Foto
Categorieën
  • etymologie (77)
  • ex libris (74)
  • God of geen god? (172)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (243)
  • literatuur (41)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (231)
  • spreekwoorden (12)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 11-2024
  • 10-2024
  • 09-2024
  • 08-2024
  • 07-2024
  • 06-2024
  • 05-2024
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    01-01-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.materialisme

    Materialisme, waartegen ook het christendom zich zo angstvallig verzet, zoals blijkt uit de predicaties bij Kerstmis en Nieuwjaar, is enerzijds de preoccupatie van de moderne mens met materiële geneugten, maar anderzijds ook, en misschien wel daarmee onmiddellijk verbonden, de monistische filosofische opvatting, dat er slechts één vorm van realiteit is, de materiële en dat alle ‘geestelijke’ activiteit uitgevoerd wordt door de materiële, dat er dus geen andere geestelijke activiteit of realiteit is dan die van de materie. De (immateriële) God van het christendom wordt dan meteen onmogelijk, tenzij als een projectie van de mens. Dit is voor mij een zeer bevredigende uitleg, een bevrijding uit de angst om het totaal andere, het onbekende.

    Daarmee aanvaard ik ook dat er vanzelfsprekend wel degelijk geestelijke activiteit is, als een aspect van de materie. Het is al te gemakkelijk om het materialisme gelijk te stellen met de materie en te veronderstellen dat atheïsme inhoudt dat men de mens elke geestelijke dimensie ontzegt. Niets is minder waar!

    Die geestelijke activiteit valt samen met de notie van ‘leven’. Er kan geen levende materie zijn zonder een vorm van ‘geestelijke’ activiteit. De drang van elke cel om zich in stand te houden en te vermenigvuldigen is ‘geestelijk’. Het moet echter steeds om activiteit gaan, het kan nooit een ding zijn, er is geen geestelijke materie. Dat is de kern van de zaak en het einde van de metafysica, maar ook de legitimatie van de psychologie als studie van de geestelijke activiteit van de mens en van de andere levende wezens, vandaar de gelijkstelling van evolutionaire psychologie en socio-biologie.

    Als er geen bovennatuurlijke wezens zijn, noch bovennatuurlijke begrippen, blijft er alleen de menselijke denkactiviteit om te achterhalen wat de beste manier is om te denken en te handelen. Elk individu is daartoe uitgenodigd en geroepen, ieder moet en mag ook voor zichzelf uitmaken wat goed en slecht is. Daarbij rijzen er (ten minste) twee problemen: enerzijds zal het resultaat van die inspanning verschillend zijn in vele gevallen en van persoon tot persoon; anderzijds verhindert de fundamentele gelijkheid van alle individuen dat men zijn eigen ideeën oplegt aan anderen, men mag alleen proberen te overtuigen met legale middelen.

    Mensen leven in gemeenschap en dat vereist een minimum aan ordening. Ook dat moeten we zelf organiseren, met vallen en opstaan. De beste manier, zo is gebleken, is een bestuur door democratisch verkozen vertegenwoordigers, met verkiezingen op geregelde tijdstippen en niet al te lange ambtstermijnen.

    Een regering en parlement op die manier samengesteld, hebben als taak om wetten op te stellen en uit te voeren. Op die manier leggen zij wel degelijk hun wil op aan ons allemaal, maar enkel met ons goedvinden: wanneer zij niet meer kunnen rekenen op de steun van het volk, zullen zij moeten aftreden. Er is dus in een democratie een instelling die met gezag optreedt. Waarop steunt zij zich?

    Enerzijds op de volkswil: zij moet rekening houden met wat er leeft onder de bevolking. Anderzijds ook op de eigen inzichten. Maar dat verlegt het probleem alleen maar: waarop steunt het volk zich, en waarop de volksvertegenwoordigers?

    Elke mens is gedreven door het eigenbelang, in al zijn aspecten: het nastreven van genot en vermijden van pijn, in al hun mogelijke vormen. De mens is in zijn streven niet zomaar gedreven door blinde hartstochten, wij zijn denkende wezens. Wij kunnen onze driften beheersen voor een nog groter genot, door het vermijden van de negatieve gevolgen van een blind nastreven van onmiddellijke gratificatie. Wij zien in dat wij in gemeenschap leven en dat brengt verplichtingen met zich mee, die in strijd kunnen zijn met ons beperkt en strikt eigenbelang, maar die in de praktijk en op termijn bijdragen tot en zelfs de mogelijkheidsvoorwaarde vormen voor ons ruimer geïnterpreteerd en duurzaam eigenbelang als individu en als soort.

    Wij, en onze instellingen, zijn dus geïnspireerd door eigenbelang en gemeenschapszin. Het is ons vermogen om afwegingen te maken voor onszelf en voor de gemeenschap, dat de leidraad is voor ons denken en handelen. Men kan dat de rede noemen, maar dan in ruime zin, niet als een mathematische logica, maar als een denken dat rekening houdt met alle aspecten van ons mens-zijn.

    Wanneer wij spreken over mensen en hun samenleven, dan zullen wij het altijd met minder moeten doen dan het volmaakte, het uiterste, het beste. We zullen het moeten doen met het haalbare, waarbij het optimale vaak zal verbleken of totaal onherkenbaar worden.

    Het optimale is in veel gevallen immers niet alleen niet haalbaar, het nastreven ervan is meestal ook contraproductief. Het innen van zelfs rechtvaardige belastingen zal steeds minder opbrengen dan al wat eigenlijk verschuldigd is, omdat een aantal mensen zich steeds zullen willen onttrekken aan hun verplichtingen, die ze als excessief beschouwen. Zij zullen dat doen door gebruik te maken van de gaten in de wetgeving, waarbij ze geen strafbare feiten plegen, maar wel tekortschieten in burgerplicht en solidariteit, of gewoon door bedrog te plegen, waardoor ze zich blootstellen aan vervolging en straf, naast hun moreel falen. Hoe dan ook, de belastingbetalers zullen steeds minder belastingen betalen dan de staat hen oplegt.

    De staat kan en zal daarop reageren door de belastingen nog te verhogen, om toch aan de doelstellingen te komen, die moeten toelaten om de begroting in evenwicht te houden, of door de controle en de bestraffing van belastingsontduiking en de fraude te verstrengen. Deze laatste oplossing is echter zelden efficiënt, omdat de kosten voor de belastingscontrole en de gedwongen inning van ontdoken belastingen meestal niet opwegen tegen het resultaat van die inspanningen. Wanneer het meer kost om de belastingen af te dwingen dan die belastingen zelf opbrengen, heeft het geen zin om daarmee door te gaan; het is dan beter om zich tevreden te stellen met een zekere mate van belastingsontduiking.

    Zo zien we dat het nastreven van het maximum vaak minder efficiënt is dan het berusten in het haalbare.





    Daarmee moet men ook rekening houden bij het opstellen van wetten: het heeft geen zin om strenge wetten uit te vaardigen waarvan men op voorhand kan weten dat ze op massaal verzet en ontduiking zullen leiden. En het heeft ook geen zin om wetten te maken die niet afdwingbaar zijn omdat er geen reële sancties zijn bij overtreding. Men mag in zekere mate rekening op spontane burgerzin, maar niet te veel. Wanneer de brave burger zou vaststellen dat alleen hij zijn verplichtingen nakomt zonder morren of bedrog, terwijl een aanzienlijk aantal anderen zich daaraan straffeloos kan onttrekken, dan is het gevaar groot dat zelfs de moreel meest hoogstaande burgers aan hun plichten zullen verzaken, of zich terecht luidkeels zullen verzetten tegen dergelijke wetten en hun toepassing.

    Na even afgedwaald te zijn, komen we terug naar de vraag over het geestelijke. Wij benadrukken dat het steeds moet gaan om een activiteit van een levend wezen. Toch is de verleiding groot om aan de resultaten van die activiteit een zekere graad van autonoom bestaan toe te kennen.

    Wij doen dat immers voortdurend, als een manier van spreken, gemakshalve, zoals wanneer we zeggen dat een bepaalde idee leeft onder de bevolking. Wat we daarmee bedoelen, is dat een belangrijk aantal mensen over een bepaald onderwerp denken op een welbepaalde manier, bijvoorbeeld wanneer in Vlaanderen de autonomie van onze bevolkingsgroep een zeer algemeen verbreide verzuchting is en de Belgische staat ervaren wordt als een minder belangrijke waarde. Men kan dan inderdaad enigszins zinvol spreken over ‘de idee’ van de Vlaamse autonomie. Maar wij moeten ons er steeds goed van bewust zijn dat een dergelijke idee slechts bestaat in de hoofden van de betrokken mensen.

    Ideeën zijn geestelijke realiteiten, maar dat is een contradictio in terminis, er bestaat immers geen geestelijke realiteit in de echte zin van het woord, de materie is de enige realiteit, ons denken is een activiteit van levende materie.

    De eeuwige verwarring daarover is de oorzaak van veel ellende, filosofisch maar ook in de praktijk. Er bestaat niet de minste twijfel over het feit dat de godsgedachte bestaat. Maar er is, Anselmus ten spijt, geen enkele reden om aan te nemen dat (daarom) ook God bestaat als een realiteit, tenzij als een ideële, geestelijke entiteit, die derhalve volledig afhankelijk is van het denken van de mens. God is dus denkbaar, evident, aangezien de godsgedachte er is. Maar dat betekent alleen dat wij mensen een idee hebben over God, niet dat er ook een God is die de mens geschapen heeft. Zie je de dwaling? Er is geen autonome ideële of geestelijke dimensie buiten de mens om.

    Daar zien we in alle duidelijk het falen van het godsgeloof. Wat wij vaststellen is de aanwezigheid in het mensdom van een idee van God en van daaruit maken wij, of sommigen onder ons, een gedachtesprong naar het werkelijk bestaan van die God, totaal onafhankelijk van de mens. Meer nog: die God is, als almachtige schepper van het heelal en dus ook van de mens, de mogelijkheidsvoorwaarde voor het bestaan van de mens. Dat is een totale en fatale omkering van de werkelijkheid: God als schepper van de mens, terwijl het de mens is die zich een God geschapen heeft in zijn denken en handelen.

    Op dezelfde manier kunnen wij spreken over tal van ‘geestelijke’ entiteiten of ideeën en daarbij moeten we steeds op onze hoede zijn om hen geen grotere vorm van bestaan toe te kennen dan ze in werkelijkheid hebben. Het zijn steeds onze hersenspinsels, zelfs indien ze hun wortels in de realiteit hebben, zoals dat trouwens ook met God het geval is: wij hebben niet zonder reden God uitgevonden, maar dat laat ons niet toe om te zeggen dat God zich aan ons heeft geopenbaard, dat is de zaken op hun kop zetten en dat leidt onvermijdelijk tot misverstand en misbruik.

    Laat ons een ander voorbeeld nemen, dat nochtans verband houdt met de godsgedachte. Wij stellen vast dat op bepaalde momenten van de geschiedenis op bepaalde plaatsen de overtuiging leefde en leeft dat het leven van de mens niet voorbij is bij de dood. Die onsterfelijkheidsgedachte is een realiteit, wij kunnen er niet omheen, ze is er wel degelijk. Wil dat zeggen dat ze ook terecht is? Vanzelfsprekend niet! Zoals alle ideeën is ze ontstaan onder de mensen op grond van bepaalde omstandigheden. Als idee kan ze juist zijn of fout en daarover kunnen we van mening verschillen en dat doen we ook fervent. Maar wij moeten een onderscheid maken tussen deze gedachte en de realiteit: is de mens inderdaad op een of andere manier onsterfelijk, of niet? Dat is de kwestie en geen onbelangrijke.





    Welnu, de onsterfelijkheid wordt steeds gezien als iets dat zich niet voordoet in de materiële wereld, maar in een vergeestelijkte wereld, waarin wij niet aanwezig zijn met ons lichaam maar met onze ziel, en indien toch met ons lichaam, dan met een vergeestelijkt lichaam, wat dat overigens ook moge betekenen. Wij stellen dus ten enenmale vast dat men weer een sprong maakt van een gedachte naar een realiteit, van een geestelijke entiteit naar een materiële. Dat mensen zich voorstellen of inbeelden dat zij niet helemaal zullen sterven, dat er iets van hen voor eeuwig zal overblijven, dat is een realiteit, dat stellen we vast, daar is niets verkeerds mee, zolang we dat als een gedachte zien, waarvan we het ontstaan kunnen verklaren of interpreteren.

    Maar er is geen enkele reden om uit die gedachte af te leiden dat het er in de werkelijkheid ook zou aan toe gaan. Er is geen enkel redelijk argument of zelfs maar de geringste aanduiding dat dit het geval zou zijn, terwijl er zeer goede psychologische verklaringen voorhanden zijn voor dergelijke ideeën.

    Wij hebben met andere woorden het hiernamaals uitgevonden als een mythische, ideële, geestelijke realiteit, waarnaar onze ziel, eveneens een menselijk verzinsel, zich zal begeven na onze dood. Mensen die zo redeneren, werden vroeger opgesloten in krankzinnigengestichten. Het zijn waanvoorstellingen die elke band met de realiteit ontberen. Men zou kunnen aanvoeren dat het hier duidelijk gaat om vrome en onschadelijke voorstellingen van zaken. Dat is precies wat mensen als Voltaire stelden, het is ook de verdoken redenering van de kerk: om het gewone volk te leiden en in bedwang te houden, is het nodig dat men hen om hun bestwil bedriegt, hen iets wijsmaakt, iets waaraan ze zich kunnen vastklampen om te overleven, een troost, of zoals Marx het stelde: de opium van het volk, de zogezegd spontane verzinsels van de gewone mens om zich in stand te kunnen houden in een vijandige wereld.

    Iemand die opium heeft ingenomen, voelt zich goed, of voelt althans geen pijn of honger of dorst. Maar kunnen we zeggen dat verslaafden gelukkig zijn? In feite schaden zij hun gezondheid en brengen zij hun plaats en functioneren in de maatschappij in gevaar. Zo is het ook met mensen die in een ideële, geestelijke wereld leven. Wij kunnen onmogelijk zeggen dat zij een volwaardig menselijk leven leiden, zelfs als zij zich er goed bij voelen, als hun vrome leugens hen tot troost zijn.

    Ik kan het niet genoeg benadrukken: de mens is een materieel wezen, een deel van het universum. Er is alleen die wereld, er is geen parallelle geestelijke wereld buiten ons. Wij kunnen de mens nooit anders zien dan als integraal deel uitmakend van deze materiële wereld. De zogenaamd geestelijke dimensie van zijn bestaan die onweerlegbaar aanwezig is, is onverbrekelijk verbonden met het materieel bestaan van elke mens en van de mensheid als geheel. Zij bestaat vanaf het moment dat het individu ontstaat en eindigt wanneer dat individu sterft, zij bestaat vanaf het moment dat de mensheid ontstond en eindigt wanneer de mensheid zal opgehouden hebben te bestaan, tenzij ze overgenomen is door of ontstaan is in een andere soort van individuen.

    Laten we dus steeds voorzichtig zijn en onze ideeën niet hypostaseren, om het met een moeilijk woord te zeggen: we mogen er geen hoger bestaan aan toekennen dan ze hebben.

    Hoed je dus voor politici, kerkleiders en andere machtshebbers die zich beroepen op onaantastbare hogere waarden, die ons door God zelf zijn geopenbaard. Het is niets anders dan een manier van spreken, om je te overtuigen van hun persoonlijke ideeën. Er zijn geen goddelijke ideeën, alleen menselijke. Dat kan banaal lijken als conclusie van mijn betoog, maar als je erover nadenkt, kan het je hele leven veranderen, zoals het dat van mij grondig heeft gebouleverseerd.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    31-12-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tussen droom en daad

    Het overkomt me wel eens dat ik aan het twijfelen sla.

    Dat kan ook niet anders. De hele dag bijna ben ik bezig met prakkiseren over van alles en nog wat. Ik probeer me, door te lezen, na te denken en te schrijven en (bij gelegenheid) te praten, een gedacht te vormen over de dingen. Dat kan een simpel probleempje zijn, zoals hoe lang spaghetti moet koken, of welke jas aan te doen om naar buiten te gaan, waarom de dakgoot lekt of de vijverpomp niet meer werkt. Moeilijker is het om uit te vissen waarom een van de (vele) klokken achter loopt, of waarom het e-mail programma de mails niet tegenhoudt van afzenders die ik als ongewenst heb aangeduid. Zo zijn er in een huishouden tal van praktische zaken die je aandacht opeisen.

    Daarnaast zijn er vragen die ik me stel over mijn omgang met mijn medemensen. Dat is in de eerste plaats mijn geliefde, met wie ik sinds 1998 het leven deel. Je leert rekening houden met elkaar, maar het blijft een subtiel spel van geven en nemen, van grote verwachtingen en soms kleine teleurstellingen, van intens genieten en van dagelijkse sleur. Ik betrap me erop dat ik vrijwel voortdurend naar ons samenleven kijk en het taxeer, bezorgd om er het beste van te maken, maar in het besef dat ik daarin ook grotendeels machteloos sta, dat zoveel afhangt van mijn geliefde en van de omstandigheden.

    En dan zijn er de mensen uit mijn omgeving, mijn twee zonen en hun partners, mijn drie kleinkinderen, de kinderen van Lut, die ook de mijne geworden zijn op een andere manier, en hun partners. Vrienden en kennissen, oude en nieuwe, ver of nabij. Telkens blijf je vragen stellen over de band die je met hen hebt, hoe die te onderhouden, aan te halen of los te laten. En ook daar ben je erg afhankelijk van wat zij wensen en of niet, of ze jouw aanwezigheid zoeken en op prijs stellen of net niet.

    Er gaat geen moment voorbij zonder dat ik in mijn verbeelding uittest hoe het zou kunnen zijn tussen hen en mij, als een mentale oefening en voorbereiding op wat ik doe, of meestal laat,

    …want tussen droom en daad

     staan wetten in de weg en praktische bezwaren,

     en ook weemoedigheid, die niemand kan verklaren,

     en die des avonds komt, wanneer men slapen gaat.

    (Elsschot, Het huwelijk).

    Naast het eindeloos gepieker over mijn verhouding tot mijn medemensen en wat te doen met mijn leven, probeer ik ook de zaken ruimer te zien. Wat is de mens, wat is de wereld waarin we leven, hoe is het begonnen, hoe is het geëvolueerd? De antwoorden die ik daarop kreeg in mijn opvoeding bevredigden mij helemaal niet. Sinds ik op pensioen ben en tijd zat heb om daarmee bezig te zijn, is het vooral daarover dat ik nadenk, lees, schrijf en praat. Ik wil voor ik sterf een beter inzicht hebben in de dingen dan het al te kramakkige dat ik meekreeg.

    Waaraan ik wel eens twijfel en me onzeker bij voel, dat is het verband tussen het ene en het andere, tussen wat we kunnen zeggen over de mens, als biologisch verschijnsel, als een soort enerzijds en hoe we met elkaar omgaan anderzijds, tussen De Mens en de mensen.

    Ik merk inderdaad vaak dat men dat verband niet legt, dat men spreekt over Darwin en de evolutie alsof dat geen weerslag heeft op ons mensbeeld en de manier om met elkaar om te gaan. Veel mensen aanvaarden vaagweg de evolutie van de mens uit voor-menselijke wezens, maar dat is voor hen een louter biologische kwestie waar ze verder niet bij stilstaan. Wat ze over de mens zeggen en denken, heeft daarmee verder niets van doen. Het zegt hen niets over de concrete mensen en hoe die leven en samenleven. Daarvoor hebben ze andere theorieën en ideeën. Daarvoor zijn er de menswetenschappen, de psychologie in de eerste plaats, maar ook de sociologie, de economie, de rechtswetenschappen, de seksuologie, de antropologie, de letteren, de kunsten, de religie en in het slechtste geval misleidende of misdadige sekten, en die hebben met de positieve wetenschappen geen van allen iets gemeen, zelfs niet met de menselijke biologie. De positieve wetenschappers, de wiskundigen, natuurkundigen, biologen, aardrijkskundigen, ingenieurs en geneeskundigen zijn het daarmee trouwens roerend eens: zij kunnen in hun domein best verder zonder de menswetenschappen.

    Dat zit goed fout en wel aan beide kanten.

    Het volstaat de heftigheid en het fanatisme te bekijken waarmee het gezag, elk gezag, en de godsdienst altijd en overal de positieve wetenschappen bestreden hebben en hun conclusies verworpen, om te zien dat er hier iets belangrijks aan de hand is.

    De positieve wetenschappen hebben wel degelijk een impact op het mensbeeld. Wanneer Darwin na dertig jaar aarzelen, uit respect voor de gevoelens van zijn vrome echtgenote en beducht voor reacties van kerk en staat, toch door de nood gedwongen zijn stelling naar voren bracht over de evolutie van het leven, stond de wereld in rep en roer. Ook vandaag nog zijn er veel meer mensen die niet kunnen geloven dat alle leven spontaan ontstaan is uit een nietig beginsel, dan wel. Maar het is zoals met de kernenergie en al haar goede en kwade kanten: eens men die ontdekt heeft, kan men ze niet meer ont-ontdekken. Zo ook met de evolutieleer.

    Indien die evolutieleer louter een biologische theorie was, zonder enig gevolg voor de mens en de menswetenschappen, dan zou er geen haan naar gekraaid hebben. De godsdienst zou er geen enkel gevaar in gezien hebben en onverstoord verder gegaan zijn met zijn eigen interpretaties. Darwins ontdekking van het principe van de evolutie was een beslissende stap in de wetenschappelijke benadering van de mens. Het was ook een fatale bedreiging voor alle bestaande ideologieën, inzonderheid de combinatie van het christendom, de adellijke oligarchie en de juridische wereld. Dat proces was lang voor Darwin begonnen, maar hij verleende door zijn inzichten in de biologie van de mens de essentiële en definitieve wetenschappelijke geloofwaardigheid aan al de ‘louter’ filosofische inzichten. Waar de filosofie van de Verlichting reeds gesteund was op menswetenschappelijke en ideologische standpunten over de gelijkheid en de vrijheid van alle mensen en de verbondenheid van alle leven op aarde, leverde hij eindelijk het overtuigend wetenschappelijk bewijs voor de autonome evolutie van het leven, dus zonder de God die tot dan toe essentieel was in elk spreken over de mens en de wereld.

    De evolutie was ook een revolutie, nog ingrijpender dan de Copernicaanse. Die plaatste wel de zon in het centrum van ons zonnestelsel, maar was als dusdanig nog altijd perfect verenigbaar met godsdienst, theologie, monarchie, adel en de kaste van de juristen. Of de zon nu om de aarde draaide of de aarde om de zon, God had nog altijd de hemellichamen geschapen uit het niets en het was zijn kracht en intelligentie die ze draaiende hield. Zo hield ook Newton voor.

    Wat Darwin beweerde was veel krasser: uit een nietig beginsel, onooglijk klein, kon het leven zich spontaan ontwikkelen in al zijn diversiteit en complexiteit, tot de mens toe, ZONDER tussenkomst van een Hoger Wezen. Geen God dus, en derhalve ook geen vorsten en adel die hun gezag aan God ontleenden, noch paus, bisschoppen of priesters en religieuzen, die zonder tegenspraak de Goddelijke Openbaring verkondigden en op hun beurt hun gezag rechtstreeks van God ontvingen, noch juristen die de goddelijke moraal in wetten omzetten en de overtreders daarvan bestraften, tot en met de doodstraf voor bijvoorbeeld blasfemie, het beledigen van de naam van God.






    Wanneer ik dus zoek naar een betere uitleg voor de dingen en terechtkom bij Darwin de wetenschappelijke ontwikkelingen sindsdien, dan heeft dat wel degelijk te maken met de concrete mensen. Onze hele mensopvatting, het hele Westerse mensbeeld, wordt in vraag gesteld en wij moeten op zoek naar nieuwe paradigmata, naar nieuwe manieren om over de mens te spreken, naar nieuwe afspraken voor het samenleven. Wij zijn daar nu enkele honderden jaren mee bezig en de vooruitgang is tergend traag, de oude heersers en de oude wetten en de oude godsdiensten zijn taaie klanten en de onwetendheid van de mens is nog steeds jammerlijk groot.

    Laat ik een concreet voorbeeld geven. Liefde. Toen ik jong was, draaide alles om Liefde. Maar ik heb nooit geweten wat men daarmee precies bedoelde… Men sprak over Liefde alsof het iets was dat echt bestond, dat kon omschreven worden, iets dat zich onderscheidde van andere begrippen. Als je als jongen gevoelens had voor een meisje (of andersom, of in een andere combinatie) dan moest je je altijd afvragen: is het wel liefde?

    Er was Liefde tussen God en mens en liefde tussen de mensen onderling. Wij moesten elkaar liefhebben, maar vooral in het huwelijk was de liefde op haar hoogtepunt. Maar wat is Liefde? Hoe weet je zeker dat je iemand lief hebt? Zijn daar aanwijzingen voor, bewijzen, symptomen? Liefde is eeuwig, zei men, maar dat klopt niet, want mensen gaan uiteen of sterven en dan komt er een einde aan die liefdesrelatie. Liefde heeft zoveel vormen, dat je alles liefde kunt noemen, of niets. Het is een leeg woord, een zinloze term. Maar de godsdienst staat bol van die woorden, terwijl geen mens kan zeggen wat ermee bedoeld wordt. Zeker, mensen zien elkaar graag, maar let me count the ways… Liefde heeft vele vormen en wat Volmaakte Liefde is, daar hebben wij geen idee van, wij stellen ons tevreden met liefde met een kleine ‘l’. Liefde is een positieve manier om met de mensen en de dingen om te gaan, dat is ongeveer het enige dat we met enige zekerheid kunnen stellen.

    Liefde is dus geen gebod van God, geen wet die vorsten hebben opgelegd en die juristen zorgvuldig doen naleven. Wanneer wij beseffen dat wij mensen een onderdeel zijn van het geheel van het leven op aarde, dat wij hier aangewezen zijn op elkaar en op de rest van het universum, dat wij het met elkaar en met ons milieu moeten stellen of met elkaar en het milieu ten onder gaan, dat er geen God is die alles in stand houdt, die de goeden beloont en de kwaden straft, dat er geen leven is na de dood, dat wij geen onsterfelijke ziel hebben, dat wij niet zullen verrijzen en eeuwig leven of branden, dat er geen hemel of hel is, dan staan wij helemaal anders in de wereld dan de christelijke godsdienst ons voorhoudt. Pas dan zien wij in dat wijzelf verantwoordelijk zijn voor wat er gebeurt en niet gebeurt. Er is dan geen almachtige God die alles in goede en kwade banen leidt volgens zijn geheime inzichten. Die eigen verantwoordelijkheid is enorm, schrikbarend maar ook bevrijdend: de wereld ligt voor ons open, met al zijn mogelijkheden en beperkingen. Er is geen enkele hogere macht die ons kan tegenhouden, in het goede noch het kwade.

    Ik weet het, ik ben weer mijn zelfde verhaal aan het vertellen. Het is dan ook een belangrijk verhaal en een dat je elders niet zo vaak hoort. Ik besef ook dat ik veel te abstract spreek, dat ik het voortdurend heb over De Mens en over de grote principes, en veel minder over concrete mensen. Dat komt omdat ik het belangrijk vind dat we eerst de principes duidelijk stellen, dat we komaf maken met de mythen en de leugens van weleer (maar die vandaag nog wijd verbreid zijn). De volgende stap, het ontdekken van de consequenties van die principes, die moeten we ook zetten, maar zonder een duidelijk inzicht in de grond van de zaak komen we er nooit.

    Begrijp me ook niet verkeerd: ik geniet elke dag van onze wereld, ik ben wel degelijk bezig met de praktijk en niet enkel met de theorie. Voor mij is een filosofie die niet verankerd is in de wereld, geen filosofie maar zinloos gezwets. Ik ben een melomaan, ik kan zonder muziek waarschijnlijk niet leven, ik gruw als ik eraan denk dat ik doof zou worden. Ook zo met mijn ogen: als ik niet meer zou kunnen lezen en schrijven… ik mag er niet aan denken! Of de natuur zien en de wereld die wij mensen gemaakt hebben! Maar de dingen hebben voor mij maar zin, als ik ze kan vatten in hun onderlinge verbondenheid, in het kader dat de wetenschap ons aanreikt.

    Als men mij zegt dat ik mijn medemens, mijn naaste moet liefhebben, dan betekent dat niets voor mij. Maar ik wel praten over de vraag wat wij moeten doen met asielzoekers, armen, zieken, geestelijk gestoorden, misdadigers; over de verdeling van de natuurlijke rijkdom, over menselijke solidariteit, over dierenrechten…

    Vanuit mijn principiële standpunten zal ik anders aankijken tegen bepaalde toestanden. Ik ben immers niet geremd door wie of wat dan ook, alles is bespreekbaar en alleen door met elkaar te praten kunnen wij de beste oplossingen vinden. Er is niets of niemand hier op aarde of daarbuiten die de wijsheid in pacht heeft en ons die ook nog meedeelt. Als wij dus spreken over euthanasie, abortus, seksualiteit, huwelijk en echtscheiding, sociale problemen en de economie, dan praat ik over alle aspecten ervan, maar zonder vooringenomenheid. Ik weet niet waar we gaan uitkomen, er is wellicht geen één antwoord op alle vragen, we zullen onze mening ongetwijfeld voortdurend moeten bijstellen. Maar dat moet gebeuren in open onderling overleg, en niet omdat iemand of Iemand het gezegd heeft. De wereld is inderdaad zeer complex, veel ingewikkelder dan het christendom het wil doen voorkomen.

    De laatste jaren zijn wij op een werkelijk ontzettende manier geconfronteerd met de tekortkomingen, ja de misdaden van de kerken en hun bedienaars, met het falen van godsdienst als systeem. Godsdienst leidt zelf tot gruwelijke misdaden, niet alleen vroeger, ten tijde van de Kruistochten en de Inquisitie, maar ook vandaag nog, wanneer Rome zich verzet tegen het gebruik van condooms in streken die geteisterd zijn door AIDS-epidemieën, of wanneer in islamitische landen mensen gefolterd en vermoord worden wegens het overtreden van louter religieuze voorschriften of omdat ze tot een andere godsdienst behoren.

    Bijna elke dag horen wij over het recent systematisch seksueel geweld en misbruik door priesters en religieuzen. Wij kunnen niet meer doen alsof de Kerk heilig is. Zelfs paus Ratzinger bekent, noodgedwongen, dat ook de kerk zondig is. Dat is nieuw. Maar Ratzinger trekt er geen conclusies uit, hij ziet het als een voorbijgaand probleem, iets dat kan opgelost worden, geen structureel probleem. Dat is de zware vergissing van Rome. Zij hebben gemeend dat het seksueel misbruik door priesters en religieuzen binnen de perken kon gehouden worden door mensen te verplaatsen en er verder over te zwijgen. Maar zoals die priesters ook na hun verplaatsing opnieuw kinderen en vrouwen seksueel misbruikten, zo blijft ook het probleem van het seksueel misbruik structureel aanwezig in de kerk als men de structuur van de kerk onveranderd laat.

    Dat zal pas veranderen indien men de kerk zelf drastisch verandert, meer bepaald wanneer men godsdienst losmaakt van de opvoeding en opleiding van kinderen en jongeren, wanneer men eindelijk inziet dat het onderwijs uit de handen van (celibataire) priesters en religieuzen moet gehaald worden en meer nog, wanneer elke vorm van godsdienstige beïnvloeding uit het onderwijs geweerd wordt. Zolang een onzalige ideologie zoals het intrinsiek antidemocratisch en irrationeel christendom ook maar enige invloed blijft behouden, zeker op jonge en beïnvloedbare geesten, zal er geen einde komen aan de verschrikkelijke misdaden waarvan wij nu slechts de toppen van de ijsbergen zien. Godsdienst is misdadig, zo simpel is het. Kijk om je heen en zeg me dat ik lieg, overdrijf of je iets wijsmaak.

    Soms, wanneer ik me verdiep in theorieën en principiële kwesties, bekruipt me de vrees dat ik verkeerd bezig ben, dat ik me meer moet bekommeren, metterdaad, om de concrete mensen. Maar wanneer ik me dan voor een of ander concreet geval wil inzetten, zijn er altijd weer die principes die me doen twijfelen over wat ik concreet kan doen. Als ik in het nieuws zie hoe vrijwilligers zich inzetten voor bepaalde categorieën van mensen in onze maatschappij, dan wil ik opspringen en gaan helpen. Maar tussen droom en daad… juist.

    Ik wil die asielzoeker desnoods in mijn huis opnemen, in plaats van hem te laten bibberen ergens in een straat in Brussel. Maar dan denk ik: hoe komt die hier? Waarom is hij niet in zijn eigen land gebleven? Wat is er daar verkeerd? Wat is er eventueel met hem verkeerd? Wat kan hij hier doen? Kan hij hier opgenomen worden in onze maatschappij, die zo totaal verschillend is van zijn leefwereld? Doen wij er wel goed aan om hem hier te laten wonen, heeft hij enige kans om hier gelukkig te worden? En wat met de gevolgen voor ons van zijn opvallende, soms zelfs storende aanwezigheid in onze maatschappij?





    Het blijft een dilemma: moeten we de behoeftigen helpen die er zijn, gewoon omdat ze er zijn, of moeten we proberen om de armoede te vermijden? Ben ik hardvochtig omdat ik een bedelend Roma kind of een tandeloze Oost-Europese vrouw met afgewend hoofd voorbijloop? Ben ik liefdeloos omdat ik liever filosofeer dan mijn handen uit de mouwen te steken in een asielcentrum of een opvangcentrum voor daklozen? Ben ik harteloos omdat ik mij geld op mijn spaarboek houd in plaats van het uit te delen? Volstaat het om elk jaar een bijdrage te storten voor 11.11.11. om je geweten te sussen en dan rustig verder te genieten van je onverminderde welstand?

    Ik twijfel nog altijd, lieve lezer, net zoals jij waarschijnlijk. Misschien leggen we onze accenten anders, maar wij kunnen er niet onderuit: wij zijn op elkaar aangewezen. Ieder van ons moet uitmaken, elke dag opnieuw, hoe we dat vorm geven, hoe we concreet met elkaar omgaan, hoe we onze principes in de praktijk brengen. Het is mijn diepste overtuiging dat de atheïstische opvatting die ik deel met zoveel verstandige mensen, meer kansen biedt om de wereld leefbaar te maken voor iedereen dan het christendom of de islam. De godsdiensten hebben hun kansen gehad, wij kunnen op grond van de geschiedenis en van de huidige situatie een balans opmaken van hun succes. Ongetwijfeld zal je het met me eens zijn als ik zeg dat het tijd is voor een grondig andere benadering.

    Vergeef me dat ik zo negatief ben, maar ik meen het. Wat meer is, ik ben ook nog vrij pessimistisch over een mogelijk alternatief. Enerzijds zit dat er niet direct aan te komen en bovendien weet ik zelf ook niet hoe dat er zou moeten uitzien. Ik weet dat we de oplossing niet in de godsdienst moeten zoeken en we kunnen er niet snel genoeg komaf mee maken, het is meer dan wel geweest. Maar iets nieuws opbouwen zal veel moeilijker zijn en wellicht nog enkele eeuwen duren. Ik hoop dat de mensheid het zolang uithoudt zonder zichzelf en de rest van het leven op aarde uit te roeien.

    Gelukkig Nieuwjaar!

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    27-12-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Stakingsrecht in een parlementaire democratie

    Wij leven in een democratie en gelukkig maar. Het volstaat om even naar de beurtelings pathetische en schrijnende beelden uit Noord-Korea te kijken om te zien hoe goed wij het hier hebben. Een van de grondregels van de democratie is dat de meerderheid beslist. Dat is het gevolg van een ander basisbeginsel: alle burgers zijn gelijkgerechtigd. Er is niemand die zich kan beroepen op afkomst, bezit, kennis, geslacht of ras om zich boven de medeburgers te verheffen. Dat was vroeger wel het geval. De adel was gedurende het grootste gedeelte van onze geschiedenis een hogere stand of kaste en ook priesters en religieuzen behoorden tot een geprivilegieerde groep; rijken geschoolden hadden ook voordelen en het stemrecht was tot na de Tweede wereldoorlog voorbehouden aan mannen.

    Als iedereen gelijk is in rechten, hoe moeten we de samenleving dan organiseren? Het is vanzelfsprekend niet mogelijk om iedereen zijn of haar zeg te laten hebben als er beslissingen moeten genomen worden en afspraken gemaakt. In ons land en in veel andere hebben we een parlementaire democratie. Dat wil zeggen dat er vrije verkiezingen zijn voor vertegenwoordigers van het volk, die dan namens ons de beslissingen nemen. Dat verlegt het probleem natuurlijk alleen maar, want het is weinig waarschijnlijk dat die vertegenwoordigers het vaker eens zouden zijn dan de burgers die zij vertegenwoordigen. In tegendeel zelfs: het is precies hun taak om de verschillende opvattingen van de burgers te verwoorden, ze worden verondersteld van mening te verschillen.

    En dus hebben we nog een andere basisregel nodig om een einde te maken aan de discussies, waarbij iedereen probeert de andere te overtuigen van zijn of haar gelijk. In een democratie beslist de meerderheid. Over alle wetsvoorstellen wordt gestemd en enkel wanneer de meerderheid van de parlementsleden voor stemt, is het voorstel aangenomen. Meestal is een gewone meerderheid voldoende: er moeten meer stemmen voor zijn dan tegen, bijvoorbeeld 51/50. Meteen zie je de relativiteit van die basisregel: het kan gaan om slechts één stem. Dat betekent dat bijna evenveel vertegenwoordigers tegen zijn als voor. Echt ‘democratisch’ lijkt dat niet en meestal zal men proberen om een ruimere meerderheid te hebben. Soms, voor belangrijke beslissingen, is een ruimere meerderheid zelfs verplicht, precies om het democratisch karakter veilig te stellen, om te verhinderen dat een zeer kleine meerderheid haar wil zou opdringen aan een zeer ruime minderheid. In België is voor heel wat aangelegenheden een tweederden meerderheid vereist, die soms nog verder gekwalificeerd is, bijvoorbeeld dat er ook een meerderheid moet zijn in elk van de gemeenschappen en gewesten.





    Zo’n bijzondere meerderheid is een bijkomende garantie voor een ruime steun voor belangrijke veranderingen, maar het is in feite een beperking van de regel dat de meerderheid beslist. Zo kan een minderheid van ‘slechts’ één derde van de vertegenwoordigers verhinderen dat twee derden van het parlement een geldige beslissing neemt. Wij Vlamingen weten er alles van: de Franssprekende Belgen blokkeren zo sinds 1830 elke vooruitgang in onze ontvoogdingsstrijd.

    Maar goed, laten we maar aannemen dat een parlementaire democratie waarin bij meerderheidsbeslissingen geregeerd wordt, zonder enige twijfel beter is dan elk ander, niet democratisch systeem, zoals de Noord-Koreaanse dictatuur, of de presidentiële democratieën in Frankrijk en Amerika, waar één man (voorlopig geen vrouwen…) zijn veto kan stellen tegen democratische beslissingen van het parlement en eenzijdig de oorlog kan verklaren, zonder daarover het parlement te raadplegen.

    Betekent dat nu dat alle wetten die door het parlement gestemd zijn ook goed zijn?

    Het is een vraag die ik me dikwijls gesteld heb. In de jaren zestig hoorde ik professor ethiek Louis Janssens zeggen: de meerderheid heeft altijd gelijk, wij mogen ons niet onttrekken aan de wil van de meerderheid. Dat is me altijd bijgebleven. Het is een goed principe om te onthouden en in te roepen als we ooit zouden twijfelen. Maar ik meen dat we hier een belangrijk onderscheid kunnen en zelfs moeten maken.

    Het is immers zo, dat zelfs een parlement bevolkt met uitsluitend verstandige en deskundige mensen die bovendien met de beste bedoelingen bezield zijn, toch dwaze, onwerkzame en zelfs nefaste wetten goedkeuren. Het is immers goed mogelijk dat men niet alle consequenties tijdig heeft voorzien, of dat bepaalde aspecten aan de aandacht ontsnapt zijn, of dat nieuwe, onvoorziene omstandigheden de goedgekeurde wetten onuitvoerbaar of overbodig maken, terwijl het ontbreken van meer aangepaste wetten zorgt voor grote rechtsonzekerheid of zelfs onrechtvaardigheid.

    Zo heeft men op een bepaald ogenblik in België beslist om asielzoekers een soort leefloon toe te kennen van bij hun aankomst, in afwachting van de behandeling van hun vraag. Een nobel initiatief, ware het niet dat het nieuws daarvan zich als een lopend vuurtje verspreidde over de hele wereld, met een toevloed van asielzoekers tot gevolg, waarvan slechts een kleine minderheid uiteindelijk toegelaten werd. De toepassing van de wet trok dus massaal kandidaten aan en zorgde voor een overbelasting van de betrokken diensten, maar vooral ook voor een enorm tekort in de budgetten. Het heeft dus niet lang geduurd voor men die wet heeft aangepast.

    Wij moeten dus vaststellen dat niet alle wetten optimaal zijn en dat is nog een voorzichtig understatement. Betekent dat dan dat wij die wetten niet moeten naleven?

    Dat is een belangrijke vraag en hier duikt het onderscheid op. Het is ondenkbaar dat wij het aan de burgers zouden overlaten om te beslissen welke wetten zij zouden naleven en welke niet. Het kan niet anders dan dat alle burgers alle wetten moeten naleven, er is geen alternatief. Maar zoals we zagen, zijn niet alle wetten goede wetten, noch weerspiegelen zij altijd de wil van de meerderheid van de bevolking. Als wij aan de burgers zouden vragen of zij het eens zijn met algemene belastingsverhogingen of besparingen in de sociale uitkeringen, dan zou het antwoord wellicht negatief zijn. Er zijn nu eenmaal onaangename beslissingen die toch moeten genomen worden. En eens een wet van kracht is, mag niemand zich er nog aan onttrekken.

    De meerderheid beslist dus altijd en wij moeten ons daarbij neerleggen, omdat het tegenovergestelde, namelijk beslissingen door een minderheid, altijd veel erger is, als principe althans. Het is immers perfect mogelijk dat een kleine minderheid, of zelfs één persoon, zoals een absolute vorst, uitstekende beslissingen neemt, waartoe een democratisch parlement nooit in staat zou zijn, precies wegens de uiteenlopende belangen die de volksvertegenwoordigers voorstaan. Maar tegen de beslissingen van een absolute vorst of een oligarchie is geen verhaal of verzet mogelijk. De geschiedenis leert ons dat all power corrupts, absolute power corrupts absolutely. Macht leidt tot misbruik. Enkel in een democratie heeft men enige garantie dat de beslissingen uiteindelijk in het voordeel van de meerderheid van de bevolking zullen zijn, precies omdat het volk daarover zelf kan oordelen, wanneer het op gezette tijdstippen zijn vertegenwoordigers kan kiezen en bepaalde partijen aan de macht kan brengen of ze daaruit ontzetten.

    Alle wetten, hoe gebrekkig, onvolledig of onrechtvaardig ook, moeten dus nageleefd en geëerbiedigd worden. Maar dat betekent geenszins dat alle wetten ook goed zijn. De meerderheid beslist, daar blijven we bij, maar de meerderheid heeft niet altijd gelijk, en dat is even belangrijk als de eerste vaststelling. De meerderheid kan zich vergissen, zowel de meerderheid van de bevolking als de meerderheid van de verkozenen. Het is niet omdat de meerderheid beslist heeft, dat iets juist, goed, billijk en rechtvaardig is.

    Er zijn voorbeelden genoeg van beslissingen die door parlementen genomen zijn en die een land en een bevolking in het onheil gestort hebben. Zo was het pure waanzin om bij het uitbreken van de Eerste wereldoorlogen al de verdragen uit te voeren die men had gesloten en zo een lokaal conflict te laten ontaarden in een wereldbrand, enkel en alleen omdat men zich ertoe verbonden had om een ander land te steunen indien het aangevallen werd.

    Het Nazisme beschikte in Duitsland over een grote parlementaire meerderheid, hoe die ook tot stand gekomen was. Het was die meerderheid die de Jodenwetten goedkeurde. In de Verenigde Staten heeft het tot in de jaren 1960 geduurd voor er een einde kwam aan de officiële segregatie van blank en zwart en de zwarte bevolking stemrecht verkreeg. In Italië stemde het parlement jarenlang wetten die een eerste minister, Berlusconi, moesten buiten vervolging stellen voor corruptie, machtsmisbruik, belastingsfraude, belangenvermenging &c. En zo kunnen we nog lang doorgaan.

    Wat kunnen wij als burger doen tegen wetten die democratisch gestemd zijn, maar waarvan we overtuigd zijn dat ze onjuist en onrechtvaardig zijn?

    Om te beginnen mogen we niet te rap denken dat wetten slecht zijn. Het is niet omdat ze ons als persoon of als lid van een bepaalde groep slecht uitkomen, dat ze verwerpelijk zijn. Hogere belastingen voor wie meer verdient zal altijd door de enen verdedigd worden en door de anderen bestreden. Maar zolang de wet niet veranderd wordt, moet hij nageleefd worden en belastingsontduiking is geen individueel recht maar een misdaad.

    Dat is een teer punt. Wij hebben als individu altijd de indruk dat het ons goed recht is om bepaalde wetten naast ons neer te leggen of de gevolgen ervan te neutraliseren. Wij zien de staat dan als een vijandige instelling, die ons fnuikt in onze persoonlijke ambities en mogelijkheden. Ik kan die redenering begrijpen, het is immers niet zelden ook zo. Maar in een democratie kan het niet dat men selectief is in het naleven van de wetten. Het is alles of niets. Ofwel gehoorzaamt men alle wetten, ofwel stelt men zich buiten de gemeenschap, maar dan zal verrassend snel blijken hoe hard we als individu die gemeenschap nodig hebben.

    We moeten ons dus neerleggen bij alle wetten, ook dwaze en onrechtvaardige, maar dat belet ons niet om ze met alle democratische middelen te bestrijden. Zo gebeurt het vaak dat een nieuw samengestelde regering en een nieuw verkozen parlement belangrijke nieuwe beslissingen nemen, die ingaan tegen die van vorige regeringen. Bepaalde voordelen kunnen ingetrokken worden en nieuwe kunnen ingevoerd worden. Dat is de kracht van de democratie: de wetten zijn niet door God of de Vorst bepaald en onveranderlijk vastgelegd, zoals vroeger, maar door de volksvertegenwoordigers alleen en kunnen dus voortdurend veranderd worden, al naargelang de omstandigheden en de noodwendigheden en de inzichten van de wetgevers. De wetten zijn dus relatief, niet absoluut. Ze zeggen nu eens dit, dan weer dat. Ze zijn soms goed, soms slecht en nooit volmaakt. We moeten ze altijd toepassen, maar we kunnen en moeten ze ook altijd opnieuw in vraag stellen.

    Het is dus juist dat in een democratie de meerderheid altijd beslist, maar het is helemaal niet zo dat die meerderheid altijd gelijk heeft. De beslissingen worden genomen bij meerderheid, maar dat betekent niet dat ze daardoor ook steeds juist zijn. Elke burger heeft naast de plicht om zich te richten naar de wetten, ook de macht en de plicht om die wetten steeds in vraag te stellen. Eenieder kan vanuit de eigen situatie en volgens de eigen inzichten een oordeel vellen over de vigerende wetten en die eigen mening vrij verkondigen, individueel of in groep, op een democratische manier. Het is helemaal niet ondenkbaar dat één individu beter inziet dat een wet onrechtvaardig is dan een heel parlement. De goedkeuring door het parlement maakt een wet wel verplicht, maar niet noodzakelijk goed. Een wet is niet goed omdat hij door het parlement gestemd is, maar omdat hij bijdraagt tot het algemeen welzijn, en daarover kunnen de meningen verschillen.





    België staat voor enorme financiële problemen. Wij hebben boven onze stand geleefd, of beter: de staat heeft toegelaten dat wij boven onze stand leefden. De staat heeft jarenlang veel meer uitgegeven dan gedekt werd door de inkomsten. We hebben een ongelooflijk hoge staatsschuld opgebouwd of beter: gegraven. De normale inkomsten, de opbrengst van de belastingen blijft dalen wegens de wereldwijde crisis. Ook Europa verplicht ons om het jaarlijks begrotingstekort te beperken en de staatsschuld af te bouwen. Er moet dus bespaard worden en dat zal pijn doen. Allerlei groepen verzetten zich tegen die besparingen. Het is zelfs zeer goed mogelijk dat het gaat om een meerderheid van de bevolking. En toch moet ook die meerderheid in een parlementaire democratie zich neerleggen bij de wetten die het parlement stemt.

    De vakbonden zijn het niet eens met de regering. Zij betogen daartegen, vooral met hun eigen militanten, die daarvoor vrijgesteld zijn. Maar zij gaan ook over tot zeer gerichte stakingen, bij voorkeur in openbare diensten zoals het gemeenschappelijk vervoer, tram, trein en bus, die het hele land verlammen.

    Staken is een erkend recht. Maar het wordt hoog tijd dat wij dat stakingsrecht aan banden leggen. Het dateert uit de tijd, honderd jaar en meer geleden, toen de arbeiders en hun organisaties over geen andere middelen beschikten dan dat ultieme wapen, en toen het lot van de arbeider weinig benijdenswaardig was, ja onmenselijk, en de houding van het patronaat brutaal en onduldbaar wreed. Die tijd is sinds lang voorgoed voorbij. De discussies die men nu voert, gaan over randverschijnselen en overgangsmaatregelen. Niemand zal omkomen van ontbering tengevolge van deze besparingsmaatregelen, niemand wordt opvallend gespaard en iedereen, regering en werkgevers, is bereid om te praten over modaliteiten. Onder die omstandigheden het stakingsrecht inroepen, is verwerpelijk.

    Ook de vakbonden zijn ertoe gehouden om de wetten te eerbiedigen, ook als zij het er niet mee eens zijn en ook als zij niet geraadpleegd werden. In een parlementaire democratie beslist het parlement. De vakbonden behouden de algemene burgerrechten van verzet tegen onrechtvaardige wetten, maar zij hebben niet het recht om die wetten tegen te houden met andere dan democratische middelen. Stakingen zijn dat niet, nu niet meer, als ze dat ooit al waren. Stakingen zijn nu steeds een middel van een minderheid om haar wil op te dringen aan een meerderheid. Zo werkt het niet. Als de treinmachinisten vinden dat hun loon of arbeidsvoorwaarden of hun pensioen niet goed genoeg is, dan moet men daarover praten.

    Maar het kan niet dat nationale vakbonden een uiterst klein aantal mensen gebruiken om het hele land tot stilstand te brengen omwille van een beperkte aanpassing van de algemene sociale wetgeving. Door het ultieme wapen van de staking, in cruciale sectoren of als een algemene staking, zonder een voldoende overtuigende reden in te zetten, lokken de vakbonden een reactie uit, die dat wapen zal ontkrachten door het aan wettelijke voorwaarden te verbinden, zoals nu al het geval is, bijvoorbeeld een tijdige stakingsaanzegging en voorafgaand overleg, maar straks nog meer, zoals de minimale dienstverlening en het verbod op stakingspiketten die de doorgang van werkwilligen gewelddadig verhinderen, en het verbod om de openbare weg te versperren en het normale verkeer tegen te houden.

    Zo zien we nog maar eens hoe men door vast te houden aan particuliere verworven rechten en voordelen, uiteindelijk zijn eigen ruiten ingooit. Wanneer het eigenbelang botst met het individueel voordeel, is het de meerderheid die beslist. In een democratie is dat de democratische parlementaire meerderheid, niet de vakbond.

    Op onderstaande foto is het straatbeeld op de achtergrond veelzeggender dan de voorgrond, maar het is de man op de voorgrond die verantwoordelijk is voor wat er zich achter hem afspeelt. Hij lijkt zich daarvan duidelijk goed bewust





    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    26-12-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.de herderkens logen bij nachte

    Mijn penvriend Jacques Quekel is een ijverig en geïnspireerd epigrammendichter. Je kan hier terecht voor zijn puntig en poëtisch blog. Daar vind je ook zijn gelegenheidsgedicht voor kerstmis. Niet voor het eerst is daarin sprake van engelenkoren bij de geboorte van Jezus. Ik reageerde in mijn Kroniek al eerder op dat traditioneel beeld, klik hier als je het nog eens wil nalezen.

     

    En dit is mijn reactie op zijn jongste kerstvisioenen:

     

     

    Mensen die engelenkoren

    bij nacht en ontij horen

    zijn misschien wel onschuldig als schapen

    vooral als ze de desbetreffende slaap slapen.

     

    Maar het blijft betreurenswaard

    en het verraadt hun ware aard:

    mensen die horen wat er niet is

    daar is beslist een en ander mee mis.

     

    Jezus werd niet uit een maagd geboren

    en zeker niet met bijhorende engelenkoren;

    als hij al geboren werd, wat erg onzeker is

    dan als simpele mens, wat op zich ook beter is.

     

    En niet als God, en ook nog diens Zoon

    dat zou een wonder zijn en erg ongewoon

    en met Verlossers hebben we het wel gehad

    hun weg naar vrede is altijd een heilloos oorlogspad.

     

    Laten we derhalve ons feesten inspireren

    door wat we van Moeder Natuur zelf kunnen leren:

    Het Licht der Wereld is niet in Bethlehem geboren

    het verschijnt elke dag bij het eerste ochtendgloren.

     

    Laten we het denken niet aan anderen overlaten

    aan priesters, misleiders en andere onverlaten

    maar onbevreesd en welgemoed zelf bezinnen

    hoe we het best aan een betere wereld beginnen.

     

    Dat kan door ons verstand te gebruiken

    en in ons hart de liefde te laten ontluiken

    voor iedereen en al wat ons dierbaar is

    en voor wat billijk, goed en bovendien ook nog waar is.



     


    Categorie:poëzie
    Tags:poëzie
    23-12-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Darwin op vinkenslag

    Mijn Nederlandse penvriend Jacques volgt mijn Kroniek op de voet en laat zich door mijn teksten wel eens verleiden om een en ander nog eens na te lezen in boeken en tijdschriften of op internet. Zo bezorgde hij me onlangs een citaat over de fameuze vinken van Darwin. Hij voegde aan zijn mail een motto toe: Op het vinkentouw zitten. In Vlaanderen zeggen we ook: op vinkenslag zitten.

    Van Dale kent er weer niets van: hij ziet het vinkentouw en de vinkenslag enkel letterlijk, een net om vinken te vangen. Maar wij gebruiken die uitdrukking nog uitsluitend overdrachtelijk, in de zin van: met gespannen aandacht iets in het oog houden, klaar om gretig toe te slaan. Vinken vangen is immers al jaren verboden bij wet. Arme Van Dale.

    Dit is het citaat dat Jacques las: Zoals reeds gezegd, kunnen we aan de snavels de ontstaansgeschiedenis van de darwinvinken begrijpen. De snavelgrootte bij deze nauw verwante soorten geeft een zeer nauwkeurige indruk van de grootte en hardheid van de zaden waarmee zij zich voeden.




    En hij contrasteert dat ogenschijnlijk met dit citaat uit mijn Kroniek: Darwin meende dat die verschillen veeleer toevallige mutaties zijn, willekeurige herschikkingen van erfelijk materiaal, dingen die kunnen gebeuren en het dan af en toe ook doen: een vink wordt geboren met een wat langere snavel, zomaar, toevallig, omdat er ergens in het genetisch materiaal een mogelijkheid verscholen lag voor een dergelijke afwijking. Dat is het basisgegeven en deze inzichten zijn sindsdien onder meer door de wetten van Mendel en ook recentelijk door de moleculaire genetica bevestigd en verder uitgewerkt.

    Het blijft voor iedereen, ook voor mij, een uitdaging om de in de grond uiterst simpele theorie van Darwin altijd en overal juist te interpreteren en toe te passen.

    Het eerste onderscheid dat we moeten maken is dat tussen kenmerken die genetisch worden overgedragen (Darwin) en andere, die niet genetisch maar ‘cultureel’ worden overgeleverd, die dus worden aangeleerd door de ouderen aan de jongeren (meestal), maar, in het algemeen, kenmerken die tijdens het leven worden gecommuniceerd, niet via de voortplanting (Lamarck).

    Neem nu de vinken in kwestie. Darwin stelde vast dat op de Galapagos (nadruk op là) vinken waren met opvallend verschillende snavelvormen, die telkens specifiek geschikt bleken te zijn voor de vruchten en de zaden die op dat bepaald eiland voorkwamen. Er was dus, zoals in het eerste citaat terecht gesteld wordt, een overduidelijke band tussen de zaden en de vorm van de snavel van de vinken. Maar hoe is dat gekomen, wat is het mechanisme dat daarachter zit? Dat is de vraag die Darwin zich stelde en die hij vele jaren later ook als eerste bevredigend beantwoordde.

    Het is onzin om te denken dat een vink tijdens zijn/haar leven zou evolueren qua snavel. Maar zelfs als die snavel door het voortdurend zoeken en eten van bepaalde zaden zo zou afslijten dat die meer geschikt is om bij bepaalde zaden te komen of ze te kraken, dan nog is het volkomen onterecht om te denken dat die afgesleten snavelvorm op miraculeuze wijze zou overgaan in het nageslacht. Dat was de uitdaging die Darwin onderkende: als wij een bepaalde afwijking zien (de snavel), die duidelijk verband houdt met de omgeving (de zaden), hoe kan die nuttige afwijking van generatie of generatie overgedragen worden? Hoe kan een evolutionair voordeel vastgelegd en behouden worden voor het nageslacht? Waar wordt die informatie opgeslagen zodat ze veilig kan bewaard worden?

    De veranderingen die zich niet eenmalig maar structureel voordoen, dat zag Darwin onvermijdelijk in, gebeuren noodzakelijkerwijze steeds bij het voortplantingsproces. Maar hoe komt het dan dat er aanpassingen zijn die precies aan die omgeving aangepast zijn? Het was Darwins genie dat hij inzag dat die aanpassing helemaal niet veroorzaakt werd door de omgeving, maar dat ze volkomen toevallig was, een onvolkomenheid of een variante in het genetisch materiaal, zoals we er zoveel zien bij mens en dier. Door toevallige mutaties heeft die ene vink als allereerste een ietwat andere snavel, zoals jouw neus (gelukkig) niet dezelfde qua vorm is als de mijne. Met die lichtjes afwijkende snavel kan die ene vink misschien net wat beter bij een soort zaden die voorhanden zijn op een bepaald eiland. Ze heeft daardoor dan een (louter toevallig) evolutionair voordeel: ze heeft meer kansen op overleven en om zich voort te planten.

    Als (en alleen als) die genetische afwijking ook nog erfelijk is (wat zeker niet altijd het geval is, mijn kinderen hebben (gelukkig) niet allebei mijn neus), dan zullen ook alle volgende jonge vinkjes die geschikte snavel hebben. Dan kan het succesverhaal zich doorzetten, met een explosieve stijging van het aantal vinken met die snavel tot gevolg. Na verkoop van tijd zullen die vinken, met die ondertussen vaste genetische kenmerken, dus meer overvloedig aanwezig zijn op dat specifieke eiland met die specifieke zaden. Dat is wat Darwin zo scherpzinnig opmerkte en probeerde te verklaren.

    Je kan dus, zoals in het artikel, zeggen dat je de snavelvorm kan afleiden van de zaden die aanwezig waren op dat eiland. Je kan zelfs zeggen dat die zaden verantwoordelijk zijn voor de snavelvorm, maar enkel in overdrachtelijke zin, niet letterlijk. Het zijn immers niet de zaden die de snavelvorm op enige directe wijze hebben bepaald of veroorzaakt, maar wel de toevallige genetisch mutatie bij de voortplanting, iets waarop die zaden geen enkele invloed hebben. Maar die mutatie was wel (toevallig) geschikt voor die specifieke zaadsoort en niet voor een andere. Het is, zoals steeds, een aanpassing aan de omgeving, maar niet een bewuste of doelgerichte, maar steeds een toevallige en genetische. Dat is, me dunkt de essentie van het Darwinisme, en dat verliezen we soms uit het oog.

    Wat de zaadjes betreft, kunnen we twee kanten uit. Ofwel heeft de plant er voordeel bij dat haar zaad wordt opgepikt door de vogels, om zo ruimer verspreid te worden (op voorwaarde dat het zaad onverteerd door het spijsverteringsstelsel geraakt); ofwel net niet, wanneer het zaadje verteerd wordt in de maag van de vogel. Waarom zou een vogel overigens zaadjes eten die hij niet kan verteren? Enkel als er een extra voordeel is, bijvoorbeeld de vorm, de geur, de smaak, of het vruchtvlees. Er zijn insecten die liever seks hebben met bloemen die eruit zien als prachtige vrouwelijke voortplantingsorganen dan met hun natuurlijke en meer efficiënte sekspartners.

    In het ene geval zal de plant die door toevallige mutaties haar zaden beter verbergt een nadeel hebben: haar zaden worden minder verspreid. Een plant die haar zaden beter aanbiedt, heeft dan een evolutionair voordeel. In het andere geval, waarbij de zaden verteerd worden, is het net andersom. Zo zie je hoe de toepassing van Darwins wetten heel verscheiden kan zijn en hoe ze kunnen spelen in het voordeel of het nadeel van de betrokkenen, in dit geval de vink en het zaadje. Maar we mogen nooit uit het oog verliezen dat het om de wetten van de genetica gaat, die via de voortplanting werken, zoals de naam zelf zegt, en nooit om aangeleerde zaken. We moeten dus enerzijds zoals Darwin goed kijken wat er in de praktijk gebeurt, tijdens het leven, maar voor de verklaring ervan moeten we bijna altijd terecht bij de genetica.

    Dat is de reden waarom het principe zelf van het Darwinisme zo laat in onze beschavingsgeschiedenis duidelijk geworden is en waarom het nog steeds op verzet stuit. De mens wist heel weinig over de voortplanting, zeker die van zichzelf. De evidente oorzaak daarvan is het christendom, dat voortplanting, seks en erotiek om voor mij onbegrijpelijke redenen steeds met een torenhoog en loodzwaar taboe belast heeft, in tegenstelling met bijvoorbeeld het Hindoeïsme en andere Oosterse ‘godsdiensten’, waar men er normaal mee omgaat en erotiek zelfs (terecht) verheerlijkt wordt. Bij ons blijft seks nog steeds ‘vuile manieren’, we doen het allemaal, maar we praten er niet over, het gebeurt in den duik, verdoken, met de ogen toe, tussen de lakens. Erotiek is iets voor stiekem gekochte blaadjes en voor bedenkelijke tv-kanalen voor volwassenen, waarvoor je extra moet betalen. Deftige mensen lezen of beklijken geen porno. Of vergis ik mij?




    Hoe dan ook, de wetenschap was om maatschappelijke en religieuze redenen niet vrij om openlijk over de voortplanting te spreken of zelfs na te denken en dus werd dat domein van de biologie volkomen verwaarloosd, met het gevolg dat men blind was voor de genetische veranderingen en mutaties als oorzaak van evolutie en diversiteit. Darwin en zijn collega’s zagen wel dat er mutaties waren, bij mens en dier, maar zij begrepen de motor niet van die evolutie. Mendel ontdekte bepaalde mechanismen en die wetten hadden Darwin kunnen helpen, maar die twee ideeën kwamen tijdens hun leven niet tot onderlinge bevruchting, helaas, dat gebeurde pas in de twintigste eeuw.

    Het was Darwins genie dat hij die motor bij inductie afleidde uit de feiten: als de dingen waren zoals ze waren, dan kon alleen de struggle for life en de survival of the fittest daarvan de oorzaak en de reden zijn, het moest wel zo zijn, het kon niet anders. Dat was inderdaad een inductieve redenering, waarbij men de regel afleidt uit de feiten, in tegenstelling met deductieve redeneringen, waarbij men de feiten probeert te vatten onder een (hopelijk logische) redenering, zoals Lamarck, die zag hoe giraffen de vruchten van de hoogste bomen aten en daaruit afleidde dat hun nek altijd maar langer werd door steeds naar die hoogste vruchten te reiken.

    Er is dus wel degelijk een verband tussen de snavel van de vink en de zaden die ze eten. Maar de ‘invloed’ van het zaadje op de vorm van de snavel verloopt uitsluitend via de voortplanting en de toevallige mutaties die zich daarbij voordoen. Het is dus (meestal) een zeer langzaam proces, omdat alle nodige elementen toevallig moeten aanwezig zijn, wat maar zelden gebeurt. Er zijn dus talloze generaties nodig alvorens een bepaald nuttig effect zich manifesteert. Maar zoals het bij het toeval nu eenmaal gaat, kan het ook zeer snel gaan, zoals je ook, heel toevallig, driemaal na elkaar twee zessen kan gooien met de dobbelstenen, of El Gordo winnen door slechts één keer in je leven een loterijticket te kopen. Dan kunnen we de indruk krijgen dat er een doelgerichte evolutie is, dat de vinken zelf hun snavel aanpassen aan de zaadjes waarop ze verzot zijn, of dat er een bovenaards wezen is dat alles in goede banen leidt, dat van de evolutie gebruik maakt om een (goed) doel te bereiken, dat je het groot lot gewonnen hebt omdat jouw God het zo gewild heeft. MAAR DAT IS NIET ZO!

    De hele wereld van de wetenschap is het daarover nu wel eens: genetische mutaties die toevallig een betere aanpassing aan het milieu meebrengen, zijn de oorzaak van het leven in zijn onvoorstelbare diversiteit. Wanneer we dat inzien, verandert onze blik op de wereld ten gronde. Allerlei mythologische en fantaisistische verzinsels zoals godsdienstige ideologieën en pseudowetenschappelijke theorieën als intelligent design kunnen op die manier definitief weerlegd worden.

    Met dank aan Jacques die me door zijn pientere vragen steeds uitdaagt en uitnodigt om logisch te denken en helder te schrijven. Ik hoop dat ik hier in beide een beetje gelukt ben.

     


    Categorie:wetenschap
    Tags:wetenschap
    22-12-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Idolen en hun voetstuk

    Als kind keek ik altijd op naar de grote mensen en hun wereld. Vooral de wereld van de cultuur imponeerde me danig. Dat was vooral de godsdienst enerzijds en de literatuur anderzijds. Dat leken me de hoogtepunten van het mens-zijn: de priester en de schrijver. Ik heb nooit goed geweten naar welk van de twee mijn voorkeur uitging, maar het werd me al heel vroeg duidelijk gemaakt dat het priesterschap niet voor mij was. Dat ging zo.




    Als kleine knaap, een peuter nog, werd ik geconfronteerd met een jonge priester-leraar van het college in Eeklo die me bij ons thuis op de schoot nam en van een ogenblik van afwezigheid van de rest van de familie profiteerde om zijn handen in de open ’val’ van mijn gestreept pyjamaatje te steken en even met mijn verbaasd en nietsvermoedend fluitje te spelen. Dat was genoeg om me te doen aarzelen.

    Ik was een vroegrijp kereltje en erg pienter. Dat bracht me heel snel in conflict met al wat gezag was, vooral op school. En wie in die tijd gezag zei, zei ook godsdienst, kerk en priesters. Ik kreeg het dus voortdurend aan de stok met priester-leraars, -subregenten, -prefecten, -directeurs en –superiors. Als ik ooit gedroomd had van een toekomst als priester, dan was het al van in de eerste jaren van de lagere school duidelijk dat dit niet zou lukken: al die priesters haatten me gewoon, ze lustten me rauw, ze konden me niet uitstaan. Ik was opstandig, ik wist het altijd beter, ik wou altijd weten waarom, ik kon me niet neerleggen bij halve antwoorden en ik vond dat gezag goed was, zolang het gesteund was op intelligentie en redelijkheid. Het was niet omdat ik nog een kind was dat ze mij moesten behandelen als quantité négligeable. Ik wilde meetellen, ik eiste dat men rekening hield met mij.

    Ik werd dus voortdurend gepest en gestraft door al wat gezag was, ik behoorde tot wat men nu the usual suspects noemt: ik had het altijd gedaan. Ik had een slechte naam en stilaan begon ik dat zelf ook te geloven, vooral toen ik mijn ontluikende seksualiteit begon te ontdekken. Volgens het priesterlijk gezag was daar niets goeds aan, in tegendeel, het was allemaal slecht en doodzonde, ik zou branden in de hel, maar niet alvorens hier op aarde blind, melaats of nog erger te worden en een vroegtijdige, afschuwelijke en pijnlijke dood te sterven. Ziedaar een dilemma, lieve lezers, voor een kind: omdat ik het niet kon laten van te masturberen, was ik slecht en verdoemd; en nochtans wou ik goed zijn en zelfs priester worden…

    Het is niet goed met mij gegaan, daar in het college in Eeklo. Mijn studieresultaten gingen zienderogen achteruit, tot ik in het derde jaar van de humaniora de laatste van de klas was, tot mijn eigen verbazing en amusement. Toen ik aan mijn Vader zaliger in de vakantie zei dat ik niet terug wou naar het College, zei hij dat ze me ook niet terugwilden. En zo kwam er een einde aan die lijdensweg. Ik trok naar Antwerpen, naar de Normaalschool en de rest is geschiedenis.

    Het alternatief model, naast het priesterschap dat me niet vergund werd, was de literatuur. Ik las alles dat me onder de handen kwam, bijvoorbeeld De Idioot van Dostojevski toen ik dertien was of zo. Ik schreef mooie opstellen, was goed in talen (en niet in wetenschap of wiskunde). Schrijver worden, dat heb ik altijd gewild. Maar ik besefte dat het een onbereikbaar ideaal was. Zelf een boek schrijven en het gepubliceerd zien, dat leek me totaal uitgesloten. Auteurs waren zowat halfgoden, een superieur ras, waartoe ik nooit zou behoren. Hun namen klonken als muziek in mijn oren. En niet alleen zij waren onbereikbaar, ook hun boeken waren dat. In onze parochiale bibliotheek vond je alleen wat de katholieke boekenliga goedgekeurd had, met haar bekende morele beoordeling in cijfertjes. Hoe ik ooit aan dat boek van Dostojevski ben geraakt, ik weet het nog altijd niet. En dus droomde ik van al die grote namen en hun boeken, zonder er ooit mee in contact te komen.

    Later, toen ik getrouwd was, vader en echtgenoot, koesterde ik nog steeds die droom. Ik begon weer te lezen, zelfs wat te schrijven. En ik kocht boeken, vooral tweedehands, tientallen, honderden boeken, meer dan ik kon gelezen krijgen. Ik kocht ze omdat de namen van die auteurs beroemd waren en de titels van hun werken bekend. Ik zocht in naslagwerken op wie de belangrijkste auteurs waren in de wereldliteratuur en wat hun voornaamste werken en ik legde een steekkaartensysteem aan waarop ik dat noteerde. Tijdens vakanties met het gezin in Engeland en Frankrijk dook ik met mijn steekkaarten de tweedehandse boekhandels in en verzamelde zo al wat naam had in de wereldliteratuur, meestal goedkope pockets en oudere gebonden uitgaven.





    Maar ik las bijna niets van wat ik verzamelde. Als ik een of ander meesterwerk ter hand nam, bleek dat veel taaier en saaier dan me lief was. En dus verdween het weer op de boekenplank. Dat weerhield me er evenwel niet van om nog voortdurend boeken bij te kopen. En zo is mijn collectie ontstaan.

    Toen ik na dertig jaar huwelijk eindelijk besloot om mezelf een nieuwe kans te geven op een ander leven, liet ik alles achter, ook mijn boeken. Slechts heel langzaam kon ik een deel ervan bemachtigen. Mijn echtgenote wou immers het familiebezit ongeschonden bewaren, niet zozeer voor zichzelf, neem ik aan, maar voor de kinderen. Uiteindelijk heb ik een groot gedeelte van de boeken die ik verzameld had toch in mijn bezit gekregen. Andere werken heb ik zelf aangekocht en vervolgens ook nog honderden nieuwe en oude boeken rond oude en nieuwe interesses.

    Een jaar of zo geleden ontdekte ik LibraryThing, een programma om je boeken online te catalogiseren. Veel van mijn boeken heb ik daarop ingevoerd en je kan het resultaat zien hier in mijn Kroniek, in de linker kolom, onderaan. Daar verschijnen allerlei boeken uit mijn verzameling. Als je op LibraryThing klikt, ga je naar mijn collectie.

    De laatste dagen heb ik nog wat Franse boeken toegevoegd, een honderdtal. Soms was het me droef te moede: ik had bijna geen enkel van die boeken open gedaan, laat staan ze gelezen. Al die klinkende namen: Sartre, de Beauvoir, Camus, de Montherlant, Céline, Daudet, Gautier, Sand, Quéneau, Wittig, Duras, Chateaubriant, Alain-Fournier, Apollinaire, Aragon, Arsan, Artaud, Verlaine, Rimbaud, Lautréamont, Balzac, Vian, Bataille, Bazin, Benoit, Bernanos, Butor, Restif de la Bretonne, Claudel, Malraux, Daninos, Anatole France, Gide enzovoort tot Zola: slechts hier en daar één boek ervan gelezen.

    En: zal ik er nu nog toe komen? De literaire goden van toen zijn van hun voetstuk gevallen, voor mij en voor de rest van de wereld. Hun roem was vooral gebaseerd op loftuitingen die men in literaire kringen en in het onderwijs voortdurend herhaalde, niet op de lectuur van hun werken. Ik leerde nieuwe auteurs kennen, vooral door The New Yorker, die ik wel las en lees, met veel genoegen en zelfs genot. Er is zoveel dat ik nog hoop te lezen, dat ik waarschijnlijk deze oude, nu vergeelde en broze Franse pockets uit de jaren 1960 voor het laatst heb vastgenomen om ze in te voeren in een computersysteem waar zij noch ik toen konden van dromen.

    Een schrijver ben ik dan toch geworden, lieve lezers, maar dan niet zoals de idolen uit mijn jeugd. Ik heb geleerd dat je niet schrijft om gelezen en beroemd te worden, maar voor jezelf. Dat anderen willen lezen wat je voor jezelf hebt geschreven, dat is best leuk, maar het is een nevenaffect, als het al geen collateral damage is… Boeken zal ik niet schrijven, ik heb met overtuiging voor de nieuwe media gekozen en ik voel me er uitstekend bij, dankuwel.

    Dus bij leven en welzijn: tot de volgende keer.


    Categorie:literatuur
    Tags:literatuur
    21-12-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De zonnewende, het feest van het Licht

    Vandaag is het 21 december 2011 en vannacht om 5.30 uur is het de winterzonnewende. Van dan af beginnen de dagen weer te lengen. De reden daarvoor is dat de aarde om de zon draait, terwijl ze zelf om haar (denkbeeldige) as draait, een as die schuin staat tegenover de baan die ze om de zon beschrijft. Dat klinkt ingewikkeld. Het helpt als je het uitbeeldt, bijvoorbeeld met een globe, een wereldbol, en die om een lamp laat draaien. Dan zie je dat tijdens de omloop rond de zon nu eens de Noordpool dichter bij de zon komt en dan langzaam aan de Zuidpool. Vannacht staat de Noordpool het verst van de zon, de zon staat het laagst en het kortst aan de hemel en daarom is het nu bij ons winter.

    Veel mensen denken dat winter en zomer te maken hebben met de afstand van de aarde tegenover de zon; de baan van de aarde is geen cirkel maar een ellips. Maar dat kan natuurlijk niet de reden zijn, want bij een ellips is de afstand tot het middelpunt twee keer per jaar maximaal en twee keer minimaal; we zouden dan twee winters hebben en twee zomers. In feite is de ellipsvorm van de baan van de aarde om de zon heel beperkt. De grootste afstand tussen aarde en zon (begin juli, een bewijs dat die afstand er niet toe doet voor de temperatuur) is ongeveer 152 miljoen kilometer, de kortste, rond drie januari (dus ook een bewijs voor hetzelfde) is ongeveer 147 miljoen kilometer. Meteen zie je dat de zon niet in het centrum van de ellips staat, maar in één van de twee brandpunten.




    Hoe dan ook, de winterzonnewende is een belangrijk moment van het jaar. Dat weten wij mensen al heel lang, want wij kijken al sinds mensenheugenis naar boven en we noteren zorgvuldig al wat we zien, lang voor we ook de redenen verstonden waarom dat zo is. Voor de primitieve mens, die nog zeer intens met de natuur verbonden was en die nauwelijks weet had van kalenders en natuurlijk niet kon beschikken over klokken of uurwerken, was het niet alleen interessant maar ook nuttig om te weten wanneer het dieptepunt van de winter voorbij was, wanneer de dagen weer begonnen te lengen. Traditioneel was dat het begin van een nieuw jaar en dus een zinvol moment om het jaar mee te beginnen en uitbundig te vieren, vooral met licht en vuur.




    Onze jaartelling houdt enigszins rekening met dit astronomisch verschijnsel, maar niet helemaal, wij hebben om historische redenen beslist om het nieuw jaar ongeveer een week later te laten beginnen. En het christendom heeft een van zijn hoogdagen op 25 december geplaatst, wanneer het Licht der Wereld geboren wordt.

    Hier zien we het verschil tussen natuur en cultuur. Vertrekkend van een fysisch fenomeen, namelijk de baan van de hellende aarde om de zon en het lengen van de dagen in het noordelijk halfrond, heeft de mensheid allerlei festiviteiten ingebouwd, kerstmis en Nieuwjaar, met al de tradities die we zo goed kennen. Maar ondertussen zijn we rats vergeten wat we vieren, wat de eigenlijke aanleiding is. Kerstmis is een eigen leven gaan leiden, de geboorte van Jezus van Nazareth, een fictieve, mythologische figuur die binnen een Joodse sekte gegroeid is uit verhalen rond een of andere predikant. Gedurende tweeduizend jaar, maar vooral tijdens de laatste honderd jaar, hebben zich daarop tradities geënt, zoals de kerstboom, het stalleke (dat nu alweer goeddeels verdwenen is), liederen, poëzie, gebruiken zoals het geven van geschenken. Ook voor oudejaarsavond en nieuwjaarsdag is dat zo, denk maar aan de nieuwjaarsbrieven die grootouders zo kunnen ontroeren.

    Traditie is het in stand houden van die gebruiken, ook al weten we niet meer waarom of wanneer ze ontstaan zijn.

    Zo begon het nieuwe jaar lang geleden op 1 maart, daaraan herinneren ons de namen van de ‘laatste’ maanden: september, oktober, november, december, respectievelijk de zevende, achtste, negende en tiende maand, maar nu de negende, tiende, elfde en twaalfde, ondanks hun naam.

    Soon I’ll be the only one to remember

    That the tenth month is not December

    But November.

    Kerstmis werd niet eens gevierd gedurende de eerste duizend jaar van het christendom. Onze jaartelling, die begint met het geboortejaar van Jezus van Nazareth, begon pas vanaf rond 650 in het jaar 1 en dan nog enkel in Rome en sporadisch hier en daar. Het zijn allemaal afspraken, conventies. Ze hebben niets te maken met enige werkelijkheid, behalve zichzelf. Op kerstmis vieren we niet iets, maar kerstmis. Op 1 januari begint er in de fysische wereld helemaal niets nieuws, dat is op of rond 21 december.

    Ikzelf vind dat allemaal een beetje jammer. Over enkele jaren weet geen mens nog wat kerstmis was, wie dat kindje is in de kribbe. Jezus is zo goed als verdwenen uit onze cultuur, samen met al de verzonnen heiligen en martelaars. Over honderd, of duizend jaar is het christendom iets als de mythologie van de Egyptenaren, de Grieken en de Romeinen. Het vieren van kerstmis zal in de komende generaties stilaan helemaal zinloos worden en dus verdwijnen, tenzij wij eraan denken om het een nieuwe of, waarom niet, zijn oorspronkelijke invulling terug te geven, namelijk het feest van het terugkerende licht, de winterzonnewende.

    Dit is een vraag die ik me dikwijls stel. Ik behoor officieel tot de ouden van dagen, tot de generatie die eigenlijk voorbij is. Moet ik de toekomst overlaten aan mijn kinderen en kleinkinderen, hen het initiatief laten om hun leven in te richten zoals zij dat wensen en aanvoelen en me dus afzijdig houden, of mag ik daarover ook mijn zeg hebben, hen begeleiden, raad geven of inspireren? Ik ben niet verantwoordelijk voor de tradities die ik geërfd heb van mijn ouders, maar ik ben er wel verantwoordelijk voor dat ik ze heb doorgegeven. Daarin zie ik een voldoende reden om mijn kinderen erop te wijzen dat ze vrij zijn, dat ze de tradities maar moeten in stand houden als hen dat zelf ook zinvol lijkt, dat ze bepaalde gebruiken gerust kunnen afschaffen, andere in ere herstellen en dat er gerust nieuwe kunnen invoeren. Daarmee doen ze maar wat de mensheid altijd al gedaan heeft: bewaren en vernieuwen, al naar gelang de inzichten evolueren.

    Dat is waaraan het christendom dreigt ten onder te gaan, voor zover dat al niet gebeurd is: men heeft mythen en tradities willen in stand houden, maar zonder enige band met de werkelijkheid. Aan Kerstmis en Pasen beantwoordt niets, geen enkel historisch feit, geen enkele fysische realiteit, alleen een mythe. Zoiets kan men onmogelijk in stand houden, mythen zijn gedoemd om te verdwijnen. Een al te traditioneel christendom, dat de band met de menselijke realiteit en de fysische wereld verliest, behoudt wat oppervlakkig, zinloos en waardeloos is en verliest zo fataal wat waardevol is. De vermeende behoeders van het christendom zijn in feite zijn cynische doodgravers.




    Morgen ga ik dus met enig enthousiasme het Feest van het Licht vieren, op mijn eentje, meer dan waarschijnlijk. Ik ga de hele dag de lampjes laten branden aan de (plastieken) kerstboom en ook die aan het raam die ik elk jaar ophang tussen het Sinterklaasfeest en Driekoningen. En ik ga enkele kaarsen aansteken in het huis, misschien zelfs een aan de voordeur. Ik nodig al mijn lieve lezers uit om misschien ook eens te denken aan de zonnewende en om dat op of andere manier ook voor zichzelf en hun omgeving vorm te geven. Het is een minieme geste, maar tradities moeten ergens beginnen. En dit is een zinvolle, vandaar.



    Vrolijk Lichtfeest! Prettige Zonnewende!


    Karel


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    18-12-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.e-readers, e-books, e-lezers en e-boeken

    Sinds enige tijd is er een belangrijke evolutie aan gang in de wereld van het lezen. Ik meen zelfs dat we stilaan van een echte revolutie mogen spreken, die best te vergelijken is met dat ander belangrijk moment in de intellectuele geschiedenis van de mensheid: de uitvinding en verbreiding van de boekdrukkunst. Waarover heb ik het?

    Over elektronisch lezen of in het Engels e-reading.

    Het moest er wel van komen. Sinds vele jaren zijn velen onder ons gewend geraakt aan het lezen van allerlei documenten op ons computerscherm, zowel op het werk als thuis. We staan er niet meer bij stil. Wij lezen of schrijven omzeggens geen brieven meer, alles gaat via e-mail of sms of twitter of facebook, noem maar op. Ook onze facturen krijgen we op die manier aangeboden en betalen doen we via thuisbankieren. Alle aanbieders van nieuws en informatie, radio en tv, de kranten en tijdschriften, zijn aanwezig op internet. En wat ben jij op dit ogenblik aan het doen? En ik op het ogenblik dat ik dit schrijf?

    Eén domein ontbrak aanvankelijk: het boek. Daarin is nu, na een vrij lange en aarzelende aanloop, een doorbraak gekomen die onze leefomgeving grondig aan het veranderen is.

    Het was al enige tijd zo dat je bepaalde boeken op internet kon vinden, vele oudere publicaties zelfs helemaal gratis. Maar boeken lezen op je computerscherm vonden veel mensen niet prettig. Het formaat waarin boeken aangeboden werden was ook niet specifiek gericht op die manier van lezen en de kwaliteit van de schermen liet ook wel eens te wensen over, zeker bij langdurig gebruik. Het was vooral Amazon, de wereldleider in boekenverkoop (naast ongeveer alles) via internet, die het gat in de markt zag en die een eigen systeem ontwikkelde, waarbij enerzijds boeken werden aangeboden in een elektronische versie die specifiek gericht was op lezen op scherm en anderzijds ook specifieke e-readers ontwierp, kleine handige toestelletjes waarop je die boeken kon lezen. Kindle was geboren.

    Aanvankelijk waren die nog vrij duur, ongeveer $500, maar vandaag kan je al een Kindle kopen voor minder dan €100. Het zijn merkwaardige gadgets, 16x11x0,8 cm, met een scherm dat ongeveer zo groot is als een pagina van een pocket, vaal wit van kleur en scherpe, duidelijke zwarte letters. Men spreekt van e-inkt, elektronische inkt, omdat het niet gaat om een scherm dat licht uitstraalt zoals een computerscherm, maar om een wit oppervlak waarop de zwarte letters verschijnen. Als je in het donker wil lezen, heb je dus verlichting nodig, wat bij je PC of laptop niet het geval is. Precies omdat er geen licht uitgestraald wordt, is het lezen van e-inkt veel minder vermoeiend dan letters op een PC-scherm.

    Er zijn tal van aantrekkelijke kanten aan zo’n e-reader of e-lezer.

    Om te beginnen is er het formaat. Het toestel weegt bijna niets, is flinterdun en ligt gemakkelijk in de hand. Er zijn geen draden aan, de batterij gaat geruime tijd mee en laadt op via de usb-ingang van je PC. Er is een geheugen van ongeveer twee Gb, genoeg om meer dan duizend (!) boeken op te slaan. Je kan het geheugen uitbreiden met een SD-geheugenkaart, zodat je het onwaarschijnlijke aantal van bijna twintigduizend boeken kan meenemen waar je ook gaat.

    Dit is nu wat ik bedoel met een revolutie: ons huis staat van boven tot onder vol met boeken, maar wij komen waarschijnlijk niet eens aan tienduizend.

    E-boeken koop je via internet. Die zijn (meestal) een flink stuk minder duur dan de papieren exemplaren. Boeken waarop geen auteursrechten meer rusten zijn gratis of voor slechts enkele euro’s verkrijgbaar. Zo zijn er al tienduizenden oude en nieuwe publicaties beschikbaar bij verscheidene aanbieders zoals Amazon zelf, maar ook bol.com doet mee en stilaan springen alle uitgevers op de kar.

    Boeken aankopen is ook simpel: je kan het aanbod raadplegen op je e-lezer, even klikken en binnen de dertig seconden staat de hele tekst op je apparaatje! De technologie is die van je GSM, je mobieltje.

    Lezen op een e-reader is best aangenaam, het scherm went snel. Je ontdekt ook allerlei hulpmiddelen. Ik erger me elke dag aan de veel te kleine letters van allerlei publicaties, sommige boeken kan ik gewoon niet lezen en dat is frustrerend, omdat ik weet dat dit niet zal beteren, mijn ogen gaan er nu eenmaal op achteruit, binnenkort kan ik alleen nog de boeken in grote letter lezen, maar het weinige dat in dat formaat beschikbaar is, interesseert me langs geen kanten. Met de e-lezer is dat opgelost: je bepaalt zelf de lettergrootte, zelfs het lettertype, de lengte van de regel, het contrast, de helderheid, bij sommige modellen zelfs de achtergrondkleur.

    En niet alleen dat: het ding onthoudt welk boek je aan het lezen was en opent op de bladzijde waar je gebleven was! Je kan ook aantekeningen maken, met een stift, zoals je met een potlood (nooit met iets anders!) zou doen in je (eigen) boek. Als je een woord niet kent, in het Nederlands of in tien andere talen, dan dubbelklik je op dat woord en je ziet de uitleg van het woordenboek verschijnen. Als dat niet voldoende is, kan je zomaar overschakelen naar internet (als je een draadloze verbinding in huis hebt) en zoeken met Google of op Wikipedia. Dit is volledig kosteloos, er is geen abonnement nodig, er zijn geen verborgen kosten. Je kan ook markeringen aanbrengen om belangrijke of interessante passages gemakkelijk terug te vinden, je kan teksten ook markeren zoals je dat met een stift zou (willen maar niet durven) doen. De bladzijde omslaan doe je met een druk op de knop of met een veeg van je vinger zoals op een IPhone. Je kan ook je eigen teksten opslaan, zoals je boekenlijst bijvoorbeeld, zodat je geen boeken meer koopt die je al hebt.

    Kindle is ook beschikbaar als een programma voor PC en Mac, maar ook voor iPhone en IPad. Ik heb Kindle op mijn PC en heb er een aantal gratis of bijna gratis boeken gedownload. Gisteren heb ik op die manier een boek van Voltaire gelezen, zijn Lettre sur la tolérance, à l’occasion de la mort de Jean Calas (1763 sqq.) Eerst het boek gratis ‘aankopen’ bij Amazon.fr, het staat ogenblikkelijk op je PC. Dan de instellingen: bladspiegel, lettertype en corpsgrootte, achtergrondkleur, woordenboek enzovoort, even mijn laptop installeren op mijn leestafeltje en we zijn vertrokken van uit mijn luie zetel. Ik heb een draadloos klavier en muis bij de hand. Op de achtergrond draait Internettuner.nl en via een kabeltje is mijn laptop verbonden met de stereoset; als de muziek op een van de zestien klassieke radiokanalen me niet bevalt stop ik een cd in mijn laptop en zo begeleidt Mendelssohns kwartetmuziek me aangenaam. De hemel op aarde, toch?

    Ik heb lang geaarzeld voor een Kindle en op een dag, enkele weken geleden was ik zover dat ik er een wou bestellen, prijs €99. Tot mijn verbazing bleek dat van uit België niet mogelijk te zijn bij een van de Europese Amazon-winkels op internet. Frankrijk, Spanje, Italië, Duistland, Groot-Brittannië, Oostenrijk, Zwitserland, zelfs Canada, Japan en China, maar niet België en Nederland. Wij kunnen enkel terecht in de V.S. Daar kost de goedkoopste Kindle amper $79, dat is omgerekend €60, maar! Voor het buitenland is de basisprijs voor hetzelfde toestel $109; daar komt BTW en verzendingskosten bij, samen omgerekend ongeveer €135. Kijk, lieve lezer, dat neem ik niet, op zo’n momenten ben ik een erg principieel mens. Als ik in Frankrijk en Duitsland, enkele tientallen kilometers hiervandaan, een toestel kan kopen voor €99, dan ga ik dat niet kopen in Amerika voor bijna €40 extra.

    En dus ben ik op zoek gegaan naar een alternatief. Onmiddellijk bleken die overvloedig voorhanden te zijn, in alle vormen, kleuren en prijzen. Je hebt al een e-reader met kleurenscherm (geen e-inkt) voor amper €50 bij Blokker!




    Enig vergelijkend onderzoek bracht me bij de gloednieuwe Sony PRS t1, richtprijs €144, die nog enkele voordelen had boven de Kindle. Maar die bleek plots bij onder meer bol.com niet leverbaar wegens de overstromingen in Thailand, waar ie gemaakt wordt en de prijs was dientengevolge ook gestegen tot ongeveer €180, ook bij Sony zelf. Even zoeken op internet en ja hoor: bij Fnac.be was hij er nog, in wit, zwart of rood; prijs €155. Leden krijgen een korting, maar niet op e-readers. Maar Fnac heeft ook maandelijkse ledendagen en dan krijg je als lid 10% op alles. Dus heb ik mijn e-reader gekocht op de ledendag. Thuisgekomen, uitgepakt, geïnstalleerd en klaar is kees. Ik ben binnengetreden in de brave new world van het e-boek.

    Lieve lezer, dit is waarlijk een revolutie. Niet alleen voor de lezer, maar ook voor de andere spelers in de boekenwereld. De schrijver moet nu al zijn boek elektronisch aanleveren aan de uitgever, manuscripten willen ze daar met geen tang meer aanraken. Maar nu kan je als auteur een stapje verder gaan. Je kan je werk immers als e-boek rechtstreeks aanbieden bij een boekverkoper zoals Amazon, bol.com, Waterstone’s, Barnes & Noble enzovoort. Het hoeft dus niet meer zo nodig gedrukt te worden, maar als iemand daar behoefte zou aan hebben, zijn er drukker-uitgevers die dat op bestelling doen, voor een prijs die niet noodzakelijk veel hoger ligt dan bij grote oplagen.

    Ik zie dus een toekomst waarin de nadruk die eeuwenlang heeft gelegen bij de letterzetters, de drukkers en de boekbinders in dienst van de uitgevers, helemaal verschuift naar de auteur en zijn publiek, met als tussenpersoon ten hoogste een elektronische boekhandel die voor de reclame en de verkoop instaat. Dat is een revolutie op tal van punten, waarvan het fysische aspect wel het meest opvallende is: geen papieren boeken meer, of slechts uitzonderlijk en op bestelling. Dus geen papierverslindende uitgeverijen meer die miljoenen goedkope pockets de wereld insturen die binnen de kortste keren tot pulp vermalen worden of bij de wegenbouw gebruikt worden, geen bibliotheken meer, privé of openbaar met kasten vol snel verouderende en desintegrerende boeken. In de plaats daarvan een wereld vol e-boeken, oud en nieuw, gratis of voor een zeer beperkte som ter beschikking van iedereen vanuit zijn of haar luie zetel, op reis, op vakantie, waar je ook bent.

    Denk eens aan een bestseller zoals De da Vinci-code van Dan Brown. In plaats van een berg van miljoenen papieren pockets, één elektronische tekst die kan vermenigvuldigd worden naar believen en verspreid via GSM-masten en opgeslagen op een simpel apparaatje, waar die nauwelijks enige plaats inneemt. Dat moet kunnen voor een fractie van wat het nu kost en dat moet zich dan ook vertalen in de prijs die de consument ervoor betaalt.

    Neem nu het boek van Voltaire dat ik net las. Als ik dat zou willen lezen in gedrukte vorm, dan moet ik naar een gespecialiseerde bibliotheek, waarschijnlijk een universiteitsbibliotheek, waar ik het in het beste geval kan ontlenen voor een maand en dan nog moet terugbrengen ook, natuurlijk. Als ik het echt wil, dan gaat me dat veel geld, tijd en moeite kosten om het te vinden en aan te kopen, waarna het een plaatsje zal moeten zien te krijgen op mijn overvolle boekenrekken. Vergelijk dat met de nieuwe mogelijkheden: gratis en onmiddellijk voor altijd van mij, op elk moment, om het even waar, zonder dat het plaats inneemt, zonder dat er bomen moeten sneuvelen, voor eeuwig fris en onvergankelijk en leesbaar in steeds grotere letters naarmate ik ouder word en nadien zonder enige moeite desgewenst overdraagbaar naar de volgende generaties, die daar ook geen zolderruimte moeten voor vrijmaken. Hoe meer ik erover nadenk, hoe meer ik ervoor gewonnen ben.

    Ik weet het wel, lezers zijn nostalgische wezens, of dat is toch wat ik hoor. Ze willen een boek kunnen vastnemen, het ruiken, het opbergen, het koesteren, het bezitten vooral. Ze willen het echt lezen, elke bladzijde omslaan, genieten van elke fraai gedrukte letter op het al dan niet handgeschept papier…

    Hoewel ik ook zo ben, ben ik toch volledig gewonnen voor de nieuwe wereld. Ik ben nu al weken het jongste boek Jonathan Israel aan het lezen. Het is mooi uitgegeven, stevig gebonden. Maar het weegt 1,1 kilogram, het papier is hinderlijk blauwig wit, de veel te kleine letters, de veel te lange regels en de veel te volle bladzijden en het gewicht laten me niet toe om er langer dan een uur na elkaar in te lezen en zo krijg ik de duizend bladzijden maar niet verwerkt… Geef mij maar een elektronisch exemplaar! Meer nog: indien ik al mijn boeken elektronisch zou hebben, op mijn PC, mijn laptop en/of mijn e-reader, dan zou ik zeker negen op de tien boeken in mijn bezit met plezier van de rekken halen. Het is mij immers niet te doen om een boek te bezitten, maar om het te lezen. Bij een boek gaat het mij om de inhoud.

    Maar wat met al die afgedankte boeken?

    Lieve e-lezer (want dat ben je nu toch), ik kan het niet over mijn hart krijgen om zelfs het meest dwaze boek te liquideren of het naar de kringloopwinkel te brengen, en de tweedehandse boekhandels nemen de meeste boeken zelfs niet meer gratis aan, er zijn er gewoon al te veel. Ik koop nog elke week ‘echte’ boeken, nieuwe en tweedehands. Ik kan het niet laten. Het is een gewoonte, een hobby. Het is iets dat ik doe.




    Mijn elektronische bibliotheek is dus geen vervanging voor mijn ‘echte’, het is veeleer een fantastische aanvulling ervan, een die ik enthousiast onthaal. Toen Columbus voet aan wal zette in de Nieuwe Wereld moet hij zich zo gevoeld hebben. Hij hoefde toch ook Europa niet te verloochenen of achter zich te laten nu hij deze nieuwe horizonten had ontdekt, met al hun wondere mogelijkheden die hij toen, vijfhonderd jaar gelden, nauwelijks kon vermoeden?

    Let’s boldly go where no man has gone before…

     


    Categorie:ex libris
    Tags:maatschappij
    17-12-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Water en bloed zweten, of Blood, sweat and tears

    Bij het lezen van een passage bij Voltaire (waarover later meer) viel mijn oog op een bekende uitdrukking.

    Si le Christ sembla craindre la mort, si l’angoisse qu’il ressentit fût si extrême qu’il en eut une sueur mêlée de sang, ce qui est le symptôme le plus violant et le plus rare, c’est qu’il daigna s’abaisser à toute la faiblesse du corps humain, qu’il avait revêtu. Son corps tremblait et son âme était inébranlable ; il nous apprenait que la vraie force, la vraie grandeur consistent à supporter des maux sous lesquels notre nature succombe. Il ya un extrême courage à courir à la mort en la redoutant.

    Ik vertaal vrij voor u:

    Als Christus de dood bleek te vrezen, als de angst die hij doorstond zo extreem was dat hij ervan uitbrak in zweet, gemengd met bloed, een verschijnsel dat ongemeen hevig is en uitzonderlijk, dan is dat omdat hij zich verwaardigde zich te verlagen tot al de zwakheden van het menselijk lichaam dat hij bekleedde. Zijn lichaam sidderde maar zijn ziel was onvermurwbaar. Hij leerde ons dat de ware kracht, de ware grandeur gelegen is in het ondergaan van de kwalen waaraan onze natuur onderworpen is. Er is extreme moed van doen om de dood tegemoet te treden terwijl men die vreest.

    Je hebt ongetwijfeld de uitdrukking herkend: water en bloed zweten. Wellicht kennen de Bijbelvaste lezers onder jullie ook de perikoop waarnaar Voltaire hier verwijst: de nacht in de hof van Olijven of Gethsemane. Het viel mij op toen ik (evident…) de tekst ging nalezen, dat slechts één van de vier Evangelisten de uitdrukking vermeldt, namelijk Lukas (22, 39-45). Ik citeer uit de Willibrordvertaling: Zijn zweet werd tot dikke druppels bloed, die op de grond neervielen. Dit is een merkwaardige, om niet te zeggen totaal ongegronde vertaling, een die de nadruk legt op het wonderbaarlijke zonder dat daarvoor enige reden of aanleiding is. Merk overigens ook hier het verschil met Voltaire en met onze uitdrukking, water én bloed zweten. In deze vertaling is er sprake van een transsubstantiatie zoals bij de eucharistie of de bruiloft van Kana: water wordt bloed. We horen een echo daarvan aan het einde van het passieverhaal, maar dan enkel bij Johannes (19, 34), wanneer een van de soldaten bij het kruis met zijn speer Jezus’ zijde doorboort en er water en bloed uitvloeit, naar verluidt (?) een teken dat de dood is ingetreden.




    Wanneer we de Nieuwe Bijbelvertaling erop naslaan, dan lezen we dit, ik geef je de hele korte perikoop:

    39 Hij vertrok en ging volgens zijn gewoonte naar de Olijfberg. De leerlingen volgden hem. 40 Toen hij daar was aangekomen, zei hij tegen hen: ‘Bid dat jullie niet in beproeving komen.’ 41 En hij liep bij hen weg, tot ongeveer een steenworp ver, en knielde daarna neer om te bidden. Hij bad: 42 ‘Vader, als u het wilt, neem dan deze beker van mij weg. Maar laat niet wat ik wil, maar wat u wilt gebeuren.’ 43 Uit de hemel verscheen hem een engel om hem kracht te geven. 44 Hij werd overvallen door doodsangst, maar bleef bidden; zijn zweet viel in grote druppels als bloed op de grond. 45 Toen hij na zijn gebed opstond en terugliep naar de leerlingen, zag hij dat ze van verdriet in slaap waren gevallen, 46 en hij zei tegen hen: ‘Waarom slapen jullie? Sta op en bid dat jullie niet in beproeving komen.’

    In verscheidene andere Nederlandse vertalingen, inclusief de Statenbijbel, merken we nog meer nuances, doch allemaal in dezelfde zin: de meeste stellen dat zijn zweet werd als grote druppels bloed, die op de grond vielen. Hij zweette dus geen water en bloed, maar zijn angstzweet was zo overvloedig dat het van hem afdroop in dikke druppels, zoals bloed. Dat vinden we ook weer in de Vulgaat: Et factus est sudor eius, sicut guttae sanguinis decurrentis in terram. Letterlijk: En zijn zweet brak uit, als druppels bloed dat afloopt op de aarde. Decurrentis hoort bij sanguinis, niet bij guttae of bij sudor. Zoals het bloed op de grond neervalt in dikke druppels, zo viel zijn zweet.

    De Griekse tekst zegt: kai egeneto ho hidroos autou hoosi thromboi haimatos katabainontes epi tên gen. Hier horen thromboi en katabainontes bij elkaar: druppels (van bloed) die naar beneden vallen: het zweet brak hem zo uit als bloeddruppels die op de grond neervallen.

    Waarom zo in detail deze Bijbeltekst analyseren?

    Vooreerst om zijn etymologisch belang: als we ons ooit afgevraagd hebben waar de uitdrukking ‘water en bloed zweten’ vandaan komt, niet alleen in Het Nederlands maar ook in het Frans, dan weten we het nu: Lukas 22, 44.

    Vervolgens omdat het een tekst is die enkel bij Lukas voorkomt en niet bij de andere Evangelisten. Dat wijst erop dat het niet gaat om een bekend en erkend mirakel of een bijzonder verschijnsel, maar om een eenvoudige stijlfiguur van één bepaalde Evangelist.

    Maar vooral om nog maar eens aan te tonen dat wij de Bijbel niet goed lezen. Er staat helemaal niet dat hij ‘water en bloed’ zweette. Voltaire heeft het dus helemaal mis wanneer hij dit verschijnsel als beschrijft als le symptôme le plus violant et le plus rare. Niemand heeft ooit water en bloed gezweet, dat is fysiek onmogelijk. Wij transpireren water, geen bloed. En er staat ook niet in het Evangelie dat Jezus miraculeus water en bloed zweette in zijn doodsangst. Het is niet meer dan een stijlfiguur, een vergelijking: het zweet liep van hem af als bloed uit een verse wonde, in dikke druppels.

    Van Dale, lieve lezers, beweert dat onze uitdrukking gewestelijk is en dat de standaardversie luidt: etter en bloed zweten, met een verwijzing naar Lukas 22,44. Nou, dan hebben de redacteuren van de Dikke Vandaal toch hun Bijbel niet opengeslagen, want van etter is op die plaats helemaal geen sprake. Ikzelf heb nog nooit die versie gehoord. Vervolgens meent Van Dale dat bloed zweten of (zelfs) bloedzweten ook een uitdrukking is, die teruggaat op een fysisch verschijnsel waarbij het zweet lichtjes verkleurt door de aanwezigheid van bloed. Nou… Dit lijkt me veeleer een twijfelachtige, overbodige en misplaatste poging om een ingeburgerde maar onterechte Bijbellezing enige grond van waarheid te geven. Het lijkt me meer waarschijnlijk dat zoals we verderop zullen zien, zweet en bloed, die een totaal verschillende oorsprong hebben, zich wel degelijk vermengen bij hevige inspanningen of strijd.

    Ongetwijfeld heb je immers bij het lezen van deze bedenkingen ook gedacht aan die andere uitdrukking die wij nog voortdurend gebruiken: Blood, sweat and tears. Het zal je, mij kennende, niet verwonderen wanneer bij nader toezien blijkt dat ook die uitdrukking niet helemaal is wat ze lijkt.

    Vooreerst schrijft men die tekst toe aan Winston Churchill en hij heeft dergelijke woorden inderdaad ook gebruikt op 13 mei 1940 in zijn eerste toespraak tot het Lagerhuis als premier. Maar het zijn niet de precieze woorden die hij uitsprak. Dit is het correcte citaat: I would say to the House as I said to those who have joined this government: I have nothing to offer but blood, toil, tears and sweat. We have before us an ordeal of the most grievous kind. We have before us many, many long months of struggle and of suffering.




    Noch waren dit zijn eigen woorden... Het was de Italiaanse revolutionair Giuseppe Garibaldi die in 1849 zijn troepen in dier voege toesprak toen zij verslagen waren door een Frans leger dat aan de Paus zijn wereldlijke macht teruggaf. Het is echter weinig waarschijnlijk dat Churchill daar de mosterd haalde. Theodore Roosevelt, de latere Amerikaanse president en een befaamd militair historicus, ontleende deze woorden aan Garibaldi toen hij in 1897 zijn eerste toespraak hield als ‘Assistant Secretary of the Navy’. Churchill kende ongetwijfeld die tekst, hij was zelf ook eerst benoemd als First Lord of the Admiralty voor hij Chamberlain opvolgde als Prime Minister. Hij citeerde dus (zonder bronvermelding) zijn Amerikaanse voorganger, die hetzelfde had gedaan met Garibaldi’s woorden.

    Zo zie je maar hoe onze taal gelardeerd is met uitdrukkingen uit lang vervlogen dagen, maar ook hoe weinig nauwkeurig wij zijn wanneer wij Bijbelse en andere gevleugelde woorden tot de onze maken, hoe zorgeloos we in onze taal omspringen met de natuurverschijnselen, en hoe zelfs de coryfeeën van de literatuur zich flagrant laten misleiden door platte volksetymologieën en manifest verkeerde tekstlezingen.


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie
    15-12-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pico della Mirandola eenmaal, andermaal

    Wie zoals ik op zoek gaat naar de vroegste sporen van het verzet tegen alle religie, botst onvermijdelijk op welluidende namen, die evenwel op zichzelf geen boodschap meer brengen, omdat hun stem verstomd is in de mistige verten van ver vervlogen tijden.




    Giovanni Pico della Mirandola was de jongste zoon uit een adellijk geslacht uit de provincie Modena in de Po-vlakte, het noorden van Italië. Hij werd geboren in 1463 en stierf in Firenze in 1494, waarschijnlijk vergiftigd. Tijdens zijn korte leven verwierf hij een grote bekendheid als humanistisch renaissancegeleerde, een prototype van de uomo universale zoals zijn tijdgenoot Leonardo da Vinci. Zijn faam is tot op heden gebleven, maar het is voor mij zeer de vraag of die ook gegrond is. Zijn meest bekende en geciteerde werk is zijn Rede over de menselijke waardigheid. Toen ik laatst in de Leuvense gemeentelijke bibliotheek Tweebronnen op een Nederlandse vertaling ervan stootte, ontleende ik die prompt. Enkele andere interesses weerhielden me om het meteen te lezen, maar nu is het er dan toch van gekomen.

    Het gaat om een erg korte tekst, amper achtenveertig kleine bladzijden, grote letter, ruime interlinie, de oorspronkelijke tekst besloeg dertien kwarto bladzijden. De titel, Rede over de menselijke waardigheid, is er later aan toegevoegd. De redevoering is nooit gehouden en de tekst is later sterk herwerkt en aangevuld, slechts gedeeltelijk door Pico zelf.

    Voor de moderne lezer is het lezen ervan een bevreemdende ervaring. Je verwacht je, in het licht van de titel en de faam van het werk, aan een gepassioneerd pleidooi voor de menselijke waardigheid. Enkel de eerste bladzijden kunnen daarvoor doorgaan, maar zelfs daarin moeten wij ons een weg banen door het literair kreupelhout dat onze weg naar een goed begrip danig belemmert. In de rest van de tekst is er zelfs geen spoor meer van een pad, zo heeft de erudiete beeldspraak de rechtlijnige gedachtegang overwoekerd. Enkel specialisten en uitzonderlijk gemotiveerde lezers zullen dit werkje helemaal uitlezen. Zo zie je maar dat een (valse) aantrekkelijke titel en aloude faam veeleer een nadeel kunnen zijn dan een voordeel; hoe hoger gespannen de verwachtingen, hoe deerlijker de teleurstelling wanneer die niet ingelost worden.

    Wij hebben, vrees ik, maar weinig objectieve redenen om Pico met dezelfde eretitels te bekleden als Leonardo da Vinci, Nicholas van Cusa, Leone Battista Alberti, Galileo Galilei of Michelangelo. Het komt mij voor dat zijn al dan niet terechte faam grotendeels berust op dit ene werkje, waarin hij ons overdondert met citaten en verwijzingen en waarin hij beweert zowat alle toen bekende talen grondig te kennen, naast het Latijn ook het Grieks dat toen maar nauwelijks bekend was in het Westen, maar ook Chaldeeuws (of Aramees?), Perzisch, Hebreeuws en Arabisch naast andere levende en dode Oosterse talen en zelfs de Egyptische hiërogliefen die pas ettelijke eeuwen later zouden ontcijferd worden. Niet alleen was hij zeer vertrouwd met die talen, hij had ook zowat alles gelezen dat in die talen geschreven was, en dat alles al op de uiterst jeugdige leeftijd van tweeëntwintig jaar. Zelfs indien hij uiterst begaafd was, wat wel het geval lijkt geweest te zijn, is het in de praktijk uiterst onwaarschijnlijk dat hij over de eruditie beschikte die hij zichzelf toeschrijft, al was het maar omdat de drukkunst toentertijd pas ontdekt was en manuscripten erg zeldzaam, en de kennis van vreemde talen zelfs bij de grootste geleerden zeer summier of totaal afwezig. Bovendien stond de jonge Pico bekend als een zeer wereldse jongeling, met een reputatie als minnaar en hoveling die voor zijn literaire en filosofische renommee niet moest onderdoen. Ik neem dus aan dat er sprake is van enige overdrijving in wat hij over zichzelf zegt in zijn zogenaamde Rede, dat hij zich schuldig maakt aan niet geringe zelfoverschatting en bluf.

    Indien we dat zouden vergoelijken als een onschuldig kenmerk van de literaire stijl van het ogenblik, wat zeker geen bewezen stelling is, dan nog moeten we ons de vraag stellen naar de werkelijke betekenis van Pico della Mirandola voor de ontwikkeling van de Westerse ideeën. Is hij inderdaad een voorloper geweest van wat Jonathan Israel de radicale Verlichting noemt? Waren zijn opvattingen in zijn tijd niet alleen uitzonderlijk maar ook nog waardevol en seminaal?

    Wanneer ik probeer om zijn grondgedachte te vatten, kom ik tot een conclusie die zowel positief als negatief is. Enerzijds heeft hij ongetwijfeld ingezien dat de historische veelheid van godsdiensten en filosofieën evident een gezamenlijke grond van waarheid hebben, dat ze op andere manieren allemaal hetzelfde zeggen. Dat behoedt hem ervoor om van het christendom, de overheersende godsdienst van zijn tijd en omgeving, een exclusief en universeel dogmatisch systeem te maken, met uitsluiting van al het andere. Door zijn nochtans ongetwijfeld oppervlakkige kennismaking met andere godsdiensten en filosofieën is hij tot de overtuiging gekomen dat niet de uiterlijke vorm en de toevallige verwoordingen belangrijk zijn, maar de achterliggende realiteit. Niet de godsdienst of de filosofie zijn belangrijk, maar God en de Waarheid, en die zijn identiek.

    In die zin is hij dus wel degelijk een voorloper en staat hij met recht en reden in de grote traditie van de Verlichting, die hem steeds heeft geclaimd als een van de hunnen. Anderzijds blijft hij heilig overtuigd van het bestaan van een godheid of van een bovenmenselijke werkelijkheid, die het geheel van de Natuur bestiert. Hij is dus op zijn minst een theïst zoals Voltaire en Newton en zoveel anderen die de sterke gematigde vleugel van de Verlichting vormen. Hij heeft, in tegenstelling met Spinoza, die trouwens tweehonderd jaar later leefde, niet de logische stap gezet naar een vereenzelviging van de Natuur met God. Hij houdt vast aan een universum dat op zichzelf zinvol is, omdat er een God is die er zin aan geeft. Toegegeven, de mens speelt in zijn opvatting een belangrijke rol, niet in het minst omdat hij beschikt over een vrije wil die hem toelaat te kiezen voor het goede of het kwade, voor de hemel of de hel. Maar er is steeds een bovennatuurlijke dimensie, een God die garant staat voor het goede en voor de bestraffing van het kwade. In die zin blijft Pico della Mirandola schatplichtig aan de intrinsiek religieuze, neoplatoonse traditie van zijn tijd (en lang daarna).

    Pico della Mirandola, Rede over de menselijke waardigheid, vertaald en van aantekeningen voorzien door Michiel op de Coul, ingeleid en van een nawoord voorzien door Jan Papy, Historische Uitgeverij-Groningen, 2008, 164 blz., gebonden. ISBN 978 90 6554 4520, nieuw € 24,95. Er is ook een degelijke bibliografie en een uitstekend register van namen met (noodzakelijke) uitvoerige toelichtingen.




    Al in 1998 schreef Paul Claes zijn historische Pico-roman: De Phoenix, De Bezige Bij-A’dam, 168 blz., paperback, nieuw € 14,75. Het is een typische mengeling van historische gegevens, ingekleed in een geromantiseerd verhaal, zoals Umberto Eco’s kanjer De naam van de Roos, er is zelfs een detectiveverhaaltje ingebouwd. Het verbaast me niet dat Paul Claes bij Pico is terechtgekomen, in tegendeel. Hij moet gefascineerd geweest zijn door de vele gelijkenissen tussen de opzoekingen van Pico en zijn eigen onverdroten speurtocht in de wereld van het geschrevene. Zoals steeds is dit ook een stijloefening voor Paul Claes en naar mijn aanvoelen een geslaagde. Je blijft geboeid lezen omwille van het historisch verhaal, maar ondertussen krijg je een filosofische bagage mee die je zelfs aan de universiteit vruchteloos zou zoeken. Om nog te zwijgen van de talloze terloopse weetjes, zoals de etymologie van ‘bril’: de eerste glazen waren gemaakt van beril, een mineraal (beryllium-aluminiumsilicaat); de heldere soorten zijn edelstenen: aquamarijn, goudberil en smaragd.

    Twee niet voor de hand liggend boeken, maar voor de liefhebbers echte aanraders. Het boek van Paul Claes vind je zeker in je plaatselijke bibliotheek of tweedehands voor een erg schappelijke vier euro.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie
    07-12-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Indignado: el pueblo unido jamas sera vencido

    Je hoort het dezer dagen een beetje overal: het geld is in onze maatschappij niet eerlijk verdeeld, de tegenstellingen zijn te groot. Of het nu gaat om de bonussen van topbankiers en traders, het salaris van managers van grote bedrijven, de inkomsten van topsporters, fotomodellen, kunstenaars of zelfs auteurs, wij ergeren ons aan de exorbitante bedragen waarover sommige mensen kunnen beschikken. Dat is vooral zo in tijden van besparingen. Zolang we het zelf goed hebben, kan het ons niet zoveel schelen dat een ander het nog beter heeft. Maar als men ons komt zeggen dat we moeten inleveren, dan vinden we dat men maar beter eerst de superrijken kan aanpakken, of toch zeker wie rijker is dan wij.

    Het is een normale reactie. Wie schatrijk is, merkt niet eens dat de prijs van het brood of de brandstof naar omhoog gaat. Het algemeen aanvoelen is dus ongeveer dit: wij hebben allen recht op welstand, maar niet op rijkdom.

    Dat is op zich geen slechte redenering. Als iedereen het redelijk goed heeft, als niemand iets tekort komt, als onze basisbehoeften ruim gedekt zijn, dan is iedereen toch gelukkig? Wat is het nut van superrijk te zijn? Wat ben je met vele miljoenen op je bankrekening?

    Het is ook een kortzichtige redenering. Een eerste kwestie is: hoe zorg je ervoor dat iedereen het goed heeft? Mensen zijn verschillend, ze hebben verschillende talenten en mogelijkheden. De ene zal dus meer verdienen dan de andere, zelfs veel meer. Een topvoetballer verdient ongeveer vierhonderd keer zoveel als de gemiddelde voetbalfan, om het eens extreem te stellen. Als we dat willen nivelleren, dan moeten we de topsporter zo zwaar belasten dat hij of zij bijvoorbeeld maar twee keer zoveel verdient als de gemiddelde burger. Maar dan stelt zich de tweede vraag: zou de topsporter zich dezelfde inspanningen willen getroosten voor een dergelijk loon?

    Ik herinner me een familielid, vijftig jaar geleden, die onderhoudsproducten verkocht voor auto’s. Een gedeelte van zijn salaris werd berekend op zijn omzet. Dus probeerde hij zoveel mogelijk te verkopen. Op een dag kiende hij het aanrekensysteem uit dat zijn werkgever gebruikte om zijn premies te berekenen. Hij ontdekte al gauw dat zijn verdiensten omhoog gingen tot op een bepaald punt, maar dan plots niet meer, er was een aftopping ingebouwd. Toen hij dat doorhad, hield hij elke maand op met verkopen op het moment dat hij de grens bereikt had waarop zijn extra inspanningen geen bijkomende inkomsten meer opbrachten.

    Er zijn verscheidene manieren om werk te verlonen. Je kan iedereen een basisinkomen geven, wat men ook doet, zelfs als men niets doet. Dat is het systeem van het communisme, maar in zekere mate ook dat van onze welvaartstaat, vooral in de rijkste landen van West-Europa. Iedereen heeft recht op een basisinkomen, of dat nu een minimumsalaris is, een werkeloosheidsuitkering, een bijdrage van de ziekteverzekering, een pensioen of een toelage van het OCMW of een andere dienst die het bestaansminimum garandeert. Dat is echter maar mogelijk als men aan alle werknemers een belasting oplegt die het uitbetalen van al die toelagen dekt. Het is een vorm van herverdeling, van solidariteit.

    Het probleem daarbij is dat als je geld kan krijgen zonder te werken, dat een zekere aantrekkingskracht heeft op een groeiend aantal mensen. Het zet hen vanzelfsprekend niet aan om te werken. Maar voor elke mens die niet werkt en toch geld krijgt, moet er iemand anders zijn die wel werkt en van wie je een stuk van zijn of haar zuur verdiende centen afneemt.

    Wij zijn het allemaal eens met solidariteit, maar met mate. Wij willen mensen helpen die het echt nodig hebben, maar we houden niet van profiteurs. De evolutie heeft in ons een bijna onfeilbaar instinct ingebouwd waarmee we profiteurs ontdekken en ontmaskeren. Sociale fraude is een zeer efficiënte manier om te overleven: je laat de anderen voor jou werken, je profiteert zonder te investeren en je houdt al wat je zelf verdient voor jezelf. Solidariteit kan echter alleen maar werken, indien er weinig of geen bedriegers zijn. En dus maken we onze solidariteit afhankelijk van allerlei strenge regels en beperken we het systeem al gauw tot het naakte bestaansminimum en zelfs dat beperken we in de tijd.

    We stellen vast dat wij helemaal niet geïnteresseerd zijn in een totale herverdeling van de rijkdom. Wij willen dat onze inspanningen renderen. Als dat niet het geval is, dan zijn we niet meer bereid om ons in te spannen.

    Een mooi voorbeeld van de herverdeling vinden we in de belastingen. Hoe meer je verdient, hoe zwaarder je belast wordt. Een basisinkomen wordt nauwelijks belast, terwijl tweeverdieners ongeveer de helft van hun inkomsten zien verdwijnen in allerlei vormen van belasting. Waarom doen ze het dan, vraag ik me soms af, waarom heb ik het zelf heel mijn leven gedaan?

    Vooreerst hebben we geen goed inzicht in ons globaal inkomen en de belastingen daarop. Ik ken niemand die een uitgekiend jaarlijks budget heeft, met alle inkomsten en uitgaven en met mogelijkheden om simulaties te doen: wat gebeurt er als ik meer of minder verdien? Bovendien is het niet altijd mogelijk om in te grijpen. Stel dat ik zou vaststellen dat ik door een beperkte loonsverhoging plots in een hogere belastingsschaal terechtkom. Zal ik die loonsverhoging dan weigeren? Zo werkt het natuurlijk niet.

    Vervolgens is het ook zo dat we zelfs met hogere belastingen en solidariteitsbijdragen toch nog altijd iets overhouden van onze extra inspanningen. Het is het klassieke antwoord als iemand zegt dat ie veel belastingen betaalt: ik zou graag zoveel belastingen betalen, want dat zou betekenen dat ik veel geld verdien! De staat is er inderdaad op bedacht om mensen niet al te zeer te ontmoedigen om meer te verdienen. Je wordt nooit honderd procent belast, dat zou contraproductief zijn, denk aan de beruchte Laffercurve ten tijde van Reagan: op een bepaald ogenblik brengen hogere belastingen steeds minder op.

    Je hebt dus enerzijds een aanvoelen dat iedereen het recht heeft op een correct maar beperkt bestaansminimum, maar anderzijds een even sterke overtuiging dat men recht heeft op de vruchten van zijn arbeid. Het is een dubbel systeem van solidariteit en eigenbelang, dat zo typisch is voor de mens. Eerst komt het eigenbelang, dat is de basis van alles. Maar omdat wij ontdekken dat het leven in gemeenschap voordelig is voor elk lid van die gemeenschap, zijn we bereid om een deel van ons eigenbelang op te offeren voor die gemeenschap. Dat is precies wat solidariteit is: verkapt eigenbelang. Onze solidariteit heeft niets te maken met nobele gevoelens, medelijden of naastenliefde, dat zijn maar de emoties die de evolutie en de cultuur ons heeft aangeleerd om het systeem van de solidariteit veilig te stellen. Uiteindelijk gaat het erom dat de mensen tot meer in staat zijn wanneer zij samenwerken. Zelfs de sterksten hebben er voordeel bij om in gemeenschap te leven. Ook de allerrijksten zijn voor ongeveer alles aangewezen op de anderen. Wij hebben er dus allen belang bij dat het goed gaat in de maatschappij. Dat betekent dat wij ook allen een deel van onze rijkdom afstaan aan de gemeenschap.

    Zoals ik al zei, zijn we zeer beducht voor bedriegers, mensen die wel genieten van de voordelen van de maatschappij maar er zelf zo weinig mogelijk toe bijdragen. Dat is vooral zo indien we zouden vaststellen dat ze dat zeer bewust doen, uit berekening en niet omdat ze door omstandigheden of beperkingen niet in staat zouden zijn om hun deel van de lasten te dragen. De verhalen zijn klassiek van de echtgenote van de dokter die met haar Mercedes naar het stempellokaal rijdt, de immigrant die leeft van zijn uitvoerig kindergeld en een ziekte-uitkering wegens een slechte rug, het slachtoffer van een ongeval dat levenslang werkonbekwaamheid veinst en door verzekering en sociale voorzieningen royaal onderhouden wordt. Dergelijke voorbeelden, reëel of verzonnen, maken ons echt boos en terecht, hoewel we zelf, wanneer de kans zich voordoet om een graantje mee te pikken, niet aarzelen om van allerlei systemen gebruik te maken, ook als het in de grond van de zaak niet echt nodig of verantwoord is.

    Maar het is niet alleen tegenover regelrechte profiteurs en bedriegers dat wij op onze achterste poten gaan staan. Wanneer wij merken dat het systeem ervoor zorgt of toelaat dat sommigen zich buitenmate verrijken, meer dan hun talenten of inspanningen verantwoorden, dan stellen wij daar even terecht vragen bij. Het is niet dat wij elke ongelijkheid afwijzen, in tegendeel, wij streven allen naar een vorm van ongelijkheid, omdat dit de basis zelf is van ons systeem, waarbij inspanningen een persoonlijk voordeel opleveren. Maar blijkbaar mag die ongelijkheid niet te ver gaan. Wij kunnen best verdragen dat iemand met een chique wagen rijdt, als we de kans krijgen, doen we dat zelf ook. We hebben evenmin bezwaren tegen een mooi huis met tuin, of een jaarlijkse vakantie. Dat zijn dingen waarnaar we allen streven. We willen goed leven, we leven tenslotte maar eens. En dus kijken we naar onze gegoede medeburgers niet zozeer met afgunst, maar zien we in hen zelfs een inspiratiebron: als we maar hard genoeg werken en sparen of zelfs enige risico’s nemen, dan kunnen we ons dat ook veroorloven. Het is al bij al een gezond principe, het zet ons aan om naarstig te zijn. Een persoon of een gemeenschap die vlijtig is, draagt daarvan steeds de vruchten.

    Rijkdom wordt maar een probleem wanneer we aanvoelen dat sommige rijken ook bedriegers zijn, net zoals de sociale profiteurs. Met een normale wedde of zelfs met twee, word je niet echt rijk in onze maatschappij. De legendarische hardwerkende Vlaming, Nederlander of Duitser weet dat hij of zij nooit schatrijk zal zijn. En toch zijn er mensen die zeer rijk zijn, stinkend rijk zeggen we dan. Hoe doen die dat?

    Tja, als ik dat wist…

    Soms organiseren we het zelf. Er bestaan sinds mensenheugenis loterijsystemen, waarbij je met een minimale inleg een fortuin kan verdienen. Het succes van loterijen neemt nog steeds toe, ze beantwoorden blijkbaar aan een reële menselijke behoefte. Dat wil zeggen dat heel wat mensen er stiekem van dromen om schatrijk te worden zonder er iets voor te doen en zich daar helemaal niet voor schamen. De reden daarvoor is dat het geen kwestie van bedrog is, maar van het toeval. De kansen dat je met je ene euro een miljard euro wint is infinitesimaal klein en iedereen heeft evenveel kans, dus is er niets aan de hand, vinden we en doen we met zijn allen mee aan dat gokspel, want dat is het toch.

    Maar eens er een winnaar is, dan begint de miserie. Geen enkele winnaar van het groot lot wil dat zijn of haar naam bekend gemaakt wordt. Maar wat dan? Als je plots je werk opzegt, een kasteel koopt, met een Rolls Royce en chauffeur rondrijdt, dan gaat men in je omgeving vragen stellen. Het duurt niet lang voor men vermoedt wat er gebeurd is en dan zit het spel op de wagen. Je hebt je fortuin eerlijk verworven, maar toch nemen al je medemensen, ook zij die aan dezelfde loterij deelgenomen hebben, het kwalijk dat je gewonnen hebt, dat je nu tot de stinkend rijken behoort.

    Ook in het geval van zeer succesvolle ondernemers en topambtenaren met fabelachtige wedden is er een spontane reactie. Wij gunnen onze medemens wel enig succes en financieel gewin, maar als het verschil te groot wordt, dan aanvaarden wij dat niet meer zo gemakkelijk. Waarom zou je als zelfstandige ondernemer zoveel meer mogen verdienen dan als arbeider of bediende? Wat is het verschil? Het gaat hier wel zeer duidelijk om een gradueel verschil. Een loodgieter, dakwerker, restauranthouder of wat dan ook mag gerust welvarend zijn, zelfs meer dan mensen die een vaste wedde hebben en dus minder risico’s nemen, maar het mag niet overdreven zijn, vinden we. Met andere woorden: als iemand zelfs door zijn eigen inzet en talent buitensporig rijk wordt in onze maatschappij, dan vinden wij dat ook een vorm van bedrog, net zoals sociale fraude. Wanneer de winsten excessief worden, dan spreken wij al gauw van fiscale fraude, ook wanneer een ondernemer of een CEO of PDG geen enkele wet overtreden heeft.

    Ook hier organiseert de maatschappij zelf de rijkdom, precies door enorme winsten en spectaculaire salarissen en bonussen toe te laten. Wij leven in een vrijemarkteconomie, in een kapitalistisch systeem. Het eigen initiatief wordt aangemoedigd, onproductief gedrag wordt bestraft. Intelligentie en ijver loont, beperkingen zijn precies dat: een blinde of gehoorgestoorde werknemer heeft het veel moeilijker om werk te vinden dan iemand zonder die handicap. De wet van vraag en aanbod heerst. Een succesvol manager die voor zijn bedrijf grote winsten opbrengt, zal dus door andere bedrijven gezocht worden en verleid met een hoger salaris. Bedrijven die niet bereid zijn om hun bedrijfsleiders zwaar te vergoeden, zullen het moeten doen met mindere goden en zullen dus minder succesvol zijn, zo gaat de redenering. En zo komen we in een opwaartse spiraal terecht waarvan het einde nog niet in zicht is.

    Maar dat was vijftig jaar geleden ook waar en toch was de kloof of de spanning tussen de hoogste wedden en de laagste in een bedrijf nooit zo hoog als nu. Een bedrijfsleider kan nu tot tweehonderd keer zoveel verdienen als een van zijn bedienden. Stel dat je € 2.000 per maand verdient, netto, dan steekt je baas elke maand € 400.000 op zak, kunt ge u dat voorstellen? En dan spreken we nog niet over de miljoenenbonussen en al de andere voordelen. Dit gebeurt niet alleen in privé ondernemingen, waar de vrije markt ongehinderd speelt, maar ook in staatsbedrijven, die eigendom zijn van de gemeenschap. Het is dus inderdaad de gemeenschap die de buitensporige winsten en salarissen niet alleen toelaat maar ze ook zelf toepast.

    Mijn overtuiging is, dat precies daar het ethisch probleem ligt dat wij zo goed aanvoelen. Wij zijn natuurlijke voorstanders van een samenleving waarin arbeid loont, maar niet van een onbeperkte vrijheid van het individu om zich grenzeloos te verrijken. Wanneer wij vaststellen dat er een te grote ongelijkheid ontstaat tussen de burgers, zelfs als ze de regels van het spel (grotendeels) volgen, dan verwachten wij dat de maatschappij ingrijpt.

    Een goed voorbeeld daarvan is de monopoliepositie in ons land van Electrabel, het bedrijf dat alle stroom produceert die België zelf voortbrengt, hoofdzakelijk in de kerncentrales. Die centrales zijn allemaal grotendeels afgeschreven, dus het bedrijf maakt nu zuivere winst, ook al omdat ze niet meer investeren in nieuwe kerncentrales, omdat die als onveilig en vervuilend beschouwd worden. De maatschappij voelt bij monde van de burger en de politiek het voordeel dat Electrabel daarbij doet aan als woekerwinst en legt het bedrijf een extra belasting op van honderden miljoenen euro, waartegen het bedrijf zich met alle macht verzet. Maar dat is een uitzondering. Meestal doet de politiek het omgekeerde, namelijk bedrijven belastingsvrijstelling verlenen, in de hoop hen hier te krijgen of te houden. Het perverse effect daarvan is dat de ondernemers zich nog meer verrijken, op kosten van de kleine man en vrouw, die zelf steeds meer belastingen moeten betalen.





    Het lijkt een dilemma. Als we het vrij initiatief fnuiken door te hoge belastingen, dan ontmoedigen we ongetwijfeld fataal het naarstig werken. Als we het winstbejag vrije loop laten, dan neemt even onvermijdelijk de onaanvaardbare schrijnende ongelijkheid toe tussen arm, welstellend, rijk en opulent.

    Vanuit een ethisch oogpunt, dus los van elke economische realiteit, ware het wenselijk dat elkeen zich spontaan zou inspannen om het zelf goed te hebben binnen een gemeenschap waartoe men zelf ook ruim bijdraagt, zo dat iedereen kan participeren aan de lusten en de lasten, maar zonder dat de individuele verschillen, of die tussen bepaalde bevolkingsgroepen, al te groot worden. De geschiedenis leert ons dat dit een ijdele hoop is, een utopie. De ongelijkheid is altijd zeer groot geweest en is nu globaal gezien niet geringer dan vroeger, wat men ook doet. Zowel het communisme als het kapitalisme leiden tot flagrante excessen, zowel economisch als op het vlak van de persoonlijke vrijheid en de algemene menselijke waardigheid. Het maakt niet uit of je een proletariër bent onder de tsaar, Stalin, Louis XVI of George W. Bush, een slaaf in het Ottomaanse Rijk, het Britse Imperium, Belgisch Kongo honderd jaar geleden of Abu Dhabi vandaag.





    Als we het aan de menselijke vrijheid overlaten, lukt het niet om de heilsstaat te realiseren, hoogstens tijdelijk een relatieve welvaartsstaat op enkele plaatsen ter wereld en zelfs dan en daar nog enkel voor een beperkte bevolkingsgroep, op de rug van een andere.

    Als we willen dat het anders is, en het is nog zeer de vraag of we dat echt allemaal willen, dan zal de staat regulerend moeten optreden. Dat is wat we nu meemaken.

    De burgers zijn het niet meer eens met de manier waarop de samenleving georganiseerd is. De ongelijkheid is te groot, ze zorgt voor sociale onrust. Het kapitalistische systeem maakt onschuldige slachtoffers, de democratie is geen garantie voor goed bestuur. De meerderheid laat zich horen via een mondige verontwaardigde minderheid, of ze nu echt indignados heten of niet. De sociale onrechtvaardigheid, het onverantwoord omgaan met staatsgelden en de onduldbare risico’s die banken en bedrijven nemen, worden overal aangeklaagd. Men wil af van de uitspattingen van het kapitalisme, maar tegelijkertijd is men bevreesd voor die van het communisme en het fascisme, die nog vers in het collectief geheugen liggen.

    Het zal een moeilijke evenwichtsoefening worden tussen het laisser faire en het staatsdirigisme. In elk geval biedt enkel een echte volksdemocratie de garantie dat de macht binnen de gemeenschap niet geaccapareerd wordt door enkelingen. Telkens wij vaststellen dat een individu of een groep zich buiten alle proporties verrijkt of politieke macht naar zich toetrekt, weten wij met zekerheid dat de maatschappij en haar burgers in gevaar zijn. Dan is het tijd om op te treden, binnen de grenzen van het democratisch overleg. Wanneer echter ook dat in het gedrang komt, zal geen enkele dictatuur bestand blijken tegen een volksopstand. El pueblo unido jamás será vencido.

     

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    04-12-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.absolute macht

    Het lijkt alsof de macht in deze wereld zich concentreert in slechts enkele mensen. Dat blijkt het duidelijkst in dictaturen. In Nazi-Duitsland was Hitler, de Führer de belichaming van de macht, zoals Stalin in de USSR en Mussolini in Italië. In vroegere tijden waren het keizers en koningen die almachtig waren. Op het hoogtepunt van het absolutisme verklaarde Louis XIV, de Zonnekoning: l’état, c’est moi. Hij regeerde officieel vanaf zijn vierde levensjaar tot zijn dood, tweeënzeventig jaar, drie maanden en achttien dagen later.




    Maar niet alleen de groten der aarde trekken alle macht naar zich toe. Dictators zijn er overal. Op het kleinste schip is de kapitein almachtig, schipper naast God. Een onderwijzer is meester in zijn klas. Een diensthoofd beslist autonoom. Het gezinshoofd was vroeger baas in eigen huis en op veel plaatsen in de wereld is dat nog zo.

    Toch is er iets vreemds met die situatie. Machthebbers zijn namelijk gewone mensen, zoals jij en ik. Zelfs wanneer men ooit aan koningen quasi goddelijke vermogens toeschreef, wist iedereen dat zij sterfelijk waren en behept met alle kenmerken van het mens-zijn. Machthebbers zijn, op de keper beschouwd, machteloos. Zij kunnen niet meer dan iemand anders, ze kunnen geen zieken genezen, doden opwekken, lood in goud veranderen, de oogst doen lukken; ze zijn niet onfeilbaar, noch onkwetsbaar, onoverwinnelijk of onsterfelijk. Ontelbaar zijn de koningen, hertogen en graven en later de hooggeplaatste politici die bij een moordaanslag om het leven kwamen. De gebroeders Kennedy waren daarvan het spectaculaire voorbeeld bij uitstek in de twintigste eeuw. Een kogel is voldoende om zelfs de machtigste mens ter wereld te vellen.

    De concrete macht waarover zij wel degelijk beschikken, hebben ze niet uit zichzelf. Herman Van Rompuy was een totaal onbetekenende politicus, tot hij op een dag eerste minister werd van België, en even later, om dezelfde redenen, president van Europa. Hij werd voor die functie gekozen niet omdat hij een machtig man was, maar precies omdat hij dat niet was. Wie was Barack Obama voor hij president van Amerika werd?

    De macht behoort niet bij de persoon, maar bij de functie. De machthebber bekleedt een functie, soms zeer tijdelijk, zoals Johannes Paulus I, die paus was gedurende welgeteld drieëndertig dagen. Wanneer een Franse koning stierf, verscheen een bode op het balkon die uitriep: le roi est mort, vive le roi!

    De functies die zij bekleden, hebben ze niet zelf gemaakt. Ze bestonden al voor hen en zullen ook na hen nog bestaan. Zelfs als zij een functie als het ware uitgevonden hebben, zoals Hitler, dan nog hebben zij dat maar kunnen doen omdat men hen dat heeft laten doen. Het is de maatschappij die de functies creëert en in stand houdt. De machthebbers beschikken niet over eigen middelen die hen in staat zouden stellen om een functie op te eisen of er zich aan vast te klampen, wanneer een meerderheid of zelfs een enkeling zich daartegen verzet. Berlusconi moest uiteindelijk aftreden, omdat zijn Europese collega’s vonden dat ze lang genoeg een beschamende clown naast zich geduld hadden. Indira Gandhi (niet de dochter van de Mahatma, maar van Pandit Nehru, de eerste premier van India) werd door haar eigen lijfwacht vermoord. De maatschappij en zelfs een enkeling kan op elk ogenblik een einde maken aan de macht van een individu.

    Het heeft dus niet veel zin om ons boos te maken over de machtigen der aarde en hen verantwoordelijk te houden voor al wat verkeerd gaat op de wereld. Keizer Karel, Philips II, Henry VIII, Louis XIV, Catharina de Grote van Rusland, Frederik van Pruisen, Maria Theresia en Jozef II, allen berucht om hun absolute macht, waren ‘slechts’ mensen. Als zij aan de macht gekomen zijn en aan de macht gebleven, is dat omdat een gans machtsapparaat hen aan de macht geholpen heeft en aan de macht gehouden. Wij zien slechts wie helemaal aan de top staat, maar daaronder bevindt zich een piramide van kleinere, veel minder zichtbare machthebbers die het systeem in stand houden. Het Nazisme is niet Hitler, het is gans het onzalige systeem dat gedurende een korte periode de hele wereld in vuur en vlam heeft gezet en meer dan zestig miljoen mensenlevens heeft geëist, 2,5 % van de wereldbevolking.

    Wanneer wij ons ergeren aan wat een of andere leider zegt of doet, dan moeten wij steeds beseffen dat wij niet machteloos hoeven toe te zien. Wij kunnen onze stem verheffen om ons ongenoegen of onze afkeuring te laten blijken. Wij kunnen protesteren. En wanneer het om onze eigen leiders gaat, kunnen wij ons democratisch recht laten gelden om hen de macht te ontnemen wanneer wij in het stemhokje staan. Met andere woorden: wij kunnen ons niet wegsteken achter de brede rug van onze leiders en zeggen dat het allemaal hun schuld is. Hitler heeft vermoedelijk niemand ooit zelf vermoord, dat hebben anderen gedaan. De schuld berust zowel bij de ene als bij de anderen. Er waren in Nazi-Duitsland genoeg tegenstanders van het regime om zelfs de machtigste en de meest beveiligde (en meest paranoïde) dictator van de twintigste eeuw uit te schakelen. Dat de enkele aanslagen op zijn leven mislukt zijn, zegt meer over zijn tegenstanders dan over hem.

    Wat is mijn pointe, zal je me vragen. Misschien dit: er bestaat geen absolute macht, alleen gedeelde macht. Wie deelt in de macht, deelt ook de verantwoordelijkheid. Laten we dus goed uitkijken wanneer we ons inschrijven in een verhaal, wanneer we onze steun verlenen aan een machtsapparaat, hoe aarzelend, onwillig of woordeloos ook. Als de twintigste eeuw ons iets geleerd heeft, dan ten minste dit: niemand zal ooit nog kunnen beweren: Wir haben es nicht gewusst.



    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    02-12-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.December 1626

    Het is nu december en de advocaat maakt een einde aan zijn oogst en zijn klant ziet het laatste van zijn geld. Wie op straat loopt zal het vuil op zijn schoenen zien, tenzij hij helemaal gelaarsd gaat. Nu moeten kapoenen en hoenders, net zoals kalkoenen, ganzen en eenden, samen met runderen en schapen, allemaal sterven als een memoriaal en een zoenoffer voor het Feest van de Heiland, het grote en enige Zoenoffer. Want op twaalf dagen zal een mensenmenigte niet kunnen gevoed worden met een peulschil. De ezelin die een heel jaar lang getorst heeft, moet nu eventjes rusten. De os en de koe en het paard en de merrie krijgen nu hun verdiend kerstvoer. Pruimen en kruiden, suiker en honing passen nu uitstekend bij vlaaien en grogs. Een toast drink ik voor vrienden en kennissen, en voor jou, hoe gaat het met jou, van harte welkom, laten we ons goed amuseren, dank je wel!

    Nu zijn de kleermakers en de wielmakers druk in de weer tegen de feestdagen en een werkman ziet niet op een inspanning voor zijn baas, al drinkt hij zijn kriekenlikeur de twaalf dagen lang. Nu of nooit moet de muziek de juiste toon treffen, want de jeugd moet dansen en zingen om het warm te krijgen, terwijl de ouden van dagen bij het vuur zitten; zo is de wet van de Natuur en de Rede ziet het niet anders. De vette os moet sterven, de magere mag nog een tijdje leven tot het meer de moeite is om hem te slachten. De boodschapper begaat nu menige misstap en de stalknecht loopt gedurig achter de hielen van de paarden. En de praatzieke herbergier die zijn glazen niet telt, ligt dronken in zijn kelder. De boerenmeid brengt maar de helft van haar waren van de markt mee en moet nog eens op pad, als ze een paar kerstkaarten vergeet op kerstavond.

    De strijd tussen hulst en klimop woedt in alle hevigheid, om uit te maken wie in huis de broek draagt. De prijs van vlees gaat gestadig omhoog en de feestdos van de ijdeltuiten maakt de kleermakers rijk en zo ijdel als ze zelf zijn. Teerlingen en speelkaarten brengen wat op voor de butler en als de kok niet gek is likt hij zijn zoete vingers. Nu hebben stijfsters en wasvrouwen de handen vol met werk en met pruiken. Tekeningen zijn nu erg gegeerd. Ongewone dingen zijn nu snel verkocht, rare verhalen vlot verteld, vreemde toestanden graag bezocht, zeldzame zaken graag gekocht, en al wat er overschiet.

    Ik besluit: ik houd december voor een kostelijke aanleiding tot overdaad, de oorzaak van onnodige verspilling, het beoefenen van dwaasheid en het vagevuur van de Rede.

    (vertaling: Karel D'huyvetters 2011) 



    It is now December, and hee that walkes the streets, shall find durt on his shooes, Except hee goe all in bootes: Now doth the Lawyer make an end of his harvest, and the Client of his purse: Now Capons and Hennes, beside Turkies, Geese and Duckes, besides Beefe and Mutton, must all die for the great feast, for in twelve dayes a multitude of people will not bee fed with a little: Now plummes and spice, Sugar and Honey, square it among pies and broth, and Gossip I drinke to you, and you are welcome, and I thanke you, and how doe you, and I pray you bee merrie: Now are the Taylors and the Tiremakers full of worke against the Holidayes, and Musicke now must bee in tune, or else never: the youth must dance and sing, and the aged sit by the fire. It is the Law of Nature, and no Contradiction in reason: The Asse that hath borne all the yeare, must now take a little rest, and the leane Oxe must feed till he bee fat: the Footman now shall have many a foule step, and the Ostler shall have worke enough about the heeles of the Horses, while the Tapster, if hee take not heed, will lie drunke in the Seller: The prices of meat will rise apace, and the apparell of the proud will make the Taylor rich: Dice and Cardes, will benefit the Butler: And if the Cooke doe not lacke wit, hee will sweetly licke his fingers: Starchers and Launderers will have their hands full of worke, and Periwigs and painting will not bee a little set by, strange stuffes will bee well sold, strange tales well told, strange sights much sought, strange things much bought, And what else as fals out. To conclude, I hold it the costly Purveyour of Excesse, and the after breeder of necessitie, the practice of Folly, and the Purgatorie of Reason.

    Farewell.

    Nicholas Breton, London, 1626


    Categorie:tijd
    Tags:tijd
    30-11-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het nut van vrome leugens: Schopenhauer

    Onlangs was ik in de Leuvense stedelijke bibliotheek Tweebronnen de rekken die aan filosofie gewijd zijn aan het afspeuren op zoek naar twee werken die daar volgens de catalogus te vinden moesten zijn, maar die om een of andere duistere reden ontbraken. Daarbij viel mijn oog op een titel die me meteen aansprak: ‘Het nut van vrome leugens. Over godsdienst’. Het bleek de vertaling te zijn van drie essays van Arthur Schopenhauer door Hans Driessen.




    Over de metafysische behoefte van de mens
    is een hoofdstuk uit het voornaamste werk van Schopenhauer, De wereld als wil en voorstelling. Het lijkt oneerlijk om het te beoordelen los van de context van dit zeer uitvoerige werk, maar het heeft me ondanks een zeer markante aanval op alle vormen van godsdienst toch een beetje teleurgesteld. Schopenhauer wijst, net zoals Kant, elke bovennatuurlijke verklaring van de werkelijkheid af, maar zoals Kant ziet hij wel een plaats voor de filosofie en zelfs voor een metafysica, een leer dus die zich bezighoudt met een werkelijkheid die achter de zichtbare wereld ligt en die bepalend is voor hoe deze wereld aan ons verschijnt, hoe hij in zijn werk gaat en wat de zin en bedoeling ervan is.

    Het is echter precies op dit punt dat dit hoofdstuk op zichzelf volkomen tekortschiet. Schopenhauer slaagt er niet in om ook maar een aanzet te geven van hoe we deze metafysica en deze achterliggende wereld moeten verstaan. De wereld die we zien is maar schijn, het is de wereld zoals de mens die ziet. Onze aandacht moet echter niet gaan naar hoe die wereld verschijnt, maar wat er verschijnt, wat zich aandient door het verschijnende heen. Wat dat kan zijn, daar hebben we eigenlijk het raden naar. Hij verwijst ons naar de rest van zijn boek, maar voor de lezer van dit essay is dat weinig relevant. Het gaat er bij Schopenhauer om dat de mens in staat is om met behulp van zijn zelfbewustzijn door te dringen tot de kern der dingen. Hij stelt dat metafysica niet transcendent kan zijn, maar immanent, omdat ze onlosmakelijk verbonden is met de waarneming van de dingen. Maar als dat zo is, dan is het geen metafysica meer, want die houdt zich precies bezig met datgene wat de waarneembare realiteit overstijgt.

    De cirkelredenering die Schopenhauer aan Kant toeschrijft, blijkt ook uit zijn eigen vasthouden aan een denkwijze die de Westerse filosofie kenmerkt sinds haar ontstaan en waaraan ook vandaag nog slechts met grote huiver wordt geraakt. Het Westers denken is metafysisch, het zoekt naar bovennatuurlijke verklaringen voor de werkelijkheid. Die zijn er evenwel niet, geen enkele filosoof heeft ze ooit gevonden, de Westerse metafysica is een onverstaanbaar verhaal van elkaar op alle punten tegensprekende denkers, een warrig verhaal dat zich afspeelt in het luchtledige, op vele lichtjaren verwijderd van elke realiteit. De metafysica is inderdaad het zoeken naar een zwarte kat in een donkere kamer, terwijl er helemaal geen kat is (de theologie vindt ze desondanks).

    Dat Schopenhauer vasthoudt aan deze zinloze zoektocht is des te merkwaardiger wanneer we nader ingaan op de opvattingen van deze filosoof over zijn collega’s en over godsdienst in het algemeen en het christendom in het bijzonder. Telkens weer blijkt immers dat hij elke bovennatuurlijkheid fundamenteel verwerpt. Godsdienst is voor hem niets anders dan ten hoogste een allegorie, een verhaaltje ten behoeve van de 90% van de mensheid die niet in staat is om zelfstandig te denken, omdat ze het te druk hebben met te werken en af te zien. Dat is de kern van het tweede essay Over godsdienst, dat genomen is uit de Parerga et paralipomena, een verzameling van essays en opstellen allerhande. Het neemt de traditionele vorm aan van een dialoog tussen de ‘vriend van de waarheid’ en ‘de man van het volk’, gevolgd door enkele algemene beschouwingen over godsdienstige onderwerpen. Men vindt er veel van de argumenten in die ook vandaag nog aangehaald worden in verband met godsdienst, à charge et à decharge.

    Het derde essay is niet meer dan wat zijn titel zegt: Enkele woorden over het pantheïsme en het is het lezen niet waard. Ik maak me sterk dat wat ik hier zelf schreef over atheïsme, agnosticisme en pantheïsme meer verhelderend is dan wat deze grote filosoof hier aan het papier heeft toevertrouwd. Pantheïsme is een contradictio in terminis, het is Een onmogelijk woord: als God (theos) gelijk staat met alles (pan), dan is het God niet meer, want dat begrip is eenduidig verbonden met een persoonlijke, almachtige en transcendente schepper en in standhouder van de wereld, Iemand die buiten de wereld staat. Wanneer men het geheel der dingen voor God houdt, dan spreekt men ook niet meer van een godsdienst, maar van een eerbiedige en ontzagvolle houding tegenover het bestaan, waarvan men zelf deel uitmaakt. Dat is geen ‘-theïsme’, er is geen God mee gemoeid. In die zin is ook Schopenhauers hautaine afwijzing van Spinoza en van alle naturalisme en materialisme erg bedenkelijk: zijn eigen opvattingen staan immers veel dichter bij deze strekkingen dan bij de Westerse metafysische traditie.




    Wat me in deze drie essays het meest deed grommen, zijn de blatante en onbeschaamde antisemitische uitspraken van een man van het intellectueel kaliber van een Schopenhauer. Hij heeft het herhaaldelijk over ‘jodenstank’ en laat geen gelegenheid onverlet om het Joodse volk en de Joodse religie te beschimpen. Het is geen excuus dat hij zich daarin niet onderscheidt van zijn voorgangers, tijdgenoten en volgelingen. Een echte intellectueel houdt zich ver van dergelijke vuilbekkerij.

    Arthur Schopenhauer, Het nut van vrome leugens. Over godsdienst, vertaald door Hans Driessen, Wereldbibliotheek A’dam, 2007, 144 blz., paperback, nieuw € 12.


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    29-11-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Cicisbeo

    Cicisbeo

     

     

    G

    roteske minuskel

    Grijnzende halfedelsteen

    Grafschrift in een lijzige zijbeuk

     

    Versleten godvergeten woord

    Geamuseerde opwelling

    Vernederende kwelling ener

    Vertederd nederige aanbidder

     

    Soupirant de dame

    Cavalier servant

    Chevalier galant

    Ami tendre ami de cœur

    Damoisel damoiseau

    Triste jusqu’au fond de l’âme

     

    Een dobberend driftwoord

    Maskers van Muranoglas

    Bautablinden en volte-face

    Casanova door achterklap gestoord

    Betrapt met een vierdeukenhoed

    Op het Canal Grande onvermoed

    Carnaval de Venise als slotakkoord

     

    Cicí sist de siciliaan

    Kijk hem gaan de epigoon

    Dienaar zonder loon

    Leenroerig vazal en kompaan

    Hangend aan de slippen

    En zijn douce dames lippen

    Hij aanbidt doch niet in bed

    Amper onteerd begeerd

    Noch wederkerig begerig

    Onbevredigd tevreden

    Met karig verleende gunst

    Verlangen verheven tot kunst

     

    Druk doende

    Dritte im Bunde

    Lancelot Iskarioth

    Sigisbée

    Cicisbeo




    Categorie:poëzie
    Tags:poëzie
    28-11-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.belastingen

    In mijn jeugd heeft er nooit iemand de moeite genomen om me uit te leggen wat belastingen zijn. En toen ik begon te werken, in oktober 1968, was het enige dat me interesseerde aan mijn loon de som die op mijn bankrekening kwam. Dat er allerlei inhoudingen gebeurden op mijn bruto loon leek me een noodzakelijk kwaad. Wist ik veel voor wie of wat, of wat de tarieven waren. Ik kon er toch niets aan doen, de staat bepaalde alles en de personeelsdienst voerde het hopelijk correct uit. Zo is het veertig jaar gebleven. In Amerika zeggen ze: er zijn slechts twee zekerheden in het leven: death and taxes.

    Waarom betalen wij belastingen?

    Om de algemene voorzieningen te betalen: de straten, de autosnelwegen, de openbare verlichting, de riolering, dat soort dingen. Maar ook allerlei diensten: de politie en staatsveiligheid, het leger, de ambtenaren, het onderwijs. En vervolgens ook de sociale voorzieningen: ziekteverzekering, ouderschapsverlof, loopbaanonderbreking, vakantiegeld, werkeloosheidsuitkering, pensioen, kinderbijslag enzovoort. Iedereen geniet van de voordelen van onze welvaartstaat. En iedereen betaalt ervoor.

    Er zijn veel soorten van belasting. Als je iets koopt, dan betaal je belasting op de toegevoegde waarde (BTW). Dat loopt gauw op tot meer dan 20% voor zogenaamde luxeproducten, voor andere betaal je soms maar 6%. Ben je eigenaar van een woning, dan is er een jaarlijkse heffing, berekend op basis van de waarde van je eigendom. Maar de grootste brok is de personenbelasting. Enerzijds is dat wat de staat inhoudt op je loon of pensioen, anderzijds het gevolg van een herberekening eenmaal per jaar, waarbij alle stukjes van de belastingpuzzel voor elke burger samen gelegd worden. Als blijkt dat men te veel inhoudingen heeft gedaan, krijg je een stuk terug. In het omgekeerde geval moet je bijbetalen.

    Dat geeft soms aanleiding tot vreemde toestanden. Lut en ik zijn allebei gepensioneerd, wij krijgen een basispensioen van de staat. Lut krijgt elke maand het volledig bruto bedrag, er wordt niets afgehouden. Elk jaar noteren we dat netjes op het aanslagbiljet en enkele maanden later krijgen we de rekening gepresenteerd, altijd vervelend. Van mijn pensioen wordt van alles afgehouden, ik ontvang alleen het nettobedrag. Vraag me niet waarom bij mij wel en bij Lut niet. Toen ik nog aan pensioensparen deed, een levensverzekering afbetaalde en ook nog aan lange termijnsparen deed, kon ik die uitgaven gedeeltelijk in rekening brengen, zodat ik elk jaar een bescheiden som terugkreeg bij de eindafrekening van de belastingen, altijd een leuk moment.

    Op een dag heb ik eens uitgerekend hoeveel belastingen Lut in feite betaalde, dus na de eindafrekening en hoeveel dat voor mij was. Het was toch wel even schrikken: Lut, die dus elk jaar serieus moest bijleggen, betaalde maar half zoveel belastingen als ik, die elk jaar geld terugkreeg. De indruk die we hadden was dus helemaal verkeerd: het is niet omdat het saldo op je belastingbrief negatief is dat je zwaarder belast bent en het is niet omdat je een som terugkrijgt dat je minder belastingen betaalt. Waarom ik aanmerkelijk meer belastingen betaal dan Lut? Ik heb er geen flauw idee van!




    Deze morgen kreeg ik nog maar eens een brief in de bus van de Rijksdienst voor pensioenen. Goed nieuws: mijn pensioen stijgt met een maandelijks bedrag van 21 euro, bruto wel te verstaan. Maar ook de inhouding voor ziekte- en invaliditeitsverzekering gaat naar omhoog, evenals de solidariteitsafhouding en de bedrijfsvoorheffing, vooral die. Het netto batig saldo is… 5,4 euro. Dat is slechts 25% van de verhoging, de overige 75% gaat dus naar de belastingen. Merkwaardig, maar niemand die me uitlegt waarom dat zo is, ik heb er het raden naar. Ik kan wel telefoneren naar een gratis nummer, maar daar zullen ze me in het beste geval haarfijn uitleggen waarom dat zo is. Ik kan daar niets aan veranderen, de staat heeft het zo wettelijk vastgelegd, de ambtenaren doen niets anders dan de beslissingen uitvoeren, ook als het resultaat in dit specifieke geval toch wel opmerkelijk is.

    De onderhandelaars over de Belgische federale regering hebben net een akkoord afgesloten over de staatsbegroting. De discussie ging er vooral over of we het miljardengat in de begroting gaan dichten met nieuwe, bijkomende  belastingen dan wel met besparingen op de staatsuitgaven. In mijn geval is het dus een kwestie of men mijn pensioen zwaarder gaat belasten dan wel het bedrag ervan verminderen. Het verschil tussen beide laat me in principe koud, enkel het eindresultaat is van concreet belang en in beide gevallen zal ik minder pensioen hebben, niet veel minder wellicht, ik zal mijn levensstijl niet drastisch moeten aanpassen, ik zal het niet echt voelen, neem ik aan. Kan men met dergelijke kleine bijsturingen echt de grootste crisis sinds 1930 oplossen? Dat ze het dan doen in plaats van er zo over te zaniken!

    Ik denk dat ik de opinie van vele burgers vertolk wanneer ik hier verzucht: is het nu echt niet mogelijk om de onbeschrijflijk complexe materie van de belastingen wat eenvoudiger te maken, zodat wij zelf kunnen oordelen over de rechtvaardigheid van de herverdeling?

    Is het echt teveel gevraagd om bij de uitbetaling en de inning een en ander te combineren, vooral in het geval van mensen die uitsluitend van een uitkering of pensioen leven? De staat weet perfect wat onze inkomsten zijn, aangezien de staat ze zelf uitbetaalt. Net zo voor de onroerende voorheffing. Na enkele jaren zou men toch de nodige inhoudingen aan de bron kunnen doen, zodanig dat een belastingsbrief overbodig wordt. Als men het achteraf kan, waarom dan niet daarop anticiperen? Waarom Lut elke maand teveel geven en het dan achteraf terugvragen? Waarom van mij jaar na jaar teveel afhouden en me dan een stuk teruggeven? Wat al onzin om ambtenaren bezig te houden…

    En moet dat nu echt, een gepersonaliseerde brief met briefhoofd en enveloppe in veelkleurendruk, via de post thuis besteld om me met de regelmaat van de klok te laten weten dat ik enkele luttele euro’s meer (of minder) zal krijgen? Waarom niet een mailtje, of een algemene aankondiging via het tv-journaal en de krant? Dat zou al een serieuze besparing zijn.

    Er zijn maar twee zekerheden: de dood en belastingen. De dood is op zich gekenmerkt door een merkwaardige eenvoud: het ene moment ben je er nog, het volgende niet. Belastingen zijn veel complexer, omdat ze te maken hebben met het leven. Het is de manier van de staat om zich met ons leven te bemoeien: belastingen zijn er meer en meer om te bepalen hoe wij leven, hoe het geld verdeeld wordt, welke algemene voorzieningen er zijn, wie en wat begunstigd wordt en wie en wat niet. Het is hoog tijd dat we met zijn allen even stilstaan bij ons belastingsstelsel en dat de politici duidelijk maken waar het geld vandaan komt en waar het naartoe gaat, zodat wij ons daarover kunnen uitspreken, al was het maar om de echte armoede aan te pakken en de schandalige rijkdom, veeleer dan met een apothekersweegschaal de minuscule verschillen af te meten tussen twee min of meer welstellende mensen met een identieke loopbaan, zoals Lut en ikzelf, en ons om de haverklap blij te maken met een dode mus.

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    24-11-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Montserrat Figueras 1942-2011

    Elke mens bewaart diep in zijn hart dierbare herinneringen aan bijzondere momenten die ons emotioneel overweldigd hebben. Dat hoeven geen grote gebeurtenissen te zijn die we hebben meegemaakt. Het is vaak niet meer dan een spontane glimlach, een vriendelijke blik, een uitnodigend gebaar, maar het blijft ons bij zolang we leven.

    Melomanen, dat zijn muziekliefhebbers, kennen dat goed. Wij koesteren die ervaringen met al de tederheid van onze voorliefde. De eerste keer dat ik Every valley… of He was despised… hoorde uit Haendels Messiah, dat vergeet ik nooit. De stem van Kathleen Ferrier, het laatste pianotrio van Schubert, de slotscène van Aïda, de treurmars uit Wagners Siegfried, Beethovens Grosse Fuge, Un bel di… uit Madama Butterfly van Puccini… Ach, lieve lezers, ik kan ettelijke bladzijden vullen met moments musicaux die me tot tranen toe bewogen hebben en die dat elke keer opnieuw doen. Er is niets dat mij zo diep vermag te ontroeren als muziek. Ik ben totaal weerloos tegenover de emoties die me dan overspoelen, ik ben machteloos overgeleverd aan de overweldigende gevoelens en aan de spontane reacties van mijn lichaam die muziek bij mij oproept. Dat is altijd zo geweest, van in mijn prille jeugd. Met het ouder worden is mijn ontvankelijkheid nog toegenomen en mijn emoties nog meer onbeheersbaar.

    Toen ik gisterenmiddag tijdens Klara’s middagprogramma Belle vue van Bart Stouten het overlijden vernam van Montserrat Figueras, ben ik in snikken uitgebarsten. Ik was alleen thuis, met niemand om mijn ontsteltenis en verdriet te delen. Ik heb minutenlang geweend, lieve lezer.







    De eerste keer dat ik de onvergetelijke stem van Montserrat Figueras hoorde, herinner ik me alsof het gisteren was, hoewel er ondertussen meer dan dertig jaar verlopen zijn. Het was een zaterdagvoormiddag, waarschijnlijk in 1979 en ik luisterde zoals gewoonlijk naar Musique ancienne aujourd’hui op RTBF3 gepresenteerd door musicoloog Jérôme Lejeune. Uit de luidsprekers weerklonk plots een stemgeluid zoals ik er nog nooit een gehoord had. Het was een sopraan, maar met een timbre dat ik niet voor mogelijk hield. Het was alsof haar stem elektronisch gemanipuleerd was, met echokamers, toegevoegde weergalm en allerlei magische boventonen… En toch was het ‘gewoon’ een stem, die van Montserrat Figueras.

    Dit was uitzonderlijk, dit was ongehoord, dit was nauwelijks te geloven. Ik bleef aan de grond genageld staan en luisterde met ingehouden adem naar de stem van deze vrouw. Dikke, hete tranen gleden spontaan over mijn wangen. Ik werd overstelpt door verwarrende, verbaasde gevoelens, ik was gegrepen door zoveel schoonheid, door het volmaakte zelf dat zich zo overweldigend aan mij aanbood.

    Sindsdien heb ik Montserrat Figueras gevolgd. Telkens ze op de radio te horen was, herkende ik moeiteloos haar stem. Ik kocht haar cd’s en één keer kon ik haar bewonderen tijdens een concert in de Begijnhofkerk in Leuven. De laatste jaren kon ik haar ook op tv zien en horen op de muziekzender Mezzo. Enkele dagen geleden nog zat ik aan het scherm gekluisterd bij een solo optreden van haar tijdens een Frans muziekfestival. Dit was pure schoonheid, diepe melancholie, maar berustend, zonder wanhoop.

    De laatste jaren trad ze minder op. Soms zat ze gewoon tussen de orkestleden van Hespérion XXI, zonder zelf te zingen, een vlek dieprode kleur tussen al het zwart, zwijgend enthousiast meelevend met de muziek. Was ze toen al ziek? Ik weet het niet. Maar nu is ze ons ontvallen. Ze was geboren in 1942. Op recente foto’s merk ik nu dat ze al erg getekend was door de haar ziekte, de stralende, verbluffende schoonheid van haar jeugd getekend door aftakeling en pijn.

    Ik bewaar haar beeld en haar stem diep in mijn hart. Zij heeft mij met haar natuurlijke gaven en met haar glorieuze kunst diep geraakt. Door ons zoveel heerlijke muziek te brengen op haar unieke wijze heeft ze ons verwend. Ze heeft ons leven vervuld met een schoonheid die wij niet voor mogelijk hielden en die we als een onverdiend geschenk mochten aanvaarden. Zij heeft ons met algehele overgave getoond tot wat een mens in staat is, wanneer het leven iemand uitverkoren heeft om het beste en het schoonste te belichamen.

    Haar overlijden kwam voor mij totaal onverwacht, ik had er nooit bij stilgestaan dat er ooit een ogenblik zou komen dat Montserrat Figueras er niet meer zou zijn, of dat ze oud en ziek zou zijn. Artiesten zijn onsterfelijk, gevangen in hun moment de gloire als in eeuwig bewarend amber. Mensen sterven.

    Wanneer ik straks uiteindelijk de moed zal kunnen opbrengen om haar stem weer te beluisteren, zal ze terug de trotse Catalaanse schone zijn die me met haar volmaakte stem en haar warme, innemende vrouwelijkheid ontroert zoals enkel zij dat kan.

    Ik ben het leven voor altijd dankbaar voor Montserrat Figueras.

     

     

    PS in de linkermarge heb ik een selectie van opnames van Montserrat Figueras opgenomen, met een directe link naar Amazon.


    Categorie:muziek
    Tags:muziek
    23-11-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dromen, helter skelter

    Droom, dromen: het zijn woorden die een veelheid aan betekenissen dragen. We onderscheiden daarin wat we gemeenlijk dagdromen noemen. Het zijn geen echte dromen, want we slapen niet tijdens het dagdromen. We laten onze gedachten de vrije loop, waarbij ze vaak de meest aantrekkelijke wegen kiezen. We stellen ons voor hoe het zou zijn als bepaalde gunstige of verleidelijke omstandigheden zich zouden voordoen. We vermijden de overduidelijke hinderpalen, we wuiven de evidente onwaarschijnlijkheden weg en laten ons ongeremd en onbeheerst meedrijven op de gouden vleugels van onze stoutste of zoetste dromen.

    Eigenlijk is het vreemd dat we dit zonder aarzelen ook ‘dromen’ noemen. Het is immers een activiteit die zowat in alle opzichten verschilt van het echte dromen. Reeds in de term ‘activiteit’ is het verschil al duidelijk: dagdromen is een bezig-heid van de wakkere of wakende toestand van de mens, het is een bewuste inspanning. We mogen dan al enigszins ‘afwezig’ zijn en onze aandacht voor de omgeving afgeleid of verslapt, in die mate dat we zelfs duidelijke signalen niet meteen opmerken, toch weten we zeer goed dat we niet ingedommeld zijn: onze ogen zijn open en ook onze andere zintuigen zijn alert, we horen en voelen, we ruiken en smaken desgevallend.

    Meteen is het voornaamste verschil met die andere betekenis van dromen al duidelijk: ‘echt’ dromen doen we tijdens het slapen, of dat nu ’s nachts is of overdag. Onze ogen vallen dicht en ons bewustzijn wordt op een of andere manier uitgeschakeld of gereduceerd. Het lijkt enigszins op een comateuze toestand of een algehele verdoving bij een operatie, maar dan een waaruit we vrij gemakkelijk en snel kunnen ontwaken. Onze zintuiglijke waarneming is dan nog veel sterker teruggedrongen dan tijdens het dagdromen. Sommige mensen slapen zo diep, dat je ze behoorlijk hard dooreen moet schudden voor ze wakker worden, of herhaaldelijk en luid aanroepen. Het feit dat onvoorzichtige rokers (en hun onschuldige huisgenoten) in bed sterven, wijst erop dat ons ruikvermogen en onze tastzin tijdens het slapen op een laag pitje staan. Dat is ook zo voor onze smaakzin. We zijn als het ware van de wereld afgesloten, omdat onze zintuigen de prikkels die ze normaal van de buitenwereld krijgen niet verwerken.

    Onze ogen kunnen we sluiten, ook overdag. We knijpen gemakkelijk een oogje dicht voor een of ander, letterlijk of figuurlijk. Bij het slapengaan kunnen we beginnen met de ogen doelbewust te luiken, of we kunnen wachten tot ze vanzelf dichtvallen. Dat gebeurt gemakkelijker in een donkere ruimte, wanneer er ook weinig andere prikkels zijn: eventueel wat zachte muziek, geen lawaai van buiten uit, geen opvallende of hinderlijke geuren, geen overdreven warmte of koude, geen pijn of ongemak. Slapen of inslapen doen we het best als de omgeving neutraal is. Een zacht, warm bed in een vertrouwde, verduisterde, stille, fris ruikende kamer, dat is wat we wensen.

    Een ander element is vermoeidheid. We hebben behoefte aan slaap, maar het grootste gedeelte van onze tijd zijn we wakker. Ook de meest interessante bezigheid en het meest aantrekkelijke gezelschap kunnen ons echter niet wakker houden als we doodmoe zijn. Maar zelfs het meest verleidelijke bed en de liefste bedgenoot kunnen ons niet weerhouden om op te staan eenmaal we goed wakker zijn. De mens heeft in zich een oerritme van waken en slapen, een echte biologische klok. Men noemt dat het circadiaans ritme, van het Latijn circa en dies, ongeveer een dag, het dagritme dus, of het dag-en-nachtritme. Circa of ongeveer, want niet iedereen slaapt even lang en elke mens slaapt niet elke dag op precies dezelfde minuut in, noch worden we altijd op het zelfde uur wakker. Maar statistisch gezien slapen we ongeveer een derde van de vierentwintig uren van een etmaal.

    Tijdens het slapen dromen we. Iedereen droomt. Sommige dromen herinneren we ons als we wakker zijn. Het lijkt wel of die herinnering oppervlakkig of kortstondig of onvast is: als we ’s nachts even wakker worden, is de herinnering levendig, maar als we ’s morgens opstaan, herinneren we ons meestal alleen dat we gedroomd hebben, niet wat we gedroomd hebben, of toch niet met even veel details als we ’s nachts konden onderscheiden. Misschien zijn we tijdens dat nachtelijk ontwaken nog niet echt wakker, zweven we even tussen slaap en bewustzijn, tussen alert zijn en slaperig en hebben we zo halfbewust iets meer toegang tot onze dromen.

    Ons bewustzijn is tijdens de slaap wel sterk verminderd, maar het is niet helemaal uitgeschakeld. Onze hersenen zijn tijdens de slaap misschien minder actief, maar ze werken nog volop: ze houden ons lichaam in leven, onze bloedsomloop, spijsvertering, hormonale huishouding en al wat er nodig is om te overleven. Maar ook de hersenactiviteit die ons wanneer we wakker zijn in staat stelt om te denken (in al zijn vormen), is niet helemaal uitgeschakeld. Het is alsof ons bewustzijn tijdens het slapen vrij spel krijgt, ongehinderd door ons sturend ego en ongestoord door de vele ingewikkelde taken die het tijdens het waken moet vervullen. Het is tijdelijk vrijgesteld van werken, het is met vakantie, het is speeltijd in onze bovenkamer. Al onze herinneringen, al de indrukken die wij een leven lang onverwist hebben opgeslagen, al onze gevoelens, alle emoties mogen nu naar boven komen. Het is alsof de poppen van onze poppenkast, die overdag door onze eigen handen bewogen worden, nu een zelfstandig leven mogen leiden in een ongebreidelde fantasiewereld. In onze dromen kan alles: we vliegen door de lucht, we verplaatsen ons moeiteloos in ruimte en tijd, we verzetten bergen met een vingerknip. Het is de wereld van het sprookje, de sciencefiction, de literatuur, de film, de computerspelletjes. Alles kan. Het is als een surrealistisch verhaal in het ongerijmde.

    Deze laatste uitdrukking vinden we ook in het Engels: without rhyme nor reason. De betekenis is duidelijk: het gaat om iets dat geen zin heeft, noch vanuit poëtisch standpunt, noch vanuit de redelijkheid. Zoals we al herhaaldelijk vastgesteld hebben, is het vrijwel onmogelijk om de oorsprong van dergelijke uitdrukkingen en gezegden te achterhalen. Een eerste spoor vinden we bij John Russell, in The Boke of Nurture, circa 1460:

    As for ryme or reson, ye forewryter was not to blame,
    For as he founde hit afore hym, so wrote he ye same.

    Nicolas Udall, in zijn The first tome or volume of the paraphrase of Erasmus upon the Newe Testament, in 1548, gebruikte voor het eerst de nu meer gebruikelijke negatieve vorm 'rhyme nor reason':

    Seeyng there is nether ryme ne reason in saing ye one eiuill spirite driueth out an other eiuil spirite.

    Maar zoals bij werkelijk ontelbare uitdrukkingen is het meer waarschijnlijk dat de uitdrukking haar huidige bekendheid dankt aan Shakespeare, eerst in Comedy of Errors, 1590:

    Was there ever any man thus beaten out of season,
    When in the why and the wherefore is neither rhyme nor reason?

    Hij gebruikte de wellicht in die tijd reeds staande uitdrukking opnieuw in As You Like It, 1600:

    But are you so much in love as your rhymes speak?
    Neither rhyme nor reason can express how much.

     

    Deze morgen ben ik opgestaan met een houten kop, een fikse kater. Niet van het drinken of drugs, ik houd me ver van beide. Ik weet goed dat ik gedroomd heb, ik herinner me flarden, maar niet het hele verhaal, noch de details. Er zaten heel duidelijke elementen in van gebeurtenissen en personen uit mijn verleden, maar dan in een bevreemdende mengeling, kop over kloten zegt men in Eeklo, halsoverkop, holderdebolder, helter skelter in het Engels, zoals in de song van de Beatles en in de moordzuchtige waanzin van Charles Manson in 1969. Helter skelter is waarschijnlijk niet meer dan een rijmpje zoals holderdebolder en het heeft dezelfde betekenis. Het is ook de benaming voor een ronde, spits oplopende of verjongende toren in een amusementspark, met binnenin een trap om naar boven te klimmen en aan de buitenkant een glijbaan in een spiraal naar beneden.




    Ik voel me een beetje zoals na een dolle roetsj op een eindeloze helter skelter, in de war, verdwaasd. Het is alsof mijn hersenen flink dooreen geschud zijn en hun inhoud hopeloos overhoop gehaald, alsof iemand de encyclopedie in mijn hoofd herschreven heeft without rhyme nor reason, zonder logische volgorde, alsof mijn harde schijf een ferme tik heeft gekregen met een stevige hamer.

    Zo gaat het soms. Wat is de oorzaak? Ik heb er het raden naar. Te zwaar gegeten gisterenavond? Iets dat ik gelezen heb, iets op TV? Een gedachte die opkwam in een telefonisch gesprek met Jacques, mijn Nederlandse mailvriend? Een haperingetje in de miljarden cellen in mijn brein? Ik zal het nooit weten. Het is een ontnuchterende gedachte voor een rationeel mens als ik: There are more things in heaven and earth, Horatio, than are dreamt of in your philosophy (Hamlet). Ik beheers mijn brein niet, het heeft er meer van weg dat mijn brein mij beheerst.

    Door over deze ervaring na te denken en mijn gedachten te formuleren op een manier die ook voor jullie, lieve lezers, begrijpelijk is, hoop ik mijn dierbaar innerlijk evenwicht terug te vinden, steeds in het besef dat wij over onszelf veel minder weten dan we denken.


    Categorie:spreekwoorden
    Tags:etymologie
    21-11-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Liberaal of sociaal?

    Vandaag staan in België, maar ook in alle andere Europese landen en zelfs in de hele wereld, twee ideologieën lijnrecht tegenover elkaar, twee maatschappijvisies. Enerzijds is er het liberale standpunt, anderzijds het socialisme. De discussie is vandaag des te heviger omdat er een niet aflatende economische crisis woedt, die de basis zelf van onze welvaart dreigt te ondergraven.

    Wie van de twee gelijk heeft, is de vraag. Het lijkt immers moeilijk denkbaar dat ze allebei gelijk hebben, zo diametraal tegengesteld zijn hun standpunten en de voorgestelde oplossingen. De liberalen verwijten de socialisten dat ze jarenlang de staatsfinancies hebben laten in het rood gaan om hun kiezers allerlei sociale en financiële voordelen te bieden. De socialisten wijzen naar de financiële crisis en haar economische gevolgen, die niet door hen veroorzaakt zijn, maar door het onrechtvaardig kapitalisme dat enkel de rijken steunt.

    De grondvraag daarbij, los van alle partijpolitiek, is inderdaad ideologisch. Het socialisme gelooft dat de minst begoeden in de maatschappij zich moeten verenigen om hun invloed te laten gelden in de politiek om de rijkdom te verdelen. Het liberalisme gelooft in de individuele vrijheid en het initiatief van elke burger, in zijn eigen kracht om voor zijn rechten op te komen en om zijn eigen welstand te verbeteren.

    De socialisten leggen de macht bij de partij, de vakbond, de mutualiteit, de socialistische verenigingen en uiteindelijk bij de staat, die onder hun leiding alle bezit eerlijk zal verdelen, door iedereen een minimaal menswaardig bestaan te garanderen, maar uiteindelijk door een volledige gelijkheid van alle burgers als ideaal voorop te stellen, los van hun persoonlijke verdiensten, zelfs los elk economisch principe. Elk socialisme is een vermomd communisme.

    Het liberaal principe benadrukt de individuele vrijheid en verantwoordelijkheid. De rol van de staat zien zij als minimaal, niet meer dan de garantie voor de individuele vrijheid van de burgers. De staat moet niet tussenkomen in de economie en mag de rijkdom die de burgers verwerven door hun inzet en talent niet afnemen om die zomaar weg te schenken aan anderen, die er niets voor gedaan hebben. Wanneer iedereen zich inzet voor zichzelf, is er geen staat nodig om voor zijn burgers te zorgen.

    In de ideale liberale staat zijn er geen belastingen en is de economie volledig in privé handen. Het is bijvoorbeeld niet de staat die de wegen aanlegt of het openbaar vervoer organiseert, maar privé ondernemers die dat doen volgens de wetten van de economie, die van winst en verlies.

    Voor de socialist is de heilsstaat pas bereikt als de staat alle macht in handen heeft en als een goede huisvader alle beslissingen neemt. Iedereen werkt voor de staat, er is geen privé bezit meer, geen privileges, iedereen is even rijk, iedereen is fundamenteel gelijk op alle vlakken.

    Stilaan zie je waar de adder in het gras zit.

    In een liberaal systeem is de individuele vrijheid de hoogste waarde. Er is niemand die zijn wil kan opleggen aan iemand anders. Iedereen mag zijn eigen talenten ontwikkelen naar best vermogen, zonder geremd te worden door bevoogding van wie of wat dan ook. Het resultaat is een veelheid van initiatieven in grote verscheidenheid, waarbij mensen samenwerken en met elkaar in concurrentie treden, steeds met de bedoeling om elke inspanning zo goed mogelijk te laten renderen. De kansen zijn er voor iedereen, succes is er voor de meest getalenteerde en de hardst werkende. Er is geen andere ideologie dan die van de vrijheid, die alles mogelijk maakt omdat ze niets verbiedt. De burgers zijn fundamenteel gelijk, omdat ze allen vrij zijn, ondanks hun onderlinge verschillen.

    In het socialistisch model bepaalt de staat wat goed is voor de mens en voor de maatschappij. Er is een staatsideologie, die beslist in alle domeinen van de samenleving. Er is een centrale instelling die alle beslissingen neemt, voor het goed van de burgers. Het is hier dat het schoentje wringt. Het is immers onvermijdelijk, zo leert ons de geschiedenis, dat degenen die deel uitmaken van het centrale gezag, zelfs indien zij aanvankelijk democratisch verkozen zijn, in feite een totaal ondemocratisch bestel organiseren. Elk centraal bestuur is een vorm van dictatuur, ook als het uitgeoefend wordt door de meest welwillende of zelfs meest verstandige mensen.

    Door liberalisme en socialisme extreem voor te stellen, komen de verschillen pas tot uiting. De keuze tussen de twee is uiteindelijk een keuze tussen vrijheid en dictatuur.

    Ik weet het wel, het socialisme is vandaag niet meer zo radicaal als ten tijde van het IJzeren Gordijn en de communistische overheersing van de helft van de wereld. En het liberalisme heeft zich verzoend met veel van de syndicalistische eisen. Maar over de grond van de zaak is er geen twijfel mogelijk: het gaat om vrijheid of dictatuur.

    De nadelen van het socialisme hoeven we nauwelijks te illustreren. Het volstaat te verwijzen naar de landen die nu in zware moeilijkheden zijn: telkens zijn het socialistische regeringen of coalities waarin zij de meerderheid uitmaken, die de desastreuze politiek hebben uitgetekend en uitgevoerd die hun land aan de rand van de afgrond heeft gebracht. Typisch zijn de enorme jarenlange begrotingstekorten door overdreven staatsuitgaven, niet gedekt door belastingen of natuurlijke rijkdommen.

    Wat dan over de nadelen van het liberaal kapitalisme? Zijn zij dan niet verantwoordelijk voor de huidige crisis? Is het niet de graaicultuur van de banken die de wereldeconomie heeft doen wankelen? Ja en neen. Het is ongetwijfeld zo dat er in de financiële instellingen onverantwoorde risico’s genomen zijn en zelfs misdadige praktijken. Maar dat is niet de regel. Geen enkele persoon, geen enkel bedrijf kan zich op termijn handhaven indien het oneerlijk te werk gaat, indien het de elementaire regels van de economie met voeten treedt. Men kan sjoemelen, maar vroeg of laat valt men door de mand. Men kan zich vergissen, maar vergissingen worden meestal zeer duur betaald. Zoals in alle aspecten van de samenleving is de beste langetermijnstrategie gebaseerd op eerlijke ethische beginselen: vrijheid, gelijkheid en solidariteit.

    De financiële instellingen en de andere bedrijven hebben een hoofddoel: succes, dat wil zeggen rendement voor de geleverde arbeid en het geïnvesteerde kapitaal, dat overigens niets anders is dan het resultaat van arbeid. Dit is een principe dat essentieel gezond is, er is niets verkeerds mee, wij beoefenen het allemaal en zonder enige scrupule in al wat we doen. Hoe komt het dan dat het toch verkeerd gegaan is?

    Ik denk dat we het antwoord op die vraag moeten zoeken bij de socialistische ideologie. Onder invloed van het socialisme zijn alle staten ter wereld geëvolueerd tot uiterst machtige instellingen. Wij staan er niet bij stil, wij vinden het evident dat de staat in alles het laatste woord heeft. Maar dat is een flagrante en onvergeeflijke vergissing. Waarom zou dat zo zijn? Waarom zou een individu het niet net zo goed of nog beter kunnen voor hebben dan de staat? Wat is er belangrijker, de staat of het individu?

    Wij hebben gezien wat er gebeurt als de staat belangrijker wordt dan het individu, onder het communisme, het nationaalsocialisme, het fascisme en alle andere dictaturen. Er is geen enkele reden waarom de staat beter of belangrijker zou zijn dan het individu, aangezien de staat steeds geleid wordt door een beperkt aantal individuen met beperkte inzichten (en enorme macht). Maar wij kunnen er niet naast kijken: in de twintigste eeuw heeft overal ter wereld het staatsapparaat de macht overgenomen van de burgers.

    Op die manier is er een mythe ontstaan, die van de onfeilbare staat. De staat heeft altijd gelijk, kan zich niet vergissen, is altijd eerlijk, rechtvaardig, efficiënt enzovoort. Het is een vergoddelijking van de staat, die op absoluut niets gebaseerd is. Kijk maar naar het Sovjetmodel en het nazisme, naar de waanzin van Pol Pot, Iran, Libië, Syrië en de Kim-dynastie, naar Afrikaanse en Zuid-Amerikaanse dictators. De staat kan wel degelijk misdadig zijn en zijn bevolking en die van andere landen stelselmatig terroriseren en zelfs uitroeien.

    Het is de combinatie van deze twee gegevens die tot de huidige crisis heeft geleid.

    De economie is ervan uitgegaan dat de staat het spel eerlijk zou spelen, dat de staatshuishouding eerlijk en ernstig zou gebeuren, dat men de tering naar de nering zou zetten, dat men bij het nemen van de beslissingen zou uitgaan van gezonde principes. Maar dat is niet gebeurd, men heeft vals gespeeld. Men heeft de waarheid verborgen gehouden voor de burgers, men heeft de rekeningen vervalst, men heeft de opstapeling van de schulden verdoezeld en verborgen achter steeds nieuwe leningen en cosmetische maatregelen. Wij herinneren ons allemaal het moment toen men de Belgische schatkist heeft gered door het loon van alle ambtenaren van dit land niet aan het begin van de maand te betalen maar aan het einde, door het loon van december pas in januari uit te betalen. Wij herinneren ons de verkoop van staatsgebouwen, die op dat moment grote sommen opbracht, maar die ons voor de volgende decennia opzadelde met exorbitante huren voor dezelfde gebouwen. Zelfs een kind begrijpt dat je daarmee niets doet aan de economische realiteit, dat dit boekhoudkundige bewerkingen zijn die niets aan de zaak veranderen, die het probleem niet oplossen maar het alleen maar vergroten, omdat de oorzaken niet aangepakt worden, alleen de symptomen.

    De banken en de bedrijven hebben de overheid vertrouwd en dat is een zware vergissing gebleken. Zij hebben hun geld, nee ons geld toevertrouwd aan een stelletje politici die wel democratisch verkozen zijn, maar die volslagen amateurs zijn als het erom gaat om een moderne staat te beheren. Verscheidene democratische landen zijn op dit ogenblik niet alleen blut, dus zonder middelen, maar ze zijn op een misdadige wijze failliet gegaan: ze hebben zoveel geld geleend dat ze het op geen enkele manier nog kunnen terugbetalen. Als jou of mij dat overkomt, dan vliegen we in de bak. Niet zo de politici. Die stemmen gauw een wet zodat hun persoonlijke immuniteit veilig wordt gesteld en ze gaan gewoon door met hun desastreuze praktijken. Geen van hen durft het aan om de waarheid te zeggen en orde op zaken te brengen. De staat is een onbetrouwbare handelspartner gebleken.

    De banken hadden dat moeten voorzien, zegt men nu, maar dat lijkt me oneerlijk. Vaak zijn de banken door de staat gedwongen om leningen toe te staan, of heeft de staat hen verleid met staatswaarborgen die achteraf waardeloos bleken te zijn.

    Hier ligt een les voor ons allemaal: de staat moet zich niet inlaten met de economie, moet zich beperken tot het garanderen van de rechtsstaat, waarin burgers veilig kunnen opereren en desgevallend bij een onpartijdige justitie terecht kunnen om hun onderlinge conflicten op te lossen. Geen totalitaire regimes dus, geen staatsideologie, geen socialisme. Om het even waar het socialisme aan de macht is geraakt, is er een fataal virus binnengedrongen in de samenleving, waarbij de vrijheid en de verantwoordelijkheid van elke burger ondergeschikt gemaakt is aan de staat. Maar geen enkele staat is bij machte gebleken om van bovenaf voor de welvaart van zijn bevolking in te staan, in tegendeel. Socialisme heeft overal geleid tot armoede, onrecht, geweld, extreme ongelijkheid, economisch debacle.

    Elke mens moet zelf ijveren voor zijn geluk, niets of niemand kan dat voor hem of haar doen. Wij moeten op onszelf vertrouwen. Indien we dat niet doen, op wie of wat zouden we dan wel vertrouwen?

    Wij maken hier in België nu al jaren een crisis van het politiek bestel mee. De staatsstructuur kraakt, België barst. Men buigt moeizaam maar onvermijdelijk voor de realiteit van twee autonome gemeenschappen in dit land, maar men aarzelt om dat in wetten om te zetten die zowel de onafhankelijkheid als de samenwerking tussen de gemeenschappen regelen. In Wallonië is er een overgrote meerderheid die kiest voor een socialistisch model. In Vlaanderen is de liberaal denkende meerderheid ten minste even groot. In Brussel is er een sociale en economische chaos van staatarme immigranten, asielzoekers en sans-papiers vierdewereldburgers, steenrijke industriëlen, fiscale vluchtelingen en zwaar overbetaalde Europese ambtenaren en een dagelijkse toevloed van vooral Vlaamse pendelaars.

    Vandaag onderhandelt men tegen alle beter weten in verder over een regering voor het hele land, terwijl men zou moeten praten over de toekomst van de beide regio’s, elk volgens de eigen vrije keuzes. Vlaanderen kan zich onmogelijk verzoenen met de ideologische keuzes die noodzakelijk zijn om in Franstalig België de verkiezingen te winnen. De Franstalige linkse partijen ervaren de eisen van de Vlaamse partijen als een belediging voor hun levenswijze. En toch hoopt men een regering te vormen die wetten goedkeurt die gelden voor Vlamingen en Walen en Brusselaars en enkele duizenden Duitstalige gijzelaars van oorlogen en vredesakkoorden uit de vorige eeuw.

    In Vlaanderen beseft de meerderheid van de bevolking dat wij ons lot in eigen handen moeten nemen, dat wij niet naar de staat moeten kijken voor ons persoonlijk geluk. In Wallonië is men daar nog niet aan toe, omdat men kan rekenen op een centraal bestel dat onder het mom van sociale rechtvaardigheid de vruchten van de arbeid van Vlaanderen massaal overhevelt naar het Waalse cliëntelisme. De Franstaligen willen kost wat kost de centrale en socialistische staat als melkkoe behouden, Vlaanderen wil ervan af, zoals het ook af wil van de onverbeterlijke sociale parasieten die een socialistisch staatsbestel onveranderlijk met zich meebrengt.

    De Vlaamse liberaal-democraten en christendemocraten hebben de Vlaamse liberale democraten van de N-VA gedumpt om met de Franstalige linksen scheep te gaan in een regering waarin de 2/3 meerderheid van België een minderheidspositie inneemt. Ze willen een regering vormen die steunt op een meerderheid waarin de Franstaligen meer vertegenwoordigers in het parlement hebben dan de Vlamingen. Zover is het gekomen met de Belgische democratie. Ik hoop van ganser harte dat deze infame onderhandelingen na meer dan vijfhonderd dagen spectaculair mislukken. Bah!

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    17-11-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Veilig beleggen

    Dat het niet goed gaat in de financiële wereld, dat hoef ik je niet te vertellen. Enkele dagen geleden probeerde ik al een tipje van de sluier op te lichten (het gebruik van dit werkwoord is louter toevallig…) die over de banken en hun activiteiten hangt, toen ik het had over short gaan.

    Vandaag vraag ik me af of ons spaargeld wel veilig is. De aanleiding daarvoor is de spectaculaire teloorgang van de financiële afdeling van de christelijke zuil: eerst Dexia en nu ook ARCO. Jarenlang heb ik daar al mijn spaarcenten naartoe gedragen en ook enkele Arcopar-aandelen gekocht om te kunnen genieten van de al bij al beperkte extralegale voordelen. Ter gelegenheid van mijn echtscheiding, meer dan tien jaar geleden, heb ik dat gedeelte van de christelijke zuil verlaten, zoals ik hier beschreef.

    Alle instanties haasten zich nu om te zeggen dat ons spaargeld veilig is. Ook bij het debacle van Fortis en Dexia is geen enkele spaarder zijn geld kwijt geraakt. Er is een staatsgarantie per spaarboekje en per (spaar)verzekering van telkens 100.000 euro. Maar hoe realistisch is dat?




    Ik ben geen specialist ter zake, maar een snelle google leert me dat de Belgische particuliere activa ongeveer 922.000 miljoen euro bedragen. Dat is 922 miljard euro, bijna een biljoen. Als ik het goed begrijp, zijn dat de spaarcenten, onder een of andere vorm, van alle Belgen. Ik weet niet of die allemaal onder de garantieregel van 100.000 euro vallen, maar ik neem aan dat dit voor het grootste gedeelte zo is.

    Stel nu dat enkele grote banken failliet gaan, zoals bijna het geval was in 2008. Dat wil zeggen dat ze het geld niet meer hebben om iedereen zijn spaarcenten terug te betalen en dat de staatsgarantie dus speelt. Het gaat dan om enorme bedragen: zelfs als het maar om een tiende van al het geld gaat, is dat nog bijna honderd miljard euro!

    Maar de staat is zelf eigenlijk failliet: wij hebben een constant begrotingstekort en een opgebouwde staatsschuld van 340 miljard euro. De staat heeft dus helemaal de middelen niet om de garanties waar te maken die hij op zich heeft genomen. De staat is blut.

    Zelfs als ze niet failliet gaan, zijn de banken op geen enkel ogenblik bij machte om iedereen zijn spaargeld terug te geven. Dat kan ook niet: zij investeren ons spaargeld, zodat het opbrengt voor de bank en voor ons. Ze geven het dus aan iemand anders als een lening en krijgen daarvoor een interest, waarvan ze een deel aan ons geven, als interest op onze spaarcenten. Een bank heeft slechts een fractie van het geld in huis dat wij erin gestoken hebben, niet meer dan tien procent of zo.

    Ik wil je niet ongerust maken, maar het is toch wel goed dat we af en toe eens bedenken dat het allemaal draait om vertrouwen. Als wij er gerust in zijn en niet allemaal samen in paniek naar de banken lopen om onze spaarcenten af te halen, zoals in 1930 gebeurde in Amerika, dan is er niets aan de hand. De banken beleggen onze spaarcenten en wij krijgen een rente en we kunnen op onze beide oren slapen.

    Net zo voor de staatsgarantie: de staat bevestigt en herhaalt voortdurend: uw geld is veilig, tot 100.000 euro per spaarboekje en je kan verscheidene spaarboekjes hebben, soms zelfs binnen dezelfde bank. Voorwaarde is echter dat de staat die garantie nooit moet waar maken, want dat kan de staat echt niet, helemaal niet, absoluut niet, langs geen kanten. Daarom kan de staat ook geen banken laten failliet gaan, desnoods koopt de staat gewoon de bank of neemt een groot aantal van de aandelen over, zodat de staatsgarantie niet moet uitbetaald worden.

    Je begrijpt het: het is een kwestie van vertrouwen. Je spaarcenten zitten niet in een kluis bij de bank of bij de Nationale Bank, ze zijn belegd, ze circuleren. Ook zo voor het geld van de staat: de staat heeft geen geld, alleen maar schulden; de begroting dient enkel om de rente op de oude schulden en op het begrotingstekort te betalen.




    Geld is geen goud, het ligt niet ergens opgestapeld, het moet rollen, het moet werken. Geld is virtueel, het zijn bedragen op rekeningen en in statistieken, het is niet reëel aanwezig zoals in jouw portemonnee en zelfs die bankbiljetten zijn zelfs niet zoveel waard als het papier waarop ze gedrukt zijn. De waarde van geld is een afspraak, een fictie die werkt zolang we erin geloven. Denk aan je eigen bankrekening: het bedrag dat erop staat, zelfs op je lopende rekening, dat is er niet echt, het is maar een cijfer op papier of op een computerscherm. Het bestaat maar zolang je het niet opvraagt, zolang we het niet allemaal tegelijk opvragen. Onze wereld hangt aaneen met haken en ogen, met geld dat we sparen, op de bank zetten, die het uitleent, zodat het kan uitgegeven worden en er interest op betaald wordt enzovoort.

    Er zijn mensen die geen enkele lening hebben lopen. Ze hebben geen schulden. Ze komen toe met hun inkomsten om hun uitgaven te betalen en hebben nauwelijks genoeg overschot om een klein spaarpotje aan te leggen, een appeltje voor de dorst. Maar er zijn ook anderen, die een enorme schuldenlast torsen. Ze lenen voor alles: een eigen huis met alles erop en eraan, een auto, vakanties, zelfs voor hun dagelijkse uitgaven. Zo kunnen ze zich van alles permitteren, zonder dat ze daarvoor het kapitaal hebben. Ze betalen immers niet het volledig bedrag, maar enkel de interest op dat bedrag.

    Zie je het verschil?

    In het ene geval beschikt iemand over het kapitaal van zijn of haar inkomsten, stel 2000 euro per maand, waarmee je dus van alles kan kopen, maar in beperkte mate. Voor grote uitgaven, zoals een nieuwe auto, moet je jaren sparen. Dergelijke mensen hebben zelden iets tekort, maar ze leiden ook geen opvallend bestaan.

    In het andere geval heb je 2000 euro om leningen af te betalen. Stel dat je daarvoor 5% interest moet betalen. Voor €100 is dat dus €5. Met elke euro kan je dus 20 euro lenen. Met je 2000 euro kan je dus 40.000 euro lenen! Dat is wat heel wat huishoudens doen: ze lenen zoveel ze kunnen afbetalen en vergroten zo hun concrete rijkdom, hier en nu.

    Zie je ook de fout in die redenering?

    Als je een lening aangaat, dan moet je niet alleen de interest betalen, maar uiteindelijk ook de lening terugbetalen, zodat anderen dat geld kunnen gebruiken. Je leent bijvoorbeeld 100.000 euro om een flatje te kopen. Je betaalt dan over een periode van zeg maar 25 jaar maandelijks een interest en een gedeelte van het kapitaal terug, zodat na die 25 jaar het flatje helemaal van jou is. En gedurende al die tijd hoef je geen huishuur te betalen. Zo gaat het met alle leningen.

    Stel dat je leent om een dure auto te kopen. Je betaalt bijvoorbeeld op tien jaar af, de interest en het kapitaal. In feite kost je auto je dan veel meer dan als je hem cash zou kopen: de interest komt erbij, gedurende tien jaar. Als die interest 10% zou zijn, zou dat betekenen dat je voor je auto twee keer zoveel betaalt als dat je hem cash zou kopen. Zie je ‘t verschil?

    Iets anders is een ondernemer. Die koopt bijvoorbeeld een vrachtwagen aan en leent daarvoor geld aan 10%. Maar hij gebruikt die vrachtwagen om stookolie te vervoeren en maakt daarmee winst, zeg maar 15% van de aankoop van de vrachtwagen. Hij houdt dus 5% over als winst.

    Steeds meer gezinnen lenen zonder na te denken. Als ze hun leningen niet meer kunnen afbetalen, dan lenen ze om hun leningen te betalen. Ze laten zich verleiden tot aankopen die ze onmogelijk kunnen afbetalen met hun inkomsten. Ze lenen voor zaken die niets opbrengen, die zelfs geld kosten, zoals een auto, of die meteen op zijn, zoals een vakantie. Leven op krediet is a way of life voor veel mensen, maar het gaat ook vaak fout.

    Stel: je koopt voor zoonlief een blits wagentje voor zijn achttiende verjaardag, of omdat hij geslaagd is in zijn eerste jaar aan de unief. Maar de eerste week al rijdt hij dronken tegen een boom. Weg auto, maar niet weg lening: alles moet verder afbetaald worden, ook al is de wagen weg.

    Of je leent een fiks bedrag voor een mooi huis met tuin en zwembad, met een langlopende lening. De afbetaling doe je met je royale inkomsten als goedopgeleide en gezonde tweeverdieners, maar o wee: de ene verliest zijn baan wegens de crisis en de andere belandt in een diepe depressie…

    Laten we besluiten.

    Een gezonde economie draait op sparen en lenen, daar is niets mis mee. De banken nemen noodzakelijk risico’s: er zullen altijd leningen zijn die niet terugbetaald worden, dat kan niet anders, dus dat risico wordt mee verrekend in de interesten, zo gek zijn ze nu ook weer niet (hoop ik). De verbruiker kan inderdaad zijn voordeel doen met leningen aan te gaan: een eigen huis is een uitstekende belegging voor de toekomst en je hebt er het onmiddellijk genot van.

    Het gaat maar fout als er overdreven wordt. Als de gebruikers meer ontlenen dan zij kunnen afbetalen, als de bank leningen toestaat die onverantwoord zijn, meer risico neemt dan goed is. Het is dus een kwestie van vertrouwen, namelijk dat de ontlener zijn schulden afbetaalt en dat de spaarder kan rekenen op een interest en op het vrijwaren van zijn of haar kapitaal. Het komt erop aan dat iedereen zijn eigen zaken goed beheert: de verbruiker, de bank, de staat. Iedereen moet handelen en bon père de famille, als een goede huisvader en –moeder.

    Als het ergens verkeerd loopt, dan is het omdat iemand dat niet gedaan heeft. Als dat op kleine schaal gebeurt, dan is er nog niets aan de hand, het systeem kan tegen een stootje. Als het echter massaal gebeurt, als het een gewoonte wordt, a way of life, dan is er something rotten in the state of (in te vullen naar believen). Zonder goed beheer kan het hele kaartenhuisje instorten.

    Helaas is het dan steeds de werkende mens die de rekening kan en dus moet betalen. Alleen de belastingbetaler kan zonder enige moeite aangesproken worden, alleen wij kunnen ons niet verdedigen, alleen wij zijn de gewillige of machteloze slachtoffers van de grootheidswaan van de anderen.

    Zijn er dan geen absoluut veilige beleggingen? Toch: je geld in een bankkluis stoppen, de kans dat het daar gestolen wordt is gering. Maar dat is geen belegging, in tijden van inflatie verliest het jaarlijks aan waarde. Het geld dat oma twintig jaar geleden in een sok onder haar matras stopte, is nu maar half zoveel meer waard.

    Dus zelfs als je gewoon maar de waarde van je geld wil veilig stellen, voor jezelf of voor je kinderen, dan moet je ermee naar de bank. Dat wil zeggen dat je aangewezen bent, zoals bij alles wat we doen, op anderen. Zijn die te vertrouwen? Aan je eigen ken je de andere, zeggen ze bij ons. De meeste mensen zijn net zo goed en zo kwaad te vertrouwen als jijzelf.

    Ik geef je nog gratis deze gouden regel mee, die niet gesteund is op enige economische kennis of financieel inzicht, maar op vijfenveertig jaar ervaring: als een bankier beter gekleed is dan jij of slechter verzorgd, draai je dan om en zoek er een andere.

     

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Wees volmaakt zoals uw hemelse vader
  • Paul Claes Odyssee 2.0
  • Griekse tragedies: Sofokles
  • Thomas a Kempis, de Navolging van Christus
  • De Griekse bronnen van de Verlichting
  • Islam en christendom
  • Darwin, creationisme, intelligent design
  • Satan
  • Humanisme
  • Godsdienstvrijheid
  • Ethiek en humanisme
  • De vos en de egel
  • Perfide
  • Godsdienst na de dood van God?
  • Sceptisch
  • incest
  • Catechismus
  • Filosofen te koop
  • Democratie
  • De uitzondering en de regel
  • Etiketten
  • Extreemrechts
  • Waarheid en verzinsel
  • Over geloof en psychologie (recensie)
  • De misdadige geschiedenis van de Kerk
  • Judith Butler, Wie is er bang voor Gender? (recensie)
  • Erwten en kikkers
  • David Hume
  • Denken en geloven in de oudheid (recensie)
  • Kinderspel?
  • Over grenzen, Mark Elchardus
  • Robot
  • Vooruitgangsgeloof
  • Het kan me niet schelen!
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!