in te roepen als we ooit zouden twijfelen. Maar ik meen dat we hier een belangrijk onderscheid kunnen en zelfs moeten maken.

    Het is immers zo, dat zelfs een parlement bevolkt met uitsluitend verstandige en deskundige mensen die bovendien met de beste bedoelingen bezield zijn, toch dwaze, onwerkzame en zelfs nefaste wetten goedkeuren. Het is immers goed mogelijk dat men niet alle consequenties tijdig heeft voorzien, of dat bepaalde aspecten aan de aandacht ontsnapt zijn, of dat nieuwe, onvoorziene omstandigheden de goedgekeurde wetten onuitvoerbaar of overbodig maken, terwijl het ontbreken van meer aangepaste wetten zorgt voor grote rechtsonzekerheid of zelfs onrechtvaardigheid.

    Zo heeft men op een bepaald ogenblik in België beslist om asielzoekers een soort leefloon toe te kennen van bij hun aankomst, in afwachting van de behandeling van hun vraag. Een nobel initiatief, ware het niet dat het nieuws daarvan zich als een lopend vuurtje verspreidde over de hele wereld, met een toevloed van asielzoekers tot gevolg, waarvan slechts een kleine minderheid uiteindelijk toegelaten werd. De toepassing van de wet trok dus massaal kandidaten aan en zorgde voor een overbelasting van de betrokken diensten, maar vooral ook voor een enorm tekort in de budgetten. Het heeft dus niet lang geduurd voor men die wet heeft aangepast.

    Wij moeten dus vaststellen dat niet alle wetten optimaal zijn en dat is nog een voorzichtig understatement. Betekent dat dan dat wij die wetten niet moeten naleven?

    Dat is een belangrijke vraag en hier duikt het onderscheid op. Het is ondenkbaar dat wij het aan de burgers zouden overlaten om te beslissen welke wetten zij zouden naleven en welke niet. Het kan niet anders dan dat alle burgers alle wetten moeten naleven, er is geen alternatief. Maar zoals we zagen, zijn niet alle wetten goede wetten, noch weerspiegelen zij altijd de wil van de meerderheid van de bevolking. Als wij aan de burgers zouden vragen of zij het eens zijn met algemene belastingsverhogingen of besparingen in de sociale uitkeringen, dan zou het antwoord wellicht negatief zijn. Er zijn nu eenmaal onaangename beslissingen die toch moeten genomen worden. En eens een wet van kracht is, mag niemand zich er nog aan onttrekken.

    De meerderheid beslist dus altijd en wij moeten ons daarbij neerleggen, omdat het tegenovergestelde, namelijk beslissingen door een minderheid, altijd veel erger is, als principe althans. Het is immers perfect mogelijk dat een kleine minderheid, of zelfs één persoon, zoals een absolute vorst, uitstekende beslissingen neemt, waartoe een democratisch parlement nooit in staat zou zijn, precies wegens de uiteenlopende belangen die de volksvertegenwoordigers voorstaan. Maar tegen de beslissingen van een absolute vorst of een oligarchie is geen verhaal of verzet mogelijk. De geschiedenis leert ons dat all power corrupts, absolute power corrupts absolutely. Macht leidt tot misbruik. Enkel in een democratie heeft men enige garantie dat de beslissingen uiteindelijk in het voordeel van de meerderheid van de bevolking zullen zijn, precies omdat het volk daarover zelf kan oordelen, wanneer het op gezette tijdstippen zijn vertegenwoordigers kan kiezen en bepaalde partijen aan de macht kan brengen of ze daaruit ontzetten.

    Alle wetten, hoe gebrekkig, onvolledig of onrechtvaardig ook, moeten dus nageleefd en geëerbiedigd worden. Maar dat betekent geenszins dat alle wetten ook goed zijn. De meerderheid beslist, daar blijven we bij, maar de meerderheid heeft niet altijd gelijk, en dat is even belangrijk als de eerste vaststelling. De meerderheid kan zich vergissen, zowel de meerderheid van de bevolking als de meerderheid van de verkozenen. Het is niet omdat de meerderheid beslist heeft, dat iets juist, goed, billijk en rechtvaardig is.

    Er zijn voorbeelden genoeg van beslissingen die door parlementen genomen zijn en die een land en een bevolking in het onheil gestort hebben. Zo was het pure waanzin om bij het uitbreken van de Eerste wereldoorlogen al de verdragen uit te voeren die men had gesloten en zo een lokaal conflict te laten ontaarden in een wereldbrand, enkel en alleen omdat men zich ertoe verbonden had om een ander land te steunen indien het aangevallen werd.

    Het Nazisme beschikte in Duitsland over een grote parlementaire meerderheid, hoe die ook tot stand gekomen was. Het was die meerderheid die de Jodenwetten goedkeurde. In de Verenigde Staten heeft het tot in de jaren 1960 geduurd voor er een einde kwam aan de officiële segregatie van blank en zwart en de zwarte bevolking stemrecht verkreeg. In Italië stemde het parlement jarenlang wetten die een eerste minister, Berlusconi, moesten buiten vervolging stellen voor corruptie, machtsmisbruik, belastingsfraude, belangenvermenging &c. En zo kunnen we nog lang doorgaan.

    Wat kunnen wij als burger doen tegen wetten die democratisch gestemd zijn, maar waarvan we overtuigd zijn dat ze onjuist en onrechtvaardig zijn?

    Om te beginnen mogen we niet te rap denken dat wetten slecht zijn. Het is niet omdat ze ons als persoon of als lid van een bepaalde groep slecht uitkomen, dat ze verwerpelijk zijn. Hogere belastingen voor wie meer verdient zal altijd door de enen verdedigd worden en door de anderen bestreden. Maar zolang de wet niet veranderd wordt, moet hij nageleefd worden en belastingsontduiking is geen individueel recht maar een misdaad.

    Dat is een teer punt. Wij hebben als individu altijd de indruk dat het ons goed recht is om bepaalde wetten naast ons neer te leggen of de gevolgen ervan te neutraliseren. Wij zien de staat dan als een vijandige instelling, die ons fnuikt in onze persoonlijke ambities en mogelijkheden. Ik kan die redenering begrijpen, het is immers niet zelden ook zo. Maar in een democratie kan het niet dat men selectief is in het naleven van de wetten. Het is alles of niets. Ofwel gehoorzaamt men alle wetten, ofwel stelt men zich buiten de gemeenschap, maar dan zal verrassend snel blijken hoe hard we als individu die gemeenschap nodig hebben.

    We moeten ons dus neerleggen bij alle wetten, ook dwaze en onrechtvaardige, maar dat belet ons niet om ze met alle democratische middelen te bestrijden. Zo gebeurt het vaak dat een nieuw samengestelde regering en een nieuw verkozen parlement belangrijke nieuwe beslissingen nemen, die ingaan tegen die van vorige regeringen. Bepaalde voordelen kunnen ingetrokken worden en nieuwe kunnen ingevoerd worden. Dat is de kracht van de democratie: de wetten zijn niet door God of de Vorst bepaald en onveranderlijk vastgelegd, zoals vroeger, maar door de volksvertegenwoordigers alleen en kunnen dus voortdurend veranderd worden, al naargelang de omstandigheden en de noodwendigheden en de inzichten van de wetgevers. De wetten zijn dus relatief, niet absoluut. Ze zeggen nu eens dit, dan weer dat. Ze zijn soms goed, soms slecht en nooit volmaakt. We moeten ze altijd toepassen, maar we kunnen en moeten ze ook altijd opnieuw in vraag stellen.

    Het is dus juist dat in een democratie de meerderheid altijd beslist, maar het is helemaal niet zo dat die meerderheid altijd gelijk heeft. De beslissingen worden genomen bij meerderheid, maar dat betekent niet dat ze daardoor ook steeds juist zijn. Elke burger heeft naast de plicht om zich te richten naar de wetten, ook de macht en de plicht om die wetten steeds in vraag te stellen. Eenieder kan vanuit de eigen situatie en volgens de eigen inzichten een oordeel vellen over de vigerende wetten en die eigen mening vrij verkondigen, individueel of in groep, op een democratische manier. Het is helemaal niet ondenkbaar dat één individu beter inziet dat een wet onrechtvaardig is dan een heel parlement. De goedkeuring door het parlement maakt een wet wel verplicht, maar niet noodzakelijk goed. Een wet is niet goed omdat hij door het parlement gestemd is, maar omdat hij bijdraagt tot het algemeen welzijn, en daarover kunnen de meningen verschillen.





    België staat voor enorme financiële problemen. Wij hebben boven onze stand geleefd, of beter: de staat heeft toegelaten dat wij boven onze stand leefden. De staat heeft jarenlang veel meer uitgegeven dan gedekt werd door de inkomsten. We hebben een ongelooflijk hoge staatsschuld opgebouwd of beter: gegraven. De normale inkomsten, de opbrengst van de belastingen blijft dalen wegens de wereldwijde crisis. Ook Europa verplicht ons om het jaarlijks begrotingstekort te beperken en de staatsschuld af te bouwen. Er moet dus bespaard worden en dat zal pijn doen. Allerlei groepen verzetten zich tegen die besparingen. Het is zelfs zeer goed mogelijk dat het gaat om een meerderheid van de bevolking. En toch moet ook die meerderheid in een parlementaire democratie zich neerleggen bij de wetten die het parlement stemt.

    De vakbonden zijn het niet eens met de regering. Zij betogen daartegen, vooral met hun eigen militanten, die daarvoor vrijgesteld zijn. Maar zij gaan ook over tot zeer gerichte stakingen, bij voorkeur in openbare diensten zoals het gemeenschappelijk vervoer, tram, trein en bus, die het hele land verlammen.

    Staken is een erkend recht. Maar het wordt hoog tijd dat wij dat stakingsrecht aan banden leggen. Het dateert uit de tijd, honderd jaar en meer geleden, toen de arbeiders en hun organisaties over geen andere middelen beschikten dan dat ultieme wapen, en toen het lot van de arbeider weinig benijdenswaardig was, ja onmenselijk, en de houding van het patronaat brutaal en onduldbaar wreed. Die tijd is sinds lang voorgoed voorbij. De discussies die men nu voert, gaan over randverschijnselen en overgangsmaatregelen. Niemand zal omkomen van ontbering tengevolge van deze besparingsmaatregelen, niemand wordt opvallend gespaard en iedereen, regering en werkgevers, is bereid om te praten over modaliteiten. Onder die omstandigheden het stakingsrecht inroepen, is verwerpelijk.

    Ook de vakbonden zijn ertoe gehouden om de wetten te eerbiedigen, ook als zij het er niet mee eens zijn en ook als zij niet geraadpleegd werden. In een parlementaire democratie beslist het parlement. De vakbonden behouden de algemene burgerrechten van verzet tegen onrechtvaardige wetten, maar zij hebben niet het recht om die wetten tegen te houden met andere dan democratische middelen. Stakingen zijn dat niet, nu niet meer, als ze dat ooit al waren. Stakingen zijn nu steeds een middel van een minderheid om haar wil op te dringen aan een meerderheid. Zo werkt het niet. Als de treinmachinisten vinden dat hun loon of arbeidsvoorwaarden of hun pensioen niet goed genoeg is, dan moet men daarover praten.

    Maar het kan niet dat nationale vakbonden een uiterst klein aantal mensen gebruiken om het hele land tot stilstand te brengen omwille van een beperkte aanpassing van de algemene sociale wetgeving. Door het ultieme wapen van de staking, in cruciale sectoren of als een algemene staking, zonder een voldoende overtuigende reden in te zetten, lokken de vakbonden een reactie uit, die dat wapen zal ontkrachten door het aan wettelijke voorwaarden te verbinden, zoals nu al het geval is, bijvoorbeeld een tijdige stakingsaanzegging en voorafgaand overleg, maar straks nog meer, zoals de minimale dienstverlening en het verbod op stakingspiketten die de doorgang van werkwilligen gewelddadig verhinderen, en het verbod om de openbare weg te versperren en het normale verkeer tegen te houden.

    Zo zien we nog maar eens hoe men door vast te houden aan particuliere verworven rechten en voordelen, uiteindelijk zijn eigen ruiten ingooit. Wanneer het eigenbelang botst met het individueel voordeel, is het de meerderheid die beslist. In een democratie is dat de democratische parlementaire meerderheid, niet de vakbond.

    Op onderstaande foto is het straatbeeld op de achtergrond veelzeggender dan de voorgrond, maar het is de man op de voorgrond die verantwoordelijk is voor wat er zich achter hem afspeelt. Hij lijkt zich daarvan duidelijk goed bewust





    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    07-12-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Indignado: el pueblo unido jamas sera vencido

    Je hoort het dezer dagen een beetje overal: het geld is in onze maatschappij niet eerlijk verdeeld, de tegenstellingen zijn te groot. Of het nu gaat om de bonussen van topbankiers en traders, het salaris van managers van grote bedrijven, de inkomsten van topsporters, fotomodellen, kunstenaars of zelfs auteurs, wij ergeren ons aan de exorbitante bedragen waarover sommige mensen kunnen beschikken. Dat is vooral zo in tijden van besparingen. Zolang we het zelf goed hebben, kan het ons niet zoveel schelen dat een ander het nog beter heeft. Maar als men ons komt zeggen dat we moeten inleveren, dan vinden we dat men maar beter eerst de superrijken kan aanpakken, of toch zeker wie rijker is dan wij.

    Het is een normale reactie. Wie schatrijk is, merkt niet eens dat de prijs van het brood of de brandstof naar omhoog gaat. Het algemeen aanvoelen is dus ongeveer dit: wij hebben allen recht op welstand, maar niet op rijkdom.

    Dat is op zich geen slechte redenering. Als iedereen het redelijk goed heeft, als niemand iets tekort komt, als onze basisbehoeften ruim gedekt zijn, dan is iedereen toch gelukkig? Wat is het nut van superrijk te zijn? Wat ben je met vele miljoenen op je bankrekening?

    Het is ook een kortzichtige redenering. Een eerste kwestie is: hoe zorg je ervoor dat iedereen het goed heeft? Mensen zijn verschillend, ze hebben verschillende talenten en mogelijkheden. De ene zal dus meer verdienen dan de andere, zelfs veel meer. Een topvoetballer verdient ongeveer vierhonderd keer zoveel als de gemiddelde voetbalfan, om het eens extreem te stellen. Als we dat willen nivelleren, dan moeten we de topsporter zo zwaar belasten dat hij of zij bijvoorbeeld maar twee keer zoveel verdient als de gemiddelde burger. Maar dan stelt zich de tweede vraag: zou de topsporter zich dezelfde inspanningen willen getroosten voor een dergelijk loon?

    Ik herinner me een familielid, vijftig jaar geleden, die onderhoudsproducten verkocht voor auto’s. Een gedeelte van zijn salaris werd berekend op zijn omzet. Dus probeerde hij zoveel mogelijk te verkopen. Op een dag kiende hij het aanrekensysteem uit dat zijn werkgever gebruikte om zijn premies te berekenen. Hij ontdekte al gauw dat zijn verdiensten omhoog gingen tot op een bepaald punt, maar dan plots niet meer, er was een aftopping ingebouwd. Toen hij dat doorhad, hield hij elke maand op met verkopen op het moment dat hij de grens bereikt had waarop zijn extra inspanningen geen bijkomende inkomsten meer opbrachten.

    Er zijn verscheidene manieren om werk te verlonen. Je kan iedereen een basisinkomen geven, wat men ook doet, zelfs als men niets doet. Dat is het systeem van het communisme, maar in zekere mate ook dat van onze welvaartstaat, vooral in de rijkste landen van West-Europa. Iedereen heeft recht op een basisinkomen, of dat nu een minimumsalaris is, een werkeloosheidsuitkering, een bijdrage van de ziekteverzekering, een pensioen of een toelage van het OCMW of een andere dienst die het bestaansminimum garandeert. Dat is echter maar mogelijk als men aan alle werknemers een belasting oplegt die het uitbetalen van al die toelagen dekt. Het is een vorm van herverdeling, van solidariteit.

    Het probleem daarbij is dat als je geld kan krijgen zonder te werken, dat een zekere aantrekkingskracht heeft op een groeiend aantal mensen. Het zet hen vanzelfsprekend niet aan om te werken. Maar voor elke mens die niet werkt en toch geld krijgt, moet er iemand anders zijn die wel werkt en van wie je een stuk van zijn of haar zuur verdiende centen afneemt.

    Wij zijn het allemaal eens met solidariteit, maar met mate. Wij willen mensen helpen die het echt nodig hebben, maar we houden niet van profiteurs. De evolutie heeft in ons een bijna onfeilbaar instinct ingebouwd waarmee we profiteurs ontdekken en ontmaskeren. Sociale fraude is een zeer efficiënte manier om te overleven: je laat de anderen voor jou werken, je profiteert zonder te investeren en je houdt al wat je zelf verdient voor jezelf. Solidariteit kan echter alleen maar werken, indien er weinig of geen bedriegers zijn. En dus maken we onze solidariteit afhankelijk van allerlei strenge regels en beperken we het systeem al gauw tot het naakte bestaansminimum en zelfs dat beperken we in de tijd.

    We stellen vast dat wij helemaal niet geïnteresseerd zijn in een totale herverdeling van de rijkdom. Wij willen dat onze inspanningen renderen. Als dat niet het geval is, dan zijn we niet meer bereid om ons in te spannen.

    Een mooi voorbeeld van de herverdeling vinden we in de belastingen. Hoe meer je verdient, hoe zwaarder je belast wordt. Een basisinkomen wordt nauwelijks belast, terwijl tweeverdieners ongeveer de helft van hun inkomsten zien verdwijnen in allerlei vormen van belasting. Waarom doen ze het dan, vraag ik me soms af, waarom heb ik het zelf heel mijn leven gedaan?

    Vooreerst hebben we geen goed inzicht in ons globaal inkomen en de belastingen daarop. Ik ken niemand die een uitgekiend jaarlijks budget heeft, met alle inkomsten en uitgaven en met mogelijkheden om simulaties te doen: wat gebeurt er als ik meer of minder verdien? Bovendien is het niet altijd mogelijk om in te grijpen. Stel dat ik zou vaststellen dat ik door een beperkte loonsverhoging plots in een hogere belastingsschaal terechtkom. Zal ik die loonsverhoging dan weigeren? Zo werkt het natuurlijk niet.

    Vervolgens is het ook zo dat we zelfs met hogere belastingen en solidariteitsbijdragen toch nog altijd iets overhouden van onze extra inspanningen. Het is het klassieke antwoord als iemand zegt dat ie veel belastingen betaalt: ik zou graag zoveel belastingen betalen, want dat zou betekenen dat ik veel geld verdien! De staat is er inderdaad op bedacht om mensen niet al te zeer te ontmoedigen om meer te verdienen. Je wordt nooit honderd procent belast, dat zou contraproductief zijn, denk aan de beruchte Laffercurve ten tijde van Reagan: op een bepaald ogenblik brengen hogere belastingen steeds minder op.

    Je hebt dus enerzijds een aanvoelen dat iedereen het recht heeft op een correct maar beperkt bestaansminimum, maar anderzijds een even sterke overtuiging dat men recht heeft op de vruchten van zijn arbeid. Het is een dubbel systeem van solidariteit en eigenbelang, dat zo typisch is voor de mens. Eerst komt het eigenbelang, dat is de basis van alles. Maar omdat wij ontdekken dat het leven in gemeenschap voordelig is voor elk lid van die gemeenschap, zijn we bereid om een deel van ons eigenbelang op te offeren voor die gemeenschap. Dat is precies wat solidariteit is: verkapt eigenbelang. Onze solidariteit heeft niets te maken met nobele gevoelens, medelijden of naastenliefde, dat zijn maar de emoties die de evolutie en de cultuur ons heeft aangeleerd om het systeem van de solidariteit veilig te stellen. Uiteindelijk gaat het erom dat de mensen tot meer in staat zijn wanneer zij samenwerken. Zelfs de sterksten hebben er voordeel bij om in gemeenschap te leven. Ook de allerrijksten zijn voor ongeveer alles aangewezen op de anderen. Wij hebben er dus allen belang bij dat het goed gaat in de maatschappij. Dat betekent dat wij ook allen een deel van onze rijkdom afstaan aan de gemeenschap.

    Zoals ik al zei, zijn we zeer beducht voor bedriegers, mensen die wel genieten van de voordelen van de maatschappij maar er zelf zo weinig mogelijk toe bijdragen. Dat is vooral zo indien we zouden vaststellen dat ze dat zeer bewust doen, uit berekening en niet omdat ze door omstandigheden of beperkingen niet in staat zouden zijn om hun deel van de lasten te dragen. De verhalen zijn klassiek van de echtgenote van de dokter die met haar Mercedes naar het stempellokaal rijdt, de immigrant die leeft van zijn uitvoerig kindergeld en een ziekte-uitkering wegens een slechte rug, het slachtoffer van een ongeval dat levenslang werkonbekwaamheid veinst en door verzekering en sociale voorzieningen royaal onderhouden wordt. Dergelijke voorbeelden, reëel of verzonnen, maken ons echt boos en terecht, hoewel we zelf, wanneer de kans zich voordoet om een graantje mee te pikken, niet aarzelen om van allerlei systemen gebruik te maken, ook als het in de grond van de zaak niet echt nodig of verantwoord is.

    Maar het is niet alleen tegenover regelrechte profiteurs en bedriegers dat wij op onze achterste poten gaan staan. Wanneer wij merken dat het systeem ervoor zorgt of toelaat dat sommigen zich buitenmate verrijken, meer dan hun talenten of inspanningen verantwoorden, dan stellen wij daar even terecht vragen bij. Het is niet dat wij elke ongelijkheid afwijzen, in tegendeel, wij streven allen naar een vorm van ongelijkheid, omdat dit de basis zelf is van ons systeem, waarbij inspanningen een persoonlijk voordeel opleveren. Maar blijkbaar mag die ongelijkheid niet te ver gaan. Wij kunnen best verdragen dat iemand met een chique wagen rijdt, als we de kans krijgen, doen we dat zelf ook. We hebben evenmin bezwaren tegen een mooi huis met tuin, of een jaarlijkse vakantie. Dat zijn dingen waarnaar we allen streven. We willen goed leven, we leven tenslotte maar eens. En dus kijken we naar onze gegoede medeburgers niet zozeer met afgunst, maar zien we in hen zelfs een inspiratiebron: als we maar hard genoeg werken en sparen of zelfs enige risico’s nemen, dan kunnen we ons dat ook veroorloven. Het is al bij al een gezond principe, het zet ons aan om naarstig te zijn. Een persoon of een gemeenschap die vlijtig is, draagt daarvan steeds de vruchten.

    Rijkdom wordt maar een probleem wanneer we aanvoelen dat sommige rijken ook bedriegers zijn, net zoals de sociale profiteurs. Met een normale wedde of zelfs met twee, word je niet echt rijk in onze maatschappij. De legendarische hardwerkende Vlaming, Nederlander of Duitser weet dat hij of zij nooit schatrijk zal zijn. En toch zijn er mensen die zeer rijk zijn, stinkend rijk zeggen we dan. Hoe doen die dat?

    Tja, als ik dat wist…

    Soms organiseren we het zelf. Er bestaan sinds mensenheugenis loterijsystemen, waarbij je met een minimale inleg een fortuin kan verdienen. Het succes van loterijen neemt nog steeds toe, ze beantwoorden blijkbaar aan een reële menselijke behoefte. Dat wil zeggen dat heel wat mensen er stiekem van dromen om schatrijk te worden zonder er iets voor te doen en zich daar helemaal niet voor schamen. De reden daarvoor is dat het geen kwestie van bedrog is, maar van het toeval. De kansen dat je met je ene euro een miljard euro wint is infinitesimaal klein en iedereen heeft evenveel kans, dus is er niets aan de hand, vinden we en doen we met zijn allen mee aan dat gokspel, want dat is het toch.

    Maar eens er een winnaar is, dan begint de miserie. Geen enkele winnaar van het groot lot wil dat zijn of haar naam bekend gemaakt wordt. Maar wat dan? Als je plots je werk opzegt, een kasteel koopt, met een Rolls Royce en chauffeur rondrijdt, dan gaat men in je omgeving vragen stellen. Het duurt niet lang voor men vermoedt wat er gebeurd is en dan zit het spel op de wagen. Je hebt je fortuin eerlijk verworven, maar toch nemen al je medemensen, ook zij die aan dezelfde loterij deelgenomen hebben, het kwalijk dat je gewonnen hebt, dat je nu tot de stinkend rijken behoort.

    Ook in het geval van zeer succesvolle ondernemers en topambtenaren met fabelachtige wedden is er een spontane reactie. Wij gunnen onze medemens wel enig succes en financieel gewin, maar als het verschil te groot wordt, dan aanvaarden wij dat niet meer zo gemakkelijk. Waarom zou je als zelfstandige ondernemer zoveel meer mogen verdienen dan als arbeider of bediende? Wat is het verschil? Het gaat hier wel zeer duidelijk om een gradueel verschil. Een loodgieter, dakwerker, restauranthouder of wat dan ook mag gerust welvarend zijn, zelfs meer dan mensen die een vaste wedde hebben en dus minder risico’s nemen, maar het mag niet overdreven zijn, vinden we. Met andere woorden: als iemand zelfs door zijn eigen inzet en talent buitensporig rijk wordt in onze maatschappij, dan vinden wij dat ook een vorm van bedrog, net zoals sociale fraude. Wanneer de winsten excessief worden, dan spreken wij al gauw van fiscale fraude, ook wanneer een ondernemer of een CEO of PDG geen enkele wet overtreden heeft.

    Ook hier organiseert de maatschappij zelf de rijkdom, precies door enorme winsten en spectaculaire salarissen en bonussen toe te laten. Wij leven in een vrijemarkteconomie, in een kapitalistisch systeem. Het eigen initiatief wordt aangemoedigd, onproductief gedrag wordt bestraft. Intelligentie en ijver loont, beperkingen zijn precies dat: een blinde of gehoorgestoorde werknemer heeft het veel moeilijker om werk te vinden dan iemand zonder die handicap. De wet van vraag en aanbod heerst. Een succesvol manager die voor zijn bedrijf grote winsten opbrengt, zal dus door andere bedrijven gezocht worden en verleid met een hoger salaris. Bedrijven die niet bereid zijn om hun bedrijfsleiders zwaar te vergoeden, zullen het moeten doen met mindere goden en zullen dus minder succesvol zijn, zo gaat de redenering. En zo komen we in een opwaartse spiraal terecht waarvan het einde nog niet in zicht is.

    Maar dat was vijftig jaar geleden ook waar en toch was de kloof of de spanning tussen de hoogste wedden en de laagste in een bedrijf nooit zo hoog als nu. Een bedrijfsleider kan nu tot tweehonderd keer zoveel verdienen als een van zijn bedienden. Stel dat je € 2.000 per maand verdient, netto, dan steekt je baas elke maand € 400.000 op zak, kunt ge u dat voorstellen? En dan spreken we nog niet over de miljoenenbonussen en al de andere voordelen. Dit gebeurt niet alleen in privé ondernemingen, waar de vrije markt ongehinderd speelt, maar ook in staatsbedrijven, die eigendom zijn van de gemeenschap. Het is dus inderdaad de gemeenschap die de buitensporige winsten en salarissen niet alleen toelaat maar ze ook zelf toepast.

    Mijn overtuiging is, dat precies daar het ethisch probleem ligt dat wij zo goed aanvoelen. Wij zijn natuurlijke voorstanders van een samenleving waarin arbeid loont, maar niet van een onbeperkte vrijheid van het individu om zich grenzeloos te verrijken. Wanneer wij vaststellen dat er een te grote ongelijkheid ontstaat tussen de burgers, zelfs als ze de regels van het spel (grotendeels) volgen, dan verwachten wij dat de maatschappij ingrijpt.

    Een goed voorbeeld daarvan is de monopoliepositie in ons land van Electrabel, het bedrijf dat alle stroom produceert die België zelf voortbrengt, hoofdzakelijk in de kerncentrales. Die centrales zijn allemaal grotendeels afgeschreven, dus het bedrijf maakt nu zuivere winst, ook al omdat ze niet meer investeren in nieuwe kerncentrales, omdat die als onveilig en vervuilend beschouwd worden. De maatschappij voelt bij monde van de burger en de politiek het voordeel dat Electrabel daarbij doet aan als woekerwinst en legt het bedrijf een extra belasting op van honderden miljoenen euro, waartegen het bedrijf zich met alle macht verzet. Maar dat is een uitzondering. Meestal doet de politiek het omgekeerde, namelijk bedrijven belastingsvrijstelling verlenen, in de hoop hen hier te krijgen of te houden. Het perverse effect daarvan is dat de ondernemers zich nog meer verrijken, op kosten van de kleine man en vrouw, die zelf steeds meer belastingen moeten betalen.





    Het lijkt een dilemma. Als we het vrij initiatief fnuiken door te hoge belastingen, dan ontmoedigen we ongetwijfeld fataal het naarstig werken. Als we het winstbejag vrije loop laten, dan neemt even onvermijdelijk de onaanvaardbare schrijnende ongelijkheid toe tussen arm, welstellend, rijk en opulent.

    Vanuit een ethisch oogpunt, dus los van elke economische realiteit, ware het wenselijk dat elkeen zich spontaan zou inspannen om het zelf goed te hebben binnen een gemeenschap waartoe men zelf ook ruim bijdraagt, zo dat iedereen kan participeren aan de lusten en de lasten, maar zonder dat de individuele verschillen, of die tussen bepaalde bevolkingsgroepen, al te groot worden. De geschiedenis leert ons dat dit een ijdele hoop is, een utopie. De ongelijkheid is altijd zeer groot geweest en is nu globaal gezien niet geringer dan vroeger, wat men ook doet. Zowel het communisme als het kapitalisme leiden tot flagrante excessen, zowel economisch als op het vlak van de persoonlijke vrijheid en de algemene menselijke waardigheid. Het maakt niet uit of je een proletariër bent onder de tsaar, Stalin, Louis XVI of George W. Bush, een slaaf in het Ottomaanse Rijk, het Britse Imperium, Belgisch Kongo honderd jaar geleden of Abu Dhabi vandaag.





    Als we het aan de menselijke vrijheid overlaten, lukt het niet om de heilsstaat te realiseren, hoogstens tijdelijk een relatieve welvaartsstaat op enkele plaatsen ter wereld en zelfs dan en daar nog enkel voor een beperkte bevolkingsgroep, op de rug van een andere.

    Als we willen dat het anders is, en het is nog zeer de vraag of we dat echt allemaal willen, dan zal de staat regulerend moeten optreden. Dat is wat we nu meemaken.

    De burgers zijn het niet meer eens met de manier waarop de samenleving georganiseerd is. De ongelijkheid is te groot, ze zorgt voor sociale onrust. Het kapitalistische systeem maakt onschuldige slachtoffers, de democratie is geen garantie voor goed bestuur. De meerderheid laat zich horen via een mondige verontwaardigde minderheid, of ze nu echt indignados heten of niet. De sociale onrechtvaardigheid, het onverantwoord omgaan met staatsgelden en de onduldbare risico’s die banken en bedrijven nemen, worden overal aangeklaagd. Men wil af van de uitspattingen van het kapitalisme, maar tegelijkertijd is men bevreesd voor die van het communisme en het fascisme, die nog vers in het collectief geheugen liggen.

    Het zal een moeilijke evenwichtsoefening worden tussen het laisser faire en het staatsdirigisme. In elk geval biedt enkel een echte volksdemocratie de garantie dat de macht binnen de gemeenschap niet geaccapareerd wordt door enkelingen. Telkens wij vaststellen dat een individu of een groep zich buiten alle proporties verrijkt of politieke macht naar zich toetrekt, weten wij met zekerheid dat de maatschappij en haar burgers in gevaar zijn. Dan is het tijd om op te treden, binnen de grenzen van het democratisch overleg. Wanneer echter ook dat in het gedrang komt, zal geen enkele dictatuur bestand blijken tegen een volksopstand. El pueblo unido jamás será vencido.

     

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    04-12-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.absolute macht

    Het lijkt alsof de macht in deze wereld zich concentreert in slechts enkele mensen. Dat blijkt het duidelijkst in dictaturen. In Nazi-Duitsland was Hitler, de Führer de belichaming van de macht, zoals Stalin in de USSR en Mussolini in Italië. In vroegere tijden waren het keizers en koningen die almachtig waren. Op het hoogtepunt van het absolutisme verklaarde Louis XIV, de Zonnekoning: l’état, c’est moi. Hij regeerde officieel vanaf zijn vierde levensjaar tot zijn dood, tweeënzeventig jaar, drie maanden en achttien dagen later.




    Maar niet alleen de groten der aarde trekken alle macht naar zich toe. Dictators zijn er overal. Op het kleinste schip is de kapitein almachtig, schipper naast God. Een onderwijzer is meester in zijn klas. Een diensthoofd beslist autonoom. Het gezinshoofd was vroeger baas in eigen huis en op veel plaatsen in de wereld is dat nog zo.

    Toch is er iets vreemds met die situatie. Machthebbers zijn namelijk gewone mensen, zoals jij en ik. Zelfs wanneer men ooit aan koningen quasi goddelijke vermogens toeschreef, wist iedereen dat zij sterfelijk waren en behept met alle kenmerken van het mens-zijn. Machthebbers zijn, op de keper beschouwd, machteloos. Zij kunnen niet meer dan iemand anders, ze kunnen geen zieken genezen, doden opwekken, lood in goud veranderen, de oogst doen lukken; ze zijn niet onfeilbaar, noch onkwetsbaar, onoverwinnelijk of onsterfelijk. Ontelbaar zijn de koningen, hertogen en graven en later de hooggeplaatste politici die bij een moordaanslag om het leven kwamen. De gebroeders Kennedy waren daarvan het spectaculaire voorbeeld bij uitstek in de twintigste eeuw. Een kogel is voldoende om zelfs de machtigste mens ter wereld te vellen.

    De concrete macht waarover zij wel degelijk beschikken, hebben ze niet uit zichzelf. Herman Van Rompuy was een totaal onbetekenende politicus, tot hij op een dag eerste minister werd van België, en even later, om dezelfde redenen, president van Europa. Hij werd voor die functie gekozen niet omdat hij een machtig man was, maar precies omdat hij dat niet was. Wie was Barack Obama voor hij president van Amerika werd?

    De macht behoort niet bij de persoon, maar bij de functie. De machthebber bekleedt een functie, soms zeer tijdelijk, zoals Johannes Paulus I, die paus was gedurende welgeteld drieëndertig dagen. Wanneer een Franse koning stierf, verscheen een bode op het balkon die uitriep: le roi est mort, vive le roi!

    De functies die zij bekleden, hebben ze niet zelf gemaakt. Ze bestonden al voor hen en zullen ook na hen nog bestaan. Zelfs als zij een functie als het ware uitgevonden hebben, zoals Hitler, dan nog hebben zij dat maar kunnen doen omdat men hen dat heeft laten doen. Het is de maatschappij die de functies creëert en in stand houdt. De machthebbers beschikken niet over eigen middelen die hen in staat zouden stellen om een functie op te eisen of er zich aan vast te klampen, wanneer een meerderheid of zelfs een enkeling zich daartegen verzet. Berlusconi moest uiteindelijk aftreden, omdat zijn Europese collega’s vonden dat ze lang genoeg een beschamende clown naast zich geduld hadden. Indira Gandhi (niet de dochter van de Mahatma, maar van Pandit Nehru, de eerste premier van India) werd door haar eigen lijfwacht vermoord. De maatschappij en zelfs een enkeling kan op elk ogenblik een einde maken aan de macht van een individu.

    Het heeft dus niet veel zin om ons boos te maken over de machtigen der aarde en hen verantwoordelijk te houden voor al wat verkeerd gaat op de wereld. Keizer Karel, Philips II, Henry VIII, Louis XIV, Catharina de Grote van Rusland, Frederik van Pruisen, Maria Theresia en Jozef II, allen berucht om hun absolute macht, waren ‘slechts’ mensen. Als zij aan de macht gekomen zijn en aan de macht gebleven, is dat omdat een gans machtsapparaat hen aan de macht geholpen heeft en aan de macht gehouden. Wij zien slechts wie helemaal aan de top staat, maar daaronder bevindt zich een piramide van kleinere, veel minder zichtbare machthebbers die het systeem in stand houden. Het Nazisme is niet Hitler, het is gans het onzalige systeem dat gedurende een korte periode de hele wereld in vuur en vlam heeft gezet en meer dan zestig miljoen mensenlevens heeft geëist, 2,5 % van de wereldbevolking.

    Wanneer wij ons ergeren aan wat een of andere leider zegt of doet, dan moeten wij steeds beseffen dat wij niet machteloos hoeven toe te zien. Wij kunnen onze stem verheffen om ons ongenoegen of onze afkeuring te laten blijken. Wij kunnen protesteren. En wanneer het om onze eigen leiders gaat, kunnen wij ons democratisch recht laten gelden om hen de macht te ontnemen wanneer wij in het stemhokje staan. Met andere woorden: wij kunnen ons niet wegsteken achter de brede rug van onze leiders en zeggen dat het allemaal hun schuld is. Hitler heeft vermoedelijk niemand ooit zelf vermoord, dat hebben anderen gedaan. De schuld berust zowel bij de ene als bij de anderen. Er waren in Nazi-Duitsland genoeg tegenstanders van het regime om zelfs de machtigste en de meest beveiligde (en meest paranoïde) dictator van de twintigste eeuw uit te schakelen. Dat de enkele aanslagen op zijn leven mislukt zijn, zegt meer over zijn tegenstanders dan over hem.

    Wat is mijn pointe, zal je me vragen. Misschien dit: er bestaat geen absolute macht, alleen gedeelde macht. Wie deelt in de macht, deelt ook de verantwoordelijkheid. Laten we dus goed uitkijken wanneer we ons inschrijven in een verhaal, wanneer we onze steun verlenen aan een machtsapparaat, hoe aarzelend, onwillig of woordeloos ook. Als de twintigste eeuw ons iets geleerd heeft, dan ten minste dit: niemand zal ooit nog kunnen beweren: Wir haben es nicht gewusst.



    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    28-11-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.belastingen

    In mijn jeugd heeft er nooit iemand de moeite genomen om me uit te leggen wat belastingen zijn. En toen ik begon te werken, in oktober 1968, was het enige dat me interesseerde aan mijn loon de som die op mijn bankrekening kwam. Dat er allerlei inhoudingen gebeurden op mijn bruto loon leek me een noodzakelijk kwaad. Wist ik veel voor wie of wat, of wat de tarieven waren. Ik kon er toch niets aan doen, de staat bepaalde alles en de personeelsdienst voerde het hopelijk correct uit. Zo is het veertig jaar gebleven. In Amerika zeggen ze: er zijn slechts twee zekerheden in het leven: death and taxes.

    Waarom betalen wij belastingen?

    Om de algemene voorzieningen te betalen: de straten, de autosnelwegen, de openbare verlichting, de riolering, dat soort dingen. Maar ook allerlei diensten: de politie en staatsveiligheid, het leger, de ambtenaren, het onderwijs. En vervolgens ook de sociale voorzieningen: ziekteverzekering, ouderschapsverlof, loopbaanonderbreking, vakantiegeld, werkeloosheidsuitkering, pensioen, kinderbijslag enzovoort. Iedereen geniet van de voordelen van onze welvaartstaat. En iedereen betaalt ervoor.

    Er zijn veel soorten van belasting. Als je iets koopt, dan betaal je belasting op de toegevoegde waarde (BTW). Dat loopt gauw op tot meer dan 20% voor zogenaamde luxeproducten, voor andere betaal je soms maar 6%. Ben je eigenaar van een woning, dan is er een jaarlijkse heffing, berekend op basis van de waarde van je eigendom. Maar de grootste brok is de personenbelasting. Enerzijds is dat wat de staat inhoudt op je loon of pensioen, anderzijds het gevolg van een herberekening eenmaal per jaar, waarbij alle stukjes van de belastingpuzzel voor elke burger samen gelegd worden. Als blijkt dat men te veel inhoudingen heeft gedaan, krijg je een stuk terug. In het omgekeerde geval moet je bijbetalen.

    Dat geeft soms aanleiding tot vreemde toestanden. Lut en ik zijn allebei gepensioneerd, wij krijgen een basispensioen van de staat. Lut krijgt elke maand het volledig bruto bedrag, er wordt niets afgehouden. Elk jaar noteren we dat netjes op het aanslagbiljet en enkele maanden later krijgen we de rekening gepresenteerd, altijd vervelend. Van mijn pensioen wordt van alles afgehouden, ik ontvang alleen het nettobedrag. Vraag me niet waarom bij mij wel en bij Lut niet. Toen ik nog aan pensioensparen deed, een levensverzekering afbetaalde en ook nog aan lange termijnsparen deed, kon ik die uitgaven gedeeltelijk in rekening brengen, zodat ik elk jaar een bescheiden som terugkreeg bij de eindafrekening van de belastingen, altijd een leuk moment.

    Op een dag heb ik eens uitgerekend hoeveel belastingen Lut in feite betaalde, dus na de eindafrekening en hoeveel dat voor mij was. Het was toch wel even schrikken: Lut, die dus elk jaar serieus moest bijleggen, betaalde maar half zoveel belastingen als ik, die elk jaar geld terugkreeg. De indruk die we hadden was dus helemaal verkeerd: het is niet omdat het saldo op je belastingbrief negatief is dat je zwaarder belast bent en het is niet omdat je een som terugkrijgt dat je minder belastingen betaalt. Waarom ik aanmerkelijk meer belastingen betaal dan Lut? Ik heb er geen flauw idee van!




    Deze morgen kreeg ik nog maar eens een brief in de bus van de Rijksdienst voor pensioenen. Goed nieuws: mijn pensioen stijgt met een maandelijks bedrag van 21 euro, bruto wel te verstaan. Maar ook de inhouding voor ziekte- en invaliditeitsverzekering gaat naar omhoog, evenals de solidariteitsafhouding en de bedrijfsvoorheffing, vooral die. Het netto batig saldo is… 5,4 euro. Dat is slechts 25% van de verhoging, de overige 75% gaat dus naar de belastingen. Merkwaardig, maar niemand die me uitlegt waarom dat zo is, ik heb er het raden naar. Ik kan wel telefoneren naar een gratis nummer, maar daar zullen ze me in het beste geval haarfijn uitleggen waarom dat zo is. Ik kan daar niets aan veranderen, de staat heeft het zo wettelijk vastgelegd, de ambtenaren doen niets anders dan de beslissingen uitvoeren, ook als het resultaat in dit specifieke geval toch wel opmerkelijk is.

    De onderhandelaars over de Belgische federale regering hebben net een akkoord afgesloten over de staatsbegroting. De discussie ging er vooral over of we het miljardengat in de begroting gaan dichten met nieuwe, bijkomende  belastingen dan wel met besparingen op de staatsuitgaven. In mijn geval is het dus een kwestie of men mijn pensioen zwaarder gaat belasten dan wel het bedrag ervan verminderen. Het verschil tussen beide laat me in principe koud, enkel het eindresultaat is van concreet belang en in beide gevallen zal ik minder pensioen hebben, niet veel minder wellicht, ik zal mijn levensstijl niet drastisch moeten aanpassen, ik zal het niet echt voelen, neem ik aan. Kan men met dergelijke kleine bijsturingen echt de grootste crisis sinds 1930 oplossen? Dat ze het dan doen in plaats van er zo over te zaniken!

    Ik denk dat ik de opinie van vele burgers vertolk wanneer ik hier verzucht: is het nu echt niet mogelijk om de onbeschrijflijk complexe materie van de belastingen wat eenvoudiger te maken, zodat wij zelf kunnen oordelen over de rechtvaardigheid van de herverdeling?

    Is het echt teveel gevraagd om bij de uitbetaling en de inning een en ander te combineren, vooral in het geval van mensen die uitsluitend van een uitkering of pensioen leven? De staat weet perfect wat onze inkomsten zijn, aangezien de staat ze zelf uitbetaalt. Net zo voor de onroerende voorheffing. Na enkele jaren zou men toch de nodige inhoudingen aan de bron kunnen doen, zodanig dat een belastingsbrief overbodig wordt. Als men het achteraf kan, waarom dan niet daarop anticiperen? Waarom Lut elke maand teveel geven en het dan achteraf terugvragen? Waarom van mij jaar na jaar teveel afhouden en me dan een stuk teruggeven? Wat al onzin om ambtenaren bezig te houden…

    En moet dat nu echt, een gepersonaliseerde brief met briefhoofd en enveloppe in veelkleurendruk, via de post thuis besteld om me met de regelmaat van de klok te laten weten dat ik enkele luttele euro’s meer (of minder) zal krijgen? Waarom niet een mailtje, of een algemene aankondiging via het tv-journaal en de krant? Dat zou al een serieuze besparing zijn.

    Er zijn maar twee zekerheden: de dood en belastingen. De dood is op zich gekenmerkt door een merkwaardige eenvoud: het ene moment ben je er nog, het volgende niet. Belastingen zijn veel complexer, omdat ze te maken hebben met het leven. Het is de manier van de staat om zich met ons leven te bemoeien: belastingen zijn er meer en meer om te bepalen hoe wij leven, hoe het geld verdeeld wordt, welke algemene voorzieningen er zijn, wie en wat begunstigd wordt en wie en wat niet. Het is hoog tijd dat we met zijn allen even stilstaan bij ons belastingsstelsel en dat de politici duidelijk maken waar het geld vandaan komt en waar het naartoe gaat, zodat wij ons daarover kunnen uitspreken, al was het maar om de echte armoede aan te pakken en de schandalige rijkdom, veeleer dan met een apothekersweegschaal de minuscule verschillen af te meten tussen twee min of meer welstellende mensen met een identieke loopbaan, zoals Lut en ikzelf, en ons om de haverklap blij te maken met een dode mus.

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    21-11-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Liberaal of sociaal?

    Vandaag staan in België, maar ook in alle andere Europese landen en zelfs in de hele wereld, twee ideologieën lijnrecht tegenover elkaar, twee maatschappijvisies. Enerzijds is er het liberale standpunt, anderzijds het socialisme. De discussie is vandaag des te heviger omdat er een niet aflatende economische crisis woedt, die de basis zelf van onze welvaart dreigt te ondergraven.

    Wie van de twee gelijk heeft, is de vraag. Het lijkt immers moeilijk denkbaar dat ze allebei gelijk hebben, zo diametraal tegengesteld zijn hun standpunten en de voorgestelde oplossingen. De liberalen verwijten de socialisten dat ze jarenlang de staatsfinancies hebben laten in het rood gaan om hun kiezers allerlei sociale en financiële voordelen te bieden. De socialisten wijzen naar de financiële crisis en haar economische gevolgen, die niet door hen veroorzaakt zijn, maar door het onrechtvaardig kapitalisme dat enkel de rijken steunt.

    De grondvraag daarbij, los van alle partijpolitiek, is inderdaad ideologisch. Het socialisme gelooft dat de minst begoeden in de maatschappij zich moeten verenigen om hun invloed te laten gelden in de politiek om de rijkdom te verdelen. Het liberalisme gelooft in de individuele vrijheid en het initiatief van elke burger, in zijn eigen kracht om voor zijn rechten op te komen en om zijn eigen welstand te verbeteren.

    De socialisten leggen de macht bij de partij, de vakbond, de mutualiteit, de socialistische verenigingen en uiteindelijk bij de staat, die onder hun leiding alle bezit eerlijk zal verdelen, door iedereen een minimaal menswaardig bestaan te garanderen, maar uiteindelijk door een volledige gelijkheid van alle burgers als ideaal voorop te stellen, los van hun persoonlijke verdiensten, zelfs los elk economisch principe. Elk socialisme is een vermomd communisme.

    Het liberaal principe benadrukt de individuele vrijheid en verantwoordelijkheid. De rol van de staat zien zij als minimaal, niet meer dan de garantie voor de individuele vrijheid van de burgers. De staat moet niet tussenkomen in de economie en mag de rijkdom die de burgers verwerven door hun inzet en talent niet afnemen om die zomaar weg te schenken aan anderen, die er niets voor gedaan hebben. Wanneer iedereen zich inzet voor zichzelf, is er geen staat nodig om voor zijn burgers te zorgen.

    In de ideale liberale staat zijn er geen belastingen en is de economie volledig in privé handen. Het is bijvoorbeeld niet de staat die de wegen aanlegt of het openbaar vervoer organiseert, maar privé ondernemers die dat doen volgens de wetten van de economie, die van winst en verlies.

    Voor de socialist is de heilsstaat pas bereikt als de staat alle macht in handen heeft en als een goede huisvader alle beslissingen neemt. Iedereen werkt voor de staat, er is geen privé bezit meer, geen privileges, iedereen is even rijk, iedereen is fundamenteel gelijk op alle vlakken.

    Stilaan zie je waar de adder in het gras zit.

    In een liberaal systeem is de individuele vrijheid de hoogste waarde. Er is niemand die zijn wil kan opleggen aan iemand anders. Iedereen mag zijn eigen talenten ontwikkelen naar best vermogen, zonder geremd te worden door bevoogding van wie of wat dan ook. Het resultaat is een veelheid van initiatieven in grote verscheidenheid, waarbij mensen samenwerken en met elkaar in concurrentie treden, steeds met de bedoeling om elke inspanning zo goed mogelijk te laten renderen. De kansen zijn er voor iedereen, succes is er voor de meest getalenteerde en de hardst werkende. Er is geen andere ideologie dan die van de vrijheid, die alles mogelijk maakt omdat ze niets verbiedt. De burgers zijn fundamenteel gelijk, omdat ze allen vrij zijn, ondanks hun onderlinge verschillen.

    In het socialistisch model bepaalt de staat wat goed is voor de mens en voor de maatschappij. Er is een staatsideologie, die beslist in alle domeinen van de samenleving. Er is een centrale instelling die alle beslissingen neemt, voor het goed van de burgers. Het is hier dat het schoentje wringt. Het is immers onvermijdelijk, zo leert ons de geschiedenis, dat degenen die deel uitmaken van het centrale gezag, zelfs indien zij aanvankelijk democratisch verkozen zijn, in feite een totaal ondemocratisch bestel organiseren. Elk centraal bestuur is een vorm van dictatuur, ook als het uitgeoefend wordt door de meest welwillende of zelfs meest verstandige mensen.

    Door liberalisme en socialisme extreem voor te stellen, komen de verschillen pas tot uiting. De keuze tussen de twee is uiteindelijk een keuze tussen vrijheid en dictatuur.

    Ik weet het wel, het socialisme is vandaag niet meer zo radicaal als ten tijde van het IJzeren Gordijn en de communistische overheersing van de helft van de wereld. En het liberalisme heeft zich verzoend met veel van de syndicalistische eisen. Maar over de grond van de zaak is er geen twijfel mogelijk: het gaat om vrijheid of dictatuur.

    De nadelen van het socialisme hoeven we nauwelijks te illustreren. Het volstaat te verwijzen naar de landen die nu in zware moeilijkheden zijn: telkens zijn het socialistische regeringen of coalities waarin zij de meerderheid uitmaken, die de desastreuze politiek hebben uitgetekend en uitgevoerd die hun land aan de rand van de afgrond heeft gebracht. Typisch zijn de enorme jarenlange begrotingstekorten door overdreven staatsuitgaven, niet gedekt door belastingen of natuurlijke rijkdommen.

    Wat dan over de nadelen van het liberaal kapitalisme? Zijn zij dan niet verantwoordelijk voor de huidige crisis? Is het niet de graaicultuur van de banken die de wereldeconomie heeft doen wankelen? Ja en neen. Het is ongetwijfeld zo dat er in de financiële instellingen onverantwoorde risico’s genomen zijn en zelfs misdadige praktijken. Maar dat is niet de regel. Geen enkele persoon, geen enkel bedrijf kan zich op termijn handhaven indien het oneerlijk te werk gaat, indien het de elementaire regels van de economie met voeten treedt. Men kan sjoemelen, maar vroeg of laat valt men door de mand. Men kan zich vergissen, maar vergissingen worden meestal zeer duur betaald. Zoals in alle aspecten van de samenleving is de beste langetermijnstrategie gebaseerd op eerlijke ethische beginselen: vrijheid, gelijkheid en solidariteit.

    De financiële instellingen en de andere bedrijven hebben een hoofddoel: succes, dat wil zeggen rendement voor de geleverde arbeid en het geïnvesteerde kapitaal, dat overigens niets anders is dan het resultaat van arbeid. Dit is een principe dat essentieel gezond is, er is niets verkeerds mee, wij beoefenen het allemaal en zonder enige scrupule in al wat we doen. Hoe komt het dan dat het toch verkeerd gegaan is?

    Ik denk dat we het antwoord op die vraag moeten zoeken bij de socialistische ideologie. Onder invloed van het socialisme zijn alle staten ter wereld geëvolueerd tot uiterst machtige instellingen. Wij staan er niet bij stil, wij vinden het evident dat de staat in alles het laatste woord heeft. Maar dat is een flagrante en onvergeeflijke vergissing. Waarom zou dat zo zijn? Waarom zou een individu het niet net zo goed of nog beter kunnen voor hebben dan de staat? Wat is er belangrijker, de staat of het individu?

    Wij hebben gezien wat er gebeurt als de staat belangrijker wordt dan het individu, onder het communisme, het nationaalsocialisme, het fascisme en alle andere dictaturen. Er is geen enkele reden waarom de staat beter of belangrijker zou zijn dan het individu, aangezien de staat steeds geleid wordt door een beperkt aantal individuen met beperkte inzichten (en enorme macht). Maar wij kunnen er niet naast kijken: in de twintigste eeuw heeft overal ter wereld het staatsapparaat de macht overgenomen van de burgers.

    Op die manier is er een mythe ontstaan, die van de onfeilbare staat. De staat heeft altijd gelijk, kan zich niet vergissen, is altijd eerlijk, rechtvaardig, efficiënt enzovoort. Het is een vergoddelijking van de staat, die op absoluut niets gebaseerd is. Kijk maar naar het Sovjetmodel en het nazisme, naar de waanzin van Pol Pot, Iran, Libië, Syrië en de Kim-dynastie, naar Afrikaanse en Zuid-Amerikaanse dictators. De staat kan wel degelijk misdadig zijn en zijn bevolking en die van andere landen stelselmatig terroriseren en zelfs uitroeien.

    Het is de combinatie van deze twee gegevens die tot de huidige crisis heeft geleid.

    De economie is ervan uitgegaan dat de staat het spel eerlijk zou spelen, dat de staatshuishouding eerlijk en ernstig zou gebeuren, dat men de tering naar de nering zou zetten, dat men bij het nemen van de beslissingen zou uitgaan van gezonde principes. Maar dat is niet gebeurd, men heeft vals gespeeld. Men heeft de waarheid verborgen gehouden voor de burgers, men heeft de rekeningen vervalst, men heeft de opstapeling van de schulden verdoezeld en verborgen achter steeds nieuwe leningen en cosmetische maatregelen. Wij herinneren ons allemaal het moment toen men de Belgische schatkist heeft gered door het loon van alle ambtenaren van dit land niet aan het begin van de maand te betalen maar aan het einde, door het loon van december pas in januari uit te betalen. Wij herinneren ons de verkoop van staatsgebouwen, die op dat moment grote sommen opbracht, maar die ons voor de volgende decennia opzadelde met exorbitante huren voor dezelfde gebouwen. Zelfs een kind begrijpt dat je daarmee niets doet aan de economische realiteit, dat dit boekhoudkundige bewerkingen zijn die niets aan de zaak veranderen, die het probleem niet oplossen maar het alleen maar vergroten, omdat de oorzaken niet aangepakt worden, alleen de symptomen.

    De banken en de bedrijven hebben de overheid vertrouwd en dat is een zware vergissing gebleken. Zij hebben hun geld, nee ons geld toevertrouwd aan een stelletje politici die wel democratisch verkozen zijn, maar die volslagen amateurs zijn als het erom gaat om een moderne staat te beheren. Verscheidene democratische landen zijn op dit ogenblik niet alleen blut, dus zonder middelen, maar ze zijn op een misdadige wijze failliet gegaan: ze hebben zoveel geld geleend dat ze het op geen enkele manier nog kunnen terugbetalen. Als jou of mij dat overkomt, dan vliegen we in de bak. Niet zo de politici. Die stemmen gauw een wet zodat hun persoonlijke immuniteit veilig wordt gesteld en ze gaan gewoon door met hun desastreuze praktijken. Geen van hen durft het aan om de waarheid te zeggen en orde op zaken te brengen. De staat is een onbetrouwbare handelspartner gebleken.

    De banken hadden dat moeten voorzien, zegt men nu, maar dat lijkt me oneerlijk. Vaak zijn de banken door de staat gedwongen om leningen toe te staan, of heeft de staat hen verleid met staatswaarborgen die achteraf waardeloos bleken te zijn.

    Hier ligt een les voor ons allemaal: de staat moet zich niet inlaten met de economie, moet zich beperken tot het garanderen van de rechtsstaat, waarin burgers veilig kunnen opereren en desgevallend bij een onpartijdige justitie terecht kunnen om hun onderlinge conflicten op te lossen. Geen totalitaire regimes dus, geen staatsideologie, geen socialisme. Om het even waar het socialisme aan de macht is geraakt, is er een fataal virus binnengedrongen in de samenleving, waarbij de vrijheid en de verantwoordelijkheid van elke burger ondergeschikt gemaakt is aan de staat. Maar geen enkele staat is bij machte gebleken om van bovenaf voor de welvaart van zijn bevolking in te staan, in tegendeel. Socialisme heeft overal geleid tot armoede, onrecht, geweld, extreme ongelijkheid, economisch debacle.

    Elke mens moet zelf ijveren voor zijn geluk, niets of niemand kan dat voor hem of haar doen. Wij moeten op onszelf vertrouwen. Indien we dat niet doen, op wie of wat zouden we dan wel vertrouwen?

    Wij maken hier in België nu al jaren een crisis van het politiek bestel mee. De staatsstructuur kraakt, België barst. Men buigt moeizaam maar onvermijdelijk voor de realiteit van twee autonome gemeenschappen in dit land, maar men aarzelt om dat in wetten om te zetten die zowel de onafhankelijkheid als de samenwerking tussen de gemeenschappen regelen. In Wallonië is er een overgrote meerderheid die kiest voor een socialistisch model. In Vlaanderen is de liberaal denkende meerderheid ten minste even groot. In Brussel is er een sociale en economische chaos van staatarme immigranten, asielzoekers en sans-papiers vierdewereldburgers, steenrijke industriëlen, fiscale vluchtelingen en zwaar overbetaalde Europese ambtenaren en een dagelijkse toevloed van vooral Vlaamse pendelaars.

    Vandaag onderhandelt men tegen alle beter weten in verder over een regering voor het hele land, terwijl men zou moeten praten over de toekomst van de beide regio’s, elk volgens de eigen vrije keuzes. Vlaanderen kan zich onmogelijk verzoenen met de ideologische keuzes die noodzakelijk zijn om in Franstalig België de verkiezingen te winnen. De Franstalige linkse partijen ervaren de eisen van de Vlaamse partijen als een belediging voor hun levenswijze. En toch hoopt men een regering te vormen die wetten goedkeurt die gelden voor Vlamingen en Walen en Brusselaars en enkele duizenden Duitstalige gijzelaars van oorlogen en vredesakkoorden uit de vorige eeuw.

    In Vlaanderen beseft de meerderheid van de bevolking dat wij ons lot in eigen handen moeten nemen, dat wij niet naar de staat moeten kijken voor ons persoonlijk geluk. In Wallonië is men daar nog niet aan toe, omdat men kan rekenen op een centraal bestel dat onder het mom van sociale rechtvaardigheid de vruchten van de arbeid van Vlaanderen massaal overhevelt naar het Waalse cliëntelisme. De Franstaligen willen kost wat kost de centrale en socialistische staat als melkkoe behouden, Vlaanderen wil ervan af, zoals het ook af wil van de onverbeterlijke sociale parasieten die een socialistisch staatsbestel onveranderlijk met zich meebrengt.

    De Vlaamse liberaal-democraten en christendemocraten hebben de Vlaamse liberale democraten van de N-VA gedumpt om met de Franstalige linksen scheep te gaan in een regering waarin de 2/3 meerderheid van België een minderheidspositie inneemt. Ze willen een regering vormen die steunt op een meerderheid waarin de Franstaligen meer vertegenwoordigers in het parlement hebben dan de Vlamingen. Zover is het gekomen met de Belgische democratie. Ik hoop van ganser harte dat deze infame onderhandelingen na meer dan vijfhonderd dagen spectaculair mislukken. Bah!

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    17-11-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Veilig beleggen

    Dat het niet goed gaat in de financiële wereld, dat hoef ik je niet te vertellen. Enkele dagen geleden probeerde ik al een tipje van de sluier op te lichten (het gebruik van dit werkwoord is louter toevallig…) die over de banken en hun activiteiten hangt, toen ik het had over short gaan.

    Vandaag vraag ik me af of ons spaargeld wel veilig is. De aanleiding daarvoor is de spectaculaire teloorgang van de financiële afdeling van de christelijke zuil: eerst Dexia en nu ook ARCO. Jarenlang heb ik daar al mijn spaarcenten naartoe gedragen en ook enkele Arcopar-aandelen gekocht om te kunnen genieten van de al bij al beperkte extralegale voordelen. Ter gelegenheid van mijn echtscheiding, meer dan tien jaar geleden, heb ik dat gedeelte van de christelijke zuil verlaten, zoals ik hier beschreef.

    Alle instanties haasten zich nu om te zeggen dat ons spaargeld veilig is. Ook bij het debacle van Fortis en Dexia is geen enkele spaarder zijn geld kwijt geraakt. Er is een staatsgarantie per spaarboekje en per (spaar)verzekering van telkens 100.000 euro. Maar hoe realistisch is dat?




    Ik ben geen specialist ter zake, maar een snelle google leert me dat de Belgische particuliere activa ongeveer 922.000 miljoen euro bedragen. Dat is 922 miljard euro, bijna een biljoen. Als ik het goed begrijp, zijn dat de spaarcenten, onder een of andere vorm, van alle Belgen. Ik weet niet of die allemaal onder de garantieregel van 100.000 euro vallen, maar ik neem aan dat dit voor het grootste gedeelte zo is.

    Stel nu dat enkele grote banken failliet gaan, zoals bijna het geval was in 2008. Dat wil zeggen dat ze het geld niet meer hebben om iedereen zijn spaarcenten terug te betalen en dat de staatsgarantie dus speelt. Het gaat dan om enorme bedragen: zelfs als het maar om een tiende van al het geld gaat, is dat nog bijna honderd miljard euro!

    Maar de staat is zelf eigenlijk failliet: wij hebben een constant begrotingstekort en een opgebouwde staatsschuld van 340 miljard euro. De staat heeft dus helemaal de middelen niet om de garanties waar te maken die hij op zich heeft genomen. De staat is blut.

    Zelfs als ze niet failliet gaan, zijn de banken op geen enkel ogenblik bij machte om iedereen zijn spaargeld terug te geven. Dat kan ook niet: zij investeren ons spaargeld, zodat het opbrengt voor de bank en voor ons. Ze geven het dus aan iemand anders als een lening en krijgen daarvoor een interest, waarvan ze een deel aan ons geven, als interest op onze spaarcenten. Een bank heeft slechts een fractie van het geld in huis dat wij erin gestoken hebben, niet meer dan tien procent of zo.

    Ik wil je niet ongerust maken, maar het is toch wel goed dat we af en toe eens bedenken dat het allemaal draait om vertrouwen. Als wij er gerust in zijn en niet allemaal samen in paniek naar de banken lopen om onze spaarcenten af te halen, zoals in 1930 gebeurde in Amerika, dan is er niets aan de hand. De banken beleggen onze spaarcenten en wij krijgen een rente en we kunnen op onze beide oren slapen.

    Net zo voor de staatsgarantie: de staat bevestigt en herhaalt voortdurend: uw geld is veilig, tot 100.000 euro per spaarboekje en je kan verscheidene spaarboekjes hebben, soms zelfs binnen dezelfde bank. Voorwaarde is echter dat de staat die garantie nooit moet waar maken, want dat kan de staat echt niet, helemaal niet, absoluut niet, langs geen kanten. Daarom kan de staat ook geen banken laten failliet gaan, desnoods koopt de staat gewoon de bank of neemt een groot aantal van de aandelen over, zodat de staatsgarantie niet moet uitbetaald worden.

    Je begrijpt het: het is een kwestie van vertrouwen. Je spaarcenten zitten niet in een kluis bij de bank of bij de Nationale Bank, ze zijn belegd, ze circuleren. Ook zo voor het geld van de staat: de staat heeft geen geld, alleen maar schulden; de begroting dient enkel om de rente op de oude schulden en op het begrotingstekort te betalen.




    Geld is geen goud, het ligt niet ergens opgestapeld, het moet rollen, het moet werken. Geld is virtueel, het zijn bedragen op rekeningen en in statistieken, het is niet reëel aanwezig zoals in jouw portemonnee en zelfs die bankbiljetten zijn zelfs niet zoveel waard als het papier waarop ze gedrukt zijn. De waarde van geld is een afspraak, een fictie die werkt zolang we erin geloven. Denk aan je eigen bankrekening: het bedrag dat erop staat, zelfs op je lopende rekening, dat is er niet echt, het is maar een cijfer op papier of op een computerscherm. Het bestaat maar zolang je het niet opvraagt, zolang we het niet allemaal tegelijk opvragen. Onze wereld hangt aaneen met haken en ogen, met geld dat we sparen, op de bank zetten, die het uitleent, zodat het kan uitgegeven worden en er interest op betaald wordt enzovoort.

    Er zijn mensen die geen enkele lening hebben lopen. Ze hebben geen schulden. Ze komen toe met hun inkomsten om hun uitgaven te betalen en hebben nauwelijks genoeg overschot om een klein spaarpotje aan te leggen, een appeltje voor de dorst. Maar er zijn ook anderen, die een enorme schuldenlast torsen. Ze lenen voor alles: een eigen huis met alles erop en eraan, een auto, vakanties, zelfs voor hun dagelijkse uitgaven. Zo kunnen ze zich van alles permitteren, zonder dat ze daarvoor het kapitaal hebben. Ze betalen immers niet het volledig bedrag, maar enkel de interest op dat bedrag.

    Zie je het verschil?

    In het ene geval beschikt iemand over het kapitaal van zijn of haar inkomsten, stel 2000 euro per maand, waarmee je dus van alles kan kopen, maar in beperkte mate. Voor grote uitgaven, zoals een nieuwe auto, moet je jaren sparen. Dergelijke mensen hebben zelden iets tekort, maar ze leiden ook geen opvallend bestaan.

    In het andere geval heb je 2000 euro om leningen af te betalen. Stel dat je daarvoor 5% interest moet betalen. Voor €100 is dat dus €5. Met elke euro kan je dus 20 euro lenen. Met je 2000 euro kan je dus 40.000 euro lenen! Dat is wat heel wat huishoudens doen: ze lenen zoveel ze kunnen afbetalen en vergroten zo hun concrete rijkdom, hier en nu.

    Zie je ook de fout in die redenering?

    Als je een lening aangaat, dan moet je niet alleen de interest betalen, maar uiteindelijk ook de lening terugbetalen, zodat anderen dat geld kunnen gebruiken. Je leent bijvoorbeeld 100.000 euro om een flatje te kopen. Je betaalt dan over een periode van zeg maar 25 jaar maandelijks een interest en een gedeelte van het kapitaal terug, zodat na die 25 jaar het flatje helemaal van jou is. En gedurende al die tijd hoef je geen huishuur te betalen. Zo gaat het met alle leningen.

    Stel dat je leent om een dure auto te kopen. Je betaalt bijvoorbeeld op tien jaar af, de interest en het kapitaal. In feite kost je auto je dan veel meer dan als je hem cash zou kopen: de interest komt erbij, gedurende tien jaar. Als die interest 10% zou zijn, zou dat betekenen dat je voor je auto twee keer zoveel betaalt als dat je hem cash zou kopen. Zie je ‘t verschil?

    Iets anders is een ondernemer. Die koopt bijvoorbeeld een vrachtwagen aan en leent daarvoor geld aan 10%. Maar hij gebruikt die vrachtwagen om stookolie te vervoeren en maakt daarmee winst, zeg maar 15% van de aankoop van de vrachtwagen. Hij houdt dus 5% over als winst.

    Steeds meer gezinnen lenen zonder na te denken. Als ze hun leningen niet meer kunnen afbetalen, dan lenen ze om hun leningen te betalen. Ze laten zich verleiden tot aankopen die ze onmogelijk kunnen afbetalen met hun inkomsten. Ze lenen voor zaken die niets opbrengen, die zelfs geld kosten, zoals een auto, of die meteen op zijn, zoals een vakantie. Leven op krediet is a way of life voor veel mensen, maar het gaat ook vaak fout.

    Stel: je koopt voor zoonlief een blits wagentje voor zijn achttiende verjaardag, of omdat hij geslaagd is in zijn eerste jaar aan de unief. Maar de eerste week al rijdt hij dronken tegen een boom. Weg auto, maar niet weg lening: alles moet verder afbetaald worden, ook al is de wagen weg.

    Of je leent een fiks bedrag voor een mooi huis met tuin en zwembad, met een langlopende lening. De afbetaling doe je met je royale inkomsten als goedopgeleide en gezonde tweeverdieners, maar o wee: de ene verliest zijn baan wegens de crisis en de andere belandt in een diepe depressie…

    Laten we besluiten.

    Een gezonde economie draait op sparen en lenen, daar is niets mis mee. De banken nemen noodzakelijk risico’s: er zullen altijd leningen zijn die niet terugbetaald worden, dat kan niet anders, dus dat risico wordt mee verrekend in de interesten, zo gek zijn ze nu ook weer niet (hoop ik). De verbruiker kan inderdaad zijn voordeel doen met leningen aan te gaan: een eigen huis is een uitstekende belegging voor de toekomst en je hebt er het onmiddellijk genot van.

    Het gaat maar fout als er overdreven wordt. Als de gebruikers meer ontlenen dan zij kunnen afbetalen, als de bank leningen toestaat die onverantwoord zijn, meer risico neemt dan goed is. Het is dus een kwestie van vertrouwen, namelijk dat de ontlener zijn schulden afbetaalt en dat de spaarder kan rekenen op een interest en op het vrijwaren van zijn of haar kapitaal. Het komt erop aan dat iedereen zijn eigen zaken goed beheert: de verbruiker, de bank, de staat. Iedereen moet handelen en bon père de famille, als een goede huisvader en –moeder.

    Als het ergens verkeerd loopt, dan is het omdat iemand dat niet gedaan heeft. Als dat op kleine schaal gebeurt, dan is er nog niets aan de hand, het systeem kan tegen een stootje. Als het echter massaal gebeurt, als het een gewoonte wordt, a way of life, dan is er something rotten in the state of (in te vullen naar believen). Zonder goed beheer kan het hele kaartenhuisje instorten.

    Helaas is het dan steeds de werkende mens die de rekening kan en dus moet betalen. Alleen de belastingbetaler kan zonder enige moeite aangesproken worden, alleen wij kunnen ons niet verdedigen, alleen wij zijn de gewillige of machteloze slachtoffers van de grootheidswaan van de anderen.

    Zijn er dan geen absoluut veilige beleggingen? Toch: je geld in een bankkluis stoppen, de kans dat het daar gestolen wordt is gering. Maar dat is geen belegging, in tijden van inflatie verliest het jaarlijks aan waarde. Het geld dat oma twintig jaar geleden in een sok onder haar matras stopte, is nu maar half zoveel meer waard.

    Dus zelfs als je gewoon maar de waarde van je geld wil veilig stellen, voor jezelf of voor je kinderen, dan moet je ermee naar de bank. Dat wil zeggen dat je aangewezen bent, zoals bij alles wat we doen, op anderen. Zijn die te vertrouwen? Aan je eigen ken je de andere, zeggen ze bij ons. De meeste mensen zijn net zo goed en zo kwaad te vertrouwen als jijzelf.

    Ik geef je nog gratis deze gouden regel mee, die niet gesteund is op enige economische kennis of financieel inzicht, maar op vijfenveertig jaar ervaring: als een bankier beter gekleed is dan jij of slechter verzorgd, draai je dan om en zoek er een andere.

     

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    29-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.short, shorts, shorten en short gaan

    Short… Het woord deed hier bij ons zijn intrede rond 1960, toen de Amerikaanse ‘cultuur’ Europa veroverde, in de nasleep van onze ‘bevrijding’. Wij liepen al langer in korte broek, maar nu moest die short heten, om te passen bij de T-shirts die toen ook opdoken.

    Eigenlijk is het Engelse woord shorts, meervoud dus, omdat ook pants meervoud is. Shorts is een afkorting (!) van short pants. Pants is dan weer een afkorting van pantaloons en dat was de naam die men gaf aan de spannende lange mannenbroeken die rond 1650 in Frankrijk in de mode kwamen en die je nu nog ziet in ceremoniële kostuums. Ze kregen die naam naar een figuur uit de Italiaanse komedie, Pantaleone, die de typische Venetiaan voorstelde, en die uitgedost was met dergelijke broeken. En Pantaleone droeg de naam van een populaire heilige, San Pantaleone, die rond het jaar 300 de marteldood stierf en met zijn laatste ademtocht God om vergeving vroeg voor zijn beulen, waarop de stem van Christus weerklonk die hem de naam gaf waaronder hij bekend en vereerd zou worden: Panteleèmon. Daarin herkennen we pan, alles en eleèo, vergeven, zoals in Kyrie eleison, Heer vergeef ons. Hij die alles vergeeft, dus. In het Frans zegt men nog altijd pantalon.




    In het Engels is pants meervoud zoals gebruikelijk voor dingen die uit twee delen bestaan, zoals ook scissors, schaar (zoals het Frans ciseaux), in beide gevallen ook voorafgegaan door respectievelijk a pair of en une paire de… Denk ook aan glasses en binoculars. Panties is dan weer een verkleinwoord voor pants en verwijst naar de onderbroekjes van kinderen en vrouwen. Panty is het enkelvoud, zoals in pantyhose, broekkousen of kousenbroek. Hier bij ons is panty (enkelvoud, zoals broek) de afkorting voor kousenbroek.

    Maar ik wou het eigenlijk over een andere betekenis van short hebben, een die we dezer dagen af en toe in het nieuws horen, wanneer men het over de financiële crisis heeft. We beleven vreemde tijden. De staten, zoals de Verneigde Staten en de Europese Unie, maar ook afzonderlijke landen zoals Ierland, Portugal, Spanje, Italië maar vooral Griekenland worden belaagd door de beleggers en blijken onmachtig om zich daartegen te verzetten. De beleggers, dat zijn burgers zoals jij en ik, belagen dus hun eigen land of dat van anderen en veroorzaken zo een wereldwijde crisis waarbij fortuinen verloren gaan, banken failliet gaan en de wereld in een recessie terechtkomt zoals nooit tevoren. Iedereen wordt armer, zou je denken, maar is dat ook zo?

    Om de huidige problemen enigszins te kunnen volgen moeten we een cruciaal begrip uit het financiewezen doorhebben. Als wij denken aan speculeren, dan verstaan wij daaronder dat men iets koopt waarvan men hoopt dat het later meer zal waard zijn, zodat men het kan verkopen met winst. Als je een aandeel koopt in een bedrijf dat goede zaken doet, dan zal de waarde van dat aandeel stijgen. Door aandelen goedkoop te kopen en duur te verkopen kan je rijk worden, heel rijk, want de waarde van aandelen kan spectaculair stijgen, soms met honderden procenten op korte tijd.

    Maar aandelen kunnen ook in waarde dalen. Denk aan de bankaandelen van Fortis en Dexia: ooit waren die veertig keer zoveel waard als nu.

    Speculeren, dat is erop rekenen dat de waarde van een aandeel of iets anders zal veranderen. En let nu goed op: je kan ook geld verdienen als je speculeert op een waardedaling. Dat klinkt eigenaardig. Als je aandelen had van Fortis of Dexia, dan ben je nu je geld kwijt, toch?

    Hier komt ons woord voor de dag: short gaan of shorten. Wat is dat precies? Het is speculeren op een sterke waardedaling. En hoe doet men dat? Stel dat je vermoedt dat de waarde van de dollar sterk zal dalen tegenover de euro. Dan leen je een stapeltje dollars, laat ons zeggen voor 1000 €, aan de huidige prijs van 1,5 dollar per euro, dat is dus 1.500 $, voor een periode van drie maand. Aangezien het om een lening gaat, betaal je niet 1000 €, maar een rente, zoals voor elke lening. Stel dat de rente 4% is op jaarbasis, dan betaal je voor drie maand 1% op je 1000 €, dat is 10 euro. Je verkoopt vervolgens de geleende dollars en je bent zo 1000 euro rijker. Maar je hebt iets verkocht dat je eigenlijk niet hebt, dat is dus een tekort, vandaar short gaan of short selling.

    We waren uitgegaan van de veronderstelling dat de dollar zou dalen in waarde. Stel dat dit inderdaad gebeurt binnen die drie maand, bijvoorbeeld met 10%, een niet eens overdreven veronderstelling. Op dat ogenblik kan je met je geleende 1000 € dus 10% meer dollars kopen, dus 1.500 plus 150 maakt 1650$. Daarmee betaal je je lening van 1.500$ terug en je houdt 150$ over. Elke dollar is dan slechts 1,35 euro waard, maar dat is nog altijd 150 x 1,35= 202,5€. Daarmee betaal je je rente van 10€ en je hebt een zuivere winst van 192,5€ op drie maand tijd en dat zonder dat je ook maar één euro van je eigen kapitaal hebt moeten inzetten.

    Een belegger die erop rekent dat zijn geleend goed in waarde zal dalen, neemt natuurlijk een serieus risico: als de waarde in tegenstelling tot de verwachtingen plots spectaculair stijgt, moet die belegger de hogere waarde terugbetalen op het einde van de lening.

    In tijden van crisis is er voor beleggers niet veel te verdienen. De rente op leningen wordt laag gehouden om de economie weer aan te zwengelen en dus is ook de rente op spaargeld laag. Daarom zoeken zij andere manieren om hun geld te laten renderen en shorten of short gaan is er een van. Zij zoeken dan hun slachtoffers uit en vallen die aan door massaal aandelen te lenen en die te verkopen, erop rekenend dat ze die goedkoop zullen kunnen teruggeven. Wanneer de markten dit door hebben, verdwijnt het vertrouwen in die aandelen en gaan ze nog sneller dalen.

    Dat is, in een notendop en zeer sterk vereenvoudigd wat er nu gebeurt. Als er negatieve berichten verschijnen over een land, bijvoorbeeld Griekenland, dat een groot gat in de begroting heeft en dat zijn leningen niet meer kan afbetalen, dan lenen de beleggers massaal Griekse waardepapieren, en verkopen die onmiddellijk, waardoor de waarde ervan nog verder daalt. Ze kopen dan de bijna waardeloos geworden stukken, betalen daarmee hun leningen terug en strijken hun enorme winsten op.

    Dit is maar een tipje van de sluier die over de financiële wereld ligt. Er gebeuren daar zaken die onze verbeelding ver te boven gaan. Er zijn machten aan het werk waarvan niemand weet heeft, machten die sterker zijn dan de landen, de staten zelf. Er zijn groepen die meer geld bezitten dan zelfs grote landen, die een omzet hebben die groter is dan de begroting van aanzienlijke landen, die in feite bepaalde landen zouden kunnen kopen en dat in de praktijk ook doen.

    Wij denken dat wij in een democratie leven, waarbij de burger stemt voor een bepaalde partij en de aldus verkozen vertegenwoordigers de beslissingen nemen. Nu blijkt dat de politici als het erop aankomt totaal afhankelijk zijn van de financiële belangengroepen, die over veel meer geld en macht beschikken dan welk land ook, de V.S., de E.U. en China inbegrepen. De machtigen der aarde zijn niet de presidenten van die landen, maar anonieme financiële groepen. Zij nemen de beslissingen, die wij allen voelen. Zij laten een bank of zelfs een land failliet gaan als zij hun kans schoon zien, dat wil zeggen als een land of een groep beleggers teveel risico’s heeft genomen. En vervolgens nemen zij het zaakje over en maken nog meer winst.

    Naast en achter de ogenschijnlijke democratie zijn er dus wel degelijk andere krachten aan het werk, die aan elke democratische controle ontsnappen. Dit heeft niets te maken met idiote samenzwerings- of complottheorieën, dit gebeurt echt en op grote schaal.

    En toch… die verborgen krachten zijn niet helemaal verborgen. Het zijn de banken en de financiële instellingen die wij kennen en waaraan wij zelf mee werken, aan wie we ons spaargeld toevertrouwen en van wie we lenen voor onze noden en ons comfort. Als jij je spaarcenten aan een bank toevertrouwt, vraag jij dan wat ze ermee doen? Ik ook niet. Ik strijk mijn armzalige percentjes op, zelfs niet genoeg om de inflatie bij te houden. Op geen enkel ogenblik vragen wij rekenschap van de banken en verzekeraars, zolang ze hun verplichtingen tegenover ons naleven. Dat zij bijvoorbeeld enorme winsten maken met ons geld, daar hebben wij niets aan: zij hebben beloofd om ons een aalmoes te geven en dat doen ze en voor de rest hebben wij het nakijken. Wij werken dus mee, zij het als dommekrachten. Het is met ons geld dat de duistere financiële machten speculeren en hun macht opbouwen. Het zijn mensen zoals jij en ik die in die instellingen werken, het zijn eenvoudige mensen die aandelen hebben in die instellingen, of die op hen rekenen voor hun bijkomend pensioen.

    Er is dus een dubbel systeem aan het werk in onze maatschappij. Enerzijds heb je de politieke democratie en de mensen die werken voor hun boterham. Daarnaast wordt er ook op grote schaal gehandeld, al zullen sommigen zeggen: gesjoemeld. In die andere wereld gelden de regels van de democratie niet, noch die van de ethiek, zelfs niet die van het fatsoen. Daar is maar een wet, die van de sterkste en een principe, dat van de winst.

    Dat is niet moeilijk te begrijpen. Als je een bedrijf wil runnen als een democratie, dan ben je niet goed snik. Je hoeft maar naar de Belgische staat te kijken om dat te beseffen. Geen enkele bedrijfsleider ter wereld zal ons democratisch stelsel als model nemen. Het democratisch beslissingsproces is wel het meest ethisch hoogstaande dat er is voor de samenleving, maar het deugt niet als economisch principe. Wie winst wil maken, zal andere normen en waarden hanteren. Dat is de dubbele bodem in onze democratie. Voor de staat zijn alle burgers gelijk voor de wet, maar niet in onze economische structuur. Daar heerst een verregaande en fundamentele ongelijkheid, het is zelfs de basis van het systeem, want het beantwoordt blijkbaar aan een algemeen menselijke karaktertrek: iedereen wil zijn eigen lot verbeteren.

    We moeten ook niet onmiddellijk denken dat die duistere krachten enkel negatieve invloeden hebben. Zij zijn niet rechtstreeks verantwoordelijk voor de crisis in Griekenland: het zijn de politici die vervalste begrotingen hebben ingediend en die de putten gevuld hebben met onbetaalbare leningen. Alle landen hebben begrotingstekorten, alle landen hebben enorme staatsschulden. De staten leven boven hun stand. Wanneer de markten, lees: de duistere financiële wereld, Griekenland op de korrel nemen, dan heeft dat een helend effect. Het is enkel door de speculatie tegen dat land dat eindelijk duidelijk is geworden hoe desastreus de politiek wel was. Politici kunnen om het even wat beslissen, hun rekeningen hoeven niet te kloppen, zij handelen zogezegd in het algemeen belang, maar concentreren zich op het individueel belang van hun kiezers, zonder zich veel zorgen te maken over zelfs de meest elementaire regels van winst en verlies. De ander krachten, de economische en financiële, kunnen daarop een noodzakelijke correctie zijn.

    Uit dit alles blijkt dat ons bestel niet alleen politiek en dan democratisch is, maar ook economisch en dan kapitalistisch. De politici geven nu grif toe dat zij niet alles te zeggen hebben. Zij kunnen de markten niet dwingen, zij willen dat ook niet, wij geloven in een vrijemarkteconomie (met minimale correcties). De vrijemarkteconomie is wat de wereld doet draaien. Gelukkig maar dat zij niet werkt zoals onze democratische instellingen, onze parlementen, ons koningshuis, onze internationale instellingen zoals de U.N.O…

    Natuurlijk zijn er misbruiken in dat economisch bestel, die komen voortdurend aan het licht en er is nog veel meer dat het daglicht niet verdraagt. Je hebt individuele fouten, zoals plaatselijke kantoorhouders die met het geld van hun klanten gaan lopen en traders die met veel meer geld spelen dan toegelaten en dan plots miljarden verliezen. Je hebt de beruchte piramidesystemen, waarbij men grote winsten uitdeelt, niet op basis van reële opbrengsten, maar met de inleg van nieuwe klanten. Soms gaan individuele banken, of zelfs het hele bankstelsel in de fout, zoals in de Verenigde Staten, waar consumentenkrediet zoal a way of life is, maar waar men huizenhoge hypothecaire leningen toestond aan totaal onkredietwaardige klanten. Dat gebeurt vandaag ook hier bij ons.

    Maar hoor ik iemand ons kapitalistisch systeem fundamenteel in vraag stellen, behalve enkele jongeren die binnen enkele jaren zelf een burgerpak zullen aantrekken of anders een leven als halve gare marginalen tegemoet gaan? Zelfs de meest linkse traditionele partijen houden zich verre van al te grote staatsinmenging in het economisch leven. Ik heb nog niemand gehoord die bijvoorbeeld stelde dat short gaan zou moeten verboden worden. En de Tobintaks op financiële verrichtingen blijft een heikel punt, waaraan geen enkele politicus zich wil verbranden. Iedereen heeft schrik om de vrije markten onvrij te maken. Wij herinneren ons nog levendig wat dat heeft opgeleverd onder het communisme.

    Er moet dus een wederzijdse controle zijn: de banken moeten erop toezien dat de politici geen dwaze dingen doen, dat de begrotingen kloppen, dat de tering naar de nering gezet wordt. En de politici moeten ervoor zorgen dat de banken geen onverantwoorde risico’s nemen met het geld van de kleine spaarder en de argeloze belegger.

    Hoe dat moet gebeuren, is helemaal niet duidelijk. Enkele lucratieve maar louter symbolische postjes voor gesjeesde of bejaarde politici in de bestuurscolleges en beheerraden van de financiële instellingen zijn totaal nutteloos, dat is ten overvloede gebleken. De staat moet volledige maar discrete transparantie eisen van alle financiële verrichtingen en dat kan maar wanneer het staatsapparaat zelf beschikt over gekwalificeerd personeel. En de controle van de staatsfinanciën zal pas dan efficiënt zijn, wanneer ze gebeurt door onafhankelijke experts, die daartoe niet alleen alle informatie krijgen, maar ook het gezag om zelf in te grijpen, veeleer dan het recht om lauwe en vrijblijvende aanbevelingen te doen.

     

    Het zal niet voor morgen zijn.

     

     


    Categorie:samenleving
    Tags:etymologie
    28-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Herfstmijmeringen

    Het vallen van de blaren…

    Sinds ik mijn blog schrijf, de Kroniek van mijn leven vanaf mijn zestigste, toen ik op pensioen ging, heb ik hier al enkele keren een min of meer droefgeestig geluid laten weerklinken. Niet zelden gebeurde dat in deze periode, in de herfst, begin november. De blaren van bomen en struiken beginnen te verkleuren en vallen af, de kruiden, de bloemen en planten verwelken. De vissen in de vijver komen nog maar zelden aan de oppervlakte, ze bewegen zich veel langzamer dan in de zomer. Het wordt kouder, vooral ’s nachts. Dit jaar hebben we een heerlijke nazomer, zelfs lang na Sint-Michiel. Overdag is het warm voor de tijd van het jaar, heerlijk open weer met een stralende hemel en een zon die ons nog koestert met haar gulle warmte. Maar we zijn aan de overgang begonnen naar de winter, dat merken we.




    Ik merk het ook aan mezelf. Ik voel me verwant met de tijd van het jaar. Weemoed heet dat en het is een complex gevoel. Ik kan niet zeggen dat ik eronder lijd of ervan geniet, het is een vreemde mengeling van beide. Nu ik officieel oud ben, vijfenzestig geworden, ben ik me intens bewust dat mijn laatste levensfase is aangebroken. Het grootste deel van mijn leven is voorbij, al wat nog komt is een reden tot tevredenheid, althans zo lang het goed gaat. Het is alsof ik geen recht meer heb op nog veel meer. Misschien komt dat omdat we in mijn familie niet oud worden. Ik ben de enige overblijvende uit ons gezin.

    Dat stemt me niet bepaald droefgeestig, ik voel me niet depressief of wanhopig. Ik weet gewoon dat het einde nadert, dat mijn leven bijna voorbij is. Ik hoef me daarover geen illusies te maken, er is ook niets bijzonders aan, sterven hoort net zo vanzelfsprekend bij het leven als geboren worden. Voor mij voelt het heel natuurlijk aan, zoals de herfst onvermijdelijk volgt op de zomer. Mijn dood komt elke dag een dag dichterbij, het zou kinderachtig zijn om dat te negeren of ertegen in opstand te komen. Leven is leren sterven.

    Als gepensioneerde kijk je ook anders tegen het leven aan. Ik ben nu rentenier, ik hoef niet te werken voor mijn brood. Elke maand krijg ik mijn pensioen en dat is genoeg om aangenaam te overleven, ik heb niets tekort, misschien ook wel omdat ik geen buitensporige noden of verlangens heb. Grote reizen doen we niet en we geven ook niet veel uit aan restaurantbezoek, dure concerten of modieuze kledij, drank of tabak. We kopen nog altijd heel wat boeken, maar vaak tweedehands of aan gereduceerde prijs.

    Maar die veeleer passieve manier van leven heeft een invloed op je gemoed. Ik heb geen grote of langlopende projecten meer voor mijn leven. Ik moet geen gezin meer stichten of onderhouden, geen huis meer bouwen, geen loopbaan uitbouwen, geen netwerk onderhouden, geen aanzien of rijkdom verwerven, geen publieke erkenning, geen belangrijke plaats in de maatschappij. Dat alles is voorbij, het ligt achter me, het hoeft niet meer.

    Maar als je ongeveer veertig jaar precies daarmee bezig geweest bent, dan is het niet vanzelfsprekend om van de ene dag op de andere zomaar het geweer van schouder te veranderen. Ik ben nu vijf jaar gepensioneerd en het is nog altijd wennen. Het komt me voor dat het vooral het ontbreken van betekenisvolle maatschappelijke taken is dat me het meest onwennig maakt. Ik heb de indruk, nee, ik weet dat de wereld nu aan mij voorbij gaat. Vroeger had ik een duidelijke en directe invloed op mijn omgeving in ongeveer alles wat ik deed, ik nam actief deel aan het maatschappelijk leven, door mijn arbeid en mijn inzet, door mijn gezin. Nu bevind ik mij aan de rand van die maatschappij. Ik word door die maatschappij betaald om te rusten, om niet meer te werken, om van mijn oude dag te genieten. Ik mag, vaak helemaal gratis, een beroep doen op al wat de maatschappij voor ons doet en dat is enorm veel.

    Maar ik voel me een beetje een profiteur: ik krijg alles en ik doe niets in de plaats. Vroeger stak ik het grootste deel van mijn tijd en energie in mijn arbeid en ik vond dat ik elke frank en later elke euro waard was die ik verdiende. Nu krijg ik zomaar geld, elke maand en ik moet er niets voor doen of beter gezegd: ik mag er niets voor doen.

    Nu zou je kunnen zeggen: ja maar, Karel, wat vertel je nou voor onzin. Niemand heeft je gedwongen om op je zestigste op pensioen te gaan, je had nog vijf jaar kunnen werken?

    Ja en neen. Ik weet niet zeker of het een algemeen verschijnsel is, maar ik denk het wel: het is niet evident om als ouder wordende werknemer mee te draaien in de onze economie. Heel veel mensen stoppen voor hun vijfenzestigste, aan de universiteit kende ik niemand die zo lang werkte. Het klimaat was daarvoor, laat ons het zo maar stellen, niet echt gunstig. Als je het gevoel krijgt dat men min of meer zit te wachten tot je opstapt of, erger nog, als men duidelijke signalen geeft dat men je liever kwijt dan rijk is, dan heb je niet veel nodig om een beslissing te nemen en de eer aan jezelf te houden, zeker als dat geen financieel nadeel biedt. Ik ben heel gelukkig dat ik vijf jaar geleden gestopt ben.

    Maar ik denk vaak na over hoe onze maatschappij met ouder wordende werknemers omgaat. Indien men het einde van onze loopbaan anders zou aanpakken, zouden we waarschijnlijk bereid zijn om langer te werken. Nu ligt het hoogtepunt van iemands loopbaan meestal helemaal aan het einde, ook financieel: men werkt zich op, steeds hoger op de ladder. Maar dat systeem staat onder druk. Enerzijds ervaart men zelf dat men vanaf zijn vijftigste niet meer dezelfde is. Anderzijds staan de jongeren te trappelen om de hogere functies over te nemen, zoals wij destijds.

    Indien men mij een andere, meer nederige functie had voorgesteld, met minder directe verantwoordelijkheden en impact en dus minder stress, eventueel minder dan voltijds, maar waarin ik mijn ervaring en kennis nog ten dienste had kunnen stellen, dan zou ik dat zeker aanvaard hebben, ook indien dat een loonverlies zou meegebracht hebben.

    De looncurve van vrijwel alle werknemers piekt nu op de dag dat ze op pensioen gaan. Maar dat hoeft niet zo te zijn. De financiële last van de werknemers vertoont een andere curve: zij is het hoogst op het moment dat zij een gezin stichten, een huis bouwen, een of meer auto’s kopen, op vakantie gaan; wanneer de kinderen groter worden en op hun beurt allerlei noden hebben. Wanneer de kinderen het huis uit zijn, daalt de behoefte aan geld, terwijl de wedde zelfde blijft of zelfs nog stijgt. Voor werknemers die dat wensen, zou het mogelijk moeten zijn om op dat moment een andere wending te geven aan hun loopbaan, om dan te beginnen aan de afbouw, over een langere periode die uiteindelijk uitmondt in een volledig pensioen. Dat kan voor iedereen verschillend zijn, afhankelijk van een hele boel factoren.

    Ik ben nu vijf jaar weg uit het actieve leven en ik hoor elke dag dat men iets zal moeten doen om de vergrijzing op te vangen, dat men onvermijdelijk langer zal moeten werken, dat brugpensioenen moeten afgeschaft worden enzovoort. Maar ik verneem heel weinig over concrete plannen om dat te doen. Als men echt iets wil veranderen, dan zal men moeten praten over de loopbaanopbouw en vooral de afbouw ervan. Men zal de arbeid anders moeten gaan organiseren, rekening houdend met de leeftijd van de werknemers. Men zal met name iets moeten doen met de leeftijdsgroep vanaf ongeveer vijftig jaar en wel iets positiefs, terwijl men nu aan heel veel mensen op die leeftijd een zeer negatieve boodschap stuurt: je bent niet goed genoeg meer, we willen jou weg…

    Het gaat daarbij niet alleen over een andere werkindeling: het is vooral een kwestie van respect voor de ouder wordende weknemer, zowel vanwege de directies en de personeelsdiensten als van de jongere werknemers. Vandaag is het zo dat respect wordt uitgedrukt in euro’s, extralegale voordelen, bedrijfswagens, verantwoordelijkheden, beslissingsmacht. Dat hoeft niet zo te zijn. Mensen op leeftijd hebben meer aan waardering voor wie en wat ze zijn op dat moment. Ze hebben meer aan begrip dan aan macht. Ze hebben meer behoefte aan rust dan aan geld.

    Maar dat terzijde. Of eigenlijk niet, want indien men er zou in slagen om mensen zoals ik langer zinvol aan het werk te houden, wat hoe dan ook toch nodig zal zijn, dan zou ik vandaag minder weemoedig zijn. Indien men ook de gepensioneerden meer zou betrekken in het maatschappelijk leven, dan zou ik me minder nutteloos voelen en minder schuldig omdat ik alleen maar krijg zonder er iets voor te doen.

    Ik heb vanaf de eerste dag van mijn pensioen geprobeerd om me nog maatschappelijk nuttig te maken, zonder daar enige vergoeding voor te vragen. Maar als vrijwilliger ben je een randverschijnsel, je telt niet echt mee, je hebt geen verantwoordelijkheid, geen stem in het kapittel. Je krijgt de minst interessante taken toegewezen, vaak dingen die anders helemaal niet zouden gebeuren, die men voor jou uitvindt en die dan ook geen enkel gevoel van voldaanheid kunnen opleveren. Een na een heb ik mijn vrijwillige taken opgegeven, precies om die reden. Ik heb me aangeboden voor andere taken, maar herhaaldelijk kreeg ik een ‘nee, toch maar niet’ te horen, of zelfs helemaal geen antwoord. Niemand reageert enthousiast op mijn aanbod om gratis voor hem of haar te werken. Is dat niet vreemd? Ik vind het wel. Maar ik weet nu stilaan dat het nu eenmaal zo is en dat ik maar beter daarmee kan leren leven.

    En toch… toch besluipt me onwillekeurig het gevoel dat het ook anders kan, dat ik wel degelijk nog iets kan betekenen voor de samenleving. Misschien is het daarom dat ik me zo verbeten op het lezen gestort heb, zeg maar studeren. En op het schrijven, want zo kan ik de kennis die ik opdoe en de inzichten die ik verwerf ten goede laten komen van jou, lieve lezeres, lieve lezer.

    Voor mensen in de herfst van het leven is dit seizoen als een donkere een spiegel, waarin we onszelf met weemoedige, ietwat meewarige blik bekijken. Wij herkennen onszelf in de natuur en putten kracht uit die verbondenheid. Maar er is een belangrijk, essentieel onderscheid. In de natuur volgt op de barre winter steeds een verrukkelijke nieuwe lente. Voor ons niet. Wanneer de laatste nacht valt, is het voorgoed voorbij voor ons. De lente is voor anderen.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    17-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De gemeentelijke hold-up

    Gemeente. Het woord valt de laatste tijd voortdurend en dat is geen goed teken. Wij leven in een tijd waarin uitsluitend het slechte nieuws de media haalt, alsof het goede nieuws het vermelden niet waard is, alsof het vanzelfsprekend is, terwijl wij veeleer de indruk hebben dat precies het goede nieuws schaars en dus sensationeel is en het slechte nieuws schering en inslag en dus afgezaagd en vervelend. Weer zeven weekenddoden? Tja, vorige week ook al en volgende week weer, wat doe je eraan…

    Onze Belgische gemeenten zitten in vieze papieren. Ze hadden hun geld belegd maar door de bankencrisis zijn ze bijna een miljard euro kwijt. In de vele nieuwsberichten daarover lijkt me een essentieel onderwerp te ontbreken: waar hadden die gemeenten dat miljard euro, toch geen peulschil, vandaan?

    Gemeenten zijn geen bedrijven. Ze dienen, zo lijkt het me, vooral om geld dat zij innen onder de vorm van gemeentelijke belastingen en een deel van de personenbelasting, uit te geven voor de werking van de gemeente, voor het welzijn van de burgers. Als zij op een bepaald moment geld op overschot hebben, zou je denken dat ze dat gaan gebruiken om het jaar daarop nog meer uit te geven of om de inkomsten, de belastingen, te verlagen. Het blijkt nu dat zij in tegendeel hun overschotten gecumuleerd hebben en belegd, om met de opbrengt daarvan hun begroting te spijzen. Zij hebben daarmee niet anders gehandeld dan elke brave huisvader of zorgzame moeder, maar is dat terecht geweest?

    Ik meen van niet. Waarom leggen gezinnen een spaarpotje aan? Vooreerst moeten zij al voldoende inkomsten hebben om een overschot te genereren nadat alle vaste en onvoorziene kosten betaald zijn, dat is een voorwaarde en een waaraan lang niet in alle gezinnen voldaan is. Maar goed, stel dat het zo is, dan is het wijs om het overschot niet aan te wenden voor nog meer consumptie en luxe, maar om een war chest aan te leggen, een reserve, een spaarpot voor als het minder goed gaat of voor uitzonderlijke grote uitgaven. Stel dat een van de kostwinners, of beide, werkeloos wordt, of werkonbekwaam, of wegvalt…

    Is dat ook zo voor gemeenten? Nee toch! Als hun begroting niet klopt, dan kunnen zij hun inkomsten zonder veel problemen verhogen door het jaar daarop de belastingen te verhogen. Dat is niet populair, maar aangezien alle uitgaven ten goede komen aan de gemeente, het volk dus, zal men daarover wellicht niet al te fel morren. Het jaar daarop kan men dan de uitgaven beter afstemmen op de inkomsten. Het lijkt dus niet nodig dat de gemeenten over grote reserves beschikken, in tegenstelling tot een gezin, dat niet zomaar zijn inkomsten kan doen aangroeien. Een gemeente heeft een vast inkomen, er komen elk jaar belastinggelden en subsidies binnen, dat is een zekerheid, een zekerheid die een gezin nooit heeft.

    Stel nu dat een gemeente zo welvarend is dat ze niet alleen alles kan doen wat ze wil voor haar ingezetenen, maar toch nog overschotten heeft. Ik denk aan de kustgemeente Knokke, waar zoveel rijk volk bijeentroept dat zelfs met zeer beperkte gemeentelijke opcentiemen de gemeentekas voldoende gespijsd is om al het nodige te doen. Vergelijk dat met bijvoorbeeld Schaarbeek, waar men een erg hoge graad heeft van werkeloosheid en vervangingsinkomens en dus relatief weinig inkomsten. Men kan een kei het vel niet afstropen. Maar goed: denk aan Knokke: de inkomsten zijn zo groot dat men overschotten heeft, men vindt geen projecten meer waaraan men het geld zou kunnen besteden. Wat doen we in dat zelfs voor Knokke onwaarschijnlijk geval? Spaarpotje dan maar.

    Als goede huisvader en moeder beleg je je spaargeld zo dat je de opbrengst en de zekerheid tegenover elkaar afweegt. Je eerste spaarcenten zal je wellicht extra veilig beleggen, zonder enig risico, op een spaarboekje of zo: geringe opbrengst, grote zekerheid. Iemand die een heel dikke portefeuille heeft, kan meer risico’s nemen: als het geld niets zou opbrengen of erger nog, zou verloren gaan, dan is dat nog niet erg, er is nog genoeg over, meer dan genoeg. Volgende keer beter.

    Wij zegden al dat een gemeente eigenlijk geen overschotten zou mogen hebben en ook geen tekorten. De begroting moet kloppen, zoals ook die van de staat en die van een huisgezin. Maar als er in een gemeente, zoals in een gezin, dan toch eens toevallige en tijdelijke overschotten zijn, dan mag en moet de gemeente die beleggen. Niet zoals een rijke ondernemer, maar als een goede huisvader: weinig risico, kleine winst. Het gaat immers niet om geld dat de gemeente zelf zou verdiend hebben, zoals de ondernemer, maar om geld dat zij heeft afgenomen van haar burgers, onder de vorm van belastingen. Het is dus ons geld, dat zij korte tijd mogen beheren, om daarna zo snel mogelijk weer een begroting in evenwicht te hebben en een zo laag mogelijke graad van belasting.

    Maar wat stellen wij vast? De gemeenten hebben massale overschotten, ten minste een miljard euro, althans in de context van de huidige problematiek van de failliete Gemeentelijke Holding en de even failliete bank Dexia. Wellicht zijn er hier en daar nog overschotten waar wij helemaal geen weet van hebben, zoals we ook niets wisten over deze gemeentelijke holding. Zij hebben die belegd, niet als goede huisvader, veilig en bescheiden, maar als zorgeloze miljonairs, in zeer risicovolle ondernemingen. We horen dat hen dividenden werden in het vooruitzicht gesteld van dertien procent, je leest het goed, dertien procent. Wanneer heb jij nog eens dertien procent gekregen van je bank? Dergelijke winsten zijn alleen maar mogelijk als er enorme risico’s genomen worden, dat is duidelijk. Een onderneming of een land dat bereid is om dertien procent te betalen voor een lening, moet wel zeer wanhopig zijn, of onvoorstelbaar overmoedig en in beide gevallen totaal onbetrouwbaar.

    De gemeenten hebben van hun overschotten een systeem gemaakt, een enorme war chest, een fantastische spaarpot, niet voor onvoorziene omstandigheden, maar om stelselmatig de jaarlijkse begroting te spijzen, bovenop de belastingsinkomsten. Dat is ethisch zeer bedenkelijk: wij betalen immers geen belastingen om enkele burgemeesters daarmee te laten spelen op de beurs! Belastingen moeten altijd minimaal zijn, niet meer dan absoluut noodzakelijk.

    Zolang het goed ging, was er geen vuiltje aan de lucht. De gemeenten konden in een eigen beleggingsclubje kapitalistje spelen en grote winsten maken, eerst en vooral voor het clubje zelf, voor de raad van bestuur van de holding en voor al het personeel. En vervolgens ook voor de gemeenten zelf. Maar ze hebben de fouten gemaakt die elke beginnende amateur maakt. Als professionele beleggers zoals grootbanken al kunnen failliet gaan, dan zouden kleine spelers zoals een stelletje burgemeesters van kleine en middelgrote Belgische gemeenten beter moeten weten dan zich op het gladde ijs van de haute finance te wagen. Met grote heren is het kwaad kersen eten. Het is een samenloop van omstandigheden, zegt men nu, maar dat is het altijd. Als het niet regent, is het goed weer. Maar vroeg of laat regent het, onvermijdelijk. Professionele beleggers weten dat je op zeer lange termijn moet rekenen, dat je alleen mag spelen met geld dat je niet nodig hebt, dat je niet al je eieren in één korf mag leggen, dat je nooit naar de raad van bankiers mag luisteren…



    Onze burgemeesters hebben hoog spel gespeeld en ze hebben verloren. Ze hebben niet hun maar ons geld verloren, waarvoor wij hard gewerkt hadden en dat zij ons ten onrechte en onnodig hadden afgenomen als belasting. Dat is diefstal, niet van de rijken, maar van elke burger die zijn belastingen en contributies betaalt.

    De gemeenten zijn niet alleen hun jaarlijkse dividenden kwijt, die waren ze al misgelopen na de vorige crisis, toen was er alleen nog geld voor bonussen voor de topmanagers, zij die ons geld verspeelden door onverantwoorde risicovolle beleggingen. Ze krijgen niet alleen geen interesten meer, ze zijn ook het kapitaal kwijt, de spaarpot is leeg, de aandelen en obligaties die ze ermee gekocht hadden, zijn niets meer waard, nu niet, straks niet en wellicht nooit meer. De schuldenaars zijn zelf immers ook failliet, ze zijn ook in vereffening, ze hebben zoveel geleend en aan zo’n hoge interest, dat ze onmogelijk hun schulden kunnen afbetalen, dat wil zeggen dat ze niet alleen geen interest kunnen betalen op hun leningen, maar dat ze ook het kapitaal niet meer kunnen terugbetalen, omdat ze het niet meer hebben, omdat ze het uitgedeeld en opgesoupeerd hebben, omdat landen als Griekenland, Portugal, Spanje en zelfs Italië op te grote voet geleefd hebben, omdat hun begroting jaar na jaar niet klopte, omdat ze voortdurend en structureel meer uitgaven dan ze inkomsten hadden en het verschil bijlegden met geld dat ze leenden, zonder enig vooruitzicht op of zelfs maar bedoeling van terugbetaling.

    Onze spaarpot is opgedaan door mensen in het zuiden van Europa, omdat hun politici hun begroting vervalst hebben. Niet toevallig waren dat vaak socialistische politici, die keer op keer verkozen werden omdat ze de uitkeringen verhoogden en de belastingen verlaagden, de oudste en zekerste verkiezingstruc ter wereld. Vandaag blijkt uit een enquête dat in Antwerpen (maar niet alleen daar, allicht) de allochtonen massaal links stemmen. De mensen met de minste kansen en die het meest rekenen op uitkeringen weten zeer goed waar de wind vandaan komt. Alleen maken ze zich (terecht) bijzonder weinig zorgen over begrotingen, die van de gemeenten, de gewesten of de staat, of die van Europa, of van de wereld. Het zijn anderen die zich daarover moeten buigen en ervoor zorgen dat het niet helemaal fout loopt.

    Wie zal dat betalen, wie heeft zoveel geld? Wie heeft zoveel ping-ping-ping en wie heeft dat besteld? Dat was een populair liedje in mijn jeugd. Het is vandaag ook weer de vraag. Het antwoord is zeer eenvoudig: jij en ik. Wie anders? De begroting van de staat moet uiteindelijk kloppen en wij moeten ze doen kloppen. Het is bij ons dat men terecht kan, alleen bij ons, omdat wij de enigen zijn die geld verdienen, die als het ware geld ‘maken’ door onze arbeid. Zelfs als men de verantwoordelijkheid voor het debacle zou leggen bij die mensen die ervoor verantwoordelijk zijn, in de gemeenten, de holdings, de banken, spaarkassen, verzekeringsinstellingen, vakbonden en corporaties die het verderfelijk spelletje hebben meegespeeld, dan nog zal men moeten vaststellen dat zij het geld niet (meer) hebben om te betalen voor het feest. Het is op, het is weg, elke zuur verdiende cent, aan de salarissen en bonussen van al de onbekwame en malafide tussenpersonen en aan de leningen die ze hebben toegekend aan notoir onbetrouwbare schuldenaars.

    Wie kan er dan nog de begroting redden? De eeuwige melkkoe, de belastingbetaler, de werkende mens, de spaarder, de rentenier. Niet de uitkeringsgerechtigden, daar valt niets te rapen en niet de ondernemers, want die moeten kapitaal genereren en de tewerkstelling verzekeren, die mogen we niets in de weg leggen. Arcelor-Mittal maakt miljarden winst per jaar maar betaalt slechts enkele honderden euro’s aan belastingen. Jij en ik dus, de gewone man en vrouw. De ene zal het wat harder voelen dan de andere en hier bij ons kunnen we nog wel wat hebben, zelfs als we moeten inleveren zullen de meesten onder ons nog niets tekort hebben, er zal alleen tijdelijk een stukje minder luxe zijn. Maar er zullen zeker mensen zijn die harde keuzes zullen moeten maken en niet alleen over de bestemming van hun tweede of derde vakantie per jaar. Ik hoop dat die zich binnenkort in het stemhokje zullen herinneren wie er verantwoordelijk is voor deze nieuwe aderlating: de mensen die wij verkozen hadden om ons geld goed te besteden.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    04-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dexia, o Dexia!

    Lang geleden, toen de mensen nog praatten en geen e-mails of blogs schreven, zette ik samen met mijn eerste echtgenote de eerste stappen in onze kapitalistische maatschappij. We werkten allebei en hadden dus elke maand wat overschot. Dat ging op een spaarrekening, maar welke? We gingen even informeren bij de Algemene Spaar- en Lijfrentekas, die we allebei nog kenden van in de lagere school, toen we met bedrukte meetlatjes en rode spaarpotjes maar nog meer door de school zelf aangespoord werden om te sparen, op een heus spaarboekje, waarop de minuscule bedragen van één frank zorgvuldig werden ingeschreven, samen met de nog veel minusculere interesten. Het onthaal in het kantoor was onvriendelijk, de voorwaarden oninteressant. Blijkbaar was de hele actie erop gericht om goedkoop geld te (laten) verzamelen en dat zo goed en zo lang mogelijk bij te houden zonder ervoor te betalen en er zo zelf de winsten van op te strijken.

    We vonden dan als vanzelf de weg naar BAC, de bank van de Belgische christelijke arbeidersbeweging. Het was een bescheiden instelling, helemaal in de stijl van de andere poten van de christelijke zuil, meer een coöperatieve, een volksspaarbank dan een ‘echte’ bank, zoals de Generale Bank. Dat wekte vertrouwen en dat is nooit beschaamd in de vele jaren dat we daar klant geweest zijn. Je kon er terecht voor alle courante transacties en je kreeg er goed advies. Zo hoorden we daar het eerst dat er een interessante verkaveling was in Holsbeek. We hebben bij BAC geleend voor de grond, daarna voor de bouw van het huis. We namen er een levensverzekering, we deden er aan pensioensparen, de kinderen hadden er een spaarrekening die bij allerlei gelegenheden aangevet werd. We kochten er onze eerste spaarbons en onze eerste obligaties. Als we vreemde valuta nodig hadden voor onze buitenlandse vakanties, dan vonden we daar de beste wisselkoers. De bedienden aan het loket kenden ons en wij hen, het waren mensen zoals wij. De directeur woonde in een verkaveling bij ons in de buurt.

    Na mijn echtscheiding nam ik een eigen bankrekening bij Kredietbank, die hadden een kantoor in de buurt van mijn werk, dat was handig. Ik zal hier niet ingaan op mijn ervaringen met die bank, dat is een ander verhaal.

    Toen ik op pensioen ging, wou ik mijn geldzaken in orde brengen. Ik had mijn groepsverzekering gekregen en er was het pensioensparen en hier en daar nog wat op spaarrekeningen. Waarom dat niet consolideren en zien of we niet wat betere voorwaarden konden krijgen? Mijn eerste bezoek ging naar BAC, dat intussen BACOB en daarna Dexia geworden was. Het kantoor was nog op de oude plaats, maar was nu onherkenbaar veranderd, helemaal verbouwd, erg luxueus, glas, metaal en marmer, koel en indrukwekkend. Om de directeur te zien moest je een afspraak maken. Ik werd door hem ontvangen met alle egards, kopje koffie in zijn prachtig modern kantoor, een aantrekkelijke man, een dertiger, chique pak, wit hemd met manchetten en gouden manchetknopen, dure das, dure schoenen, opzichtig duur polshorloge, dure vulpen, dure bril, zonnebankbruin, net van bij de kapper. Een lange en ingewikkelde uitleg met veel geleerde woorden, maar gebracht met een grote zelfzekerheid. Natuurlijk zou men mijn geld goed beheren, voor klanten met een zeker vermogen (dat klonk goed, voor mijn bescheiden spaarpot) deed men iets speciaals, een vorm van private banking: gepersonaliseerd beheer van mijn kapitaal(tje), met vooruitzicht op aanzienlijke winsten en een verwaarloosbaar risico. En ook wat extraatjes: we kregen meteen gratis kaarten voor een toneelvoorstelling.

    Het was zeer aanlokkelijk en overtuigend. Er kon niets verkeerd gaan. En toch, toen ik thuiskwam en nog even nadacht over mijn ervaring bij het nieuwe Dexia, zei mijn hart me: nee, Karel, niet doen. En ik heb het niet gedaan. Ik heb mijn bescheiden spaarcenten verspreid over enkele kleine banken met een kantoor hier in het dorp, op spaarboekjes met een kleine interest en zonder enig risico.

    Dexia heeft sindsdien vele ups en downs gekend. Ze gingen bijna op de klippen met de bankencrisis, enkele jaren geleden. Vandaag is het weer zover. Het aandeel leed nog maar eens een verlies van maar liefst dertig procent op één dag en de dag is nog niet voorbij… Jongens wat ben ik blij dat ik toen niet op hun voorstel ben ingegaan! Mijn appeltje voor de dorst, mijn zekerheid voor mijn oude dag zou verschrompeld zijn, om nog te zwijgen van het hartzeer en de ongerustheid bij al het slechte nieuws, jaar na jaar.

    Waarom heb ik toen nee gezegd? Ik heb het me dikwijls afgevraagd. Ik ben geen financieel genie, ik heb me nooit veel met bankzaken beziggehouden. Het was dus geen weloverwogen beslissing met kennis van zaken, helemaal niet. Maar ik voelde me niet op mijn plaats in dat koele, onpersoonlijke moderne gebouw, ik vertrouwde de yuppie mooiprater niet, ik verstond niets van zijn verhaal over afgeleide producten en ik schrok van risico’s die hij minimaliseerde. Dit was niet meer de volksbank die ik had gekend, dit was big business. Wie betaalde het gloednieuwe pompeuze kantoor, wie de ongetwijfeld aantrekkelijke wedde en de bonussen van de directeur, de extraatjes en de persoonlijke service? Ik natuurlijk. Dat was het dat me toen deed afknappen en dat doet het nog steeds.

    Wat is er met de grootbanken aan de hand? Ik weet het niet, ik weet nog altijd niets over de financiële markten of de economie, ik begrijp daar echt niets van. Maar ik zie wel dat die banken overal in onze steden en dorpen luxueuze kantoren hebben, dat ze in de grote steden en de hoofdstad monumentale gebouwen hebben neergepoot, dat de CEO’s wedden hebben die ik me zelfs niet meer kan voorstellen, dat ze bonussen krijgen die ik niet anders kan omschrijven dan als obsceen. Dat ze verschrikkelijk veel kosten moeten hebben met al die gebouwen, al dat personeel, al die geleasede wagens, al die reclame. Dat ze hun bedrijf runnen met slechts één doel: winst maken, snel en veel. Dat ze risico’s nemen, enorme risico’s. Met het geld van hun klanten.

    Maar gelukkig niet met het mijne. Ik zal niet rijk worden van mijn spaarpotje, maar ik ben er zeker van dat het er morgen nog is en wat er overschiet als ik doodga, dat is voor mijn kinderen en kleinkinderen.

    Ik dacht dus dat ik veilig zat en dat ik het, achteraf bekeken, niet zo kwaad had gedaan voor een absolute leek. Maar nu blijkt dat niet echt het geval te zijn. De grootbanken dreigen failliet te gaan, ze bezwijken onder hun eigen gewicht, hun kostenstructuur en hun onverantwoorde risico’s. De nationale overheden kunnen dat niet laten gebeuren, zegt men, wij, dat wil zeggen de belastingbetalers moeten de banken redden. Ik word dus toch gerold, al ben ik geen klant van de banken die blijkbaar moeten gered worden.

    Die redding overigens moet niet één keer, maar telkens weer. Kijk, dat begrijp ik niet. Je zou denken dat als de staat een bank redt, die ook een serieuze bolwassing krijgt, dat er koppen rollen, dat men de misbruiken, de goede sier, de arrogantie en de onverantwoorde risico’s aan banden zou leggen, dat we terug zouden gaan naar de bescheiden maar efficiënte volksbanken, waar mensen met een overschotje hun centen konden deponeren en mensen die een huis bouwen een lening krijgen, een transactie waar iedereen wel bij vaart, zonder er rijk of arm van te worden.




    Ik althans heb geen verandering gezien. De banken zijn nog steeds gehuisvest in paleizen en de best gerestaureerde huizen in elk dorp en elke stad. Ze overspoelen ons dagelijks met reclame voor ingewikkelde producten zonder ons de kleine lettertjes uit te leggen. Ze sponsoren nog altijd kunst en cultuur en sport. Ze leven nog altijd op even grote voet. De bonussen zijn nog altijd obsceen, de wedden en de ontslagvergoedingen van de topbankiers eveneens. Dexia beweert om het uur op de VRT-radio dat ze mijn topbank zijn, terwijl het aandeel keldert en de Belgische on-regering zich buigt over een rampscenario.

    Ik weet niets van financies af. Maar ik denk dat ik wel weet waarom Dexia vandaag weer eens aan de rand van de afgrond staat. Ik weet immers waarom ik mijn spaarcenten destijds niet aan hen heb toevertrouwd.

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    02-10-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Cultuur

    Enkele dagen geleden drukte ik hier mijn verwondering uit over het feit dat het biologisch leven op aarde erin slaagt om al de verworven genetische informatie op te slaan in elk van zijn cellen en die zo door te geven bij de voortplanting. Als je dat vergelijkt met wat er gebeurt eens een mensenkind geboren is, dan valt pas op hoe merkwaardig dat is. Een pasgeboren kind is totaal hulpeloos en sterft na zeer korte tijd indien men het aan zijn lot overlaat, het heeft op zichzelf geen enkele overlevingskans. Het duurt zo ongeveer twintig jaar voor een mens geschikt is om zelfstandig een plaats in te nemen in de maatschappij.

    Je ziet het spectaculaire verschil: in een zaadcel en een eicel zit alle informatie om een mens te maken. Die ‘kennis’ wordt automatisch overgedragen, gewoon door het fysisch proces. Het gaat daarbij niet om zomaar enkele algemene instructies, maar om een enorme hoeveelheid kennis, die uiterst complex en ongelooflijk gedetailleerd is en een grote mate van betrouwbaarheid heeft. Als je dat vergelijkt met bijvoorbeeld de informatie die opgeslagen zit in de computers die de robotten in een autoassemblagebedrijf aansturen, dan zit in elke cel wellicht veel meer informatie dan in alle bedrijfscomputers ter wereld samen. Bovendien is de genetische informatie zelfsturend: er is geen enkele invloed van buitenaf nodig om het proces in gang te zetten, te controleren en bij te sturen. Voeding alleen en een geschikt milieu is voldoende. Met al de computers ter wereld zijn we nog lang niet in staat om iets te produceren dat zo complex is als de mens; we komen zelfs nog niet in de buurt. De natuur is ver vooruit op de mens.

    Bij elke mens die geboren wordt, wordt het volledig menselijk genoom mee overgedragen. Elke mens begint waar de vorige was, op hetzelfde evolutionair niveau. Al de verworvenheden van miljarden jaren leven op aarde blijven moeiteloos behouden. De ogen die in de mens ontwikkeld zijn, de handen, de hersenen, alles: met een beetje geluk is elke nieuwe mens een zo goed als perfect exemplaar, klaar voor gebruik. Je hoeft een baby niet te leren om zijn ogen te gebruiken of zijn handen of zijn hersenen, of zijn spijsverteringsstelsel. Enkele details wel: het duurt enige tijd voor we onze blaas en onze stoelgang kunnen controleren, voor we kunnen praten. Maar niet lang!

    Vergelijk dat nu allemaal eens met alles wat we niet genetisch hebben meegekregen. Praten is een goed voorbeeld: hoewel we van bij de geboorte alles in huis hebben om te kunnen praten, duurt het enkele jaren voor er iets verstandigs uit komt. Lezen duurt nog langer: zeven jaar eer we ermee beginnen en pas na enkele jaren gaat het vlot. Schrijven is nog moeilijker. De letters vormen gaat aanvankelijk erg moeizaam en stuntelig, het duurt enkele jaren voor we ons handschrift gevonden hebben. Maar wat we schrijven is meestal onbelangrijk en weinig origineel. Voor de meeste mensen komt daarin nooit enige verandering: ze kunnen wel schrijven maar ze doen het niet of node. Een heel kleine minderheid schrijft vaak en veel en min of meer origineel. Een nog kleiner aantal mensen schrijft zo goed dat men ze leest. En slechts enkelen bereiken een grote bekendheid en erkenning. Daaraan zie je hoe moeilijk dat proces is.

    Als cultuur, want daar gaat het om, in de ruimste betekenis van het woord, zo efficiënt zou overgedragen worden als ons genetisch materiaal, dan zou Einstein op de eerste dag na zijn geboorte al zijn relativiteitstheorie gedebiteerd hebben. Proust zou meteen begonnen zijn aan zijn Recherche, Picasso aan Guernica, Spinoza aan de Ethica, Sjostakovitsj aan zijn symfonieën en Haydn aan zijn strijkkwartetten…

    Je ziet wat ik bedoel. Cultuur is een andere dimensie van de mens, een die niet erfelijk is, die niet genetisch overgedragen wordt. Als je een Chinees kind na de geboorte vrijwel onmiddellijk zou overbrengen naar de Inuit op Groenland, zou het geen Chinees spreken maar Inuit. Onze twee Indische adoptiekinderen zijn net zo Vlaams als onze biologische kinderen.

    In de ongeveer twee miljoen jaar dat onze soort aan cultuur doet, vanaf de eerste primitieve instrumenten, hebben we ontdekt hoe we kennis kunnen overdragen op een niet-erfelijke manier: door de verworven kennis door te geven, door anderen te leren wat wij kennen of kunnen. In die lange periode is er aanvankelijk een belangrijke gelijklopende evolutie geweest: enerzijds ontwikkelde de mens nog vrij aanzienlijk op genetisch gebied, de echte homo sapiens duikt pas 200.000 jaar geleden op, de moderne mens is maar 50.000 jaar oud. De cultuur hield min of meer gelijke pas met de fysische kenmerken en mogelijkheden van de mens. Hoe groter en sterker de hersenen werden, hoe meer ze gebruikt werden. De echte beschavingsexplosie begon pas toen de mens zijn volledige fysische ontwikkeling had doorgemaakt. Het is ook dan dat het aantal mensen spectaculair toeneemt: de mens is fysisch aangepast aan vele omgevingen en beschikt ook over het verstand om te overleven en zich te verspreiden en verbreiden.

    Beschaving, cultuur is veel moeilijker over te dragen dan de genetische kenmerken. Het is een precair gebeuren, er kan zoveel fout gaan, er kan zoveel kennis verloren gaan doordat één bepaalde persoon sterft zonder dat die de specifieke kennis waarover hij of zij beschikt, heeft kunnen doorgeven. Sommige beschavingsgegevens worden ooit een keer ergens ontdekt en verspreiden zich dan razendsnel omdat ze zo succesvol zijn, zoals het wiel. Maar sommige beschavingen in Midden- en Zuid-Amerika hebben nooit zelf het wiel ontdekt, hoewel ze natuurlijk wel de ronde vorm kenden en zelfs met de bal speelden. Andere zijn zeer lokaal en worden angstvallig bewaakt, zoals het vervaardigen van zijde of porselein. Hoe minder mensen een bepaalde kennis hebben, hoe groter het risico dat ze verloren gaat.

    Cultuur is voor de moderne mens even belangrijk als zijn genetische informatie. Wij kunnen ons niet voorstellen wat er van een kind zou geworden indien het na de geboorte volledig verstoken zou zijn van alle, werkelijk alle beschavingsgegevens. Er zijn omzeggens geen voorbeelden van dergelijke ‘wilde kinderen’, precies omdat ze zo weinig overlevingskansen hebben. Het is vrijwel onmogelijk voor een mens om op te groeien buiten alle beschaving, hoewel de concrete beschavingsgraad zeer verschillend kan zijn en ook vele vormen kan aannemen. Een kindsoldaat in het oosten van Kongo heeft een andere cultuur dan de dochter van de eerste minister van een Europees land. Wij leven in een beschaafde wereld, in een cultuur. Ik bedoel daarmee niet dat die beschaving, die cultuur volmaakt is, verre van. Beschaving is een relatief begrip, het is veeleer beschrijvend dan normatief. De beschaving is alles wat de mens kenmerkt, maar dat niet genetisch overgedragen wordt. Dat kan, bijvoorbeeld in het oosten van Kongo, een zeer beperkte, zeer agressieve en wrede en in onze ogen weinig verheven ‘cultuur’ zijn, maar het is een vorm van beschaving.

    Genetisch materiaal wordt meestal bijna ongewijzigd doorgegeven, omdat het op een zeer eenvoudige manier gebeurt, gewoon door de celdeling. Cultuuroverdracht daarentegen is veel bewerkelijker, we moeten er veel meer moeite voor doen. Het kan ook alle vormen aannemen en het kan alle kanten uit, er is geen vaste norm, er is niet een bepaalde cultuur die vastligt voor iedereen, zoals in het menselijk genoom, dat maar geringe afwijkingen toelaat, bijvoorbeeld de huidskleur en enkele andere niet-essentiële lichaamskenmerken. Niemand weet precies wat er belangrijk is in cultuur en wat niet. Het is iets dat we voortdurend uitproberen, een tijdje gebruiken en dan weer verwerpen. Er lijkt een vooruitgang te zijn, zeker op technisch en technologisch gebied, maar er zijn ook elementen die behouden blijven. De piramiden van Gizeh wekken nog steeds onze bewondering, maar de bloedige religieuze gebruiken bij het afsterven van de farao’s zijn nu ondenkbaar. Cultuur ligt niet vast. Er zijn vandaag drie tot zesduizend talen, maar slechts enkele wereldtalen. Er zijn geen twee mensen die dezelfde cultuur hebben, of dezelfde opvatting over beschaving. Een van de meest geliefkoosde bezigheden van cultuurexperts is het discussiëren over de vraag wat cultuur is.

    Maar het lijdt geen twijfel dat de moderne mens een beschaafde mens is, een cultuurmens, iemand die leeft in een beschaving, in een cultuur. Dat bepaalt ons net zo goed en net zo sterk als ons genetisch materiaal. Wij moeten relatief weinig moeite doen om ons genetisch materiaal veilig te stellen. We leren snel dat bepaalde stralen schadelijk zijn voor ons erfelijk materiaal, maar voor de rest zijn er weinig concrete bedreigingen, de natuur heeft zich in die miljarden jaren goed beveiligd tegen het verlies of de beschadiging van de genetische informatie. Helemaal anders is het met onze beschaving. Als een mens geboren wordt, beschikt hij voor de volle honderd procent over al de genetische informatie, maar nul procent van de beschavingsgegevens. Elke mens moet helemaal van nul vertrekken. Wij beschikken bij onze geboorte wel over al de kenmerken en al de middelen, maar cultuur moet elk van ons opnieuw verwerven. Elk doet dat binnen de perken van de eigen mogelijkheden en binnen de eigen culturele context.

    Wij leven niet lang. Kinderen die vandaag geboren worden, hebben een levensverwachting van ongeveer tachtig jaar. Slechts ongeveer dertig tot veertig jaar daarvan zijn echt nuttige jaren. Eerst is er een lange leertijd, tot bijna dertig jaar in veel gevallen. En na de op alle vlakken meest vruchtbare periode volgt (hopelijk) een vrij lange rustperiode. We hebben dus weinig tijd om cultuur te verwerven en om er iets mee te doen. De meesten onder ons zijn in dat proces niet zeer actief. We nemen deel aan het culturele leven, maar op een vrij passieve manier: er zijn meer lezers dan schrijvers, meer kunstliefhebbers dan kunstenaars, meer melomanen dan muzikanten, meer mensen die een huis bouwen of kopen dan architecten, meer zieken dan artsen, meer stemgerechtigde burgers dan politici enzovoort. Er zijn heel weinig filosofen en nog minder moralisten of ethici. Het aantal mensen dat op een grensverleggende, bepalende of invloedrijke manier in het beschavingsproces betrokken is, is erg gering. De rol van enkelingen kan dus ongemeen belangrijk zijn, ten goede of ten kwade. Stalin, Hitler, Pol Pot, Sadam Hoessein. Mohammed, Luther, Spinoza, Diderot, Gandhi (het lijkt gemakkelijker om het ene lijstje te maken of aan te vullen dan het andere…).

    Als de beschavingsoverdracht niet goed geregeld is, dan loopt het verkeerd af. In Vlaanderen was de negentiende eeuw er een van armoede, zowel lijfelijk als intellectueel. De scholingsgraad was uiterst laag, de deelname aan de ‘hogere’ (Franstalige) cultuur zo goed als afwezig, de invloed van geloof en bijgeloof overal sterk aanwezig. In Duitsland nam het Nazisme de hele cultuur over en bepaalde hoe alles moest gebeuren, op basis van een verderfelijke ideologie. Hetzelfde gebeurde in de communistische wereld. In de Derde Wereld, zoals in de Vierde, ontbreekt het vaak aan de meest elementaire beschavingselementen: voldoende en verscheiden voedsel, drinkwater, hygiëne, gezondheidszorg, schoolse opvoeding, hoger onderwijs, eerbare werkomstandigheden en werkgelegenheid. Armoede of de concentratie van de macht en de middelen bij enkelen zijn de doodsteek voor beschaving. Democratie vormt altijd en overal het beste milieu.

    Cultuur begint bij het individu, maar straalt af op de samenleving. Als we de opvoeding van het individu verwaarlozen of mensen uitsluiten, of de opbouw en de werking van de samenleving niet zo regelen dat iedereen kansen krijgt, dan kan het ergste gebeuren, dat hebben we meegemaakt in de twintigste eeuw, dat maken we ook vandaag mee.

    We weten dus wat ons te doen staat. En hoe het niet moet. Dat is al iets.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    23-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ronnie

    Je ziet iemand een nagel in de muur kloppen en plots gebeurt het: hij slaat op zijn duim! Aaaaai! En nog enkele krachtwoorden. En je eigen reactie? Je maakt onbewust een geluid alsof je zelf op je vinger had geklopt, je schudt je hand alsof die getroffen was, je kijkt om je heen en trekt een bedenkelijk gezicht.

    Als je nog niet wist wat empathie was, dan weet je het nu: het vermogen om je in te leven in de gedachten en gevoelens van iemand anders. Het is een spontane reactie waarbij we ons onwillekeurig in de plaats stellen van de andere en als het ware zelf de pijn voelen die hij of zij voelt. We staan er niet bij stil, maar dat is in feite een vreemde reactie. Wij voelen immers helemaal geen fysieke pijn als iemand anders op zijn vinger klopt. Maar we kunnen niet anders dan zo reageren. Zelfs als we zoiets zien op de televisie hebben we die reactie, het hoeft niet eens in het echt te zijn, zo sterk is ons empathisch gevoel. Wij beelden ons voortdurend en onweerstaanbaar in hoe het zou zijn als ons zou overkomen wat wij bij anderen zien gebeuren. We proberen voortdurend te weten wat er omgaat in de mensen in onze omgeving en we zijn daar bijzonder goed in. Dat maakt het samenleven doenbaar.

    Probeer je nu even in te beelden dat het niet zo zou zijn.

    Je zoontje klopt met een hamer op zijn vingers en schreeuwt het uit: je staat erbij en je kijkt ernaar, maar het doet je niets. Je ziet voor je ogen een verkeersongeluk gebeuren en je rijdt gewoon verder alsof er niets aan de hand is. Je bekijkt de tv-beelden van de hongersnood in Somalië en je bent niet geschokt door het beeld van uitgemergelde stervende kinderen.

    We kunnen het ons werkelijk niet voorstellen. Hoe kan iemand zo onmenselijk zijn!

    Empathie is menselijk, het is een vereiste voor het mens-zijn. Het is ons aangeboren, het is algemeen menselijk. Het zit in onze genen. Dat is letterlijk zo: de mens is zo geëvolueerd dat in elke nieuwe mens die geboren wordt, dat empathisch vermogen ingeplant aanwezig is. Dat komt omdat de mens al heel vroeg is gaan samenleven in kleinere groepen: de familie, de clan, het dorp… Samenleven veronderstelt dat je rekening houdt met de andere. Mensen die omwille van hun genetisch profiel toevallig heel gevoelig waren voor het leed en het plezier van anderen hadden dus een evolutionair voordeel: zij waren meer geschikt om samen te leven. Bij de voortplanting waren het dus de mensen met dat genetisch kenmerk die de beste kansen hadden. Na honderdduizend jaar natuurlijke selectie is empathie een genetisch kenmerk van De Mens.

    Wil dat ook zeggen dat iedereen empathisch is, of even empathisch? Evident niet. Ons genetisch materiaal is een zaak, maar wat we ermee doen is iets anders. We hebben allemaal een neus en een reukzin, maar er zijn allerlei neuzen en de reukzin is bij de ene duidelijk beter ontwikkeld dan bij anderen. Je hebt zelfs mensen die niets ruiken, wegens een genetisch defect of een fysiek letsel. Je kan je natuurlijke begaafdheden ontwikkelen door oefening, zoals een muzikant of een schilder, of je kan ze verwaarlozen of negeren.

    Een mens is ook geen automaat. Wij zijn geen slachtoffers van ons genetisch materiaal. Wij hebben ook elk onze persoonlijke geschiedenis en die speelt een even belangrijke rol als onze genen. Wij worden geboren in een gezin, in een dorp of stad, in een land, op een bepaald ogenblik. Wij maken van alles mee en dat bepaalt in grote maten wie wij zijn, wat onze natuurlijke aanleg ook is.

    Het is dus een samenspel van vele factoren, genetische zowel als die uit onze persoonlijke geschiedenis. Zowel in het ene als in het andere geval kan er behoorlijk wat fout gaan.

    Mensen planten zich voort en geven aan elk nieuw exemplaar al de genetische informatie mee die nodig is om er een complete moderne mens van te maken. Het specifieke resultaat van miljoenen jaren menselijke evolutie wordt integraal doorgegeven. Elk kind heeft van bij de conceptie al de informatie in zijn cellen voor zijn verdere evolutie, er hoeft niets meer aan toegevoegd te worden. De foetus zal zich zelfstandig ontwikkelen, zonder enige nieuwe genetische inbreng van de moeder; die zorgt wel voor de voeding en kan op die manier wel een invloed hebben, door ondervoeding of door alcoholgebruik, roken, drugs of medicatie, of zelfs stress. Maar bij de overdracht van het genetisch materiaal kan het ook goed fout gaan. Een aanzienlijk aantal bevruchte eicellen wordt nooit voldragen precies omdat de juiste genetische informatie niet aanwezig is. Ook bij voldragen zwangerschappen zijn er afwijkingen: geen twee kinderen zijn identiek, ze verschillen allemaal en geen klein beetje. Dat kunnen opvallende maar onschuldige afwijkingen zijn, zoals blauwe ogen, ros haar of flaporen, het resultaat van erfelijke eigenschappen. Soms zijn het echte defecten: er ontbreekt een arm of een voet, een kind wordt blind of doof geboren, met een hazenlip, een open rug of het syndroom van Down.

    Het is ook mogelijk dat er defecten zijn in het genetisch materiaal die niet meteen lichamelijk merkbaar zijn. Autistische kinderen zien er niet anders uit dan andere. De afwijking die wel degelijk genetisch en lichamelijk is, bijvoorbeeld in de hersenen, blijkt pas wanneer ze opgroeien, uit hun gedragingen. En zo zijn er talrijke genetisch bepaalde zogenaamd mentale afwijkingen. Vroeger dacht men dat die op een of andere manier in onze ‘geest’ aanwezig waren. Nu weten wij dat het gaat om defecten in onze hersenen. Dat maakt het mogelijk om sommige van die defecten ongedaan te maken of hun invloed te beperken, door chirurgische ingrepen of door medicatie, therapieën en begeleiding.

    Er zijn ook defecten in de hersenen die nooit tot uiting komen. Ik zei het al, wij zijn niet het willoze slachtoffer van ons genetisch materiaal, of toch niet altijd. Het syndroom van Down heb je of je hebt het niet, maar het kan ook zijn dat je wel een ernstige afwijking hebt in je hersenen, maar dat je daar zelf geen weet van hebt en dat ook niemand anders dat merkt. Twee personen kunnen dezelfde afwijking hebben, terwijl ze toch maar manifest wordt in een van de twee gevallen.



    Men heeft vastgesteld dat psychopaten een heel specifieke hersenstructuur vertonen. Maar ook anderen hebben dat zelfde genetisch kenmerk, terwijl ze een volmaakt normaal leven leiden. Hoe komt dat? Uit onderzoek is gebleken dat het de persoonlijke levensomstandigheden zijn die daarvoor bepalend zijn. Iemand die geboren is met de typische genetische kenmerken van psychopathie, maar die opgroeit in een voorspoedig en gelukkig gezin, met liefde omringd, met ruime ontwikkelingskansen, die geen tegenslagen heeft, geen dramatische ervaringen meemaakt, heeft zeer weinig kans om ooit te ontdekken dat hij of zij eigenlijk genetische ‘voorbestemd’ is om een psychopaat te zijn. De afwijking in de hersenen zal nooit vastgesteld worden, tenzij bij een toevallige screening van de hersenen. Iemand met dezelfde kenmerken, maar die al in de moederschoot de nadelige invloed van zijn omgeving moest ondergaan, die nadien in een disfunctioneel gezin terechtkomt, mishandeld wordt en seksueel misbruikt en geen kansen krijgt, die heeft een grote kans om psychopathisch gedrag te vertonen, dat heeft men vastgesteld door uitvoerig onderzoek bij misdadigers.

    De twee factoren moeten dus aanwezig zijn, de genetische afwijking en de persoonlijke levensomstandigheden, om bepaalde gedragingen te veroorzaken.

    Het kan zijn dat er een defect is bij de overdracht van het genetisch materiaal dat de empathie veroorzaakt. We weten niet precies waar en hoe dat gebeurt, we kunnen alleen maar achteraf vaststellen uit iemands gedragingen dat hij of zij geen ‘normale’ empathie vertoont. Het is zelfs mogelijk dat de afwijking onmogelijk fysisch kan vastgesteld worden, zelfs niet door een gedetailleerde hersenscan met de meest geavanceerde medische apparatuur. Hoe dan ook, er zijn personen die een lager empathisch vermogen hebben dan anderen. Men kan dat voorstellen als een curve die gaat van zeer uitgesproken over normaal tot vrijwel volledig afwezig, van nul tot tien bijvoorbeeld. Psychologen kunnen dat onderzoeken aan de hand van nauwkeurige experimenten, die echter slechts een statistische nauwkeurigheid en voorspelbaarheid hebben.

    Het is niet gemakkelijk om ons een persoon voor te stellen met een dergelijk totaal gebrek aan inlevingsvermogen. Wat doet dat met een baby, met een peuter, een puber, een volwassene? Wat als daar nog allerlei negatieve omgevingselementen bijkomen?

    Enerzijds hebben we dus een ‘normale’ mens, iemand die niet opvalt, er is voor de rest immers niets aan de hand, de persoon kan intelligent zijn, charmant, behulpzaam, artistiek begaafd of goed in wiskunde, noem maar op. Alleen in bepaalde omstandigheden zal men misschien iets merken, maar dat is zelfs helemaal niet zeker. We moeten immers bedenken dat de persoon in kwestie er zich niet van bewust is dat hij of zij iets mist, of toch niet precies wat. Voor hem of haar is de eigen persoonlijkheid normaal, wij hebben de sterke neiging om te denken dat het de anderen zijn die ‘anders’ zijn. Iemand zonder empathie kan zich niet eens voorstellen wat dat is, zoals je aan een blinde niet kan uitleggen wat zien is en kleur en perspectief en licht…

    Zo iemand zal zich zo goed en zo kwaad als het gaat aanpassen aan zijn omgeving, zal proberen om zich te conformeren, aan de verwachtingen te beantwoorden, zoals wij dat allemaal doen. Maar het zal in dat geval niet gemakkelijk zijn. Waar een normale mens in zijn persoonlijke ontwikkeling geholpen wordt door zijn emoties, vooral zijn empathie, moet de emotioneel gehandicapte persoon voortdurend imiteren en alles veinzen. Als iedereen spontaan medelijden vertoont met het slachtoffer van een ongeval of natuurramp, moet Ronnie, laten we hem even zo noemen, goed opletten wanneer ze dat doen, hoe dat gebeurt, welke gelaatsuitdrukking men gebruikt, wat men zegt en dan hetzelfde doen. Hij weet niet wat afgrijzen is, hij wordt niet misselijk bij het zien van bloed, hij heeft geen bepaalde gevoelens als hij een mes vast neemt of een bijl of een pistool. Hij moet voortdurend faken en weet dat hij op elk moment door de mand kan vallen. Zo iemand wordt heel gauw erg goed in het doen alsof.

    Maar diep in zichzelf weet hij na enige tijd dat er iets aan de hand is. Hij speelt het spel wel en is er zelfs heel goed in. Wat de anderen onbewust doen, doet hij bewust en dat geeft hem een voordeel: hij kent al de truken en past ze moeiteloos toe op zijn nietsvermoedende omgeving, hij is een handige misleider, een eersteklas manipulator. Hij kan zich uitstekend voordoen voor wat hij niet is. Maar hij kan daarmee uiteindelijk geen vrede nemen. Hij wil ook zichzelf zijn, zoals hij echt is, zonder faken. En zonder empathie. Maar dat kan niet, dat is maatschappelijk onaanvaardbaar, asociaal. En dus moet het in het verborgene. Ronnie ontwikkelt naast zijn innemende verschijning en zijn normaal professioneel en sociaal leven een alternatief bestaan, waarin hij echt zichzelf kan zijn, zonder al de leugens waartoe de maatschappij hem verplicht. Hij wil de grenzen verkennen van een leven zonder empathie.

    Ronnie is overdag een brave leraar en een goede huisvader, een geliefde figuur in de plaatselijke verenigingen. Maar ’s nachts als de wereld slaapt is hij rusteloos en gaat hij op pad. Ongehinderd door de normale menselijke scrupules en remmingen en tezelfdertijd gedreven door alle andere menselijke driften en verlangens dwaalt hij rond op zoek naar bevrediging. Er is een eerste incident, aarzelend nog, onzeker. Als dat ongemerkt en dus onbestraft blijft, wordt hij stoutmoediger. Zijn jarenlange ervaring als misleider en manipulator komt hem nu goed van pas. Het wordt een spannend, opwindend en verslavend spel. Hij slaagt erin om zijn intense tweede leven verborgen te houden voor iedereen. Het is vooral seksueel geweld dat hem ophitst en bevredigt. Hij gaat daarin steeds verder en op een keer overschrijdt hij even moeiteloos de laatste grens als ooit de eerste.

    Moeiteloos, zeg ik. Ronnie heeft immers geen gevoelens die hem ervan zouden weerhouden om iemand seksueel te misbruiken, fysiek of mentaal pijn te doen of zelfs te vermoorden, noch schuldgevoelens achteraf die hem zouden kunnen bewegen om niet opnieuw te beginnen. Weet hij dan niet dat het niet mag? Natuurlijk wel. Hij leeft in een maatschappij met wetten, regels, afspraken, gewoonten en taboes. Hij is intelligent en weet wat van hem verwacht wordt en overdag volgt hij de regels feilloos. Maar hij doet het zonder overtuiging, als een spel, theater. Het is niet zijn echte leven, hij doet maar alsof. Hij heeft een ander leven, waarin die regels niet gelden, waarin ze zinloos zijn, omdat ze geen indruk maken op hem. Wij deinzen terug voor geweld omdat we de pijn van onze slachtoffers voelen. Hij voelt die niet. Het is niet dat hij die gevoelens verdringt of ontkent, nee: hij heeft ze gewoon niet, zoals een blinde niet kan zien, een dove niet kan horen. Dat is zijn schuld niet, hij kan er niets aan doen. Hij kan zich zelfs niet voorstellen hoe het is om die gevoelens te hebben. Voor hem is weten dat iets verboden is echt geen gegronde reden om het niet te doen. In zijn abnormaliteit staat hij boven de wetten van het normale.

    Bovendien voelt hij zich fataal gedreven door wat hij heeft meegemaakt sinds zijn prilste jeugd. Het ontluikende gevoel van totaal anders te zijn. De ontelbare incidenten, de strijd om aanvaard te worden zoals hij is, de hopeloze pogingen om zich aan te passen, om te zijn zoals de anderen. De vernederingen, de lijfstraffen, het misbruikt worden, het harteloze brutale geweld, de afwezigheid van vriendschap en liefde en tederheid. Dat is niet weg te denken. Dat is altijd bij je.

    Op een dag is Ronnie dan toch opgepakt. Hij heeft snel bekend, alles. Of toch bijna. Het stond in alle kranten, de tv-zenders brachten het nieuws in al zijn gruwelijkheid. En vandaag begint zijn proces.

    Ik stel me vragen. Men bestempelt hem als een lustmoordenaar en op een of andere manier stoort en kwetst me dat. Men behandelt hem alsof hij inderdaad een doodgewone vriendelijke leraar is, die daarnaast ook moordt en verkracht. Ik kan niet uit het oog verliezen dat Ronald Janssen geen ‘normale’ man is, maar iemand met enerzijds een ongemeen ernstig genetisch emotioneel defect en anderzijds met een gewelddadig verleden dat in combinatie met dat defect in vrijwel alle gevallen leidt tot de afschuwelijke misdaden die hij heeft begaan.

    Is hij dan onschuldig? Natuurlijk niet: hij heeft het gedaan, daar is geen twijfel aan, het is bewezen en er is zijn bekentenis. Verdient hij dan geen straf? Natuurlijk wel: de maatschappij moet zich beschermen tegen dergelijke misdaden en de dader definitief uit de samenleving verwijderen. Wist hij niet wat hij deed? Wist hij niet dat het verkeerd was? Natuurlijk wel. Wel dan?

    Ik blijf met vragen zitten. Zou hij die misdaden ook begaan hebben indien hij een normaal empathisch vermogen zou gehad hebben? En een gelukkige jeugd? Kan iemand zoals hij anders handelen dan hij gedaan heeft? Ik weet het niet, maar ik denk van niet. Het forensisch psychologisch onderzoek van dergelijke misdadigers wijst in die richting. We moeten vaststellen dat alle criminele psychopaten zowel een typische genetisch bepaalde hersenstructuur vertonen en daarnaast ook een sterk traumatische negatieve persoonlijkheidsontwikkeling hebben doorgemaakt. Betekent dat ook dat alle personen met deze kenmerken noodzakelijk en onvermijdelijk criminele psychopaten moeten worden? Ik weet het niet, de statistieken zijn wat ze zijn; het is niet mogelijk om de hele wereld te testen om te zien of er hier of daar toch geen mensen zijn met al de kenmerken van de psychopaat maar die het in de praktijk toch niet geworden zijn.

    Wij weten niet hoe het is om op te groeien en te leven zonder empathie en met een geschiedenis als slachtoffer van pijn en geweld en vernedering. Wij weten niet of een mens zich ooit kan onttrekken aan die onheilspellende omstandigheden, of het mogelijk is om vanuit die hel op eigen kracht of met de steun van anderen de weg te vinden naar normale menselijke emoties en rationaliteit en zo naar normale menselijke verhoudingen. We weten niet eens wie die mensen zijn, we kunnen jarenlang naast hen leven zonder enig vermoeden.

    Het besef dat Ronnie, Ronald Janssen geen ‘normale’ mens is, doet me nadenken over wat normaal zijn betekent, over wat het betekent om mens te zijn, normaal of niet.

     

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    14-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Politici: idealisten of poenscheppers?

    Men wil ons laten geloven dat politici nobele idealisten zijn die zich zonder enige berekening opofferen om onzelfzuchtig het land te dienen. Juist. En Sinterklaas bestaat echt en rijdt in december met een wit paard over de daken.

    Onze Vlaamse politici wijzen graag met een beschuldigende vinger naar de Mobutu’s, Kabila’s en Kagame’s van deze wereld: corrupte uitbuiters van hun eigen volk met vette bankrekeningen in het buitenland. Maar is het ooit anders? Wie hier bij ons in de politiek gaat, is uit op een goed betaalde baan. In het parlement voeren zij (slecht) theater op, in de regering doet men wat de partij beslist vanuit electorale berekening. Het eigenlijke denkwerk gebeurt door de medewerkers, door vet betaalde studies en door peperdure ingehuurde specialisten.

    België maakt een constitutionele crisis door. Vlaanderen is op vele punten al een onafhankelijke staat en wil verder gaan op die weg, ongehinderd door arrogante Franstalige Brusselaars en mismeesterde Walen. Helaas, het lukt maar niet, we zitten in een impasse. We slagen er niet meer in om een nationale regering te vormen en we verzuimen het om een gesprek te beginnen tussen de gemeenschappen over de boedelscheiding. De Franstalige minderheid weet dat ze daarbij niets te winnen heeft en alles te verliezen. Wat vermogen een miljoen Brusselaars en 3,5 miljoen Walen tegen 6 miljoen Vlamingen in een echte federale staat? Ze hebben enkel iets te betekenen zolang we een unitaire staat zijn, waarin ze van alles de helft kunnen opeisen en hun nefaste politieke beslissingen kunnen opdringen aan de meerderheid van een bevolking die hen niet verkozen heeft.

    Stilaan beginnen de Vlaamse politici in te zien dat het einde nabij is. De coryfeeën, de ‘leiders’, de grote stemmenkanonnen verlaten als ratten het zinkende schip en zoeken wanhopig een uitweg, het liefst zo goed mogelijk betaald. Ze worden PR-man voor de Belgische Brouwers, CEO van de katholieke zorgsector, provinciegouverneur, Europarlementslid, lid van de Europese Commissie, president van de Europese Unie en nu ook vicepresident van de OESO, een functie waarvan we het bestaan nooit vermoed hebben en die wel speciaal geschapen lijkt om voormalige nationale politici op te vangen, zoals honderden andere wazige maar lucratieve functies. Denk aan het voorzitterschap van de NATO, van de Eurozone, van het IMF, om nog te zwijgen over de vele postjes bij de UNO en zijn onderdelen. Dat het om goed betaalde postjes gaat moge blijken uit het feit dat sommigen zelfs (onder enige druk van het publiek) een afscheidspremie van 300.000 euro kunnen weigeren. Een nationale derderangs figuur kan het tot president van Europa brengen, met een jaarlijkse wedde van een half miljoen euro. Leterme krijgt nu ook zijn 'bekroning' (zie foto).



    Politici zijn mensen. Er zitten wellicht enkele idealisten bij, maar die leren het gauw af. Daarna gaat het om geld, macht, aanzien. En seks, blijkbaar. Zoals bij iedereen. Laten we dus niet meer doen alsof: niks idealisten, niks opofferen. Gewone mensen zoals jij en ik. In het beste geval. In het slechtste: ordinaire poenscheppers.

    Het ziet er niet goed uit voor België. Des te beter voor Vlaanderen!


    Categorie:samenleving
    Tags:politiek
    12-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Geen morzel gronds!

    Wij zijn zo vriendelijk geweest, lang geleden, om aan de Franstaligen die in de Vlaamse randgemeenten rond Brussel kwamen wonen, tijdelijk enkele faciliteiten toe te kennen: op hun verzoek zouden we hen de officiële Nederlandstalige teksten, zoals kiesbrieven, ook in het Frans bezorgen. Tijdelijk, weliswaar, tot ze voldoende Nederlands zouden geleerd hebben om te begrijpen wat er op een kiesbrief staat. Dat kan niet erg moeilijk zijn en dus dachten we dat die faciliteiten hooguit enkele maanden zouden duren. Of misschien enkele jaren.

    We hebben ons vergist. Die Franstaligen waren helemaal niet van plan om Nederlands te leren. Ze eisen het recht op om eentalig Franstalig te zijn, waar ook in België. De faciliteitengemeenten zijn intussen sterk verfranst, in sommige gemeenten stemt meer dan 80% voor Franstalige lijsten. Er is geen sprake meer van uitdovende faciliteiten, men eist nu de aanhechting van die zes Vlaamse gemeenten bij Brussel. Men wil met andere woorden de taalgrens aanpassen.

    Als we een louter pragmatisch standpunt innemen, dan volgen we de unanieme Franstalige politici en geven we die zes gemeenten op. Voor elke rechtgeaarde Vlaming is dat echter ondenkbaar. Toen we destijds de taalgrens vastgelegd hebben, hebben we al veel water in onze wijn moeten doen, alleen maar om de grenzen van ons grondgebied veilig te stellen voor verdere verfransing. Door flagrant misbruik van ons vertrouwen is die er tersluiks toch gekomen. En nu wil men dat officieel maken. De Franstalige Brusselaars willen zes Vlaamse gemeenten annexeren.

    Dat kan niet, nu niet meer. We hebben lijdzaam toegezien hoe men ons in de loop van de geschiedenis steeds weer geschoffeerd en beroofd heeft, maar vandaag is Vlaanderen de facto een zelfstandige, welvarende en zelfbewuste staat. Niemand kan ons nog een morzel gronds ontfutselen, zeker de Franstalige Brusselaars niet, die ons al zo lang misprijzen en vernederen, terwijl ze slechts een kleine minderheid uitmaken in het gefedereerde België.




    Er is een politiek akkoord in de maak waarbij wij ons recht op zelfbestuur, ook in Halle en Vilvoorde, zullen moeten betalen door de trouweloze Franstalige Brusselaars gelijk te geven: Vlaams grondgebied afstaan en hun arrogante eisen inwilligen.

    Ik wil hier een voorspelling doen: wie een dergelijk akkoord goedkeurt, ondergraaft de fundamenten van de Belgische staat, of wat daarvan overblijft.

    Bij de vorige regeringsonderhandelingen heb ik voorspeld: ofwel hebben we een regering, maar geen staatshervorming, ofwel een staatshervorming, maar dan komt er geen regering. Vandaag is het zo: hebben we geen regering en ook geen staatshervorming.

    Ik herhaal mijn voorspelling: als de onderhandelaars tot een staatshervorming komen die zij allen aanvaarden, zal die in de praktijk onwerkzaam zijn en zal een regering die daarop gebouwd is, het niet lang uithouden, net zoals de vorige. Indien ze erin slagen een regering te vormen, dan zal dat er een zijn die geen echte staatshervorming tot stand brengt.

    In beide gevallen blijven we met de problemen zitten en radicaliseren we de Vlaamse bevolking, tot de enige Vlaamse partij de volstrekte meerderheid heeft en eindelijk doet wat moet: België splitsen en Brussel en de randgemeenten terug Vlaams maken.

    Nie pleuën! Vlaanderen, let op uw zaak!


    Categorie:samenleving
    Tags:politiek
    11-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.9/11 in perspectief

    Vandaag is het tien jaar geleden dat er in de Verenigde Staten van Amerika aanslagen gepleegd werden op het Pentagon en op de Twin Towers van het World Trade Center. In de aanloop naar de herdenking zijn al de hele vorige week alle nieuws- en duidingprogramma’s daaraan gewijd. Deze morgen nog hoorde ik op de radio de gebeurtenissen van toen omschrijven als het begin van een nieuw hoofdstuk in de wereldgeschiedenis. De commentaren van tien jaar geleden en die van vandaag hebben één gemeenschappelijk kenmerk: ze zijn schromelijk overdreven.

    Want laten we eerlijk zijn. Het aantal slachtoffers op Amerikaanse bodem schat men op ongeveer drieduizend. De materiële schade was zeer aanzienlijk. Dat is natuurlijk verschrikkelijk. Maar als we dat vergelijken met wat er gebeurd is in de nasleep van die aanslagen, dan verandert het perspectief toch enigszins.

    Er zijn in Irak sinds het begin van het conflict al 4474 Amerikaanse militairen gesneuveld. Officieel zijn er 33.143 militaire gewonden, van wie velen zeer ernstig. Het werkelijke aantal gewonden bij het leger ligt waarschijnlijk rond de 100.000.

    Het aantal gedode Irakezen schat men op anderhalf miljoen.

    In Afghanistan zijn er al bijna drieduizend militairen van de coalitie gesneuveld. Bij de burgerbevolking vielen ten minste tienduizend dodelijke slachtoffers.

    Over de materiële schade in die beide landen zullen we het niet hebben, maar ze is zeker vele keren groter dan de schade van de aanslagen in Amerika, zelfs als we rekening houden met de plaatselijke levensstandaard.

    De kosten voor de Amerikaanse belastingsbetaler van de militaire interventies sinds 11 september 2001 belopen vier biljoen dollar. Om duidelijk te maken hoeveel dat is, moeten we even het verschil uitleggen tussen de benaming voor grote getallen in Amerika en Groot-Brittannië enerzijds en Europa anderzijds. Bij ons gaat het als volgt: miljoen, miljard, biljoen, triljoen, waarbij er telkens drie nullen bijkomen. De Angelsaksische reeks is million, billion, trillion, quadrillion, quintillion. Reporters en luisteraars doen er dus goed aan om goed op te letten bij het vertalen van grote bedragen in dollars. In het Engels is de kost van de oorlogen four trillion dollars,  maar dat is in het Nederlands ‘slechts’ vier biljoen dollar, 4.000.000.000.000 dollar.

    9/11 was een belangrijke gebeurtenis. Het zijn echter vooral de gevolgen van de aanslag die wereldwijd ingrijpend zijn geweest in mensenlevens en materiële schade, veel meer dan de directe consequenties van de aanslagen zelf. Voor die gevolgen zijn niet de daders verantwoordelijk, maar zij of wij die erop gereageerd hebben. Irak had niets te maken met de aanslagen. Al Qaida is internationaal actief en mag niet vereenzelvigd worden met de Taliban, al zijn er natuurlijk wel banden tussen de twee.

    De aanslag was voor de daders niet het begin van een oorlog tussen de Islam en het Westen, maar een terroristische aanslag zoals allerlei organisaties die overal ter wereld plegen en helaas wellicht zullen blijven plegen. Zelfs de meest drastische veiligheidsmaatregelen, die de Verenigde Staten van Amerika bijna in een politiestaat naar Sovjet-model dreigden te veranderen, zijn niet afdoende om dergelijke aanslagen te verhinderen. Als wij zien met welk gemak de 9/11 aanslagen konden voorbereid en uitgevoerd worden in Amerika zelf, dan moeten we toegeven dat zoiets ook nu nog steeds mogelijk is en mogelijk zal blijven. In Irak en op verscheidene andere plaatsen zijn er elke dag mensen die zichzelf opblazen en zoveel mogelijk onschuldige omstanders ombrengen. Wij slagen er niet in om dat te verhinderen, omdat we ons concentreren op het onderscheppen van de daders, in plaats van ons af te vragen wat de oorzaken zijn van die onmenselijke daden.

    Dat is ook de fout die Amerika en zijn bondgenoten maken. Wij (want wij zijn er ook bij, helaas!) zien al wie niet met ons is als vijanden die moeten uitgeroeid worden, of toch zeker ontwapend of anders onschadelijk gemaakt. Wij beseffen niet dat het probleem niet de wapens zijn (die we overigens zelf fabriceren en verkopen), maar de gedachten, de ideeën van de mensen die de aanslagen plannen en plegen. Wij moeten ons afvragen waarom ze dat doen. Indien er goede of begrijpelijke redenen zouden zijn, bijvoorbeeld een al te grote kloof tussen rijk en arm, dan moeten we aan die oorzaken werken. Indien het om ideologische of religieuze motieven gaat, moeten we hen proberen te overtuigen dat de redenen ongegrond of vals zijn, ofwel een samenlevingsmodel vinden waarin ideologisch en religieus anders gemotiveerde groepen toch vreedzaam naast elkaar kunnen leven.

    Er zullen altijd mensen met een zieke geest zijn die de maatschappij belagen, zoals onlangs nog in Noorwegen. Het ideologisch terrorisme dat wij sinds de Tweede Wereldoorlog meemaken, is een ander verschijnsel. De aanvallers van 9/11 waren niet geestesziek.



    Wij moeten dat proberen te begrijpen en erop reageren met een minimum aan geweld en maatregelen die onze eigen vrijheid inperken. De echte antwoorden zijn van economische, sociale, ideologische en religieuze aard.

    Luister vandaag naar de grote verklaringen, lees de commentaren. Je zal vaststellen dat die een gans ander verhaal vertellen. Stel je dan eens deze eenvoudige vraag: waarom?

     

     


    Categorie:samenleving
    Tags:politiek
    26-07-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Anders Behring Breivik en de 1000-jaarstorm

    Ken je Flanders Today? Het is een elektronisch weekblad van de Vlaamse overheid, in het Engels en het Frans. Op 24 maart van vorig jaar verscheen daar een interessant artikel over de 1000-jaarstorm, een storm zoals er maar om de duizend jaar een voorkomt, over de gevolgen ervan voor onze kust en hoe we ons erop kunnen voorbereiden. Klik hier als je dat artikel wil lezen in het Engels: http://www.flanderstoday.eu/content/thousand-year-storm

    Vooruitziend zijn is een van de meest typische kenmerken van de mens. Als er iets is dat ons van de dieren onderscheidt, dan wel dit: met ons verstand kunnen we, op basis van wat we weten, ons gebeurtenissen voorstellen die zich eventueel zouden kunnen voordoen. We kunnen anticiperen op de feiten en ons op die manier wapenen tegen het onheil. Dieren kunnen zich alleen maar proberen aan te passen aan de dingen wanneer ze zich gebeuren; ze kunnen ten hoogste de tekenen herkennen die erop wijzen dat er iets op til is, bijvoorbeeld dat de herfst in aantocht is. Maar zij kunnen zich niet indekken tegen een 1000-jaarstorm.

    Is het zinvol dat we dat doen? De Vlaamse overheid meent van wel, zelfs als dat miljoenen euro’s kost en ook als de plaatselijke bevolking het er niet mee eens is. De lokale tegenstanders denken vooral aan hun persoonlijk voordeel op korte termijn, niet aan de catastrofe die over duizend jaar misschien zou kunnen gebeuren. Ze vergissen zich in ieder geval op dit punt: een storm van die omvang kan hen morgen al overvallen.

    Laten we nog een stap verder gaan. Het is zeer goed denkbaar dat een enorme asteroïde inslaat op aarde, met fatale gevolgen. Wetenschappers hebben nauwkeurig berekend hoe groot de kans is dat het gebeurt en wat de gevolgen zouden zijn, afhankelijk van de grootte van de asteroïde, haar soortelijk gewicht, de snelheid waarmee ze hier aankomt, de plaats van de inslag enzovoort. Veel minder aandacht gaat naar de maatregelen die we zouden kunnen treffen om ons tegen een dergelijke calamiteit te beschermen. Het is immers zeer de vraag of dat wel mogelijk is. Enkele jaren geleden, in 1998 was er een SF-film over dat onderwerp, Armageddon, waarin men probeerde om de asteroïde op te blazen of van haar koers te doen afwijken voor ze ons bereikte. Maar dat is sciencefiction, fictie dus en geen wetenschap. We kijken wel uit naar asteroïden, maar we bereiden ons niet concreet voor op een fatale botsing, terwijl die nochtans niet denkbeeldig is.

    Als we deze twee kwesties, de 1000-jaarstorm en het Armageddon-scenario bekijken, dan zien we dat wij in het beoordelen van dreigingen rekening houden met verscheidene factoren, maar vooral met de kans dat het onheil ons persoonlijk treft, omdat we in de buurt van het gevaar zijn, omdat de kans dat het tijdens ons leven gebeurt reëel is. Als dat niet het geval is, dan is het een ver-van-mijn-bedshow.

    Hoe groot is de kans dat je het slachtoffer wordt van een terroristische aanslag waarbij vele tientallen doden en nog veel meer gewonden vallen?

    Het hangt ervan af. In Irak en Afghanistan is dat de dagelijkse realiteit. In België en Nederland is de kans toch wel uiterst gering. In Noorwegen…

    En toch gebeurt het en dan is de wereld geschokt. Maar de schokgolf verzwakt naarmate hij uitdijt over de wereld. In heel Scandinavië was er een minuut stilte enkele dagen na de aanslagen in Oslo en op het eiland Utoya. Hier bij ons was er wat sensatiezieke mediabelangstelling, maar die kon het nieuws over de Tour de France of de Gentsche Fieste niet overschaduwen. In Irak zal men wellicht de schouders ophalen, in Afghanistan zegt men misschien: nu voelen jullie het ook eens! Over enkele dagen, wanneer de laatste doden begraven zijn, verglijden de vreselijke beelden van de doden en de gewonden en van de uitdagende moordenaar weer naar de achtergrond en weet niemand nog wat Utoya was, behalve enkele quizfanaten die erop rekenen dat ze die vraag over enkele maanden allicht voorgeschoteld krijgen.

    Wij zijn heel goed in het vergeten. Het is een emotioneel beveiligingsmechanisme. Als we al het onheil en het leed waarmee de media ons overspoelen in het centrum van onze aandacht zouden houden, in de veronderstelling dat we dat zouden kunnen, dan zouden we gek worden.

    Net zo met risico’s. Vandaag zullen er op onze Belgische wegen drie doden vallen. Zeven mensen zullen zelf een einde maken aan hun leven. In totaal sterven er elke dag 274 mensen in België. Elk jaar sterven hier ongeveer 25.000 mensen aan kanker, één op vier van alle overlijdens, in 80% van de gevallen ten gevolge van roken. En toch rookt één op drie Belgen ouder dan 15 elk dag. We nemen voortdurend risico’s, zelfs enorme risico’s, tegen alle beter weten in. Tabak en alcohol en andere drugs zijn zo vernietigend, dat we alle redenen hebben om ze te verbieden en de productie ervan uit te roeien, wereldwijd. Maar dat doen we niet. We lezen geen statistieken, we leren niet uit onze nare ervaringen en we wissen de herinnering aan schokkende gebeurtenissen uit ons geheugen, zodat we er geen rekening moeten mee houden.

    In 1995 liet Timothy McVeigh, een 28-jarige Amerikaanse oorlogsveteraan, een bom ontploffen in het centrum van Oklahoma City; er waren 168 doden en meer dan 700 gewonden. De bom die Anders Behring Breivik op 22 juli 2011 liet ontploffen in Oslo was op net dezelfde manier gemaakt: met kunstmeststoffen die je ook vandaag nog overal vrij kan kopen. De buren van Breivik hadden wel opgemerkt dat hij veel mest kocht maar die niet uitreed, dat hij zijn boerderij verwaarloosde, maar niemand die aan een aanslag dacht, terwijl het scenario ons achteraf uiterst voorspelbaar lijkt.

    Op 11 september 2001 vlogen twee lijnvliegtuigen tegen de Twin Towers in New York.

    Wij mensen reageren emotioneel op de dingen. De gebeurtenissen in Oklahoma, New York en nu ook weer in Oslo en op Utoya schokken ons. Plots zien we in dat zoiets mogelijk is, ook hier bij ons. Het gevaar komt dichterbij, het risico is reëel en dus willen we ons ertegen beschermen. Wij eisen maatregelen, niet straks maar nu, dringend en drastisch.

    De directe gevolgen van de aanslag op 9/11 waren verschrikkelijk: vele doden en gewonden, enorme materiële schade. Maar de gevolgen van de reacties van de Amerikaanse regering waren nog veel groter: de luchtvaart werd wereldwijd voor een hele periode zo goed als onmogelijk; de burgerrechten van de Amerikanen werden in belangrijke mate teruggeschroefd; Amerika viel Irak en Afghanistan militair aan, met honderdduizenden slachtoffers, onder wie ook duizenden Amerikanen. En waarom? Om het Amerikaanse volk te beschermen tegen terroristische aanslagen?

    Hoe groot is de kans dat ergens ter wereld een aanslag als die van 9/11 nog eens zou plaatsvinden, zelfs als men geen énkele maatregel zou nemen om dat te verhinderen? Hoe groot de kans dat er in Amerika een tweede Tim McVeigh zou toeslaan? Hoe groot de kans dat er in Noorwegen nog eens 68 jongeren neer gekogeld worden door een waanzinnige schutter? Hoeveel mensen sterven er elk jaar ten gevolge van terroristische aanslagen in het Westen? Hoe groot is de kans dat een 1000-jaarstorm de Belgische kust raakt?

    Indien Amerika al het geld dat men heeft gespendeerd om de herhaling van 9/11 te voorkomen, had besteed aan de grootste doodsoorzaken in de nationale statistieken, voornamelijk kanker en andere bestrijdbare en vermijdbare ziekten, dan had men niet alleen de honderdduizenden mensenlevens gered die zo nutteloos verloren gegaan zijn in Irak en Afghanistan, maar ook miljoenen andere op korte en lange termijn door de verbetering van de gezondheidszorg. Maar zo redeneren regeringen niet. Zij kennen de statistieken wel, maar ze weten dat ze bij het vastleggen van de prioriteiten in de eerste plaats rekening moeten houden met de emoties van de mensen bij de concrete gebeurtenissen zoals het drama van 9/11. Zij weten dat je niet mag reageren zoals de goedlachse burgemeester van Brussel, die de moord op een toevallige getuige van een roofoverval van de hand deed als een fait divers. Statistisch had hij gelijk, maar emotioneel en politiek was zijn reactie een onaanvaardbare en onbegrijpelijke flater.

    Dat is de vraag die zich stelt: hoe reageren we op gebeurtenissen zoals het onvoorstelbaar bloedbad op Utoya? We verwachten dat de reactie in proportie is met de enormiteit van de gebeurtenissen. Na de tsunami in 2004 reageerde de hele wereld met massale geldinzamelingen en een globaal tsunami- alarmsysteem. Op de aardbeving in Haïti in 2010 volgden aanzienlijke humanitaire solidariteitsacties. Na de kernramp in Fukushima besliste Duitsland meteen om zeven kerncentrales meteen stil te leggen en om op korte termijn helemaal af te stappen van kernenergie.

    Blijkbaar hebben we rampen nodig om ons te overtuigen om die maatregelen te treffen die we louter met ons gezond verstand of op basis van de statistieken wel zouden moeten maar in de praktijk nooit zouden nemen. In Nederland zou men nooit het Deltaplan hebben uitgevoerd, ten koste van vele miljarden, zonder de Grote Overstroming van 1953, die 1836 levens eiste en tienduizenden tijdelijk dakloos maakte. Nochtans was men al herhaaldelijk gewaarschuwd door voorgaande stormen en door de voorspellingen van wetenschappers. Dat is een voorbeeld van hoe het eigenlijk zou moeten: een beheersbaar risico met de gepaste middelen onder controle brengen.

    Maar meestal reageren we anders, zoals Amerika na 9/11: men neemt maatregelen die helemaal niet in verhouding staan met de feiten, zoals de oorlogen in Irak en Afghanistan en de invoering van een quasi politiestaat in het meest vrije land van de wereld. Bovendien verkleinen de maatregelen het concrete risico helemaal niet en zijn de gevolgen zelfs averechts: er zijn veel meer Amerikanen gedood door de reacties dan door de aanslag, om nog te zwijgen van al de collateral damage, de onschuldige burgerslachtoffers en de verzetsstrijders. In Nederland heeft men de facto verhinderd dat de overstroming van 1953 zich nog een keer zou voordoen. In Amerika heeft men de kans op 9/11 alleen maar vergroot.

    Hoe gaat Noorwegen reageren? Door een massale strijd tegen het terrorisme, van links of van rechts, van fundamentalistische christenen of van fanatieke moslims? Gaat men ingrijpende beperkende maatregelen nemen in een traditioneel zeer tolerante maatschappij, tegen een risico dat men in feite toch nooit kan uitsluiten, namelijk het irrationele extreme geweld van een waanzinnige? Gaat men de strategie van Anders Behring Breivik en van George Bush overnemen, namelijk de gewelddadige maar uitzichtloze strijd tegen een vermeende vijand, de moslimdreiging? Kunnen we het geweld wel vermijden? Het kan nog een miljoen jaren duren eer we alle wapens uit de wereld verbannen hebben, maar ook dan zal Kaïn nog altijd zijn broeder Abel kunnen doodslaan. Niet het geweld moeten we bestrijden, maar de oorzaken van het geweld.

    Er is inderdaad een alternatief. De Noorse eerste minister verwoordde het spontaan en vol overtuiging: we moeten op dit extreme geweld reageren met nog meer democratie, nog meer openheid, nog minder ongelijkheid in onze maatschappij. Dat is de beste strategie op korte maar vooral op langere termijn. Het is bovendien de minst kostelijke in mensenlevens en middelen en de meest efficiënte. Maar het is vooral de meest menselijke en emotioneel de meest bevredigende. Ze brengt vrede en verzoening in de harten in plaats van haat en wraak.

     

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    07-07-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Werkoverleg




    Ik wil nog even doorgaan over het thema dat ik gisteren aansneed en waarop ik enkele positieve reacties kreeg. In een daarvan merkte iemand op dat de bijdrage die een werknemer betaalt om lid te worden van een vakbond, fiscaal aftrekbaar is. Stel dat je in een belastingsschaal komt van ongeveer 40%, wat niet zo uitzonderlijk is. Op je lidgeld of contributie van 120 euro krijg je dan via je belastingsbrief 40% of 48 euro terug. Voeg daarbij de 80 euro die je van je werknemer krijgt als vakbondspremie, dan krijg je dus 128 euro terug op je uitgave van 120 euro. Merkwaardig inderdaad.

    Maar er is een aspect van de vakbondswerking die ik onderbelicht heb gelaten, namelijk het werkoverleg. Zowel privébedrijven als de overheidsinstellingen hebben een typische piramidale structuur: de top beslist, het middenkader voert de beslissingen uit en de basis doet wat haar opgedragen wordt. Bedrijven zijn zelden of nooit democratieën. Er is een gezagsstructuur en die vindt haar weerslag in de verloning, de bezoldiging: wie het hoogst staat in de gezagsstructuur, aan de top van de piramide, verdient het meest. Als arbeider heb je zo goed als niets te vertellen in je bedrijf en je loon is vele malen kleiner dan dat van je bazen.

    Dat zorgt voor problemen, want niet iedereen aan de top is zich bewust van de concrete problemen die zich aan de basis stellen. De beslissingen die men op het hoogste niveau neemt, hebben vaak al dan niet voorziene negatieve gevolgen voor de werknemers. Feedback vanuit de basis en het middenkader is ook voor het bedrijf wel degelijk belangrijk. Zo kan men immers de praktische problemen aanpakken die zich stellen bij het omzetten van beleidsbeslissingen in concrete richtlijnen op de werkvloer.

    Maar juist door die piramidale gezagsstructuur van de bedrijven ontbreekt het vaak aan overlegstructuren om die nuttige, ja noodzakelijke terugkoppeling mogelijk te maken. Er is in onze bedrijven veel te weinig werkoverleg. Heel wat werknemers die hun bedrijf genegen zijn, kunnen nergens terecht met hun zinvolle suggesties voor betere werkorganisatie, veiligheid, collegialiteit, efficiëntie, milieubewust werken, teamvorming enzovoort. De vakbonden hebben dit goed aangevoeld en hebben zich daarvoor ingezet. In grote en middengrote bedrijven zijn er verplichte vormen van werkoverleg: vertegenwoordiging van de vakbonden in de ondernemingsraden en de comités voor veiligheid en gezondheid op het werk.

    Een belangrijk en potentieel destructief nadeel van dit systeem is dat het helemaal gesyndicaliseerd is: de vakbonden hebben het werkoverleg gemonopoliseerd. De werkgevers verwijzen alle terechte vragen van werknemers voor meer inspraak naar die verplichte overlegstructuren. Werknemers zijn dus gedwongen om via die kanalen te werken, ze moeten zich wel bij de vakbond aansluiten als ze enige zeggingskracht willen hebben en zelfs als ze gewoonweg willen gehoord worden. Dit is een andere reden om aan te sluiten bij een vakbond of zelfs om délégué, vakbondsmilitant te worden, dan degene die ik gisteren heb vermeld. Ongetwijfeld is dit het geval voor veel verstandige, toegewijde, geëngageerde en sociaalvoelende werknemers.

    Er zijn echter duidelijke negatieve aspecten aan deze manier om aan werkoverleg te doen.

    Door werkoverleg te verbinden aan de vakbondswerking krijgen alle suggesties van werknemers een syndicaal tintje: de werkgevers of de directie interpreteren alle voorstellen van de werknemersdelegatie als pogingen om hun gezag te ondermijnen, om minder te moeten werken, om meer loon te krijgen en meer vakantie en andere voordelen. In werkelijkheid gaat het nochtans vaak om verstandige voorstellen die daarmee niets te maken hebben, maar alles met een betere arbeidsorganisatie of betere arbeidsverhoudingen, kwesties die evengoed of zelfs nog beter kunnen aangebracht worden door individuele werknemers, los van elke syndicale organisatie.

    In mijn ervaring althans is het zo dat de vakbonden niet de minste belangstelling hadden voor dergelijke suggesties en inderdaad enkel uit waren op het bekomen van voordelen.

    Bovendien zien werknemers die zich willen inzetten voor hun eigen bedrijf en voor hun collega’s en die zich daarvoor noodgedwongen aansluiten bij een vakbond, zich vaak verplicht om mee te werken aan de regionale, sectoriële en zelfs nationale activiteiten en acties van de vakbonden, iets waar ze in principe niet de minste belangstelling hebben. Verkozen lokale vakbondsvertegenwoordigers worden opgeroepen om mee te werken aan bijeenkomsten, studiedagen, betogingen, stakingsposten, dat alles met vrijstelling van werk in het eigen bedrijf. Dat is niet minder dan een perversie van de oorspronkelijke uitstekende en eerlijke bedoelingen van deze werknemers.

    Het duurt dan meestal ook niet lang voor dergelijke voluntaristische werknemers gedesillusioneerd afhaken. Door de directie en de werkgevers en zelfs door hun collega’s worden ze scheef bekeken omdat ze tot de vakbond behoren, ook als ze gewoon met voorstellen komen die enkel met het werkoverleg in het eigen bedrijf te maken hebben. Hun suggesties worden daarom meestal zonder meer genegeerd, terwijl ze als vriendelijke of zelfs verontwaardigde reactie van een individueel en ongebonden personeelslid misschien nog enig gehoor hadden kunnen krijgen.

    Ik ben tijdens mijn actieve loopbaan steeds een voorvechter geweest van werkoverleg, zowel onder collega’s als in gesprek met de directie. Ik ben erin geslaagd, ondank veel tegenstand van alle kanten, om daarvoor binnen het bedrijf structuren op poten te zetten met regelmatige bijeenkomsten en met informatiestromen naar de directie. Dat heeft geleid tot belangrijke hervormingen, niet in het minst in verband met de informatisering van de Leuvense universiteit en haar faculteiten en diensten. Dat heeft vele jaren van onverdroten en hardnekkige inspanningen vereist, maar vandaag beschikt de Leuvense universiteit over een geïntegreerd administratief systeem en daar doet iedereen zijn voordeel mee: studenten, bedienden, professoren en wetenschappelijk personeel en ook het publiek.

    Een voorbeeld. Toen ik de verantwoordelijkheid kreeg voor de Studentenadministratie stelde ik vast dat de wachttijden voor de inschrijving van nieuwe studenten vaak opliepen tot zeven uur, wat overigens al het geval was toen ik me voor het eerst liet inschrijven, dertig jaar tevoren, in dezelfde grauwe, onvriendelijke en ongezellige omgeving. Door overleg met collega’s en met de technische diensten zijn we erin geslaagd om dat op korte tijd te reduceren tot een gemiddelde van tien minuten, je leest het goed: tien minuten! En dat met elektronische studentenkaarten met pasfoto en met chip en met elektronische betaling, in dezelfde middeleeuwse universiteitshallen, maar nu met moderne voorzieningen en een aantrekkelijke artistieke inkleding.

    Dat alles hebben wij gerealiseerd zonder enige tussenkomst van de vakbonden, het kwam zelfs niet bij ons op om aan hen te denken. Dat toont aan dat werkoverleg niet alleen noodzakelijk maar ook perfect mogelijk is en tot fantastische resultaten kan leiden en dat het niets te maken hoeft te hebben met syndicale eisen.

    Ik betreur dan ook ten zeerste de absolute monopolisering van het werkoverleg in het syndicaal overleg, door de vakbonden én door de werkgevers en de directies. Werkoverleg en syndicale werking zouden niets met elkaar mogen te maken hebben, omdat het twee totaal verschillende domeinen zijn.

    Ik betreur evenzeer de verregaande politisering van de vakbonden. Vakbondseisen voor beter loon en betere werkomstandigheden hebben vanzelfsprekend een politieke weerslag. Wanneer men de pensioenleeftijd verlaagt of verhoogt, heeft dat een enorme weerslag op de economie en op de staatsuitgaven. Maar dat wil nog niet zeggen dat het een zuiver politiek probleem is. Ik verklaar mij nader. Een vakbondseis zou kunnen zijn: de verlaging van de pensioenleeftijd bij personen die zwaar fysiek werk doen. Dan zet men zich in voor een specifiek probleem van een concrete groep van mensen. Wanneer wij als land of als verenigd Europa een algemene beslissing nemen over de pensioenleeftijd voor alle werknemers, dan is dat daarentegen een louter politiek probleem, dat evident een sociale weerslag heeft, maar een dat gesteund is op een afweging tussen wat wenselijk en billijk is enerzijds en wat economisch mogelijk is anderzijds. En dat is geen syndicaal probleem, meen ik en in dat gesprek moeten de vakbonden zich terughoudend opstellen en de politiek zijn werk laten doen. In een democratie is het immers de politiek die de grote lijnen van het beleid vastlegt en niet drukkingsgroepen zoals de vakbonden en de werkgeversorganisaties of andere lobby’s.

    Men moet met andere woorden steeds een correct onderscheid maken tussen de politiek, het syndicaal overleg en het werkoverleg. De algehele vermenging van deze drie aspecten van onze samenleving die we vandaag meemaken is er mede de oorzaak van dat het maatschappelijk overleg op alle punten vastloopt. De politieke partijen zijn geïnfesteerd door de vakbonden, de werkgeversorganisaties en andere belangenorganisaties. De vakbonden terroriseren bedrijven en verhinderen vruchtbaar werkoverleg op de werkvloer en maken zich zelfs schuldig aan intimidatie, pesterij en grove mishandeling van kwetsbare collega’s. En de werknemer staat erbij en kijkt ernaar en wordt wanhopig van al die onzin en klopt zijn uren en denkt aan zijn gezin en zijn hobby. Maar de werkgever, even wanhopig en om dezelfde redenen, geeft het op en pakt zijn biezen naar de lagelonenlanden. Straks hebben we hier geen werknemers meer, geen werkgevers en geen bedrijven, alleen nog staatsinstellingen en vakbonden. Dat is wat zij zouden willen, blijkbaar. Dat is wat ze hadden in de vroegere communistische dictaturen.

    We weten hoe het daar afgelopen is.

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    06-07-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Waarom ik geen syndicalist ben.



    Waarom ik geen syndicalist ben?

    Tijdens mijn veertigjarige loopbaan aan de Leuvense universiteit heb ik op geen enkel ogenblik de positieve invloed ervaren van de syndicale vertegenwoordiging die daar nochtans aanwezig was. Dat de vakbond (enkelvoud! In de beginjaren was het ondenkbaar dat er een andere dan de katholieke vakbond zou ‘opkomen’…) dat die vakbond, zei ik, aanwezig was, merkten we enkel op wanneer de vierjaarlijkse syndicale verkiezingen in aantocht waren en we allemaal een nieuwsbrief kregen, verzonden door de personeelsdienst met de binnenpost van de universiteit. Ik kende wel enkele verhalen van collega’s die een verhoging (enkele schamele honderden franken per maand, niet meer) gemist hadden wegens een negatief advies van hun diensthoofd en die zich dan prompt lieten syndiceren, zoals dat heet in Vlaanderen (zijde gij gesyndiceerd?). Daarop tekende de vakbond bezwaar aan tegen de beslissing en dat was meestal voldoende om tot een herziening te komen van de beslissing. De universiteit wou immers geen conflicten met de vakbond en het was voor haar als werkgever nu eenmaal veel efficiënter om die kleine meerkost te betalen aan het personeelslid dan om een langdurig proces van onderhandelingen te voeren waarvan het resultaat waarschijnlijk toch hetzelfde zou zijn. Zo komt het dat er bij de vakbond vooral ontevredenen aangesloten waren en misschien ook wel een aantal mensen die de extra bescherming nodig hadden die lidmaatschap van de vakbond en vooral het onaantastbare statuut van verkozen vertegenwoordiger biedt. Aan de universiteit bekende niemand spontaan dat hij of zij aangesloten was, er rustte een heus taboe op het lidmaatschap.

    Ik heb altijd vaag geweten dat je moest betalen om lid te zijn. Wat ik tot de dag van vandaag niet wist, is dat leden van de vakbond bij wet of bij CAO (collectieve arbeidsovereenkomst) recht hebben op een vakbondspremie, uitbetaald door, je gelooft het nooit, de werkgever! Afhankelijk van de sector waarin je werkt, betaal je jaarlijks een lidgeld van ongeveer 120 euro, maar je krijgt daarvan ongeveer 80 euro terug. Als lid betaal je dus amper 40 euro, de vakbond krijgt de volle 120 euro. De werkgever betaalt dus per lid 80 euro aan de vakbond. Voor niet-leden betaalt de werkgever niets; de loonkost van een gesyndiceerde werknemer is dus hoger dan van een niet-gesyndiceerde.

    Kijk, dat heb ik nooit geweten. En als ik het had geweten, dan was ik daarover verontwaardigd geweest, zoals ik het nu ben, niet alleen over dat systeem, maar vooral over het feit dat men dit steeds zorgvuldig verborgen heeft gehouden, behalve voor de leden van de vakbond natuurlijk. Op die manier is lid worden van de vakbond wel heel erg aantrekkelijk: je betaalt een peulschil, waarvan je 75% meteen terugbetaald krijgt. Het resterende bedrag, het vernoemen niet waard, verdien je gegarandeerd terug door de andere voordelen die vakbondsleden genieten, bijvoorbeeld een betere loopbaanbegeleiding en bescherming bij conflicten.

    Desondanks was amper één op tien personeelsleden lid. Als je het academisch en wetenschappelijk personeel erbij rekende, was dat nog veel minder. Lid zijn van de vakbond gold als een bewijs van zwakte: je kon je eigen boontjes niet doppen en dus liet je dat maar doen door de vakorganisatie, die je daarvoor betaalde met je lidmaatschap. Dat lijkt een normale en billijke zaak, maar niet als je bedenkt dat de kost voor het personeelslid zelf minimaal of zelfs onbestaande is, dat de werkgever betaalt en dat personeelsleden die niet aangesloten zijn geen extra premie krijgen van de werkgever.

    Als je dus bedenkt dat de vakbonden voor 75 % of in de praktijk zelfs voor de volle 100% betaald worden door de werkgevers, dan werpt dat een totaal ander licht op de sociale verhoudingen. De vakbonden zijn dan niet meer echt de vertegenwoordigers van de gesyndiceerde werknemers, die zich verenigd hebben en die een deel van hun loon afstaan om zich te laten bijstaan om hun rechten te verdedigen, zoals dat aan het einde van de negentiende eeuw het geval was.

    Vandaag zijn de vakbonden in feite bedrijven, grootschalige parastatale organisaties die door de staat (als grootste werkgever van dit land) en de bedrijven betaald worden om allerlei luxevoordelen te bekomen voor hun leden en daardoor, toegegeven, in een aantal gevallen ook voor de andere. Het gaat echter niet meer om het verbeteren van de elementaire werkomstandigheden, die zijn immers wettelijk bepaald en zeer genereus: 36-urenweek of nog minder, een maand vakantie, dubbel vakantiegeld, eindejaarspremie, ouderschapsverlof, recht op ziektedagen en baaldagen, extra loon voor zaterdag- , zondag-, feestdag-, nacht- en avondwerk, ploegwerk, zwaar en ongezond werk, brugpensioen, vervroegd pensioen zonder inleveren, groepsverzekering, verzekering tegen arbeidsongevallen en ongevallen van en naar het werk enzovoort enzovoort. Al dat is verworven, mede door de vakbonden, historisch gezien, ik geef het toe.

    Maar als we de situatie vandaag bekijken, dan zijn de vakorganisaties, de nationale vakbonden, niets anders dan commerciële bedrijven. Zij lokken klanten met extra voordelen allerhande, zoals kosteloze of goedkope verblijven in vakantiehuizen, reizen naar exotische oorden, dienstverlening bij het invullen van de belastingsbrief en bij aanvragen en uitbetalingen van werkloosheidsuitkeringen en subsidies allerhande en nog veel meer dat ik niet weet en niet wil weten omdat het mij nog bozer zou maken. En al wat een lid moet doen, is een som gelds betalen die op geen enkele manier in verhouding staat met de geleverde prestaties, omdat de staat en de bedrijven de kosten dragen.

    Maar het zijn geen echte commerciële bedrijven: ze werken niet met winst en verlies, zij leven vrijwel uitsluitend op de subsidies die ze krijgen van de werkgevers. Als men de vakbondspremie zou afschaffen, hoeveel werknemers zouden zich dan nog laten syndiceren? Wat zou er overblijven van de vakbonden als ze het enkel zouden moeten doen met de vrijwillige bijdragen van de leden? Het is een vicieuze cirkel: de vakbonden dreigen met georganiseerd geweld en staking; de bedrijven betalen een losgeld voor de sociale vrede onder de vorm van de vakbondspremie aan de gesyndiceerde personeelsleden; dat maakt de vakbonden nog machtiger, zodat hun dreigementen nog meer indruk maken; dat levert nieuwe voordelen op voor de werknemers, maar vooral nog meer macht voor de vakbonden, vooral door hun verbondenheid met de politieke partijen, die ze op dezelfde manier chanteren, door hun leden te dwingen (‘op te roepen’) om al of niet voor een bepaalde partij te stemmen. In elke partij is officieel bekend welke verkozenen de huisvakbond vertegenwoordigen.

    Wie niet aangesloten is, dat is in feite een steenezel, zoals wij hier zeggen. Je moet goed gek zijn om die voordelen niet te willen: je kan nergens zoveel winst maken op je schamele dertig euro als door lid te worden van een vakbond en dat zonder enig risico voor je geïnvesteerd ‘kapitaal’. En toch doen vele werknemers dat niet. Het ACV, de katholieke vakbond, beweert dat 60% van de actieve beroepsbevolking lid is van een vakbond. Ik betwist die cijfers niet, al heb ik er bedenkingen bij. In sommige sectoren is iedereen gesyndiceerd, zoals in de bouw (96%). Dat wil zeggen dat je in de bouw niet binnenkomt als je geen vakbondskaart hebt. Dat zijn situaties die doen denken aan de maffia en aan de vroegere communistische staten. Dat is geen vrije vakbond meer, dat is intimidatie.

    De vakbonden zijn machtige spelers op het sociale vlak, maar ook op het politieke. Dat maken we vandaag ook mee in België. Eindelijk heeft di Rupo in zijn schabouwelijk zogezegd Nederlands zijn beleidsnota voorgelezen, eindelijk zien we een klein lichtje aan het einde van de tunnel en kijk: daar zijn de vakbonden om in een ongebruikelijk staaltje van mediamieke eensgezindheid het politieke akkoord te verwerpen en zonder enige scrupule te dreigen met straatgeweld en stakingen, algemene of in sleutelsectoren zoals het openbaar vervoer, waar een twintigtal vakbondsafgevaardigden en maar al te stakingsbereide werknemers het hele land kunnen lamleggen door hun gerichte acties.

    Je vraagt me waarom ik nooit aangesloten was bij een vakbond, waarom ik geen syndicalist ben? Ik zou me doodschamen, in naam van de echte syndicalisten van honderd jaar geleden, die nog echt een voelbaar deel van hun loon moesten afstaan en die nog echt solidair waren en nog opkwamen voor echte mensenrechten. Het syndicalisme van vandaag is een aanfluiting van die heroïsche sociale strijd voor de ontvoogding van de arbeider en de burger. De vetbetaalde leiders en vrijgestelden van deze organisaties zij niet waardig om de geuzennaam van syndicalist te dragen. Schandelijk is het. Daarom ben ik geen syndicalist.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Galilei
  • 900 jaar Abdij van Vlierbeek
  • Bewapeningswedloop
  • Frans spreken gelijk een koe Latijn
  • De oorsprong van de godsgedachte en de godsdienst.
  • Theocratie en democratie
  • Israël: zij en wij
  • God de Vader
  • Vreemde vogels
  • Vrijdenkers: recente bijdragen
  • Tweeling, tweelingen
  • de gruwel en de verantwoordelijkheid
  • De behendige Van Bendegem
  • De Verlichting en haar belagers
  • Corsica
  • Breendonk, de gruwel, de feiten
  • Levend verleden
  • Spectaculair
  • Verrijzenis
  • Goede Vrijdag 2025
  • Palmzondag
  • Gij zult niet doden
  • Vrijdenkers
  • Koekoek!
  • Vrede
  • Christelijke moraal, atheïstische ethiek
  • Al te vroeg gestorven
  • La perfection n'est pas de ce monde.
  • Openbaring
  • Elke mens is uniek
  • Me dunkt...
  • Hybride
  • Sint-Catharina. Brief aan een christen vriend.
  • Het geboortejaar van Jezus Christus
  • Etsi Deus non daretur: zelfs als er geen God zou zijn.
  • Godsvrucht
  • Eerlijkheid
  • Verlossing: I know that my Redeemer liveth.
  • Gezag
  • Als de vos de passie preekt...
  • De hondse filosofen
  • Anselmus van Canterbury
  • Op mijn eentje
  • Inquisitie in de Middeleeuwen
  • Heksen
  • Gerede twijfel
  • Kristien Hemmerechts' late bekering en mystieke ervaringen
  • De Blijde Boodschap, andermaal
  • Verwondering
  • Wees volmaakt zoals uw hemelse vader
  • Paul Claes Odyssee 2.0
  • Griekse tragedies: Sofokles
  • Thomas a Kempis, de Navolging van Christus
  • De Griekse bronnen van de Verlichting
  • Islam en christendom
  • Darwin, creationisme, intelligent design
  • Satan
  • Humanisme
  • Godsdienstvrijheid
  • Ethiek en humanisme
  • De vos en de egel
  • Perfide
  • Godsdienst na de dood van God?
  • Sceptisch
  • incest
  • Catechismus
  • Filosofen te koop
  • Democratie
  • De uitzondering en de regel
  • Etiketten
  • Extreemrechts
  • Waarheid en verzinsel
  • Over geloof en psychologie (recensie)
  • De misdadige geschiedenis van de Kerk
  • Judith Butler, Wie is er bang voor Gender? (recensie)
  • Erwten en kikkers
  • David Hume
  • Denken en geloven in de oudheid (recensie)
  • Kinderspel?
  • Over grenzen, Mark Elchardus
  • Robot
  • Vooruitgangsgeloof
  • Het kan me niet schelen!
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!