mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
16-01-2012
In de wolken
Clouds
Strauss Van
Nevel Kuijken Callas
Schubert
Verdi Haydn Sjostakovitsj
Wagner Bach
Puccini Figueras
Scarlatti Bruckner
Haendel Rostropovitsj
McBain
Nabokov Dawkins Trevor
Mehta Updike
Tolkien Dennett
Le Carré De Vries Spinoza Pinker
Burgess James Damasio Pritchett
Linguist Polyglot
Humanist
Etymoloog
Atheïst Evolutionist
Flamingant altegader
Blogger
Internaut Klokkenman
Keukenprins
E-reader Beeldjesfan
Zesenzestig
Mijn Vader
Dirk Dhuyvetters,
16 januari 2012
Categorie:poëzie Tags:poëzie
12-01-2012
De zin van ons bestaan
Heeft het
leven zin?
De
menselijke zingeving kan zich niet beperken tot het afzonderlijke domein van de
godsdienst, zoals men wel eens stelt. Men zegt wel eens dat de positieve
wetenschappen ons alles of toch veel kunnen leren over de wereld, maar dat ze
ons niets kunnen vertellen over de zin van ons bestaan. Dat is een domein dat
voorbehouden is aan de godsdienst. Ik ben het daarmee helemaal niet eens.
De zin van
ons bestaan kan om mee te beginnen niet in tegenspraak zijn met de resultaten
van de wetenschap. Een pia fraus, een
vrome leugen kan nooit tot een volwaardig en zinvol menselijk leven leiden,
zoals drugs mensen nooit echt gelukkig kunnen maken. Een godsdienst die zijn
gelovigen dingen voorhoudt die materieel onmogelijk zijn, liegt hen wat voor en
dat kan nooit heilzaam zijn, dat leidt onvermijdelijk tot schizofrenie of
geloofsafval. Welnu, de basisgegevens van het christendom zijn op geen enkele
manier te verzoenen met de wetenschap: God, Vader, Zoon en Geest; de verrijzenis
van Jezus; het hiernamaals, hemel en hel; de Voorzienigheid en de daadwerkelijke
ingreep van God in de wereld.
Het valt
niet te ontkennen dat godsdienst en wetenschap niet in tegenspraak kunnen zijn.
Godsdienst kan in zijn eigen discours geen stellingen innemen die onverenigbaar
zijn met de positieve wetenschappen, noch realiteiten claimen die de wetenschap
te buiten of te boven gaan. Je kan niet in de week doen alsof er helemaal geen
god is, en op zondag naar de mis gaan. Als er een God is, dan is dat een
realiteit die je hele leven doordringt. Als er in je dagelijkse leven geen god
is, dan is die er ook niet op zondag.
Er is helemaal
geen scherpe scheiding tussen positieve wetenschappen en de rest van het
menselijk denken. In de wiskunde is het logisch denken rechtlijnig omdat de
fysische realiteit dat ook is. In het domein van het levende is dat veel minder
duidelijk en wanneer we het over de mensheid hebben of over de individuele
mens, dan is dat nog ingewikkelder.
Het is
echter niet omdat het leven ingewikkeld is, dat het zou ontsnappen aan de
wetenschap. Het leven is gebed in de fysische realiteit, kan daaraan niet
ontsnappen. Het is alleen zo dat de toepassing van de wetmatigheden van de
natuur bij levende wezens zo complex zijn, dat ze in de praktijk niet in zuiver
wiskundige termen te vatten zijn. Men kan geen voorspellingen maken over
levende wezens zoals we dat kunnen doen voor dode materie. De reden daarvoor is
niet dat levende wezens een andere logica zouden volgen, maar dat de streng
wetenschappelijke uitleg (voorlopig, misschien) niet helemaal haalbaar is.
Daarom hebben wij andere benaderingen van de mensheid en haar wereld, die op
een meer speculatieve manier te werk gaan. Daarbij blijft het evenwel steeds zo
dat die andere wetenschappen niet in tegenspraak mogen zijn met de harde
wetenschappen of veronderstellingen maken die in essentie niet in
overeenstemming zijn met die wetenschappen.
In die zin
zijn bijvoorbeeld ook de benaderingen van Freud op zich verdacht. Zonder enige grond
in de realiteit poneert hij het bestaan van structuren en psychische entiteiten
zoals het onderbewuste, de libido enzovoort. Het zijn louter denkbeelden,
constructies van zijn en onze geest, waarvoor geen experimentele bewijzen
voorhanden zijn. Dat leidt tot een onterechte scheiding van twee werelden, een
van de geest en een van de materie, terwijl die twee bij levende wezens nooit
kunnen of mogen gescheiden worden.
Wij mogen
nooit ofte nimmer uit het oog verliezen dat wij materie zijn, gegroeid uit het
nietigste beginsel en dat onze spectaculaire evolutie tot wat de mens nu is,
geen reden is om dat wezen te verheffen boven de materie in een wereld van het
louter psychische. Ook het psychische is volledig onderworpen aan de wetten van
het fysische; het is alleen de inhoud
van het denken en voelen, de betekenis
die eraan ontsnapt, omdat die betekenis als gedachte, zowel voor wie ze denkt als
wie ze ontvangt en op zijn of haar beurt opnieuw denkt, op zich geen fysische
eigenschappen heeft, of toch geen die we nu nuttig kunnen omschrijven. Maar een
gedachte is onmogelijk zonder een fysische onderbouw.
De relatie
tussen die fysische structuur, voornamelijk geconcentreerd in de zintuigen en de
hersenen enerzijds en de zuivere gedachte als betekenisinhoud is een crux, het
is een probleem voor ons denken. Men zegt wel eens dat wij met ons verstand alles
kunnen begrijpen, behalve ons verstand. Denken over denken lijkt een vicieuze
cirkel. Wij weten nog niet precies hoe dat in zijn werk gaat, denken. Het is
duidelijk dat de twee onafscheidelijk zijn, denken is niet mogelijk zonder
hersenen en wellicht moordend zonder zintuigen; hersenen die niet denken zijn
geen hersenen in de ware zin van het woord, ze zijn dood. Een mens zonder enigszins
bruikbare hersenen is niet levensvatbaar, men noemt dat niet zonder reden een
plant.
De wereld
van het geestelijke, van het denken bestaat dus inderdaad, maar enkel als een
aspect, een activiteit, een product van het fysische. Het is van alle levende
wezens in de hoogste mate aanwezig in de mens, die niet toevallig ook over de
beste en relatief grootste hersenen beschikt. Dat neemt niet weg dat wij mensen
niets anders zijn dan een diersoort zoals al de andere, ontstaan op dezelfde
manier en met geen hogere roeping dan dat: de korte tijd dat wij hier op aarde
zijn zo goed mogelijk doorbrengen en bijdragen tot het voortbestaan en het welzijn
van onze soort. Wij verschillen daarin niet van de andere levende wezens, de dieren,
de virussen, de bacteriën Onze hoger ontwikkelde hersenen zijn slechts een
hulpmiddel om dat doel te bereiken. Het geestelijke is dus geen doel op zich,
maar een middel om goed te leven, zoals de neus van de vos, het geheugen van de
olifant, de handigheid van de kat, de vleugels van de mus, de snavel van de
vink.
Dat is de
enige zin van het leven: leven. En als we dan toch leven, er dan ook het beste
van maken voor onszelf. Uit de praktijk en uit de geschiedenis blijkt dat we
niet beter voor onszelf kunnen zorgen dan door samen te werken met de anderen. En
door ons verstand te gebruiken. Dat geeft ons de beste kansen. Zo simpel is het
altijd geweest, zo simpel blijft het. De rest is bijzaak
Categorie:levensbeschouwing Tags:wetenschap
10-01-2012
Vrijheid van gedachte, vrijheid van godsdienst
Als
gepensioneerd personeelslid van de Leuvense universiteit geniet ik het
voorrecht de bibliotheken vrijelijk te mogen bezoeken en de catalogus online te
kunnen raadplegen. Je kan de werken die je zo vindt, opnemen in een lijst, mijn
collectie, die je dan kan gebruiken om de boeken zelf op te zoeken en
desgewenst te ontlenen.
Reeds enige
tijd prijkte in mijn collectie een boekje dat me wel aansprak: Jonathan Israel, Gedachtevrijheid versus godsdienstvrijheid. Een dilemma van de
Verlichting, met essays van Inger Leemans, Siep Stuurman en Marin
Terpstra, uitg. Damon-Budel, 2007, 99 blz. Ik vrees dat het niet meer nieuw te
vinden is; de prijzen voor een tweedehands exemplaar lopen uiteen van een
redelijke 10 euro tot een wel zeer ontradende 54 euro.
Bij mijn
jongste bezoek aan de uitstekende bibliotheek van het Leuvense Hoger Instituut
Wijsbegeerte, waar ik bijna vijftig jaar geleden op de schoolbanken zat, bracht
ik (onder meer) het bewuste boekje mee en ik las het tussendoor. Het is een vreemde
verzameling van bijdragen rond de Thomas More-lezing die Jonathan Israel in
2006 hield aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Het begint met een inleiding
over de figuur van Jonathan Israel en zijn merkwaardig succes in Nederland. Dan
volgt de tekst van zijn lezing, waarin hij op zijn bekende magistrale manier de
kernideeën van de Verlichting en de belangrijke rol daarin van Spinoza en de Nederlandse
vroege Verlichtingsdenkers beschrijft en toelicht. Vervolgens is er de uitgeschreven
tekst van het interview en de vragen uit het publiek na de lezing. Daarna komen
er twee essays, die een soort van antwoord proberen bieden op wat professor
Israel in zijn lezing en in de (toen) twee al verschenen delen van zijn
Verlichtingstrilogie naar voren brengt.
De zin van
een dergelijk amalgaam ontgaat me. Misschien vond men de lezing alleen, een
twintigtal paginas, te weinig om in druk te geven. Naar mijn aanvoelen had men
dat toch maar beter gedaan. De inleiding is leuk maar niet meer dan dat en het
interview is weinig verhelderend en dus even overbodig. Over de twee
aanvullende essays wil ik kort zijn. Indien ze al op eigen merites een weg
zouden gevonden hebben naar een of ander filosofisch vaktijdschrift, dan vallen
ze hier helaas opvallend uit de toon in het gezelschap van zelfs een
gelegenheidstoespraak van Jonathan Israel. De helderheid van betoog die de
Meester hier ten toon spreidt staat in schril contrast met de (ver) gezochte gedachtekronkels
van de beide respondenten.
Het
onderwerp is nochtans interessant genoeg. Het is een thema waarmee wij vandaag
nog steeds niet in het reine zijn. Verlichte denkers waren en zijn ervan
overtuigd dat indien iedereen zou denken en handelen volgens de beginselen van
de Verlichting, de wereld een betere plaats zou worden. Zij menen tevens dat die
andere ideologie, de godsdienstige, niet tot hetzelfde resultaat kan leiden,
omdat ze berust op verzinsels, op een wereldbeeld dat niet rationeel kan
verantwoord worden. Nochtans erkent elk Verlicht denker die zichzelf
respecteert dat wij niet anders kunnen dan tolerant zijn, ook tegenover de
godsdienstige ideologie en zelfs wanneer die godsdiensten notoir intolerant
zijn, niet het minst tegenover het atheïstische Verlichtingsdenken.
Vanuit onze verlichte
principes moeten wij dus een volstrekte intellectuele verdraagzaamheid onderhouden
tegenover mensen die ons feitelijk het liefst de mond willen snoeren en zelfs uitroeien
en dat ook geprobeerd en gedaan hebben. Wij moeten dus wetens en willens
datgene dulden waarmee we het zelf het meest oneens zijn. Wij respecteren een
volledige godsdienstvrijheid uit hoofde van de absolute vrijheid van denken die
wij voorstaan, terwijl de godsdienst die vrijheid van denken even absoluut
ontkent en de godsdienstvrijheid beperkt tot de eigen strekking, met
uitsluiting van alle andere ideeën.
Dat is de
situatie waarin Spinoza zich bevond in de tweede helft van de zeventiende eeuw,
maar het is ook even goed vandaag het geval. Wij worden geconfronteerd met
christelijk en moslimfundamentalisme en met extreme religieuze
onverdraagzaamheid, onderling zowel als tegenover het atheïsme. Moslims zowel
als christenen zweren bij het creationisme en Intelligent Design. Godsdiensten eisen
het recht op om de maatschappij in te richten volgens hun opvattingen,
bijvoorbeeld de Sharia als burgerlijke strafwet en het onderwijs volgens
christelijke of islamprincipes.
Als
weldenkende burgers kunnen we niet anders dan geschokt zijn door deze
godsdienstwaan, net zoals Spinoza gechoqueerd was door de religieuze houdingen,
uitspattingen en aberraties van zijn tijd. Maar als verdraagzame mensen moeten
we aanvaarden dat andere mensen anders denken dan wij. Dat is niet gemakkelijk.
Want onze overtuiging dat de anderen ongelijk hebben is onvermijdelijk een niet
aflatende uitnodiging om daar iets aan te doen. Dat was althans het aanvoelen
van Spinoza en het is ook wat ik denk; anders had Spinoza zijn boeken niet
geschreven, anders zou ik op mijn meer bescheiden manier niet voortdurend het
Verlichte standpunt verdedigen en het godsdienstige aanvallen en weerleggen.
Bij Jonathan
Israel is het duidelijk: hij is niet alleen een historicus, meer bepaald iemand
die de Ideeëngeschiedenis beoefent en een (geschiedenis-)filosoof, hij is ook
een activist: hij wil dat de Verlichtingsideeën van Vrijheid, Gelijkheid en
Solidariteit zegevieren, omdat het de enige manier is om tot een betere wereld
te komen. Hij is daarover ontroerend duidelijk en expliciet, er is bij hem geen
zweem van twijfel over zijn engagement. Hij bepleit zijn zaak met verve en met
het heilig vuur van zijn overtuiging. Hij weet wat goed is en wat kwaad en hij
weet wat ons te doen staat.
Dat kan men
niet zeggen van de beide respondenten. Zo las ik bij Terpstra (p. 89) deze voor
mij zonder meer verbijsterende zin: Waarom zou bijvoorbeeld het verlangen van
iemand naar de zekerheid van een autoritaire godsdienst moeten wijken voor het
verlangen van iemand naar een gezond, welvarend en lang leven? Ik had nooit
gedacht zoiets ontstellend te moeten lezen bij een filosoof, en dan nog als een
kritiek op Spinoza Als academische filosofie dat al niet meer inziet, namelijk
dat er zeer goede redenen zijn om het verlangen naar een menswaardig bestaan
een hogere waarde toe te kennen dan het verlangen om door een godsdienst allerlei
waanideeën voorgeschoteld te krijgen, dan moeten we er maar me ophouden, meen
ik en die mensen niet meer betalen om dergelijke onzin uit te kramen.
Men moet
verdraagzaamheid inderdaad niet verwarren met intellectuele lafheid. Het is
ongetwijfeld zo dat wij aan de anderen zonder meer dezelfde vrijheid van
gedachte moeten toekennen die wij zelf opeisen, ook als zij dat bepaald niet
doen. Maar dat betekent niet dat wij blind moeten zijn voor de onwaarheid van
die andere gedachten en van het onheil dat zij veroorzaken.
Laat ons
concreet zijn. Toen het Nazisme opkwam, was het voor de meeste waarnemers
duidelijk dat dit een gevaarlijke ideologie was, omdat zij de democratische
principes met voeten trad. Men kan toch in eer en geweten niet stellen en
volhouden dat men zich toen moest onthouden van alle kritiek op het Nazisme,
omdat iedereen nu eenmaal het recht heeft om te denken wat men wil? Het
katholicisme heeft zich, dat staat nu wel historisch vast, altijd en overal schuldig
gemaakt aan verregaand seksueel misbruik van machteloze slachtoffers. Moeten we
dat, zoals de katholieke kerk, dan maar met de mantel der liefde bedekken,
omdat mensen nu eenmaal vrij zijn om te denken wat ze willen?
Wanneer
iemand ervan overtuigd is dat zijn medemens lijdt aan waanideeën, is het niet
alleen een spontane reactie maar zelfs onze hoogste medemenselijke plicht om
hen daarop te wijzen. Dat kan op een beschaafde manier, maar soms is het ook nodig
om harde woorden te spreken. Wat we echter vooral niet moeten doen, dat is
mensen verbieden om te denken, te schrijven en te spreken. Als pedofielen of
racisten opkomen voor hun zaak, dan moet dat kunnen. Het zou verkeerd zijn om
hen dat recht op vrije meningsuiting te ontzeggen. Maar daartegenover staat dat
het onze verdomde plicht is om op hun opinie te reageren en te wijzen op de
gevaren voor de maatschappij van wat zij voorhouden.
De vrijheid
van gedachte en van meningsuiting betekent helemaal niet dat alle gedachten
evenwaardig zijn, dat heeft er niets mee te maken: alle gedachten, ook de meest
idiote of bedreigende, mogen geventileerd worden. De vrijheid van meningsuiting
heeft niets van doen met het oordeel dat men over die mening kan hebben. Het is
precies in de confrontatie van al de menigvuldige en uiteenlopende en zelfs
bizarre ideeën dat wij mensen tot een beter begrip van onszelf komen en zo
bijdragen tot een betere wereld voor iedereen.
Wij moeten
de dingen steeds zien in het perspectief van onze samenleving. Vrije
meningsuiting is een heilig principe, omdat het tegenovergestelde ervan steeds
leidt tot onvrijheid, onderdrukking en machtswellust. Maar gevaarlijke ideeën
zijn eveneens een bedreiging voor onze samenleving en als dusdanig moeten ze niet
verboden, maar ontmaskerd en bestreden worden. In die zin ben ik een
tegenstander van het wettelijk verbod op negationisme, op het ontkennen van de
misdaden van het Nazisme, hoe vreselijk ik het ook vind dat iemand zoiets kan zeggen
of schrijven. Maar moeten we dan alles verbieden? Wat met andere misdaden tegen
de mensheid zoals die van allerlei communistische en kapitalistische regimes, de
uitroeiing van de Armeniërs door de Turken, de Killing Fields enzovoort? We
kunnen en mogen niet alle waanideeën verbieden. Maar we moeten ze wel
bestrijden!
Geef mij dus
maar de heerlijk duidelijke en helder verwoorde standpunten van zowel Spinoza
als Jonathan Israel en bespaar me de duizend verwarrende en verwarde kwalificaties
die sommige beroepsfilosofen aan hun stellingen en teksten menen te moeten
toevoegen. Ook zij hebben recht op hun mening, maar als ik mag kiezen
Dat ik
atheïst ben, dat is geweten. Dat ik antiklerikaal ben, eveneens. Voor mij, hier
in ons land, in het landelijke Werchter, in mijn omgeving, betekent het dat ik
mij sterk afzet tegen de katholieke kerk en haar invloed op de mensen, op de
opvoeding van onze kinderen en op de maatschappij. Ik bekommer mij veel minder
om het protestantisme, de mormonen of de moslims, gewoon omdat ik er niet direct
mee geconfronteerd ben.
Ik heb op
een bijzonder pijnlijke manier moeten vaststellen dat binnen de Vlaamse georganiseerde
vrijzinnigheid een rabiate islamofobie aanwezig en werkzaam is die ook nog de
steun geniet van de leiding van die organisatie. Mijn aanvankelijke verbazing en
wrevel over die situatie is snel omgeslagen in een radicale breuk met die
mensen. Maar ik ben er nog altijd niet over heen. Wanneer ik me afvroeg waarom
ik het spontaan en met zoveel overtuiging en emotie oneens was met die
strekking binnen de vrijzinnigheid, dan moest ik het antwoord schuldig blijven.
Als ik zo tegen godsdienst ben, waarom dan niet tegen de Islam, net zo goed als
tegen het Christendom, de Mormonen enzovoort?
Ik denk dat
ik intussen een deel van het antwoord gevonden heb.
Tijdens mijn
loopbaan heb ik veelvuldige en intense contacten gehad met vreemdelingen,
meestal studenten aan de Leuvense Universiteit. Ik heb mezelf slechts zelden
betrapt op echt racisme, dat wil zeggen dat ik iemand zou geminacht hebben
omdat hij of zij geen blanke was. Ik heb daar geen verdienste aan, het was
gewoon zo, ik heb ook als kind nooit gedacht dat vreemdelingen minderwaardig
waren, dat de zwartjes in onze Kongo minder mens waren dan wij.
Nochtans is dat
altijd de overheersende opvatting geweest in onze beschavingsgeschiedenis,
indien we hier dat woord mogen gebruiken. Het verrast en verbaast me steeds
weer wanneer ik lees hoe uiterst verstandige mensen zoals Kant of Voltaire er
ideeën op nahielden over de andere rassen waarover wij, of toch de meesten
onder ons, of dat hoop ik toch, ons nu zouden doodschamen.
Hoe dan ook,
het is bij mij nooit opgekomen dat een Indiaan, een Japanner, een Hottentot of
een Eskimo echt anders zou zijn dan ik. De lichamelijke verschillen zijn louter
dat, uiterlijke en oppervlakkige kenmerken, de huidskleur is alleen dat: de
kleur van de huid, dieper gaat het niet. Het heeft allemaal geen bepalende invloed,
wij zijn allemaal mensen, zoals blijkt uit het feit dat wij ook probleemloos met
elkaar kunnen paren. De individuele verschillen binnen elk ras zijn vaak veel
opvallender dan wat bijvoorbeeld blank en zwart zogezegd scheidt.
Het is ongetwijfeld
dat spontaan aanvoelen van de fundamentele gelijkheid van alle mensen die ervoor
gezorgd heeft dat ik zo geschokt was door het onverholen racisme en de vreemdelingenhaat
van een aantal zogenaamde vrijzinnigen tegenover de moslims. Ik kan nog
begrijpen dat men zich druk maakt over de Islam, zoals ik me wel eens laat gaan
over het Christendom, vanuit een vrijzinnig standpunt. De Islam is inderdaad
geen haar beter, of slechter. Maar daarover gaat het niet meer bij deze lieden.
Hun vrijzinnigheid is maar het mom waaronder hun rassenhaat schuilgaat. Dat
blijkt vooral uit het feit dat hun hevige emoties zich niet zozeer richten op
de Islam als godsdienst, op de theologen of op de bedienaars van de eredienst,
maar op de eenvoudige gelovigen.
Zo wil men
de moslims te allen prijze verhinderen om hun offerdieren ritueel te slachten.
Dat punt is, tot mijn niet geringe verbazing, een centraal punt voor een
bepaalde strekking binnen de vrijzinnigheid, die zich de Werkgroep Atheïsme
noemt. Men gaat er zelfs allianties voor aan met Gaia, die het slachten van
offerdieren zonder verdoving eveneens bestrijden.
Er is naar mijn
aanvoelen echter een belangrijk verschil tussen Gaia en die vrijzinnigen.
Gaia is begaan om dierenrechten, naar ik vermoed vanuit een aanvoelen dat
dieren niet onnodig hoeven te lijden en dat het de mens niet siert om dat te
doen. Ik ben het daar hartsgrondig mee eens. Ik meen dat wij zo weinig mogelijk
hogere diersoorten moeten consumeren. Wij hebben gemeenschappelijke voorouders,
wij behoren allen tot één biologische levensvorm en als dusdanig verdienen de
dieren ons respect. Dat blijkt onder meer uit de menselijke gewoonte om
huisdieren te houden, die eten we toch ook niet op?
Terloops wil
ik opmerken dat in bepaalde gevallen het opeten van dieren me een toelaatbare
afwijking van die regel lijkt. Neem nu schapen en geiten. Ik neem aan dat er,
zoals bij de mens, evenveel mannelijke lammeren geboren worden als vrouwelijke.
De vrouwelijke gebruiken we voor hun melk, maar van de mannelijke hebben we er
maar een beperkt aantal nodig voor de voortplanting. Dus is er een oneconomisch
overschot van mannelijke lammeren. Dat is ook zo voor de kippen, de runderen en
voor alle dieren waarvan we hetzij de melk, de eieren of de jongen gebruiken
voor onze voeding. We zouden al die mannetjes meteen kunnen doden bij de
geboorte en dat gebeurt ook bij de kippen bijvoorbeeld. Mannelijke lammeren en
kalveren laten we wat ouder worden, tot ze slachtrijp zijn en dan eten wij ze
op. Ik geef toe, het is een subtiel onderscheid, maar als ik in de supermarkt
vlees kies, dan is dat bij voorkeur lamsvlees en kalfsvlees, een bewuste keuze
omdat die dieren er nu eenmaal moeten zijn, maar als economisch overschot geen
overlevingskansen hebben. Het is als het ware een natuurlijk bijproduct van de
veeteelt, die gericht is op de minder verwerpelijke melkproductie.
Zo heb ik
ook geen echt principiële bezwaren tegen het eten van vlees van dieren die hun
economische rol gespeeld hebben, zoals oude melkkoeien, -schapen en geiten, of
fokstieren en bokken (in de mate dat die eetbaar zijn). Het kweken van dieren
enkel en alleen voor hun vlees, zoals varkens, stuit me meer tegen de borst.
Maar ik geef toe, ik vind dat ik om principiële redenen eigenlijk strikt vegetariër
zou moeten zijn of zelfs veganist (die eten zelfs geen melk of eieren). Maar ik
ben nu eenmaal opgevoed in een andere wereld en dus ben ik niet fanatiek in die
zaken. Ik eet dus kalfsvlees en lam met mate. Vroeger at ik meer vis, als een
alternatief voor vlees, maar dat is het probleem maar verleggen: vissen zijn
ook dieren. Ik zie weinig verschil tussen een kip en een karper, bij manier van
spreken.
Maar retournons à nos moutons, zoals men in
het Frans zegt, hoewel het hier veeleer het achterlaten van de schapen en de geiten
en zo is.
Die bepaalde
groep binnen de vrijzinnigheid verzet zich niet zozeer tegen het slachten en
verorberen van dieren, het zijn geen vegetariërs of veganisten, maar wel tegen
het ritueel slachten, zonder verdoving, van offerdieren en van vee voor zogenaamd
halal vlees, dat dus eveneens onverdoofd is gedood.
Naar
verluidt is het slachten van vee zonder verdoving overigens helemaal geen
verplichting volgens de Koran, zoals ook het dragen van een hoofddoek maar met
enige moeite uit de oorspronkelijke religieuze teksten kan afgeleid worden.
Enkel het strikte Jodendom heeft een expliciet verbod op het verdoven van
slachtdieren. Slechts een beperkt gedeelte van het zogenaamd halal vlees is
afkomstig van dieren die zonder verdoving geslacht zijn. Maar dat terzijde, of
toch enigszins.
Nee, die bepaalde
groep van zogenaamde atheïsten heeft geen probleem met het eten van vlees, maar
wel met het onverdoofd slachten, niet omwille van het dierenleed, maar omdat de
wet het verbiedt. Er is inderdaad Belgische en Europese wetgeving die het
verdoven oplegt, maar er is praktisch overal nationale en internationale
wetgeving die uitzonderingen toestaat voor rituele slachting. Men kan daarbij
nog een onderscheid maken tussen de offerdieren die geslacht worden bij
bijzonder gelegenheden zoals het einde van de Ramadan, en aan de andere kant de
dieren die geslacht worden voor halal consumptie. Persoonlijk ben ik geneigd om
minder zwaar te tillen aan de beperkte slachting zonder verdoving van
offerdieren, hoewel ik pleit om in overleg met de betrokken godsdiensten tot een
geleidelijke overgang naar minder gruwelijke praktijken te komen. Het zonder
verdoving slachten van dieren in een commerciële context lijkt me uit den boze,
er is ook geen duidelijke religieuze verantwoording voor te vinden en moet dus
verboden blijven.
De atheïsten
over wie ik het heb zijn dus tegen de uitzondering die de wet toestaat. Dat is
hun goed recht, wij leven in een vrij land, er is het recht op vrije
meningsuiting, wat die mening ook is, zolang niemand daarbij nadeel ondervindt.
Men kan voor abortus zijn of tegen, maar daarom moeten we elkaar nog de kop
niet inslaan. Maar zij organiseren manifestaties en acties, al dan niet samen
met Gaia, tegen rituele slachtingen. Kijk, dat is nu waar ik bij steiger.
Met
dergelijke acties schoffeer je de moslims bij hun traditionele religieuze rituelen
en culturele feesten en zoiets doe je niet, vind ik. Ik ga ook niet een
katholieke eredienst verstoren, een begrafenisdienst bijvoorbeeld, al zit ik me
altijd zwaar te ergeren. Ik vind de Heilig Bloedprocessie en de Virga
Jessestoet een verschrikking, maar ik beperk de uitdrukking van mijn afschuw
tot het wegblijven van die gelegenheden. Van mij mag de Landelijke Gilde in de
meimaand liederen zingen bij Mariakapelletjes, met kaarsjes en al, ik vind dat
zelfs ontroerend.
Ik begrijp
dus de verontwaardiging en de woede niet van deze zogenaamd vrijzinnigen bij de
rituele slachting van offerdieren. Het gaat hen immers niet om het dierenwelzijn,
maar om de uitzondering die de Islam heeft bekomen op de wetgeving, op
religieuze gronden. Men gunt het die bevolkingsgroep niet dat zij hun eigenheid
op die manier uiten, zoals zij ook niet aanvaarden dat hun vrouwen en meisjes
een hoofddoek dragen. Het was inderdaad de vrijzinnige directrice van het Antwerps
atheneum, gesteund door de even vrijzinnige voorzitster van het
Gemeenschapsonderwijs, die de actie tegen het dragen van hoofddoeken op school
op gang trokken en voor het gerecht brachten. Uit de hoofddoekenkwestie blijkt
duidelijk dat het niet gaat om misdaden of onmenselijke handelingen, zoals men
nog zou kunnen stellen als het gaat om het slachten van dieren zonder
verdoving. Door een hoofddoek te dragen doet men niemand kwaad, berokkent men
niemand last, men ziet er alleen anders uit.
En daar gaat
het om voor deze in de grond allesbehalve vrijzinnigen: zij aanvaarden niet dat
men er anders uitziet, dat men zich anders kleedt, dan men zich anders
gedraagt, dat men andere tradities en gebruiken heeft, al dan niet religieus
geïnspireerd. Dat is geen vrijzinnigheid, dat is racisme en wel van het ergste en
meest gevaarlijke soort, dat hebben onze ouders meegemaakt met het Nazisme en
andere vormen van fascisme en totalitarisme. Het gaat hier om grove en onredelijke
onverdraagzaamheid tegenover wie anders is, ook als niemand daar echt last van
heeft. Het gaat om het beledigen, hinderen, kwetsen, diaboliseren en uiteindelijk
vervolgen van onschuldige medeburgers. Dat is schandelijk en onmenselijk en het
heeft niets te maken met vrijzinnigheid en atheïsme, meer nog, het is in strijd
met de grond zelf van elk oprecht en weloverwogen humanisme, met de basisideeën
van de Verlichting en met de Rechten van de Mens. Het atheïsme, als uiting van
het meest nobele en meest tolerante in de mens heeft niets te maken met
dergelijk verwerpelijk gedrag en met dat soort liefdeloze en gevaarlijke ideeën
en praktijken. Wie niet verdraagzaam is, kan zich niet met recht atheïst
noemen.
Zo zie je
dus maar. Atheïst ben ik, zeer overtuigd zelfs en bovendien fervent antiklerikaal.
Maar ik ben geen racist. Ik kom uit voor mijn gedacht, zonder een blad voor de
mond te nemen. Ik spaar de Kerk niet, noch haar verantwoordelijken. Maar ik heb
willens en wetens nog nooit een gelovige persoonlijk beledigd, uitgelachen of
gehinderd bij het uitoefenen van zijn of haar rituele gebruiken. Er is, dat
hoop ik althans, een hemelsbreed (!) verschil tussen mijn soms nogal krachtig
uithalen naar de misbruiken binnen het christendom en de verfoeilijke
onverdraagzaamheid van bepaalde individuen binnen de georganiseerde vrijzinnigheid
tegenover allochtone moslims.
Ik heb me dan
ook meteen nadrukkelijk en onvoorwaardelijk gedistantieerd van hun uitspraken,
hun geschriften en hun acties en me al na enkele dagen laten schrappen in die
Werkgroep. Omdat het hoofdbestuur van de Humanistisch-Vrijzinnige Vereniging
dat niet doet en daardoor integendeel deze verwerpelijke opinies en acties steunt
en bijtreedt, heb ik ook afstand genomen van deze vereniging en mijn
lidmaatschap na één turbulent en teleurstellend jaar niet vernieuwd. Ik heb me
duidelijk zwaar vergist toen ik meende dat ik daar kon thuiskomen.
De intolerante
vrijzinnigheid staat in haar vreemdelingenhaat op één lijn met het christelijk en
moslimfundamentalisme dat zij zo zegt te bestrijden. Daaruit blijkt de ware
aard van die lieden. Ik ontzeg hen, in naam van al wat mij dierbaar is en in
naam van de hoogste principes van de Rede, het recht om zich vrijzinnig,
humanistisch of atheïstisch te noemen. Zij zijn een smet op het blazoen van de
Verlichting en de Menselijkheid.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
05-01-2012
Skype
Terwijl
onweer en storm over Vlaanderen raast, wil ik hier verslag uitbrengen over mijn
jongste verkenning van de technologie die onze moderne wereld aanbiedt.
Enige tijd
geleden hielp ik een bevriende buurvrouw bij haar eerste stappen in de
computerwereld. Dat was vooral e-mail, voor contacten met haar familie en
kennissen en voor het verzenden en ontvangen van fotos van en naar haar
kinderen en kleinkinderen. Een van haar kinderen woont met zijn gezin in de
Verenigde Staten en had haar gewezen op de mogelijkheden om via de PC te
communiceren, beeld en geluid. Dat wou ze wel eens proberen en ze vroeg me ook
daarbij om hulp. Maar ik had zelf geen ervaring met zoiets en dus werd het wat
op de lange baan geschoven.
Mijn tweede kleindochter
vroeg voor haar Kerst- en nieuwjaarsgeschenk van ons een webcamera met micro.
Haar beste vriendinnetje was naar het Verenigd Koninkrijk geëmigreerd en ze wou
met haar contact houden. Dat was voor mij de aanleiding om ook zelf de stap te
zetten. Op mijn PC was het programma Skype voorgeprogrammeerd en met de hulp
van mijn erg handige oudste zoon was ik binnen enkele minuten aangemeld en online.
Ik ga je
niet vervelen met technische details. In de praktijk komt het hierop neer. Al
wat je nodig hebt is een PC of Mac, uitgerust met een webcamera of 'webcam',
een microfoon en luidsprekers of een koptelefoon of oortjes. In veel laptops is dat allemaal ingebouwd, zo niet
kan je zelfs bij Kruidvat een webcamsetje aanschaffen voor een peulschil. Je haalt
Skype gratis van het internet, je kiest een naam en een paswoord en dat is het.
Je kan nu zomaar een videoconferentie houden met andere mensen die op Skype
zitten en die aangemeld zijn. Je ziet je correspondent op scherm en jezelf in
een klein schermpje rechtsonder.
Mijn eerste gesprek
was met Jacques, mijn Nederlandse vriend die ik via mijn blog leerde kennen. Wij
mailen veel en bellen af en toe, maar we hebben elkaar nog nooit in levenden
lijve ontmoet. Ook voor hem was het de eerste keer en wij waren allebei erg
opgetogen over het resultaat. Het beeld en de klank waren uitstekend, met
minimale haperingen. We waren meteen heel gemoedelijk aan het praten, we
vergaten dat we een technologisch hoogstandje aan het uitvoeren waren en gingen
helemaal op in het gesprek. Toen Lut even in beeld kwam, hebben we ook haar
meteen betrokken in onze conversatie en ook zij was onmiddellijk gewonnen voor
het skypen.
Deze manier
van contact opnemen voelt heel natuurlijk aan en voegt echt een dimensie toe
aan het telefoneren, dat ik altijd erg kunstmatig en onpersoonlijk heb gevonden
en dus vrijwel nooit doe, behalve wanneer het nuttig of nodig is.
Videoconferentie of skypen is werkelijk helemaal anders, het is natuurlijk
geen live gesprek, maar het komt wel erg in de buurt. Je kijkt elkaar in de
ogen, je reageert op de lichaamstaal en vooral: je weet dat je zelf ook
zichtbaar bent en dat is denk ik het verschil met telefoneren, waarbij je
onzichtbaarheid altijd zorgt voor een slag om de arm, een bepaalde terughoudendheid
en dat zorgt voor het onvolkomen, theatraal, onecht contact dat zo typisch is
voor telefonie. Met het beeld erbij ben je veel dichter bij de levende realiteit.
Zo, nu weet
je dat je me niet alleen kan mailen, bellen, schrijven en opzoeken, je kan me
nu ook skypen. Mijn skype-naam is karel.d.huyvetters zoals in mijn e-mail adres.
Toen ik laatst keek, waren er ongeveer dertig miljoen mensen online. Binnenkort
zullen we net zo vlot op die manier communiceren als nu via mail, chat en
telefoon, waarschijnlijk nog meer zelfs. Skype (en tal van andere dergelijke
programmas) is beschikbaar voor ongeveer elk denkbaar toestel, ook iPhone en
Blackberry en zo. Dat belooft
O, heb ik al
vermeld dat je videoconferenties met ander Skype-klanten helemaal gratis zijn?
Voor sommige andere diensten zoals bellen naar vaste lijnen en smsen moet je
betalen, let dus een beetje op wat je aanklikt.
Misschien
tot ziens?
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
04-01-2012
Het toeval wil...
Laten we het
nog eens over het toeval hebben. Het is een kernidee in de hedendaagse
wetenschap en filosofie.
We moeten wel
goed afspreken wat we ermee bedoelen. Wanneer wij in het dagelijks leven
spreken over het toeval, dan bedoelen wij daarmee meestal alleen maar dat een
gebeurtenis zich onverwacht voordoet. Je ontmoet bij een uitstap een vriend die
je in jaren niet gezien hebt. Je bent in een gezelschap aan het praten over
iemand en prompt komt die binnen: als je van de duivel spreekt Een onbekende die
je toevallig ontmoet, blijkt op de zelfde school als jij gezeten te hebben, met
slechts enkele jaren verschil, zodat je toch heel wat gezamenlijke
herinneringen hebt.
We hebben
het allemaal wel al eens meegemaakt. We zijn dan verrast door het onverwachte,
maar we staan er verder niet bij stil, het zijn dingen die kunnen gebeuren. Het
moet al een heel uitzonderlijke samenloop van omstandigheden zijn eer we ons
beginnen afvragen of het wel om een toeval gaat.
Toeval heeft
niets te maken met zogenaamd paranormale verschijnselen. Wij zien achter de
gebeurtenissen geen boze of goede geesten, die ervoor zorgen dat er een specifieke
samenloop van omstandigheden is. Zelfs bij de meest vreemde verschijnselen gaan
we ervan uit dat er een redelijke verklaring is. De goochelaar haalt geen
geldstuk uit je oor, zaagt zijn partner niet middendoor en haalt geen wit
konijn uit zijn hoed. Er is een uitleg, ook al hebben we die niet meteen door.
Toch zijn er
altijd mensen geweest die achter de werkelijkheid zoals ze zich aan ons voordoet,
een of andere bedoeling toeschreven. De dingen zijn volgens hen niet zomaar
zoals ze zijn, de gebeurtenissen hebben een al dan niet verborgen doel, ze
hebben zin en betekenis en die ontlenen ze aan een Zingever.
Daar ligt de
grens tussen enerzijds theïsme, pantheïsme, panentheïsme, deïsme &c., die
een intelligentie toekennen aan de kracht van de natuur, en anderzijds het
atheïsme, dat elke intelligentie, elke teleologie, elke bedoeling ontzegt aan
de processen en wetmatigheden van de natuur. De atheïst zal, gefascineerd door
wat hij/zij om zich heen en in de geschiedenis ziet, wel ACHTERAF vaststellen
dat er duidelijke processen en evoluties zijn, maar dat zijn evoluties die niet
VOORAF voorspelbaar zijn of door iets of iemand gewild of gepland zijn. Dat is
het essentiële verschil, met enorme gevolgen.
De mens als
verschijnsel is daarvan het meest opvallende voorbeeld. Wij kunnen niet anders
dan vaststellen dat de hele evolutie heeft geleid tot de huidige toestand,
waarin de mens (voorlopig) een spectaculaire primordiale rol speelt. De theïst
&c. zal dan zeggen dat een zo merkwaardige evolutie niet anders kan dan
gericht zijn en dat daarachter dus een oorzaak schuilt. Zij zullen daaraan een
naam geven, bijvoorbeeld God. De atheïst zal het verschijnsel zelf niet minder merkwaardig
vinden, maar er fijntjes aan toevoegen dat de mens er evengoed niet had kunnen
zijn, of er helemaal anders uitzien. In de ene benadering is de mens bedoeld,
in de andere is hij er toevallig.
Toevallig
wil hier niet zeggen dat de mens zomaar vanzelf uit het niets of uit iets willekeurig
anders is ontstaan, in tegendeel. Alles wat gebeurt, heeft een oorzaak en een
gevolg, voor alles er zijn wetmatigheden waarvan niet kan afgeweken worden.
Niets gebeurt zomaar. De mens is er net echt toevallig, hij is als soort het resultaat
van een zeer lange evolutie, waarbij elke volgende stap niet had kunnen gebeuren
zonder de vorige. Daar moeten we steeds aan denken wanneer we zeggen dat er
dingen zijn, groot of klein, die toevallig gebeuren.
Maar als
alles noodzakelijk het gevolg is van beslissende oorzaken, is er dan geen
absoluut determinisme, dat wil zeggen dat alles alleen maar kon uitdraaien
zoals het uitgedraaid is, dat alles met andere woorden op voorhand vastlag?
Ja en neen.
Dat lijkt onwaarschijnlijk, maar toch is het zo.
Het stond
niet in de sterren geschreven dat jij en ik ooit met elkaar zouden communiceren
zoals wij nu doen, terwijl de loop van de evolutie en van de geschiedenis
(achteraf gezien) wel absoluut noodzakelijk was om tot dit concrete resultaat
te komen.
Misschien
moeten we het toeval maar beter negatief omschrijven, als een noodzakelijke opeenvolging
van oorzaken en gevolgen, die echter niet op voorhand te voorspellen valt,
omdat er zoveel oorzaken zijn en zoveel gevolgen, dat nooit met zekerheid
vooraf kan gezegd worden wat het gevolg zal zijn van een combinatie van die
veelheid van specifieke oorzaken. Toeval is dan de afwezigheid van opzet.
Om het
concreet te maken: denk aan een loterij, waarbij de winnende nummers getrokken
worden via de bekende draaiende trommels, waarin zich ballen bevinden met
telkens één cijfer erop. Het uiteindelijk resultaat hang helemaal en
noodzakelijk af van alle fysische factoren: het formaat van de ballen, hun
gewicht, de gladheid van de oppervlakte, hun temperatuur, soortelijk gewicht
&c.; vervolgens ook van de vorm &c van de trommel, van de snelheid van
het draaien, van de toestand van de ballen bij het startschot, van de duur van
het draaien, van de luchtdruk, de vochtigheid van de lucht en nog een heleboel
andere elementen. En om het helemaal moeilijk te maken werkt men niet met één
trommel en (20?) ballen, maar met (8?) trommels, om toch maar duidelijk te
maken dat er geen manipulatie gebeurt.
Niemand zal
eraan twijfelen dat het resultaat wel degelijk helemaal afhangt van al deze
elementen, en niemand zal er (hopelijk) ook maar een seconde aan denken om in
het resultaat de hand van God te zien. Daar zie je duidelijk dat het enerzijds
gaat om een absolute fysische determinatie, die anderzijds (voor ons, in de
praktijk) toch het gewenste onvoorspelbaar of toevallig resultaat geeft. En
toch is er (meestal) ergens iemand die, bijvoorbeeld door de geboortedatum van
zijn groottante te combineren met de lengte van de staart van zijn kat, precies
de acht winnende cijfers heeft voorspeld. Je zal het met mij eens zijn dat
het resultaat van de loting wel gelijk is aan die twee lukraak gekozen
elementen uit het leven van de winnaar, maar dat het er niet door bepaald
wordt.
Wij noemen
het resultaat van die kunstmatig, opzettelijk verwekte combinatie van factoren
en processen bij de lottrekking uitdrukkelijk toevallig, onbedoeld, terwijl
het toch het onvermijdelijk resultaat is van de natuurwetten. Wij bedoelen
eigenlijk alleen maar dat er geen intelligentie of opzet aan te pas komt,
tenzij om precies te verhinderen dat iemand het resultaat zou manipuleren of
het met succes voorspellen.
Dat is ook precies
wat men bedoelt met toeval in bijvoorbeeld het ontstaan van het universum en in
het ontstaan en de evolutie van het leven op aarde: het is een strikte opeenvolging
van oorzaken en gevolgen, maar zo complex dat het resultaat ervan voor ons
totaal onvoorspelbaar is, maar steeds binnen de wetten van de natuur; ik bedoel
dus dat er geen intelligentie of opzet aan te pas komt. Ook dit is een
negatieve formulering.
In een
uiterst simpele fysische proefopstelling is het resultaat volledig
voorspelbaar. Als je een gewicht laat vallen in een luchtledige ruimte, dan zal
het recht naar beneden vallen met een bepaalde snelheid. Elke keer dat je dat
experiment herhaalt, zal het resultaat hetzelfde zijn. Als je een muntstuk
opgooit, dan is het resultaat niet te voorspellen, maar je hebt wel één kans op
twee dat je gok juist is. Met één dobbelsteen heb je één kans op zes, met twee
dobbelstenen wordt het al ingewikkelder (klik
hier voor meer). Hoe meer factoren er meespelen, hoe minder voorspelbaar
het resultaat. Bij uiterst complexe situaties waarin vele miljarden entiteiten betrokken
zijn, zal niemand een gok wagen.
De situatie
bij (of kort na) het ontstaan van het universum was zo onbeschrijflijk complex
en betrof zo onvoorstelbaar veel materie/energie, dat het resultaat bij elke
gebeurtenis, zowel op het subatomaire niveau als op de schaal van de
sterrenstelsels werkelijk alle kanten uitkon, denk aan al de mogelijke
combinaties die zich kunnen voordoen bij een dergelijke massale hoeveelheid van
dingen en hun enorme verscheidenheid. Ook zo bij het ontstaan van de aarde: er
waren zoveel fysische elementen voorhanden en zoveel verschillende krachten die
erop inspeelden, dat het resultaat altijd maar meer verscheiden was. Daarvan
bleken sommige resultanten beter geschikt om in een bepaalde omgeving te
blijven bestaan dan andere. Dat is de motor achter de diversiteit van wat wij
hier vandaag op aarde aantreffen.
Ik heb er
geen bezwaar tegen indien iemand de trends die zich in het universum zeer
duidelijk aftekenen en die wij allen onderkennen, wil benoemen, of erdoor
overweldigd en ontroerd wordt. Dat is ook voor mij zo, zeer uitdrukkelijk en ontstellend
diep. Maar ik houd mij ver van alle antropomorfische duiding van de natuur. Er
zit niet iemand achter, die zoals een mens de dingen creëert, organiseert, in
stand houdt, leidt, beloont, straft Ik herken en erken de processen, maar voor
mij zijn ze het merkwaardige (om niet te zeggen toevallige) resultaat van de
natuur, niet het door God of een Kracht of Idee bedoelde en geplande resultaat.
Er is geen Project, er is enkel wat er is en wat er is, is fascinerend!
Zo zie je
dat het absolute determinisme van de natuurwetten niet in tegenspraak is met
wat wij gemakshalve het toeval noemen, het concrete resultaat van een veelheid
van krachten die inwerken op een veelheid van elementen. Toegepast op de mens
betekent dit dat de mens het onvermijdelijk resultaat is van al de talloze
stappen in de concrete evolutie van het leven hier op aarde, die elk op zich
totaal onvoorspelbaar waren. Men kan dus niet spreken van een heilsplan, een
voorzienigheid. Er is dus ook niets of niemand die buiten en boven de natuur
staat en het hele spel draaiende houdt, die alles zo geregeld heeft dat de mens
er wel moest komen. Nee, de mens is er wel degelijk toevallig, niet gepland,
onvoorspelbaar, wij hadden er evengoed niet kunnen zijn, net zoals ik evengoed
wel het groot lot had kunnen winnen (althans indien ik een lot had gekocht).
Wat wel in
tegenspraak is met de natuurwetten, is dat er een Wezen zou zijn dat zich
helemaal niets hoeft aan te trekken van die wetmatigheden, een God die mirakels
kan doen en die actief ingrijpt in het verloop van de dingen en ze subtiel stuurt
ten gunste van de mensen die hem als hun God herkennen en die hen na hun dood
zal opnemen in zijn Hemel, waar de natuurwetten niet meer gelden.
Zelfs wanneer
God alleen maar een naam zou zijn die men geeft aan degene die de
natuurwetten heeft gemaakt, dan nog is men in tegenspraak met zichzelf, want als
wij in de natuur wetmatigheden ontdekken, dan betekenen die niets meer dan ons
menselijk interpreteren van feiten, zaken en gebeurtenissen. De wetmatigheden
zijn eigen aan de natuur, ze zijn gewoon de manier waarop de fysische wereld zich
ontplooit in een wondere evolutie van steeds nieuwe en verrassende combinaties.
Er is dus niets in gang gestoken, de wetten zijn niet op voorhand door God
gemaakt. Voor er leven was op aarde, was er niets dat liet vermoeden dat er
ooit leven zou zijn, geen enkele wetmatigheid die het leven noodzakelijk moest
voortbrengen, het had evengoed niet kunnen lukken. In dat geval waren er geen
biologische wetten (nodig) geweest.
Als er een
God is die bij de schepping de bedoeling had om uiteindelijk de mens te laten
ontstaan, dan heeft hij ongelooflijke risicos genomen. De kans dat er leven zou
ontstaan op onze aarde was verwaarloosbaar klein. Dat er bovendien uit dat
nietig begin ooit zoiets als een mens zou uit te voorschijn komen, was eveneens vrijwel onmogelijk. Laten we dus ophouden met denken, geloven of zeggen
dat God de mens heeft geschapen. Hoe je die uitspraak ook interpreteert, ze
houdt geen steek, het is een zinloze uitspraak. Je kan die drie woorden niet in
die volgorde zinvol naast elkaar plaatsen, tenzij je iemand in het ootje wil
nemen. En zoals we (misschien) weten is dat ootje een otje, een kring die boosaardige
of onwetende mensen vormen rond iemand die ze willen uitlachen. Dat is iets
waaraan wij ons niet schuldig willen maken, is het niet?
Categorie:wetenschap Tags:levensbeschouwing
01-01-2012
materialisme
Materialisme, waartegen ook het
christendom zich zo angstvallig verzet, zoals blijkt uit de predicaties bij
Kerstmis en Nieuwjaar, is enerzijds de preoccupatie van de moderne mens met
materiële geneugten, maar anderzijds ook, en misschien wel daarmee onmiddellijk
verbonden, de monistische filosofische opvatting, dat er slechts één vorm van
realiteit is, de materiële en dat alle geestelijke activiteit uitgevoerd
wordt door de materiële, dat er dus geen andere geestelijke activiteit of
realiteit is dan die van de materie. De (immateriële) God van het christendom
wordt dan meteen onmogelijk, tenzij als een projectie van de mens. Dit is voor
mij een zeer bevredigende uitleg, een bevrijding uit de angst om het totaal
andere, het onbekende.
Daarmee aanvaard ik ook dat er vanzelfsprekend
wel degelijk geestelijke activiteit is, als een aspect van de materie. Het is
al te gemakkelijk om het materialisme gelijk te stellen met de materie en te
veronderstellen dat atheïsme inhoudt dat men de mens elke geestelijke dimensie
ontzegt. Niets is minder waar!
Die geestelijke activiteit valt samen
met de notie van leven. Er kan geen levende materie zijn zonder een vorm van geestelijke
activiteit. De drang van elke cel om zich in stand te houden en te
vermenigvuldigen is geestelijk. Het moet echter steeds om activiteit gaan,
het kan nooit een ding zijn, er is geen geestelijke materie. Dat is de kern van
de zaak en het einde van de metafysica, maar ook de legitimatie van de
psychologie als studie van de geestelijke activiteit van de mens en van de
andere levende wezens, vandaar de gelijkstelling van evolutionaire psychologie
en socio-biologie.
Als er geen bovennatuurlijke wezens
zijn, noch bovennatuurlijke begrippen, blijft er alleen de menselijke
denkactiviteit om te achterhalen wat de beste manier is om te denken en te
handelen. Elk individu is daartoe uitgenodigd en geroepen, ieder moet en mag
ook voor zichzelf uitmaken wat goed en slecht is. Daarbij rijzen er (ten
minste) twee problemen: enerzijds zal het resultaat van die inspanning
verschillend zijn in vele gevallen en van persoon tot persoon; anderzijds
verhindert de fundamentele gelijkheid van alle individuen dat men zijn eigen
ideeën oplegt aan anderen, men mag alleen proberen te overtuigen met legale
middelen.
Mensen leven in gemeenschap en dat
vereist een minimum aan ordening. Ook dat moeten we zelf organiseren, met
vallen en opstaan. De beste manier, zo is gebleken, is een bestuur door
democratisch verkozen vertegenwoordigers, met verkiezingen op geregelde
tijdstippen en niet al te lange ambtstermijnen.
Een regering en parlement op die
manier samengesteld, hebben als taak om wetten op te stellen en uit te voeren.
Op die manier leggen zij wel degelijk hun wil op aan ons allemaal, maar enkel
met ons goedvinden: wanneer zij niet meer kunnen rekenen op de steun van het
volk, zullen zij moeten aftreden. Er is dus in een democratie een instelling
die met gezag optreedt. Waarop steunt zij zich?
Enerzijds op de volkswil: zij moet
rekening houden met wat er leeft onder de bevolking. Anderzijds ook op de eigen
inzichten. Maar dat verlegt het probleem alleen maar: waarop steunt het volk
zich, en waarop de volksvertegenwoordigers?
Elke mens is gedreven door het eigenbelang,
in al zijn aspecten: het nastreven van genot en vermijden van pijn, in al hun mogelijke
vormen. De mens is in zijn streven niet zomaar gedreven door blinde
hartstochten, wij zijn denkende wezens. Wij kunnen onze driften beheersen voor
een nog groter genot, door het vermijden van de negatieve gevolgen van een
blind nastreven van onmiddellijke gratificatie. Wij zien in dat wij in
gemeenschap leven en dat brengt verplichtingen met zich mee, die in strijd
kunnen zijn met ons beperkt en strikt eigenbelang, maar die in de praktijk en
op termijn bijdragen tot en zelfs de mogelijkheidsvoorwaarde vormen voor ons ruimer
geïnterpreteerd en duurzaam eigenbelang als individu en als soort.
Wij, en onze instellingen, zijn dus
geïnspireerd door eigenbelang en gemeenschapszin. Het is ons vermogen om
afwegingen te maken voor onszelf en voor de gemeenschap, dat de leidraad is
voor ons denken en handelen. Men kan dat de rede noemen, maar dan in ruime zin,
niet als een mathematische logica, maar als een denken dat rekening houdt met
alle aspecten van ons mens-zijn.
Wanneer wij spreken over mensen en
hun samenleven, dan zullen wij het altijd met minder moeten doen dan het
volmaakte, het uiterste, het beste. We zullen het moeten doen met het haalbare,
waarbij het optimale vaak zal verbleken of totaal onherkenbaar worden.
Het optimale is in veel gevallen
immers niet alleen niet haalbaar, het nastreven ervan is meestal ook
contraproductief. Het innen van zelfs rechtvaardige belastingen zal steeds
minder opbrengen dan al wat eigenlijk verschuldigd is, omdat een aantal mensen
zich steeds zullen willen onttrekken aan hun verplichtingen, die ze als
excessief beschouwen. Zij zullen dat doen door gebruik te maken van de gaten in
de wetgeving, waarbij ze geen strafbare feiten plegen, maar wel tekortschieten
in burgerplicht en solidariteit, of gewoon door bedrog te plegen, waardoor ze
zich blootstellen aan vervolging en straf, naast hun moreel falen. Hoe dan ook,
de belastingbetalers zullen steeds minder belastingen betalen dan de staat hen
oplegt.
De staat kan en zal daarop reageren
door de belastingen nog te verhogen, om toch aan de doelstellingen te komen,
die moeten toelaten om de begroting in evenwicht te houden, of door de controle
en de bestraffing van belastingsontduiking en de fraude te verstrengen. Deze
laatste oplossing is echter zelden efficiënt, omdat de kosten voor de
belastingscontrole en de gedwongen inning van ontdoken belastingen meestal niet
opwegen tegen het resultaat van die inspanningen. Wanneer het meer kost om de
belastingen af te dwingen dan die belastingen zelf opbrengen, heeft het geen
zin om daarmee door te gaan; het is dan beter om zich tevreden te stellen met
een zekere mate van belastingsontduiking.
Zo zien we dat het nastreven van het
maximum vaak minder efficiënt is dan het berusten in het haalbare.
Daarmee moet men ook rekening houden bij
het opstellen van wetten: het heeft geen zin om strenge wetten uit te vaardigen
waarvan men op voorhand kan weten dat ze op massaal verzet en ontduiking zullen
leiden. En het heeft ook geen zin om wetten te maken die niet afdwingbaar zijn
omdat er geen reële sancties zijn bij overtreding. Men mag in zekere mate
rekening op spontane burgerzin, maar niet te veel. Wanneer de brave burger zou
vaststellen dat alleen hij zijn verplichtingen nakomt zonder morren of bedrog,
terwijl een aanzienlijk aantal anderen zich daaraan straffeloos kan onttrekken,
dan is het gevaar groot dat zelfs de moreel meest hoogstaande burgers aan hun
plichten zullen verzaken, of zich terecht luidkeels zullen verzetten tegen
dergelijke wetten en hun toepassing.
Na even afgedwaald te zijn, komen we
terug naar de vraag over het geestelijke. Wij benadrukken dat het steeds moet
gaan om een activiteit van een levend wezen. Toch is de verleiding groot om aan
de resultaten van die activiteit een zekere graad van autonoom bestaan toe te
kennen.
Wij doen dat immers voortdurend, als
een manier van spreken, gemakshalve, zoals wanneer we zeggen dat een bepaalde
idee leeft onder de bevolking. Wat we daarmee bedoelen, is dat een belangrijk
aantal mensen over een bepaald onderwerp denken op een welbepaalde manier,
bijvoorbeeld wanneer in Vlaanderen de autonomie van onze bevolkingsgroep een
zeer algemeen verbreide verzuchting is en de Belgische staat ervaren wordt als
een minder belangrijke waarde. Men kan dan inderdaad enigszins zinvol spreken
over de idee van de Vlaamse autonomie. Maar wij moeten ons er steeds goed van
bewust zijn dat een dergelijke idee slechts bestaat in de hoofden van de
betrokken mensen.
Ideeën zijn geestelijke realiteiten,
maar dat is een contradictio in terminis, er bestaat immers geen geestelijke
realiteit in de echte zin van het woord, de materie is de enige realiteit, ons
denken is een activiteit van levende materie.
De eeuwige verwarring daarover is de
oorzaak van veel ellende, filosofisch maar ook in de praktijk. Er bestaat niet
de minste twijfel over het feit dat de godsgedachte bestaat. Maar er is,
Anselmus ten spijt, geen enkele reden om aan te nemen dat (daarom) ook God
bestaat als een realiteit, tenzij als een ideële, geestelijke entiteit, die derhalve volledig
afhankelijk is van het denken van de mens. God is dus denkbaar, evident,
aangezien de godsgedachte er is. Maar dat betekent alleen dat wij mensen een
idee hebben over God, niet dat er ook een God is die de mens geschapen heeft.
Zie je de dwaling? Er is geen autonome ideële of geestelijke dimensie buiten de mens om.
Daar zien we in alle duidelijk het
falen van het godsgeloof. Wat wij vaststellen is de aanwezigheid in het mensdom
van een idee van God en van daaruit maken wij, of sommigen onder ons, een
gedachtesprong naar het werkelijk bestaan van die God, totaal onafhankelijk van
de mens. Meer nog: die God is, als almachtige schepper van het heelal en dus
ook van de mens, de mogelijkheidsvoorwaarde voor het bestaan van de mens. Dat
is een totale en fatale omkering van de werkelijkheid: God als schepper van de
mens, terwijl het de mens is die zich een God geschapen heeft in zijn denken en
handelen.
Op dezelfde manier kunnen wij spreken
over tal van geestelijke entiteiten of ideeën en daarbij moeten we steeds op
onze hoede zijn om hen geen grotere vorm van bestaan toe te kennen dan ze in
werkelijkheid hebben. Het zijn steeds onze hersenspinsels, zelfs indien ze hun
wortels in de realiteit hebben, zoals dat trouwens ook met God het geval is:
wij hebben niet zonder reden God uitgevonden, maar dat laat ons niet toe om te
zeggen dat God zich aan ons heeft geopenbaard, dat is de zaken op hun kop
zetten en dat leidt onvermijdelijk tot misverstand en misbruik.
Laat ons een ander voorbeeld nemen,
dat nochtans verband houdt met de godsgedachte. Wij stellen vast dat op
bepaalde momenten van de geschiedenis op bepaalde plaatsen de overtuiging
leefde en leeft dat het leven van de mens niet voorbij is bij de dood. Die
onsterfelijkheidsgedachte is een realiteit, wij kunnen er niet omheen, ze is er
wel degelijk. Wil dat zeggen dat ze ook terecht is? Vanzelfsprekend niet! Zoals
alle ideeën is ze ontstaan onder de mensen op grond van bepaalde omstandigheden.
Als idee kan ze juist zijn of fout en daarover kunnen we van mening verschillen
en dat doen we ook fervent. Maar wij moeten een onderscheid maken tussen deze
gedachte en de realiteit: is de mens inderdaad op een of andere manier onsterfelijk,
of niet? Dat is de kwestie en geen onbelangrijke.
Welnu, de onsterfelijkheid wordt
steeds gezien als iets dat zich niet voordoet in de materiële wereld, maar in
een vergeestelijkte wereld, waarin wij niet aanwezig zijn met ons lichaam maar
met onze ziel, en indien toch met ons lichaam, dan met een vergeestelijkt
lichaam, wat dat overigens ook moge betekenen. Wij stellen dus ten enenmale vast
dat men weer een sprong maakt van een gedachte naar een realiteit, van een
geestelijke entiteit naar een materiële. Dat mensen zich voorstellen of inbeelden
dat zij niet helemaal zullen sterven, dat er iets van hen voor eeuwig zal
overblijven, dat is een realiteit, dat stellen we vast, daar is niets verkeerds
mee, zolang we dat als een gedachte zien, waarvan we het ontstaan kunnen verklaren
of interpreteren.
Maar er is geen enkele reden om uit
die gedachte af te leiden dat het er in de werkelijkheid ook zou aan toe gaan.
Er is geen enkel redelijk argument of zelfs maar de geringste aanduiding dat
dit het geval zou zijn, terwijl er zeer goede psychologische verklaringen
voorhanden zijn voor dergelijke ideeën.
Wij hebben met andere woorden het
hiernamaals uitgevonden als een mythische, ideële, geestelijke realiteit,
waarnaar onze ziel, eveneens een menselijk verzinsel, zich zal begeven na onze
dood. Mensen die zo redeneren, werden vroeger opgesloten in krankzinnigengestichten.
Het zijn waanvoorstellingen die elke band met de realiteit ontberen. Men zou
kunnen aanvoeren dat het hier duidelijk gaat om vrome en onschadelijke
voorstellingen van zaken. Dat is precies wat mensen als Voltaire stelden, het
is ook de verdoken redenering van de kerk: om het gewone volk te leiden en in
bedwang te houden, is het nodig dat men hen om hun bestwil bedriegt, hen iets
wijsmaakt, iets waaraan ze zich kunnen vastklampen om te overleven, een troost,
of zoals Marx het stelde: de opium van het volk, de zogezegd spontane
verzinsels van de gewone mens om zich in stand te kunnen houden in een vijandige
wereld.
Iemand die opium heeft ingenomen,
voelt zich goed, of voelt althans geen pijn of honger of dorst. Maar kunnen we
zeggen dat verslaafden gelukkig zijn? In feite schaden zij hun gezondheid en
brengen zij hun plaats en functioneren in de maatschappij in gevaar. Zo is het
ook met mensen die in een ideële, geestelijke wereld leven. Wij kunnen
onmogelijk zeggen dat zij een volwaardig menselijk leven leiden, zelfs als zij
zich er goed bij voelen, als hun vrome leugens hen tot troost zijn.
Ik kan het niet genoeg benadrukken: de
mens is een materieel wezen, een deel van het universum. Er is alleen die
wereld, er is geen parallelle geestelijke wereld buiten ons. Wij kunnen de mens
nooit anders zien dan als integraal deel uitmakend van deze materiële wereld.
De zogenaamd geestelijke dimensie van zijn bestaan die onweerlegbaar aanwezig
is, is onverbrekelijk verbonden met het materieel bestaan van elke mens en van
de mensheid als geheel. Zij bestaat vanaf het moment dat het individu ontstaat
en eindigt wanneer dat individu sterft, zij bestaat vanaf het moment dat de
mensheid ontstond en eindigt wanneer de mensheid zal opgehouden hebben te
bestaan, tenzij ze overgenomen is door of ontstaan is in een andere soort van
individuen.
Laten we dus steeds voorzichtig zijn
en onze ideeën niet hypostaseren, om het met een moeilijk woord te zeggen: we
mogen er geen hoger bestaan aan toekennen dan ze hebben.
Hoed je dus voor politici, kerkleiders
en andere machtshebbers die zich beroepen op onaantastbare hogere waarden, die
ons door God zelf zijn geopenbaard. Het is niets anders dan een manier van
spreken, om je te overtuigen van hun persoonlijke ideeën. Er zijn geen
goddelijke ideeën, alleen menselijke. Dat kan banaal lijken als conclusie van
mijn betoog, maar als je erover nadenkt, kan het je hele leven veranderen, zoals
het dat van mij grondig heeft gebouleverseerd.
Categorie:levensbeschouwing
31-12-2011
Tussen droom en daad
Het overkomt
me wel eens dat ik aan het twijfelen sla.
Dat kan ook
niet anders. De hele dag bijna ben ik bezig met prakkiseren over van alles en
nog wat. Ik probeer me, door te lezen, na te denken en te schrijven en (bij
gelegenheid) te praten, een gedacht te vormen over de dingen. Dat kan een
simpel probleempje zijn, zoals hoe lang spaghetti moet koken, of welke jas aan
te doen om naar buiten te gaan, waarom de dakgoot lekt of de vijverpomp niet
meer werkt. Moeilijker is het om uit te vissen waarom een van de (vele) klokken
achter loopt, of waarom het e-mail programma de mails niet tegenhoudt van
afzenders die ik als ongewenst heb aangeduid. Zo zijn er in een huishouden tal
van praktische zaken die je aandacht opeisen.
Daarnaast
zijn er vragen die ik me stel over mijn omgang met mijn medemensen. Dat is in
de eerste plaats mijn geliefde, met wie ik sinds 1998 het leven deel. Je leert
rekening houden met elkaar, maar het blijft een subtiel spel van geven en
nemen, van grote verwachtingen en soms kleine teleurstellingen, van intens
genieten en van dagelijkse sleur. Ik betrap me erop dat ik vrijwel voortdurend
naar ons samenleven kijk en het taxeer, bezorgd om er het beste van te maken,
maar in het besef dat ik daarin ook grotendeels machteloos sta, dat zoveel
afhangt van mijn geliefde en van de omstandigheden.
En dan zijn
er de mensen uit mijn omgeving, mijn twee zonen en hun partners, mijn drie
kleinkinderen, de kinderen van Lut, die ook de mijne geworden zijn op een
andere manier, en hun partners. Vrienden en kennissen, oude en nieuwe, ver of
nabij. Telkens blijf je vragen stellen over de band die je met hen hebt, hoe
die te onderhouden, aan te halen of los te laten. En ook daar ben je erg
afhankelijk van wat zij wensen en of niet, of ze jouw aanwezigheid zoeken en op
prijs stellen of net niet.
Er gaat geen
moment voorbij zonder dat ik in mijn verbeelding uittest hoe het zou kunnen
zijn tussen hen en mij, als een mentale oefening en voorbereiding op wat ik doe,
of meestal laat,
want tussen droom en daad
staan wetten in de weg en praktische bezwaren,
en ook weemoedigheid, die niemand kan
verklaren,
en die des avonds komt, wanneer men slapen
gaat.
(Elsschot,
Het huwelijk).
Naast het
eindeloos gepieker over mijn verhouding tot mijn medemensen en wat te doen met
mijn leven, probeer ik ook de zaken ruimer te zien. Wat is de mens, wat is de
wereld waarin we leven, hoe is het begonnen, hoe is het geëvolueerd? De antwoorden
die ik daarop kreeg in mijn opvoeding bevredigden mij helemaal niet. Sinds ik
op pensioen ben en tijd zat heb om daarmee bezig te zijn, is het vooral
daarover dat ik nadenk, lees, schrijf en praat. Ik wil voor ik sterf een beter
inzicht hebben in de dingen dan het al te kramakkige dat ik meekreeg.
Waaraan ik wel
eens twijfel en me onzeker bij voel, dat is het verband tussen het ene en het
andere, tussen wat we kunnen zeggen over de mens, als biologisch verschijnsel,
als een soort enerzijds en hoe we met elkaar omgaan anderzijds, tussen De Mens
en de mensen.
Ik merk inderdaad
vaak dat men dat verband niet legt, dat men spreekt over Darwin en de evolutie
alsof dat geen weerslag heeft op ons mensbeeld en de manier om met elkaar om te
gaan. Veel mensen aanvaarden vaagweg de evolutie van de mens uit
voor-menselijke wezens, maar dat is voor hen een louter biologische kwestie
waar ze verder niet bij stilstaan. Wat ze over de mens zeggen en denken, heeft
daarmee verder niets van doen. Het zegt hen niets over de concrete mensen en
hoe die leven en samenleven. Daarvoor hebben ze andere theorieën en ideeën.
Daarvoor zijn er de menswetenschappen, de psychologie in de eerste plaats, maar
ook de sociologie, de economie, de rechtswetenschappen, de seksuologie, de
antropologie, de letteren, de kunsten, de religie en in het slechtste geval misleidende
of misdadige sekten, en die hebben met de positieve wetenschappen geen van
allen iets gemeen, zelfs niet met de menselijke biologie. De positieve
wetenschappers, de wiskundigen, natuurkundigen, biologen, aardrijkskundigen, ingenieurs
en geneeskundigen zijn het daarmee trouwens roerend eens: zij kunnen in hun
domein best verder zonder de menswetenschappen.
Dat zit goed
fout en wel aan beide kanten.
Het volstaat
de heftigheid en het fanatisme te bekijken waarmee het gezag, elk gezag, en de
godsdienst altijd en overal de positieve wetenschappen bestreden hebben en hun
conclusies verworpen, om te zien dat er hier iets belangrijks aan de hand is.
De positieve
wetenschappen hebben wel degelijk een impact op het mensbeeld. Wanneer Darwin
na dertig jaar aarzelen, uit respect voor de gevoelens van zijn vrome
echtgenote en beducht voor reacties van kerk en staat, toch door de nood gedwongen
zijn stelling naar voren bracht over de evolutie van het leven, stond de wereld
in rep en roer. Ook vandaag nog zijn er veel meer mensen die niet kunnen geloven
dat alle leven spontaan ontstaan is uit een nietig beginsel, dan wel. Maar het
is zoals met de kernenergie en al haar goede en kwade kanten: eens men die
ontdekt heeft, kan men ze niet meer ont-ontdekken. Zo ook met de evolutieleer.
Indien die
evolutieleer louter een biologische theorie was, zonder enig gevolg voor de
mens en de menswetenschappen, dan zou er geen haan naar gekraaid hebben. De
godsdienst zou er geen enkel gevaar in gezien hebben en onverstoord verder
gegaan zijn met zijn eigen interpretaties. Darwins ontdekking van het principe
van de evolutie was een beslissende stap in de wetenschappelijke benadering van
de mens. Het was ook een fatale bedreiging voor alle bestaande ideologieën,
inzonderheid de combinatie van het christendom, de adellijke oligarchie en de
juridische wereld. Dat proces was lang voor Darwin begonnen, maar hij verleende
door zijn inzichten in de biologie van de mens de essentiële en definitieve wetenschappelijke
geloofwaardigheid aan al de louter filosofische inzichten. Waar de filosofie
van de Verlichting reeds gesteund was op menswetenschappelijke en ideologische
standpunten over de gelijkheid en de vrijheid van alle mensen en de verbondenheid
van alle leven op aarde, leverde hij eindelijk het overtuigend wetenschappelijk
bewijs voor de autonome evolutie van het leven, dus zonder de God die tot dan toe
essentieel was in elk spreken over de mens en de wereld.
De evolutie
was ook een revolutie, nog ingrijpender dan de Copernicaanse. Die plaatste wel
de zon in het centrum van ons zonnestelsel, maar was als dusdanig nog altijd
perfect verenigbaar met godsdienst, theologie, monarchie, adel en de kaste van
de juristen. Of de zon nu om de aarde draaide of de aarde om de zon, God had
nog altijd de hemellichamen geschapen uit het niets en het was zijn kracht en
intelligentie die ze draaiende hield. Zo hield ook Newton voor.
Wat Darwin
beweerde was veel krasser: uit een nietig beginsel, onooglijk klein, kon het
leven zich spontaan ontwikkelen in al zijn diversiteit en complexiteit, tot de
mens toe, ZONDER tussenkomst van een Hoger Wezen. Geen God dus, en derhalve ook
geen vorsten en adel die hun gezag aan God ontleenden, noch paus, bisschoppen
of priesters en religieuzen, die zonder tegenspraak de Goddelijke Openbaring verkondigden
en op hun beurt hun gezag rechtstreeks van God ontvingen, noch juristen die de
goddelijke moraal in wetten omzetten en de overtreders daarvan bestraften, tot
en met de doodstraf voor bijvoorbeeld blasfemie, het beledigen van de naam van
God.
Wanneer ik
dus zoek naar een betere uitleg voor de dingen en terechtkom bij Darwin de
wetenschappelijke ontwikkelingen sindsdien, dan heeft dat wel degelijk te maken
met de concrete mensen. Onze hele mensopvatting, het hele Westerse mensbeeld,
wordt in vraag gesteld en wij moeten op zoek naar nieuwe paradigmata, naar
nieuwe manieren om over de mens te spreken, naar nieuwe afspraken voor het
samenleven. Wij zijn daar nu enkele honderden jaren mee bezig en de vooruitgang
is tergend traag, de oude heersers en de oude wetten en de oude godsdiensten
zijn taaie klanten en de onwetendheid van de mens is nog steeds jammerlijk groot.
Laat ik een
concreet voorbeeld geven. Liefde. Toen ik jong was, draaide alles om Liefde.
Maar ik heb nooit geweten wat men daarmee precies bedoelde Men sprak over
Liefde alsof het iets was dat echt bestond, dat kon omschreven worden, iets dat
zich onderscheidde van andere begrippen. Als je als jongen gevoelens had voor
een meisje (of andersom, of in een andere combinatie) dan moest je je altijd
afvragen: is het wel liefde?
Er was
Liefde tussen God en mens en liefde tussen de mensen onderling. Wij moesten
elkaar liefhebben, maar vooral in het huwelijk was de liefde op haar
hoogtepunt. Maar wat is Liefde? Hoe weet je zeker dat je iemand lief hebt? Zijn
daar aanwijzingen voor, bewijzen, symptomen? Liefde is eeuwig, zei men, maar
dat klopt niet, want mensen gaan uiteen of sterven en dan komt er een einde aan
die liefdesrelatie. Liefde heeft zoveel vormen, dat je alles liefde kunt
noemen, of niets. Het is een leeg woord, een zinloze term. Maar de godsdienst
staat bol van die woorden, terwijl geen mens kan zeggen wat ermee bedoeld
wordt. Zeker, mensen zien elkaar graag, maar let me count the ways Liefde heeft vele vormen en wat Volmaakte Liefde
is, daar hebben wij geen idee van, wij stellen ons tevreden met liefde met een
kleine l. Liefde is een positieve manier om met de mensen en de dingen om te
gaan, dat is ongeveer het enige dat we met enige zekerheid kunnen stellen.
Liefde is
dus geen gebod van God, geen wet die vorsten hebben opgelegd en die juristen
zorgvuldig doen naleven. Wanneer wij beseffen dat wij mensen een onderdeel zijn
van het geheel van het leven op aarde, dat wij hier aangewezen zijn op elkaar
en op de rest van het universum, dat wij het met elkaar en met ons milieu moeten
stellen of met elkaar en het milieu ten onder gaan, dat er geen God is die
alles in stand houdt, die de goeden beloont en de kwaden straft, dat er geen
leven is na de dood, dat wij geen onsterfelijke ziel hebben, dat wij niet
zullen verrijzen en eeuwig leven of branden, dat er geen hemel of hel is, dan staan
wij helemaal anders in de wereld dan de christelijke godsdienst ons voorhoudt.
Pas dan zien wij in dat wijzelf verantwoordelijk zijn voor wat er gebeurt en
niet gebeurt. Er is dan geen almachtige God die alles in goede en kwade banen
leidt volgens zijn geheime inzichten. Die eigen verantwoordelijkheid is enorm,
schrikbarend maar ook bevrijdend: de wereld ligt voor ons open, met al zijn
mogelijkheden en beperkingen. Er is geen enkele hogere macht die ons kan
tegenhouden, in het goede noch het kwade.
Ik weet het,
ik ben weer mijn zelfde verhaal aan het vertellen. Het is dan ook een
belangrijk verhaal en een dat je elders niet zo vaak hoort. Ik besef ook dat ik
veel te abstract spreek, dat ik het voortdurend heb over De Mens en over de
grote principes, en veel minder over concrete mensen. Dat komt omdat ik het
belangrijk vind dat we eerst de principes duidelijk stellen, dat we komaf maken
met de mythen en de leugens van weleer (maar die vandaag nog wijd verbreid
zijn). De volgende stap, het ontdekken van de consequenties van die principes,
die moeten we ook zetten, maar zonder een duidelijk inzicht in de grond van de
zaak komen we er nooit.
Begrijp me
ook niet verkeerd: ik geniet elke dag van onze wereld, ik ben wel degelijk
bezig met de praktijk en niet enkel met de theorie. Voor mij is een filosofie
die niet verankerd is in de wereld, geen filosofie maar zinloos gezwets. Ik ben
een melomaan, ik kan zonder muziek waarschijnlijk niet leven, ik gruw als ik
eraan denk dat ik doof zou worden. Ook zo met mijn ogen: als ik niet meer zou
kunnen lezen en schrijven ik mag er niet aan denken! Of de natuur zien en de
wereld die wij mensen gemaakt hebben! Maar de dingen hebben voor mij maar zin,
als ik ze kan vatten in hun onderlinge verbondenheid, in het kader dat de
wetenschap ons aanreikt.
Als men mij
zegt dat ik mijn medemens, mijn naaste moet liefhebben, dan betekent dat niets
voor mij. Maar ik wel praten over de vraag wat wij moeten doen met asielzoekers,
armen, zieken, geestelijk gestoorden, misdadigers; over de verdeling van de natuurlijke
rijkdom, over menselijke solidariteit, over dierenrechten
Vanuit mijn
principiële standpunten zal ik anders aankijken tegen bepaalde toestanden. Ik
ben immers niet geremd door wie of wat dan ook, alles is bespreekbaar en alleen
door met elkaar te praten kunnen wij de beste oplossingen vinden. Er is niets
of niemand hier op aarde of daarbuiten die de wijsheid in pacht heeft en ons
die ook nog meedeelt. Als wij dus spreken over euthanasie, abortus,
seksualiteit, huwelijk en echtscheiding, sociale problemen en de economie, dan praat
ik over alle aspecten ervan, maar zonder vooringenomenheid. Ik weet niet waar
we gaan uitkomen, er is wellicht geen één antwoord op alle vragen, we zullen
onze mening ongetwijfeld voortdurend moeten bijstellen. Maar dat moet gebeuren
in open onderling overleg, en niet omdat iemand of Iemand het gezegd heeft. De
wereld is inderdaad zeer complex, veel ingewikkelder dan het christendom het
wil doen voorkomen.
De laatste
jaren zijn wij op een werkelijk ontzettende manier geconfronteerd met de
tekortkomingen, ja de misdaden van de kerken en hun bedienaars, met het falen
van godsdienst als systeem. Godsdienst leidt zelf tot gruwelijke misdaden, niet
alleen vroeger, ten tijde van de Kruistochten en de Inquisitie, maar ook
vandaag nog, wanneer Rome zich verzet tegen het gebruik van condooms in streken
die geteisterd zijn door AIDS-epidemieën, of wanneer in islamitische landen mensen
gefolterd en vermoord worden wegens het overtreden van louter religieuze
voorschriften of omdat ze tot een andere godsdienst behoren.
Bijna elke
dag horen wij over het recent systematisch seksueel geweld en misbruik door
priesters en religieuzen. Wij kunnen niet meer doen alsof de Kerk heilig is.
Zelfs paus Ratzinger bekent, noodgedwongen, dat ook de kerk zondig is. Dat is
nieuw. Maar Ratzinger trekt er geen conclusies uit, hij ziet het als een
voorbijgaand probleem, iets dat kan opgelost worden, geen structureel probleem.
Dat is de zware vergissing van Rome. Zij hebben gemeend dat het seksueel
misbruik door priesters en religieuzen binnen de perken kon gehouden worden
door mensen te verplaatsen en er verder over te zwijgen. Maar zoals die
priesters ook na hun verplaatsing opnieuw kinderen en vrouwen seksueel
misbruikten, zo blijft ook het probleem van het seksueel misbruik structureel
aanwezig in de kerk als men de structuur van de kerk onveranderd laat.
Dat zal pas
veranderen indien men de kerk zelf drastisch verandert, meer bepaald wanneer
men godsdienst losmaakt van de opvoeding en opleiding van kinderen en jongeren,
wanneer men eindelijk inziet dat het onderwijs uit de handen van (celibataire)
priesters en religieuzen moet gehaald worden en meer nog, wanneer elke vorm van
godsdienstige beïnvloeding uit het onderwijs geweerd wordt. Zolang een onzalige
ideologie zoals het intrinsiek antidemocratisch en irrationeel christendom ook
maar enige invloed blijft behouden, zeker op jonge en beïnvloedbare geesten, zal
er geen einde komen aan de verschrikkelijke misdaden waarvan wij nu slechts de
toppen van de ijsbergen zien. Godsdienst is misdadig, zo simpel is het. Kijk om
je heen en zeg me dat ik lieg, overdrijf of je iets wijsmaak.
Soms,
wanneer ik me verdiep in theorieën en principiële kwesties, bekruipt me de
vrees dat ik verkeerd bezig ben, dat ik me meer moet bekommeren, metterdaad, om
de concrete mensen. Maar wanneer ik me dan voor een of ander concreet geval wil
inzetten, zijn er altijd weer die principes die me doen twijfelen over wat ik
concreet kan doen. Als ik in het nieuws zie hoe vrijwilligers zich inzetten
voor bepaalde categorieën van mensen in onze maatschappij, dan wil ik
opspringen en gaan helpen. Maar tussen droom en daad juist.
Ik wil die
asielzoeker desnoods in mijn huis opnemen, in plaats van hem te laten bibberen ergens
in een straat in Brussel. Maar dan denk ik: hoe komt die hier? Waarom is hij
niet in zijn eigen land gebleven? Wat is er daar verkeerd? Wat is er eventueel
met hem verkeerd? Wat kan hij hier doen? Kan hij hier opgenomen worden in onze
maatschappij, die zo totaal verschillend is van zijn leefwereld? Doen wij er
wel goed aan om hem hier te laten wonen, heeft hij enige kans om hier gelukkig
te worden? En wat met de gevolgen voor ons van zijn opvallende, soms zelfs
storende aanwezigheid in onze maatschappij?
Het blijft
een dilemma: moeten we de behoeftigen helpen die er zijn, gewoon omdat ze er
zijn, of moeten we proberen om de armoede te vermijden? Ben ik hardvochtig
omdat ik een bedelend Roma kind of een tandeloze Oost-Europese vrouw met
afgewend hoofd voorbijloop? Ben ik liefdeloos omdat ik liever filosofeer dan
mijn handen uit de mouwen te steken in een asielcentrum of een opvangcentrum
voor daklozen? Ben ik harteloos omdat ik mij geld op mijn spaarboek houd in
plaats van het uit te delen? Volstaat het om elk jaar een bijdrage te storten
voor 11.11.11. om je geweten te sussen en dan rustig verder te genieten van je onverminderde
welstand?
Ik twijfel
nog altijd, lieve lezer, net zoals jij waarschijnlijk. Misschien leggen we onze
accenten anders, maar wij kunnen er niet onderuit: wij zijn op elkaar
aangewezen. Ieder van ons moet uitmaken, elke dag opnieuw, hoe we dat vorm
geven, hoe we concreet met elkaar omgaan, hoe we onze principes in de praktijk
brengen. Het is mijn diepste overtuiging dat de atheïstische opvatting die ik
deel met zoveel verstandige mensen, meer kansen biedt om de wereld leefbaar te
maken voor iedereen dan het christendom of de islam. De godsdiensten hebben hun
kansen gehad, wij kunnen op grond van de geschiedenis en van de huidige
situatie een balans opmaken van hun succes. Ongetwijfeld zal je het met me eens
zijn als ik zeg dat het tijd is voor een grondig andere benadering.
Vergeef me
dat ik zo negatief ben, maar ik meen het. Wat meer is, ik ben ook nog vrij pessimistisch
over een mogelijk alternatief. Enerzijds zit dat er niet direct aan te komen en
bovendien weet ik zelf ook niet hoe dat er zou moeten uitzien. Ik weet dat we
de oplossing niet in de godsdienst moeten zoeken en we kunnen er niet snel
genoeg komaf mee maken, het is meer dan wel geweest. Maar iets nieuws opbouwen
zal veel moeilijker zijn en wellicht nog enkele eeuwen duren. Ik hoop dat de
mensheid het zolang uithoudt zonder zichzelf en de rest van het leven op aarde uit
te roeien.
Wij leven in
een democratie en gelukkig maar. Het volstaat om even naar de beurtelings pathetische
en schrijnende beelden uit Noord-Korea te kijken om te zien hoe goed wij het
hier hebben. Een van de grondregels van de democratie is dat de meerderheid
beslist. Dat is het gevolg van een ander basisbeginsel: alle burgers zijn
gelijkgerechtigd. Er is niemand die zich kan beroepen op afkomst, bezit, kennis,
geslacht of ras om zich boven de medeburgers te verheffen. Dat was vroeger wel
het geval. De adel was gedurende het grootste gedeelte van onze geschiedenis
een hogere stand of kaste en ook priesters en religieuzen behoorden tot een
geprivilegieerde groep; rijken geschoolden hadden ook voordelen en het
stemrecht was tot na de Tweede wereldoorlog voorbehouden aan mannen.
Als iedereen
gelijk is in rechten, hoe moeten we de samenleving dan organiseren? Het is vanzelfsprekend
niet mogelijk om iedereen zijn of haar zeg te laten hebben als er beslissingen
moeten genomen worden en afspraken gemaakt. In ons land en in veel andere hebben
we een parlementaire democratie. Dat wil zeggen dat er vrije verkiezingen zijn
voor vertegenwoordigers van het volk, die dan namens ons de beslissingen nemen.
Dat verlegt het probleem natuurlijk alleen maar, want het is weinig
waarschijnlijk dat die vertegenwoordigers het vaker eens zouden zijn dan de
burgers die zij vertegenwoordigen. In tegendeel zelfs: het is precies hun taak
om de verschillende opvattingen van de burgers te verwoorden, ze worden
verondersteld van mening te verschillen.
En dus
hebben we nog een andere basisregel nodig om een einde te maken aan de
discussies, waarbij iedereen probeert de andere te overtuigen van zijn of haar
gelijk. In een democratie beslist de meerderheid. Over alle wetsvoorstellen
wordt gestemd en enkel wanneer de meerderheid van de parlementsleden voor
stemt, is het voorstel aangenomen. Meestal is een gewone meerderheid voldoende:
er moeten meer stemmen voor zijn dan tegen, bijvoorbeeld 51/50. Meteen zie je
de relativiteit van die basisregel: het kan gaan om slechts één stem. Dat
betekent dat bijna evenveel vertegenwoordigers tegen zijn als voor. Echt democratisch
lijkt dat niet en meestal zal men proberen om een ruimere meerderheid te
hebben. Soms, voor belangrijke beslissingen, is een ruimere meerderheid zelfs
verplicht, precies om het democratisch karakter veilig te stellen, om te
verhinderen dat een zeer kleine meerderheid haar wil zou opdringen aan een zeer
ruime minderheid. In België is voor heel wat aangelegenheden een tweederden meerderheid
vereist, die soms nog verder gekwalificeerd is, bijvoorbeeld dat er ook een
meerderheid moet zijn in elk van de gemeenschappen en gewesten.
Zon bijzondere
meerderheid is een bijkomende garantie voor een ruime steun voor belangrijke
veranderingen, maar het is in feite een beperking van de regel dat de
meerderheid beslist. Zo kan een minderheid van slechts één derde van de
vertegenwoordigers verhinderen dat twee derden van het parlement een geldige
beslissing neemt. Wij Vlamingen weten er alles van: de Franssprekende Belgen
blokkeren zo sinds 1830 elke vooruitgang in onze ontvoogdingsstrijd.
Maar goed,
laten we maar aannemen dat een parlementaire democratie waarin bij
meerderheidsbeslissingen geregeerd wordt, zonder enige twijfel beter is dan elk
ander, niet democratisch systeem, zoals de Noord-Koreaanse dictatuur, of de
presidentiële democratieën in Frankrijk en Amerika, waar één man (voorlopig
geen vrouwen ) zijn veto kan stellen tegen democratische beslissingen van het
parlement en eenzijdig de oorlog kan verklaren, zonder daarover het parlement
te raadplegen.
Betekent dat
nu dat alle wetten die door het parlement gestemd zijn ook goed zijn?
Het is een
vraag die ik me dikwijls gesteld heb. In de jaren zestig hoorde ik professor
ethiek Louis Janssens zeggen: de meerderheid heeft altijd gelijk, wij mogen ons
niet onttrekken aan de wil van de meerderheid. Dat is me altijd bijgebleven.
Het is een goed principe om te onthouden en in te roepen als we ooit zouden
twijfelen. Maar ik meen dat we hier een belangrijk onderscheid kunnen en zelfs
moeten maken.
Het is
immers zo, dat zelfs een parlement bevolkt met uitsluitend verstandige en deskundige
mensen die bovendien met de beste bedoelingen bezield zijn, toch dwaze,
onwerkzame en zelfs nefaste wetten goedkeuren. Het is immers goed mogelijk dat
men niet alle consequenties tijdig heeft voorzien, of dat bepaalde aspecten aan
de aandacht ontsnapt zijn, of dat nieuwe, onvoorziene omstandigheden de
goedgekeurde wetten onuitvoerbaar of overbodig maken, terwijl het ontbreken van
meer aangepaste wetten zorgt voor grote rechtsonzekerheid of zelfs onrechtvaardigheid.
Zo heeft men
op een bepaald ogenblik in België beslist om asielzoekers een soort leefloon
toe te kennen van bij hun aankomst, in afwachting van de behandeling van hun
vraag. Een nobel initiatief, ware het niet dat het nieuws daarvan zich als een
lopend vuurtje verspreidde over de hele wereld, met een toevloed van
asielzoekers tot gevolg, waarvan slechts een kleine minderheid uiteindelijk
toegelaten werd. De toepassing van de wet trok dus massaal kandidaten aan en zorgde
voor een overbelasting van de betrokken diensten, maar vooral ook voor een
enorm tekort in de budgetten. Het heeft dus niet lang geduurd voor men die wet
heeft aangepast.
Wij moeten
dus vaststellen dat niet alle wetten optimaal zijn en dat is nog een voorzichtig
understatement. Betekent dat dan dat wij die wetten niet moeten naleven?
Dat is een
belangrijke vraag en hier duikt het onderscheid op. Het is ondenkbaar dat wij
het aan de burgers zouden overlaten om te beslissen welke wetten zij zouden
naleven en welke niet. Het kan niet anders dan dat alle burgers alle wetten
moeten naleven, er is geen alternatief. Maar zoals we zagen, zijn niet alle
wetten goede wetten, noch weerspiegelen zij altijd de wil van de meerderheid
van de bevolking. Als wij aan de burgers zouden vragen of zij het eens zijn met
algemene belastingsverhogingen of besparingen in de sociale uitkeringen, dan
zou het antwoord wellicht negatief zijn. Er zijn nu eenmaal onaangename beslissingen
die toch moeten genomen worden. En eens een wet van kracht is, mag niemand zich
er nog aan onttrekken.
De
meerderheid beslist dus altijd en wij moeten ons daarbij neerleggen, omdat het
tegenovergestelde, namelijk beslissingen door een minderheid, altijd veel erger
is, als principe althans. Het is immers perfect mogelijk dat een kleine
minderheid, of zelfs één persoon, zoals een absolute vorst, uitstekende
beslissingen neemt, waartoe een democratisch parlement nooit in staat zou zijn,
precies wegens de uiteenlopende belangen die de volksvertegenwoordigers voorstaan.
Maar tegen de beslissingen van een absolute vorst of een oligarchie is geen
verhaal of verzet mogelijk. De geschiedenis leert ons dat all power corrupts, absolute power corrupts
absolutely. Macht
leidt tot misbruik. Enkel in een democratie heeft men enige garantie dat de
beslissingen uiteindelijk in het voordeel van de meerderheid van de bevolking
zullen zijn, precies omdat het volk daarover zelf kan oordelen, wanneer het op
gezette tijdstippen zijn vertegenwoordigers kan kiezen en bepaalde partijen aan
de macht kan brengen of ze daaruit ontzetten.
Alle wetten,
hoe gebrekkig, onvolledig of onrechtvaardig ook, moeten dus nageleefd en
geëerbiedigd worden. Maar dat betekent geenszins dat alle wetten ook goed zijn.
De meerderheid beslist, daar blijven we bij, maar de meerderheid heeft niet
altijd gelijk, en dat is even belangrijk als de eerste vaststelling. De
meerderheid kan zich vergissen, zowel de meerderheid van de bevolking als de
meerderheid van de verkozenen. Het is niet omdat de meerderheid beslist heeft,
dat iets juist, goed, billijk en rechtvaardig is.
Er zijn
voorbeelden genoeg van beslissingen die door parlementen genomen zijn en die
een land en een bevolking in het onheil gestort hebben. Zo was het pure waanzin
om bij het uitbreken van de Eerste wereldoorlogen al de verdragen uit te voeren
die men had gesloten en zo een lokaal conflict te laten ontaarden in een
wereldbrand, enkel en alleen omdat men zich ertoe verbonden had om een ander
land te steunen indien het aangevallen werd.
Het Nazisme
beschikte in Duitsland over een grote parlementaire meerderheid, hoe die ook
tot stand gekomen was. Het was die meerderheid die de Jodenwetten goedkeurde.
In de Verenigde Staten heeft het tot in de jaren 1960 geduurd voor er een einde
kwam aan de officiële segregatie van blank en zwart en de zwarte bevolking
stemrecht verkreeg. In Italië stemde het parlement jarenlang wetten die een eerste
minister, Berlusconi, moesten buiten vervolging stellen voor corruptie,
machtsmisbruik, belastingsfraude, belangenvermenging &c. En zo kunnen we
nog lang doorgaan.
Wat kunnen
wij als burger doen tegen wetten die democratisch gestemd zijn, maar waarvan we
overtuigd zijn dat ze onjuist en onrechtvaardig zijn?
Om te
beginnen mogen we niet te rap denken dat wetten slecht zijn. Het is niet omdat
ze ons als persoon of als lid van een bepaalde groep slecht uitkomen, dat ze
verwerpelijk zijn. Hogere belastingen voor wie meer verdient zal altijd door de
enen verdedigd worden en door de anderen bestreden. Maar zolang de wet niet
veranderd wordt, moet hij nageleefd worden en belastingsontduiking is geen
individueel recht maar een misdaad.
Dat is een
teer punt. Wij hebben als individu altijd de indruk dat het ons goed recht is
om bepaalde wetten naast ons neer te leggen of de gevolgen ervan te
neutraliseren. Wij zien de staat dan als een vijandige instelling, die ons
fnuikt in onze persoonlijke ambities en mogelijkheden. Ik kan die redenering
begrijpen, het is immers niet zelden ook zo. Maar in een democratie kan het niet
dat men selectief is in het naleven van de wetten. Het is alles of niets. Ofwel
gehoorzaamt men alle wetten, ofwel stelt men zich buiten de gemeenschap, maar
dan zal verrassend snel blijken hoe hard we als individu die gemeenschap nodig
hebben.
We moeten
ons dus neerleggen bij alle wetten, ook dwaze en onrechtvaardige, maar dat
belet ons niet om ze met alle democratische middelen te bestrijden. Zo gebeurt
het vaak dat een nieuw samengestelde regering en een nieuw verkozen parlement
belangrijke nieuwe beslissingen nemen, die ingaan tegen die van vorige regeringen.
Bepaalde voordelen kunnen ingetrokken worden en nieuwe kunnen ingevoerd worden.
Dat is de kracht van de democratie: de wetten zijn niet door God of de Vorst
bepaald en onveranderlijk vastgelegd, zoals vroeger, maar door de
volksvertegenwoordigers alleen en kunnen dus voortdurend veranderd worden, al
naargelang de omstandigheden en de noodwendigheden en de inzichten van de wetgevers.
De wetten zijn dus relatief, niet absoluut. Ze zeggen nu eens dit, dan weer
dat. Ze zijn soms goed, soms slecht en nooit volmaakt. We moeten ze altijd
toepassen, maar we kunnen en moeten ze ook altijd opnieuw in vraag stellen.
Het is dus
juist dat in een democratie de meerderheid altijd beslist, maar het is helemaal
niet zo dat die meerderheid altijd gelijk heeft. De beslissingen worden genomen
bij meerderheid, maar dat betekent niet dat ze daardoor ook steeds juist zijn.
Elke burger heeft naast de plicht om zich te richten naar de wetten, ook de macht
en de plicht om die wetten steeds in vraag te stellen. Eenieder kan vanuit de eigen
situatie en volgens de eigen inzichten een oordeel vellen over de vigerende
wetten en die eigen mening vrij verkondigen, individueel of in groep, op een
democratische manier. Het is helemaal niet ondenkbaar dat één individu beter inziet
dat een wet onrechtvaardig is dan een heel parlement. De goedkeuring door het
parlement maakt een wet wel verplicht, maar niet noodzakelijk goed. Een wet is
niet goed omdat hij door het parlement gestemd is, maar omdat hij bijdraagt tot
het algemeen welzijn, en daarover kunnen de meningen verschillen.
België staat
voor enorme financiële problemen. Wij hebben boven onze stand geleefd, of
beter: de staat heeft toegelaten dat wij boven onze stand leefden. De staat
heeft jarenlang veel meer uitgegeven dan gedekt werd door de inkomsten. We
hebben een ongelooflijk hoge staatsschuld opgebouwd of beter: gegraven. De normale
inkomsten, de opbrengst van de belastingen blijft dalen wegens de wereldwijde
crisis. Ook Europa verplicht ons om het jaarlijks begrotingstekort te beperken
en de staatsschuld af te bouwen. Er moet dus bespaard worden en dat zal pijn
doen. Allerlei groepen verzetten zich tegen die besparingen. Het is zelfs zeer
goed mogelijk dat het gaat om een meerderheid van de bevolking. En toch moet
ook die meerderheid in een parlementaire democratie zich neerleggen bij de
wetten die het parlement stemt.
De vakbonden
zijn het niet eens met de regering. Zij betogen daartegen, vooral met hun eigen
militanten, die daarvoor vrijgesteld zijn. Maar zij gaan ook over tot zeer gerichte
stakingen, bij voorkeur in openbare diensten zoals het gemeenschappelijk
vervoer, tram, trein en bus, die het hele land verlammen.
Staken is
een erkend recht. Maar het wordt hoog tijd dat wij dat stakingsrecht aan banden
leggen. Het dateert uit de tijd, honderd jaar en meer geleden, toen de
arbeiders en hun organisaties over geen andere middelen beschikten dan dat ultieme
wapen, en toen het lot van de arbeider weinig benijdenswaardig was, ja
onmenselijk, en de houding van het patronaat brutaal en onduldbaar wreed. Die
tijd is sinds lang voorgoed voorbij. De discussies die men nu voert, gaan over
randverschijnselen en overgangsmaatregelen. Niemand zal omkomen van ontbering
tengevolge van deze besparingsmaatregelen, niemand wordt opvallend gespaard en
iedereen, regering en werkgevers, is bereid om te praten over modaliteiten. Onder
die omstandigheden het stakingsrecht inroepen, is verwerpelijk.
Ook de
vakbonden zijn ertoe gehouden om de wetten te eerbiedigen, ook als zij het er
niet mee eens zijn en ook als zij niet geraadpleegd werden. In een parlementaire
democratie beslist het parlement. De vakbonden behouden de algemene burgerrechten
van verzet tegen onrechtvaardige wetten, maar zij hebben niet het recht om die
wetten tegen te houden met andere dan democratische middelen. Stakingen zijn
dat niet, nu niet meer, als ze dat ooit al waren. Stakingen zijn nu steeds een
middel van een minderheid om haar wil op te dringen aan een meerderheid. Zo
werkt het niet. Als de treinmachinisten vinden dat hun loon of
arbeidsvoorwaarden of hun pensioen niet goed genoeg is, dan moet men daarover
praten.
Maar het kan niet dat nationale vakbonden een uiterst klein aantal
mensen gebruiken om het hele land tot stilstand te brengen omwille van een
beperkte aanpassing van de algemene sociale wetgeving. Door het ultieme wapen
van de staking, in cruciale sectoren of als een algemene staking, zonder een voldoende
overtuigende reden in te zetten, lokken de vakbonden een reactie uit, die dat
wapen zal ontkrachten door het aan wettelijke voorwaarden te verbinden, zoals
nu al het geval is, bijvoorbeeld een tijdige stakingsaanzegging en voorafgaand
overleg, maar straks nog meer, zoals de minimale dienstverlening en het verbod
op stakingspiketten die de doorgang van werkwilligen gewelddadig verhinderen,
en het verbod om de openbare weg te versperren en het normale verkeer tegen te
houden.
Zo zien we
nog maar eens hoe men door vast te houden aan particuliere verworven rechten en
voordelen, uiteindelijk zijn eigen ruiten ingooit. Wanneer het eigenbelang
botst met het individueel voordeel, is het de meerderheid die beslist. In een
democratie is dat de democratische parlementaire meerderheid, niet de vakbond.
Op onderstaande foto is het straatbeeld op de achtergrond veelzeggender dan de voorgrond, maar het is de man op de voorgrond die verantwoordelijk is voor wat er zich achter hem afspeelt. Hij lijkt zich daarvan duidelijk goed bewust
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
26-12-2011
de herderkens logen bij nachte
Mijn penvriend Jacques Quekel is een ijverig
en geïnspireerd epigrammendichter. Je kan hier terecht voor zijn puntig en poëtisch blog.
Daar vind je ook zijn gelegenheidsgedicht voor kerstmis. Niet voor het eerst is
daarin sprake van engelenkoren bij de geboorte van Jezus. Ik reageerde in mijn
Kroniek al eerder op dat traditioneel beeld, klik
hier als je het nog eens wil nalezen.
En dit is mijn reactie op zijn
jongste kerstvisioenen:
Mensen die
engelenkoren
bij nacht en
ontij horen
zijn
misschien wel onschuldig als schapen
vooral als
ze de desbetreffende slaap slapen.
Maar het
blijft betreurenswaard
en het
verraadt hun ware aard:
mensen die
horen wat er niet is
daar is
beslist een en ander mee mis.
Jezus werd
niet uit een maagd geboren
en zeker
niet met bijhorende engelenkoren;
als hij al
geboren werd, wat erg onzeker is
dan als
simpele mens, wat op zich ook beter is.
En niet als
God, en ook nog diens Zoon
dat zou een
wonder zijn en erg ongewoon
en met
Verlossers hebben we het wel gehad
hun weg naar
vrede is altijd een heilloos oorlogspad.
Laten we
derhalve ons feesten inspireren
door wat we
van Moeder Natuur zelf kunnen leren:
Het Licht
der Wereld is niet in Bethlehem geboren
het
verschijnt elke dag bij het eerste ochtendgloren.
Laten we het
denken niet aan anderen overlaten
aan
priesters, misleiders en andere onverlaten
maar
onbevreesd en welgemoed zelf bezinnen
hoe we het
best aan een betere wereld beginnen.
Dat kan door
ons verstand te gebruiken
en in ons
hart de liefde te laten ontluiken
voor
iedereen en al wat ons dierbaar is
en voor wat
billijk, goed en bovendien ook nog waar is.
Categorie:poëzie Tags:poëzie
23-12-2011
Darwin op vinkenslag
Mijn Nederlandse
penvriend Jacques volgt mijn Kroniek op de voet en laat zich door mijn teksten
wel eens verleiden om een en ander nog eens na te lezen in boeken en
tijdschriften of op internet. Zo bezorgde hij me onlangs een citaat over de
fameuze vinken van Darwin. Hij voegde aan zijn mail een motto toe: Op het
vinkentouw zitten. In Vlaanderen zeggen we ook: op vinkenslag zitten.
Van Dale
kent er weer niets van: hij ziet het vinkentouw en de vinkenslag enkel
letterlijk, een net om vinken te vangen. Maar wij gebruiken die uitdrukking nog
uitsluitend overdrachtelijk, in de zin van: met gespannen aandacht iets in het
oog houden, klaar om gretig toe te slaan. Vinken vangen is immers al jaren verboden
bij wet. Arme Van Dale.
Dit is het
citaat dat Jacques las: Zoals reeds gezegd, kunnen we aan de
snavels de ontstaansgeschiedenis van de darwinvinken begrijpen. De
snavelgrootte bij deze nauw verwante soorten geeft een zeer nauwkeurige indruk
van de grootte en hardheid van de zaden waarmee zij zich voeden.
En hij contrasteert dat ogenschijnlijk
met dit citaat uit mijn Kroniek: Darwin
meende dat die verschillen veeleer toevallige mutaties zijn, willekeurige
herschikkingen van erfelijk materiaal, dingen die kunnen gebeuren en het dan af
en toe ook doen: een vink wordt geboren met een wat langere snavel, zomaar,
toevallig, omdat er ergens in het genetisch materiaal een mogelijkheid
verscholen lag voor een dergelijke afwijking. Dat is het basisgegeven en deze
inzichten zijn sindsdien onder meer door de wetten van Mendel en ook
recentelijk door de moleculaire genetica bevestigd en verder uitgewerkt.
Het blijft
voor iedereen, ook voor mij, een uitdaging om de in de grond uiterst simpele
theorie van Darwin altijd en overal juist te interpreteren en toe te passen.
Het eerste
onderscheid dat we moeten maken is dat tussen kenmerken die genetisch worden
overgedragen (Darwin) en andere, die niet genetisch maar cultureel worden
overgeleverd, die dus worden aangeleerd door de ouderen aan de jongeren
(meestal), maar, in het algemeen, kenmerken die tijdens het leven worden
gecommuniceerd, niet via de voortplanting (Lamarck).
Neem nu de
vinken in kwestie. Darwin stelde vast dat op de Galapagos (nadruk op là) vinken
waren met opvallend verschillende snavelvormen, die telkens specifiek geschikt bleken
te zijn voor de vruchten en de zaden die op dat bepaald eiland voorkwamen. Er
was dus, zoals in het eerste citaat terecht gesteld wordt, een overduidelijke
band tussen de zaden en de vorm van de snavel van de vinken. Maar hoe is dat
gekomen, wat is het mechanisme dat daarachter zit? Dat is de vraag die Darwin
zich stelde en die hij vele jaren later ook als eerste bevredigend beantwoordde.
Het is onzin
om te denken dat een vink tijdens zijn/haar leven zou evolueren qua snavel. Maar
zelfs als die snavel door het voortdurend zoeken en eten van bepaalde zaden zo
zou afslijten dat die meer geschikt is om bij bepaalde zaden te komen of ze te
kraken, dan nog is het volkomen onterecht om te denken dat die afgesleten snavelvorm
op miraculeuze wijze zou overgaan in het nageslacht. Dat was de uitdaging die
Darwin onderkende: als wij een bepaalde afwijking zien (de snavel), die
duidelijk verband houdt met de omgeving (de zaden), hoe kan die nuttige
afwijking van generatie of generatie overgedragen worden? Hoe kan een
evolutionair voordeel vastgelegd en behouden worden voor het nageslacht? Waar
wordt die informatie opgeslagen zodat ze veilig kan bewaard worden?
De
veranderingen die zich niet eenmalig maar structureel voordoen, dat zag Darwin
onvermijdelijk in, gebeuren noodzakelijkerwijze steeds bij het
voortplantingsproces. Maar hoe komt het dan dat er aanpassingen zijn die
precies aan die omgeving aangepast zijn? Het was Darwins genie dat hij inzag
dat die aanpassing helemaal niet veroorzaakt werd door de omgeving, maar dat ze
volkomen toevallig was, een onvolkomenheid of een variante in het genetisch
materiaal, zoals we er zoveel zien bij mens en dier. Door toevallige mutaties
heeft die ene vink als allereerste een ietwat andere snavel, zoals jouw neus
(gelukkig) niet dezelfde qua vorm is als de mijne. Met die lichtjes afwijkende
snavel kan die ene vink misschien net wat beter bij een soort zaden die
voorhanden zijn op een bepaald eiland. Ze heeft daardoor dan een (louter
toevallig) evolutionair voordeel: ze heeft meer kansen op overleven en om zich
voort te planten.
Als (en
alleen als) die genetische afwijking ook nog erfelijk is (wat zeker niet altijd
het geval is, mijn kinderen hebben (gelukkig) niet allebei mijn neus), dan
zullen ook alle volgende jonge vinkjes die geschikte snavel hebben. Dan kan het
succesverhaal zich doorzetten, met een explosieve stijging van het aantal
vinken met die snavel tot gevolg. Na verkoop van tijd zullen die vinken, met
die ondertussen vaste genetische kenmerken, dus meer overvloedig aanwezig zijn
op dat specifieke eiland met die specifieke zaden. Dat is wat Darwin zo
scherpzinnig opmerkte en probeerde te verklaren.
Je kan dus,
zoals in het artikel, zeggen dat je de snavelvorm kan afleiden van de zaden die
aanwezig waren op dat eiland. Je kan zelfs zeggen dat die zaden
verantwoordelijk zijn voor de snavelvorm, maar enkel in overdrachtelijke zin,
niet letterlijk. Het zijn immers niet de zaden die de snavelvorm op enige
directe wijze hebben bepaald of veroorzaakt, maar wel de toevallige genetisch
mutatie bij de voortplanting, iets waarop die zaden geen enkele invloed hebben.
Maar die mutatie was wel (toevallig) geschikt voor die specifieke zaadsoort en
niet voor een andere. Het is, zoals steeds, een aanpassing aan de omgeving,
maar niet een bewuste of doelgerichte, maar steeds een toevallige en
genetische. Dat is, me dunkt de essentie van het Darwinisme, en dat verliezen
we soms uit het oog.
Wat de zaadjes
betreft, kunnen we twee kanten uit. Ofwel heeft de plant er voordeel bij dat
haar zaad wordt opgepikt door de vogels, om zo ruimer verspreid te worden (op
voorwaarde dat het zaad onverteerd door het spijsverteringsstelsel geraakt);
ofwel net niet, wanneer het zaadje verteerd wordt in de maag van de vogel.
Waarom zou een vogel overigens zaadjes eten die hij niet kan verteren? Enkel
als er een extra voordeel is, bijvoorbeeld de vorm, de geur, de smaak, of het
vruchtvlees. Er zijn insecten die liever seks hebben met bloemen die eruit zien
als prachtige vrouwelijke voortplantingsorganen dan met hun natuurlijke en meer
efficiënte sekspartners.
In het ene
geval zal de plant die door toevallige mutaties haar zaden beter verbergt een
nadeel hebben: haar zaden worden minder verspreid. Een plant die haar zaden
beter aanbiedt, heeft dan een evolutionair voordeel. In het andere geval,
waarbij de zaden verteerd worden, is het net andersom. Zo zie je hoe de
toepassing van Darwins wetten heel verscheiden kan zijn en hoe ze kunnen spelen
in het voordeel of het nadeel van de betrokkenen, in dit geval de vink en het
zaadje. Maar we mogen nooit uit het oog verliezen dat het om de wetten van de
genetica gaat, die via de voortplanting werken, zoals de naam zelf zegt, en
nooit om aangeleerde zaken. We moeten dus enerzijds zoals Darwin goed kijken
wat er in de praktijk gebeurt, tijdens het leven, maar voor de verklaring ervan
moeten we bijna altijd terecht bij de genetica.
Dat is de
reden waarom het principe zelf van het Darwinisme zo laat in onze beschavingsgeschiedenis
duidelijk geworden is en waarom het nog steeds op verzet stuit. De mens wist
heel weinig over de voortplanting, zeker die van zichzelf. De evidente oorzaak
daarvan is het christendom, dat voortplanting, seks en erotiek om voor mij
onbegrijpelijke redenen steeds met een torenhoog en loodzwaar taboe belast
heeft, in tegenstelling met bijvoorbeeld het Hindoeïsme en andere Oosterse
godsdiensten, waar men er normaal mee omgaat en erotiek zelfs (terecht)
verheerlijkt wordt. Bij ons blijft seks nog steeds vuile manieren, we doen
het allemaal, maar we praten er niet over, het gebeurt in den duik, verdoken,
met de ogen toe, tussen de lakens. Erotiek is iets voor stiekem gekochte
blaadjes en voor bedenkelijke tv-kanalen voor volwassenen, waarvoor je extra moet
betalen. Deftige mensen lezen of beklijken geen porno. Of vergis ik mij?
Hoe dan ook,
de wetenschap was om maatschappelijke en religieuze redenen niet vrij om
openlijk over de voortplanting te spreken of zelfs na te denken en dus werd dat
domein van de biologie volkomen verwaarloosd, met het gevolg dat men blind was
voor de genetische veranderingen en mutaties als oorzaak van evolutie en
diversiteit. Darwin en zijn collegas zagen wel dat er mutaties waren, bij mens
en dier, maar zij begrepen de motor niet van die evolutie. Mendel ontdekte
bepaalde mechanismen en die wetten hadden Darwin kunnen helpen, maar die twee
ideeën kwamen tijdens hun leven niet tot onderlinge bevruchting, helaas, dat
gebeurde pas in de twintigste eeuw.
Het was
Darwins genie dat hij die motor bij inductie afleidde uit de feiten: als de
dingen waren zoals ze waren, dan kon alleen de struggle for life en de survival
of the fittest daarvan de oorzaak en de reden zijn, het moest wel zo zijn,
het kon niet anders. Dat was inderdaad een inductieve redenering, waarbij men
de regel afleidt uit de feiten, in tegenstelling met deductieve redeneringen,
waarbij men de feiten probeert te vatten onder een (hopelijk logische)
redenering, zoals Lamarck, die zag hoe giraffen de vruchten van de hoogste
bomen aten en daaruit afleidde dat hun nek altijd maar langer werd door steeds
naar die hoogste vruchten te reiken.
Er is dus
wel degelijk een verband tussen de snavel van de vink en de zaden die ze eten.
Maar de invloed van het zaadje op de vorm van de snavel verloopt uitsluitend via
de voortplanting en de toevallige mutaties die zich daarbij voordoen. Het is
dus (meestal) een zeer langzaam proces, omdat alle nodige elementen toevallig
moeten aanwezig zijn, wat maar zelden gebeurt. Er zijn dus talloze generaties
nodig alvorens een bepaald nuttig effect zich manifesteert. Maar zoals het bij
het toeval nu eenmaal gaat, kan het ook zeer snel gaan, zoals je ook, heel
toevallig, driemaal na elkaar twee zessen kan gooien met de dobbelstenen, of El
Gordo winnen door slechts één keer in je leven een loterijticket te kopen.
Dan kunnen we de indruk krijgen dat er een doelgerichte evolutie is, dat de
vinken zelf hun snavel aanpassen aan de zaadjes waarop ze verzot zijn, of dat
er een bovenaards wezen is dat alles in goede banen leidt, dat van de evolutie
gebruik maakt om een (goed) doel te bereiken, dat je het groot lot gewonnen
hebt omdat jouw God het zo gewild heeft. MAAR DAT IS NIET ZO!
De hele
wereld van de wetenschap is het daarover nu wel eens: genetische mutaties die
toevallig een betere aanpassing aan het milieu meebrengen, zijn de oorzaak van
het leven in zijn onvoorstelbare diversiteit. Wanneer we dat inzien, verandert
onze blik op de wereld ten gronde. Allerlei mythologische en fantaisistische
verzinsels zoals godsdienstige ideologieën en pseudowetenschappelijke theorieën
als intelligent design kunnen op die
manier definitief weerlegd worden.
Met dank aan
Jacques die me door zijn pientere vragen steeds uitdaagt en uitnodigt om
logisch te denken en helder te schrijven. Ik hoop dat ik hier in beide een
beetje gelukt ben.
Categorie:wetenschap Tags:wetenschap
22-12-2011
Idolen en hun voetstuk
Als kind
keek ik altijd op naar de grote mensen en hun wereld. Vooral de wereld van de
cultuur imponeerde me danig. Dat was vooral de godsdienst enerzijds en de literatuur
anderzijds. Dat leken me de hoogtepunten van het mens-zijn: de priester en de
schrijver. Ik heb nooit goed geweten naar welk van de twee mijn voorkeur
uitging, maar het werd me al heel vroeg duidelijk gemaakt dat het priesterschap
niet voor mij was. Dat ging zo.
Als kleine
knaap, een peuter nog, werd ik geconfronteerd met een jonge priester-leraar van
het college in Eeklo die me bij ons thuis op de schoot nam en van een ogenblik
van afwezigheid van de rest van de familie profiteerde om zijn handen in de open
val van mijn gestreept pyjamaatje te steken en even met mijn verbaasd en nietsvermoedend
fluitje te spelen. Dat was genoeg om me te doen aarzelen.
Ik was een
vroegrijp kereltje en erg pienter. Dat bracht me heel snel in conflict met al
wat gezag was, vooral op school. En wie in die tijd gezag zei, zei ook
godsdienst, kerk en priesters. Ik kreeg het dus voortdurend aan de stok met priester-leraars,
-subregenten, -prefecten, -directeurs en superiors. Als ik ooit gedroomd had
van een toekomst als priester, dan was het al van in de eerste jaren van de
lagere school duidelijk dat dit niet zou lukken: al die priesters haatten me
gewoon, ze lustten me rauw, ze konden me niet uitstaan. Ik was opstandig, ik
wist het altijd beter, ik wou altijd weten waarom, ik kon me niet neerleggen
bij halve antwoorden en ik vond dat gezag goed was, zolang het gesteund was op intelligentie
en redelijkheid. Het was niet omdat ik nog een kind was dat ze mij moesten
behandelen als quantité négligeable. Ik
wilde meetellen, ik eiste dat men rekening hield met mij.
Ik werd dus
voortdurend gepest en gestraft door al wat gezag was, ik behoorde tot wat men
nu the usual suspects noemt: ik had
het altijd gedaan. Ik had een slechte naam en stilaan begon ik dat zelf ook te
geloven, vooral toen ik mijn ontluikende seksualiteit begon te ontdekken.
Volgens het priesterlijk gezag was daar niets goeds aan, in tegendeel, het was
allemaal slecht en doodzonde, ik zou branden in de hel, maar niet alvorens hier
op aarde blind, melaats of nog erger te worden en een vroegtijdige, afschuwelijke
en pijnlijke dood te sterven. Ziedaar een dilemma, lieve lezers, voor een kind:
omdat ik het niet kon laten van te masturberen, was ik slecht en verdoemd; en
nochtans wou ik goed zijn en zelfs priester worden
Het is niet
goed met mij gegaan, daar in het college in Eeklo. Mijn studieresultaten gingen
zienderogen achteruit, tot ik in het derde jaar van de humaniora de laatste van
de klas was, tot mijn eigen verbazing en amusement. Toen ik aan mijn Vader
zaliger in de vakantie zei dat ik niet terug wou naar het College, zei hij dat
ze me ook niet terugwilden. En zo kwam er een einde aan die lijdensweg. Ik trok
naar Antwerpen, naar de Normaalschool en de rest is geschiedenis.
Het
alternatief model, naast het priesterschap dat me niet vergund werd, was de
literatuur. Ik las alles dat me onder de handen kwam, bijvoorbeeld De Idioot
van Dostojevski toen ik dertien was of zo. Ik schreef mooie opstellen, was goed
in talen (en niet in wetenschap of wiskunde). Schrijver worden, dat heb ik
altijd gewild. Maar ik besefte dat het een onbereikbaar ideaal was. Zelf een
boek schrijven en het gepubliceerd zien, dat leek me totaal uitgesloten.
Auteurs waren zowat halfgoden, een superieur ras, waartoe ik nooit zou behoren.
Hun namen klonken als muziek in mijn oren. En niet alleen zij waren
onbereikbaar, ook hun boeken waren dat. In onze parochiale bibliotheek vond je
alleen wat de katholieke boekenliga goedgekeurd had, met haar bekende morele
beoordeling in cijfertjes. Hoe ik ooit aan dat boek van Dostojevski ben geraakt,
ik weet het nog altijd niet. En dus droomde ik van al die grote namen en hun
boeken, zonder er ooit mee in contact te komen.
Later, toen
ik getrouwd was, vader en echtgenoot, koesterde ik nog steeds die droom. Ik
begon weer te lezen, zelfs wat te schrijven. En ik kocht boeken, vooral
tweedehands, tientallen, honderden boeken, meer dan ik kon gelezen krijgen. Ik
kocht ze omdat de namen van die auteurs beroemd waren en de titels van hun
werken bekend. Ik zocht in naslagwerken op wie de belangrijkste auteurs waren
in de wereldliteratuur en wat hun voornaamste werken en ik legde een
steekkaartensysteem aan waarop ik dat noteerde. Tijdens vakanties met het gezin
in Engeland en Frankrijk dook ik met mijn steekkaarten de tweedehandse
boekhandels in en verzamelde zo al wat naam had in de wereldliteratuur, meestal
goedkope pockets en oudere gebonden uitgaven.
Maar ik las
bijna niets van wat ik verzamelde. Als ik een of ander meesterwerk ter hand
nam, bleek dat veel taaier en saaier dan me lief was. En dus verdween het weer
op de boekenplank. Dat weerhield me er evenwel niet van om nog voortdurend
boeken bij te kopen. En zo is mijn collectie ontstaan.
Toen ik na
dertig jaar huwelijk eindelijk besloot om mezelf een nieuwe kans te geven op
een ander leven, liet ik alles achter, ook mijn boeken. Slechts heel langzaam kon
ik een deel ervan bemachtigen. Mijn echtgenote wou immers het familiebezit
ongeschonden bewaren, niet zozeer voor zichzelf, neem ik aan, maar voor de
kinderen. Uiteindelijk heb ik een groot gedeelte van de boeken die ik verzameld
had toch in mijn bezit gekregen. Andere werken heb ik zelf aangekocht en
vervolgens ook nog honderden nieuwe en oude boeken rond oude en nieuwe interesses.
Een jaar of
zo geleden ontdekte ik LibraryThing,
een programma om je boeken online te catalogiseren. Veel van mijn boeken heb ik
daarop ingevoerden je kan het
resultaat zien hier in mijn Kroniek, in de linker kolom, onderaan. Daar
verschijnen allerlei boeken uit mijn verzameling. Als je op LibraryThing klikt, ga je naar mijn
collectie.
De laatste dagen
heb ik nog wat Franse boeken toegevoegd, een honderdtal. Soms was het me droef
te moede: ik had bijna geen enkel van die boeken open gedaan, laat staan ze
gelezen. Al die klinkende namen: Sartre, de Beauvoir, Camus, de Montherlant,
Céline, Daudet, Gautier, Sand, Quéneau, Wittig, Duras, Chateaubriant,
Alain-Fournier, Apollinaire, Aragon, Arsan, Artaud, Verlaine, Rimbaud,
Lautréamont, Balzac, Vian, Bataille, Bazin, Benoit, Bernanos, Butor, Restif de la
Bretonne, Claudel, Malraux, Daninos, Anatole France, Gide enzovoort tot Zola:
slechts hier en daar één boek ervan gelezen.
En: zal ik
er nu nog toe komen? De literaire goden van toen zijn van hun voetstuk gevallen,
voor mij en voor de rest van de wereld. Hun roem was vooral gebaseerd op loftuitingen
die men in literaire kringen en in het onderwijs voortdurend herhaalde, niet op
de lectuur van hun werken. Ik leerde nieuwe auteurs kennen, vooral door The New Yorker, die ik wel las en lees,
met veel genoegen en zelfs genot. Er is zoveel dat ik nog hoop te lezen, dat ik
waarschijnlijk deze oude, nu vergeelde en broze Franse pockets uit de jaren
1960 voor het laatst heb vastgenomen om ze in te voeren in een computersysteem
waar zij noch ik toen konden van dromen.
Een
schrijver ben ik dan toch geworden, lieve lezers, maar dan niet zoals de idolen
uit mijn jeugd. Ik heb geleerd dat je niet schrijft om gelezen en beroemd te
worden, maar voor jezelf. Dat anderen willen lezen wat je voor jezelf hebt
geschreven, dat is best leuk, maar het is een nevenaffect, als het al geen collateral damage is Boeken zal ik niet
schrijven, ik heb met overtuiging voor de nieuwe media gekozen en ik voel me er
uitstekend bij, dankuwel.
Dus bij
leven en welzijn: tot de volgende keer.
Categorie:literatuur Tags:literatuur
21-12-2011
De zonnewende, het feest van het Licht
Vandaag is
het 21 december 2011 en vannacht om 5.30 uur is het de winterzonnewende. Van
dan af beginnen de dagen weer te lengen. De reden daarvoor is dat de aarde om
de zon draait, terwijl ze zelf om haar (denkbeeldige) as draait, een as die schuin
staat tegenover de baan die ze om de zon beschrijft. Dat klinkt ingewikkeld. Het
helpt als je het uitbeeldt, bijvoorbeeld met een globe, een wereldbol, en die
om een lamp laat draaien. Dan zie je dat tijdens de omloop rond de zon nu eens
de Noordpool dichter bij de zon komt en dan langzaam aan de Zuidpool. Vannacht
staat de Noordpool het verst van de zon, de zon staat het laagst en het kortst
aan de hemel en daarom is het nu bij ons winter.
Veel mensen
denken dat winter en zomer te maken hebben met de afstand van de aarde
tegenover de zon; de baan van de aarde is geen cirkel maar een ellips. Maar dat
kan natuurlijk niet de reden zijn, want bij een ellips is de afstand tot het
middelpunt twee keer per jaar maximaal en twee keer minimaal; we zouden dan
twee winters hebben en twee zomers. In feite is de ellipsvorm van de baan van
de aarde om de zon heel beperkt. De grootste afstand tussen aarde en zon (begin
juli, een bewijs dat die afstand er niet toe doet voor de temperatuur) is
ongeveer 152 miljoen kilometer, de kortste, rond drie januari (dus ook een
bewijs voor hetzelfde) is ongeveer 147 miljoen kilometer. Meteen zie je dat de
zon niet in het centrum van de ellips staat, maar in één van de twee brandpunten.
Hoe dan ook,
de winterzonnewende is een belangrijk moment van het jaar. Dat weten wij mensen
al heel lang, want wij kijken al sinds mensenheugenis naar boven en we noteren
zorgvuldig al wat we zien, lang voor we ook de redenen verstonden waarom dat zo
is. Voor de primitieve mens, die nog zeer intens met de natuur verbonden was en
die nauwelijks weet had van kalenders en natuurlijk niet kon beschikken over
klokken of uurwerken, was het niet alleen interessant maar ook nuttig om te
weten wanneer het dieptepunt van de winter voorbij was, wanneer de dagen weer
begonnen te lengen. Traditioneel was dat het begin van een nieuw jaar en dus
een zinvol moment om het jaar mee te beginnen en uitbundig te vieren, vooral
met licht en vuur.
Onze
jaartelling houdt enigszins rekening met dit astronomisch verschijnsel, maar
niet helemaal, wij hebben om historische redenen beslist om het nieuw jaar ongeveer
een week later te laten beginnen. En het christendom heeft een van zijn
hoogdagen op 25 december geplaatst, wanneer het Licht der Wereld geboren wordt.
Hier zien we
het verschil tussen natuur en cultuur. Vertrekkend van een fysisch fenomeen,
namelijk de baan van de hellende aarde om de zon en het lengen van de dagen in
het noordelijk halfrond, heeft de mensheid allerlei festiviteiten ingebouwd,
kerstmis en Nieuwjaar, met al de tradities die we zo goed kennen. Maar
ondertussen zijn we rats vergeten wat we vieren, wat de eigenlijke aanleiding
is. Kerstmis is een eigen leven gaan leiden, de geboorte van Jezus van
Nazareth, een fictieve, mythologische figuur die binnen een Joodse sekte gegroeid
is uit verhalen rond een of andere predikant. Gedurende tweeduizend jaar, maar
vooral tijdens de laatste honderd jaar, hebben zich daarop tradities geënt,
zoals de kerstboom, het stalleke (dat nu alweer goeddeels verdwenen is),
liederen, poëzie, gebruiken zoals het geven van geschenken. Ook voor
oudejaarsavond en nieuwjaarsdag is dat zo, denk maar aan de nieuwjaarsbrieven
die grootouders zo kunnen ontroeren.
Traditie is
het in stand houden van die gebruiken, ook al weten we niet meer waarom of wanneer
ze ontstaan zijn.
Zo begon het
nieuwe jaar lang geleden op 1 maart, daaraan herinneren ons de namen van de laatste
maanden: september, oktober, november, december, respectievelijk de zevende,
achtste, negende en tiende maand, maar nu de negende, tiende, elfde en twaalfde,
ondanks hun naam.
Soon Ill be
the only one to remember
That the tenth
month is not December
But November.
Kerstmis
werd niet eens gevierd gedurende de eerste duizend jaar van het christendom. Onze
jaartelling, die begint met het geboortejaar van Jezus van Nazareth, begon pas
vanaf rond 650 in het jaar 1 en dan nog enkel in Rome en sporadisch hier en
daar. Het zijn allemaal afspraken, conventies. Ze hebben niets te maken met
enige werkelijkheid, behalve zichzelf. Op kerstmis vieren we niet iets, maar
kerstmis. Op 1 januari begint er in de fysische wereld helemaal niets nieuws,
dat is op of rond 21 december.
Ikzelf vind
dat allemaal een beetje jammer. Over enkele jaren weet geen mens nog wat
kerstmis was, wie dat kindje is in de kribbe. Jezus is zo goed als verdwenen
uit onze cultuur, samen met al de verzonnen heiligen en martelaars. Over honderd,
of duizend jaar is het christendom iets als de mythologie van de Egyptenaren,
de Grieken en de Romeinen. Het vieren van kerstmis zal in de komende generaties
stilaan helemaal zinloos worden en dus verdwijnen, tenzij wij eraan denken om
het een nieuwe of, waarom niet, zijn oorspronkelijke invulling terug te geven,
namelijk het feest van het terugkerende licht, de winterzonnewende.
Dit is een
vraag die ik me dikwijls stel. Ik behoor officieel tot de ouden van dagen, tot
de generatie die eigenlijk voorbij is. Moet ik de toekomst overlaten aan mijn
kinderen en kleinkinderen, hen het initiatief laten om hun leven in te richten zoals
zij dat wensen en aanvoelen en me dus afzijdig houden, of mag ik daarover ook
mijn zeg hebben, hen begeleiden, raad geven of inspireren? Ik ben niet
verantwoordelijk voor de tradities die ik geërfd heb van mijn ouders, maar ik
ben er wel verantwoordelijk voor dat ik ze heb doorgegeven. Daarin zie ik een
voldoende reden om mijn kinderen erop te wijzen dat ze vrij zijn, dat ze de
tradities maar moeten in stand houden als hen dat zelf ook zinvol lijkt, dat ze
bepaalde gebruiken gerust kunnen afschaffen, andere in ere herstellen en dat er
gerust nieuwe kunnen invoeren. Daarmee doen ze maar wat de mensheid altijd al
gedaan heeft: bewaren en vernieuwen, al naar gelang de inzichten evolueren.
Dat is
waaraan het christendom dreigt ten onder te gaan, voor zover dat al niet gebeurd
is: men heeft mythen en tradities willen in stand houden, maar zonder enige
band met de werkelijkheid. Aan Kerstmis en Pasen beantwoordt niets, geen enkel historisch
feit, geen enkele fysische realiteit, alleen een mythe. Zoiets kan men
onmogelijk in stand houden, mythen zijn gedoemd om te verdwijnen. Een al te
traditioneel christendom, dat de band met de menselijke realiteit en de
fysische wereld verliest, behoudt wat oppervlakkig, zinloos en waardeloos is en
verliest zo fataal wat waardevol is. De vermeende behoeders van het christendom
zijn in feite zijn cynische doodgravers.
Morgen ga ik
dus met enig enthousiasme het Feest van het Licht vieren, op mijn eentje, meer
dan waarschijnlijk. Ik ga de hele dag de lampjes laten branden aan de (plastieken)
kerstboom en ook die aan het raam die ik elk jaar ophang tussen het Sinterklaasfeest
en Driekoningen. En ik ga enkele kaarsen aansteken in het huis, misschien zelfs
een aan de voordeur. Ik nodig al mijn lieve lezers uit om misschien ook eens te
denken aan de zonnewende en om dat op of andere manier ook voor zichzelf en hun
omgeving vorm te geven. Het is een minieme geste, maar tradities moeten ergens
beginnen. En dit is een zinvolle, vandaar.
Sinds enige
tijd is er een belangrijke evolutie aan gang in de wereld van het lezen. Ik
meen zelfs dat we stilaan van een echte revolutie mogen spreken, die best te
vergelijken is met dat ander belangrijk moment in de intellectuele geschiedenis
van de mensheid: de uitvinding en verbreiding van de boekdrukkunst. Waarover
heb ik het?
Over
elektronisch lezen of in het Engels e-reading.
Het moest er
wel van komen. Sinds vele jaren zijn velen onder ons gewend geraakt aan het
lezen van allerlei documenten op ons computerscherm, zowel op het werk als
thuis. We staan er niet meer bij stil. Wij lezen of schrijven omzeggens geen
brieven meer, alles gaat via e-mail of sms of twitter of facebook, noem maar
op. Ook onze facturen krijgen we op die manier aangeboden en betalen doen we via
thuisbankieren. Alle aanbieders van nieuws en informatie, radio en tv, de
kranten en tijdschriften, zijn aanwezig op internet. En wat ben jij op dit
ogenblik aan het doen? En ik op het ogenblik dat ik dit schrijf?
Eén domein
ontbrak aanvankelijk: het boek. Daarin is nu, na een vrij lange en aarzelende aanloop,
een doorbraak gekomen die onze leefomgeving grondig aan het veranderen is.
Het was al
enige tijd zo dat je bepaalde boeken op internet kon vinden, vele oudere
publicaties zelfs helemaal gratis. Maar boeken lezen op je computerscherm
vonden veel mensen niet prettig. Het formaat waarin boeken aangeboden werden
was ook niet specifiek gericht op die manier van lezen en de kwaliteit van de
schermen liet ook wel eens te wensen over, zeker bij langdurig gebruik. Het was
vooral Amazon, de wereldleider in boekenverkoop (naast ongeveer alles) via
internet, die het gat in de markt zag en die een eigen systeem ontwikkelde,
waarbij enerzijds boeken werden aangeboden in een elektronische versie die
specifiek gericht was op lezen op scherm en anderzijds ook specifieke e-readers ontwierp, kleine handige
toestelletjes waarop je die boeken kon lezen. Kindle was geboren.
Aanvankelijk
waren die nog vrij duur, ongeveer $500, maar vandaag kan je al een Kindle kopen
voor minder dan 100. Het zijn merkwaardige gadgets, 16x11x0,8 cm, met een
scherm dat ongeveer zo groot is als een pagina van een pocket, vaal wit van
kleur en scherpe, duidelijke zwarte letters. Men spreekt van e-inkt,
elektronische inkt, omdat het niet gaat om een scherm dat licht uitstraalt
zoals een computerscherm, maar om een wit oppervlak waarop de zwarte letters
verschijnen. Als je in het donker wil lezen, heb je dus verlichting nodig, wat
bij je PC of laptop niet het geval is. Precies omdat er geen licht uitgestraald
wordt, is het lezen van e-inkt veel minder vermoeiend dan letters op een
PC-scherm.
Er zijn tal
van aantrekkelijke kanten aan zon e-reader of e-lezer.
Om te
beginnen is er het formaat. Het toestel weegt bijna niets, is flinterdun en
ligt gemakkelijk in de hand. Er zijn geen draden aan, de batterij gaat geruime
tijd mee en laadt op via de usb-ingang van je PC. Er is een geheugen van
ongeveer twee Gb, genoeg om meer dan duizend (!) boeken op te slaan. Je kan het
geheugen uitbreiden met een SD-geheugenkaart, zodat je het onwaarschijnlijke
aantal van bijna twintigduizend boeken kan meenemen waar je ook gaat.
Dit is nu wat
ik bedoel met een revolutie: ons huis staat van boven tot onder vol met boeken,
maar wij komen waarschijnlijk niet eens aan tienduizend.
E-boeken
koop je via internet. Die zijn (meestal) een flink stuk minder duur dan de
papieren exemplaren. Boeken waarop geen auteursrechten meer rusten zijn gratis
of voor slechts enkele euros verkrijgbaar. Zo zijn er al tienduizenden oude en
nieuwe publicaties beschikbaar bij verscheidene aanbieders zoals Amazon zelf,
maar ook bol.com doet mee en stilaan springen alle uitgevers op de kar.
Boeken
aankopen is ook simpel: je kan het aanbod raadplegen op je e-lezer, even
klikken en binnen de dertig seconden staat de hele tekst op je apparaatje! De
technologie is die van je GSM, je mobieltje.
Lezen op een
e-reader is best aangenaam, het scherm went snel. Je ontdekt ook allerlei
hulpmiddelen. Ik erger me elke dag aan de veel te kleine letters van allerlei
publicaties, sommige boeken kan ik gewoon niet lezen en dat is frustrerend,
omdat ik weet dat dit niet zal beteren, mijn ogen gaan er nu eenmaal op
achteruit, binnenkort kan ik alleen nog de boeken in grote letter lezen, maar het
weinige dat in dat formaat beschikbaar is, interesseert me langs geen kanten.
Met de e-lezer is dat opgelost: je bepaalt zelf de lettergrootte, zelfs het
lettertype, de lengte van de regel, het contrast, de helderheid, bij sommige
modellen zelfs de achtergrondkleur.
En niet
alleen dat: het ding onthoudt welk boek je aan het lezen was en opent op de
bladzijde waar je gebleven was! Je kan ook aantekeningen maken, met een stift,
zoals je met een potlood (nooit met iets anders!) zou doen in je (eigen) boek.
Als je een woord niet kent, in het Nederlands of in tien andere talen, dan
dubbelklik je op dat woord en je ziet de uitleg van het woordenboek
verschijnen. Als dat niet voldoende is, kan je zomaar overschakelen naar
internet (als je een draadloze verbinding in huis hebt) en zoeken met Google of
op Wikipedia. Dit is volledig kosteloos, er is geen abonnement nodig, er zijn
geen verborgen kosten. Je kan ook markeringen aanbrengen om belangrijke of
interessante passages gemakkelijk terug te vinden, je kan teksten ook markeren
zoals je dat met een stift zou (willen maar niet durven) doen. De bladzijde
omslaan doe je met een druk op de knop of met een veeg van je vinger zoals op
een IPhone. Je kan ook je eigen teksten opslaan, zoals je boekenlijst bijvoorbeeld, zodat je geen boeken meer koopt die je al hebt.
Kindle is
ook beschikbaar als een programma voor PC en Mac, maar ook voor iPhone en IPad.
Ik heb Kindle op mijn PC en heb er een aantal gratis of bijna gratis boeken gedownload.
Gisteren heb ik op die manier een boek van Voltaire gelezen, zijn Lettre sur la tolérance, à loccasion de la
mort de Jean Calas (1763 sqq.) Eerst het boek gratis aankopen bij
Amazon.fr, het staat ogenblikkelijk op je PC. Dan de instellingen: bladspiegel,
lettertype en corpsgrootte, achtergrondkleur, woordenboek enzovoort, even mijn
laptop installeren op mijn leestafeltje en we zijn vertrokken van uit mijn luie
zetel. Ik heb een draadloos klavier en muis bij de hand. Op de achtergrond
draait Internettuner.nl en via een kabeltje is mijn laptop verbonden met de
stereoset; als de muziek op een van de zestien klassieke radiokanalen me niet
bevalt stop ik een cd in mijn laptop en zo begeleidt Mendelssohns kwartetmuziek
me aangenaam. De hemel op aarde, toch?
Ik heb lang
geaarzeld voor een Kindle en op een dag, enkele weken geleden was ik zover dat
ik er een wou bestellen, prijs 99. Tot mijn verbazing bleek dat van uit België
niet mogelijk te zijn bij een van de Europese Amazon-winkels op internet. Frankrijk,
Spanje, Italië, Duistland, Groot-Brittannië, Oostenrijk, Zwitserland, zelfs Canada,
Japan en China, maar niet België en Nederland. Wij kunnen enkel terecht in de
V.S. Daar kost de goedkoopste Kindle amper $79, dat is omgerekend 60, maar!
Voor het buitenland is de basisprijs voor hetzelfde toestel $109; daar komt BTW
en verzendingskosten bij, samen omgerekend ongeveer 135. Kijk, lieve lezer,
dat neem ik niet, op zon momenten ben ik een erg principieel mens. Als ik in
Frankrijk en Duitsland, enkele tientallen kilometers hiervandaan, een toestel
kan kopen voor 99, dan ga ik dat niet kopen in Amerika voor bijna 40 extra.
En dus ben
ik op zoek gegaan naar een alternatief. Onmiddellijk bleken die overvloedig
voorhanden te zijn, in alle vormen, kleuren en prijzen. Je hebt al een e-reader
met kleurenscherm (geen e-inkt) voor amper 50 bij Blokker!
Enig
vergelijkend onderzoek bracht me bij de gloednieuwe Sony PRS t1, richtprijs 144,
die nog enkele voordelen had boven de Kindle. Maar die bleek plots bij onder
meer bol.com niet leverbaar wegens de overstromingen in Thailand, waar ie
gemaakt wordt en de prijs was dientengevolge ook gestegen tot ongeveer 180,
ook bij Sony zelf. Even zoeken op internet en ja hoor: bij Fnac.be was hij er
nog, in wit, zwart of rood; prijs 155. Leden krijgen een korting, maar niet op
e-readers. Maar Fnac heeft ook maandelijkse ledendagen en dan krijg je als lid
10% op alles. Dus heb ik mijn e-reader gekocht op de ledendag. Thuisgekomen,
uitgepakt, geïnstalleerd en klaar is kees. Ik ben binnengetreden in de brave new world van het e-boek.
Lieve lezer,
dit is waarlijk een revolutie. Niet alleen voor de lezer, maar ook voor de andere
spelers in de boekenwereld. De schrijver moet nu al zijn boek elektronisch
aanleveren aan de uitgever, manuscripten willen ze daar met geen tang meer
aanraken. Maar nu kan je als auteur een stapje verder gaan. Je kan je werk
immers als e-boek rechtstreeks aanbieden bij een boekverkoper zoals Amazon,
bol.com, Waterstones, Barnes & Noble enzovoort. Het hoeft dus niet meer zo
nodig gedrukt te worden, maar als iemand daar behoefte zou aan hebben, zijn er
drukker-uitgevers die dat op bestelling doen, voor een prijs die niet
noodzakelijk veel hoger ligt dan bij grote oplagen.
Ik zie dus
een toekomst waarin de nadruk die eeuwenlang heeft gelegen bij de letterzetters,
de drukkers en de boekbinders in dienst van de uitgevers, helemaal verschuift
naar de auteur en zijn publiek, met als tussenpersoon ten hoogste een
elektronische boekhandel die voor de reclame en de verkoop instaat. Dat is een
revolutie op tal van punten, waarvan het fysische aspect wel het meest
opvallende is: geen papieren boeken meer, of slechts uitzonderlijk en op
bestelling. Dus geen papierverslindende uitgeverijen meer die miljoenen
goedkope pockets de wereld insturen die binnen de kortste keren tot pulp
vermalen worden of bij de wegenbouw gebruikt worden, geen bibliotheken meer,
privé of openbaar met kasten vol snel verouderende en desintegrerende boeken.
In de plaats daarvan een wereld vol e-boeken, oud en nieuw, gratis of voor een
zeer beperkte som ter beschikking van iedereen vanuit zijn of haar luie zetel,
op reis, op vakantie, waar je ook bent.
Denk eens
aan een bestseller zoals De da Vinci-code
van Dan Brown. In plaats van een berg van miljoenen papieren pockets, één
elektronische tekst die kan vermenigvuldigd worden naar believen en verspreid
via GSM-masten en opgeslagen op een simpel apparaatje, waar die nauwelijks
enige plaats inneemt. Dat moet kunnen voor een fractie van wat het nu kost en
dat moet zich dan ook vertalen in de prijs die de consument ervoor betaalt.
Neem nu het
boek van Voltaire dat ik net las. Als ik dat zou willen lezen in gedrukte vorm,
dan moet ik naar een gespecialiseerde bibliotheek, waarschijnlijk een
universiteitsbibliotheek, waar ik het in het beste geval kan ontlenen voor een
maand en dan nog moet terugbrengen ook, natuurlijk. Als ik het echt wil, dan
gaat me dat veel geld, tijd en moeite kosten om het te vinden en aan te kopen,
waarna het een plaatsje zal moeten zien te krijgen op mijn overvolle
boekenrekken. Vergelijk dat met de nieuwe mogelijkheden: gratis en onmiddellijk
voor altijd van mij, op elk moment, om het even waar, zonder dat het plaats inneemt,
zonder dat er bomen moeten sneuvelen, voor eeuwig fris en onvergankelijk en leesbaar
in steeds grotere letters naarmate ik ouder word en nadien zonder enige moeite desgewenst
overdraagbaar naar de volgende generaties, die daar ook geen zolderruimte
moeten voor vrijmaken. Hoe meer ik erover nadenk, hoe meer ik ervoor gewonnen
ben.
Ik weet het
wel, lezers zijn nostalgische wezens, of dat is toch wat ik hoor. Ze willen een
boek kunnen vastnemen, het ruiken, het opbergen, het koesteren, het bezitten
vooral. Ze willen het echt lezen, elke bladzijde omslaan, genieten van elke fraai
gedrukte letter op het al dan niet handgeschept papier
Hoewel ik
ook zo ben, ben ik toch volledig gewonnen voor de nieuwe wereld. Ik ben nu al
weken het jongste boek Jonathan Israel aan het lezen. Het is mooi uitgegeven, stevig
gebonden. Maar het weegt 1,1 kilogram, het papier is hinderlijk blauwig wit, de
veel te kleine letters, de veel te lange regels en de veel te volle bladzijden en
het gewicht laten me niet toe om er langer dan een uur na elkaar in te lezen en
zo krijg ik de duizend bladzijden maar niet verwerkt Geef mij maar een
elektronisch exemplaar! Meer nog: indien ik al mijn boeken elektronisch zou
hebben, op mijn PC, mijn laptop en/of mijn e-reader, dan zou ik zeker negen op
de tien boeken in mijn bezit met plezier van de rekken halen. Het is mij immers
niet te doen om een boek te bezitten, maar om het te lezen. Bij een boek gaat
het mij om de inhoud.
Maar wat met
al die afgedankte boeken?
Lieve e-lezer
(want dat ben je nu toch), ik kan het niet over mijn hart krijgen om zelfs het
meest dwaze boek te liquideren of het naar de kringloopwinkel te brengen, en de
tweedehandse boekhandels nemen de meeste boeken zelfs niet meer gratis aan, er
zijn er gewoon al te veel. Ik koop nog elke week echte boeken, nieuwe en tweedehands.
Ik kan het niet laten. Het is een gewoonte, een hobby. Het is iets dat ik doe.
Mijn
elektronische bibliotheek is dus geen vervanging voor mijn echte, het is veeleer
een fantastische aanvulling ervan, een die ik enthousiast onthaal. Toen
Columbus voet aan wal zette in de Nieuwe Wereld moet hij zich zo gevoeld
hebben. Hij hoefde toch ook Europa niet te verloochenen of achter zich te laten
nu hij deze nieuwe horizonten had ontdekt, met al hun wondere mogelijkheden die
hij toen, vijfhonderd jaar gelden, nauwelijks kon vermoeden?
Lets boldly go
where no man has gone before
Categorie:ex libris Tags:maatschappij
17-12-2011
Water en bloed zweten, of Blood, sweat and tears
Bij het
lezen van een passage bij Voltaire (waarover later meer) viel mijn oog op een
bekende uitdrukking.
Si le Christ
sembla craindre la mort, si langoisse quil ressentit fût si extrême quil en
eut une sueur mêlée de sang, ce qui est le symptôme le plus violant et le plus
rare, cest quil daigna sabaisser à toute la faiblesse du corps humain, quil
avait revêtu. Son corps tremblait et son âme était inébranlable ; il nous
apprenait que la vraie force, la vraie grandeur consistent à supporter des maux
sous lesquels notre nature succombe. Il ya un extrême courage à courir à la
mort en la redoutant.
Ik vertaal
vrij voor u:
Als Christus
de dood bleek te vrezen, als de angst die hij doorstond zo extreem was dat hij
ervan uitbrak in zweet, gemengd met bloed, een verschijnsel dat ongemeen hevig
is en uitzonderlijk, dan is dat omdat hij zich verwaardigde zich te verlagen
tot al de zwakheden van het menselijk lichaam dat hij bekleedde. Zijn lichaam
sidderde maar zijn ziel was onvermurwbaar. Hij leerde ons dat de ware kracht,
de ware grandeur gelegen is in het ondergaan van de kwalen waaraan onze natuur
onderworpen is. Er is extreme moed van doen om de dood tegemoet te treden
terwijl men die vreest.
Je hebt
ongetwijfeld de uitdrukking herkend: water en bloed zweten. Wellicht kennen de
Bijbelvaste lezers onder jullie ook de perikoop waarnaar Voltaire hier
verwijst: de nacht in de hof van Olijven of Gethsemane. Het viel mij op toen ik
(evident ) de tekst ging nalezen, dat slechts één van de vier Evangelisten de
uitdrukking vermeldt, namelijk Lukas (22, 39-45). Ik citeer uit de
Willibrordvertaling: Zijn zweet werd tot
dikke druppels bloed, die op de grond neervielen. Dit is een merkwaardige,
om niet te zeggen totaal ongegronde vertaling, een die de nadruk legt op het
wonderbaarlijke zonder dat daarvoor enige reden of aanleiding is. Merk overigens
ook hier het verschil met Voltaire en met onze uitdrukking, water én bloed
zweten. In deze vertaling is er sprake van een transsubstantiatie zoals bij de eucharistie
of de bruiloft van Kana: water wordt bloed. We horen een echo daarvan aan het einde
van het passieverhaal, maar dan enkel bij Johannes (19, 34), wanneer een van de
soldaten bij het kruis met zijn speer Jezus zijde doorboort en er water en
bloed uitvloeit, naar verluidt (?) een teken dat de dood is ingetreden.
Wanneer we de
Nieuwe Bijbelvertaling erop naslaan, dan lezen we dit, ik geef je de hele korte
perikoop:
39 Hij vertrok en ging volgens zijn
gewoonte naar de Olijfberg. De leerlingen volgden hem. 40 Toen hij daar was
aangekomen, zei hij tegen hen: Bid dat jullie niet in beproeving komen. 41 En
hij liep bij hen weg, tot ongeveer een steenworp ver, en knielde daarna neer om
te bidden. Hij bad: 42 Vader, als u het wilt, neem dan deze beker van mij weg.
Maar laat niet wat ik wil, maar wat u wilt gebeuren. 43 Uit de hemel verscheen hem een engel om hem kracht te geven. 44 Hij werd
overvallen door doodsangst, maar bleef bidden; zijn zweet viel in grote druppels als bloed op de grond. 45 Toen
hij na zijn gebed opstond en terugliep naar de leerlingen, zag hij dat ze van
verdriet in slaap waren gevallen, 46 en hij zei tegen hen: Waarom slapen
jullie? Sta op en bid dat jullie niet in beproeving komen.
In
verscheidene andere Nederlandse vertalingen, inclusief de Statenbijbel, merken
we nog meer nuances, doch allemaal in dezelfde zin: de meeste stellen dat zijn
zweet werd als grote druppels bloed, die op de grond vielen. Hij zweette
dus geen water en bloed, maar zijn angstzweet was zo overvloedig dat het van hem
afdroop in dikke druppels, zoals bloed. Dat vinden we ook weer in de Vulgaat: Et factus est sudor eius, sicut guttae
sanguinis decurrentis in terram. Letterlijk: En zijn zweet brak uit, als
druppels bloed dat afloopt op de aarde. Decurrentis
hoort bij sanguinis, niet bij guttae of bij sudor. Zoals het bloed op de grond neervalt in dikke druppels, zo
viel zijn zweet.
De Griekse
tekst zegt: kai egeneto ho hidroos autou
hoosi thromboi haimatos katabainontes epi tên gen. Hier horen thromboi en katabainontes bij elkaar: druppels (van bloed) die naar beneden
vallen: het zweet brak hem zo uit als bloeddruppels die op de grond neervallen.
Waarom zo in
detail deze Bijbeltekst analyseren?
Vooreerst om
zijn etymologisch belang: als we ons ooit afgevraagd hebben waar de uitdrukking
water en bloed zweten vandaan komt, niet alleen in Het Nederlands maar ook in
het Frans, dan weten we het nu: Lukas 22, 44.
Vervolgens
omdat het een tekst is die enkel bij Lukas voorkomt en niet bij de andere
Evangelisten. Dat wijst erop dat het niet gaat om een bekend en erkend mirakel
of een bijzonder verschijnsel, maar om een eenvoudige stijlfiguur van één
bepaalde Evangelist.
Maar vooral
om nog maar eens aan te tonen dat wij de Bijbel niet goed lezen. Er staat
helemaal niet dat hij water en bloed zweette. Voltaire heeft het dus helemaal
mis wanneer hij dit verschijnsel als beschrijft als le symptôme le plus violant et le plus rare. Niemand heeft ooit
water en bloed gezweet, dat is fysiek onmogelijk. Wij transpireren water, geen
bloed. En er staat ook niet in het Evangelie dat Jezus miraculeus water en
bloed zweette in zijn doodsangst. Het is niet meer dan een stijlfiguur, een
vergelijking: het zweet liep van hem af als bloed uit een verse wonde, in dikke
druppels.
Van Dale,
lieve lezers, beweert dat onze uitdrukking gewestelijk is en dat de
standaardversie luidt: etter en bloed
zweten, met een verwijzing naar Lukas 22,44. Nou, dan hebben de redacteuren van
de Dikke Vandaal toch hun Bijbel niet opengeslagen, want van etter is op die
plaats helemaal geen sprake. Ikzelf heb nog nooit die versie gehoord.
Vervolgens meent Van Dale dat bloed zweten of (zelfs) bloedzweten ook een
uitdrukking is, die teruggaat op een fysisch verschijnsel waarbij het zweet
lichtjes verkleurt door de aanwezigheid van bloed. Nou Dit lijkt me veeleer
een twijfelachtige, overbodige en misplaatste poging om een ingeburgerde maar onterechte
Bijbellezing enige grond van waarheid te geven. Het lijkt me meer
waarschijnlijk dat zoals we verderop zullen zien, zweet en bloed, die een totaal
verschillende oorsprong hebben, zich wel degelijk vermengen bij hevige
inspanningen of strijd.
Ongetwijfeld
heb je immers bij het lezen van deze bedenkingen ook gedacht aan die andere
uitdrukking die wij nog voortdurend gebruiken: Blood, sweat and tears. Het zal je, mij kennende, niet verwonderen
wanneer bij nader toezien blijkt dat ook die uitdrukking niet helemaal is wat
ze lijkt.
Vooreerst
schrijft men die tekst toe aan Winston Churchill en hij heeft dergelijke
woorden inderdaad ook gebruikt op 13 mei 1940 in zijn eerste toespraak tot het
Lagerhuis als premier. Maar het zijn niet de precieze woorden die hij uitsprak.
Dit is het correcte citaat: I would say to the House as I said to those
who have joined this government: I have nothing to offer but blood, toil,
tears and sweat. We have before us an ordeal of the most grievous kind. We
have before us many, many long months of struggle and of suffering.
Noch waren
dit zijn eigen woorden... Het was de Italiaanse revolutionair Giuseppe
Garibaldi die in 1849 zijn troepen in dier voege toesprak toen zij verslagen
waren door een Frans leger dat aan de Paus zijn wereldlijke macht teruggaf. Het
is echter weinig waarschijnlijk dat Churchill daar de mosterd haalde. Theodore
Roosevelt, de latere Amerikaanse president en een befaamd militair historicus,
ontleende deze woorden aan Garibaldi toen hij in 1897 zijn eerste toespraak
hield als Assistant Secretary of the Navy. Churchill kende ongetwijfeld die
tekst, hij was zelf ook eerst benoemd als First
Lord of the Admiralty voor hij Chamberlain opvolgde als Prime Minister. Hij citeerde dus (zonder
bronvermelding) zijn Amerikaanse voorganger, die hetzelfde had gedaan met
Garibaldis woorden.
Zo zie je
maar hoe onze taal gelardeerd is met uitdrukkingen uit lang vervlogen dagen,
maar ook hoe weinig nauwkeurig wij zijn wanneer wij Bijbelse en andere
gevleugelde woorden tot de onze maken, hoe zorgeloos we in onze taal omspringen
met de natuurverschijnselen, en hoe zelfs de coryfeeën van de literatuur zich flagrant
laten misleiden door platte volksetymologieën en manifest verkeerde tekstlezingen.
Categorie:etymologie Tags:etymologie
15-12-2011
Pico della Mirandola eenmaal, andermaal
Wie zoals ik
op zoek gaat naar de vroegste sporen van het verzet tegen alle religie, botst
onvermijdelijk op welluidende namen, die evenwel op zichzelf geen boodschap
meer brengen, omdat hun stem verstomd is in de mistige verten van ver vervlogen
tijden.
Giovanni Pico
della Mirandola was de jongste zoon uit een adellijk geslacht uit de provincie
Modena in de Po-vlakte, het noorden van Italië. Hij werd geboren in 1463 en
stierf in Firenze in 1494, waarschijnlijk vergiftigd. Tijdens zijn korte leven
verwierf hij een grote bekendheid als humanistisch renaissancegeleerde, een
prototype van de uomo universale
zoals zijn tijdgenoot Leonardo da Vinci. Zijn faam is tot op heden gebleven,
maar het is voor mij zeer de vraag of die ook gegrond is. Zijn meest bekende en
geciteerde werk is zijn Rede over de menselijke waardigheid. Toen ik laatst in
de Leuvense gemeentelijke bibliotheek Tweebronnen op een Nederlandse vertaling
ervan stootte, ontleende ik die prompt. Enkele andere interesses weerhielden me
om het meteen te lezen, maar nu is het er dan toch van gekomen.
Het gaat om
een erg korte tekst, amper achtenveertig kleine bladzijden, grote letter, ruime
interlinie, de oorspronkelijke tekst besloeg dertien kwarto bladzijden. De
titel, Rede over de menselijke
waardigheid, is er later aan toegevoegd. De redevoering is nooit gehouden
en de tekst is later sterk herwerkt en aangevuld, slechts gedeeltelijk door
Pico zelf.
Voor de
moderne lezer is het lezen ervan een bevreemdende ervaring. Je verwacht je, in
het licht van de titel en de faam van het werk, aan een gepassioneerd pleidooi
voor de menselijke waardigheid. Enkel de eerste bladzijden kunnen daarvoor
doorgaan, maar zelfs daarin moeten wij ons een weg banen door het literair kreupelhout
dat onze weg naar een goed begrip danig belemmert. In de rest van de tekst is
er zelfs geen spoor meer van een pad, zo heeft de erudiete beeldspraak de
rechtlijnige gedachtegang overwoekerd. Enkel specialisten en uitzonderlijk
gemotiveerde lezers zullen dit werkje helemaal uitlezen. Zo zie je maar dat een
(valse) aantrekkelijke titel en aloude faam veeleer een nadeel kunnen zijn dan
een voordeel; hoe hoger gespannen de verwachtingen, hoe deerlijker de teleurstelling
wanneer die niet ingelost worden.
Wij hebben,
vrees ik, maar weinig objectieve redenen om Pico met dezelfde eretitels te
bekleden als Leonardo da Vinci, Nicholas van Cusa, Leone Battista Alberti,
Galileo Galilei of Michelangelo. Het komt mij voor dat zijn al dan niet
terechte faam grotendeels berust op dit ene werkje, waarin hij ons overdondert
met citaten en verwijzingen en waarin hij beweert zowat alle toen bekende talen
grondig te kennen, naast het Latijn ook het Grieks dat toen maar nauwelijks
bekend was in het Westen, maar ook Chaldeeuws (of Aramees?), Perzisch,
Hebreeuws en Arabisch naast andere levende en dode Oosterse talen en zelfs de
Egyptische hiërogliefen die pas ettelijke eeuwen later zouden ontcijferd
worden. Niet alleen was hij zeer vertrouwd met die talen, hij had ook zowat
alles gelezen dat in die talen geschreven was, en dat alles al op de uiterst
jeugdige leeftijd van tweeëntwintig jaar. Zelfs indien hij uiterst begaafd was,
wat wel het geval lijkt geweest te zijn, is het in de praktijk uiterst
onwaarschijnlijk dat hij over de eruditie beschikte die hij zichzelf
toeschrijft, al was het maar omdat de drukkunst toentertijd pas ontdekt was en
manuscripten erg zeldzaam, en de kennis van vreemde talen zelfs bij de grootste
geleerden zeer summier of totaal afwezig. Bovendien stond de jonge Pico bekend als
een zeer wereldse jongeling, met een reputatie als minnaar en hoveling die voor
zijn literaire en filosofische renommee niet moest onderdoen. Ik neem dus aan
dat er sprake is van enige overdrijving in wat hij over zichzelf zegt in zijn
zogenaamde Rede, dat hij zich schuldig maakt aan niet geringe zelfoverschatting
en bluf.
Indien we
dat zouden vergoelijken als een onschuldig kenmerk van de literaire stijl van
het ogenblik, wat zeker geen bewezen stelling is, dan nog moeten we ons de
vraag stellen naar de werkelijke betekenis van Pico della Mirandola voor de ontwikkeling
van de Westerse ideeën. Is hij inderdaad een voorloper geweest van wat Jonathan
Israel de radicale Verlichting noemt? Waren zijn opvattingen in zijn tijd niet
alleen uitzonderlijk maar ook nog waardevol en seminaal?
Wanneer ik
probeer om zijn grondgedachte te vatten, kom ik tot een conclusie die zowel
positief als negatief is. Enerzijds heeft hij ongetwijfeld ingezien dat de historische
veelheid van godsdiensten en filosofieën evident een gezamenlijke grond van
waarheid hebben, dat ze op andere manieren allemaal hetzelfde zeggen. Dat
behoedt hem ervoor om van het christendom, de overheersende godsdienst van zijn
tijd en omgeving, een exclusief en universeel dogmatisch systeem te maken, met
uitsluiting van al het andere. Door zijn nochtans ongetwijfeld oppervlakkige
kennismaking met andere godsdiensten en filosofieën is hij tot de overtuiging
gekomen dat niet de uiterlijke vorm en de toevallige verwoordingen belangrijk
zijn, maar de achterliggende realiteit. Niet de godsdienst of de filosofie zijn
belangrijk, maar God en de Waarheid, en die zijn identiek.
In die zin
is hij dus wel degelijk een voorloper en staat hij met recht en reden in de grote
traditie van de Verlichting, die hem steeds heeft geclaimd als een van de
hunnen. Anderzijds blijft hij heilig overtuigd van het bestaan van een godheid
of van een bovenmenselijke werkelijkheid, die het geheel van de Natuur
bestiert. Hij is dus op zijn minst een theïst zoals Voltaire en Newton en zoveel
anderen die de sterke gematigde vleugel van de Verlichting vormen. Hij heeft,
in tegenstelling met Spinoza, die trouwens tweehonderd jaar later leefde, niet
de logische stap gezet naar een vereenzelviging van de Natuur met God. Hij
houdt vast aan een universum dat op zichzelf zinvol is, omdat er een God is die
er zin aan geeft. Toegegeven, de mens speelt in zijn opvatting een belangrijke
rol, niet in het minst omdat hij beschikt over een vrije wil die hem toelaat te
kiezen voor het goede of het kwade, voor de hemel of de hel. Maar er is steeds
een bovennatuurlijke dimensie, een God die garant staat voor het goede en voor
de bestraffing van het kwade. In die zin blijft Pico della Mirandola
schatplichtig aan de intrinsiek religieuze, neoplatoonse traditie van zijn tijd
(en lang daarna).
Pico della Mirandola, Rede over de menselijke waardigheid, vertaald en van
aantekeningen voorzien door Michiel op de Coul, ingeleid en van een nawoord voorzien
door Jan Papy, Historische Uitgeverij-Groningen, 2008, 164 blz., gebonden. ISBN
978 90 6554 4520, nieuw 24,95. Er is ook een degelijke bibliografie en een uitstekend
register van namen met (noodzakelijke) uitvoerige toelichtingen.
Al in 1998 schreef
Paul Claes zijn historische Pico-roman:
De
Phoenix, De Bezige Bij-Adam, 168 blz., paperback, nieuw 14,75. Het
is een typische mengeling van historische gegevens, ingekleed in een
geromantiseerd verhaal, zoals Umberto Ecos kanjer De naam van de Roos, er is
zelfs een detectiveverhaaltje ingebouwd. Het verbaast me niet dat Paul Claes
bij Pico is terechtgekomen, in tegendeel. Hij moet gefascineerd geweest zijn
door de vele gelijkenissen tussen de opzoekingen van Pico en zijn eigen onverdroten
speurtocht in de wereld van het geschrevene. Zoals steeds is dit ook een stijloefening
voor Paul Claes en naar mijn aanvoelen een geslaagde. Je blijft geboeid lezen
omwille van het historisch verhaal, maar ondertussen krijg je een filosofische
bagage mee die je zelfs aan de universiteit vruchteloos zou zoeken. Om nog te
zwijgen van de talloze terloopse weetjes, zoals de etymologie van bril: de
eerste glazen waren gemaakt van beril, een mineraal
(beryllium-aluminiumsilicaat); de heldere soorten zijn edelstenen: aquamarijn,
goudberil en smaragd.
Twee niet
voor de hand liggend boeken, maar voor de liefhebbers echte aanraders. Het boek
van Paul Claes vind je zeker in je plaatselijke bibliotheek of tweedehands voor
een erg schappelijke vier euro.
Categorie:levensbeschouwing Tags:filosofie
07-12-2011
Indignado: el pueblo unido jamas sera vencido
Je hoort het
dezer dagen een beetje overal: het geld is in onze maatschappij niet eerlijk
verdeeld, de tegenstellingen zijn te groot. Of het nu gaat om de bonussen van
topbankiers en traders, het salaris
van managers van grote bedrijven, de inkomsten van topsporters, fotomodellen,
kunstenaars of zelfs auteurs, wij ergeren ons aan de exorbitante bedragen
waarover sommige mensen kunnen beschikken. Dat is vooral zo in tijden van
besparingen. Zolang we het zelf goed hebben, kan het ons niet zoveel schelen
dat een ander het nog beter heeft. Maar als men ons komt zeggen dat we moeten
inleveren, dan vinden we dat men maar beter eerst de superrijken kan aanpakken,
of toch zeker wie rijker is dan wij.
Het is een
normale reactie. Wie schatrijk is, merkt niet eens dat de prijs van het brood
of de brandstof naar omhoog gaat. Het algemeen aanvoelen is dus ongeveer dit: wij
hebben allen recht op welstand, maar niet op rijkdom.
Dat is op
zich geen slechte redenering. Als iedereen het redelijk goed heeft, als niemand
iets tekort komt, als onze basisbehoeften ruim gedekt zijn, dan is iedereen toch
gelukkig? Wat is het nut van superrijk te zijn? Wat ben je met vele miljoenen
op je bankrekening?
Het is ook
een kortzichtige redenering. Een eerste kwestie is: hoe zorg je ervoor dat
iedereen het goed heeft? Mensen zijn verschillend, ze hebben verschillende
talenten en mogelijkheden. De ene zal dus meer verdienen dan de andere, zelfs
veel meer. Een topvoetballer verdient ongeveer vierhonderd keer zoveel als de
gemiddelde voetbalfan, om het eens extreem te stellen. Als we dat willen
nivelleren, dan moeten we de topsporter zo zwaar belasten dat hij of zij
bijvoorbeeld maar twee keer zoveel verdient als de gemiddelde burger. Maar dan
stelt zich de tweede vraag: zou de topsporter zich dezelfde inspanningen willen
getroosten voor een dergelijk loon?
Ik herinner
me een familielid, vijftig jaar geleden, die onderhoudsproducten verkocht voor
autos. Een gedeelte van zijn salaris werd berekend op zijn omzet. Dus
probeerde hij zoveel mogelijk te verkopen. Op een dag kiende hij het
aanrekensysteem uit dat zijn werkgever gebruikte om zijn premies te berekenen.
Hij ontdekte al gauw dat zijn verdiensten omhoog gingen tot op een bepaald
punt, maar dan plots niet meer, er was een aftopping ingebouwd. Toen hij dat
doorhad, hield hij elke maand op met verkopen op het moment dat hij de grens
bereikt had waarop zijn extra inspanningen geen bijkomende inkomsten meer opbrachten.
Er zijn
verscheidene manieren om werk te verlonen. Je kan iedereen een basisinkomen
geven, wat men ook doet, zelfs als men niets doet. Dat is het systeem van het
communisme, maar in zekere mate ook dat van onze welvaartstaat, vooral in de
rijkste landen van West-Europa. Iedereen heeft recht op een basisinkomen, of
dat nu een minimumsalaris is, een werkeloosheidsuitkering, een bijdrage van de
ziekteverzekering, een pensioen of een toelage van het OCMW of een andere
dienst die het bestaansminimum garandeert. Dat is echter maar mogelijk als men
aan alle werknemers een belasting oplegt die het uitbetalen van al die toelagen
dekt. Het is een vorm van herverdeling, van solidariteit.
Het probleem
daarbij is dat als je geld kan krijgen zonder te werken, dat een zekere
aantrekkingskracht heeft op een groeiend aantal mensen. Het zet hen vanzelfsprekend
niet aan om te werken. Maar voor elke mens die niet werkt en toch geld krijgt,
moet er iemand anders zijn die wel werkt en van wie je een stuk van zijn of
haar zuur verdiende centen afneemt.
Wij zijn het
allemaal eens met solidariteit, maar met mate. Wij willen mensen helpen die het
echt nodig hebben, maar we houden niet van profiteurs. De evolutie heeft in ons
een bijna onfeilbaar instinct ingebouwd waarmee we profiteurs ontdekken en ontmaskeren.
Sociale fraude is een zeer efficiënte manier om te overleven: je laat de
anderen voor jou werken, je profiteert zonder te investeren en je houdt al wat
je zelf verdient voor jezelf. Solidariteit kan echter alleen maar werken,
indien er weinig of geen bedriegers zijn. En dus maken we onze solidariteit
afhankelijk van allerlei strenge regels en beperken we het systeem al gauw tot
het naakte bestaansminimum en zelfs dat beperken we in de tijd.
We stellen
vast dat wij helemaal niet geïnteresseerd zijn in een totale herverdeling van
de rijkdom. Wij willen dat onze inspanningen renderen. Als dat niet het geval
is, dan zijn we niet meer bereid om ons in te spannen.
Een mooi
voorbeeld van de herverdeling vinden we in de belastingen. Hoe meer je
verdient, hoe zwaarder je belast wordt. Een basisinkomen wordt nauwelijks
belast, terwijl tweeverdieners ongeveer de helft van hun inkomsten zien
verdwijnen in allerlei vormen van belasting. Waarom doen ze het dan, vraag ik
me soms af, waarom heb ik het zelf heel mijn leven gedaan?
Vooreerst
hebben we geen goed inzicht in ons globaal inkomen en de belastingen daarop. Ik
ken niemand die een uitgekiend jaarlijks budget heeft, met alle inkomsten en
uitgaven en met mogelijkheden om simulaties te doen: wat gebeurt er als ik meer
of minder verdien? Bovendien is het niet altijd mogelijk om in te grijpen. Stel
dat ik zou vaststellen dat ik door een beperkte loonsverhoging plots in een
hogere belastingsschaal terechtkom. Zal ik die loonsverhoging dan weigeren? Zo
werkt het natuurlijk niet.
Vervolgens
is het ook zo dat we zelfs met hogere belastingen en solidariteitsbijdragen toch
nog altijd iets overhouden van onze extra inspanningen. Het is het klassieke
antwoord als iemand zegt dat ie veel belastingen betaalt: ik zou graag zoveel
belastingen betalen, want dat zou betekenen dat ik veel geld verdien! De staat
is er inderdaad op bedacht om mensen niet al te zeer te ontmoedigen om meer te
verdienen. Je wordt nooit honderd procent belast, dat zou contraproductief
zijn, denk aan de beruchte Laffercurve ten tijde van Reagan: op een bepaald
ogenblik brengen hogere belastingen steeds minder op.
Je hebt dus
enerzijds een aanvoelen dat iedereen het recht heeft op een correct maar
beperkt bestaansminimum, maar anderzijds een even sterke overtuiging dat men
recht heeft op de vruchten van zijn arbeid. Het is een dubbel systeem van
solidariteit en eigenbelang, dat zo typisch is voor de mens. Eerst komt het
eigenbelang, dat is de basis van alles. Maar omdat wij ontdekken dat het leven
in gemeenschap voordelig is voor elk lid van die gemeenschap, zijn we bereid om
een deel van ons eigenbelang op te offeren voor die gemeenschap. Dat is precies
wat solidariteit is: verkapt eigenbelang. Onze solidariteit heeft niets te
maken met nobele gevoelens, medelijden of naastenliefde, dat zijn maar de
emoties die de evolutie en de cultuur ons heeft aangeleerd om het systeem van
de solidariteit veilig te stellen. Uiteindelijk gaat het erom dat de mensen tot
meer in staat zijn wanneer zij samenwerken. Zelfs de sterksten hebben er voordeel
bij om in gemeenschap te leven. Ook de allerrijksten zijn voor ongeveer alles
aangewezen op de anderen. Wij hebben er dus allen belang bij dat het goed gaat
in de maatschappij. Dat betekent dat wij ook allen een deel van onze rijkdom
afstaan aan de gemeenschap.
Zoals ik al
zei, zijn we zeer beducht voor bedriegers, mensen die wel genieten van de
voordelen van de maatschappij maar er zelf zo weinig mogelijk toe bijdragen.
Dat is vooral zo indien we zouden vaststellen dat ze dat zeer bewust doen, uit
berekening en niet omdat ze door omstandigheden of beperkingen niet in staat
zouden zijn om hun deel van de lasten te dragen. De verhalen zijn klassiek van
de echtgenote van de dokter die met haar Mercedes naar het stempellokaal rijdt,
de immigrant die leeft van zijn uitvoerig kindergeld en een ziekte-uitkering
wegens een slechte rug, het slachtoffer van een ongeval dat levenslang
werkonbekwaamheid veinst en door verzekering en sociale voorzieningen royaal onderhouden
wordt. Dergelijke voorbeelden, reëel of verzonnen, maken ons echt boos en
terecht, hoewel we zelf, wanneer de kans zich voordoet om een graantje mee te
pikken, niet aarzelen om van allerlei systemen gebruik te maken, ook als het in
de grond van de zaak niet echt nodig of verantwoord is.
Maar het is
niet alleen tegenover regelrechte profiteurs en bedriegers dat wij op onze
achterste poten gaan staan. Wanneer wij merken dat het systeem ervoor zorgt of
toelaat dat sommigen zich buitenmate verrijken, meer dan hun talenten of
inspanningen verantwoorden, dan stellen wij daar even terecht vragen bij. Het
is niet dat wij elke ongelijkheid afwijzen, in tegendeel, wij streven allen
naar een vorm van ongelijkheid, omdat dit de basis zelf is van ons systeem, waarbij
inspanningen een persoonlijk voordeel opleveren. Maar blijkbaar mag die
ongelijkheid niet te ver gaan. Wij kunnen best verdragen dat iemand met een
chique wagen rijdt, als we de kans krijgen, doen we dat zelf ook. We hebben
evenmin bezwaren tegen een mooi huis met tuin, of een jaarlijkse vakantie. Dat
zijn dingen waarnaar we allen streven. We willen goed leven, we leven tenslotte
maar eens. En dus kijken we naar onze gegoede medeburgers niet zozeer met
afgunst, maar zien we in hen zelfs een inspiratiebron: als we maar hard genoeg
werken en sparen of zelfs enige risicos nemen, dan kunnen we ons dat ook
veroorloven. Het is al bij al een gezond principe, het zet ons aan om naarstig
te zijn. Een persoon of een gemeenschap die vlijtig is, draagt daarvan steeds
de vruchten.
Rijkdom wordt
maar een probleem wanneer we aanvoelen dat sommige rijken ook bedriegers zijn,
net zoals de sociale profiteurs. Met een normale wedde of zelfs met twee, word
je niet echt rijk in onze maatschappij. De legendarische hardwerkende Vlaming, Nederlander
of Duitser weet dat hij of zij nooit schatrijk zal zijn. En toch zijn er mensen
die zeer rijk zijn, stinkend rijk zeggen we dan. Hoe doen die dat?
Tja, als ik
dat wist
Soms
organiseren we het zelf. Er bestaan sinds mensenheugenis loterijsystemen,
waarbij je met een minimale inleg een fortuin kan verdienen. Het succes van loterijen
neemt nog steeds toe, ze beantwoorden blijkbaar aan een reële menselijke
behoefte. Dat wil zeggen dat heel wat mensen er stiekem van dromen om schatrijk
te worden zonder er iets voor te doen en zich daar helemaal niet voor schamen.
De reden daarvoor is dat het geen kwestie van bedrog is, maar van het toeval.
De kansen dat je met je ene euro een miljard euro wint is infinitesimaal klein
en iedereen heeft evenveel kans, dus is er niets aan de hand, vinden we en doen
we met zijn allen mee aan dat gokspel, want dat is het toch.
Maar eens er
een winnaar is, dan begint de miserie. Geen enkele winnaar van het groot lot
wil dat zijn of haar naam bekend gemaakt wordt. Maar wat dan? Als je plots je
werk opzegt, een kasteel koopt, met een Rolls Royce en chauffeur rondrijdt, dan
gaat men in je omgeving vragen stellen. Het duurt niet lang voor men vermoedt
wat er gebeurd is en dan zit het spel op de wagen. Je hebt je fortuin eerlijk verworven,
maar toch nemen al je medemensen, ook zij die aan dezelfde loterij deelgenomen
hebben, het kwalijk dat je gewonnen hebt, dat je nu tot de stinkend rijken
behoort.
Ook in het
geval van zeer succesvolle ondernemers en topambtenaren met fabelachtige wedden
is er een spontane reactie. Wij gunnen onze medemens wel enig succes en
financieel gewin, maar als het verschil te groot wordt, dan aanvaarden wij dat
niet meer zo gemakkelijk. Waarom zou je als zelfstandige ondernemer zoveel meer
mogen verdienen dan als arbeider of bediende? Wat is het verschil? Het gaat
hier wel zeer duidelijk om een gradueel verschil. Een loodgieter, dakwerker,
restauranthouder of wat dan ook mag gerust welvarend zijn, zelfs meer dan
mensen die een vaste wedde hebben en dus minder risicos nemen, maar het mag
niet overdreven zijn, vinden we. Met andere woorden: als iemand zelfs door zijn
eigen inzet en talent buitensporig rijk wordt in onze maatschappij, dan vinden
wij dat ook een vorm van bedrog, net zoals sociale fraude. Wanneer de winsten
excessief worden, dan spreken wij al gauw van fiscale fraude, ook wanneer een
ondernemer of een CEO of PDG geen enkele wet overtreden heeft.
Ook hier
organiseert de maatschappij zelf de rijkdom, precies door enorme winsten en spectaculaire
salarissen en bonussen toe te laten. Wij leven in een vrijemarkteconomie, in
een kapitalistisch systeem. Het eigen initiatief wordt aangemoedigd,
onproductief gedrag wordt bestraft. Intelligentie en ijver loont, beperkingen
zijn precies dat: een blinde of gehoorgestoorde werknemer heeft het veel moeilijker om werk te vinden dan iemand zonder die handicap. De wet van vraag en aanbod heerst. Een succesvol manager die voor
zijn bedrijf grote winsten opbrengt, zal dus door andere bedrijven gezocht
worden en verleid met een hoger salaris. Bedrijven die niet bereid zijn om hun
bedrijfsleiders zwaar te vergoeden, zullen het moeten doen met mindere goden en
zullen dus minder succesvol zijn, zo gaat de redenering. En zo komen we in een
opwaartse spiraal terecht waarvan het einde nog niet in zicht is.
Maar dat was
vijftig jaar geleden ook waar en toch was de kloof of de spanning tussen de
hoogste wedden en de laagste in een bedrijf nooit zo hoog als nu. Een
bedrijfsleider kan nu tot tweehonderd keer zoveel verdienen als een van zijn
bedienden. Stel dat je 2.000 per maand verdient, netto, dan steekt je baas
elke maand 400.000 op zak, kunt ge u dat voorstellen? En dan spreken we nog
niet over de miljoenenbonussen en al de andere voordelen. Dit gebeurt niet
alleen in privé ondernemingen, waar de vrije markt ongehinderd speelt, maar ook
in staatsbedrijven, die eigendom zijn van de gemeenschap. Het is dus inderdaad
de gemeenschap die de buitensporige winsten en salarissen niet alleen toelaat maar
ze ook zelf toepast.
Mijn overtuiging
is, dat precies daar het ethisch probleem ligt dat wij zo goed aanvoelen. Wij
zijn natuurlijke voorstanders van een samenleving waarin arbeid loont, maar
niet van een onbeperkte vrijheid van het individu om zich grenzeloos te
verrijken. Wanneer wij vaststellen dat er een te grote ongelijkheid ontstaat
tussen de burgers, zelfs als ze de regels van het spel (grotendeels) volgen,
dan verwachten wij dat de maatschappij ingrijpt.
Een goed voorbeeld daarvan is
de monopoliepositie in ons land van Electrabel, het bedrijf dat alle stroom
produceert die België zelf voortbrengt, hoofdzakelijk in de kerncentrales. Die
centrales zijn allemaal grotendeels afgeschreven, dus het bedrijf maakt nu
zuivere winst, ook al omdat ze niet meer investeren in nieuwe kerncentrales,
omdat die als onveilig en vervuilend beschouwd worden. De maatschappij voelt bij
monde van de burger en de politiek het voordeel dat Electrabel daarbij doet aan
als woekerwinst en legt het bedrijf een extra belasting op van honderden
miljoenen euro, waartegen het bedrijf zich met alle macht verzet. Maar dat is
een uitzondering. Meestal doet de politiek het omgekeerde, namelijk bedrijven belastingsvrijstelling
verlenen, in de hoop hen hier te krijgen of te houden. Het perverse effect
daarvan is dat de ondernemers zich nog meer verrijken, op kosten van de kleine
man en vrouw, die zelf steeds meer belastingen moeten betalen.
Het lijkt
een dilemma. Als we het vrij initiatief fnuiken door te hoge belastingen, dan
ontmoedigen we ongetwijfeld fataal het naarstig werken. Als we het winstbejag
vrije loop laten, dan neemt even onvermijdelijk de onaanvaardbare schrijnende ongelijkheid
toe tussen arm, welstellend, rijk en opulent.
Vanuit een
ethisch oogpunt, dus los van elke economische realiteit, ware het wenselijk dat
elkeen zich spontaan zou inspannen om het zelf goed te hebben binnen een
gemeenschap waartoe men zelf ook ruim bijdraagt, zo dat iedereen kan
participeren aan de lusten en de lasten, maar zonder dat de individuele verschillen,
of die tussen bepaalde bevolkingsgroepen, al te groot worden. De geschiedenis
leert ons dat dit een ijdele hoop is, een utopie. De ongelijkheid is altijd
zeer groot geweest en is nu globaal gezien niet geringer dan vroeger, wat men
ook doet. Zowel het communisme als het kapitalisme leiden tot flagrante
excessen, zowel economisch als op het vlak van de persoonlijke vrijheid en de
algemene menselijke waardigheid. Het maakt niet uit of je een proletariër bent
onder de tsaar, Stalin, Louis XVI of George W. Bush, een slaaf in het
Ottomaanse Rijk, het Britse Imperium, Belgisch Kongo honderd jaar geleden of
Abu Dhabi vandaag.
Als we het
aan de menselijke vrijheid overlaten, lukt het niet om de heilsstaat te
realiseren, hoogstens tijdelijk een relatieve welvaartsstaat op enkele plaatsen
ter wereld en zelfs dan en daar nog enkel voor een beperkte bevolkingsgroep, op
de rug van een andere.
Als we
willen dat het anders is, en het is nog zeer de vraag of we dat echt allemaal
willen, dan zal de staat regulerend moeten optreden. Dat is wat we nu meemaken.
De burgers
zijn het niet meer eens met de manier waarop de samenleving georganiseerd is.
De ongelijkheid is te groot, ze zorgt voor sociale onrust. Het kapitalistische
systeem maakt onschuldige slachtoffers, de democratie is geen garantie voor
goed bestuur. De meerderheid laat zich horen via een mondige verontwaardigde
minderheid, of ze nu echt indignados
heten of niet. De sociale onrechtvaardigheid, het onverantwoord omgaan met
staatsgelden en de onduldbare risicos die banken en bedrijven nemen, worden
overal aangeklaagd. Men wil af van de uitspattingen van het kapitalisme, maar
tegelijkertijd is men bevreesd voor die van het communisme en het fascisme, die
nog vers in het collectief geheugen liggen.
Het zal een
moeilijke evenwichtsoefening worden tussen het laisser faire en het staatsdirigisme. In elk geval biedt enkel een
echte volksdemocratie de garantie dat de macht binnen de gemeenschap niet geaccapareerd
wordt door enkelingen. Telkens wij vaststellen dat een individu of een groep
zich buiten alle proporties verrijkt of politieke macht naar zich toetrekt,
weten wij met zekerheid dat de maatschappij en haar burgers in gevaar zijn. Dan
is het tijd om op te treden, binnen de grenzen van het democratisch overleg.
Wanneer echter ook dat in het gedrang komt, zal geen enkele dictatuur bestand
blijken tegen een volksopstand. El pueblo
unido jamás será vencido.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
04-12-2011
absolute macht
Het lijkt alsof
de macht in deze wereld zich concentreert in slechts enkele mensen. Dat blijkt
het duidelijkst in dictaturen. In Nazi-Duitsland was Hitler, de Führer de belichaming van de macht,
zoals Stalin in de USSR en Mussolini in Italië. In vroegere tijden waren het
keizers en koningen die almachtig waren. Op het hoogtepunt van het absolutisme verklaarde
Louis XIV, de Zonnekoning: létat, cest
moi. Hij regeerde officieel vanaf zijn vierde levensjaar tot zijn dood, tweeënzeventig
jaar, drie maanden en achttien dagen later.
Maar niet
alleen de groten der aarde trekken alle macht naar zich toe. Dictators zijn er
overal. Op het kleinste schip is de kapitein almachtig, schipper naast God. Een
onderwijzer is meester in zijn klas. Een diensthoofd beslist autonoom. Het
gezinshoofd was vroeger baas in eigen huis en op veel plaatsen in de wereld is
dat nog zo.
Toch is er
iets vreemds met die situatie. Machthebbers zijn namelijk gewone mensen, zoals
jij en ik. Zelfs wanneer men ooit aan koningen quasi goddelijke vermogens
toeschreef, wist iedereen dat zij sterfelijk waren en behept met alle kenmerken
van het mens-zijn. Machthebbers zijn, op de keper beschouwd, machteloos. Zij
kunnen niet meer dan iemand anders, ze kunnen geen zieken genezen, doden
opwekken, lood in goud veranderen, de oogst doen lukken; ze zijn niet
onfeilbaar, noch onkwetsbaar, onoverwinnelijk of onsterfelijk. Ontelbaar zijn
de koningen, hertogen en graven en later de hooggeplaatste politici die bij een
moordaanslag om het leven kwamen. De gebroeders Kennedy waren daarvan het
spectaculaire voorbeeld bij uitstek in de twintigste eeuw. Een kogel is
voldoende om zelfs de machtigste mens ter wereld te vellen.
De concrete macht
waarover zij wel degelijk beschikken, hebben ze niet uit zichzelf. Herman Van
Rompuy was een totaal onbetekenende politicus, tot hij op een dag eerste
minister werd van België, en even later, om dezelfde redenen, president van Europa.
Hij werd voor die functie gekozen niet omdat hij een machtig man was, maar
precies omdat hij dat niet was. Wie was Barack Obama voor hij president van
Amerika werd?
De macht
behoort niet bij de persoon, maar bij de functie. De machthebber bekleedt een
functie, soms zeer tijdelijk, zoals Johannes Paulus I, die paus was gedurende
welgeteld drieëndertig dagen. Wanneer een Franse koning stierf, verscheen een
bode op het balkon die uitriep: le roi
est mort, vive le roi!
De functies die
zij bekleden, hebben ze niet zelf gemaakt. Ze bestonden al voor hen en zullen
ook na hen nog bestaan. Zelfs als zij een functie als het ware uitgevonden
hebben, zoals Hitler, dan nog hebben zij dat maar kunnen doen omdat men hen dat
heeft laten doen. Het is de maatschappij die de functies creëert en in stand
houdt. De machthebbers beschikken niet over eigen middelen die hen in staat
zouden stellen om een functie op te eisen of er zich aan vast te klampen,
wanneer een meerderheid of zelfs een enkeling zich daartegen verzet. Berlusconi
moest uiteindelijk aftreden, omdat zijn Europese collegas vonden dat ze lang
genoeg een beschamende clown naast zich geduld hadden. Indira Gandhi (niet de
dochter van de Mahatma, maar van Pandit Nehru, de eerste premier van India) werd
door haar eigen lijfwacht vermoord. De maatschappij en zelfs een enkeling kan
op elk ogenblik een einde maken aan de macht van een individu.
Het heeft
dus niet veel zin om ons boos te maken over de machtigen der aarde en hen
verantwoordelijk te houden voor al wat verkeerd gaat op de wereld. Keizer
Karel, Philips II, Henry VIII, Louis XIV, Catharina de Grote van Rusland,
Frederik van Pruisen, Maria Theresia en Jozef II, allen berucht om hun absolute
macht, waren slechts mensen. Als zij aan de macht gekomen zijn en aan de
macht gebleven, is dat omdat een gans machtsapparaat hen aan de macht geholpen
heeft en aan de macht gehouden. Wij zien slechts wie helemaal aan de top staat,
maar daaronder bevindt zich een piramide van kleinere, veel minder zichtbare
machthebbers die het systeem in stand houden. Het Nazisme is niet Hitler, het
is gans het onzalige systeem dat gedurende een korte periode de hele wereld in
vuur en vlam heeft gezet en meer dan zestig miljoen mensenlevens heeft geëist,
2,5 % van de wereldbevolking.
Wanneer wij
ons ergeren aan wat een of andere leider zegt of doet, dan moeten wij steeds
beseffen dat wij niet machteloos hoeven toe te zien. Wij kunnen onze stem
verheffen om ons ongenoegen of onze afkeuring te laten blijken. Wij kunnen
protesteren. En wanneer het om onze eigen leiders gaat, kunnen wij ons
democratisch recht laten gelden om hen de macht te ontnemen wanneer wij in het
stemhokje staan. Met andere woorden: wij kunnen ons niet wegsteken achter de
brede rug van onze leiders en zeggen dat het allemaal hun schuld is. Hitler
heeft vermoedelijk niemand ooit zelf vermoord, dat hebben anderen gedaan. De
schuld berust zowel bij de ene als bij de anderen. Er waren in Nazi-Duitsland
genoeg tegenstanders van het regime om zelfs de machtigste en de meest
beveiligde (en meest paranoïde) dictator van de twintigste eeuw uit te
schakelen. Dat de enkele aanslagen op zijn leven mislukt zijn, zegt meer over
zijn tegenstanders dan over hem.
Wat is mijn
pointe, zal je me vragen. Misschien dit: er bestaat geen absolute macht, alleen
gedeelde macht. Wie deelt in de macht, deelt ook de verantwoordelijkheid. Laten
we dus goed uitkijken wanneer we ons inschrijven in een verhaal, wanneer we
onze steun verlenen aan een machtsapparaat, hoe aarzelend, onwillig of woordeloos
ook. Als de twintigste eeuw ons iets geleerd heeft, dan ten minste dit: niemand
zal ooit nog kunnen beweren: Wir haben es
nicht gewusst.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
02-12-2011
December 1626
Het is nu december en de advocaat maakt een einde aan
zijn oogst en zijn klant ziet het laatste van zijn geld. Wie op straat loopt
zal het vuil op zijn schoenen zien, tenzij hij helemaal gelaarsd gaat. Nu
moeten kapoenen en hoenders, net zoals kalkoenen, ganzen en eenden, samen met
runderen en schapen, allemaal sterven als een memoriaal en een zoenoffer voor
het Feest van de Heiland, het grote en enige Zoenoffer. Want op twaalf dagen zal
een mensenmenigte niet kunnen gevoed worden met een peulschil. De ezelin die
een heel jaar lang getorst heeft, moet nu eventjes rusten. De os en de koe en het
paard en de merrie krijgen nu hun verdiend kerstvoer. Pruimen en kruiden,
suiker en honing passen nu uitstekend bij vlaaien en grogs. Een toast drink ik
voor vrienden en kennissen, en voor jou, hoe gaat het met jou, van harte
welkom, laten we ons goed amuseren, dank je wel!
Nu zijn de kleermakers en de wielmakers druk in de weer
tegen de feestdagen en een werkman ziet niet op een inspanning voor zijn baas,
al drinkt hij zijn kriekenlikeur de twaalf dagen lang. Nu of nooit moet de
muziek de juiste toon treffen, want de jeugd moet dansen en zingen om het warm
te krijgen, terwijl de ouden van dagen bij het vuur zitten; zo is de wet van de
Natuur en de Rede ziet het niet anders. De vette os moet sterven, de magere mag
nog een tijdje leven tot het meer de moeite is om hem te slachten. De
boodschapper begaat nu menige misstap en de stalknecht loopt gedurig achter de
hielen van de paarden. En de praatzieke herbergier die zijn glazen niet telt,
ligt dronken in zijn kelder. De boerenmeid brengt maar de helft van haar waren
van de markt mee en moet nog eens op pad, als ze een paar kerstkaarten vergeet
op kerstavond.
De strijd tussen hulst en klimop woedt in alle hevigheid,
om uit te maken wie in huis de broek draagt. De prijs van vlees gaat gestadig
omhoog en de feestdos van de ijdeltuiten maakt de kleermakers rijk en zo ijdel
als ze zelf zijn. Teerlingen en speelkaarten brengen wat op voor de butler en
als de kok niet gek is likt hij zijn zoete vingers. Nu hebben stijfsters en
wasvrouwen de handen vol met werk en met pruiken. Tekeningen zijn nu erg
gegeerd. Ongewone dingen zijn nu snel verkocht, rare verhalen vlot verteld, vreemde
toestanden graag bezocht, zeldzame zaken graag gekocht, en al wat er
overschiet.
Ik besluit: ik houd december voor een kostelijke
aanleiding tot overdaad, de oorzaak van onnodige verspilling, het beoefenen van
dwaasheid en het vagevuur van de Rede.
(vertaling: Karel D'huyvetters 2011)
It is now December, and hee that walkes the streets, shall find durt on
his shooes, Except hee goe all in bootes: Now doth the Lawyer make an end of
his harvest, and the Client of his purse: Now Capons and Hennes, beside
Turkies, Geese and Duckes, besides Beefe and Mutton, must all die for the great
feast, for in twelve dayes a multitude of people will not bee fed with a
little: Now plummes and spice, Sugar and Honey, square it among pies and broth,
and Gossip I drinke to you, and you are welcome, and I thanke you, and how doe
you, and I pray you bee merrie: Now are the Taylors and the Tiremakers full of
worke against the Holidayes, and Musicke now must bee in tune, or else never:
the youth must dance and sing, and the aged sit by the fire. It is the Law of Nature,
and no Contradiction in reason: The Asse that hath borne all the yeare, must
now take a little rest, and the leane Oxe must feed till he bee fat: the
Footman now shall have many a foule step, and the Ostler shall have worke
enough about the heeles of the Horses, while the Tapster, if hee take not heed,
will lie drunke in the Seller: The prices of meat will rise apace, and the
apparell of the proud will make the Taylor rich: Dice and Cardes, will benefit
the Butler: And if the Cooke doe not lacke wit, hee will sweetly licke his
fingers: Starchers and Launderers will have their hands full of worke, and
Periwigs and painting will not bee a little set by, strange stuffes will bee
well sold, strange tales well told, strange sights much sought, strange things
much bought, And what else as fals out. To conclude, I hold it the costly
Purveyour of Excesse, and the after breeder of necessitie, the practice of
Folly, and the Purgatorie of Reason.
Farewell.
Nicholas Breton, London, 1626
Categorie:tijd Tags:tijd
30-11-2011
Het nut van vrome leugens: Schopenhauer
Onlangs was
ik in de Leuvense stedelijke bibliotheek Tweebronnen de rekken die aan
filosofie gewijd zijn aan het afspeuren op zoek naar twee werken die daar volgens
de catalogus te vinden moesten zijn, maar die om een of andere duistere reden
ontbraken. Daarbij viel mijn oog op een titel die me meteen aansprak: Het nut
van vrome leugens. Over godsdienst. Het bleek de vertaling te zijn van drie essays
van Arthur Schopenhauer door Hans Driessen.
Over de metafysische behoefte van de
mens is een
hoofdstuk uit het voornaamste werk van Schopenhauer, De wereld als wil en voorstelling. Het lijkt oneerlijk om het te
beoordelen los van de context van dit zeer uitvoerige werk, maar het heeft me ondanks
een zeer markante aanval op alle vormen van godsdienst toch een beetje teleurgesteld.
Schopenhauer wijst, net zoals Kant, elke bovennatuurlijke verklaring van de
werkelijkheid af, maar zoals Kant ziet hij wel een plaats voor de filosofie en
zelfs voor een metafysica, een leer dus die zich bezighoudt met een
werkelijkheid die achter de zichtbare wereld ligt en die bepalend is voor hoe
deze wereld aan ons verschijnt, hoe hij in zijn werk gaat en wat de zin en
bedoeling ervan is.
Het is
echter precies op dit punt dat dit hoofdstuk op zichzelf volkomen tekortschiet.
Schopenhauer slaagt er niet in om ook maar een aanzet te geven van hoe we deze
metafysica en deze achterliggende wereld moeten verstaan. De wereld die we zien
is maar schijn, het is de wereld zoals de mens die ziet. Onze aandacht moet
echter niet gaan naar hoe die wereld verschijnt, maar wat er verschijnt, wat
zich aandient door het verschijnende heen. Wat dat kan zijn, daar hebben we eigenlijk
het raden naar. Hij verwijst ons naar de rest van zijn boek, maar voor de lezer
van dit essay is dat weinig relevant. Het gaat er bij Schopenhauer om dat de
mens in staat is om met behulp van zijn zelfbewustzijn door te dringen tot de
kern der dingen. Hij stelt dat metafysica niet transcendent kan zijn, maar
immanent, omdat ze onlosmakelijk verbonden is met de waarneming van de dingen.
Maar als dat zo is, dan is het geen metafysica meer, want die houdt zich precies
bezig met datgene wat de waarneembare realiteit overstijgt.
De cirkelredenering
die Schopenhauer aan Kant toeschrijft, blijkt ook uit zijn eigen vasthouden aan
een denkwijze die de Westerse filosofie kenmerkt sinds haar ontstaan en waaraan
ook vandaag nog slechts met grote huiver wordt geraakt. Het Westers denken is
metafysisch, het zoekt naar bovennatuurlijke verklaringen voor de werkelijkheid.
Die zijn er evenwel niet, geen enkele filosoof heeft ze ooit gevonden, de Westerse
metafysica is een onverstaanbaar verhaal van elkaar op alle punten
tegensprekende denkers, een warrig verhaal dat zich afspeelt in het
luchtledige, op vele lichtjaren verwijderd van elke realiteit. De metafysica is
inderdaad het zoeken naar een zwarte kat in een donkere kamer, terwijl er
helemaal geen kat is (de theologie vindt ze desondanks).
Dat
Schopenhauer vasthoudt aan deze zinloze zoektocht is des te merkwaardiger wanneer
we nader ingaan op de opvattingen van deze filosoof over zijn collegas en over
godsdienst in het algemeen en het christendom in het bijzonder. Telkens weer
blijkt immers dat hij elke bovennatuurlijkheid fundamenteel verwerpt.
Godsdienst is voor hem niets anders dan ten hoogste een allegorie, een
verhaaltje ten behoeve van de 90% van de mensheid die niet in staat is om
zelfstandig te denken, omdat ze het te druk hebben met te werken en af te zien.
Dat is de kern van het tweede essay Over
godsdienst, dat genomen is uit de Parerga
et paralipomena, een verzameling van essays en opstellen allerhande. Het
neemt de traditionele vorm aan van een dialoog tussen de vriend van de
waarheid en de man van het volk, gevolgd door enkele algemene beschouwingen
over godsdienstige onderwerpen. Men vindt er veel van de argumenten in die ook
vandaag nog aangehaald worden in verband met godsdienst, à charge et à decharge.
Het derde
essay is niet meer dan wat zijn titel zegt: Enkele
woorden over het pantheïsme en het is het lezen niet waard. Ik maak me
sterk dat wat ik hier zelf schreef over atheïsme, agnosticisme en pantheïsme
meer verhelderend is dan wat deze grote filosoof hier aan het papier heeft
toevertrouwd. Pantheïsme is een contradictio in terminis, het is Een onmogelijk
woord: als God (theos) gelijk staat
met alles (pan), dan is het God niet
meer, want dat begrip is eenduidig verbonden met een persoonlijke, almachtige
en transcendente schepper en in standhouder van de wereld, Iemand die buiten de
wereld staat. Wanneer men het geheel der dingen voor God houdt, dan spreekt men
ook niet meer van een godsdienst, maar van een eerbiedige en ontzagvolle
houding tegenover het bestaan, waarvan men zelf deel uitmaakt. Dat is geen -theïsme,
er is geen God mee gemoeid. In die zin is ook Schopenhauers hautaine afwijzing
van Spinoza en van alle naturalisme en materialisme erg bedenkelijk: zijn eigen
opvattingen staan immers veel dichter bij deze strekkingen dan bij de Westerse
metafysische traditie.
Wat me in
deze drie essays het meest deed grommen, zijn de blatante en onbeschaamde antisemitische
uitspraken van een man van het intellectueel kaliber van een Schopenhauer. Hij
heeft het herhaaldelijk over jodenstank en laat geen gelegenheid onverlet om
het Joodse volk en de Joodse religie te beschimpen. Het is geen excuus dat hij zich
daarin niet onderscheidt van zijn voorgangers, tijdgenoten en volgelingen. Een
echte intellectueel houdt zich ver van dergelijke vuilbekkerij.
Arthur
Schopenhauer, Het nut van vrome leugens.
Over godsdienst, vertaald door Hans Driessen, Wereldbibliotheek Adam,
2007, 144 blz., paperback, nieuw 12.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst, atheïsme