mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
06-02-2012
Geluksmachines
Iedereen wil
gelukkig zijn. Alleen verschillen we van mening over wat geluk is en hoe het te
bereiken. Als wij beelden zien van een haveloze junkie die zich in een verlaten
pand inspuit met een of ander goedje, dan kunnen wij onmogelijk begrijpen dat
hij bezig is met het zoeken naar geluk, maar toch is het zo. Die junkie is een
mens en hij bevredigt op dat moment zijn hoogste verlangen, resultaat gegarandeerd,
of toch voor eventjes, kostprijs slechts enkele euros.
Als we om
ons heen kijken, ligt het geluk op de meest onwaarschijnlijke plaatsen. Wij
zijn geneigd om te denken dat alle mensen zowat hetzelfde willen: een goede
gezondheid, een dak boven het hoofd, voldoende eten en drinken, werk of een
zinvolle bezigheid, een partner Maar dan blijkt dat we daarmee zelden tevreden
zijn. We willen meer en andere dingen, het is nooit genoeg. Mensen die een
prachtig huis hebben, trekken er voortdurend op uit om op schier onbereikbare
plaatsen genoegen te nemen met een eenvoudige hut. Mensen met een mooi gezin
geven plots alles op om een nieuw leven te beginnen met iemand anders. Mensen
met een top job laten zich verleiden door de drank en drinken zich in de
vernietiging. Jonge mensen met een schitterende toekomst voor zich zoeken
vertier in drugs en weekeindplezier en rijden zich te pletter op een grauwe
zondagmorgen. Ogenschijnlijk evenwichtige mensen komen terecht in misdadige
sekten, waar ze een onwaarschijnlijk dwaas regime volgen van een idiote of
gehaaide goeroe.
De mens
beschikt over een brede waaier van genotsensoren: lekker eten en drinken, een
heerlijk parfum of de geur van de wassende zee, de roes van alcohol, seksuele
opwinding, de voldoening van iets te bezitten, de euforie van het succes, de verdwazing
van drugs, het artistieke genot, de voldoening van fysieke inspanning, de kick
van sport Geluk is niet eenduidig, het is veelvormig.
En dus zijn
er geluksmachines, systemen om ons geluk te verzekeren. Dat kan door zoveel
mogelijk sensoren te prikkelen, door alle prikkels intens te bevredigen, een Bourgondisch
leven te leiden. Het kan ook door van zoveel mogelijk afstand te doen, alle
prikkels te vermijden en de rust op te zoeken van de eenvoud. Het kan door te
vluchten in religieuze waanzin, of door filosofisch naar de Waarheid te zoeken.
Het kan door zinvol te leven in een maatschappelijk verband, of net niet.
Er zijn duizenden
geluksmachines: een vibrator, een gevulde ijskast of wijnkelder, een tv of
stereoset, een computer, een gamebox, een fitnesstoestel, een bibliotheek, een
handboog, een fiets, een snelle wagen, penselen, verf en doek, beitels en steen,
een tube met vluchtige lijm, pijnstillers, drugs
Wij zijn
bijzonder vindingrijk in ons streven naar geluk, we zoeken het op de gekste
plaatsen. Vijfduizend kilometer door sneeuw en ijs ploeteren op Antarctica zonder
bevoorrading, met enkel de wind als hulp. Als jong meisje op je eentje de
wereld rondvaren in een zeilboot. Te voet naar Compostella. Als gehandicapte de
hoogste bergen beklimmen. Lees het eens na in het Guinness Book of Records:
verbazingwekkend. Alsof we als individu of als groep niets anders te doen
hebben.
Godsdiensten
zijn ook geluksmachines, de grootste die er zijn. Ze beloven je geluk hier op
aarde en het eeuwig geluk in het hiernamaals, als je doet wat ze je voorschrijven.
En het werkt: er zijn mensen die zich goed voelen bij die recepten, of toch
niet slecht. Miljarden mensen bekennen zich tot een of andere godsdienst of
ideologie, die ze min of meer fanatiek beleven. Daar is in principe even weinig
op te zeggen als op andere geluksmachines, behalve als er dwang mee gemoeid is,
of bedrog, als het beloofde geluk uitblijft of compleet illusoir is.
Moeten we ieder
diertje zijn pleziertje laten? Mag elkeen op zijn manier het geluk nastreven?
Is dat een onvervreemdbaar recht, zoals in de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring
staat: the pursuit of happines? Zijn
er hogere vormen van geluk en lagere? Is het belangrijk dat zoveel mogelijk
mensen het hoogste geluk bereiken, wat dat ook moge zijn? Moeten we de mensen wijzen
op de nadelen of gevaren van sommige geluksmachines, hen desnoods verhinderen
om gelukkig te worden op de manier die zij hebben gekozen?
Moeten we
iets doen om die junkie te ontwennen en terug op het rechte pad te brengen?
Moeten we een aan alcohol verslaafde collega of vriend terechtwijzen of helpen?
Moeten we het gebruik van soft drugs verbieden en bestraffen? Moeten we mensen
verhinderen om domme, nutteloze, dure en gevaarlijke dingen te doen bij het
nastreven van hun geluk? Of is elke mens vrij om zijn eigen geluksmachine te
kiezen?
Het zijn
vragen die we ons allemaal wel eens stellen.
Categorie:samenleving Tags:levensbeschouwing
05-02-2012
Vrij, of bevrijd?
Gisteren
gebruikte ik de scheidsrechter in het voetbalspel als voorbeeld in de discussie
over de vrije wil. Ik wil daar nog wat dieper ingaan, omdat het ons kan helpen
om te begrijpen hoe we echt vrij kunnen zijn.
Wat is een
goede scheidsrechter? Vooreerst moet hij de reglementen van het voetbal kennen.
Het heeft geen zin iemand het veld op te sturen die nog nooit van voetbal
gehoord heeft. Naast die theoretische kennis moet hij ook ervaring hebben.
Iemand met alleen maar theoretische kennis zal het in het begin niet echt goed
doen. Vandaar dat er in alle (goede) opleidingen behalve theorie ook praktijk
voorkomt. Wat je in de boeken geleerd hebt, moet je ook in de praktijk kunnen
brengen en dat kan alleen door ervaring op te doen. Op die manier wordt de
abstracte wetenschap een concrete en parate kennis. Uit de massa van
theoretische gegevens selecteer je dan die toepassingen die je het vaakst van
pas komen. Je leert ook snel reageren: er is immers geen tijd om lang na te denken,
het leven, zoals het voetbalspel, moet voortgaan.
Kennis en
ervaring zijn noodzakelijk, maar dat maakt je nog niet tot een goede
scheidsrechter. Er is nog iets anders nodig, namelijk onpartijdigheid. Het
ergste verwijt dat men een scheidsrechter kan toesturen, is wel dat hij
partijdig zou zijn. Het behoort tot de essentie van zijn functie dat hij niemand
bevoordeelt of benadeelt, maar zonder enige bijbedoeling of onderliggende reden
objectief oordeelt. Hij mag zich niet laten leiden door vooringenomenheid of
persoonlijke voorkeur. Hij mag ook niet impulsief of emotioneel reageren. Dat
is niet altijd gemakkelijk. Misschien kent hij sommige spelers persoonlijk, of
herkent hij hen van vroegere ontmoetingen. Hij kan daarbij een positieve of
negatieve indruk hebben opgedaan, maar dat mag niet meespelen. Ook als een speler
erg verbaal is en voortdurend kritiek spuit: de scheidsrechter mag zich door
niets of niemand laten beïnvloeden, ten goede of ten kwade. Ook niet door zijn persoonlijke
situatie. Dat zal niet altijd lukken, hij of zij is tenslotte ook maar een
mens.
Een goede
scheidsrechter is dus iemand die zich terdege heeft voorbereid op zijn taak,
die een ruime ervaring heeft en die zich niet laat beïnvloeden of afleiden.
Dit is geen
kwade leefregel voor elk van ons.
Wij zondigen
vaak tegen de regels die we net geschetst hebben. Wij durven wel eens oordelen zoals
men zegt: niet gehinderd door enige kennis van zaken of enige ervaring. Het
gebeurt maar zelden dat wij ons niet laten leiden door onze persoonlijke
voorkeuren en onze emoties. Wij zijn rancuneus en haatdragend, of verliefd, of
partijdig. We hebben een verborgen agenda, we zijn uit op eigen profijt of
willen per se gelijk halen. We zijn meestal niet erg objectief.
We zouden
dat ook anders kunnen formuleren: wij zijn niet vrij. Zoals een scheidsrechter
die zich laat omkopen of zich laat leiden door zijn persoonlijke voorkeuren of
zijn emoties niet vrij is. Vrij zijn is vrij zijn van al wat afbreuk doet aan de
objectiviteit, de onpartijdigheid en de eerlijkheid. Vrije beslissingen zijn
dus niet beslissingen die we zomaar nemen, onnadenkend. Dat is niet wat wij
bedoelen met echt vrij zijn, integendeel. Hoe beter wij voorbereid zijn, hoe vrijer
wij zijn om de juiste beslissing te nemen. Wie zich laat leiden door verkeerde
principes, wie zich niet terdege geïnformeerd heeft, wie impulsief en
emotioneel reageert, wie geen rekening houdt met zijn eigen ervaringen of die
van anderen, die is helemaal niet vrij, maar zeer onvrij. Wij moeten ons
bevrijden van onkunde, onervarenheid, onnadenkendheid, oneerlijkheid
Mensen
worden niet kant-en-klaar geboren. In onze eerste levensjaren zijn we
hulpeloos, mentaal en fysiek. We kunnen alleen overleven dank zij anderen die
voor ons zorgen, die alles voor ons doen (maar dat vergeten we al te
gemakkelijk wanneer we ze niet meer nodig hebben en we herinneren het ons
helaas alleen maar wanneer ze er niet meer zijn, maar dat terzijde). Het duurt gemakkelijk
twintig jaar voor we een beetje op eigen benen kunnen staan en volleerd zijn we
nooit. Wij worden dus zeer onvrij geboren en blijven dat ook heel ons leven in
ruime mate. Vrijheid is iets dat we moeten verwerven, iets dat inspanning
vergt. We zullen nooit helemaal vrij zijn, maar we kunnen wel goede vorderingen
maken als we ook maar enigszins moeite doen.
Een leven
lang proberen en bijleren, dat is de boodschap. Met vallen en opstaan, door
schade en schande. Iedereen doet het op zijn eigen manier. De ene slaagt er al
wat beter in dan de andere. Het is ook niet zo dat je lang moet gestudeerd
hebben om jezelf te bevrijden van vooringenomenheid of oneerlijkheid: je kan dat
overal leren, in de school van het leven. Het is zeker niet zo dat de grootste
geleerden ook de meest vrije mensen zijn; het kan, maar het is geen garantie.
Sommige wetenschappers zijn doortrapte schurken in hun persoonlijk leven, soms
zelfs in hun wetenschap, wanneer ze hun resultaten vervalsen, gegevens stelen
van collegas of zich laten omkopen om de belangen van anderen te dienen.
Over het
algemeen kunnen we stellen dat het altijd goed is om bij het nemen van belangrijke
beslissingen goed na te denken, je goed te informeren, niet impulsief te
handelen en rekening te houden met alle mogelijke gevolgen, voor jezelf en voor
anderen. Net zoals een scheidsrechter zullen we daarin ook ervaring moeten
opdoen, zodat we net als zij snel kunnen oordelen wanneer dat nodig is. Door
goede gewoonten aan te kweken en er goede principes op na te houden, kunnen we
daarop terugvallen wanneer we plots voor een probleem komen te staan.
Zo komen we
bij allerlei basisregels die de mensheid heeft opgebouwd: gij zult niet doden,
gij zult niet stelen, gij zult niet liegen Of kleine hulpmiddeltjes: een ezel
stoot zich geen twee keer aan dezelfde steen, of: always choose the lesser of two evils; of nog: beter een vogel in
de hand dan tien in de lucht.
Ik besluit.
Waar we aanvankelijk misschien dachten dat vrijheid neerkomt op beslissingen
die we persoonlijk en autonoom kunnen nemen zonder rekening te houden met wie
of wat dan ook, een soort van absolute vrijheid dus, zijn we tot de conclusie
gekomen dat we slechts vrij zijn in de mate dat we met zoveel mogelijk
elementen rekening houden en dat we ons ontdoen van al wat het nemen van de
juiste beslissing in de weg staat. Niet vrij zijn, maar bevrijd zijn.
de libero arbitrio: de vrije wil van de scheidsrechter
De libero arbitrio
Nee, ik heb
het niet over voetbal, niet over een libero of vrije speler in een tactische
opstelling en ook niet over de arbiter, de scheidsrechter. Maar laten we toch
even bij die scheidsrechter stilstaan.
De
scheidsrechter is de meester op het veld, zijn wil is wet. Wat hij beslist, daar
valt niet aan te tornen. Wil dat nu ook zeggen dat hij altijd gelijk heeft? We
weten wel beter. Er is voortdurend kritiek op de scheids, zowel van de spelers
als van de trainers en coaches, om nog te zwijgen van het publiek op de
tribunes en de kijkers thuis. Iedereen lijkt het wel beter te weten dan de
scheids. Maar dat doet er niet toe. Zelfs wanneer de tv-beelden in super slow
motion overduidelijk aantonen dat een veldspeler de bal opzettelijk met de hand
beroerde in het strafschopgebied, om een doelpunt te verhinderen of te maken,
dan nog is het nog altijd de scheidsrechter die autonoom beslist. Hij kan het
advies vragen van de grensrechters, maar hij is niet verplicht om dat te
volgen. Hij mag zelfs de beelden niet raadplegen. Hij beslist op basis van wat
hij gezien heeft, of meent gezien te hebben, op grond zijn eigen overtuiging.
Zo moet het nu eenmaal in een spel: er moet iemand zijn die beslist, anders
kunnen we blijven discuteren.
De arbiter
is dus echt vrij. De libero arbitrio
vertalen we echter gewoonlijk anders: over de vrije wil. Beschikt de mens over
een vrije wil? Het is de titel van een hele resem geschriften, van Augustinus
over Anselmus en Erasmus naar Schopenhauer, om slechts enkele bekende namen te
noemen. Ik besprak hier onlangs het boeiende boek van professor Victor Lamme, De vrije wil bestaat niet. Daniel
Dennett schreef Freedom Evolves en
ook dat boek besprak ik uitvoerig.
En is er dan
een conclusie? Nou
Zoals gewoonlijk
hangt het er allemaal van af wat men bedoelt met vrije wil. De meest voor de
hand liggende betekenis is, tot niemands verrassing, goed fout. Vrije wil zou
dan betekenen dat een mens, elke mens, op elk ogenblik volledig vrij zou zijn
om eender welke beslissing te nemen. Gesteld dat dat zo zou zijn, dan is het
nog zeer de vraag of wij mensen wel van die vrijheid gebruik wensen te maken.
Laat ons een voorbeeld nemen.
Je bent de
weg aan het zoeken in een stad en je komt aan een tweesprong. Je kan links
nemen of rechts, moeilijker dan dat is het niet. Het maakt dus niet uit, je
hebt 50% kans, wat je ook kiest. Verspil dus je tijd niet en gooi een muntstuk
op, kruis of munt.
(Officieel
is dat de avers en de revers zijde. Avers is de voorkant (van het Latijn adversus, dat wat zich tegenover ons
bevindt), revers is de achterkant. Wij zeggen kruis en munt: kruis is de
voorzijde, munt de achterkant. Op de voorkant staat een afbeelding,
oorspronkelijk een simpel kruis, maar nu meestal de kop van een koninklijk of
ander belangrijk persoon; daarom spreken we van de beeldzijde. In het Engels is
het officieel obverse-reverse, of in
de volksmond heads-tails. In het
Frans zegt men naast avers-revers
gemeenlijk pile-face maar face is natuurlijk de voorkant, de côté droit, de beeldzijde; pile is de keerzijde, de etymologie is
onduidelijk, maar heeft te maken met het Latijnse pila, zuil of kolom, zoals onze pilaar. Op de keerzijde staat
meestal de waarde van de munt.)
Maar zo gaat
het niet. Bij elke splitsing proberen we onze kansen te verbeteren, we pijnigen
onze hersenen om argumenten te vinden ten voordele van de ene of de andere
keuze. Misschien had iemand ons de richting gewezen, rechtdoor, dan links, weer
links en dan de eerste rechts, of was het toch links? Sommigen onder ons hebben
een goed oriënteringsvermogen, of denken dat te hebben. Ze voelen aan dat ze
links moeten, het is in die richting. Achteraf blijkt dat gevoel niet altijd
even betrouwbaar te zijn.
Bij het
nemen van beslissingen zijn we in principe totaal vrij (tenzij iemand ons
dwingt, maar laat ons dat even buiten beschouwing laten). We zouden elke
beslissing met ons kruis-of- munt systeempje kunnen nemen. Maar geen mens die
eraan denkt om dat te doen! Wij willen helemaal niet lukraak beslissen, zeker
niet over belangrijke zaken. We denken na, zoeken argumenten, vragen raad,
aarzelen, stellen uit, zoeken nog andere oplossingen Met vrije wil bedoelen we
dus helemaal niet de mogelijkheid om op elk moment om het even wat te
beslissen, want dat soort vrijheid hebben we in principe wel, maar wij maken er
bijna nooit gebruik van. Ik had op kantoor een muntstuk in de schuif liggen
voor situaties waarin ik, of een groep mensen, niet tot een beslissing konden
komen. Ik heb het nooit gebruikt in de veertig jaar van mijn loopbaan.
Belangrijke beslissingen laat je niet over aan het toeval, je wil zelf
beslissen.
We weten nu
dat de vraag naar de vrije wil niet is: kan een mens vrij beslissen? Wat is de
vraag dan wel? Daarover hadden het Augustinus, Anselmus en Erasmus en ook
Luther, die een De servo arbitrio
schreef: over de onvrije wil. Zij stelden de hele kwestie in het licht van de
rol die God speelt in het beslissingsproces van de mens. Augustinus, Anselmus
en Luther schatten God het hoogst in: hij is Alwetend en Almachtig, de rol van
de mens is miniem en zeker ondergeschikt aan wat God beslist. Erasmus was meer
genuanceerd. Hij maakte een onderscheid tussen Gods alwetendheid en de vrijheid
van de mens. God weet alles, ook dat mensen vaak dingen doen die hij niet leuk
vindt. Hij weet alles wat gaat gebeuren, maar hij beslist niet wat er gebeurt.
Aardbevingen met honderdduizenden doden: God weet dat ze zullen gebeuren, maar
hij veroorzaakt ze niet rechtstreeks, hij heeft alleen de wereld zo geschapen
dat dergelijke dingen gebeuren. En de mens heeft hij zo geschapen dat wij zelf
beslissingen nemen die hij wel voorziet, maar die hij niet beïnvloedt.
Erasmus was best
een pientere kerel. Jammer dat hij zijn gedachtegang niet tot het einde toe
gevolgd heeft: een God die niet ingrijpt in de wereld, dat is net zo goed als
geen God. Erasmus had een hiernamaals nodig, met een God die helemaal aan het einde
der tijden de beslissingen van de mensen beoordeelt en beloont of bestraft.
Denk dat hiernamaals weg, en Erasmus God staat in zijn hemd.
Wij denken
niet meer in die termen. Als wij nog in een God geloven, dan is dat zeer vaag,
ofwel volgen we Spinoza (bewust of niet) en vereenzelvigen we God met de
Natuur. Er is dan geen reden meer om de vraag naar de vrije wil te verbinden
met de eeuwige gelukzaligheid of de eeuwige hel, zoals vroeger.
Is de vraag
naar de vrije wil dan nog relevant in onze tijd?
Als we goed
afspreken wat we bedoelen wel, ja. We weten nu dat het niet gaat om een soort
van absolute keuzevrijheid, want die is er, principieel, maar wij gebruiken ze
nooit. We baseren onze beslissingen op argumenten, goede en slechte, bewuste en
onbewuste, op redenen en drogredenen. Onze keuzes zijn ingegeven door een zeer
complex proces dat zich hoofdzakelijk in onze hersenen afspeelt (ik gebruik
hier hoofdzakelijk niet zozeer als een woordspeling, maar om aan te geven dat
onze hersenen nauw verbonden zijn met de rest van ons lichaam). Wij beslissen
dus zelf, maar dat zelf is een levend organisme dat voor zijn werking
afhankelijk is van ontelbare factoren, in die mate zelfs dat elk van ons uniek
is.
Elke
beslissing is dus het unieke resultaat van een voorbereidend proces, waarin een
myriade aan elementen meespelen, belangrijke en onbelangrijke en waarvan de
uitkomst zo goed als onvoorspelbaar is, precies door de veelheid van de
elementen van de discussie in ons brein en van het relatieve belang dat ze
hebben voor elk van ons. Elke beslissing steunt op dat proces en is er het
rechtstreeks gevolg van. Dat betekent niet dat we daardoor onvrij zouden zijn,
in tegendeel. We zijn vrij omdat wijzelf de beslissing nemen, op basis van wat
wij weten en kennen en op basis van onze ervaringen en onze emoties. Het is
niet iemand anders die in onze plaats beslist, wij doen het zelf. Natuurlijk
hebben anderen invloed op onze beslissingen en dat kan ten goed of ten kwade
zijn. Wij vertrouwen voortdurend op de anderen en op die manier overstijgen we
onze eigen beperktheid, maar af en toe laten we ons net zo goed verleiden door mooipraters
en verborgen verleiders. Maar we kunnen nooit de anderen als schuldige
aanwijzen voor onze beslissingen en onze daden: wij zijn er zelf
verantwoordelijk voor, tenzij we letterlijk gedwongen worden.
Dat complexe
beslissingsproces in ons brein verloopt grotendeels on(der)bewust. We kunnen
die beperking ten dele overstijgen door ons zo goed mogelijk te informeren,
door de hulp in te roepen van onze medemensen en van de collectieve wijsheid
van de mensheid. Maar zelfs dan zullen we onze keuzes meestal nog steeds
intuïtief nemen. Sparen, beleggen of spenderen: we mogen nog zo
wetenschappelijk te werk gaan, uiteindelijk beslissen we met een blind
vertrouwen: dit is wat de beste oplossing is. Dat is dan onze vrije beslissing,
waarvan we goed weten dat ze helemaal niet vrij is, in de zin van lukraak. We
hebben een vrijheid van keuze en we kiezen voor wat ons op dat ogenblik het
beste lijkt.
Elke keuze
die we maken, groot of klein, heeft consequenties en het zijn niet altijd de
belangrijkste keuzes die de grootste, noch de onbelangrijkste die de kleinste
gevolgen hebben. Je gaat voor je vertrekt nog even plassen en zo kom je een
minuutje later op de plaats waar net een vreselijk ongeval heeft plaatsgevonden.
Hoe vaak zeggen we het niet: het had evengoed ik kunnen zijn Zoiets kan je
natuurlijk niet voorzien. Er zijn andere gevallen, waarin we de gevolgen van
onze keuzes wel enigszins kunnen voorspellen. Als je bij je beleggingen kiest
voor een agressieve politiek, dus met veel risicos, dan weet je dat je misschien
veel geld kan winnen, maar ook alles kan verliezen. Als je je kapitaal veilig
wil stellen, dan moet je voor een andere formule kiezen. Je hebt dan die
(relatieve) zekerheid, maar je weet meteen ook dat je winsten amper voldoende
zullen zijn om de inflatie bij te houden.
Elke daad
heeft oorzaken en elke daad heeft gevolgen en we zullen nooit alle oorzaken
herkennen noch alle gevolgen voorzien. Toen ik, ongetwijfeld op grond van heel
mijn verleden, op een bepaald moment op zoek ging naar de grond van het geloof
en de kern van het christendom, wist ik wel waaraan ik begon, maar niet waar ik
zou eindigen. Ik begon bij een christelijk auteur, Antoon Vergote, die ik
altijd had hooggeacht, maar botste daar op de grenzen van het geloof en de rede,
de beruchte sprong in het Niets die je moet maken om tot het geloof te komen,
het verlaten van de Rede en de mens om tot God te komen. Vervolgens kwam ik,
weeral om allerlei redenen, bij Darwin terecht, zonder goed te weten waarom en
nog minder waartoe het me zou leiden. Een van de gevolgen van die keuze deed me
stilstaan bij de evolutionaire psychologie en de sociobiologie en dat was een echte
eyeopener, een openbaring, om die
term eens te gebruiken. Darwin bracht me bij zijn buldog, Thomas Huxley, de
oorspronkelijke agnosticus, want hij vond het woord zelf uit. Van daar was het
een kleine stap naar Darwins pitbull, Richard Dawkins, die net The God Delusion geschreven had, een
bevestiging van al wat ik ooit gedacht had. Dat leidde me ertoe om de geschiedenis
van de vrije gedachte en van het atheïsme verder uit te pluizen en zo kwam ik
terecht bij Spinoza en vervolgens bij de Verlichting en evengoed bij het
Humanisme van de Renaissance en bij de ketterijen van de Middeleeuwen, bij de
Romeinse en de Griekse sceptici Spinoza leidde me merkwaardig genoeg naar
Damasio en de neurowetenschappen, of was het net andersom?
Zo complex
is het, dat ik het niet meer weet hoe het allemaal gegaan is. Ik weet zeker dat
er enkele duidelijke sporen uit mijn verleden zijn die me naar de evolutionaire
psychologie hebben geleid, maar niets heeft me voorbereid op wat ik daar zou
vinden. Net zo met Darwin. Je maakt dus keuzes op basis van wie je bent, maar
die keuzes hebben consequenties die je veel verder brengen dan je ooit had
vermoed. Ik kan nog met enige moeite de rode draad terugvinden die me op een
dag naar de evolutionaire psychologie leidde, maar wat ik daar vond, dat had ik
nooit kunnen vermoeden, ik wist niet eens van het bestaan af van een dergelijke
denkrichting.
Wat ik
misschien een beetje omslachtig probeer te zeggen, is dat er enerzijds een
oorzakelijk verband is tussen mijn verleden en de stap naar de evolutionaire
psychologie, maar niet naar wat ik vervolgens daar ontdekte. Er is dan weer wel
in een direct oorzakelijk verband tussen mijn verleden en mijn enthousiast
omarmen van de evolutionaire psychologie, dat wel. Het is echter precies in de
onverwachte consequenties, de dingen die we niet kunnen afleiden uit ons
verleden, dat er iets is dat aan het pure determinisme, het voorspelbare
ontsnapt. Daar ligt een element van wat ik als persoonlijke vrijheid ervaar,
omdat niets kon laten vermoeden dat ik ooit hier, concreet hier zou
aanbelanden. Zelfs indien de weg die ik heb afgelegd verre van origineel zou
blijken te zijn, en men van op enige afstand zou kunnen zeggen dat dit
onvermijdelijk was, dat duizenden anderen identiek dezelfde weg opgegaan zijn,
dan nog is het voor mij belangrijk om in te zien dat dit verloop niet zonder
meer in de sterren geschreven stond, niet het noodzakelijk gevolg was van mijn
voorgeschiedenis. Het is belangrijk, omdat ik niet het gevoel heb, noch het
gevoel zou kunnen velen, dat ik slechts in de voetsporen getreden ben die voor
mij klaarlagen.
Ik weet dat
ik in ruime mate op automatische piloot leef, dat mijn toekomst steeds
sociologisch voorbestemd was. Ik aanvaard dat, ik heb daar geen problemen mee, omdat
ik weet dat het niet helemaal zo is, niet voor de volle honderd procent. Net
zoals Erasmus niet kon aanvaarden, en Luther wel, dat alles voorbestemd is,
gepredestineerd, dat er geen ontkomen aan is, wat we ook doen, zo is het ook
voor mij evident dat niet alles van tevoren vastligt, dat wij keuzes maken die
ertoe doen, dat wij wellicht onbewust wegen inslaan die ergens anders heen
leiden dan wijzelf vermoedden, ergens anders of verder dan uit onze
voorgeschiedenis kan afgeleid worden.
Erasmus sprak
van liberumarbitrium, Luther hield het bij servum
arbitrium. Wij zijn geen slaven in ons denken en doen, wij zijn wel
degelijk vrij. Niet om zomaar beslissingen te nemen die kant nog wal raken, of
om kruis of munt te gooien, al kunnen we dat natuurlijk ook, maar vrij om met
al de rode en witte en groene en zwarte draden die het leven heeft gesponnen
een weefsel te maken dat origineel en uniek is. Om bewuste keuzes te maken die
ons langs onbetreden paden leiden en ons voor steeds nieuwe keuzes plaatsen die
we nooit hadden moeten onder ogen zien indien we op een bepaald ogenblik niet
die ene keuze hadden gemaakt.
Daarin ligt
de onvervreemdbare vrijheid van de mens. Veel is voorspelbaar, met een
wisselende graad van zekerheid, maar nooit met absolute zekerheid. Sommige dingen
zijn meer waarschijnlijk dan andere, dat is alles. Niets ligt van tevoren vast.
Dat is precies wat we bij Spinoza lezen. Voor heel wat commentatoren is dat
onbegrijpelijk. Enerzijds heeft alles een oorzaak, is alles een gevolg, en
anderzijds is er toch vrijheid en onvoorspelbaarheid. Determinisme en vrijheid,
hoe kan dat samengaan?
Wanneer wij
naar het verloop van de dingen kijken, kunnen wij in het beste geval achteraf
vaststellen wat oorzaak en gevolg waren. Maar zelfs als we daarin slagen, wat
meestal niet het geval is, dan nog moeten we erbij zeggen dat die oorzaken ook
andere gevolgen konden hebben. Het is niet zo dat omdat een bepaalde oorzaak
een bepaald gevolg had, diezelfde oorzaak in andere gevallen hetzelfde gevolg
moet hebben. De wereld, zeker die van de levende wezens, zit zo complex in
elkaar dat er een grote verscheidenheid van resultaten is, die bij nader
toezien telkens hun concrete oorzaken hebben, maar die globaal op dezelfde
algemene regels en zelfs op basis van dezelfde elementen ontstaan zijn.
Een
voorbeeld?
Het leven
zelf. De eerste levende wezens waren van een ontstellende eenvoud en ze leefden
in identieke omstandigheden. En kijk eens wat dat opgeleverd heeft aan
biologische verscheidenheid! Niet alleen wat er vandaag nog van over is, maar
ook al de tussenvormen en eindproducten die ooit bestaan hebben en die
ondertussen verdwenen zijn, de primitieve wezens en de deadends, de doodlopende
straatjes, de dinosauriërs en de bacteriën die het niet gehaald hebben. Al wat
er was en is, is ontstaan volgens de natuurwetten en op basis van uiterst
eenvoudig basismateriaal. We kunnen op zijn minst in een aantal gevallen
precies aanduiden hoe dat gegaan is. Maar het is op elk moment van de evolutie totaal
onmogelijk geweest om te voorspellen welke kant het zou uitgaan, welke van de
vele mogelijkheden zich zouden doorzetten en welke niet.
Al wat
gebeurt, gebeurt omdat het kan gebeuren. Maar niet al wat kan gebeuren, gebeurt
ook effectief. Dat is voor alles zo, ook voor ons, elke dag. Wij weten niet wat
de dag van morgen brengt, of er zelfs een dag van morgen zal zijn. Misschien,
misschien ook niet. Misschien zus, misschien zo. Dat is onze doem en onze roem.
De arbiter
op het voetbalveld neemt zijn beslissingen autonoom, in volle vrijheid, in eer
en geweten. Maar hij kan enkel oordelen over wat hij gezien heeft, vanuit zijn
eigen standpunt en zijn achtergrond, zijn opleiding, zijn kennis en zijn
ervaring. Maar hij is niet de slaaf van dat alles, geen marionet die danst naar
het pijpen van iemand of Iemand anders. Het is precies vanuit die enorme zinderende
rijkdom aan mogelijkheden dat hij zijn kordate beslissingen bliksemsnel neemt, al
dan niet terecht, maar steeds uitsluitend gedreven door zijn
rechtvaardigheidsgevoel en zijn wil om objectief te oordelen. In de mate dat
hij daarin slaagt, is hij ook echt vrij.
Gisteren
benadrukte ik hier al dat wij als individu er niet alleen voor staan. Wij maken
voortdurend gebruik van de prestaties van anderen, altijd en overal. Wij hebben
leren spreken, maar wij hebben het spreken niet zelf uitgevonden. Wij
schrijven, maar maken gebruik van de letters, de woorden, de spraakkunst, pen
en papier of PC en Seniorennet en wij hebben geen enkele verdienste aan al de middelen
die wij slechts gebruiken. Wij zijn individuen, maar zonder de anderen zijn we
niets. Als twee andere mensen ons niet hadden verwekt, als er geen wereld was
geweest vol van anderen om ons op te vangen, dan waren we er niet.
Dat is een bom
van een gedachte voor elke individualist.
Ik noem
mezelf spontaan een individualist. Maar wat bedoel ik daarmee?
Wanneer ik
erover nadenk, vermoed ik dat ik het vooral heb over het belang dat ik hecht
aan mezelf als persoon. Ik zorg voor mijn eigen instandhouding, ik voed me
zoals het hoort, ik doe geen overdaad, houd me ver van allerhande gevaar en bedreigingen,
ik neem mijn voorzorgen op korte en op lange termijn, ik ben verzekerd voor
ongeveer alles wat ik kan bedenken. Ik ben ook de hele dag bezig met het
cultiveren van mijn geestelijke vermogens; daarmee bedoel ik dat ik kennis
vergaar en inzicht, dat ik mijn emoties beleef en bevraag, dat ik voortdurend
op zoek ben naar de beste manier om te leven en het vermijden van wat dat in de
weg zou kunnen staan.
Dit zou de
indruk kunnen wekken dat ik een egoïst of een egotist ben, een ik-zuchtige. Ik
laat het finale oordeel daarover aan anderen over, maar het besef dat ik
hierboven naar voren bracht, namelijk dat elk van ons in alles totaal afhankelijk
is van onze medemensen, wijst erop dat ik mijn individualisme sterk nuanceer.
De onmisbare
aanwezigheid van de anderen verplicht me ertoe om die anderen dezelfde rechten
en waarde toe te kennen als die waarover ik beschik of die ik voor mezelf
opeis. Wanneer ik dus goed voor mezelf zorg, op welk domein dan ook, dan moet
ik wel rekening houden met de gelijkaardige noden van de anderen. Ik kan en mag
niet op hun kosten leven, niet parasiteren, hen niet uitbuiten, hen niet
gebruiken voor mijn eigen doeleinden. Dat zou contraproductief zijn: als ik hen
misbruik, hen tekort doe, dan zijn zij er minder of niet meer voor mij.
Het wordt
mij steeds duidelijker dat dit niet alleen geldt voor materiële zaken, zoals
wegen, voedselvoorziening, energie, drinkbaar water, huisvesting enzovoort,
maar ook voor meer inhoudelijke aspecten van het leven. Wij doen er ongeveer
twintig jaar of meer over voor we als mens min of meer geschikt zijn om zelfstandig
te leven en een taak op te nemen in de maatschappij. Al die tijd leren we van
anderen hoe het moet, welke middelen er te onzer beschikking staan, welke
oplossingen men in de loop van de geschiedenis heeft gevonden voor onze
problemen en noden. Stilaan kunnen we op bescheiden wijze bijdragen tot het in stand
houden van al die kennis en wetenschap en misschien, heel misschien, een kleine
bijdrage leveren tot de verdere evolutie van het denken en het doen.
De rol van
het individu is dus bescheiden, zo bescheiden dat ze omzeggens verwaarloosbaar
is. Ook dat is een zware slag voor een individualist.
Waarschijnlijk
beïnvloed door wat ik de laatste tijd (weken, maanden, jaren?) gelezen heb, ben
ik tot de conclusie gekomen dat ook ons denken een collectief gebeuren is. Nog
een schok voor een individualist.
Wij hebben
het voortdurend over de rede, de ratio, over zindelijk denken, over logisch
redeneren, over nadenken en overwegen, over objectiviteit en evenwichtigheid.
Het echter evident dat een individu daartoe slechts in zeer geringe mate in
staat is. Het is pas wanneer wij onze gedachten aan elkaar toetsen, dat wij
enige kans hebben om redelijk te zijn. Niemand heeft daarvan het monopolie,
niemand weet alles het best. Grote uitvindingen en revolutionaire gedachten zijn
collectieve inspanningen, gesteund op de bijdrage van ontelbare voorgangers. If I have
seen further, it is because I was standing on the shoulders of giants (Newton). Homini igitur nihil homine utilius (Spinoza): niets is immers nuttiger voor de mens dan de mens.
De zo
geroemde Rede is geen kwaliteit van het individuele denken, maar een Project
van de Mensheid, dat nooit af is. Wat redelijk is, verandert elk ogenblik omdat
elk ogenblik verschilt van het vorige. Wat vijftig, vijfhonderd of vijfduizend jaar
geleden redelijk leek, is het vandaag niet meer en wat wij nu als vaste
waarheden beschouwen, zal over evenveel jaren wellicht futiel blijken.
Redelijkheid is het resultaat van menselijk overleg, van communicatie. De snelste
weg naar onredelijkheid bestaat erin om doof te zijn voor wat anderen zeggen,
blind voor hun visie. Het oorkussen van de duivel is niet de ledigheid, maar de
zelfingenomenheid.
Laten we dus
doorgaan met onze individuele inspanningen om onszelf als individu te
overstijgen. Laten we met elkaar praten, elkaar lezen en schrijven, muziek
beluisteren en als het kan ook voor elkaar zingen of musiceren, dingen maken
voor elkaar, nuttige dingen en nutteloze zoals kunstwerken; laten we kijken
naar elkaar en ons aan elkaar tonen zoals we zijn. Laten we dankbaar elk
opstapje gebruiken dat we elkaar aanbieden en zo samen mede de weg bereiden
voor wie na ons komt.
Als je dat
leest als titel van een boek, dan is de kans groot dat je het boek ook oppakt,
al was het maar om er even in te bladeren. Het was in onze plaatselijke
openbare bibliotheek Mena in Rotselaar dat ik het aantrof bij de jongste aanwinsten.
Na mijn
frustrerende ervaring met het boek van Peter Derkx over het humanisme en de zin
van het leven, bleek dit een verademing. Victor
Lamme, De vrije wil bestaat niet. Over wie er echt baas is in het brein, Uitgeverij
Bert Bakker, 2011, 333 blz., noten, literatuuropgave. Paperback, 12,50,
tweedehands al te koop voor ongeveer 10, als digitaal boek voor dezelfde prijs
aangeboden.
De auteur
zegt in zijn Verantwoording dat dit geen origineel boek is. Daarmee doet hij
zichzelf tekort. Het is waar, veel van de voorbeelden uit de wereld van de
neurowetenschappen die hij uitvoerig bespreekt, zijn de meesten onder ons wel
bekend. Maar ik heb ze nog maar zelden zo levendig en met kennis van zaken
voorgesteld gezien. Bovendien is de toelichting die professor Lamme, hoogleraar
cognitieve neurowetenschap aan de Universiteit Amsterdam ons hier aanbiedt zo
helder en overtuigend, dat ik dit boek zonder aarzelen kan aanraden aan elke
lezer, wat ook zijn of haar achtergrond en interesse. Wij weten al te weinig
over deze problematiek, die in de komende jaren een ingrijpende invloed zal
hebben op ons leven en onze maatschappij.
De titel is
natuurlijk uitdagend. Heel wat mensen zullen steigeren bij zon stellingneming en
de commentaren liegen er dan ook niet om. Men ervaart het zowat als een
belediging dat de mens niet zou beschikken over een vrije wil. Het is daarom belangrijk
dat we professor Lamme en elkaar goed begrijpen. Wat hij hier veeleer op
overtuigende wijze aantoont, is evident niet dat wij geen redelijke beslissingen
zouden kunnen nemen. Al de voorbeelden uit de praktijk die hij zo breedvoerig
beschrijft, wijzen erop dat allerlei beslissingen die wij zogezegd bewust, dat
is weloverwogen nemen, in feite spontane reacties zijn van delen van ons brein
waarover wij niet de minste bewuste controle hebben. Ze gebeuren nog voor wij
ons ervan bewust zijn en onze bewustwording is niet veel meer dan een
rationalisatie achteraf, een (meestal onjuiste) interpretatie die wij geven aan
wat wij doen om heel andere en volkomen onbewuste redenen.
Die redenen moeten
we dus niet zoeken in ons bewust rationeel denken, zoals men geredelijk
aanneemt. Onderzoek van de hersenactiviteit tijdens de activiteit en de
bewustwording toont duidelijk aan dat de hersencentra die te maken hebben met
ons bewust denken pas achteraf betrokken worden.
Wat
voorafgaat aan het handelen en aan het denken, is een vrijwel automatisch
proces op andere plaatsen in ons brein. Daar worden allerlei elementen
razendsnel met elkaar in contact gebracht zonder enige tussenkomst van ons
bewustzijn. Wat daar gebeurt, wordt bepaald door onze fysiologie, de
lichamelijke kenmerken van onze hersenen en de rest van ons lichaam; door genetisch
bepaalde factoren; door onze individuele geschiedenis sinds onze conceptie en
dus door de omstandigheden van ons leven. Wij zijn het resultaat van onze
voorgeschiedenis, generaties ver terug en voor bepaalde aspecten zelfs helemaal
tot bij het begin van alle leven
Dat is wat
hier bedoeld is met: de vrije wil bestaat niet. Met die uitspraak gaat
professor Lamme, en samen met hem zowat de hele hedendaagse wetenschap, in
tegen gevestigde opvattingen over de mens. Maar wij hebben altijd wel geweten
dat het niet zo was dat wij louter rationele wezens zijn, die al onze
beslissingen weloverwogen nemen. Niets is inderdaad minder waar. Ovidius (in
zijn Medea) zegt: ik zie het goede en ik beaam het, maar ik doe het
slechte. Paulus herhaalt dat in de Romeinenbrief voor de christenen: Wat
ik verlang te doen, het goede, laat ik na; wat ik wil vermijden, het kwade, dat
doe ik. Wij zijn niet volmaakt en we volgen soms andere ingevingen dan de
beste, of we nu gelovig zijn of niet. Freud zag in dat wij ons meer laten leiden
door het (volgens hem vooral seksueel) onder- of onbewuste, maar dat wij dat
verdringen en maskeren met allerlei meer welvoeglijke motieven.
Het is
echter pas met de doorbraak van de neurowetenschappen en de technische middelen
om in de hersenen te kijken, dat we hebben ontdekt hoe dat concreet in zijn
werk gaat. Wat Freud vermoedde en afleidde uit de vreemde gedragingen en
getuigenissen van zijn patiënten, kan men nu met hersenscans vaststellen. De
tijd van het amateurisme is voorbij, gelukkig.
De uitspraak:
er is geen vrije wil blijkt aldus minder agressief te zijn dan we aanvankelijk
dachten. De bewuste en rationele vrije wil zoals de klassieke filosofie en
psychologie en ook het christendom ze dachten (en wat het christendom betreft,
nog steeds denken), bestaat inderdaad niet, maar dat wil niet zeggen dat onze daden
willekeurig zouden zijn, of ongecontroleerd. Integendeel zelfs: er is een hoge
mate van conditionering en van determinisme, van automatisme, van oorzaak en
gevolg. Maar dan niet op een simplistische manier. Onze mentale reflexen zijn
uiterst complex en houden rekening met een onvoorstelbaar groot aantal
factoren, op een verbazingwekkend subtiele manier, waarbij veel meer elementen
in rekening gebracht worden dan ons wakend brein zou aankunnen.
Dat we geen
vrije wil hebben, betekent ook niet dat we onvrij zouden zijn in de zin van:
totaal afhankelijk van onze omgeving. Ook dat illustreert de auteur uitvoerig
en met veel zin voor humor. Wij laten ons beïnvloeden door al wat we waarnemen,
maar ook hier is dat niet op een primitieve manier, maar ongelooflijk complex.
Reclamemensen en politici weten er alles van, of niets, zoals herhaaldelijk
blijkt.
Professor
Lamme voert ons stap voor stap naar een beter begrip van de werking van ons
brein. Hij toont ons onze beperkingen, maar veel meer nog wat onze onvermoede mogelijkheden
zijn. Ons brein is nog fantastischer dan wij tot nog toe dachten, het is tot
veel meer in staat dan het rationeel denken dat wij gemeenzaam als onze hoogste
prestatie beschouwen. Gelukkig maar, want iedereen die ooit heeft moeten revalideren
voor een of andere functie, zoals stappen, of spreken, weet dat ongeveer alles
wat we spontaan en automatisch doen, zowat onmogelijk is als je het bewust moet
doen. Dat is ook zo met denken: het gaat veel beter onbewust, intuïtief, dan
weloverwogen, strikt logisch en rationeel. Ons bewust denken is niet veel meer
dan een laagje vernis, een dunne bovenlaag op een realiteit die oneindig veel
dieper is.
Dit alles
zou ons ertoe kunnen verleiden om te denken dat de mens helemaal niet in staat
is om zich te onttrekken aan zijn individueel brein, dat wij als het ware de
gevangenen zijn van ons onder- of onbewuste. Dat is grotendeels zo, daar kunnen
we niet onderuit. Maar, en dit is een aspect dat misschien enigszins onderbelicht
is in dit overigens uiterst evenwichtige betoog van professor Lamme, er is wel
degelijk een manier waarop de mens de eigenheid en de beperkingen van zijn
eigen brein kan overstijgen.
De mens
leeft niet alleen. Wij zijn geworden wat we zijn, als individu en als soort,
door samen te leven in allerlei verbanden. Wij communiceren met elkaar. Zo
kunnen wij ons eigen brein en onze eigen conclusies toetsen aan die van anderen
en zo een dimensie toevoegen aan ons bestaan, een dimensie die bovendien alles
verandert. Ik weet het, ook in onze contacten met elkaar zijn wij aangewezen op
ons brein, heel ons brein en dus weeral grotendeels onbewust. Maar wij hebben
middelen ontwikkeld om met elkaar te overleggen die in heel sterke mate gebruik
maken van onze voorste hersenkwabben en het is precies daar dat ons bewustzijn
zich situeert.
Wij kunnen
dus onze grotendeels onbewuste conclusies toetsen aan de conclusies van
anderen, door met elkaar te praten of door te lezen wat anderen hebben
geschreven en door dan een nieuwe evaluatie te maken, nog steeds aangedreven
door de onbewuste mechanismen, maar nu toch rekening houdend met veel meer gegevens
dan enkel wat in ons opkomt op een bepaald moment. Het is precies daarin dat de
grootsheid van de mens is gelegen: in zijn beschaving. Wij zijn niet gedoemd om
het met enkel ons eigen brein te doen, wij kunnen een beroep doen op dat van
anderen om ons heen en op wat honderd miljard breinen voor ons hebben
vastgelegd in onze cultuur, onze maatschappij, onze technologie, onze
literatuur en kunst, onze wetenschap.
Wij hebben zo
naast een (onbewust) intern ook een enorm en zeer bewust extern geheugen, een
waarop we vandaag op een spectaculaire manier een beroep kunnen doen. Je weet
even niet waar de Balearen precies liggen? Geen nood, er is wel een atlas in
huis, of een wereldbol, of je kijkt het gewoon even na op internet. Je wil je
geld beleggen, maar aarzelt tussen de vele mogelijkheden? Je kan overal terecht
voor hulp, je staat er niet alleen voor. Een eigen huis of huren? Laat je
adviseren, of zoek het zelf uit aan de hand van voorbeelden en getuigenissen.
Wij mensen leren voortdurend van elkaar, de slimste mens is diegene die het
meest bijleert van anderen.
Dat we geen
vrije wil hebben, vinden we zeker na lezing van dit heerlijke boek helemaal
niet erg. De gevolgen van deze vaststelling zijn allesbehalve negatief, maar
veeleer verrassend positief op zowat alle gebieden. Zoals
ook ik hier al eerder deed, verwijst de auteur in zijn Epiloog naar de
consequenties van een goed inzicht in de werking van ons brein voor de
behandeling en bestraffing van criminelen. Dat wij geen vrije wil hebben in de
klassieke zin van het woord betekent niet dat we niet verantwoordelijk zijn
voor onze daden: wij zijn ons brein, wij zijn ons onderbewuste net zo goed of
zelfs nog meer dan ons bewuste ik. Wat we ook doen, wij doen het zelf. Maar het
maakt wel een groot verschil uit waarom we iets doen, zeker bij misdaden. De
hele kwestie van de toerekeningsvatbaarheid en de behandeling van wie dat niet
is, krijgt zo een gans nieuwe benadering. Daarover is ook in dit boek het
laatste nog niet gezegd, maar het zet ons wel een heel eind op de goede weg.
Slechts één
enkele keer heb ik de auteur op een onnauwkeurigheid betrapt. Hij heeft het op
een bepaald moment over de lemmingen die zich over de rand van de afgrond
storten. Dat is vaste beeldspraak, maar in dit geval ten onrechte: lemmingen
doen dat helemaal niet, zoals ik hier vermeldde. Maar dat is een detail.
Ik heb van
dit boek genoten. Het is uitstekend geschreven, zeer vlot en boeiend, in een zeer
begrijpelijke taal, vol gezonde en soms verrassende humor, complexloos,
spontaan, helder, nooit neerbuigend of nodeloos ingewikkeld. De nadruk ligt
heel sterk op de sprekende voorbeelden, veel minder op de theorie dan
bijvoorbeeld bij Damasio het geval is. Dat maakt dit boek zeer toegankelijk
voor iedereen. Laat gewoon de voorbeelden op jou inwerken en je zal zelf de wondere
conclusies trekken over ons brein waartoe de auteur ons zo moeiteloos
uitnodigt. Ik wou dat er meer in het Nederlands verscheen van deze
uitzonderlijke wetenschappelijke en pedagogische kwaliteit. Misschien liet ik
me dan wel verleiden om niet zoveel in het Engels te lezen. Een absolute
aanrader dus, en voor de prijs moet je het ook al niet laten. Ik vermeld ten
slotte dat het boek ook voorbeeldig is uitgegeven, aantrekkelijke en stevige
omslag, goed papier, zeer leesbare letter, duidelijke zwart-wit illustraties.
Humanisme, zinvol leven en ouder worden, Peter Derkx
Op verzoek
van De Maakbare Mens las ik Humanisme, zinvol leven en nooit meer ouder
worden. Een levensbeschouwelijke visie op ingrijpende
biomedisch-technologische levensverlenging, VUBPress 2011, 232 blz., 19,95
.
Het boek
heeft een ongebruikelijk en niet echt handig formaat. Het is opgelucht (al
aarzel ik om dit woord in deze context te gebruiken) met een groot aantal
pasfotos van geciteerde auteurs, maar die zwart-wit, of beter grijs-grijs afbeeldingen
zijn van een zo bedenkelijke kwaliteit dat ze geen van de betrokkenen ook maar
enigszins flatteren. Het nut van dergelijke illustraties, zelfs indien van
goede kwaliteit, ontgaan me overigens volkomen.
Het boek is
mede ontstaan uit de Leerstoel Willy
Callewaert, een initiatief van de Unie Vrijzinnige Verenigingen vzw,
leerstoel die de auteur in 2007-8 bekleedde aan de Vrije Universiteit Brussel,
Faculteit Psychologie en Educatiewetenschappen, opleiding Agogiek.
Peter Derkx
(°1951) studeerde Engelse taal- en letterkunde en wijsbegeerte en is hoogleraar
humanisme en levensbeschouwing aan de Universiteit voor Humanistiek te Utrecht.
Met een
dergelijke boektitel kon ik het aanbod om dit boek te lezen en te bespreken
natuurlijk niet afslaan. Wie zou overigens niet geïnteresseerd zijn?
De algemene
structuur van het betoog is duidelijk en logisch. De auteur vertrekt van een
analyse van wat humanisme was, is en kan zijn, om vandaar uit te onderzoeken
wat wij kunnen verstaan onder zinvol leven. Eens we daarover voldoende inzicht
hebben, kunnen we ons dan vragen stellen over het ouder worden, individueel en
collectief. Een niet onbelangrijk aspect daarvan is de vraag of wij het leven
op kunstmatige of natuurlijke wijze in belangrijke mate kunnen en mogen verlengen
en wat daarvan dan de consequenties zijn, opnieuw voor elk individu en voor de
samenleving.
Het was dus
met veel goede moed dat ik de lezing aanvatte. Van bij de aanvang viel me het
me onmiddellijk op dat de auteur zich zeer sterk steunt op de opvattingen van
anderen, die hij keurig vermeldt in voetnoot en in zijn zeer uitvoerige
bibliografie: veertien bladzijden, kleine druk, twee kolommen per bladzijde.
Daarmee is natuurlijk op zich niets verkeerd, in tegendeel. Alles hangt ervan af
wie in de bibliografie voorkomt en wie er de facto geciteerd wordt. En daar had
ik het meteen moeilijk mee.
In zijn
historische analyse van wat humanisme is, steunt de auteur zich op enkele publicaties
zoals die van C.G. Nauert (1995), Kristeller (1980) en Febvre (1982) die niet
echt recent zijn en al evenmin als representatief kunnen beschouwd worden, om
weinig te zeggen. Andere ontbreken opvallend: hoe kan je (en dan nog als
Nederlander!) vandaag iets over de Verlichting schrijven zonder de monumentale
en magistrale trilogie te vermelden van Jonathan Israel, die hier schittert
door haar afwezigheid in een nochtans zo uitvoerige bibliografie? Geen Dawkins
hier, geen Damasio, Dennett, Pinker, geen Hawking ook, alsof die er helemaal niet
toe doen.
Het is ook niet
omdat termen zoals humanisme, vrijzinnigheid en atheïsme pas vanaf een bepaald
ogenblik voorkomen in de taal en de literatuur, dat men zoals deze auteur mag
concluderen dat wat wij nu met die termen bedoelen niet voordien zou
voorgekomen zijn. Dat is een even grote denkfout als stellen dat de
zwaartekracht niet voorhanden was vóór Newton. Ik raad de auteur en alle lezers
dit uiterst verhelderende werk aan: Atheism from the Reformation to the
Enlightenment, eds. M. Hunter
and D. Wootton (Oxford, 1992),
waarin Kristeller op overtuigende wijze terechtgewezen wordt.
Ook in het
vervolg van het verhaal viel het mij op dat de concreet geciteerde auteurs veel
minder talrijk zijn dan de bibliografie laat vermoeden en dat ze mij
grotendeels onbekend zijn. Nu wil ik niet al te aanmatigend overkomen, maar als
je over de zin van het leven schrijft, verwacht men toch dat men zich vooral
steunt op erkende autoriteiten. Dat is hier manifest niet het geval. Het gaat
meestal om figuren uit het verleden van de Nederlandse humanistische beweging
enerzijds en om Nederlandse en enkele buitenlandse collegas van de auteur.
De
uitvoerige citaten in de tekst beslaan ettelijke paginas in het boek.
Betreurenswaardig is daarbij dat ze gezet zijn uit een iele italiek die het lezen
onnodig lastig maakt. Maar het is niet zozeer dat of het uitvoerig citeren dat
mij stoorde, maar wel de keuzes die daarbij gemaakt worden. Ik ben voorstander
van het onveranderd citeren van belangrijke passages uit belangrijke
publicaties, maar dat geldt niet voor lange citaten uit de secundaire
literatuur, die dan nog vergeleken en geconfronteerd worden met andere van
hetzelfde niveau. Een van de vele mogelijke voorbeelden: In een artikel uit 1998 komt Jan Hein Mooren vanuit A. Banduras
theorie van cognitieve regulatie in feite tot een herformulering van
Baumeisters needs for meaning in
termen van doelen, intenties en betrokkenheid (doelgerichtheid); waarden,
normen en gemoedsrust (morele rechtvaardiging); zelfbeeld, zelfconcept en
eigenwaarde; en hanteerbaarheid en competentie. Hij voegt er echter - mede op
basis van A. Antonovskys theorie over sense of coherence - tevens een zinbehoefte aan toe: begrijpelijkheid
(comprehensibility, intelligibility).
Einde
citaat. Hoe langer de woorden die men meent te moeten gebruiken, hoe minder comprehensibility/intelligibility.
Er is nog
meer aan de hand. De auteur steunt zich in zijn betoog steeds op zijn
geciteerde auteurs, ook voor de opbouw van zijn eigen discours. Hij ontleent de
systematische indeling van zijn onderwerpen letterlijk aan hun publicaties,
veeleer dan een eigen benadering aan te bieden. Vervolgens beperkt hij zich tot
het napraten van die opvattingen, met hier en daar een vorm van schuchtere
kritiek die de lezer meestal zelf ook al onmiddellijk heeft gemaakt en met heel
wat minder terughoudendheid.
De vele
vijf- en zevenpuntenlijstjes die we zo voorgeschoteld krijgen, zijn voor hun verhelderend
en exhaustief karakter helemaal afhankelijk van de scherpzinnigheid van de
geciteerde auteurs. Door zich bijna steeds op secundaire literatuur en mindere
goden te baseren, loopt de auteur het dubbele risico van irrelevantie en banaliteit.
Wat heb je aan de inzichten van een onbekende Nederlander of Amerikaan als het
over de zin van het leven gaat? Meestal kan je net zo goed zelf een lijstje
maken, het zal nauwelijks onderdoen voor wat hier als wetenschappelijk wordt
aangereikt.
Het zal dan
ook niet verwonderen dat ik de eigen opvattingen van de auteur niet heb kunnen
ontwaren in het mozaïek van zijn citaten en ontleningen. Voor de
begrijpelijkheid van zijn fundamentele stellingen en ingesteldheid is dat
desastreus. Citeren is goed en noodzakelijk, maar de lezer verwacht dat de
auteur van een boek met een dergelijk onderwerp toch meer doet dan allerlei tweederangs
figuren naar voren brengen zonder enige toetsing aan een eigen centrale
gedachte. Dit is het meest irriterend wanneer het gaat om uiterst dubieuze ideeën
of auteurs, zoals het boek van 650 bladzijden dat een Amerikaans therapeut
schreef op basis van veertig hypnosesessies met een medium, of de irrationele
opinies over de individuele onsterfelijkheid van een collega van de auteur, of
de sciencefiction fantasieën van een charlatan over de oneindige
levensverlenging die ons binnenkort zal toevallen. Laten we ernstig blijven als
we over ernstige zaken spreken, alstublieft.
Er is dus
heel wat aan te merken op de methode van dit boek. Met de inhoud is het bijna
onvermijdelijk niet beter gesteld. Wat wij hier over het humanisme leren, kan
je op een Post-it blaadje kwijt. De auteur slaagt er niet in om uit de
verschillende opvattingen een keuze te maken of een eigen bruikbare werkhypothese
voor te leggen. Humanisme wordt dan een zo vaag begrip dat men er alles kan in
onder brengen, ook het hele christendom. Nu ben ik de laatste om het
christendom elke vorm van of bijdrage tot het humanisme te ontzeggen, maar
wanneer begrippen zo ruim worden dat ze niet meer bijdragen tot een differentiaspecifica, dan is het mijns inziens nutteloos om ze te formuleren. Of
zoals men in het Engels wel eens zegt: one
can be so open minded that your brains fall out. Als er geen verschil meer is tussen
Schillebeeckx en Cliteur of Vermeersch, dan doen we aan ideologische
normvervaging en daar is uiteindelijk niemand mee gediend.
Het
hoofdstuk over de zin van het leven leest niet zozeer als een filosofische
bezinning dan als een soort van how-to
boekje: hoe gelukkig worden in zeven dagen of vijf lessen, een soort van
levensbeschouwing for dummies. De
grote levensvragen worden herleid tot formules om gelukkig te worden. De auteur
ontleent zeven kernwoorden voor zingeving bij zijn collegas en bespreekt die
dan vaag: doelgerichtheid, morele rechtvaardiging, eigenwaarde, competentie,
begrijpelijkheid, verbondenheid en transcendentie. Ik ben er zeker van dat niet
elke lezer bij het vernemen van dit lijstje een aha-ervaring zal beleven. Ik
ben er wel vrij zeker van dat elk van ons een evenwaardig lijstje op een
bierviltje kan krabbelen, al dan niet na inname van enige alcoholische drankjes.
Er is ook
helemaal geen sprake van een typisch humanistische, vrijzinnige of atheïstische
benadering. Vrijwel alles wat hier gezegd wordt over levensvervulling, geldt
evengoed voor elke andere ideologie. Ik heb de stellige indruk dat de auteur
ervan overtuigd is dat het humanistisch-vrijzinnig gedachtegoed op geen enkele
manier verkieslijk is boven een godsdienstig standpunt. Ik citeer (blz. 115): godsdiensten,
religies en geloven als christendom, boeddhisme en humanisme. Ik teken
formeel bezwaar aan tegen het opnemen van zowel het boeddhisme als het
humanisme in deze opsomming, maar nog meer tegen het niet minder intellectueel
oneerlijk weglaten daarin van de islam. Humanisme is geen godsdienst, religie
of geloof, zelfs geen geloof, het staat er diametraal tegenover en is er op
geen enkele wijze mee te vereenzelvigen of te verzoenen. Men leze Jonathan
Israel, A Revolution of the Mind, als
men geen tijd heeft om zijn trilogie over de Verlichting te lezen.
Het
ontbreekt de auteur hier mijns inziens aan diepgang en persoonlijk inzicht bij
het behandelen van levensvragen, of hij verbergt deze essentiële kwaliteiten
wel bijzonder handig. Hij heeft geen vaste grond onder de voeten, geen
archimedisch punt, geen toetssteen waarmee hij zinvol onderscheid kan maken
tussen wat belangrijk is en wat niet. Het is in dat opzicht niet verwonderlijk
dat wij in zijn publicatie geen enkele verwijzing aantreffen naar Darwin,
evolutionaire psychologie of sociobiologie, noch naar enige andere literatuur
die zich bezig houdt met de grondvragen van ons bestaan. Hij lijkt aan te nemen
dat ons geluk enkel een kwestie is van de juiste keuzes te maken in het leven,
al dan niet aan de hand van zijn checklists. Vertel dat maar aan de
slachtoffers van de Holocaust, van Stalin of Pol Pot, aan de mensen op de
vuilnisbelten, aan Aidspatiënten, aan ouders die een kind verloren, aan
slachtoffers van seksueel misbruik, aan mentaal of fysiek beperkte mensen. There are
more things in heaven and earth, Horatio, than are dreamt of in your philosophy
(Hamlet).
Waar de
auteur er niet in geslaagd is om te komen tot een min of meer nauwkeurig
concept van wat humanisme specifiek zou kunnen betekenen en vervolgens ook geen
grondslagen vindt voor een zinvolle samenvatting van wat een humanistische levensbeschouwing
vandaag is, gaat hij niet geheel onverwacht in het derde gedeelte van zijn
boek, dat handelt over ouder worden en de verlenging van het leven, helemaal de
mist in.
Het begint
(weeral) met zijn arbitraire selectie van en beperking tot vier (ontleende)
begrippen, die ik je hier bespaar omdat ze misleidend en irrelevant zijn.
Irrelevant omdat ze niet op de praktijk gestoeld zijn en misleidend omdat ze de
indruk wekken dat daarmee alles gezegd is, dat alle opties beschreven zijn,
terwijl er werkelijk niets gezegd is. Niemand zal ouder worden zo ervaren als
hier beschreven, niemand zal er zo over nadenken, het zijn nutteloze
onderscheiden. Er gaapt een onaanvaardbaar diepe kloof tussen dit spreken over
ouder worden en de ervaring van het ouder worden. Het is misschien noodzakelijk
om op een sociologische of desnoods economische en politieke manier te spreken
over de vergrijzing, maar dan bij voorkeur niet op een wijze die zo weinig
rekening houdt met de gevoelens en verwachtingen van de betrokkenen dat ze het
allengs als onfatsoenlijk en beledigend gaan beschouwen, en die bij de lezer
gevoelens van plaatsvervangende schaamte opwekt bij zoveel gebrek aan respect
en eerbied.
Vooral de
sciencefiction fantasie waarin verondersteld wordt dat men door genetische
manipulatie het verouderingsproces zou kunnen stilleggen is totaal ongeloofwaardig.
Maar zelfs die fantasie behandelt de auteur onvakkundig. Wanneer hij een
denkbeeldige wereld bespreekt die bevolkt is met een massa onsterfelijke
ouderlingen, vergeet hij voortdurend dat die ouderlingen helemaal geen
ouderlingen zijn, maar eeuwig jonge mensen. Hij heeft deze fantasie al evenmin
in al haar consequenties doorgedacht als elk van de andere opties die hij
opgelijst heeft.
Ik was
bijzonder verrast door een veronderstelling die de auteur herhaaldelijk naar
voren brengt in verband met de mogelijke remedies voor veroudering. Ouderdom
wordt gekenmerkt door ziekte en aftakeling. Indien men er zou in slagen om de
veroudering genetisch ongedaan te maken, zouden ook die ouderdomsziekten meteen
uitgeschakeld worden. Dit is natuurlijk onzin. Reeds in de Griekse mythologie
wist men beter: Tithonus krijgt wel onsterfelijkheid maar niet de eeuwige
jeugd. Denk aan The Picture of Dorian
Gray met dezelfde problematiek. Zelfs indien men erin zou slagen om het verouderingsproces
genetisch stil te leggen of te elimineren, dan is er nog geen enkele reden om
te veronderstellen dat ziekten die nu al dan niet als ouderdomsziekten
voorkomen, daardoor miraculeus zouden verdwijnen. Het verouderen is niet de
oorzaak van die ziekten, het ouderdomsgen, indien al dat zou bestaan, is niet
verantwoordelijk voor ziekten als kanker, Alzheimer, Parkinson, ALS, noch voor psychische
aandoeningen als depressie. Dit is een duidelijk geval van cum hoc ergo propter hoc, een verwarren van oorzakelijk verband en
gelijktijdigheid. In dit derde gedeelte maakt hij zich herhaaldelijk schuldig
aan dergelijke denkfouten.
Wat hij ons bijvoorbeeld
vertelt over een vroegtijdig afgebroken leven, raakt kant nog wal, precies
omdat hij geen zinvol ijkpunt heeft. Een leven beoordelen op zijn lengte, op de
vervulde doelstellingen, op zijn gevolgen voor het nageslacht is intellectueel primair,
om niet te zeggen imbeciel. Het getuigt van een levensopvatting die ver staat
van de menselijke ervaring en elke filosofische of wetenschappelijke conclusie
die niet ingebed is in de directe ervaring van het grootste gedeelte van de
mensheid, is zinloos en zelfs gevaarlijk.
Ik weet niet
wat de mensen van de Callewaert-leerstoel destijds verleid heeft om deze Peter
Derkx te vereren met hun keuze, noch wat de mensen van de Unie Vrijzinnige
Verenigingen bezield heeft om de tekst van de colleges vijf jaar later uit te
geven als boek. Er verschijnt al zo weinig oorspronkelijk Nederlands werk in
atheïstisch-humanistisch-vrijzinnige zin. Waarom dan de karige subsidies
spenderen aan een werk dat mijns inziens niet voorbestemd is om hoge
verkoopstoppen te scheren en de zeldzame lezers zoals uw dienaar onvoldaan,
gefrustreerd en geïrriteerd zal achterlaten?
Categorie:levensbeschouwing Tags:maatschappij
27-01-2012
Moeten de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen?
Vertrekkend
van het vaste principe van het eigenbelang dat al ons handelen motiveert, komen
we als vanzelf bij de vraag of er grenzen moeten gesteld worden aan die zo
typische menselijke neiging om rijkdom en macht te verwerven.
Het ligt
voor de hand dat er zeker maatschappelijke beperkingen zijn: de staat heeft
middelen nodig om de gemeenschappelijke projecten uit te voeren en te
financieren. Alle burgers zullen een deel van hun bezit of hun tijd moeten
afstaan aan de staat. Meteen rijst de vraag of iedereen in dezelfde mate moet
bijdragen en op dezelfde manier. Arbeiders zijn meer geschikt om hun arbeid ter
beschikking te stellen, intellectuelen zijn daartoe vaak minder geschikt; zij
kunnen dan hun kennis ten dienste stellen van de gemeenschap. In een moderne
maatschappij zal men echter wellicht de verplichtingen en lasten die de staat
oplegt, uitdrukken in belastingen, in financiële termen. En dan is de vraag nog
altijd: moet iedereen evenveel bijdragen?
Vanuit het
standpunt van de gebruiker zou men kunnen stellen dat degenen die het meest
voordeel halen uit een bepaalde gemeenschappelijke voorziening, daar ook het
meest moeten toe bijdragen. Dit zal dan aanleiding geven tot specifieke
belastingen, bijvoorbeeld voor het gebruik van de verkeerswegen: allerlei
belastingen op autos en op brandstof. Wie geen auto heeft, betaalt dan die
specifieke belastingen niet.
Maar de
specifieke belastingen zijn zelden toereikend: men zal steeds ook uit de
gemeenschappelijke belastingen, de inkomstenbelasting moeten putten. Iedereen
zal dus moeten bijdragen, ook voor diensten waarvan hij of zij zelf geen
gebruik maakt. Typisch voorbeeld: de kinderbijslag en geboortepremies; iedereen
betaalt, of men kinderen heeft of niet, en enkel wie kinderen heeft, geniet van
dit voordeel.
Moeten
sommigen meer bijdragen dan anderen? Moeten de sterkste schouders de zwaarste
lasten dragen? Er is iets voor te zeggen. Wie grote rijkdom verworven heeft, op
welke manier dan ook, kan gemakkelijk een deel daarvan afstaan zonder daarvan
enige hinder te ondervinden. Wie maar amper genoeg heeft om te overleven, zal
elke belasting als een zware last ervaren. Er is echter ook iets dat niet klopt
in die redenering. Dat iedereen solidair moet zijn, betekent niet noodzakelijk
dat de rijken meer moeten betalen dan de armen. Iedereen draagt evenveel bij tot
en iedereen kan daarvoor in principe evenveel gebruik maken van de
gemeenschappelijke diensten.
In de meeste
democratieën heeft men gaandeweg gekozen voor een progressieve belasting: hoe
groter je inkomen, hoe zwaarder je belast wordt. Het is een systeem van
herverdeling, een stilzwijgende overeenkomst waarover we niet meer nadenken.
De armsten
zullen dat misschien vanzelfsprekend vinden, maar de rijken zeker niet. Zij
ervaren het als een rem op hun zin voor initiatief en hun werklust. Als je meer
belastingen moet betalen naarmate je meer verdient, waarom zou je dan altijd
maar meer willen verdienen door harder en langer te werken? Hoge belastingen
voor veelverdieners werkt ontradend.
Je kan het
ook anders bekijken en dat is wat de meeste gegoede mensen doen: ze betalen
gelaten de belastingen, omdat er toch nog altijd voldoende overschiet en hun
inspanningen uiteindelijk toch veel beter beloond worden dan die van een
eenvoudige arbeider.
Op onze
vraag of het verwerven van rijkdom gerechtvaardigd is, kan men dus op twee
manieren antwoorden.
Vanuit een
ethisch standpunt is het niet onterecht dat wie veel meer heeft dan hij of zij
nodig heeft, een deel daarvan afstaat ten bate minder begaafden of aan mensen
die kampen met ziekte of tegenslag. In een gemeenschap gaat het maar goed als
wij elkaar helpen en bijstaan, als we op elkaar kunnen rekenen, vooral in
moeilijke tijden. Met de grotere bijdragen van de rijksten in het uitbouwen van
algemene voorzieningen, stijgt het levenspeil van de hele gemeenschap en daar
genieten ook de rijksten zelf van. Het is aangenamer om te leven in een
welvarende gemeenschap dan alleen rijk te zijn in een wereld van armoede en
menselijke ellende.
Naast die
morele overwegingen zijn er ook zakelijke en economische. De industrie en de handel,
waarop de rijkdom van de ondernemers is gestoeld, heeft er baat bij dat zoveel
mogelijk leden van de gemeenschap deelnemen aan het economisch bedrijf, dat ze
kopen en verbruiken. Wie in armoede leeft, heeft geen rol van betekenis in het
economisch leven tenzij als uitgebuite dommekracht. Industrie en handel hebben
welvarende klanten nodig, anders werkt het niet. Bovendien verhinderen de
belastingen blijkbaar niet dat er grote fortuinen zijn.
Als we nu
aanvaarden dat mensen zich verrijken, het liefst natuurlijk op een eerlijke en
humane manier, met respect voor iedereen; als we bovendien aanvaarden dat
hogere inkomens sterker belast worden, blijft nog de vraag over waar de grenzen
leggen. Aanvaarden wij dat men zich binnen een bestaand fiscaal systeem,
bijvoorbeeld de Belgische of de Nederlandse staat, tomeloos verrijkt?
Blijkbaar
wel. De belastingen zijn erg hoog voor de rijksten, maar ze zijn nooit honderd
procent, je moet nooit alles afgeven wat je verdient. Als dat verdienen zonder
veel inspanningen gaat, dan is zelfs een opbrengst van zelfs maar de helft van
wat je verdient nog steeds een zeer aanzienlijk bedrag. Een manager die vier
miljoen euro verdient per jaar zal het misschien vreselijk vinden dat hij
daarvan maar twee miljoen overhoudt, maar twee miljoen per jaar is een
afschuwelijk hoog bedrag, zelfs als je dat niet elk jaar van je carrière
krijgt.
Toch is er
iets dat wringt. Het heeft te maken met de ongelijkheid binnen een
maatschappij. Door de hele geschiedenis heen hebben wij gezien dat economische en
maatschappelijke diversiteit voor velen een aansporing is om zich op te werken,
maar dat extreme materiële ongelijkheid onder de mensen aanleiding geeft tot
sociale onrust. Het wordt algemeen als onrechtvaardig beschouwd dat sommigen
zich zo kunnen verrijken dat de afstand tussen hen en hun medeburgers al te
groot wordt. De adel in het feodale stelsel, de hogere burgerij in de steden,
de kerken en de kloosters, de industriebaronnen, de gerechtelijke macht en de
advocatuur, de hoogste magistraten en ambtenaren, de hoogste politieke mandaten
en vooral, in de moderne tijd, de aandeelhouders: de gewone mensen hebben
bezwaren tegen de concentratie van de rijkdom bij mensen die er naar hun
aanvoelen veel minder moeten voor doen dan zij zelf. De laagste lonen worden
uitbetaald voor arbeid die als het meest belastend en mensonwaardig wordt beschouwd,
terwijl de rijken slapend of al spelend nog rijker worden, zo voelt men het
aan. Dat is niet eerlijk. Het vermoeden rijst dat wij rijk is, niet volgens de
regels speelt. Eerlijk duurt het langst, vooral eerlijk rijk worden. Rijkdom is
diefstal. Rijk wordt men op de rug van de armen en de minder begaafden.
Of het
eerlijk is of niet, het lijkt niet wenselijk om de ongelijkheid al te hoog te
laten oplopen, al was het maar om sociale onrust te vermijden. Maar hoe moet
dat in zijn werk gaan? We moeten er zeker op letten dat we het persoonlijk
initiatief niet fnuiken, want daar ligt zeker een belangrijke motor voor alle
bedrijvigheid. Veel verdienen door hard te werken en vindingrijk te zijn, daar
heeft niemand een probleem mee. Waar we het moeilijk mee hebben, dat zijn de
excessen. Niemand is zo goed dat hij of zij daarvoor per jaar vier miljoen euro
verdient.
Wanneer een
voormalig eerste minister miljoenen verdient als lid van allerlei beheerraden,
dan ervaren wij dat zonder meer als een schandelijke zaak. Niemand heeft
miljoenen euro nodig, dat is geen luxe meer, dat is overvloed. Wie zoveel geld
heeft, beschouwen wij niet meer als een van de onzen, dat is een wereldvreemde,
een gehate en verachte dief en bedrieger, noch min noch meer. Wij hebben
respect voor mensen die het goed doen en het ver brengen, maar niet voor de
superrijken.
Dat is
meteen ook mijn besluit: de staat moet ervoor zorgen dat er geen sociale onrust
ontstaat; dergelijke onrust is onvermijdelijk wanneer sommigen teveel rijkdom
vergaren; derhalve moet de staat verhinderen dat iemand echt onbehoorlijk rijk
wordt.
Dat kan op
allerlei manieren, bijvoorbeeld door de hoogste belastingsschaal te verhogen
tot honderd procent; al wat men verdient, op welke wijze dan ook, boven een
bepaald bedrag, dat best hoog mag zijn, gaat dan naar de gemeenschap. Het kan
ook door een belasting op grote fortuinen, gebaseerd op een kadaster van het
bezit.
In de eerste
plaats echter moet de staat ermee ophouden om de eigen ambtenaren onredelijke salarissen
en vergoedingen uit te betalen. De beheerders van het Belgische spoorwegnet
zijn stuk voor stuk politiek benoemd, dat wil zeggen dat het partijleden zijn
die uitgekozen worden om die vetbetaalde postjes te bekleden. Ik ben er zeker
van dat een groot gedeelte van dat geld tersluiks terugstroomt naar de (zwarte)
partijkas. Dat is oneerlijk, dat is bedrog, dat mogen wij niet dulden.
Ik pleit dus
niet voor een grootschalige herverdeling van het persoonlijk bezit, maar voor
een systeem waarbij buitensporige inkomsten van welke aard worden afgetopt op
een niveau dat de meerderheid van de burgers billijk acht, maar dat gerust heel
wat hoger mag zijn dan het gemiddelde inkomen, dat ik nogal optimistisch ergens
rond de twintigduizend euro situeer.
Als ik daar
zelf met de natte vinger een rond cijfer moet op plakken, dan zou ik denken aan
een netto jaarinkomen van bijvoorbeeld honderdduizend euro, vijf keer het
gemiddelde, dat is toch niet mis? Dat is 275 euro per dag, elke dag van het
jaar, meer dan 8.000 euro per maand netto. Wie meer wil verdienen, die mag voor
mijn part gerust verhuizen naar landen waar dergelijke grenzen niet gelegd
worden, we zullen hen niet missen.
Ik heb dan
ook niet de minste sympathie voor Belgische sportvedetten die zich om fiscale
redenen pro forma in Monaco gaan vestigen. Men moest hen verbieden om nog in
ons land actief te zijn. In plaats van aanmoedigingen zou men hen langs de weg
moeten uitschelden voor wat ze zijn: volksvreemde bedriegers.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
26-01-2012
gedichtendag 2012: STROOM
Elke
d
r
u
p
p
e
l
water
die voldragen
striemend
of
gelaten
zomaar
hier
of
daar
de aarde
raakt
droomt
dat
op
een dag
onvermoed
hij
blij
in vervoering
en vol
overmoed
weer
naar
zee
stroomt.
Categorie:poëzie Tags:poëzie
24-01-2012
Mentaliteitswijziging
In deze
tijden van sociale onrust past het dat wij nadenken over de manier waarop wij
onze samenleving vorm geven.
Enerzijds
moeten we ons afvragen welke politieke filosofie de mensen het meest aanzet tot
arbeid. Dat is in mijn ogen wellicht veeleer de liberale denkwijze, omdat ze
gebruik maakt van de natuurlijke aandrift van de mens om in zijn eigen belang
te werken. Het is pas in tweede instantie, door na te denken en ervaring, dat
de mens gaat inzien dat zijn eigenbelang het best gediend is door samenwerking.
Het socialisme of communisme, dat uitgaat van de gedachte dat de mens zich in
de eerste plaats moet inzetten voor het gemeenschappelijke goed, gaat voorbij
aan deze primaire aandrift van elk levend wezen en is daarom gedoemd om uiteindelijk
te mislukken.
Er is echter
een tweede vraag, namelijk of de liberale ideologie ook daadwerkelijk leidt tot
een betere wereld. Wanneer iedereen zich ongeremd inzet voor zichzelf, viert
eigenbelang hoogtij en is de kans groot dat rijkdom zich dan concentreert bij
de meest begaafden en bij weinig scrupuleuze lieden. Eigenbelang is dan wel een
goede motivatie, maar het is geen principe waarop men een maatschappij kan
bouwen. Het is niet omdat sommigen het goed hebben, dat iedereen het goed
heeft.
Er moet dus
een instantie zijn die zich met de belangen van het bonumcommune, het
gemenebest, theCommonwealth bezighoudt. De staat zal middelen afnemen van zijn
burgers om gemeenschappelijke projecten te realiseren, bijvoorbeeld
rioleringen, wegen enzovoort. De vraag is of het niet beter is om ook dat over
te laten aan het privé-initiatief. Op die manier zou het eigenbelang kunnen
ingezet worden ten bate van de gemeenschap. In Amerika zijn de grote
transcontinentale spoorlijnen op die manier aangelegd, het is dus wel degelijk
mogelijk. Dergelijke projecten worden dan betaald door de gebruikers, zoals de
péage in Frankrijk. Over het algemeen neemt men echter aan dat het beter is om publieke
projecten door de staat te laten organiseren en via de algemene en bijzondere
belastingen te laten betalen.
Dat leidt
tot een steeds grotere staatsinmenging, wat niet noodzakelijk meer
efficiëntie meebrengt. Staatsambtenaren worden in de uitvoering van hun taken
niet gemotiveerd door hun eigenbelang, aangezien ze geen persoonlijk voordeel
hebben bij wat ze doen. Of ze gemotiveerd zijn door het algemeen belang valt
nog te bezien, want velen van hen voelen ongetwijfeld aan dat ze ook daar
slechts een heel geringe persoonlijke betrokkenheid: een staatsambt is voor de
meeste mensen slechts een job als een andere.
Er is ook
geen enkele reden om te denken dat het staatsapparaat beter geschikt zou zijn
om de eigen wetten en besluiten uit te voeren dan privé bedrijven. Expertise
verwerven op alle gebieden vereist een enorm aantal dure ambtenaren. Vandaag is
dat zeker het geval in onze moderne democratieën, zonder een opmerkelijk hoger
niveau van efficiëntie of een duidelijke daling van de kosten, in tegendeel.
Het parlement en de kabinetten zijn zo druk bezig met het haastig opstellen en
stemmen van allerlei wetten, dat er geen tijd is om degelijk werk te verrichten
en aan langetermijnplanning te doen. Zo creëert men een ondoorzichtige,
chaotische wettelijke, juridische en administratieve situatie waarin niemand
nog de weg vindt. Het gevolg is massale ontduiking, zodat de maatregelen altijd
te laat komen of ten onrechte gebruikt worden door mensen voor wie ze niet
bedoeld zijn. Dat noopt de overheid dan weer tot strengere controle en het
voortdurend aanpassen of zelfs intrekken van besluiten die nog maar net genomen
zijn. Typisch zijn de toelagen die moeten afgeschaft worden wegens het grote
succes; dat is een aanfluiting van goed beheer.
Iedereen
verlangt naar een meer doorzichtig en efficiënt beheer van de maatschappij,
maar het wordt alleen maar ingewikkelder. Politici beloven radicale
veranderingen op basis van populistische oplossingen, dat wil zeggen dat men
een bepaalde beperkte bevolkingsgroep aanwijst als de schuldige voor al wat
verkeerd gaat. Dat kunnen de vreemdelingen zijn, of de werkelozen, of het
grootkapitaal, of de werkgevers, of mensen die een uitkering krijgen, of de
gepensioneerden, of de inwoners van een andere deelstaat, maar natuurlijk nooit
de meerderheid van de eigen bevolking.
Toch is het
steeds die meerderheid van de werkende bevolking die noodzakelijkerwijze moet
opdraaien voor de belastingen die nodig zijn om het logge en steeds
uitbreidende staatsapparaat draaiend te houden. Zij verwerven naspeurbare inkomsten
door hun arbeid en het zijn de inhoudingen op die inkomsten die het grootste
deel van de belastingen opleveren, omdat daarop nauwelijks kan gefraudeerd
worden. Arbeiders en bedienden zijn de melkkoe van de staat.
De
populistische oplossingen zijn altijd leugenachtig omdat de waarheid veel
complexer is dan het verhaal dat ze ons willen doen geloven. Ik ben een grote
voorstander van de Vlaamse onafhankelijkheid binnen Europa of van een
verregaande federalisering van België met de facto onafhankelijke deelstaten. Ik
meen dat men de rol van de staat moet terugschroeven en het privé initiatief meer
moet laten spelen. Ik ben ervan overtuigd dat de staatsuitgaven moeten
gereduceerd worden en dat de belastingen omlaag moeten. Ik ben een tegenstander
van grootschalige bouwprojecten en ik meen dat we het aantal autos op onze
wegen drastisch moeten reduceren. Ik ben voor basisvoorzieningen in het
openbaar vervoer, uitgevoerd door privé ondernemingen. Maar ik geloof niet dat
dit stuk voor stuk de oplossingen zijn voor al onze problemen.
Het probleem
is eigenlijk niet hoe de staat of de maatschappij moet georganiseerd worden. De
vraag is hoe we de mensen zo ver kunnen krijgen dat ze zich spontaan en
welgemoed inzetten voor het eigen belang en dus ook dat van anderen. Het gaat
veel meer om een mentaliteitswijziging dan om structurele maatregelen.
Een
voorbeeld. We zien op tv alle dagen programmas over politiemensen in de
uitvoering van hun taken. Dat is vooral preventie en het betrappen van
misdadigers en hun arrestatie. Hoe meer wetten we maken, hoe meer er kunnen
overtreden worden. Hoe nauwkeuriger en gedetailleerder de wetten, hoe
moeilijker voor de gewone burger om ze te kennen en hoe minder de neiging om ze
na te leven. Hoe meer overtredingen, hoe meer politie. Hoe meer politie, hoe
meer pakkans. Waar gaat dat naartoe? In Amerika belandt een uitzonderlijk hoog
percentage van de (armste) bevolking in de gevangenis. De uitgaven voor
justitie en politie zijn enorm, en toch neemt de criminaliteit hand over hand
toe. De oorlog tegen de criminaliteit en de drugs breidt steeds uit, maar
zonder enig positief effect op de criminaliteit en het druggebruik.
Wetten zijn
noodzakelijk in een samenleving, maar als er geen bereidheid is om de wetten na
te leven zonder dat men ertoe gedwongen wordt door bestraffing van
overtredingen, dan loopt het fout. De wetten moeten een weerspiegeling zijn van
de volkswil. Als dat het geval is, dan zal de bevolking haar eigen wetten zonder
meer navolgen, op uitzonderingen na. Als de wetten niet gedragen worden door
een groot deel van de bevolking, dan zal zij zich daaraan proberen te
onttrekken.
Een voorbeeld:
wij rijden met autos die steeds sneller kunnen rijden en die desondanks veel
veiliger zijn dan ooit tevoren. De neiging is dus groot om snel te rijden op de
prachtige wegen die de staat daartoe heeft aangelegd. Het is duidelijk dat als
de maximumsnelheid altijd en overal zou beperkt worden, het aantal
verkeersslachtoffers veel lager zou zijn en de rijtijden toch korter. Maar een
dergelijke maatregel is niet haalbaar, omdat we nu eenmaal die snelle en
veilige autos hebben en die uitnodigende verkeerswegen. Meestal kan je veilig
en snel rijden, dus doen we dat. Onder die omstandigheden de snelheid beperken
tot bijvoorbeeld 75 km per uur is absoluut ondenkbaar: waarom zo traag rijden
als het harder kan?
Maar moet
het echt zo?
We zouden
kunnen proberen om een wet te laten stemmen die de 75 km/u oplegt. Dat is
immers in het eigen belang van de bevolking, hoe je het ook bekijkt. Maar zon
wet krijg je er nooit door. Je zou een wet kunnen maken waarbij de topsnelheid
van alle autos fysiek beperkt wordt tot die 75 km/u, dat is zeer eenvoudig technisch
uit te voeren en het maakt snelheidscontrole overbodig. Je zou zelfs de
topsnelheid automatisch kunnen laten aanpassen door zenders op het hele
grondgebied, ter vervanging van de massa verkeersborden die er nu zijn. Dat is
allemaal mogelijk, maar we doen het niet, omdat we het niet willen.
Het gaat dus
niet om de wenselijkheid of de technische mogelijkheidheden, dat is duidelijk,
maar om de wil om het te doen. Het komt er dus op aan om de mensen zover te
krijgen dat ze het willen. Dat heet een mentaliteitswisseling. Vroeger stookte
iedereen allerlei afval op in zijn tuin, nu doet zo goed als niemand dat nog.
Vroeger kiepten we allerlei toxisch materiaal zomaar in de goot, nu niet meer.
Het is dus best mogelijk om de bevolking op andere gedachten te brengen. Goed
dertig jaar geleden zou niemand aanvaard hebben dat we zouden verplicht zijn om
het afval te sorteren en te betalen per kilo opgehaald afval. Nu staan we er
niet meer bij stil.
Maar als het
om het verkeer gaat, dan is een grote meerderheid van de mensen wel erg
hardleers. Men staat nog liever elke dag uren in de file dan met trein, tram of
bus te reizen. Een gezin zonder auto(s) is een grote uitzondering. Er rijden bijna
vijf en een half miljoen autos rond in België, dat is toch onvoorstelbaar
veel? Denk eens aan wat dat kost, wat dat verbruikt en vervuilt Maar zonder
auto ben je een paria, een zonderling. Onze mobiliteit is heilig, we rijden
voortdurend overal heen zonder lang na te denken over de gevolgen en de maar al
te reële risicos, zonder ons af te vragen of het wel nodig of noodzakelijk is.
Bij het nemen van onze beslissingen speelt de vraag over de verplaatsing
nauwelijks een rol: we gaan naar zee, en dat we daarvoor drie uur in de file
moeten staan, dat is dan maar zo. Even naar de bakker, of een brief op de post
doen, de kinderen ophalen van school of ontspanning, vul zelf maar aan.
Het kan
anders en vroeg of laat zal het anders moeten, tot dat besef zijn de meeste
mensen al gekomen, de prijs van de brandstof staat spectaculair hoog en het
ziet er niet uit dat die zal dalen voor de laatste druppel olie op is. Maar tot
zolang rijden we als hing ons leven er van af, terwijl dat eigenlijk letterlijk
zo is.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
20-01-2012
Gadgets
Men zegt dat
jongens een technische knobbel hebben. Ik weet zeker dat meisjes die ook
hebben: tijdens mijn loopbaan en ook daarna heb ik zelfs meer technisch
begaafde vrouwen gekend dan mannen.
Indien ik
zelf niet over een dergelijke knobbel beschik, dan heb ik toch een sterke
belangstelling voor al wat techniek is en dat sinds mijn prille jeugd. Ik wou
altijd al weten hoe mechaniekjes werken, omdat het me zo verbaasde dat ze
werkten: een lamp, de radio, een ouderwetse fonograaf, een wekker, een regulateur,
een polshorloge, de telefoon, een radioantenne, een koptelefoon, een micro, een
bandopnemer, later tv, videorecorder Nog later kwam daar ook de computer en de
PC bij, de printers en de scanners en faxen, daarna de radiogestuurde klok en
dito polshorloge, de microgolfoven, de inductiekookplaat, afstandsbediening, de
GSM, cd- en dvd-speler, internet, e-mail, internetbankieren, eBay, Amazon, Skype,
de e-reader, digitaal en HD tv kijken, het houdt niet op.
Zolang alles
goed gaat, sta je er niet bij stil: je gebruikt al die dingen waarvoor ze
bedoeld zijn zonder veel aandacht te schenken aan het toestel zelf of de
diensten die erachter schuilgaan. Het is pas als zon ding het laat afweten,
dat je beseft hoe afhankelijk je ervan bent.
De laatste
maand is het wel erg geweest hier in huis. Het begon toen we onze modem wouden
vervangen door een draadloos exemplaar. Daar kwam ook een nieuwe HD digicorder
aan te pas en een nieuw abonnement bij Telenet. Ik zal je niet lastig vallen
met de details, maar het is een echte lijdensweg geweest, zowel technisch als
administratief. Als je niet oplet, rekenen die onverlaten je allerlei kosten
aan die ze kuis verzwegen hadden bij het maken van de afspraken, honderden euros!
En dan al die kabels niet te geloven! Het is een wirwar van allerlei draden,
die zomaar in de knoop geraken, gewoon door daar te liggen, lijkt het wel. En
het stof dat zich daar vergaart, ik schaam me diep, ik dacht dat het proper was
in ons huis, tot ik achter de tv-kast keek, sjonge sjonge sjonge!
Sinds enkele
jaren maak ik me rond Nieuwjaar behoorlijk boos over de aanrekening die ik
krijg van KBC, gewoon omdat ik een lopende rekening heb bij hen. Ik heb ook een
rekening bij Argenta en daar is alles werkelijk helemaal gratis. En dus beslis
ik elk jaar dat ik mijn KBC-rekening ga opzeggen. Tot nog toe was het er nooit
van gekomen. Ik zag ertegen op om al de administratieve stappen te zetten die
daarvoor nodig zijn. Maar toen onlangs bleek dat KBC aan zijn topmanagers royale
bonussen uitbetaalde terwijl juist die mensen verantwoordelijk zijn voor de debacle,
toen brak me de klomp: nu was het genoeg geweest!
Lieve lezer,
je weet niet waaraan je begint. Vooreerst moet je nagaan welke domiciliëringen
je bij die bank hebt, dus welke doorlopende machtigingen je hebt gegeven voor
het automatisch betalen van rekeningen, bijvoorbeeld voor water, gas,
elektriciteit, internet en kabel-tv, ziekteverzekering enzovoort. Voor elk van
die opdrachten moet je een wijzigingsformulier aanvragen, invullen en aan je
nieuwe bank bezorgen. Dan moet je uitkijken of ze inderdaad de rekeningen aan
je nieuwe bank aanbieden en of ze het niet dubbel doen door ook de oude
bankrekening te pluimen. Maar het is niet alleen de debetzijde die je moet
nakijken: je krijgt ook allerlei bedragen op je rekening, gelukkig maar: je
pensioen, de uitkeringen en terugbetalingen van de ziekteverzekering,
teruggaven van de belastingen en een aantal vaste of eenmalige toelagen van
instellingen of diensten aan wie je ooit je bankrekeningnummer hebt doorgegeven.
Ook die moet je allemaal een voor een aanschrijven, formulieren invullen
enzovoort.
Dagen ben ik
er mee bezig geweest en het einde is nog steeds niet in zicht. Ik heb een
beetje het gevoel dat ik terug in het arbeidscircuit zit: dit is het soort werk
dat ik mijn hele leven heb gedaan. Toen ik op pensioen ging, hoopte ik dat ik
ervan af was, of dat het tot een minimum zou beperkt blijven en dat was grosso
modo ook zo. Tot ik de onzalige beslissing nam om die verdomde bankrekening op
te zeggen!
Ik merk dat
zowel de technische als de administratieve beslommeringen vreselijk op mijn
zenuwen werken. Ik loop onrustig rond, zonder altijd goed te beseffen waarom. Als
ik een boek vast neem, moet ik moeite doen om bij de les te blijven, mijn
gedachten dwalen voortdurend af. De muziek staat zoals steeds de hele dag op,
maar ik luister maar met een half oor en erger me snel als ze weer aan het zaniken
gaan.
Ik heb
blijkbaar behoefte aan vastheid, aan zaken die goed geregeld zijn en aan
toestellen en diensten en mensen die zonder haperingen of morren doen wat ze
verondersteld worden te doen, waarvoor ze betaald worden. Als dat niet het
geval is, raak ik geïrriteerd en vind ik geen rust voor het weer in orde is.
Dat is menselijk, denk ik. Maar ik heb wel een onoverzienbare reeks toestellen en
diensten in huis en er is er altijd wel eentje dat het om onverklaarbare
redenen niet doet.
Ik heb een
buurman die zich ver houdt van al die toestanden. Geen pc, geen kabel, geen
gsm, geen telefoon, geen internet, geen bestendige opdrachten bij de bank. Hij
onderhoudt zijn tuin op voorbeeldige wijze met de meest eenvoudige werktuigen,
niets elektrisch, alles met de hand. Ik denk dat hij een veel rustiger leven
heeft dan ik.
Gisteren had
ik een afspraak bij ons bevriend beeldhouwersechtpaar. Ze hadden een nieuwe
hanglamp gekocht, maar kregen ze niet in gang. Ik had al eens een poging
gedaan, maar zonder succes. Dan maar op internet gezocht hoe een
wisselschakeling eruit kan zien, in het Vlaams een dubbele directie: een lamp
die je met twee verschillende schakelaars aan en uit kan zetten. Vervolgens op
internet de buienradar bekijken voor een pauze in de regen en dan met mijn nieuwe
fiets (een verjaardagsgeschenk van Lut en mezelf) daarheen. Gelukkig vond ik nu
wel de oplossing voor de lamp (de stroom bleek op de draad voor de aarding te
zitten ).
Zonder mijn
technische knobbel had ik hen niet kunnen helpen. Zonder internet had ik
ongetwijfeld een nat pak opgelopen en ook nooit geweten waarom er zoveel kabels
uit het plafond kwamen voor een eenvoudige lamp.
Zonder kabel
zou ik interessante programmas missen en vooral ook goede muziek in
uitstekende kwaliteit. Zonder internet geen blogs, geen internetbanking, geen
bestellingen van boeken, cds, dvds en (gratis) e-boeken bij Amazon en
anderen, geen e-mail, geen videogesprekken met verre vrienden, geen opzoekingen
in Wikipedia en in de verste uithoeken van het web
De enige
toestellen die ik echt kan missen zijn de telefoon en de gsm, het mobieltje. Ik
gebruik die uiterst zelden. Gelukkig hebben we nu een systeem van aanrekening
dat zo goed als kosteloos is: we betalen alleen voor de zeer zeldzame gsm-gesprekken
die we voeren, geen abonnementskosten; de vaste telefoon is gratis, of althans
inbegrepen in het internetabonnement.
Het is een
afweging die je moet maken. Het is inderdaad mogelijk om ook vandaag nog te leven
zonder al die gadgets (het woord alleen al!). Maar de moderne media maken het
leven ook een stuk gemakkelijker en boeiender. De psychologische druk die ze
zonder enige twijfel met zich meebrengen, moet je erbij nemen. Ik heb ervoor gekozen
om dat te doen. Ik hoop echter van ganser harte dat de technische complicaties en
de administratieve rompslomp nu voor een tijdje achter de rug zijn en dat ik me
weer kan concentreren op wat echt belangrijk is: menselijk contact in al zijn
vormen, lezen en nadenken, actief muziek beluisteren en genieten van al het
boeiende dat de media ons bieden, en ook van de natuur, vanzelfsprekend.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
18-01-2012
homo sapiens en zijn caravan
Ik
vermeldde al eens de neiging die wij allemaal af en toe hebben om een vreemd of
moeilijk woord te verklaren aan de hand van een dat meer voor de hand ligt. Klik
hier voor de uitleg.
Een
voorbeeld. Sinds mensenheugenis gebruikt men in Midden- en Zuid-Amerika in primitieve
omstandigheden een hangmat als bed. Dat was ook een goede oplossing voor de
slaapplaatsen op de rollende en stampende zeilschepen van de grote
ontdekkingsreizen. Men heeft toen het woord overgenomen dat de Taíno, een volk
op en rond de Grote Antillen daarvoor gebruikte: hamaca. Columbus bracht het woord en het voorwerp mee naar Europa.
In het Frans is het hamac, in het
Engels hammock, in het Duits Hängematte en in het Nederlands
inderdaad hangmat, wat anders? Het is een prachtig voorbeeld van een
volksetymologie: het woord hamaca kende
men niet en dus zocht men een benaming die erop trok maar die precies uitdrukt
wat het ding is: een hangmat.
Maar we
kunnen ook de bal mis slaan. Neem nu de witte neushoorn. Dat is helemaal geen
witte neushoorn, hij is ongeveer zo grijsbruin als alle andere neushoorns. Waar
komt de benaming dan vandaan? Je hebt twee duidelijk onderscheiden soorten van
neushoorn, de ene puntlippig, de andere breedlippig (zoals de bekende
breedsmoelkikker uit het grapje). In het Afrikaans zoals in het Nederlands is
breed wijd. De Engelsen vertaalden dat ten onrechte als white in plaats van wide.
Vervolgens werd de puntlippige neushoorn de zwarte neushoorn, hoewel hij maar een
klein beetje donkerder is dan de witte.
Goropismen
dus, valse etymologieën. Dat leek me ook de uitleg te zijn die een vriend me
onlangs gaf voor het zeer Nederlandse (in tegenstelling met Vlaams) woord caravan:
dat komt van car avant, had hij ergens gehoord, dus de wagen vooraan. Nou
Het is wat
ingewikkelder dan dat. Het begint waarschijnlijk in het Sanskriet, waar een
kameel zoiets als karabha is. In het
Perzisch heb je daarvan afgeleid kaarwaan,
een groep kamelen en hun begeleiders op reis in de woestijn. Dat woord brachten
de kruisvaarders mee uit het Midden-Oosten en het werd karavaan in het
Nederlands en iets soortgelijks in de andere moderne Europese talen. In Engeland
heb je natuurlijk geen woestijnen en dus nam men caravan over voor een overdekte wagen waarmee waren vervoerd
werden. Later werd caravan afgekort
tot van en dat is ook vandaag nog het
woord voor een vrachtwagen. Caravan werd ook het woord voor de woonwagens van die
andere rondreizende bevolkingsgroep, de zigeuners. En toen het moderne toerisme
begon gebruik te maken van dergelijke woonwagens, hebben wij ook die aanhangwagens
caravans genoemd. Niks car avant, dus.
Om een of
andere reden ben ik me onlangs ook gaan afvragen waar de uitdrukking homo
sapiens vandaan komt, meer bepaald het Latijnse werkwoord sapere waarvan sapiens
het tegenwoordig deelwoord is. Wij nemen aan dat het betekent: weten, kennen. Sapientia is dan wijsheid, zoals in de
litanie van Onze-Lieve-Vrouw: Sedes
Sapientiae, zetel van wijsheid, de naam die de Leuvense universiteit ooit
sierde en ook die van het beeld van Maria dat in de Sint-Pieterskerk staat en
dat getooid werd met rijke versierselen wanneer de professoren er bij het begin
van het academiejaar en op 2 februari naar de eredienst kwamen. Het beeld werd
sterk gerestaureerd na de bombardementen in de wereldoorlogen. Je kan mooie kopieën
in klein formaat kopen in de souvenirshop van de universiteit.
Bekend is
ook de aansporing Sapere aude! Het
was Kant die ze gebruikte in zijn essay over de Aufklärung, ik zette
het hier om in een moderne vorm. Durf (zelf) te denken!
Het
Latijnse woordenboek geeft de betekenis van denken slechts in afgeleide
betekenis aan ons werkwoord. De eerste is: smaken, proeven. Het substantief is sapor, de smaakzin. De mens gebruikt
zijn smaakzin om een onderscheid te maken tussen wat eetbaar is en wat niet.
Ons lichaam heeft miljoenen jaren ervaring met voedsel genetisch opgeslagen. Je
hoeft een kind niet te leren dat wat bitter is meestal niet eetbaar is, de
lichamelijke reactie is spontaan, automatisch. Wie dus goed kan proeven en zo
ontdekken wat eetbaar is en wat niet, die heeft een voordeel tegenover anderen
die dat minder goed kunnen. Door giftige stoffen te vermijden en door ons voedsel
vooraf te proeven, te testen, hebben we meer kansen om te overleven. Wie zijn
smaakzin zo gebruikt, gebruikt zijn verstand, zijn kennis en zijn ervaring. Zo is
smaken, proeven een belangrijk element in het overleven. Sapere is niet alleen letterlijk proeven, smaken, maar een
belangrijk element in de kennis, in het wijs zijn in het algemeen. Het inzetten
van het verstand voor het verwerken van de signalen van de zintuigen is
kenmerkend voor de menselijke soort en is de basis voor haar succes. Wijs is
wie het onderscheid kan maken tussen wat goed is voor ons en wat niet. Homo
sapiens is de biologische soort die daarin het verst gevorderd is.
Ik vind
het prachtig dat de benaming voor onze soort niet verwijst naar abstracte
kennis of naar een middeleeuws afgodsbeeld, maar naar de zeer concrete smaakzin
als een element in de strijd voor het overleven.
Categorie:etymologie Tags:etymologie
16-01-2012
In de wolken
Clouds
Strauss Van
Nevel Kuijken Callas
Schubert
Verdi Haydn Sjostakovitsj
Wagner Bach
Puccini Figueras
Scarlatti Bruckner
Haendel Rostropovitsj
McBain
Nabokov Dawkins Trevor
Mehta Updike
Tolkien Dennett
Le Carré De Vries Spinoza Pinker
Burgess James Damasio Pritchett
Linguist Polyglot
Humanist
Etymoloog
Atheïst Evolutionist
Flamingant altegader
Blogger
Internaut Klokkenman
Keukenprins
E-reader Beeldjesfan
Zesenzestig
Mijn Vader
Dirk Dhuyvetters,
16 januari 2012
Categorie:poëzie Tags:poëzie
12-01-2012
De zin van ons bestaan
Heeft het
leven zin?
De
menselijke zingeving kan zich niet beperken tot het afzonderlijke domein van de
godsdienst, zoals men wel eens stelt. Men zegt wel eens dat de positieve
wetenschappen ons alles of toch veel kunnen leren over de wereld, maar dat ze
ons niets kunnen vertellen over de zin van ons bestaan. Dat is een domein dat
voorbehouden is aan de godsdienst. Ik ben het daarmee helemaal niet eens.
De zin van
ons bestaan kan om mee te beginnen niet in tegenspraak zijn met de resultaten
van de wetenschap. Een pia fraus, een
vrome leugen kan nooit tot een volwaardig en zinvol menselijk leven leiden,
zoals drugs mensen nooit echt gelukkig kunnen maken. Een godsdienst die zijn
gelovigen dingen voorhoudt die materieel onmogelijk zijn, liegt hen wat voor en
dat kan nooit heilzaam zijn, dat leidt onvermijdelijk tot schizofrenie of
geloofsafval. Welnu, de basisgegevens van het christendom zijn op geen enkele
manier te verzoenen met de wetenschap: God, Vader, Zoon en Geest; de verrijzenis
van Jezus; het hiernamaals, hemel en hel; de Voorzienigheid en de daadwerkelijke
ingreep van God in de wereld.
Het valt
niet te ontkennen dat godsdienst en wetenschap niet in tegenspraak kunnen zijn.
Godsdienst kan in zijn eigen discours geen stellingen innemen die onverenigbaar
zijn met de positieve wetenschappen, noch realiteiten claimen die de wetenschap
te buiten of te boven gaan. Je kan niet in de week doen alsof er helemaal geen
god is, en op zondag naar de mis gaan. Als er een God is, dan is dat een
realiteit die je hele leven doordringt. Als er in je dagelijkse leven geen god
is, dan is die er ook niet op zondag.
Er is helemaal
geen scherpe scheiding tussen positieve wetenschappen en de rest van het
menselijk denken. In de wiskunde is het logisch denken rechtlijnig omdat de
fysische realiteit dat ook is. In het domein van het levende is dat veel minder
duidelijk en wanneer we het over de mensheid hebben of over de individuele
mens, dan is dat nog ingewikkelder.
Het is
echter niet omdat het leven ingewikkeld is, dat het zou ontsnappen aan de
wetenschap. Het leven is gebed in de fysische realiteit, kan daaraan niet
ontsnappen. Het is alleen zo dat de toepassing van de wetmatigheden van de
natuur bij levende wezens zo complex zijn, dat ze in de praktijk niet in zuiver
wiskundige termen te vatten zijn. Men kan geen voorspellingen maken over
levende wezens zoals we dat kunnen doen voor dode materie. De reden daarvoor is
niet dat levende wezens een andere logica zouden volgen, maar dat de streng
wetenschappelijke uitleg (voorlopig, misschien) niet helemaal haalbaar is.
Daarom hebben wij andere benaderingen van de mensheid en haar wereld, die op
een meer speculatieve manier te werk gaan. Daarbij blijft het evenwel steeds zo
dat die andere wetenschappen niet in tegenspraak mogen zijn met de harde
wetenschappen of veronderstellingen maken die in essentie niet in
overeenstemming zijn met die wetenschappen.
In die zin
zijn bijvoorbeeld ook de benaderingen van Freud op zich verdacht. Zonder enige grond
in de realiteit poneert hij het bestaan van structuren en psychische entiteiten
zoals het onderbewuste, de libido enzovoort. Het zijn louter denkbeelden,
constructies van zijn en onze geest, waarvoor geen experimentele bewijzen
voorhanden zijn. Dat leidt tot een onterechte scheiding van twee werelden, een
van de geest en een van de materie, terwijl die twee bij levende wezens nooit
kunnen of mogen gescheiden worden.
Wij mogen
nooit ofte nimmer uit het oog verliezen dat wij materie zijn, gegroeid uit het
nietigste beginsel en dat onze spectaculaire evolutie tot wat de mens nu is,
geen reden is om dat wezen te verheffen boven de materie in een wereld van het
louter psychische. Ook het psychische is volledig onderworpen aan de wetten van
het fysische; het is alleen de inhoud
van het denken en voelen, de betekenis
die eraan ontsnapt, omdat die betekenis als gedachte, zowel voor wie ze denkt als
wie ze ontvangt en op zijn of haar beurt opnieuw denkt, op zich geen fysische
eigenschappen heeft, of toch geen die we nu nuttig kunnen omschrijven. Maar een
gedachte is onmogelijk zonder een fysische onderbouw.
De relatie
tussen die fysische structuur, voornamelijk geconcentreerd in de zintuigen en de
hersenen enerzijds en de zuivere gedachte als betekenisinhoud is een crux, het
is een probleem voor ons denken. Men zegt wel eens dat wij met ons verstand alles
kunnen begrijpen, behalve ons verstand. Denken over denken lijkt een vicieuze
cirkel. Wij weten nog niet precies hoe dat in zijn werk gaat, denken. Het is
duidelijk dat de twee onafscheidelijk zijn, denken is niet mogelijk zonder
hersenen en wellicht moordend zonder zintuigen; hersenen die niet denken zijn
geen hersenen in de ware zin van het woord, ze zijn dood. Een mens zonder enigszins
bruikbare hersenen is niet levensvatbaar, men noemt dat niet zonder reden een
plant.
De wereld
van het geestelijke, van het denken bestaat dus inderdaad, maar enkel als een
aspect, een activiteit, een product van het fysische. Het is van alle levende
wezens in de hoogste mate aanwezig in de mens, die niet toevallig ook over de
beste en relatief grootste hersenen beschikt. Dat neemt niet weg dat wij mensen
niets anders zijn dan een diersoort zoals al de andere, ontstaan op dezelfde
manier en met geen hogere roeping dan dat: de korte tijd dat wij hier op aarde
zijn zo goed mogelijk doorbrengen en bijdragen tot het voortbestaan en het welzijn
van onze soort. Wij verschillen daarin niet van de andere levende wezens, de dieren,
de virussen, de bacteriën Onze hoger ontwikkelde hersenen zijn slechts een
hulpmiddel om dat doel te bereiken. Het geestelijke is dus geen doel op zich,
maar een middel om goed te leven, zoals de neus van de vos, het geheugen van de
olifant, de handigheid van de kat, de vleugels van de mus, de snavel van de
vink.
Dat is de
enige zin van het leven: leven. En als we dan toch leven, er dan ook het beste
van maken voor onszelf. Uit de praktijk en uit de geschiedenis blijkt dat we
niet beter voor onszelf kunnen zorgen dan door samen te werken met de anderen. En
door ons verstand te gebruiken. Dat geeft ons de beste kansen. Zo simpel is het
altijd geweest, zo simpel blijft het. De rest is bijzaak
Categorie:levensbeschouwing Tags:wetenschap
10-01-2012
Vrijheid van gedachte, vrijheid van godsdienst
Als
gepensioneerd personeelslid van de Leuvense universiteit geniet ik het
voorrecht de bibliotheken vrijelijk te mogen bezoeken en de catalogus online te
kunnen raadplegen. Je kan de werken die je zo vindt, opnemen in een lijst, mijn
collectie, die je dan kan gebruiken om de boeken zelf op te zoeken en
desgewenst te ontlenen.
Reeds enige
tijd prijkte in mijn collectie een boekje dat me wel aansprak: Jonathan Israel, Gedachtevrijheid versus godsdienstvrijheid. Een dilemma van de
Verlichting, met essays van Inger Leemans, Siep Stuurman en Marin
Terpstra, uitg. Damon-Budel, 2007, 99 blz. Ik vrees dat het niet meer nieuw te
vinden is; de prijzen voor een tweedehands exemplaar lopen uiteen van een
redelijke 10 euro tot een wel zeer ontradende 54 euro.
Bij mijn
jongste bezoek aan de uitstekende bibliotheek van het Leuvense Hoger Instituut
Wijsbegeerte, waar ik bijna vijftig jaar geleden op de schoolbanken zat, bracht
ik (onder meer) het bewuste boekje mee en ik las het tussendoor. Het is een vreemde
verzameling van bijdragen rond de Thomas More-lezing die Jonathan Israel in
2006 hield aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Het begint met een inleiding
over de figuur van Jonathan Israel en zijn merkwaardig succes in Nederland. Dan
volgt de tekst van zijn lezing, waarin hij op zijn bekende magistrale manier de
kernideeën van de Verlichting en de belangrijke rol daarin van Spinoza en de Nederlandse
vroege Verlichtingsdenkers beschrijft en toelicht. Vervolgens is er de uitgeschreven
tekst van het interview en de vragen uit het publiek na de lezing. Daarna komen
er twee essays, die een soort van antwoord proberen bieden op wat professor
Israel in zijn lezing en in de (toen) twee al verschenen delen van zijn
Verlichtingstrilogie naar voren brengt.
De zin van
een dergelijk amalgaam ontgaat me. Misschien vond men de lezing alleen, een
twintigtal paginas, te weinig om in druk te geven. Naar mijn aanvoelen had men
dat toch maar beter gedaan. De inleiding is leuk maar niet meer dan dat en het
interview is weinig verhelderend en dus even overbodig. Over de twee
aanvullende essays wil ik kort zijn. Indien ze al op eigen merites een weg
zouden gevonden hebben naar een of ander filosofisch vaktijdschrift, dan vallen
ze hier helaas opvallend uit de toon in het gezelschap van zelfs een
gelegenheidstoespraak van Jonathan Israel. De helderheid van betoog die de
Meester hier ten toon spreidt staat in schril contrast met de (ver) gezochte gedachtekronkels
van de beide respondenten.
Het
onderwerp is nochtans interessant genoeg. Het is een thema waarmee wij vandaag
nog steeds niet in het reine zijn. Verlichte denkers waren en zijn ervan
overtuigd dat indien iedereen zou denken en handelen volgens de beginselen van
de Verlichting, de wereld een betere plaats zou worden. Zij menen tevens dat die
andere ideologie, de godsdienstige, niet tot hetzelfde resultaat kan leiden,
omdat ze berust op verzinsels, op een wereldbeeld dat niet rationeel kan
verantwoord worden. Nochtans erkent elk Verlicht denker die zichzelf
respecteert dat wij niet anders kunnen dan tolerant zijn, ook tegenover de
godsdienstige ideologie en zelfs wanneer die godsdiensten notoir intolerant
zijn, niet het minst tegenover het atheïstische Verlichtingsdenken.
Vanuit onze verlichte
principes moeten wij dus een volstrekte intellectuele verdraagzaamheid onderhouden
tegenover mensen die ons feitelijk het liefst de mond willen snoeren en zelfs uitroeien
en dat ook geprobeerd en gedaan hebben. Wij moeten dus wetens en willens
datgene dulden waarmee we het zelf het meest oneens zijn. Wij respecteren een
volledige godsdienstvrijheid uit hoofde van de absolute vrijheid van denken die
wij voorstaan, terwijl de godsdienst die vrijheid van denken even absoluut
ontkent en de godsdienstvrijheid beperkt tot de eigen strekking, met
uitsluiting van alle andere ideeën.
Dat is de
situatie waarin Spinoza zich bevond in de tweede helft van de zeventiende eeuw,
maar het is ook even goed vandaag het geval. Wij worden geconfronteerd met
christelijk en moslimfundamentalisme en met extreme religieuze
onverdraagzaamheid, onderling zowel als tegenover het atheïsme. Moslims zowel
als christenen zweren bij het creationisme en Intelligent Design. Godsdiensten eisen
het recht op om de maatschappij in te richten volgens hun opvattingen,
bijvoorbeeld de Sharia als burgerlijke strafwet en het onderwijs volgens
christelijke of islamprincipes.
Als
weldenkende burgers kunnen we niet anders dan geschokt zijn door deze
godsdienstwaan, net zoals Spinoza gechoqueerd was door de religieuze houdingen,
uitspattingen en aberraties van zijn tijd. Maar als verdraagzame mensen moeten
we aanvaarden dat andere mensen anders denken dan wij. Dat is niet gemakkelijk.
Want onze overtuiging dat de anderen ongelijk hebben is onvermijdelijk een niet
aflatende uitnodiging om daar iets aan te doen. Dat was althans het aanvoelen
van Spinoza en het is ook wat ik denk; anders had Spinoza zijn boeken niet
geschreven, anders zou ik op mijn meer bescheiden manier niet voortdurend het
Verlichte standpunt verdedigen en het godsdienstige aanvallen en weerleggen.
Bij Jonathan
Israel is het duidelijk: hij is niet alleen een historicus, meer bepaald iemand
die de Ideeëngeschiedenis beoefent en een (geschiedenis-)filosoof, hij is ook
een activist: hij wil dat de Verlichtingsideeën van Vrijheid, Gelijkheid en
Solidariteit zegevieren, omdat het de enige manier is om tot een betere wereld
te komen. Hij is daarover ontroerend duidelijk en expliciet, er is bij hem geen
zweem van twijfel over zijn engagement. Hij bepleit zijn zaak met verve en met
het heilig vuur van zijn overtuiging. Hij weet wat goed is en wat kwaad en hij
weet wat ons te doen staat.
Dat kan men
niet zeggen van de beide respondenten. Zo las ik bij Terpstra (p. 89) deze voor
mij zonder meer verbijsterende zin: Waarom zou bijvoorbeeld het verlangen van
iemand naar de zekerheid van een autoritaire godsdienst moeten wijken voor het
verlangen van iemand naar een gezond, welvarend en lang leven? Ik had nooit
gedacht zoiets ontstellend te moeten lezen bij een filosoof, en dan nog als een
kritiek op Spinoza Als academische filosofie dat al niet meer inziet, namelijk
dat er zeer goede redenen zijn om het verlangen naar een menswaardig bestaan
een hogere waarde toe te kennen dan het verlangen om door een godsdienst allerlei
waanideeën voorgeschoteld te krijgen, dan moeten we er maar me ophouden, meen
ik en die mensen niet meer betalen om dergelijke onzin uit te kramen.
Men moet
verdraagzaamheid inderdaad niet verwarren met intellectuele lafheid. Het is
ongetwijfeld zo dat wij aan de anderen zonder meer dezelfde vrijheid van
gedachte moeten toekennen die wij zelf opeisen, ook als zij dat bepaald niet
doen. Maar dat betekent niet dat wij blind moeten zijn voor de onwaarheid van
die andere gedachten en van het onheil dat zij veroorzaken.
Laat ons
concreet zijn. Toen het Nazisme opkwam, was het voor de meeste waarnemers
duidelijk dat dit een gevaarlijke ideologie was, omdat zij de democratische
principes met voeten trad. Men kan toch in eer en geweten niet stellen en
volhouden dat men zich toen moest onthouden van alle kritiek op het Nazisme,
omdat iedereen nu eenmaal het recht heeft om te denken wat men wil? Het
katholicisme heeft zich, dat staat nu wel historisch vast, altijd en overal schuldig
gemaakt aan verregaand seksueel misbruik van machteloze slachtoffers. Moeten we
dat, zoals de katholieke kerk, dan maar met de mantel der liefde bedekken,
omdat mensen nu eenmaal vrij zijn om te denken wat ze willen?
Wanneer
iemand ervan overtuigd is dat zijn medemens lijdt aan waanideeën, is het niet
alleen een spontane reactie maar zelfs onze hoogste medemenselijke plicht om
hen daarop te wijzen. Dat kan op een beschaafde manier, maar soms is het ook nodig
om harde woorden te spreken. Wat we echter vooral niet moeten doen, dat is
mensen verbieden om te denken, te schrijven en te spreken. Als pedofielen of
racisten opkomen voor hun zaak, dan moet dat kunnen. Het zou verkeerd zijn om
hen dat recht op vrije meningsuiting te ontzeggen. Maar daartegenover staat dat
het onze verdomde plicht is om op hun opinie te reageren en te wijzen op de
gevaren voor de maatschappij van wat zij voorhouden.
De vrijheid
van gedachte en van meningsuiting betekent helemaal niet dat alle gedachten
evenwaardig zijn, dat heeft er niets mee te maken: alle gedachten, ook de meest
idiote of bedreigende, mogen geventileerd worden. De vrijheid van meningsuiting
heeft niets van doen met het oordeel dat men over die mening kan hebben. Het is
precies in de confrontatie van al de menigvuldige en uiteenlopende en zelfs
bizarre ideeën dat wij mensen tot een beter begrip van onszelf komen en zo
bijdragen tot een betere wereld voor iedereen.
Wij moeten
de dingen steeds zien in het perspectief van onze samenleving. Vrije
meningsuiting is een heilig principe, omdat het tegenovergestelde ervan steeds
leidt tot onvrijheid, onderdrukking en machtswellust. Maar gevaarlijke ideeën
zijn eveneens een bedreiging voor onze samenleving en als dusdanig moeten ze niet
verboden, maar ontmaskerd en bestreden worden. In die zin ben ik een
tegenstander van het wettelijk verbod op negationisme, op het ontkennen van de
misdaden van het Nazisme, hoe vreselijk ik het ook vind dat iemand zoiets kan zeggen
of schrijven. Maar moeten we dan alles verbieden? Wat met andere misdaden tegen
de mensheid zoals die van allerlei communistische en kapitalistische regimes, de
uitroeiing van de Armeniërs door de Turken, de Killing Fields enzovoort? We
kunnen en mogen niet alle waanideeën verbieden. Maar we moeten ze wel
bestrijden!
Geef mij dus
maar de heerlijk duidelijke en helder verwoorde standpunten van zowel Spinoza
als Jonathan Israel en bespaar me de duizend verwarrende en verwarde kwalificaties
die sommige beroepsfilosofen aan hun stellingen en teksten menen te moeten
toevoegen. Ook zij hebben recht op hun mening, maar als ik mag kiezen
Dat ik
atheïst ben, dat is geweten. Dat ik antiklerikaal ben, eveneens. Voor mij, hier
in ons land, in het landelijke Werchter, in mijn omgeving, betekent het dat ik
mij sterk afzet tegen de katholieke kerk en haar invloed op de mensen, op de
opvoeding van onze kinderen en op de maatschappij. Ik bekommer mij veel minder
om het protestantisme, de mormonen of de moslims, gewoon omdat ik er niet direct
mee geconfronteerd ben.
Ik heb op
een bijzonder pijnlijke manier moeten vaststellen dat binnen de Vlaamse georganiseerde
vrijzinnigheid een rabiate islamofobie aanwezig en werkzaam is die ook nog de
steun geniet van de leiding van die organisatie. Mijn aanvankelijke verbazing en
wrevel over die situatie is snel omgeslagen in een radicale breuk met die
mensen. Maar ik ben er nog altijd niet over heen. Wanneer ik me afvroeg waarom
ik het spontaan en met zoveel overtuiging en emotie oneens was met die
strekking binnen de vrijzinnigheid, dan moest ik het antwoord schuldig blijven.
Als ik zo tegen godsdienst ben, waarom dan niet tegen de Islam, net zo goed als
tegen het Christendom, de Mormonen enzovoort?
Ik denk dat
ik intussen een deel van het antwoord gevonden heb.
Tijdens mijn
loopbaan heb ik veelvuldige en intense contacten gehad met vreemdelingen,
meestal studenten aan de Leuvense Universiteit. Ik heb mezelf slechts zelden
betrapt op echt racisme, dat wil zeggen dat ik iemand zou geminacht hebben
omdat hij of zij geen blanke was. Ik heb daar geen verdienste aan, het was
gewoon zo, ik heb ook als kind nooit gedacht dat vreemdelingen minderwaardig
waren, dat de zwartjes in onze Kongo minder mens waren dan wij.
Nochtans is dat
altijd de overheersende opvatting geweest in onze beschavingsgeschiedenis,
indien we hier dat woord mogen gebruiken. Het verrast en verbaast me steeds
weer wanneer ik lees hoe uiterst verstandige mensen zoals Kant of Voltaire er
ideeën op nahielden over de andere rassen waarover wij, of toch de meesten
onder ons, of dat hoop ik toch, ons nu zouden doodschamen.
Hoe dan ook,
het is bij mij nooit opgekomen dat een Indiaan, een Japanner, een Hottentot of
een Eskimo echt anders zou zijn dan ik. De lichamelijke verschillen zijn louter
dat, uiterlijke en oppervlakkige kenmerken, de huidskleur is alleen dat: de
kleur van de huid, dieper gaat het niet. Het heeft allemaal geen bepalende invloed,
wij zijn allemaal mensen, zoals blijkt uit het feit dat wij ook probleemloos met
elkaar kunnen paren. De individuele verschillen binnen elk ras zijn vaak veel
opvallender dan wat bijvoorbeeld blank en zwart zogezegd scheidt.
Het is ongetwijfeld
dat spontaan aanvoelen van de fundamentele gelijkheid van alle mensen die ervoor
gezorgd heeft dat ik zo geschokt was door het onverholen racisme en de vreemdelingenhaat
van een aantal zogenaamde vrijzinnigen tegenover de moslims. Ik kan nog
begrijpen dat men zich druk maakt over de Islam, zoals ik me wel eens laat gaan
over het Christendom, vanuit een vrijzinnig standpunt. De Islam is inderdaad
geen haar beter, of slechter. Maar daarover gaat het niet meer bij deze lieden.
Hun vrijzinnigheid is maar het mom waaronder hun rassenhaat schuilgaat. Dat
blijkt vooral uit het feit dat hun hevige emoties zich niet zozeer richten op
de Islam als godsdienst, op de theologen of op de bedienaars van de eredienst,
maar op de eenvoudige gelovigen.
Zo wil men
de moslims te allen prijze verhinderen om hun offerdieren ritueel te slachten.
Dat punt is, tot mijn niet geringe verbazing, een centraal punt voor een
bepaalde strekking binnen de vrijzinnigheid, die zich de Werkgroep Atheïsme
noemt. Men gaat er zelfs allianties voor aan met Gaia, die het slachten van
offerdieren zonder verdoving eveneens bestrijden.
Er is naar mijn
aanvoelen echter een belangrijk verschil tussen Gaia en die vrijzinnigen.
Gaia is begaan om dierenrechten, naar ik vermoed vanuit een aanvoelen dat
dieren niet onnodig hoeven te lijden en dat het de mens niet siert om dat te
doen. Ik ben het daar hartsgrondig mee eens. Ik meen dat wij zo weinig mogelijk
hogere diersoorten moeten consumeren. Wij hebben gemeenschappelijke voorouders,
wij behoren allen tot één biologische levensvorm en als dusdanig verdienen de
dieren ons respect. Dat blijkt onder meer uit de menselijke gewoonte om
huisdieren te houden, die eten we toch ook niet op?
Terloops wil
ik opmerken dat in bepaalde gevallen het opeten van dieren me een toelaatbare
afwijking van die regel lijkt. Neem nu schapen en geiten. Ik neem aan dat er,
zoals bij de mens, evenveel mannelijke lammeren geboren worden als vrouwelijke.
De vrouwelijke gebruiken we voor hun melk, maar van de mannelijke hebben we er
maar een beperkt aantal nodig voor de voortplanting. Dus is er een oneconomisch
overschot van mannelijke lammeren. Dat is ook zo voor de kippen, de runderen en
voor alle dieren waarvan we hetzij de melk, de eieren of de jongen gebruiken
voor onze voeding. We zouden al die mannetjes meteen kunnen doden bij de
geboorte en dat gebeurt ook bij de kippen bijvoorbeeld. Mannelijke lammeren en
kalveren laten we wat ouder worden, tot ze slachtrijp zijn en dan eten wij ze
op. Ik geef toe, het is een subtiel onderscheid, maar als ik in de supermarkt
vlees kies, dan is dat bij voorkeur lamsvlees en kalfsvlees, een bewuste keuze
omdat die dieren er nu eenmaal moeten zijn, maar als economisch overschot geen
overlevingskansen hebben. Het is als het ware een natuurlijk bijproduct van de
veeteelt, die gericht is op de minder verwerpelijke melkproductie.
Zo heb ik
ook geen echt principiële bezwaren tegen het eten van vlees van dieren die hun
economische rol gespeeld hebben, zoals oude melkkoeien, -schapen en geiten, of
fokstieren en bokken (in de mate dat die eetbaar zijn). Het kweken van dieren
enkel en alleen voor hun vlees, zoals varkens, stuit me meer tegen de borst.
Maar ik geef toe, ik vind dat ik om principiële redenen eigenlijk strikt vegetariër
zou moeten zijn of zelfs veganist (die eten zelfs geen melk of eieren). Maar ik
ben nu eenmaal opgevoed in een andere wereld en dus ben ik niet fanatiek in die
zaken. Ik eet dus kalfsvlees en lam met mate. Vroeger at ik meer vis, als een
alternatief voor vlees, maar dat is het probleem maar verleggen: vissen zijn
ook dieren. Ik zie weinig verschil tussen een kip en een karper, bij manier van
spreken.
Maar retournons à nos moutons, zoals men in
het Frans zegt, hoewel het hier veeleer het achterlaten van de schapen en de geiten
en zo is.
Die bepaalde
groep binnen de vrijzinnigheid verzet zich niet zozeer tegen het slachten en
verorberen van dieren, het zijn geen vegetariërs of veganisten, maar wel tegen
het ritueel slachten, zonder verdoving, van offerdieren en van vee voor zogenaamd
halal vlees, dat dus eveneens onverdoofd is gedood.
Naar
verluidt is het slachten van vee zonder verdoving overigens helemaal geen
verplichting volgens de Koran, zoals ook het dragen van een hoofddoek maar met
enige moeite uit de oorspronkelijke religieuze teksten kan afgeleid worden.
Enkel het strikte Jodendom heeft een expliciet verbod op het verdoven van
slachtdieren. Slechts een beperkt gedeelte van het zogenaamd halal vlees is
afkomstig van dieren die zonder verdoving geslacht zijn. Maar dat terzijde, of
toch enigszins.
Nee, die bepaalde
groep van zogenaamde atheïsten heeft geen probleem met het eten van vlees, maar
wel met het onverdoofd slachten, niet omwille van het dierenleed, maar omdat de
wet het verbiedt. Er is inderdaad Belgische en Europese wetgeving die het
verdoven oplegt, maar er is praktisch overal nationale en internationale
wetgeving die uitzonderingen toestaat voor rituele slachting. Men kan daarbij
nog een onderscheid maken tussen de offerdieren die geslacht worden bij
bijzonder gelegenheden zoals het einde van de Ramadan, en aan de andere kant de
dieren die geslacht worden voor halal consumptie. Persoonlijk ben ik geneigd om
minder zwaar te tillen aan de beperkte slachting zonder verdoving van
offerdieren, hoewel ik pleit om in overleg met de betrokken godsdiensten tot een
geleidelijke overgang naar minder gruwelijke praktijken te komen. Het zonder
verdoving slachten van dieren in een commerciële context lijkt me uit den boze,
er is ook geen duidelijke religieuze verantwoording voor te vinden en moet dus
verboden blijven.
De atheïsten
over wie ik het heb zijn dus tegen de uitzondering die de wet toestaat. Dat is
hun goed recht, wij leven in een vrij land, er is het recht op vrije
meningsuiting, wat die mening ook is, zolang niemand daarbij nadeel ondervindt.
Men kan voor abortus zijn of tegen, maar daarom moeten we elkaar nog de kop
niet inslaan. Maar zij organiseren manifestaties en acties, al dan niet samen
met Gaia, tegen rituele slachtingen. Kijk, dat is nu waar ik bij steiger.
Met
dergelijke acties schoffeer je de moslims bij hun traditionele religieuze rituelen
en culturele feesten en zoiets doe je niet, vind ik. Ik ga ook niet een
katholieke eredienst verstoren, een begrafenisdienst bijvoorbeeld, al zit ik me
altijd zwaar te ergeren. Ik vind de Heilig Bloedprocessie en de Virga
Jessestoet een verschrikking, maar ik beperk de uitdrukking van mijn afschuw
tot het wegblijven van die gelegenheden. Van mij mag de Landelijke Gilde in de
meimaand liederen zingen bij Mariakapelletjes, met kaarsjes en al, ik vind dat
zelfs ontroerend.
Ik begrijp
dus de verontwaardiging en de woede niet van deze zogenaamd vrijzinnigen bij de
rituele slachting van offerdieren. Het gaat hen immers niet om het dierenwelzijn,
maar om de uitzondering die de Islam heeft bekomen op de wetgeving, op
religieuze gronden. Men gunt het die bevolkingsgroep niet dat zij hun eigenheid
op die manier uiten, zoals zij ook niet aanvaarden dat hun vrouwen en meisjes
een hoofddoek dragen. Het was inderdaad de vrijzinnige directrice van het Antwerps
atheneum, gesteund door de even vrijzinnige voorzitster van het
Gemeenschapsonderwijs, die de actie tegen het dragen van hoofddoeken op school
op gang trokken en voor het gerecht brachten. Uit de hoofddoekenkwestie blijkt
duidelijk dat het niet gaat om misdaden of onmenselijke handelingen, zoals men
nog zou kunnen stellen als het gaat om het slachten van dieren zonder
verdoving. Door een hoofddoek te dragen doet men niemand kwaad, berokkent men
niemand last, men ziet er alleen anders uit.
En daar gaat
het om voor deze in de grond allesbehalve vrijzinnigen: zij aanvaarden niet dat
men er anders uitziet, dat men zich anders kleedt, dan men zich anders
gedraagt, dat men andere tradities en gebruiken heeft, al dan niet religieus
geïnspireerd. Dat is geen vrijzinnigheid, dat is racisme en wel van het ergste en
meest gevaarlijke soort, dat hebben onze ouders meegemaakt met het Nazisme en
andere vormen van fascisme en totalitarisme. Het gaat hier om grove en onredelijke
onverdraagzaamheid tegenover wie anders is, ook als niemand daar echt last van
heeft. Het gaat om het beledigen, hinderen, kwetsen, diaboliseren en uiteindelijk
vervolgen van onschuldige medeburgers. Dat is schandelijk en onmenselijk en het
heeft niets te maken met vrijzinnigheid en atheïsme, meer nog, het is in strijd
met de grond zelf van elk oprecht en weloverwogen humanisme, met de basisideeën
van de Verlichting en met de Rechten van de Mens. Het atheïsme, als uiting van
het meest nobele en meest tolerante in de mens heeft niets te maken met
dergelijk verwerpelijk gedrag en met dat soort liefdeloze en gevaarlijke ideeën
en praktijken. Wie niet verdraagzaam is, kan zich niet met recht atheïst
noemen.
Zo zie je
dus maar. Atheïst ben ik, zeer overtuigd zelfs en bovendien fervent antiklerikaal.
Maar ik ben geen racist. Ik kom uit voor mijn gedacht, zonder een blad voor de
mond te nemen. Ik spaar de Kerk niet, noch haar verantwoordelijken. Maar ik heb
willens en wetens nog nooit een gelovige persoonlijk beledigd, uitgelachen of
gehinderd bij het uitoefenen van zijn of haar rituele gebruiken. Er is, dat
hoop ik althans, een hemelsbreed (!) verschil tussen mijn soms nogal krachtig
uithalen naar de misbruiken binnen het christendom en de verfoeilijke
onverdraagzaamheid van bepaalde individuen binnen de georganiseerde vrijzinnigheid
tegenover allochtone moslims.
Ik heb me dan
ook meteen nadrukkelijk en onvoorwaardelijk gedistantieerd van hun uitspraken,
hun geschriften en hun acties en me al na enkele dagen laten schrappen in die
Werkgroep. Omdat het hoofdbestuur van de Humanistisch-Vrijzinnige Vereniging
dat niet doet en daardoor integendeel deze verwerpelijke opinies en acties steunt
en bijtreedt, heb ik ook afstand genomen van deze vereniging en mijn
lidmaatschap na één turbulent en teleurstellend jaar niet vernieuwd. Ik heb me
duidelijk zwaar vergist toen ik meende dat ik daar kon thuiskomen.
De intolerante
vrijzinnigheid staat in haar vreemdelingenhaat op één lijn met het christelijk en
moslimfundamentalisme dat zij zo zegt te bestrijden. Daaruit blijkt de ware
aard van die lieden. Ik ontzeg hen, in naam van al wat mij dierbaar is en in
naam van de hoogste principes van de Rede, het recht om zich vrijzinnig,
humanistisch of atheïstisch te noemen. Zij zijn een smet op het blazoen van de
Verlichting en de Menselijkheid.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
05-01-2012
Skype
Terwijl
onweer en storm over Vlaanderen raast, wil ik hier verslag uitbrengen over mijn
jongste verkenning van de technologie die onze moderne wereld aanbiedt.
Enige tijd
geleden hielp ik een bevriende buurvrouw bij haar eerste stappen in de
computerwereld. Dat was vooral e-mail, voor contacten met haar familie en
kennissen en voor het verzenden en ontvangen van fotos van en naar haar
kinderen en kleinkinderen. Een van haar kinderen woont met zijn gezin in de
Verenigde Staten en had haar gewezen op de mogelijkheden om via de PC te
communiceren, beeld en geluid. Dat wou ze wel eens proberen en ze vroeg me ook
daarbij om hulp. Maar ik had zelf geen ervaring met zoiets en dus werd het wat
op de lange baan geschoven.
Mijn tweede kleindochter
vroeg voor haar Kerst- en nieuwjaarsgeschenk van ons een webcamera met micro.
Haar beste vriendinnetje was naar het Verenigd Koninkrijk geëmigreerd en ze wou
met haar contact houden. Dat was voor mij de aanleiding om ook zelf de stap te
zetten. Op mijn PC was het programma Skype voorgeprogrammeerd en met de hulp
van mijn erg handige oudste zoon was ik binnen enkele minuten aangemeld en online.
Ik ga je
niet vervelen met technische details. In de praktijk komt het hierop neer. Al
wat je nodig hebt is een PC of Mac, uitgerust met een webcamera of 'webcam',
een microfoon en luidsprekers of een koptelefoon of oortjes. In veel laptops is dat allemaal ingebouwd, zo niet
kan je zelfs bij Kruidvat een webcamsetje aanschaffen voor een peulschil. Je haalt
Skype gratis van het internet, je kiest een naam en een paswoord en dat is het.
Je kan nu zomaar een videoconferentie houden met andere mensen die op Skype
zitten en die aangemeld zijn. Je ziet je correspondent op scherm en jezelf in
een klein schermpje rechtsonder.
Mijn eerste gesprek
was met Jacques, mijn Nederlandse vriend die ik via mijn blog leerde kennen. Wij
mailen veel en bellen af en toe, maar we hebben elkaar nog nooit in levenden
lijve ontmoet. Ook voor hem was het de eerste keer en wij waren allebei erg
opgetogen over het resultaat. Het beeld en de klank waren uitstekend, met
minimale haperingen. We waren meteen heel gemoedelijk aan het praten, we
vergaten dat we een technologisch hoogstandje aan het uitvoeren waren en gingen
helemaal op in het gesprek. Toen Lut even in beeld kwam, hebben we ook haar
meteen betrokken in onze conversatie en ook zij was onmiddellijk gewonnen voor
het skypen.
Deze manier
van contact opnemen voelt heel natuurlijk aan en voegt echt een dimensie toe
aan het telefoneren, dat ik altijd erg kunstmatig en onpersoonlijk heb gevonden
en dus vrijwel nooit doe, behalve wanneer het nuttig of nodig is.
Videoconferentie of skypen is werkelijk helemaal anders, het is natuurlijk
geen live gesprek, maar het komt wel erg in de buurt. Je kijkt elkaar in de
ogen, je reageert op de lichaamstaal en vooral: je weet dat je zelf ook
zichtbaar bent en dat is denk ik het verschil met telefoneren, waarbij je
onzichtbaarheid altijd zorgt voor een slag om de arm, een bepaalde terughoudendheid
en dat zorgt voor het onvolkomen, theatraal, onecht contact dat zo typisch is
voor telefonie. Met het beeld erbij ben je veel dichter bij de levende realiteit.
Zo, nu weet
je dat je me niet alleen kan mailen, bellen, schrijven en opzoeken, je kan me
nu ook skypen. Mijn skype-naam is karel.d.huyvetters zoals in mijn e-mail adres.
Toen ik laatst keek, waren er ongeveer dertig miljoen mensen online. Binnenkort
zullen we net zo vlot op die manier communiceren als nu via mail, chat en
telefoon, waarschijnlijk nog meer zelfs. Skype (en tal van andere dergelijke
programmas) is beschikbaar voor ongeveer elk denkbaar toestel, ook iPhone en
Blackberry en zo. Dat belooft
O, heb ik al
vermeld dat je videoconferenties met ander Skype-klanten helemaal gratis zijn?
Voor sommige andere diensten zoals bellen naar vaste lijnen en smsen moet je
betalen, let dus een beetje op wat je aanklikt.
Misschien
tot ziens?
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
04-01-2012
Het toeval wil...
Laten we het
nog eens over het toeval hebben. Het is een kernidee in de hedendaagse
wetenschap en filosofie.
We moeten wel
goed afspreken wat we ermee bedoelen. Wanneer wij in het dagelijks leven
spreken over het toeval, dan bedoelen wij daarmee meestal alleen maar dat een
gebeurtenis zich onverwacht voordoet. Je ontmoet bij een uitstap een vriend die
je in jaren niet gezien hebt. Je bent in een gezelschap aan het praten over
iemand en prompt komt die binnen: als je van de duivel spreekt Een onbekende die
je toevallig ontmoet, blijkt op de zelfde school als jij gezeten te hebben, met
slechts enkele jaren verschil, zodat je toch heel wat gezamenlijke
herinneringen hebt.
We hebben
het allemaal wel al eens meegemaakt. We zijn dan verrast door het onverwachte,
maar we staan er verder niet bij stil, het zijn dingen die kunnen gebeuren. Het
moet al een heel uitzonderlijke samenloop van omstandigheden zijn eer we ons
beginnen afvragen of het wel om een toeval gaat.
Toeval heeft
niets te maken met zogenaamd paranormale verschijnselen. Wij zien achter de
gebeurtenissen geen boze of goede geesten, die ervoor zorgen dat er een specifieke
samenloop van omstandigheden is. Zelfs bij de meest vreemde verschijnselen gaan
we ervan uit dat er een redelijke verklaring is. De goochelaar haalt geen
geldstuk uit je oor, zaagt zijn partner niet middendoor en haalt geen wit
konijn uit zijn hoed. Er is een uitleg, ook al hebben we die niet meteen door.
Toch zijn er
altijd mensen geweest die achter de werkelijkheid zoals ze zich aan ons voordoet,
een of andere bedoeling toeschreven. De dingen zijn volgens hen niet zomaar
zoals ze zijn, de gebeurtenissen hebben een al dan niet verborgen doel, ze
hebben zin en betekenis en die ontlenen ze aan een Zingever.
Daar ligt de
grens tussen enerzijds theïsme, pantheïsme, panentheïsme, deïsme &c., die
een intelligentie toekennen aan de kracht van de natuur, en anderzijds het
atheïsme, dat elke intelligentie, elke teleologie, elke bedoeling ontzegt aan
de processen en wetmatigheden van de natuur. De atheïst zal, gefascineerd door
wat hij/zij om zich heen en in de geschiedenis ziet, wel ACHTERAF vaststellen
dat er duidelijke processen en evoluties zijn, maar dat zijn evoluties die niet
VOORAF voorspelbaar zijn of door iets of iemand gewild of gepland zijn. Dat is
het essentiële verschil, met enorme gevolgen.
De mens als
verschijnsel is daarvan het meest opvallende voorbeeld. Wij kunnen niet anders
dan vaststellen dat de hele evolutie heeft geleid tot de huidige toestand,
waarin de mens (voorlopig) een spectaculaire primordiale rol speelt. De theïst
&c. zal dan zeggen dat een zo merkwaardige evolutie niet anders kan dan
gericht zijn en dat daarachter dus een oorzaak schuilt. Zij zullen daaraan een
naam geven, bijvoorbeeld God. De atheïst zal het verschijnsel zelf niet minder merkwaardig
vinden, maar er fijntjes aan toevoegen dat de mens er evengoed niet had kunnen
zijn, of er helemaal anders uitzien. In de ene benadering is de mens bedoeld,
in de andere is hij er toevallig.
Toevallig
wil hier niet zeggen dat de mens zomaar vanzelf uit het niets of uit iets willekeurig
anders is ontstaan, in tegendeel. Alles wat gebeurt, heeft een oorzaak en een
gevolg, voor alles er zijn wetmatigheden waarvan niet kan afgeweken worden.
Niets gebeurt zomaar. De mens is er net echt toevallig, hij is als soort het resultaat
van een zeer lange evolutie, waarbij elke volgende stap niet had kunnen gebeuren
zonder de vorige. Daar moeten we steeds aan denken wanneer we zeggen dat er
dingen zijn, groot of klein, die toevallig gebeuren.
Maar als
alles noodzakelijk het gevolg is van beslissende oorzaken, is er dan geen
absoluut determinisme, dat wil zeggen dat alles alleen maar kon uitdraaien
zoals het uitgedraaid is, dat alles met andere woorden op voorhand vastlag?
Ja en neen.
Dat lijkt onwaarschijnlijk, maar toch is het zo.
Het stond
niet in de sterren geschreven dat jij en ik ooit met elkaar zouden communiceren
zoals wij nu doen, terwijl de loop van de evolutie en van de geschiedenis
(achteraf gezien) wel absoluut noodzakelijk was om tot dit concrete resultaat
te komen.
Misschien
moeten we het toeval maar beter negatief omschrijven, als een noodzakelijke opeenvolging
van oorzaken en gevolgen, die echter niet op voorhand te voorspellen valt,
omdat er zoveel oorzaken zijn en zoveel gevolgen, dat nooit met zekerheid
vooraf kan gezegd worden wat het gevolg zal zijn van een combinatie van die
veelheid van specifieke oorzaken. Toeval is dan de afwezigheid van opzet.
Om het
concreet te maken: denk aan een loterij, waarbij de winnende nummers getrokken
worden via de bekende draaiende trommels, waarin zich ballen bevinden met
telkens één cijfer erop. Het uiteindelijk resultaat hang helemaal en
noodzakelijk af van alle fysische factoren: het formaat van de ballen, hun
gewicht, de gladheid van de oppervlakte, hun temperatuur, soortelijk gewicht
&c.; vervolgens ook van de vorm &c van de trommel, van de snelheid van
het draaien, van de toestand van de ballen bij het startschot, van de duur van
het draaien, van de luchtdruk, de vochtigheid van de lucht en nog een heleboel
andere elementen. En om het helemaal moeilijk te maken werkt men niet met één
trommel en (20?) ballen, maar met (8?) trommels, om toch maar duidelijk te
maken dat er geen manipulatie gebeurt.
Niemand zal
eraan twijfelen dat het resultaat wel degelijk helemaal afhangt van al deze
elementen, en niemand zal er (hopelijk) ook maar een seconde aan denken om in
het resultaat de hand van God te zien. Daar zie je duidelijk dat het enerzijds
gaat om een absolute fysische determinatie, die anderzijds (voor ons, in de
praktijk) toch het gewenste onvoorspelbaar of toevallig resultaat geeft. En
toch is er (meestal) ergens iemand die, bijvoorbeeld door de geboortedatum van
zijn groottante te combineren met de lengte van de staart van zijn kat, precies
de acht winnende cijfers heeft voorspeld. Je zal het met mij eens zijn dat
het resultaat van de loting wel gelijk is aan die twee lukraak gekozen
elementen uit het leven van de winnaar, maar dat het er niet door bepaald
wordt.
Wij noemen
het resultaat van die kunstmatig, opzettelijk verwekte combinatie van factoren
en processen bij de lottrekking uitdrukkelijk toevallig, onbedoeld, terwijl
het toch het onvermijdelijk resultaat is van de natuurwetten. Wij bedoelen
eigenlijk alleen maar dat er geen intelligentie of opzet aan te pas komt,
tenzij om precies te verhinderen dat iemand het resultaat zou manipuleren of
het met succes voorspellen.
Dat is ook precies
wat men bedoelt met toeval in bijvoorbeeld het ontstaan van het universum en in
het ontstaan en de evolutie van het leven op aarde: het is een strikte opeenvolging
van oorzaken en gevolgen, maar zo complex dat het resultaat ervan voor ons
totaal onvoorspelbaar is, maar steeds binnen de wetten van de natuur; ik bedoel
dus dat er geen intelligentie of opzet aan te pas komt. Ook dit is een
negatieve formulering.
In een
uiterst simpele fysische proefopstelling is het resultaat volledig
voorspelbaar. Als je een gewicht laat vallen in een luchtledige ruimte, dan zal
het recht naar beneden vallen met een bepaalde snelheid. Elke keer dat je dat
experiment herhaalt, zal het resultaat hetzelfde zijn. Als je een muntstuk
opgooit, dan is het resultaat niet te voorspellen, maar je hebt wel één kans op
twee dat je gok juist is. Met één dobbelsteen heb je één kans op zes, met twee
dobbelstenen wordt het al ingewikkelder (klik
hier voor meer). Hoe meer factoren er meespelen, hoe minder voorspelbaar
het resultaat. Bij uiterst complexe situaties waarin vele miljarden entiteiten betrokken
zijn, zal niemand een gok wagen.
De situatie
bij (of kort na) het ontstaan van het universum was zo onbeschrijflijk complex
en betrof zo onvoorstelbaar veel materie/energie, dat het resultaat bij elke
gebeurtenis, zowel op het subatomaire niveau als op de schaal van de
sterrenstelsels werkelijk alle kanten uitkon, denk aan al de mogelijke
combinaties die zich kunnen voordoen bij een dergelijke massale hoeveelheid van
dingen en hun enorme verscheidenheid. Ook zo bij het ontstaan van de aarde: er
waren zoveel fysische elementen voorhanden en zoveel verschillende krachten die
erop inspeelden, dat het resultaat altijd maar meer verscheiden was. Daarvan
bleken sommige resultanten beter geschikt om in een bepaalde omgeving te
blijven bestaan dan andere. Dat is de motor achter de diversiteit van wat wij
hier vandaag op aarde aantreffen.
Ik heb er
geen bezwaar tegen indien iemand de trends die zich in het universum zeer
duidelijk aftekenen en die wij allen onderkennen, wil benoemen, of erdoor
overweldigd en ontroerd wordt. Dat is ook voor mij zo, zeer uitdrukkelijk en ontstellend
diep. Maar ik houd mij ver van alle antropomorfische duiding van de natuur. Er
zit niet iemand achter, die zoals een mens de dingen creëert, organiseert, in
stand houdt, leidt, beloont, straft Ik herken en erken de processen, maar voor
mij zijn ze het merkwaardige (om niet te zeggen toevallige) resultaat van de
natuur, niet het door God of een Kracht of Idee bedoelde en geplande resultaat.
Er is geen Project, er is enkel wat er is en wat er is, is fascinerend!
Zo zie je
dat het absolute determinisme van de natuurwetten niet in tegenspraak is met
wat wij gemakshalve het toeval noemen, het concrete resultaat van een veelheid
van krachten die inwerken op een veelheid van elementen. Toegepast op de mens
betekent dit dat de mens het onvermijdelijk resultaat is van al de talloze
stappen in de concrete evolutie van het leven hier op aarde, die elk op zich
totaal onvoorspelbaar waren. Men kan dus niet spreken van een heilsplan, een
voorzienigheid. Er is dus ook niets of niemand die buiten en boven de natuur
staat en het hele spel draaiende houdt, die alles zo geregeld heeft dat de mens
er wel moest komen. Nee, de mens is er wel degelijk toevallig, niet gepland,
onvoorspelbaar, wij hadden er evengoed niet kunnen zijn, net zoals ik evengoed
wel het groot lot had kunnen winnen (althans indien ik een lot had gekocht).
Wat wel in
tegenspraak is met de natuurwetten, is dat er een Wezen zou zijn dat zich
helemaal niets hoeft aan te trekken van die wetmatigheden, een God die mirakels
kan doen en die actief ingrijpt in het verloop van de dingen en ze subtiel stuurt
ten gunste van de mensen die hem als hun God herkennen en die hen na hun dood
zal opnemen in zijn Hemel, waar de natuurwetten niet meer gelden.
Zelfs wanneer
God alleen maar een naam zou zijn die men geeft aan degene die de
natuurwetten heeft gemaakt, dan nog is men in tegenspraak met zichzelf, want als
wij in de natuur wetmatigheden ontdekken, dan betekenen die niets meer dan ons
menselijk interpreteren van feiten, zaken en gebeurtenissen. De wetmatigheden
zijn eigen aan de natuur, ze zijn gewoon de manier waarop de fysische wereld zich
ontplooit in een wondere evolutie van steeds nieuwe en verrassende combinaties.
Er is dus niets in gang gestoken, de wetten zijn niet op voorhand door God
gemaakt. Voor er leven was op aarde, was er niets dat liet vermoeden dat er
ooit leven zou zijn, geen enkele wetmatigheid die het leven noodzakelijk moest
voortbrengen, het had evengoed niet kunnen lukken. In dat geval waren er geen
biologische wetten (nodig) geweest.
Als er een
God is die bij de schepping de bedoeling had om uiteindelijk de mens te laten
ontstaan, dan heeft hij ongelooflijke risicos genomen. De kans dat er leven zou
ontstaan op onze aarde was verwaarloosbaar klein. Dat er bovendien uit dat
nietig begin ooit zoiets als een mens zou uit te voorschijn komen, was eveneens vrijwel onmogelijk. Laten we dus ophouden met denken, geloven of zeggen
dat God de mens heeft geschapen. Hoe je die uitspraak ook interpreteert, ze
houdt geen steek, het is een zinloze uitspraak. Je kan die drie woorden niet in
die volgorde zinvol naast elkaar plaatsen, tenzij je iemand in het ootje wil
nemen. En zoals we (misschien) weten is dat ootje een otje, een kring die boosaardige
of onwetende mensen vormen rond iemand die ze willen uitlachen. Dat is iets
waaraan wij ons niet schuldig willen maken, is het niet?
Categorie:wetenschap Tags:levensbeschouwing
01-01-2012
materialisme
Materialisme, waartegen ook het
christendom zich zo angstvallig verzet, zoals blijkt uit de predicaties bij
Kerstmis en Nieuwjaar, is enerzijds de preoccupatie van de moderne mens met
materiële geneugten, maar anderzijds ook, en misschien wel daarmee onmiddellijk
verbonden, de monistische filosofische opvatting, dat er slechts één vorm van
realiteit is, de materiële en dat alle geestelijke activiteit uitgevoerd
wordt door de materiële, dat er dus geen andere geestelijke activiteit of
realiteit is dan die van de materie. De (immateriële) God van het christendom
wordt dan meteen onmogelijk, tenzij als een projectie van de mens. Dit is voor
mij een zeer bevredigende uitleg, een bevrijding uit de angst om het totaal
andere, het onbekende.
Daarmee aanvaard ik ook dat er vanzelfsprekend
wel degelijk geestelijke activiteit is, als een aspect van de materie. Het is
al te gemakkelijk om het materialisme gelijk te stellen met de materie en te
veronderstellen dat atheïsme inhoudt dat men de mens elke geestelijke dimensie
ontzegt. Niets is minder waar!
Die geestelijke activiteit valt samen
met de notie van leven. Er kan geen levende materie zijn zonder een vorm van geestelijke
activiteit. De drang van elke cel om zich in stand te houden en te
vermenigvuldigen is geestelijk. Het moet echter steeds om activiteit gaan,
het kan nooit een ding zijn, er is geen geestelijke materie. Dat is de kern van
de zaak en het einde van de metafysica, maar ook de legitimatie van de
psychologie als studie van de geestelijke activiteit van de mens en van de
andere levende wezens, vandaar de gelijkstelling van evolutionaire psychologie
en socio-biologie.
Als er geen bovennatuurlijke wezens
zijn, noch bovennatuurlijke begrippen, blijft er alleen de menselijke
denkactiviteit om te achterhalen wat de beste manier is om te denken en te
handelen. Elk individu is daartoe uitgenodigd en geroepen, ieder moet en mag
ook voor zichzelf uitmaken wat goed en slecht is. Daarbij rijzen er (ten
minste) twee problemen: enerzijds zal het resultaat van die inspanning
verschillend zijn in vele gevallen en van persoon tot persoon; anderzijds
verhindert de fundamentele gelijkheid van alle individuen dat men zijn eigen
ideeën oplegt aan anderen, men mag alleen proberen te overtuigen met legale
middelen.
Mensen leven in gemeenschap en dat
vereist een minimum aan ordening. Ook dat moeten we zelf organiseren, met
vallen en opstaan. De beste manier, zo is gebleken, is een bestuur door
democratisch verkozen vertegenwoordigers, met verkiezingen op geregelde
tijdstippen en niet al te lange ambtstermijnen.
Een regering en parlement op die
manier samengesteld, hebben als taak om wetten op te stellen en uit te voeren.
Op die manier leggen zij wel degelijk hun wil op aan ons allemaal, maar enkel
met ons goedvinden: wanneer zij niet meer kunnen rekenen op de steun van het
volk, zullen zij moeten aftreden. Er is dus in een democratie een instelling
die met gezag optreedt. Waarop steunt zij zich?
Enerzijds op de volkswil: zij moet
rekening houden met wat er leeft onder de bevolking. Anderzijds ook op de eigen
inzichten. Maar dat verlegt het probleem alleen maar: waarop steunt het volk
zich, en waarop de volksvertegenwoordigers?
Elke mens is gedreven door het eigenbelang,
in al zijn aspecten: het nastreven van genot en vermijden van pijn, in al hun mogelijke
vormen. De mens is in zijn streven niet zomaar gedreven door blinde
hartstochten, wij zijn denkende wezens. Wij kunnen onze driften beheersen voor
een nog groter genot, door het vermijden van de negatieve gevolgen van een
blind nastreven van onmiddellijke gratificatie. Wij zien in dat wij in
gemeenschap leven en dat brengt verplichtingen met zich mee, die in strijd
kunnen zijn met ons beperkt en strikt eigenbelang, maar die in de praktijk en
op termijn bijdragen tot en zelfs de mogelijkheidsvoorwaarde vormen voor ons ruimer
geïnterpreteerd en duurzaam eigenbelang als individu en als soort.
Wij, en onze instellingen, zijn dus
geïnspireerd door eigenbelang en gemeenschapszin. Het is ons vermogen om
afwegingen te maken voor onszelf en voor de gemeenschap, dat de leidraad is
voor ons denken en handelen. Men kan dat de rede noemen, maar dan in ruime zin,
niet als een mathematische logica, maar als een denken dat rekening houdt met
alle aspecten van ons mens-zijn.
Wanneer wij spreken over mensen en
hun samenleven, dan zullen wij het altijd met minder moeten doen dan het
volmaakte, het uiterste, het beste. We zullen het moeten doen met het haalbare,
waarbij het optimale vaak zal verbleken of totaal onherkenbaar worden.
Het optimale is in veel gevallen
immers niet alleen niet haalbaar, het nastreven ervan is meestal ook
contraproductief. Het innen van zelfs rechtvaardige belastingen zal steeds
minder opbrengen dan al wat eigenlijk verschuldigd is, omdat een aantal mensen
zich steeds zullen willen onttrekken aan hun verplichtingen, die ze als
excessief beschouwen. Zij zullen dat doen door gebruik te maken van de gaten in
de wetgeving, waarbij ze geen strafbare feiten plegen, maar wel tekortschieten
in burgerplicht en solidariteit, of gewoon door bedrog te plegen, waardoor ze
zich blootstellen aan vervolging en straf, naast hun moreel falen. Hoe dan ook,
de belastingbetalers zullen steeds minder belastingen betalen dan de staat hen
oplegt.
De staat kan en zal daarop reageren
door de belastingen nog te verhogen, om toch aan de doelstellingen te komen,
die moeten toelaten om de begroting in evenwicht te houden, of door de controle
en de bestraffing van belastingsontduiking en de fraude te verstrengen. Deze
laatste oplossing is echter zelden efficiënt, omdat de kosten voor de
belastingscontrole en de gedwongen inning van ontdoken belastingen meestal niet
opwegen tegen het resultaat van die inspanningen. Wanneer het meer kost om de
belastingen af te dwingen dan die belastingen zelf opbrengen, heeft het geen
zin om daarmee door te gaan; het is dan beter om zich tevreden te stellen met
een zekere mate van belastingsontduiking.
Zo zien we dat het nastreven van het
maximum vaak minder efficiënt is dan het berusten in het haalbare.
Daarmee moet men ook rekening houden bij
het opstellen van wetten: het heeft geen zin om strenge wetten uit te vaardigen
waarvan men op voorhand kan weten dat ze op massaal verzet en ontduiking zullen
leiden. En het heeft ook geen zin om wetten te maken die niet afdwingbaar zijn
omdat er geen reële sancties zijn bij overtreding. Men mag in zekere mate
rekening op spontane burgerzin, maar niet te veel. Wanneer de brave burger zou
vaststellen dat alleen hij zijn verplichtingen nakomt zonder morren of bedrog,
terwijl een aanzienlijk aantal anderen zich daaraan straffeloos kan onttrekken,
dan is het gevaar groot dat zelfs de moreel meest hoogstaande burgers aan hun
plichten zullen verzaken, of zich terecht luidkeels zullen verzetten tegen
dergelijke wetten en hun toepassing.
Na even afgedwaald te zijn, komen we
terug naar de vraag over het geestelijke. Wij benadrukken dat het steeds moet
gaan om een activiteit van een levend wezen. Toch is de verleiding groot om aan
de resultaten van die activiteit een zekere graad van autonoom bestaan toe te
kennen.
Wij doen dat immers voortdurend, als
een manier van spreken, gemakshalve, zoals wanneer we zeggen dat een bepaalde
idee leeft onder de bevolking. Wat we daarmee bedoelen, is dat een belangrijk
aantal mensen over een bepaald onderwerp denken op een welbepaalde manier,
bijvoorbeeld wanneer in Vlaanderen de autonomie van onze bevolkingsgroep een
zeer algemeen verbreide verzuchting is en de Belgische staat ervaren wordt als
een minder belangrijke waarde. Men kan dan inderdaad enigszins zinvol spreken
over de idee van de Vlaamse autonomie. Maar wij moeten ons er steeds goed van
bewust zijn dat een dergelijke idee slechts bestaat in de hoofden van de
betrokken mensen.
Ideeën zijn geestelijke realiteiten,
maar dat is een contradictio in terminis, er bestaat immers geen geestelijke
realiteit in de echte zin van het woord, de materie is de enige realiteit, ons
denken is een activiteit van levende materie.
De eeuwige verwarring daarover is de
oorzaak van veel ellende, filosofisch maar ook in de praktijk. Er bestaat niet
de minste twijfel over het feit dat de godsgedachte bestaat. Maar er is,
Anselmus ten spijt, geen enkele reden om aan te nemen dat (daarom) ook God
bestaat als een realiteit, tenzij als een ideële, geestelijke entiteit, die derhalve volledig
afhankelijk is van het denken van de mens. God is dus denkbaar, evident,
aangezien de godsgedachte er is. Maar dat betekent alleen dat wij mensen een
idee hebben over God, niet dat er ook een God is die de mens geschapen heeft.
Zie je de dwaling? Er is geen autonome ideële of geestelijke dimensie buiten de mens om.
Daar zien we in alle duidelijk het
falen van het godsgeloof. Wat wij vaststellen is de aanwezigheid in het mensdom
van een idee van God en van daaruit maken wij, of sommigen onder ons, een
gedachtesprong naar het werkelijk bestaan van die God, totaal onafhankelijk van
de mens. Meer nog: die God is, als almachtige schepper van het heelal en dus
ook van de mens, de mogelijkheidsvoorwaarde voor het bestaan van de mens. Dat
is een totale en fatale omkering van de werkelijkheid: God als schepper van de
mens, terwijl het de mens is die zich een God geschapen heeft in zijn denken en
handelen.
Op dezelfde manier kunnen wij spreken
over tal van geestelijke entiteiten of ideeën en daarbij moeten we steeds op
onze hoede zijn om hen geen grotere vorm van bestaan toe te kennen dan ze in
werkelijkheid hebben. Het zijn steeds onze hersenspinsels, zelfs indien ze hun
wortels in de realiteit hebben, zoals dat trouwens ook met God het geval is:
wij hebben niet zonder reden God uitgevonden, maar dat laat ons niet toe om te
zeggen dat God zich aan ons heeft geopenbaard, dat is de zaken op hun kop
zetten en dat leidt onvermijdelijk tot misverstand en misbruik.
Laat ons een ander voorbeeld nemen,
dat nochtans verband houdt met de godsgedachte. Wij stellen vast dat op
bepaalde momenten van de geschiedenis op bepaalde plaatsen de overtuiging
leefde en leeft dat het leven van de mens niet voorbij is bij de dood. Die
onsterfelijkheidsgedachte is een realiteit, wij kunnen er niet omheen, ze is er
wel degelijk. Wil dat zeggen dat ze ook terecht is? Vanzelfsprekend niet! Zoals
alle ideeën is ze ontstaan onder de mensen op grond van bepaalde omstandigheden.
Als idee kan ze juist zijn of fout en daarover kunnen we van mening verschillen
en dat doen we ook fervent. Maar wij moeten een onderscheid maken tussen deze
gedachte en de realiteit: is de mens inderdaad op een of andere manier onsterfelijk,
of niet? Dat is de kwestie en geen onbelangrijke.
Welnu, de onsterfelijkheid wordt
steeds gezien als iets dat zich niet voordoet in de materiële wereld, maar in
een vergeestelijkte wereld, waarin wij niet aanwezig zijn met ons lichaam maar
met onze ziel, en indien toch met ons lichaam, dan met een vergeestelijkt
lichaam, wat dat overigens ook moge betekenen. Wij stellen dus ten enenmale vast
dat men weer een sprong maakt van een gedachte naar een realiteit, van een
geestelijke entiteit naar een materiële. Dat mensen zich voorstellen of inbeelden
dat zij niet helemaal zullen sterven, dat er iets van hen voor eeuwig zal
overblijven, dat is een realiteit, dat stellen we vast, daar is niets verkeerds
mee, zolang we dat als een gedachte zien, waarvan we het ontstaan kunnen verklaren
of interpreteren.
Maar er is geen enkele reden om uit
die gedachte af te leiden dat het er in de werkelijkheid ook zou aan toe gaan.
Er is geen enkel redelijk argument of zelfs maar de geringste aanduiding dat
dit het geval zou zijn, terwijl er zeer goede psychologische verklaringen
voorhanden zijn voor dergelijke ideeën.
Wij hebben met andere woorden het
hiernamaals uitgevonden als een mythische, ideële, geestelijke realiteit,
waarnaar onze ziel, eveneens een menselijk verzinsel, zich zal begeven na onze
dood. Mensen die zo redeneren, werden vroeger opgesloten in krankzinnigengestichten.
Het zijn waanvoorstellingen die elke band met de realiteit ontberen. Men zou
kunnen aanvoeren dat het hier duidelijk gaat om vrome en onschadelijke
voorstellingen van zaken. Dat is precies wat mensen als Voltaire stelden, het
is ook de verdoken redenering van de kerk: om het gewone volk te leiden en in
bedwang te houden, is het nodig dat men hen om hun bestwil bedriegt, hen iets
wijsmaakt, iets waaraan ze zich kunnen vastklampen om te overleven, een troost,
of zoals Marx het stelde: de opium van het volk, de zogezegd spontane
verzinsels van de gewone mens om zich in stand te kunnen houden in een vijandige
wereld.
Iemand die opium heeft ingenomen,
voelt zich goed, of voelt althans geen pijn of honger of dorst. Maar kunnen we
zeggen dat verslaafden gelukkig zijn? In feite schaden zij hun gezondheid en
brengen zij hun plaats en functioneren in de maatschappij in gevaar. Zo is het
ook met mensen die in een ideële, geestelijke wereld leven. Wij kunnen
onmogelijk zeggen dat zij een volwaardig menselijk leven leiden, zelfs als zij
zich er goed bij voelen, als hun vrome leugens hen tot troost zijn.
Ik kan het niet genoeg benadrukken: de
mens is een materieel wezen, een deel van het universum. Er is alleen die
wereld, er is geen parallelle geestelijke wereld buiten ons. Wij kunnen de mens
nooit anders zien dan als integraal deel uitmakend van deze materiële wereld.
De zogenaamd geestelijke dimensie van zijn bestaan die onweerlegbaar aanwezig
is, is onverbrekelijk verbonden met het materieel bestaan van elke mens en van
de mensheid als geheel. Zij bestaat vanaf het moment dat het individu ontstaat
en eindigt wanneer dat individu sterft, zij bestaat vanaf het moment dat de
mensheid ontstond en eindigt wanneer de mensheid zal opgehouden hebben te
bestaan, tenzij ze overgenomen is door of ontstaan is in een andere soort van
individuen.
Laten we dus steeds voorzichtig zijn
en onze ideeën niet hypostaseren, om het met een moeilijk woord te zeggen: we
mogen er geen hoger bestaan aan toekennen dan ze hebben.
Hoed je dus voor politici, kerkleiders
en andere machtshebbers die zich beroepen op onaantastbare hogere waarden, die
ons door God zelf zijn geopenbaard. Het is niets anders dan een manier van
spreken, om je te overtuigen van hun persoonlijke ideeën. Er zijn geen
goddelijke ideeën, alleen menselijke. Dat kan banaal lijken als conclusie van
mijn betoog, maar als je erover nadenkt, kan het je hele leven veranderen, zoals
het dat van mij grondig heeft gebouleverseerd.
Categorie:levensbeschouwing
31-12-2011
Tussen droom en daad
Het overkomt
me wel eens dat ik aan het twijfelen sla.
Dat kan ook
niet anders. De hele dag bijna ben ik bezig met prakkiseren over van alles en
nog wat. Ik probeer me, door te lezen, na te denken en te schrijven en (bij
gelegenheid) te praten, een gedacht te vormen over de dingen. Dat kan een
simpel probleempje zijn, zoals hoe lang spaghetti moet koken, of welke jas aan
te doen om naar buiten te gaan, waarom de dakgoot lekt of de vijverpomp niet
meer werkt. Moeilijker is het om uit te vissen waarom een van de (vele) klokken
achter loopt, of waarom het e-mail programma de mails niet tegenhoudt van
afzenders die ik als ongewenst heb aangeduid. Zo zijn er in een huishouden tal
van praktische zaken die je aandacht opeisen.
Daarnaast
zijn er vragen die ik me stel over mijn omgang met mijn medemensen. Dat is in
de eerste plaats mijn geliefde, met wie ik sinds 1998 het leven deel. Je leert
rekening houden met elkaar, maar het blijft een subtiel spel van geven en
nemen, van grote verwachtingen en soms kleine teleurstellingen, van intens
genieten en van dagelijkse sleur. Ik betrap me erop dat ik vrijwel voortdurend
naar ons samenleven kijk en het taxeer, bezorgd om er het beste van te maken,
maar in het besef dat ik daarin ook grotendeels machteloos sta, dat zoveel
afhangt van mijn geliefde en van de omstandigheden.
En dan zijn
er de mensen uit mijn omgeving, mijn twee zonen en hun partners, mijn drie
kleinkinderen, de kinderen van Lut, die ook de mijne geworden zijn op een
andere manier, en hun partners. Vrienden en kennissen, oude en nieuwe, ver of
nabij. Telkens blijf je vragen stellen over de band die je met hen hebt, hoe
die te onderhouden, aan te halen of los te laten. En ook daar ben je erg
afhankelijk van wat zij wensen en of niet, of ze jouw aanwezigheid zoeken en op
prijs stellen of net niet.
Er gaat geen
moment voorbij zonder dat ik in mijn verbeelding uittest hoe het zou kunnen
zijn tussen hen en mij, als een mentale oefening en voorbereiding op wat ik doe,
of meestal laat,
want tussen droom en daad
staan wetten in de weg en praktische bezwaren,
en ook weemoedigheid, die niemand kan
verklaren,
en die des avonds komt, wanneer men slapen
gaat.
(Elsschot,
Het huwelijk).
Naast het
eindeloos gepieker over mijn verhouding tot mijn medemensen en wat te doen met
mijn leven, probeer ik ook de zaken ruimer te zien. Wat is de mens, wat is de
wereld waarin we leven, hoe is het begonnen, hoe is het geëvolueerd? De antwoorden
die ik daarop kreeg in mijn opvoeding bevredigden mij helemaal niet. Sinds ik
op pensioen ben en tijd zat heb om daarmee bezig te zijn, is het vooral
daarover dat ik nadenk, lees, schrijf en praat. Ik wil voor ik sterf een beter
inzicht hebben in de dingen dan het al te kramakkige dat ik meekreeg.
Waaraan ik wel
eens twijfel en me onzeker bij voel, dat is het verband tussen het ene en het
andere, tussen wat we kunnen zeggen over de mens, als biologisch verschijnsel,
als een soort enerzijds en hoe we met elkaar omgaan anderzijds, tussen De Mens
en de mensen.
Ik merk inderdaad
vaak dat men dat verband niet legt, dat men spreekt over Darwin en de evolutie
alsof dat geen weerslag heeft op ons mensbeeld en de manier om met elkaar om te
gaan. Veel mensen aanvaarden vaagweg de evolutie van de mens uit
voor-menselijke wezens, maar dat is voor hen een louter biologische kwestie
waar ze verder niet bij stilstaan. Wat ze over de mens zeggen en denken, heeft
daarmee verder niets van doen. Het zegt hen niets over de concrete mensen en
hoe die leven en samenleven. Daarvoor hebben ze andere theorieën en ideeën.
Daarvoor zijn er de menswetenschappen, de psychologie in de eerste plaats, maar
ook de sociologie, de economie, de rechtswetenschappen, de seksuologie, de
antropologie, de letteren, de kunsten, de religie en in het slechtste geval misleidende
of misdadige sekten, en die hebben met de positieve wetenschappen geen van
allen iets gemeen, zelfs niet met de menselijke biologie. De positieve
wetenschappers, de wiskundigen, natuurkundigen, biologen, aardrijkskundigen, ingenieurs
en geneeskundigen zijn het daarmee trouwens roerend eens: zij kunnen in hun
domein best verder zonder de menswetenschappen.
Dat zit goed
fout en wel aan beide kanten.
Het volstaat
de heftigheid en het fanatisme te bekijken waarmee het gezag, elk gezag, en de
godsdienst altijd en overal de positieve wetenschappen bestreden hebben en hun
conclusies verworpen, om te zien dat er hier iets belangrijks aan de hand is.
De positieve
wetenschappen hebben wel degelijk een impact op het mensbeeld. Wanneer Darwin
na dertig jaar aarzelen, uit respect voor de gevoelens van zijn vrome
echtgenote en beducht voor reacties van kerk en staat, toch door de nood gedwongen
zijn stelling naar voren bracht over de evolutie van het leven, stond de wereld
in rep en roer. Ook vandaag nog zijn er veel meer mensen die niet kunnen geloven
dat alle leven spontaan ontstaan is uit een nietig beginsel, dan wel. Maar het
is zoals met de kernenergie en al haar goede en kwade kanten: eens men die
ontdekt heeft, kan men ze niet meer ont-ontdekken. Zo ook met de evolutieleer.
Indien die
evolutieleer louter een biologische theorie was, zonder enig gevolg voor de
mens en de menswetenschappen, dan zou er geen haan naar gekraaid hebben. De
godsdienst zou er geen enkel gevaar in gezien hebben en onverstoord verder
gegaan zijn met zijn eigen interpretaties. Darwins ontdekking van het principe
van de evolutie was een beslissende stap in de wetenschappelijke benadering van
de mens. Het was ook een fatale bedreiging voor alle bestaande ideologieën,
inzonderheid de combinatie van het christendom, de adellijke oligarchie en de
juridische wereld. Dat proces was lang voor Darwin begonnen, maar hij verleende
door zijn inzichten in de biologie van de mens de essentiële en definitieve wetenschappelijke
geloofwaardigheid aan al de louter filosofische inzichten. Waar de filosofie
van de Verlichting reeds gesteund was op menswetenschappelijke en ideologische
standpunten over de gelijkheid en de vrijheid van alle mensen en de verbondenheid
van alle leven op aarde, leverde hij eindelijk het overtuigend wetenschappelijk
bewijs voor de autonome evolutie van het leven, dus zonder de God die tot dan toe
essentieel was in elk spreken over de mens en de wereld.
De evolutie
was ook een revolutie, nog ingrijpender dan de Copernicaanse. Die plaatste wel
de zon in het centrum van ons zonnestelsel, maar was als dusdanig nog altijd
perfect verenigbaar met godsdienst, theologie, monarchie, adel en de kaste van
de juristen. Of de zon nu om de aarde draaide of de aarde om de zon, God had
nog altijd de hemellichamen geschapen uit het niets en het was zijn kracht en
intelligentie die ze draaiende hield. Zo hield ook Newton voor.
Wat Darwin
beweerde was veel krasser: uit een nietig beginsel, onooglijk klein, kon het
leven zich spontaan ontwikkelen in al zijn diversiteit en complexiteit, tot de
mens toe, ZONDER tussenkomst van een Hoger Wezen. Geen God dus, en derhalve ook
geen vorsten en adel die hun gezag aan God ontleenden, noch paus, bisschoppen
of priesters en religieuzen, die zonder tegenspraak de Goddelijke Openbaring verkondigden
en op hun beurt hun gezag rechtstreeks van God ontvingen, noch juristen die de
goddelijke moraal in wetten omzetten en de overtreders daarvan bestraften, tot
en met de doodstraf voor bijvoorbeeld blasfemie, het beledigen van de naam van
God.
Wanneer ik
dus zoek naar een betere uitleg voor de dingen en terechtkom bij Darwin de
wetenschappelijke ontwikkelingen sindsdien, dan heeft dat wel degelijk te maken
met de concrete mensen. Onze hele mensopvatting, het hele Westerse mensbeeld,
wordt in vraag gesteld en wij moeten op zoek naar nieuwe paradigmata, naar
nieuwe manieren om over de mens te spreken, naar nieuwe afspraken voor het
samenleven. Wij zijn daar nu enkele honderden jaren mee bezig en de vooruitgang
is tergend traag, de oude heersers en de oude wetten en de oude godsdiensten
zijn taaie klanten en de onwetendheid van de mens is nog steeds jammerlijk groot.
Laat ik een
concreet voorbeeld geven. Liefde. Toen ik jong was, draaide alles om Liefde.
Maar ik heb nooit geweten wat men daarmee precies bedoelde Men sprak over
Liefde alsof het iets was dat echt bestond, dat kon omschreven worden, iets dat
zich onderscheidde van andere begrippen. Als je als jongen gevoelens had voor
een meisje (of andersom, of in een andere combinatie) dan moest je je altijd
afvragen: is het wel liefde?
Er was
Liefde tussen God en mens en liefde tussen de mensen onderling. Wij moesten
elkaar liefhebben, maar vooral in het huwelijk was de liefde op haar
hoogtepunt. Maar wat is Liefde? Hoe weet je zeker dat je iemand lief hebt? Zijn
daar aanwijzingen voor, bewijzen, symptomen? Liefde is eeuwig, zei men, maar
dat klopt niet, want mensen gaan uiteen of sterven en dan komt er een einde aan
die liefdesrelatie. Liefde heeft zoveel vormen, dat je alles liefde kunt
noemen, of niets. Het is een leeg woord, een zinloze term. Maar de godsdienst
staat bol van die woorden, terwijl geen mens kan zeggen wat ermee bedoeld
wordt. Zeker, mensen zien elkaar graag, maar let me count the ways Liefde heeft vele vormen en wat Volmaakte Liefde
is, daar hebben wij geen idee van, wij stellen ons tevreden met liefde met een
kleine l. Liefde is een positieve manier om met de mensen en de dingen om te
gaan, dat is ongeveer het enige dat we met enige zekerheid kunnen stellen.
Liefde is
dus geen gebod van God, geen wet die vorsten hebben opgelegd en die juristen
zorgvuldig doen naleven. Wanneer wij beseffen dat wij mensen een onderdeel zijn
van het geheel van het leven op aarde, dat wij hier aangewezen zijn op elkaar
en op de rest van het universum, dat wij het met elkaar en met ons milieu moeten
stellen of met elkaar en het milieu ten onder gaan, dat er geen God is die
alles in stand houdt, die de goeden beloont en de kwaden straft, dat er geen
leven is na de dood, dat wij geen onsterfelijke ziel hebben, dat wij niet
zullen verrijzen en eeuwig leven of branden, dat er geen hemel of hel is, dan staan
wij helemaal anders in de wereld dan de christelijke godsdienst ons voorhoudt.
Pas dan zien wij in dat wijzelf verantwoordelijk zijn voor wat er gebeurt en
niet gebeurt. Er is dan geen almachtige God die alles in goede en kwade banen
leidt volgens zijn geheime inzichten. Die eigen verantwoordelijkheid is enorm,
schrikbarend maar ook bevrijdend: de wereld ligt voor ons open, met al zijn
mogelijkheden en beperkingen. Er is geen enkele hogere macht die ons kan
tegenhouden, in het goede noch het kwade.
Ik weet het,
ik ben weer mijn zelfde verhaal aan het vertellen. Het is dan ook een
belangrijk verhaal en een dat je elders niet zo vaak hoort. Ik besef ook dat ik
veel te abstract spreek, dat ik het voortdurend heb over De Mens en over de
grote principes, en veel minder over concrete mensen. Dat komt omdat ik het
belangrijk vind dat we eerst de principes duidelijk stellen, dat we komaf maken
met de mythen en de leugens van weleer (maar die vandaag nog wijd verbreid
zijn). De volgende stap, het ontdekken van de consequenties van die principes,
die moeten we ook zetten, maar zonder een duidelijk inzicht in de grond van de
zaak komen we er nooit.
Begrijp me
ook niet verkeerd: ik geniet elke dag van onze wereld, ik ben wel degelijk
bezig met de praktijk en niet enkel met de theorie. Voor mij is een filosofie
die niet verankerd is in de wereld, geen filosofie maar zinloos gezwets. Ik ben
een melomaan, ik kan zonder muziek waarschijnlijk niet leven, ik gruw als ik
eraan denk dat ik doof zou worden. Ook zo met mijn ogen: als ik niet meer zou
kunnen lezen en schrijven ik mag er niet aan denken! Of de natuur zien en de
wereld die wij mensen gemaakt hebben! Maar de dingen hebben voor mij maar zin,
als ik ze kan vatten in hun onderlinge verbondenheid, in het kader dat de
wetenschap ons aanreikt.
Als men mij
zegt dat ik mijn medemens, mijn naaste moet liefhebben, dan betekent dat niets
voor mij. Maar ik wel praten over de vraag wat wij moeten doen met asielzoekers,
armen, zieken, geestelijk gestoorden, misdadigers; over de verdeling van de natuurlijke
rijkdom, over menselijke solidariteit, over dierenrechten
Vanuit mijn
principiële standpunten zal ik anders aankijken tegen bepaalde toestanden. Ik
ben immers niet geremd door wie of wat dan ook, alles is bespreekbaar en alleen
door met elkaar te praten kunnen wij de beste oplossingen vinden. Er is niets
of niemand hier op aarde of daarbuiten die de wijsheid in pacht heeft en ons
die ook nog meedeelt. Als wij dus spreken over euthanasie, abortus,
seksualiteit, huwelijk en echtscheiding, sociale problemen en de economie, dan praat
ik over alle aspecten ervan, maar zonder vooringenomenheid. Ik weet niet waar
we gaan uitkomen, er is wellicht geen één antwoord op alle vragen, we zullen
onze mening ongetwijfeld voortdurend moeten bijstellen. Maar dat moet gebeuren
in open onderling overleg, en niet omdat iemand of Iemand het gezegd heeft. De
wereld is inderdaad zeer complex, veel ingewikkelder dan het christendom het
wil doen voorkomen.
De laatste
jaren zijn wij op een werkelijk ontzettende manier geconfronteerd met de
tekortkomingen, ja de misdaden van de kerken en hun bedienaars, met het falen
van godsdienst als systeem. Godsdienst leidt zelf tot gruwelijke misdaden, niet
alleen vroeger, ten tijde van de Kruistochten en de Inquisitie, maar ook
vandaag nog, wanneer Rome zich verzet tegen het gebruik van condooms in streken
die geteisterd zijn door AIDS-epidemieën, of wanneer in islamitische landen mensen
gefolterd en vermoord worden wegens het overtreden van louter religieuze
voorschriften of omdat ze tot een andere godsdienst behoren.
Bijna elke
dag horen wij over het recent systematisch seksueel geweld en misbruik door
priesters en religieuzen. Wij kunnen niet meer doen alsof de Kerk heilig is.
Zelfs paus Ratzinger bekent, noodgedwongen, dat ook de kerk zondig is. Dat is
nieuw. Maar Ratzinger trekt er geen conclusies uit, hij ziet het als een
voorbijgaand probleem, iets dat kan opgelost worden, geen structureel probleem.
Dat is de zware vergissing van Rome. Zij hebben gemeend dat het seksueel
misbruik door priesters en religieuzen binnen de perken kon gehouden worden
door mensen te verplaatsen en er verder over te zwijgen. Maar zoals die
priesters ook na hun verplaatsing opnieuw kinderen en vrouwen seksueel
misbruikten, zo blijft ook het probleem van het seksueel misbruik structureel
aanwezig in de kerk als men de structuur van de kerk onveranderd laat.
Dat zal pas
veranderen indien men de kerk zelf drastisch verandert, meer bepaald wanneer
men godsdienst losmaakt van de opvoeding en opleiding van kinderen en jongeren,
wanneer men eindelijk inziet dat het onderwijs uit de handen van (celibataire)
priesters en religieuzen moet gehaald worden en meer nog, wanneer elke vorm van
godsdienstige beïnvloeding uit het onderwijs geweerd wordt. Zolang een onzalige
ideologie zoals het intrinsiek antidemocratisch en irrationeel christendom ook
maar enige invloed blijft behouden, zeker op jonge en beïnvloedbare geesten, zal
er geen einde komen aan de verschrikkelijke misdaden waarvan wij nu slechts de
toppen van de ijsbergen zien. Godsdienst is misdadig, zo simpel is het. Kijk om
je heen en zeg me dat ik lieg, overdrijf of je iets wijsmaak.
Soms,
wanneer ik me verdiep in theorieën en principiële kwesties, bekruipt me de
vrees dat ik verkeerd bezig ben, dat ik me meer moet bekommeren, metterdaad, om
de concrete mensen. Maar wanneer ik me dan voor een of ander concreet geval wil
inzetten, zijn er altijd weer die principes die me doen twijfelen over wat ik
concreet kan doen. Als ik in het nieuws zie hoe vrijwilligers zich inzetten
voor bepaalde categorieën van mensen in onze maatschappij, dan wil ik
opspringen en gaan helpen. Maar tussen droom en daad juist.
Ik wil die
asielzoeker desnoods in mijn huis opnemen, in plaats van hem te laten bibberen ergens
in een straat in Brussel. Maar dan denk ik: hoe komt die hier? Waarom is hij
niet in zijn eigen land gebleven? Wat is er daar verkeerd? Wat is er eventueel
met hem verkeerd? Wat kan hij hier doen? Kan hij hier opgenomen worden in onze
maatschappij, die zo totaal verschillend is van zijn leefwereld? Doen wij er
wel goed aan om hem hier te laten wonen, heeft hij enige kans om hier gelukkig
te worden? En wat met de gevolgen voor ons van zijn opvallende, soms zelfs
storende aanwezigheid in onze maatschappij?
Het blijft
een dilemma: moeten we de behoeftigen helpen die er zijn, gewoon omdat ze er
zijn, of moeten we proberen om de armoede te vermijden? Ben ik hardvochtig
omdat ik een bedelend Roma kind of een tandeloze Oost-Europese vrouw met
afgewend hoofd voorbijloop? Ben ik liefdeloos omdat ik liever filosofeer dan
mijn handen uit de mouwen te steken in een asielcentrum of een opvangcentrum
voor daklozen? Ben ik harteloos omdat ik mij geld op mijn spaarboek houd in
plaats van het uit te delen? Volstaat het om elk jaar een bijdrage te storten
voor 11.11.11. om je geweten te sussen en dan rustig verder te genieten van je onverminderde
welstand?
Ik twijfel
nog altijd, lieve lezer, net zoals jij waarschijnlijk. Misschien leggen we onze
accenten anders, maar wij kunnen er niet onderuit: wij zijn op elkaar
aangewezen. Ieder van ons moet uitmaken, elke dag opnieuw, hoe we dat vorm
geven, hoe we concreet met elkaar omgaan, hoe we onze principes in de praktijk
brengen. Het is mijn diepste overtuiging dat de atheïstische opvatting die ik
deel met zoveel verstandige mensen, meer kansen biedt om de wereld leefbaar te
maken voor iedereen dan het christendom of de islam. De godsdiensten hebben hun
kansen gehad, wij kunnen op grond van de geschiedenis en van de huidige
situatie een balans opmaken van hun succes. Ongetwijfeld zal je het met me eens
zijn als ik zeg dat het tijd is voor een grondig andere benadering.
Vergeef me
dat ik zo negatief ben, maar ik meen het. Wat meer is, ik ben ook nog vrij pessimistisch
over een mogelijk alternatief. Enerzijds zit dat er niet direct aan te komen en
bovendien weet ik zelf ook niet hoe dat er zou moeten uitzien. Ik weet dat we
de oplossing niet in de godsdienst moeten zoeken en we kunnen er niet snel
genoeg komaf mee maken, het is meer dan wel geweest. Maar iets nieuws opbouwen
zal veel moeilijker zijn en wellicht nog enkele eeuwen duren. Ik hoop dat de
mensheid het zolang uithoudt zonder zichzelf en de rest van het leven op aarde uit
te roeien.
Wij leven in
een democratie en gelukkig maar. Het volstaat om even naar de beurtelings pathetische
en schrijnende beelden uit Noord-Korea te kijken om te zien hoe goed wij het
hier hebben. Een van de grondregels van de democratie is dat de meerderheid
beslist. Dat is het gevolg van een ander basisbeginsel: alle burgers zijn
gelijkgerechtigd. Er is niemand die zich kan beroepen op afkomst, bezit, kennis,
geslacht of ras om zich boven de medeburgers te verheffen. Dat was vroeger wel
het geval. De adel was gedurende het grootste gedeelte van onze geschiedenis
een hogere stand of kaste en ook priesters en religieuzen behoorden tot een
geprivilegieerde groep; rijken geschoolden hadden ook voordelen en het
stemrecht was tot na de Tweede wereldoorlog voorbehouden aan mannen.
Als iedereen
gelijk is in rechten, hoe moeten we de samenleving dan organiseren? Het is vanzelfsprekend
niet mogelijk om iedereen zijn of haar zeg te laten hebben als er beslissingen
moeten genomen worden en afspraken gemaakt. In ons land en in veel andere hebben
we een parlementaire democratie. Dat wil zeggen dat er vrije verkiezingen zijn
voor vertegenwoordigers van het volk, die dan namens ons de beslissingen nemen.
Dat verlegt het probleem natuurlijk alleen maar, want het is weinig
waarschijnlijk dat die vertegenwoordigers het vaker eens zouden zijn dan de
burgers die zij vertegenwoordigen. In tegendeel zelfs: het is precies hun taak
om de verschillende opvattingen van de burgers te verwoorden, ze worden
verondersteld van mening te verschillen.
En dus
hebben we nog een andere basisregel nodig om een einde te maken aan de
discussies, waarbij iedereen probeert de andere te overtuigen van zijn of haar
gelijk. In een democratie beslist de meerderheid. Over alle wetsvoorstellen
wordt gestemd en enkel wanneer de meerderheid van de parlementsleden voor
stemt, is het voorstel aangenomen. Meestal is een gewone meerderheid voldoende:
er moeten meer stemmen voor zijn dan tegen, bijvoorbeeld 51/50. Meteen zie je
de relativiteit van die basisregel: het kan gaan om slechts één stem. Dat
betekent dat bijna evenveel vertegenwoordigers tegen zijn als voor. Echt democratisch
lijkt dat niet en meestal zal men proberen om een ruimere meerderheid te
hebben. Soms, voor belangrijke beslissingen, is een ruimere meerderheid zelfs
verplicht, precies om het democratisch karakter veilig te stellen, om te
verhinderen dat een zeer kleine meerderheid haar wil zou opdringen aan een zeer
ruime minderheid. In België is voor heel wat aangelegenheden een tweederden meerderheid
vereist, die soms nog verder gekwalificeerd is, bijvoorbeeld dat er ook een
meerderheid moet zijn in elk van de gemeenschappen en gewesten.
Zon bijzondere
meerderheid is een bijkomende garantie voor een ruime steun voor belangrijke
veranderingen, maar het is in feite een beperking van de regel dat de
meerderheid beslist. Zo kan een minderheid van slechts één derde van de
vertegenwoordigers verhinderen dat twee derden van het parlement een geldige
beslissing neemt. Wij Vlamingen weten er alles van: de Franssprekende Belgen
blokkeren zo sinds 1830 elke vooruitgang in onze ontvoogdingsstrijd.
Maar goed,
laten we maar aannemen dat een parlementaire democratie waarin bij
meerderheidsbeslissingen geregeerd wordt, zonder enige twijfel beter is dan elk
ander, niet democratisch systeem, zoals de Noord-Koreaanse dictatuur, of de
presidentiële democratieën in Frankrijk en Amerika, waar één man (voorlopig
geen vrouwen ) zijn veto kan stellen tegen democratische beslissingen van het
parlement en eenzijdig de oorlog kan verklaren, zonder daarover het parlement
te raadplegen.
Betekent dat
nu dat alle wetten die door het parlement gestemd zijn ook goed zijn?
Het is een
vraag die ik me dikwijls gesteld heb. In de jaren zestig hoorde ik professor
ethiek Louis Janssens zeggen: de meerderheid heeft altijd gelijk, wij mogen ons
niet onttrekken aan de wil van de meerderheid. Dat is me altijd bijgebleven.
Het is een goed principe om te onthouden en in te roepen als we ooit zouden
twijfelen. Maar ik meen dat we hier een belangrijk onderscheid kunnen en zelfs
moeten maken.
Het is
immers zo, dat zelfs een parlement bevolkt met uitsluitend verstandige en deskundige
mensen die bovendien met de beste bedoelingen bezield zijn, toch dwaze,
onwerkzame en zelfs nefaste wetten goedkeuren. Het is immers goed mogelijk dat
men niet alle consequenties tijdig heeft voorzien, of dat bepaalde aspecten aan
de aandacht ontsnapt zijn, of dat nieuwe, onvoorziene omstandigheden de
goedgekeurde wetten onuitvoerbaar of overbodig maken, terwijl het ontbreken van
meer aangepaste wetten zorgt voor grote rechtsonzekerheid of zelfs onrechtvaardigheid.
Zo heeft men
op een bepaald ogenblik in België beslist om asielzoekers een soort leefloon
toe te kennen van bij hun aankomst, in afwachting van de behandeling van hun
vraag. Een nobel initiatief, ware het niet dat het nieuws daarvan zich als een
lopend vuurtje verspreidde over de hele wereld, met een toevloed van
asielzoekers tot gevolg, waarvan slechts een kleine minderheid uiteindelijk
toegelaten werd. De toepassing van de wet trok dus massaal kandidaten aan en zorgde
voor een overbelasting van de betrokken diensten, maar vooral ook voor een
enorm tekort in de budgetten. Het heeft dus niet lang geduurd voor men die wet
heeft aangepast.
Wij moeten
dus vaststellen dat niet alle wetten optimaal zijn en dat is nog een voorzichtig
understatement. Betekent dat dan dat wij die wetten niet moeten naleven?
Dat is een
belangrijke vraag en hier duikt het onderscheid op. Het is ondenkbaar dat wij
het aan de burgers zouden overlaten om te beslissen welke wetten zij zouden
naleven en welke niet. Het kan niet anders dan dat alle burgers alle wetten
moeten naleven, er is geen alternatief. Maar zoals we zagen, zijn niet alle
wetten goede wetten, noch weerspiegelen zij altijd de wil van de meerderheid
van de bevolking. Als wij aan de burgers zouden vragen of zij het eens zijn met
algemene belastingsverhogingen of besparingen in de sociale uitkeringen, dan
zou het antwoord wellicht negatief zijn. Er zijn nu eenmaal onaangename beslissingen
die toch moeten genomen worden. En eens een wet van kracht is, mag niemand zich
er nog aan onttrekken.
De
meerderheid beslist dus altijd en wij moeten ons daarbij neerleggen, omdat het
tegenovergestelde, namelijk beslissingen door een minderheid, altijd veel erger
is, als principe althans. Het is immers perfect mogelijk dat een kleine
minderheid, of zelfs één persoon, zoals een absolute vorst, uitstekende
beslissingen neemt, waartoe een democratisch parlement nooit in staat zou zijn,
precies wegens de uiteenlopende belangen die de volksvertegenwoordigers voorstaan.
Maar tegen de beslissingen van een absolute vorst of een oligarchie is geen
verhaal of verzet mogelijk. De geschiedenis leert ons dat all power corrupts, absolute power corrupts
absolutely. Macht
leidt tot misbruik. Enkel in een democratie heeft men enige garantie dat de
beslissingen uiteindelijk in het voordeel van de meerderheid van de bevolking
zullen zijn, precies omdat het volk daarover zelf kan oordelen, wanneer het op
gezette tijdstippen zijn vertegenwoordigers kan kiezen en bepaalde partijen aan
de macht kan brengen of ze daaruit ontzetten.
Alle wetten,
hoe gebrekkig, onvolledig of onrechtvaardig ook, moeten dus nageleefd en
geëerbiedigd worden. Maar dat betekent geenszins dat alle wetten ook goed zijn.
De meerderheid beslist, daar blijven we bij, maar de meerderheid heeft niet
altijd gelijk, en dat is even belangrijk als de eerste vaststelling. De
meerderheid kan zich vergissen, zowel de meerderheid van de bevolking als de
meerderheid van de verkozenen. Het is niet omdat de meerderheid beslist heeft,
dat iets juist, goed, billijk en rechtvaardig is.
Er zijn
voorbeelden genoeg van beslissingen die door parlementen genomen zijn en die
een land en een bevolking in het onheil gestort hebben. Zo was het pure waanzin
om bij het uitbreken van de Eerste wereldoorlogen al de verdragen uit te voeren
die men had gesloten en zo een lokaal conflict te laten ontaarden in een
wereldbrand, enkel en alleen omdat men zich ertoe verbonden had om een ander
land te steunen indien het aangevallen werd.
Het Nazisme
beschikte in Duitsland over een grote parlementaire meerderheid, hoe die ook
tot stand gekomen was. Het was die meerderheid die de Jodenwetten goedkeurde.
In de Verenigde Staten heeft het tot in de jaren 1960 geduurd voor er een einde
kwam aan de officiële segregatie van blank en zwart en de zwarte bevolking
stemrecht verkreeg. In Italië stemde het parlement jarenlang wetten die een eerste
minister, Berlusconi, moesten buiten vervolging stellen voor corruptie,
machtsmisbruik, belastingsfraude, belangenvermenging &c. En zo kunnen we
nog lang doorgaan.
Wat kunnen
wij als burger doen tegen wetten die democratisch gestemd zijn, maar waarvan we
overtuigd zijn dat ze onjuist en onrechtvaardig zijn?
Om te
beginnen mogen we niet te rap denken dat wetten slecht zijn. Het is niet omdat
ze ons als persoon of als lid van een bepaalde groep slecht uitkomen, dat ze
verwerpelijk zijn. Hogere belastingen voor wie meer verdient zal altijd door de
enen verdedigd worden en door de anderen bestreden. Maar zolang de wet niet
veranderd wordt, moet hij nageleefd worden en belastingsontduiking is geen
individueel recht maar een misdaad.
Dat is een
teer punt. Wij hebben als individu altijd de indruk dat het ons goed recht is
om bepaalde wetten naast ons neer te leggen of de gevolgen ervan te
neutraliseren. Wij zien de staat dan als een vijandige instelling, die ons
fnuikt in onze persoonlijke ambities en mogelijkheden. Ik kan die redenering
begrijpen, het is immers niet zelden ook zo. Maar in een democratie kan het niet
dat men selectief is in het naleven van de wetten. Het is alles of niets. Ofwel
gehoorzaamt men alle wetten, ofwel stelt men zich buiten de gemeenschap, maar
dan zal verrassend snel blijken hoe hard we als individu die gemeenschap nodig
hebben.
We moeten
ons dus neerleggen bij alle wetten, ook dwaze en onrechtvaardige, maar dat
belet ons niet om ze met alle democratische middelen te bestrijden. Zo gebeurt
het vaak dat een nieuw samengestelde regering en een nieuw verkozen parlement
belangrijke nieuwe beslissingen nemen, die ingaan tegen die van vorige regeringen.
Bepaalde voordelen kunnen ingetrokken worden en nieuwe kunnen ingevoerd worden.
Dat is de kracht van de democratie: de wetten zijn niet door God of de Vorst
bepaald en onveranderlijk vastgelegd, zoals vroeger, maar door de
volksvertegenwoordigers alleen en kunnen dus voortdurend veranderd worden, al
naargelang de omstandigheden en de noodwendigheden en de inzichten van de wetgevers.
De wetten zijn dus relatief, niet absoluut. Ze zeggen nu eens dit, dan weer
dat. Ze zijn soms goed, soms slecht en nooit volmaakt. We moeten ze altijd
toepassen, maar we kunnen en moeten ze ook altijd opnieuw in vraag stellen.
Het is dus
juist dat in een democratie de meerderheid altijd beslist, maar het is helemaal
niet zo dat die meerderheid altijd gelijk heeft. De beslissingen worden genomen
bij meerderheid, maar dat betekent niet dat ze daardoor ook steeds juist zijn.
Elke burger heeft naast de plicht om zich te richten naar de wetten, ook de macht
en de plicht om die wetten steeds in vraag te stellen. Eenieder kan vanuit de eigen
situatie en volgens de eigen inzichten een oordeel vellen over de vigerende
wetten en die eigen mening vrij verkondigen, individueel of in groep, op een
democratische manier. Het is helemaal niet ondenkbaar dat één individu beter inziet
dat een wet onrechtvaardig is dan een heel parlement. De goedkeuring door het
parlement maakt een wet wel verplicht, maar niet noodzakelijk goed. Een wet is
niet goed omdat hij door het parlement gestemd is, maar omdat hij bijdraagt tot
het algemeen welzijn, en daarover kunnen de meningen verschillen.
België staat
voor enorme financiële problemen. Wij hebben boven onze stand geleefd, of
beter: de staat heeft toegelaten dat wij boven onze stand leefden. De staat
heeft jarenlang veel meer uitgegeven dan gedekt werd door de inkomsten. We
hebben een ongelooflijk hoge staatsschuld opgebouwd of beter: gegraven. De normale
inkomsten, de opbrengst van de belastingen blijft dalen wegens de wereldwijde
crisis. Ook Europa verplicht ons om het jaarlijks begrotingstekort te beperken
en de staatsschuld af te bouwen. Er moet dus bespaard worden en dat zal pijn
doen. Allerlei groepen verzetten zich tegen die besparingen. Het is zelfs zeer
goed mogelijk dat het gaat om een meerderheid van de bevolking. En toch moet
ook die meerderheid in een parlementaire democratie zich neerleggen bij de
wetten die het parlement stemt.
De vakbonden
zijn het niet eens met de regering. Zij betogen daartegen, vooral met hun eigen
militanten, die daarvoor vrijgesteld zijn. Maar zij gaan ook over tot zeer gerichte
stakingen, bij voorkeur in openbare diensten zoals het gemeenschappelijk
vervoer, tram, trein en bus, die het hele land verlammen.
Staken is
een erkend recht. Maar het wordt hoog tijd dat wij dat stakingsrecht aan banden
leggen. Het dateert uit de tijd, honderd jaar en meer geleden, toen de
arbeiders en hun organisaties over geen andere middelen beschikten dan dat ultieme
wapen, en toen het lot van de arbeider weinig benijdenswaardig was, ja
onmenselijk, en de houding van het patronaat brutaal en onduldbaar wreed. Die
tijd is sinds lang voorgoed voorbij. De discussies die men nu voert, gaan over
randverschijnselen en overgangsmaatregelen. Niemand zal omkomen van ontbering
tengevolge van deze besparingsmaatregelen, niemand wordt opvallend gespaard en
iedereen, regering en werkgevers, is bereid om te praten over modaliteiten. Onder
die omstandigheden het stakingsrecht inroepen, is verwerpelijk.
Ook de
vakbonden zijn ertoe gehouden om de wetten te eerbiedigen, ook als zij het er
niet mee eens zijn en ook als zij niet geraadpleegd werden. In een parlementaire
democratie beslist het parlement. De vakbonden behouden de algemene burgerrechten
van verzet tegen onrechtvaardige wetten, maar zij hebben niet het recht om die
wetten tegen te houden met andere dan democratische middelen. Stakingen zijn
dat niet, nu niet meer, als ze dat ooit al waren. Stakingen zijn nu steeds een
middel van een minderheid om haar wil op te dringen aan een meerderheid. Zo
werkt het niet. Als de treinmachinisten vinden dat hun loon of
arbeidsvoorwaarden of hun pensioen niet goed genoeg is, dan moet men daarover
praten.
Maar het kan niet dat nationale vakbonden een uiterst klein aantal
mensen gebruiken om het hele land tot stilstand te brengen omwille van een
beperkte aanpassing van de algemene sociale wetgeving. Door het ultieme wapen
van de staking, in cruciale sectoren of als een algemene staking, zonder een voldoende
overtuigende reden in te zetten, lokken de vakbonden een reactie uit, die dat
wapen zal ontkrachten door het aan wettelijke voorwaarden te verbinden, zoals
nu al het geval is, bijvoorbeeld een tijdige stakingsaanzegging en voorafgaand
overleg, maar straks nog meer, zoals de minimale dienstverlening en het verbod
op stakingspiketten die de doorgang van werkwilligen gewelddadig verhinderen,
en het verbod om de openbare weg te versperren en het normale verkeer tegen te
houden.
Zo zien we
nog maar eens hoe men door vast te houden aan particuliere verworven rechten en
voordelen, uiteindelijk zijn eigen ruiten ingooit. Wanneer het eigenbelang
botst met het individueel voordeel, is het de meerderheid die beslist. In een
democratie is dat de democratische parlementaire meerderheid, niet de vakbond.
Op onderstaande foto is het straatbeeld op de achtergrond veelzeggender dan de voorgrond, maar het is de man op de voorgrond die verantwoordelijk is voor wat er zich achter hem afspeelt. Hij lijkt zich daarvan duidelijk goed bewust