mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
29-12-2010
exit le chanoine François Houtart
Er blijft de katholieke kerk in België werkelijk geen enkel leed bespaard.
Niet alleen is er de lange en finale leegloop van de kerken en het uitblijven van priesterroepingen, twee structurele problemen die de toekomst van de katholieke kerk zwaar hypothekeren. Zonder gelovigen en zonder priesters kan je immers nog nauwelijks van een kerk spreken, zeg nu zelf. Naast deze moeilijkheden kwam dan de gecontesteerde opvolging van de zachtmoedige en door de media graag geziene figuur van Godfried Danneels door de heel wat minder soepele, ja controversiële recht-in-de-leerse André Léonard. Het schandaal van het seksueel misbruik in de kerk, dat al geruime tijd als een spookbeeld boven de Belgische kerk hing, bereikte een explosief hoogtepunt met de bekentenissen van Roger Van Gheluwe, de bisschop van Brugge, net voor hij op pensioen zou gaan. In de nasleep daarvan was er een enorme opstoot van vooral oude klachten en de weinig verheffende heisa rond de dossiers van de commissie Adriaenssens en de inval in het aartsbisdom en bij Danneels zelf.
De gevolgen bleven niet uit. Voor heel wat gelovigen was de maat nu wel vol. Ze keerden de kerk verontwaardigd of teleurgesteld de rug toe, lieten zich zelfs ontdopen. Vooral de seniele en conservatieve, ja fundamentalistische hiërarchie van de kerk, van hoog tot laag, moest het ontgelden. Men verweet haar in het bijzonder haar totale wereldvreemdheid, het vasthouden aan kerkelijke tradities die niet zozeer eeuwenoud en dus waardevol zijn, maar aan een triomfalistische vorm van het christendom die vooral in de 19de en de eerste helft van de 20ste eeuw opgang maakte. Met de benoeming van Jozef Ratzinger tot paus greep men terug, ook liturgisch en vestimentair, naar een behoudsgezind verleden, naar een kerk die de wereld afwijst en met het eigen onrealistische gelijk bezig is.
Kanunnik François Houtart was vooral in Franstalig België het boegbeeld van een andere kerk. Hij was peritus of expert op het Tweede Vaticaans Concilie, was hoogleraar Godsdienstsociologie (en, betekenisvol, niet theologie) in Leuven en na de splitsing in Louvain-la-Neuve. Voor velen was hij het levend bewijs dat vernieuwing ten minste denkbaar was, dat men het in de kerk ook ver kon brengen als men er andere ideeën op na hield, dat niet iedereen die de kerk trouw bleef meteen ook aartsconservatief was. Hij was een icoon voor alle soixante-huitards en voor alternatieve jongeren en linkse bewegingen was hij de geliefde oude meester.
Vandaag is bekend gemaakt dat Houtart zich veertig jaar geleden heeft vergrepen aan een achtjarig neefje. Dat betekent het einde van de carrière van deze 85-jarige oud-strijder. De hoop van velen dat hij, als de paus van de andersglobalisten, ooit in aanmerking zou komen voor de Nobelprijs voor de vrede, is nu voorgoed verzwonden. Hem wacht alleen nog vernedering, afwijzing en uitsluiting. Corruptio optimi pessima: het falen van de besten treft ons het hardst.
Het is opvallend hoe publieke figuren plots ten val kunnen komen door het bekend raken van seksuele misstappen of escapades. Het is nog merkwaardiger dat sommigen daar helemaal geen last van hebben. Denk aan Bill Clinton, maar ook aan koning Albert II en nog meer aan Silvio Berlusconi. Wat die zich ongestraft kunnen permitteren, staat in schril contrast met wat Houtart nu concreet ten laste gelegd wordt.
Wat is het verschil? Vooreerst de leeftijd van het slachtoffer. Hier is geen sprake van consensuele seks en zelfs als de knaap in kwestie zou ingestemd hebben met de toenaderingen van zijn heeroom, dan nog is in onze maatschappij dergelijk gedrag voor een volwassene onaanvaardbaar. Daar komt nog bij dat Houtart priester was en is. Als priester ben je gehouden tot het celibaat, dat wil zeggen dat je niet mag trouwen, maar ook alle andere vormen van seksualiteit zijn onvoorwaardelijk uitgesloten. Als priester wordt je ook verondersteld een deugdzaam leven te leiden op alle gebied. Als pastor, herder, ben je een voorbeeld voor de kudde. Je kan maar spreken met moreel gezag als je zelf boven alle verdenking verheven bent. Dat maakt dat wanneer een priester zich schuldig maakt aan seksuele praktijken die in de maatschappij niet aanvaard zijn, die zelfs strafbaar zijn, de verontwaardiging algemeen en immens is. Er is niemand die wat Houtart of Van Gheluwe heeft gedaan, zal vergoelijken, zoals men het wel doet voor een Berlusconi, Clinton of Albert II van België.
In zijn kerstpreek heeft André Léonard nog maar eens uitgehaald over deze kwestie. Hij heeft zijn provocerend standpunt herhaald dat seksueel misbruik van kinderen overal voorkomt, in de eerste plaats in de gezinnen, zei hij nadrukkelijk. Het is volgens hem niet zo dat het vooral of hoofdzakelijk in de kerk voorkomt. Men moet het dus in een ruimer kader zien.
Ook daar geeft hij blijk van een onbegrijpelijk gebrek aan moreel inschattingsvermogen en menselijke empathie. Hij beweert dat seksueel misbruik van kinderen binnen de kerk statistisch gezien minder voorkomt dan in gezinnen en misschien heeft hij daarin gelijk, onderzoek zou dat kunnen uitwijzen, althans indien de kerk daaraan zou willen meewerken. Maar zoals we net gezien hebben, aanvaardt men van priesters veel minder dan van anderen en dat is volkomen terecht, gezien hun pretenties en hun maatschappelijke situatie. Er is dus een zekere tegenspraak, die Léonard niet nalaat van te benadrukken, alsof ze zijn zaak zou dienen, tussen de houding die de maatschappij aanneemt tegen het probleem van seksueel misbruik van kinderen, naargelang dat misbruik zich situeert binnen het gezin of in pastorale situaties, zoals dat heet.
Tussen haakjes, die subtiele formulering in pastorale situaties probeert een onderscheid te maken tussen wat een priester doet terwijl hij in functie is en wat hij doet in zijn vrije tijd. Daarmee probeert de kerk de schade te beperken. Indien zij ooit aansprakelijk zou gesteld worden voor de misdaden van de bedienaars van haar eredienst, dan toch enkel wanneer dat gebeurde wanneer zij bezig waren met hun werk in de kerk, niet wat zij daarbuiten deden. Het komt mij voor dat dit misschien wel een handig juridisch onderscheid is, maar dan een dat door gelovigen en ongelovigen zeker niet zal aanvaard worden. Men is immers altijd priester, tu es sacerdos in aeternum secundum ordinem Melchisedech! Een priester is geen arbeider of bediende 9 to 5, hij is niet alleen priester wanneer hij zijn liturgische gewaden draagt of ook buiten de eredienst herkenbaar is.
Uit ervaring weet ik dat priesters daar zelf anders over denken. De meesten maken een duidelijk onderscheid tussen hun publiek en hun privéleven. Zo herinner ik me een goede vriend en priester, een verstokte roker, die tijdens de vasten niet rookte, wat bij al wie hem kende grote bewondering opwekte. Op een dag vertrouwde hij me toe dat hij in de beslotenheid van zijn huiskamer wel een sigaretje opstak En zo zijn er talloze voorbeelden aan te halen. Ook voor priesters kan de boog niet altijd gespannen staan. Priesters ondereen kunnen zich behoorlijk vrolijk maken over zichzelf, over hun beroep, over de kerk en de liturgie en de dogmas en de kerkelijke hiërarchie, in die mate dat, wanneer je dat als leek meemaakt, zoals me enkele malen overkomen is, je je ogen en oren nauwelijks kan geloven. Hetzelfde geldt overigens voor de beruchte drink- en eetgewoonten van de clerus.
Maar ook de priesters zelf voelen aan dat dit onderscheid niet aanvaardbaar is voor de publieke opinie. Zij letten erop dat zij hun persoonlijk leven zorgvuldig verborgen houden voor de gelovigen. Zo zal een priester wanneer hij alleen is in een kerk meestal niet knielen voor het tabernakel, terwijl hij nooit zal nalaten dat te doen wanneer er volk bij is. Zij vermijden om zich in het publiek te buiten te gaan aan eten of drank of zelfs aan allerlei onschuldige activiteiten zoals zwemmen of andere sporten beoefenen, zonnebaden, inkopen doen &c. Als scholier ben ik zo eens samen met de priester die instond voor het internaat naar een droogkuis gereden; daar aangekomen moest ik zijn grijs pak naar binnen brengen. Waarom deed hij dat niet zelf? Een priester deed zoiets niet, in zijn aanvoelen, blijkbaar. Het verheven beeld van de omzeggens volmaakte priester moet altijd en overal opgehouden worden, daar deed en doet men alles aan.
Het is dan ook ronduit belachelijk wanneer de kerk nu plots, wanneer zij geconfronteerd wordt met de ontmaskering van zo vele van haar priesters als seksuele misdadigers, wil afstappen van dat beeld van de voorbeeldige priester en aanvoert dat het ook maar mensen zijn. Dat kan niet, natuurlijk. Je kan niet eeuwenlang een beeld ophangen van de onberispelijke priester en daarvoor alles doen, werkelijk alles, zoals het bewust en systematisch verzwijgen en toedekken van al hun onvermijdelijke fouten om dan, wanneer je niet meer anders kan, te pleiten voor begrip en vergiffenis. Dat is onaanvaardbaar, de mensen voelen zich belogen en bedrogen. Het is merkwaardig dat Léonard en Ratzinger en nog anderen binnen de kerk dat niet aanvoelen. Zij houden zich enerzijds nog steeds aan het nu stilaan totaal ongeloofwaardig ideaalbeeld van de paus, de bisschop en de priester. Ze weigeren in te zien dat het inderdaad allemaal slechts mensen zijn en ze als zodanig te behandelen. De paus is nog steeds onfeilbaar en een aangeklede hansworst, de bisschop is nog steeds een feodale vorst in zijn bisdom. Ze zetten zichzelf nog altijd op een troon, letterlijk en figuurlijk en beseffen niet dat men op een troon nooit veilig zit. Vroeg of laat moet zelfs de meest verheven persoon ook zijn behoefte doen, ook de paus laat al eens een onwelriekende wind, ook een bisschop misbruikt zijn neefje.
Het seksueel misbruik in de kerk staat nu volop in het centrum van de belangstelling. Een neveneffect daarvan is dat men nu ook, zij het onwillig, begint toe te geven dat het voorkomt in alle domeinen van de maatschappij, in de eerste plaats inderdaad binnen de gezinnen, maar ook in de sport, in de jeugdbewegingen, op de werkvloer, in het onderwijs, in de zorgverlening en ga zo maar door.
De mens is een seksueel wezen, op elk ogenblik van zijn bestaan. Die seksualiteit kan de meest vreemde vormen aannemen, bij iedereen, ook bij mensen van wie je het nooit had verwacht. Het zou goed zijn dat men, zoals destijds (in 1948 en 1953 al!) de Kinsey Rapporten dat onvolmaakt deden, de menselijke seksualiteit en de beleving ervan grondig zou onderzoeken, zonder taboes of hypocrisie. De tijd is nu wel gekomen dat we, bevrijd van de verfoeilijke en nefaste klerikale blinde vlek, in kaart brengen wat wij doen op seksueel gebied en dat we daaruit onze conclusies trekken en niet uit wat een instelling als de kerk zegt dat ze zouden moeten zijn. Begrijp me niet verkeerd, ik zeg niet dat alles wat is ook goed is of moet toegelaten worden. Maar wij moeten de moed hebben om onze menselijke seksuele praktijk te bekijken zoals hij vandaag de dag is en voor elk van de aspecten ervan te bepalen hoe wij ermee wensen om te gaan.
Enkele voorbeelden.
Wanneer wij vaststellen, zoals we doen, dat kinderen in hun gezin bijna altijd of toch zeer vaak betrokken zijn in seksualiteit, onder elkaar maar ook met volwassenen, dan heeft het absoluut geen zin om dat te verzwijgen en om onze heilige verontwaardiging te bewaren voor de enkele gevallen die de openbaarheid halen.
Het celibaat binnen de katholieke kerk moet dringend en openlijk besproken worden, niet alleen binnen de kerk maar ook in de maatschappij en dus in de politiek. De inbreuken zijn immers zo talrijk, zo flagrant en de gevolgen ervan zo pijnlijk, dat men dat misdadig systeem niet langer in stand kan houden. Misschien is het huwelijk geen oplossing voor alle priesters, maar het celibaat is iets dat nergens goed voor is. Zoals een bevriende Leuvense hoogleraar in de Godgeleerdheid, priester en celibatair, me ooit zei: seksualiteit is een mensenrecht dat men niemand mag onthouden. Juist.
Wanneer wij vaststellen dat binnen een maatschappij waarin het monogame huwelijk de norm is, mannen volgens een recente studie gemiddeld 31 seksuele partners hebben gedurende hun leven en vrouwen ongeveer acht (wat een meer waarschijnlijk cijfer is dan de wellicht zelfoverschattende 31), dan moeten we vragen stellen bij onze definitie en tevens bij de praktijk van het monogame huwelijk. Zou het niet beter zijn dat we openlijk toegeven dat we niet zo trouw zijn als we pretenderen of beloven? Zou het monogame huwelijk niet eerlijker zijn en wellicht minder kwetsbaar, wanneer de partners zich zouden realiseren dat hun seksualiteit zich niet zal of moet beperken tot hun vaste partner? Wanneer het huwelijk minder een gevangenis is, kan het als maatschappelijk model misschien sterker worden en zullen er misschien minder echtscheidingen zijn en dus minder maatschappelijk nefaste gevolgen daarvan.
In ons land is homoseksualiteit volledig bespreekbaar in brede lagen van de bevolking. De rechten van homos zijn nu bijna identiek met die van heteros. Maar wij moeten ons realiseren dat dit een zeer recente evolutie is, dat die rechten afgedwongen zijn door een minderheid van strijdbare activisten, meestal uit vrijzinnige middens. Er zijn krachten aanwezig in de maatschappij, onder meer de katholieke kerk, maar ook andere godsdiensten en organisaties en bewegingen die, indien ze dat zouden kunnen, de klok onmiddellijk zouden terugdraaien. In de meeste landen hebben homos helemaal geen rechten, homoseksualiteit is in de meeste landen van de wereld strafbaar, soms zelfs met de dood.
Iedereen kent de rosse buurten in onze steden en de huizen van plezier langs onze wegen. Onze reclamekranten staan vol met de meest expliciete annonces voor alle denkbare en zelfs enkele ondenkbare vormen van seks. Op het internet is op seksueel gebied alles, werkelijk alles en iedereen te zien en te koop. Niemand geeft het toe, maar porno op internet wordt zeer intens bekeken, door iedereen. In onze bioscopen en theaters is geen enkel seksueel taboe nog houdbaar. Op dvd zijn de meest rauwe seksuele taferelen te bewonderen. Er zijn seksblaadjes en zelfs kranten die het bloot tot het uiterste laten zien. Er zijn reisbureaus die zich specialiseren in seksreizen voor alle smaken, ook de meest smakeloze. Er zijn dating sites waar iedereen wel aan zijn trekken komt. Elke kabelmaatschappij biedt sekskanalen aan, soms gratis, meestal voor een symbolische vergoeding. In de helft van de gezinnen kijken de partners samen naar pornofilms. Seks is een industrie. Volgens Forbes is de seksindustrie wereldwijd goed voor een omzet van 40 miljard euro, maar volgens andere bronnen is die in Japan alleen al goed voor 20 miljard euro. Vele miljoenen mensen zijn gedurende een groot deel van hun leven intensief met seks bezig op alle mogelijke manieren. Is het niet stilaan tijd dat we dat ook toegeven?
Laten we erover praten, open en bloot en laten we samen afspreken wat we toelaten en wat we verbieden en dus bestraffen. Daarbij moeten we vetrekken van een objectieve inventaris van wat we werkelijk doen, wat dat ook is, in de mate dat zulks mogelijk is. Vervolgens moeten we die praktijken toetsen aan onze wetgeving, maar vooral aan de principes die vervat zijn in de universele en de Europese verklaringen van de rechten van de mens. We moeten zoveel als mogelijk elk gedooggedrag vermijden. Het is voor een beschaafde maatschappij niet normaal dat men de uitbuiting van mensen streng veroordeelt, maar niets doet aan de publieke prostitutie, die grotendeels in handen is van de georganiseerde misdaad.
We zijn ondertussen ver afgedwaald van de aanleiding van deze bijdrage, de handtastelijkheden van kanunnik Houtart, veertig jaar geleden. Als we die (hopelijk eenmalige) episode vergelijken met wat mensen op seksueel gebied zoal met elkaar doen, dan lijkt het wel een futiliteit, ook als men die ene misstap vergelijkt met wat de man betekend heeft voor de maatschappij. Zijn eigen Centre Tricontinental heeft hem meteen uitgespuwd, wellicht beducht voor de weerslag op hun reputatie. Ik aarzel, veel meer dan in het geval Van Gheluwe, om deze man af te doen als een ordinaire misdadiger, om hem te herleiden tot enkele feiten in het geheel van zijn leven, tenzij er meer aan het licht komt natuurlijk. Als we naar zijn publiek leven kijken, hebben zijn oversten destijds geen gelijk gehad om de zaak stil te houden, omwille van de relatief geringe ernst van de feiten, en de man weg te halen uit de pastorale praktijk en naar de universiteit te sturen, waar hij inderdaad een merkwaardige carrière heeft opgebouwd en voor veel mensen een bewonderenswaardig voorbeeld is geweest?
Ik meen van niet. Men had klacht moeten neerleggen bij het gerecht, zodat de feiten officieel bekend werden. Wellicht zou de klacht geseponeerd zijn of de bestraffing uiterst licht, gezien de omstandigheden, maar het zou een zeer duidelijk signaal geweest zijn voor alle betrokkenen. Nu was het precies alsof er niets gebeurd was en dat is niet goed, niet voor de dader, niet voor het slachtoffer, niet voor de familie, niet voor de maatschappij en ook niet voor de kerk. Men kan dergelijke feiten niet ongestraft verzwijgen. Wellicht zou zijn loopbaan er dan anders uitgezien hebben, maar dat is dan maar zo. Nu blijven we achter met een zeer wrang gevoel.
Ik heb altijd opgekeken naar le Chanoine Houtart, ook al was ik het niet altijd eens met zijn opvattingen. Hij was voor mij en voor vele anderen de eenzame eigenzinnige maar eerlijke sociale dissident binnen het kerkelijk systeem. Nu blijkt dat ook hij maar een mens is en dat hij fouten heeft begaan, zoals wij allemaal in mindere of meerdere mate.
Aan ons om een zeer moeilijke afweging te maken.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
26-12-2010
het einde van het Belgisch compromis
In zijn kerstboodschap heeft Albert II van België, de man zonder eigenschappen en zelfs zonder familienaam, het gehad over compromissen. Hij verwees daarbij handig naar het Belgisch voorzitterschap van de zogenaamde Europese Unie, dat los-vast verband van de 27 wel zeer verschillende staten in het oude Europa. Door onze handigheid om compromissen te bewerkstelligen zijn wij erin geslaagd om op allerlei belangrijke punten grote vooruitgang te maken in de eenheid en eenvormigheid van de Unie. Wij Belgen zijn de grote verzoeners van tegengestelde standpunten en van opposanten en erfvijanden. Wij zijn dat omdat wij sinds het ontstaan van de Belgische staat, dat onmogelijk amalgaam van tegengestelde standpunten, opposanten en erfvijanden, niet veel anders gedaan hebben dan compromissen sluiten. Wij hebben er zelfs een naam voor uitgevonden: het eervol compromis. Maar het is ook een scheldwoord: een Belgisch compromis, een vergelijk waarmee niemand gelukkig is, waarin geen van beide partijen zijn eigen standpunten nog herkent, een smerig compromis, een nederlaag, een verraad aan de eigen rechten van ons volk.
Laten we even teruggaan in de tijd en de geschiedenis van de taal. Bij een geleerd woord als compromis is de oorsprong altijd een vreemde taal, het Frans in dit geval en vooral het Latijn. Daar vinden we de twee delen: cum en promittere, letterlijk samen beloven. De oorspronkelijke betekenis, in het klassiek Latijn, het middeleeuws Latijn en in het Frans, is deze: twee tegenstanders beloven samen om zich te onderwerpen aan het oordeel van een derde, aan een onbevooroordeelde en door beide partijen aanvaarde arbiter, om een geschil tussen hen beiden op te lossen dat ze onder elkaar niet vreedzaam geregeld krijgen.
Maar in die ogenschijnlijk ideale regeling ligt een gevaar besloten: als men niet onderling tot een vergelijk is gekomen, is de kans reëel dat het gaat om twee onverzoenlijke standpunten. Wanneer twee vorsten aanspraak maken op hetzelfde gebied en niet bereid zijn om de soevereiniteit van de andere te erkennen, dan is de kans groot dat elke regeling die een arbiter voorstelt, zal ervaren worden als een teleurstellende nederlaag, of toch als minder dan een overwinning, zeker door één van de betrokkenen, maar meer dan waarschijnlijk door beide partijen. In ons voorbeeld: als de arbiter, in de middeleeuwen en ook nog later traditioneel de paus, het gebied toewijst aan één van beiden, zal de andere veel moeite hebben om zich te onderwerpen aan die beslissing, om zijn gezamenlijke belofte, zijn compromis, gestand te doen.
Dat is inderdaad wat we voortdurend hebben gezien in de geschiedenis. Maar ook wanneer de bemiddelaar een tussenoplossing voorstelt, bijvoorbeeld de verdeling van het gebied, omdat hij geen gerechtvaardigde beslissing kan of wil nemen over de rechten van de twee partijen, is een vreedzame oplossing niet waarschijnlijk. Beide partijen hadden immers gehoopt helemaal gelijk te krijgen en kunnen derhalve maar moeilijk vrede nemen met de helft van het gelijk.
Al heel snel heeft het woord compromis daarom naast de gewone betekenis van afspraak, overlegde overeenkomst een pejoratieve, negatieve bijbetekenis gekregen: een slecht, onbevredigend compromis. Daaruit is een nog meer afwijzende betekenis ontstaan: een compromis is een bedreiging voor een persoon, in zijn rechten, zijn eer, zijn bestaan. Vandaar ons werkwoord compromitteren, zoals in een compromitterende brief of compromitterende omstandigheden, of: de kansen op een goede afloop werden gecompromitteerd door de oorlogszuchtige verklaringen van beide partijen. Compromitteren betekent dan gewoon in gevaar brengen.
In het Engels is een compromise in het medisch taalgebruik het totaal uitvallen van iets; ik citeer een zin die ik onlangs las bij A. Damasio, waarover later meer: In coma and vegetative states the compromise [of consciousness] is radical, akin to a sledgehammer applied pointedly and unkindly to a brain territory. Ik vertaal: Bij coma en voortleven als een plant is de destructie van het bewustzijn radicaal, te vergelijken met een voorhamer die gericht en boosaardig op een deel van het brein wordt losgelaten.
In ons taalgebruik, en daarmee bedoel ik zowel het Nederlands als andere Europese talen, zien we duidelijk de twee kanten van de medaille, het positieve van een compromis en het negatieve. Het valt me op dat het negatieve het duidelijkst uit de verf komt. We gebruiken de term compromis nog maar zelden in gunstige zin: niemand is echt gelukkig met een compromis. Daarop is er een uitzondering, zoals op elke regel. Er zijn mensen die er een handje van weg hebben om onrechtmatige eisen te stellen, daaraan vast te houden door dik en door dun, klaarblijkelijk in de hoop op een compromis, waarbij ze ten minste een deel bekomen van wat ze zo onterecht opeisten. Voor hen is al wat ze op die manier verkrijgen of behouden volle winst, want ze weten heel goed dat ze in feite helemaal geen rechten kunnen laten gelden, dat ze geen been hebben om op te staan. Ze maken misbruik van de compromisbereidheid van de tegenstander, van zijn of haar afkeer van lange en verhitte discussies of van geweld. Hun regel is: als je maar lang en hevig genoeg aandringt en volhoudt, dan bekom je altijd wel iets. Op de duur gaan ze zelf nog in hun verzonnen rechten geloven, het wordt een mythe, een eeuwenoud erfgoed, zoals het Beloofde Land, of het Lebensraum van de Nazis, of allerlei corridors die landen voor zich opeisten en nog opeisen, of pariteiten die geen grond hebben in de realiteit.
Wie enigszins vertrouwd is met de situatie in België, of met mijn Kroniek, weet waar ik naartoe wil. De koning verwijst terecht naar de myriade aan compromissen die de geschiedenis van België kenmerken. Het ontstaan zelf van dit on-landje was een internationaal compromis tussen de overwinnaars van Napoleon: Nederland, Engeland en Duitsland, die een fysieke buffer wouden tussen tegen het ambitieuze en revolutionaire Frankrijk. Dat werd het helaas kortstondige Koninkrijk der Nederlanden, dat in 1830 dan weer aanleiding gaf tot een opstand van de Franssprekende bourgeoisie en de oprichting van een onmogelijk, onooglijk landje aan de zee, met twee zeer verschillende landsdelen die vrijwel niets met elkaar gemeen hadden, historisch, taalkundig, cultureel of religieus. Sindsdien hebben wij geleefd van het ene politiek compromis naar het andere. Nooit ofte nimmer hebben wij een homogene regering gehad die alle Belgen vertegenwoordigde. Nooit hebben wij het gevoel gehad dat het landsbestuur, de koning, het parlement, het gerecht echt nationaal waren: wij ervoeren ze als een nieuwe versie van de eindeloze reeks van feodale en adellijke vreemde bezetters die onze streken veroverden, erfden of verkwanselden zoals het hen het best uitkwam. Patriottisme is een scheldwoord in België en zeker in Vlaanderen. Wij voelen ons niet thuis in dit land dat enkel met smerige, vernederende compromissen in stand gehouden wordt, en enkel kunstmatig in leven gehouden.
De koning vergist zich, nog maar eens. Belgische compromissen zijn geen kunst, maar een kwaal. Onze geschiedenis is een opeenstapeling van onrechtmatige eisen en voorrechten van een kleine groep Franstalige politici en kapitaalkrachtige baronnen, die de democratische rechten van de Vlamingen hebben miskend in steeds nieuwe zogenaamde compromissen, tussenoplossingen die er helemaal geen waren, omdat ze uitgingen van valse veronderstellingen, enkel gesteund op de hebzucht en de machtswellust van die zogenaamde elite.
Melior est conditio possidentis, zegt het adagium, of in het Engels: possession is nine-tenths of the law. Wie rijk is, wie in het bezit is van een goed, die heeft het beste vertrekpunt, die is in de meest voordelige situatie, die heeft de wet aan zijn kant, hoe men dat goed ook verkregen heeft en wat de werkelijke rechten ook zijn die men erop heeft.
Men moet goed voor ogen houden dat de Franstalige bourgeoisie het in onze onzalige geschiedenis altijd al voor het zeggen heeft gehad en dat is vandaag nog grotendeels zo. Maar er zijn daarnaast in België twee nieuwe maar onderling zeer verschillende, ja tegengestelde machtsconcentraties ontstaan. De ene is Vlaanderen, dat zich als autonome landstreek stilaan is beginnen losmaken van de Franstalige centralistische bevoogding en zich ontwikkelt als een democratisch bestel, gebaseerd op een gematigd liberale markteconomie. De andere is de socialistische partij in Wallonië, die zich ontwikkeld heeft uit het arbeidersverzet van de 19de eeuw en die zich een eigen politiek en sociaal machtsapparaat heeft opgebouwd bezuiden de taalgrens, gesteund op corporatisme, cliëntelisme en een vernederende, verslavende afhankelijkheid van subsidies, toelagen en uitkeringen door de centrale staat.
Dat zijn, in zeer grote lijnen, de drie partijen in België: Vlaanderen, Wallonië en Brussel.
Vlaanderen is vertrokken van de slechtste situatie: arm Vlaanderen bezat niets, was economisch totaal verpauperd, cultureel totaal verfranst en lag intellectueel onder de knoet van een machtige en volksvreemde kerk. De Vlaamse strijd voor autonomie moest op alle fronten gestreden: voor de eigen taal, eigen instellingen, een eigen economie en voor een intellectuele bevrijding uit de klerikale theocratie. Die strijd ging aanvankelijk tegen Franstalige overheersers en is grotendeels gewonnen.
Maar er is een nieuwe vijand opgedoken: socialistisch Wallonië, dat zich een uitzonderlijke bevoorrechte politieke positie heeft verworven in de Belgische staat die op geen enkele manier in verhouding staat tegen het bevolkingsaantal (er zijn twee Vlamingen voor elke Waal), het aandeel in het bruto nationaal product of wat dan ook. Wallonië plundert daardoor de nationale schatkist, Vlaanderen vult die bodemloze put. Wallonië stelt zich in België op als een evenwaardige partner van Vlaanderen, zonder het op enige wijze te zijn. Zij hebben hun politieke pariteit vastgelegd in duizenden wettelijke compromissen, met grendels die onmogelijk te doorbreken zijn door de Vlaamse meerderheid. Hun onterechte bevoordeling zit gebetonneerd in onze grondwet en in de perfide akkoorden, de compromissen die de Vlamingen hebben gesloten in allerlei kastelen en paleizen.
Melior est conditio possidentis, letterlijk: de positie van de bezitter is de beste. Wij kunnen de Walen hun onrechtmatige bevoordeling niet afnemen, wat we ook proberen, behalve geweld. Wij moeten vechten voor elke morzel gronds. De Franstaligen palmden het oorspronkelijk Vlaamse Brussel in en vervolgens ook de Vlaamse rand en wij staan erbij en kijken ernaar. En ook: Possession is nine-tenths of the law: als je iets bezit, dan moet er al veel gebeuren voor je dat kwijtgeraakt, want de wetten worden geschreven door de bezitters, de eigenaars, niet door de misdeelden, de eisende partijen.
Wij Vlamingen haten de Belgische compromissen terecht hartsgrondig. Wij eisen niet meer op dan ons grondwettelijk erfdeel, ons democratisch recht op zelfbeschikking, maar wij slagen er niet in om dat zelfs maar gedeeltelijk te realiseren omdat de possidentes, de possessors, weigeren om wat ze van ons gestolen hebben, terug te geven. In elke discussie eisen zij het compromis op, waarbij zij wel iets afgeven, maar ook iets behouden, liefst zoveel mogelijk, natuurlijk, ook al hebben ze er helemaal geen recht op, gewoon omdat ze het nu eenmaal bezitten en het niet willen afgeven.
Een klein, maar acuut voorbeeld. Brussel-Halle-Vilvoorde. De hoogste wetinstanties van het land hebben beslist dat dat kiesarrondissement moet gesplitst worden, dat de huidige regeling in strijd is met de grondwet zelf. Maar die beslissing is onuitvoerbaar, omdat de Franstaligen dat gewoon weigeren en zij het parlement verlammen met alle mogelijke grendels, alarmbellen, belangenconflicten en beroepsprocedures. Voor de uitvoering van die wettelijke en wettige beslissing vragen de Franstaligen een tegemoetkoming, een quid pro quo, voor wat hoort wat, zij zijn bereid een stap te zetten, maar wij moeten dat ook doen, wij moeten met andere woorden bereid zijn om een compromis te sluiten, om vrede te nemen met minder dan ons volledig recht, ons onverdeeld gelijk. Dat is waartoe de koning de Vlaamse onderhandelaars oproept.
Tot nog toe is het de Franstaligen steeds gelukt. De Vlamingen hebben belangrijke stappen vooruit gezet op weg naar de ontvoogding en de volledige autonomie, maar het zijn altijd compromissen geweest, we hebben altijd een prijs moeten betalen voor onze overwinningen, meestal letterlijk, onder de vorm van weer nieuwe en blijvende overdreven financiële voordelen voor de Franstaligen, geld waarop ze helemaal geen recht hebben, dat ze alleen kunnen afdwingen omdat wij ons recht opeisen. Hun tactiek was steeds: wij zijn vragende partij voor niets, het zijn de Vlamingen die altijd maar met nieuwe eisen afkomen. Goed, wij Franstaligen willen daarover onderhandelen, maar zoals het bij een bemiddeling in een onverdeeldheid steeds gaat, moeten beide partijen bereid zijn om toe te geven, anders is er geen oplossing. En zo houden zij altijd meer over dan hen toekomst en moeten wij altijd de duimen leggen. Belgische compromissen zijn altijd goed voor dezelfde partij en altijd nefast voor de andere, die nota bene de overgrote meerderheid uitmaken.
Vandaag zijn de Vlamingen zo zelfbewust, dat ze dat spelletje niet meer willen meespelen. De Franstaligen mogen dan misschien wel historisch de beste positie hebben, maar als we nu praten, dan gaat het om recht en rechtvaardigheid, afgemeten aan objectieve criteria en verdeeld volgens eerlijke normen. Niet wat men ooit had is belangrijk, maar enkel datgene waarop men recht heeft. In elk volgend compromis zullen de Franstaligen moeten afgeven en de Vlamingen bij krijgen, precies omdat we niet vertrekken van een gelijke verdeling, maar van een onrechtvaardige historisch gegroeide ongelijkheid.
Ooit was het Frans de enige officiële taal in gans België, maar dat wil niet zeggen dat de Franstaligen vandaag in Vlaanderen het recht zouden hebben om zich uitsluitend in het Frans uit te drukken. De Franstaligen waren ooit inderdaad ook de intellectuele elite in België, maar die tijd is lang voorbij en er is dus geen reden om aan het Frans of de Franstaligen meer belang toe te kennen dan verantwoord wordt door de bevolkingsaantallen. Duits is ook een officiële taal van België, maar ziet men ergens Duitstalige bewegwijzering of straatnamen in Brussel? De Franstaligen zijn een minderheid in België, zijn vrijwel volledig afwezig in Vlaanderen. Dat zijn feiten, geen dromen.
Voor het eerst hebben we nu een politieke partij en een voorman die het Belgisch compromis afwijzen. Vlaanderen wil praten, maar over alles, over al onze rechten, op objectieve basis, niet op basis van verworven rechten. Er is dus geen sprake van dat wij met minder dan ons volledig recht vrede zullen nemen. Als wij 66% van de bevolking uitmaken, dan willen wij dat altijd en overal weerspiegeld zien: in het parlement, in de regering, in het bestuurlijk apparaat, bij het gerecht, in de begroting, overal. Dat is de kern van de democratie overal ter wereld. We willen minderheden beschermen, maar we doen niet aan positieve discriminatie: het is niet omdat er minder Walen zijn dat zij meer rechten moeten hebben. Maar vooral: wij willen volledige, integrale autonomie, wij willen geen Franstalige overheersing of zelfs invloed. Daarover wensen we niet te praten, geen compromissen te sluiten, daarop willen we geen toegevingen doen.
De koning vergist zich dus en de Franstaligen, de Walen en de Brusselaars, vergissen zich ook. De tijd van de compromissen is voorbij, voorgoed voorbij. Wij willen een opdeling van België, op basis van goede maar vooral eerlijke afspraken. Het eenvoudigst is een echte federatie, zoals in de grondwet staat: België bestaat uit gewesten en gemeenschappen en over wat zij gemeenschappelijk doen, daarover beslissen zij zelf. Het enig compromis dat wij nog willen overwegen, omwille van de historisch gegroeide ongelijkheid, betreft de uitvoeringstermijn: we begrijpen, met grote tegenzin, dat we niet alles onmiddellijk kunnen geregeld krijgen zoals het eigenlijk hoort. We willen dus praten over een stappenplan op relatief korte termijn, bijvoorbeeld vijf jaar, maar het uiteindelijke doel is duidelijk: de spoedige volledige autonomie van Vlaanderen, binnen België als het kan, maar dan zonder dat we daarvoor een prijs moeten betalen, zonder dat we daarvoor een zoveelste vernederend Belgisch compromis moeten sluiten, waarbij de Franstaligen zich in de handen wrijven en wij knarsetandend achterblijven, voor de zoveelste keer bedrogen.
In België zijn het steeds de Franstaligen, de rijken en de adel, inclusief het koningshuis die de kunst van het compromis hebben gecultiveerd, met slechts één doel voor ogen: het redden van het eigen hachje, het eigen particuliere voordeel, het behoud van een onrechtvaardige status quo, het verdedigen van onrechtmatig verworven rechten. Als we vandaag België zouden verdelen volgens objectieve, door internationale experts vastgestelde normen, dan zouden de Franstaligen in hun blootje staan en de Vlamingen hun stoutste dromen kunnen verwezenlijken. Het is hoog tijd dat we het gesprek anders voeren, met als enige leidraad de radicale democratie. Als Franstalig België daartoe niet bereid is, dan zal dit apenland ophouden te bestaan. Ik zal er geen traan om laten.
Categorie:samenleving Tags:politiek
22-12-2010
De kerk en haar priesters
Eigenlijk heb ik helemaal geen zin om op mijn beurt nog maar eens stil te staan bij het seksueel misbruik in de kerk. Ik heb er al zo vaak over geschreven, lang voor de bisschop van Brugge gedwongen werd om tot bekentenissen over te gaan. Maar dezer dagen buigt een bijzondere parlementaire commissie zich over de zaak, met opmerkelijke getuigenissen door de bisschoppen en door de gepensioneerde Kardinaal Danneels. Ik zal het hier nu echter niet hebben over het seksueel misbruik zelf, maar over de plaats van de priester in de kerk. Wij horen immers voortdurend de de kerk niet verantwoordelijk is voor de daden van de bedienaars van haar eredienst. Danneels vergelijkt het met een gezin, waar er wel een vader is die een zeker gezag heeft, maar waar anderzijds de (volwassen) gezinsleden zelf verantwoordelijk zijn voor hun daden. Een vader kan niet gerechtelijk vervolgd worden voor een misdaad die een van zijn zonen heeft begaan; hij is niet verplicht om eventuele schade te vergoeden, ook niet als de zoon niet in staat is om dat zelf te doen. Dat geldt ook voor verkeersovertredingen en allerlei andere boetes en straffen.
Ik weet niet of dat ook zo is voor minderjarige kinderen, maar dat doet hier niet ter zake, de priesters in de vergelijking zijn allen volwassenen.
Dat is de strategie van de kerk: wie als priester misdaden pleegt, moet gestraft worden zoals alle andere misdadigers en daarmee is de kous af. De kerk is niet verantwoordelijk en kan niet aansprakelijk gesteld worden. Het is een sterk argument en wie het tegendeel wil bewijzen, zal met ernstige tegenargumenten voor de dag moeten komen. Maar ons aanvoelen is anders.
Wij zijn opgegroeid in een maatschappij waarin de kerk een verpletterend dominante rol speelde, nog meer zo dan wat wij nu zien in de meest fundamentalistische moslimlanden. Niemand van ons heeft er toen ooit één ogenblik aan getwijfeld dat de kerk, als instituut, alles in handen had en dat er een rigoureuze kerkelijke hiërarchie was, waarin geen spoor was van democratische inspraak, van medebeheer, zelfs niet van recht op verdediging. De kerk was een dictatuur en is dat als instituut nog steeds. Ik heb Godfried Danneels zelf horen zeggen, niet een keer maar herhaaldelijk, dat de bisschop wel luistert maar dat hij ook beslist. Er is een bisschoppelijke macht en die is niet gering. Ze is ook onaantastbaar: een bisschop hoeft aan niemand verantwoording af te leggen. Een priester die iets had uitgespookt, kon zich verwachten aan een preek en vervolgens meestal ook aan een straf, gewoonlijk een overplaatsing naar een plaats of een functie die door de priester in kwestie zeker niet als een beloning ervaren werd.
Anderzijds was het wel zo dat in de praktijk de priesters grotendeels de vrije hand hadden. Wie zich hield aan de uiterlijke regels, wie geen scandalum veroorzaakte, wie zichzelf of de kerk niet in opspraak of in verlegenheid bracht, die had vrij spel. De controle van de clerus is altijd al een zeer bedenkelijke zaak geweest, van in de vroege middeleeuwen al, met de missi dominici, de controleurs van het wereldlijke en het geestelijke gezag. Tot op onze dagen zijn de (bijna) jaarlijkse bezoeken van de bisschop of zijn vertegenwoordiger aan de parochies veeleer een formaliteit, een oppervlakkige controle van de boeken, van de rekeningen, van de statistieken over de sacramenten, het kerkbezoek enzovoort, gevolgd door een royaal bevloeide feestmaaltijd, waarbij de pastoors zich uitputten om de bisschop of de vicaris ten overvloede te overstelpen met de fijnste gerechten en de oudste grote wijnen.
Er was een hiërarchie, ja, maar een formele en uiterlijke, die berustte op een gezag dat alleen in uitzonderlijke gevallen moest uitgeoefend worden. Elke ondergeschikte wist dat hij conflicten moest vermijden: men mocht zijn oversten niet in verlegenheid brengen, men mocht hen niet uitdagen of hen dwingen om op te treden, om hun verantwoordelijkheid op te nemen, om hun gezag te laten gelden. De oversten van hun kant waren gedwongen om veel door de vingers te zien, omdat ze wisten dat ze hun bijna ceremonieel gezag niet echt konden afdwingen. De kerk als instituut heeft wel een intern reglement, het kerkelijk recht, dat officieel binnen de kerk als wet geldt, maar met dat kerkelijk recht kan je alle kanten uit, je kan, zoals met het burgerlijk recht, zowel wit als zwart aantonen, zowel schuld als onschuld bewijzen. En veel beslissingen werden genomen op grond van het autonoom en onaanvechtbaar gezag dat men had, wat het kerkelijk recht ook zei: tegen een beslissing van de bisschop is er geen beroep mogelijk. Het kerkelijk recht heeft niets te maken met het burgerlijk recht, een priester die zich benadeeld voelde, kon daarmee nergens terecht. Anderzijds kon elke priester zich binnen het hem toegewezen domein gedragen als de hoogste gezagsdrager, die alleen aan God verantwoording verschuldigd was.
Zo ging het en zo gaat het. Enerzijds regelt de kerk alles zelf: wie zich gedraagt, laat men met rust en beloont men met promotie. Wie in opspraak komt, bestraft men, maar volgens het kerkelijk recht: men houdt de problemen in de familie, men hangt de vuile was niet uit, dat is een hoogheilig kerkelijk principe. Men regelt de zaken van God binnen de kerk. Wie tot het instituut behoort, onderwerpt zich blindelings aan het gezag en de rechtspraak van de kerk. De burgerlijke maatschappij heeft geen zeggingsmacht over de kerk. Je kan het gerust vergelijken met het leger, vroeger: binnen de krijgsmacht sprak enkel de krijgsraad recht. Een soldaat die een moord had gepleegd, kwam niet voor de burgerlijke rechtbanken maar werd vervolgd en veroordeeld (of niet) binnen dat instituut.
Op die manier is het mogelijk geweest dat priesters en religieuzen zich gedurende eeuwen hebben schuldig gemaakt aan allerlei vergrijpen, niet alleen seksuele. Zij beheerden zeer aanzienlijke wereldse goederen, landerijen, gebouwen, scholen, boerderijen, brouwerijen, weeshuizen, klinieken, moederhuizen, ouderlingentehuizen, kloosters, ontelbare christelijke en caritatieve organisaties en verenigingen, en zij deden dat en bon père de famille, als goede huisvaders, dat wil zeggen autocratisch en zonder tegenspraak te dulden en zonder aan iemand verantwoording schuldig te zijn, zolang men het niet te bont maakte. Dat betekent dat zij een vrijgeleide hadden voor alle mogelijke misbruiken. De gelegenheid maakt de dief. Een instituut dat op die manier te werk gaat, trekt allerlei soorten van mensen aan, en niet alleen de beste. Ik heb in mijn jeugd priester-opvoeders gekend in het college die regelrechte sadisten waren en die zich uitleefden in het vernederen en pesten van de leerlingen, het liefst de meest verstandige en rebelse natuurlijk, zij die hun gezag in vraag durfden te stellen.
Men hoeft geen papenvreter te zijn om te erkennen dat er veel fout is gegaan in het kerkinstituut. Het probleem is echter dat de kerk alle misdaden, ook de meest verschrikkelijke, binnen de kerk oploste. Nooit werd iemand aan de burgerlijke rechtspraak overgeleverd, tenzij het werkelijk niet anders kon, zoals bij moord, en dan nog enkel in flagrante delicto. Het aantal priesters dat ooit door een burgerlijke rechtbank werd vervolgd en veroordeeld is wellicht verwaarloosbaar. Het kan nochtans niet anders of er waren onder de priesters ten minste evenveel wetsovertreders als bij de rest van de bevolking.
Ik zeg: ten minste, want, zoals ik zei: de gelegenheid maakt de dief en je moet de kat niet bij de melk zetten. Binnen de kerk konden mensen met kwaadaardige bedoelingen ongestraft hun ding doen en dat wisten ze zeer goed. Homos en pedofielen hebben altijd al de weg naar kerkelijke scholen en opvoedingsinstituten gevonden. Begrijp me niet verkeerd: homoseksuele seks is evident geen misdaad op zich, zolang het gaat om handelingen tussen instemmende volwassenen, maar daar wringt het schoentje: het ging en gaat om seksueel misbruik van minderjarige kinderen en jongeren.
Ik vermeld hier nadrukkelijk homofiele priesters en religieuzen omdat ik ervan overtuigd ben dat velen van hen geen pedofielen waren. Pedofielen zijn vooral belust op prepuberale kinderen. Het beeld dat wij hebben van de priester als seksueel hongerige persoon, op ontelbare feiten gestoeld, is niet dat van de veeleer tedere pedofiel, maar van het dominante homoseksuele roofdier, op zoek naar gewillige of minder gewillige partners, geen weerloze kinderen maar seksueel actieve beïnvloedbare en geïntimideerde pubers die aan hun gezag waren onderworpen, die zich niet konden verzetten en die hun mond moesten houden. Er heerste binnen de katholieke kerk en vooral in scholen, weeshuizen en instellingen voor personen met een mentale handicap een ware cultuur of liever een pest, een terreur van seksueel misbruik. Dat was algemeen geweten, evident bij de daders en bij de slachtoffers, maar ook bij de oversten en bij de ouders van de kinderen. Er waren gewoon teveel gevallen om het te negeren. Voortdurend moest men overtreders overplaatsen, moesten er ouders gepaaid worden, moesten er kinderen het zwijgen opgelegd worden of weggezonden of weggepest. Maar nooit, nooit kwam het burgerlijke recht tussenbeide, tenzij in zeer uitzonderlijke en flagrante gevallen.
En dat heeft ervoor gezorgd dat er tussen de enorme aantallen van geestelijken en religieuzen in Vlaanderen in de 19de en 20ste eeuw, zoveel mensen waren die daar een veilige haven hebben gezocht en gevonden, waar ze hun lusten ongestraft konden botvieren. Zelfs als ze ontdekt werden, wachtte hen geen veroordeling, maar ten hoogste een eindeloze reeks overplaatsingen en vernederende benoemingen op steeds minder aantrekkelijke posten, maar waar ze nog altijd even ongestraft konden toeslaan. De bisschoppen en oversten wisten immers maar al te goed dat er geen genezing mogelijk is voor homofilie of pedofilie. Als je van de verkeerde soort was, dan bleef dat zo en men kon ten hoogste proberen om de schade te beperken en het schandaal te vermijden. Nooit is een priester weggestuurd omdat hij homoseksueel was. In tegendeel: homoseksuelen die hun seksuele activiteiten binnen de perken hielden en niet in opsprak kwamen, konden rekenen op de steun van hun homofiele vrienden hogerop. Bisschop Van Gheluwe is daarvan een overtuigend voorbeeld. Onder zijn bewind konden homofiele priesters rekenen op zijn discretie. Het is algemeen bekend, vooral uit processen in de Verenigde Staten en in Ierland, dat er dergelijke homoseksuele netwerken bestaan hebben en bestaan in de katholieke kerk en dat hogere en lagere oversten daarin een perfide rol hebben gespeeld.
Het is pas rond 1970, toen de zogenaamde seksuele revolutie doorbrak, dat seksualiteit binnen de kerk ter sprake kwam. Er was een massale uittocht van priesters en die had alles te maken met seksualiteit en vrijwel niets met ideologisch of theologische standpunten, tenzij morele, en die hadden dan weer te maken met seksualiteit, zoals het gebruik van voorbehoedsmiddelen, abortus, echtscheiding en celibaat. Maar ook toen bleef het homoseksueel misbruik door bedienaars van de eredienst buiten schot. Op het verleden wou men niet terugkeren en door de uittocht van priesters en religieuzen was er plots een grote afname van het seksueel misbruik, al bleef het in individuele gevallen voortduren, door de overgebleven oude en door nieuwe overtreders. In de Noord-Amerikaanse seminaries waren er vanaf 1980-1990 vrijwel nog uitsluitend homofiele kandidaten. Die konden voor hun seksueel actief leven eventueel bij elkaar terecht, maar de kerk bleef hen, zonder enige begeleiding, plaatsen in omgevingen waar ze in frequent en zelfs intiem contact kwamen met kinderen en jongeren. De gevolgen bleven niet uit.
Vandaag wordt het debat gevoerd, of is het een oorlog, tussen de kerk en de christelijke zuil enerzijds en de burgerlijke maatschappij over het statuut van de kerk. Men stelt nu terecht alles in vraag. Men lacht het kerkelijk recht weg als een farce of verwerpt het als een onaanvaardbare inbreuk op het algemeen recht. Men stelt de kerk voor de keuze: ofwel is zij onderworpen aan de democratische principes van de maatschappij en dan gelden voor haar alle regels van die samenleving, ook op juridisch vlak; ofwel is dat niet zo en dan is het een sekte, niet meer en niet min. Er is geen tussenweg. Men kan geen democratisch instituut hebben dat door autocratische personen en instellingen geleid wordt, vanuit Rome nog wel. Het kerkelijk recht en gezag kan niet boven het burgerlijk recht en het burgerlijk gezag staan.
De kerk speelt hier weer dubbel spel. De christelijke zuil heeft zich, zoals de maffia, ingewerkt in zogenaamd democratische en burgerlijke instellingen. Scholen, klinieken enzovoort en allerlei organisaties zijn nu vzws, pvbas en wat dies meer zij. Positief is dat zij zich nu moeten schikken, althans formeel, naar de algemene wetten en voorschriften. Maar we mogen ons niet vergissen: onderhuids leeft nog steeds een sterk klerikaal superieur wij-gevoel en zo ontsnapt de kerk nog steeds aan alle toezicht. Alleen de kerk zelf heeft (nog) geen burgerlijk statuut, tenzij dat van erkende eredienst, maar ook de islam is dat en er gaan meer en meer stemmen op om de scheiding van kerk en staat, die in de grondwet is ingeschreven, ook in de praktijk door te voeren en alle preferentiële statuten die op godsdienst gebaseerd zijn, af te schaffen.
Vandaag is het uitgerekend een, of de professor kerkelijk recht in Vlaanderen, de hilarische mediafiguur en nu ook even lachwekkende senator voor de christelijke zuil, Rik Torfs, die ervoor pleit om priesters die zich hebben schuldig gemaakt aan seksueel misbruik, niet uit de kerk te stoten, maar hen veilig op te bergen in kloosters, naar het voorbeeld van Van Gheluwe. Kijk, dat is weer het oude, perfide systeem: houd de problemen binnen de kerk, lever de priesters niet over aan de burgerlijke rechtbank en zelfs als dat dan toch moet, blijf ze dan binnen het instituut behouden en beschermen als deemoedige zondaars. Je kan met andere woorden priester Gods en zelfs bisschop blijven ook als je jarenlang kinderen seksueel misbruikt hebt. Maar je kan geen priester worden als je (openlijk) homoseksueel bent, of getrouwde man, of vrouw, of als je een andere mening hebt dan die van de huidige oversten van de kerk.
Ikzelf, dat zal mijn lezers niet verwonderen, ben een absoluut voorstander van de volledige scheiding van kerk en staat. De kerk is een organisatie van mensen en als dusdanig heeft zij recht van bestaan, maar zij moet volledig onderworpen zijn aan de burgerlijke wetten en aan de regels die onze maatschappij erkent en toepast. Zij kan geen enkel voordeel halen uit het feit dat zij een godsdienst is, in tegendeel: men moet er speciaal op letten dat de kerk, met haar verleden als niet-democratische, ondemocratische en theocratische instelling, niet ontsnapt aan de terechte controle van de gemeenschap. Wij zien dat de zaken in die richting evolueren en dat is goed.
Maar het is wellicht omdat in ons land en in de meeste beschaafde landen de godsdienst op de terugweg is, dat de kerk aangeschoten wild is, dat het aantal priesters en religieuzen drastisch afneemt en dat de invloed van de kerk overal afneemt en tot bijna niets herleid wordt, dat de grote omslag is begonnen. Wij scheppen er een bijna duivels genoegen in om onze gehate opvoeders met gelijke munt te betalen, om de katholieke gezagsdragers die onze jeugd zo verpest hebben nu ter verantwoording te roepen voor wat ze ons hebben aangedaan. De kerk is leeggelopen, de kerken en kloosters staan er vervallen en vereenzaamd bij. Wij, die vroeger zo machteloos waren als kinderen en pubers, zien ons nu wel de baas over het zielige restje oude mannen en de enkele verdwaasde idealistische jongeren, die nog slechts een nietige afspiegeling zijn van dat eens wereldwijd zo machtige instituut.
Zo ging het en zo gaat het, zo zal het altijd gaan. Bij een opwaartse beweging staan de mensen zich te verdringen om mee in de boot te springen. Maar als het verval eenmaal is ingezet, dan haasten we ons om de laatste doodstamp te geven, om het geknakte riet te breken, meedogenloos.
De kerk heeft vandaag haar lot uitsluitend aan zichzelf te wijten.
Categorie:samenleving Tags:godsdienst
16-12-2010
Reclame op mijn blog
Lieve lezers,
tenzij jullie beschikken over een goede afscherming, verschijnen er sinds enige tijd allerlei platvloerse reclameboodschappen bovenaan mijn blog. Ik wil jullie verzekeren dat ik het daarmee absoluut niet eens ben en dat ik mij daar volledig van distancieer. Ik heb mijn beklag gemaakt bij Seniorennet en aangekondigd dat, als daar geen verandering in komt op korte termijn, ik mij verplicht zal zien om daaruit mijn conclusies te trekken. Ik ben op zoek naar andere blog-oorden en onderzoek ook de mogelijkheid om een eigen website te beginnen los van alle organisaties. Als dat lukt, dan zal ik mijn blog hier op Seniorennet afsluiten en verwijderen, met pijn in het hart, dat wel.
Ik houd u op de hoogte.
Karel
Categorie:samenleving
J.S. Bach - Weihnachtsoratorium
La Petite Bande is het oude muziek-ensemble van Sigiswald Kuijken, opgericht in 1972. Neem eens een kijkje op hun website: http://www.lapetitebande.be/ . Door de jaren heen heb ik het voorrecht en het genoegen gehad, zoals zoveel anderen, om hun zeer verscheiden producties te mogen beluisteren in concerten, op radio en tv en op cd en dvd. Met deze muzikanten behoren we in Vlaanderen tot de wereldtop, al beseffen we dat veel te weinig. La Petite Bande heeft sinds enkele jaren een vaste stek in Leuven. Vorige zondag was dat de gelegenheid voor een Dag van La Petite Bande, in de kerk en de lokalen van de Abdij Keizersberg. In de voormiddag was er een rondetafelgesprek met Sigiswald Kuijken, Andrew Parrott en Joshua Rifkin, drie eminente specialisten van de oude muziek en de authentieke uitvoeringspraktijk. In de namiddag voerden de Brit Parrott en zijn Taverner Consort & Players de eerste drie cantates van het Weihnachtsoratorium uit, in de vooravond was het de beurt aan de Amerikaan Rifkin met zijn Bach Ensemble. s Avonds volgde dan Sigiswald Kuijken met zijn Petite Bande met enkele Bach-cantates. Wij hebben ons laten verleiden om nog eens het volledige Weihnachtsoratorium te gaan beluisteren.
Een vergelijking met het concert van OrSeCante dat we onlangs meemaakten en dat ik hier besprak, dringt zich op. Vooreerst moeten we zeggen dat, hoezeer de begenadigde amateurs en semiprofessionele muzikanten van OrSeCante & Co ook hun best deden, ze toch niet het uitzonderlijk hoge artistieke niveau konden bereiken van de topmusici van Parrott, Rifkin en Kuijken. Dat bleek bij de vocale solisten, maar ook bij de strijkers, inzonderheid de violen. Ook de bezetting was zeer verschillend bij de twee concerten. OrSeCante is een gemengd vrij uitgebreid koor van erg goede kwaliteit. Parrott en Rifkin (en allicht in het avondconcert ook Kuijken) gaan uit van een andere benadering, die nauwer aanleunt bij de oorspronkelijke uitvoeringspraktijk zoals Bach zelf die bracht in zijn tijd. Zij zetten geen koor in, maar laten de koorpartijen zingen door de vier solisten, sopraan, alt, tenor en bas/bariton. Het verschil is groot, maar toch is het verrassend hoe vier zangers toch een volume en een vulling kunnen geven die niet zo veel afwijkt van wat een koor van 60 tot 70 zangers aankan. Het is anders, maar het is niet minder indrukwekkend. Hier kan je terecht zeggen: lessismore, meer is niet altijd beter. Het evenwicht tussen de instrumentale partijen en de vocale is duidelijk beter in de afgeslankte versie.
Toch mag men daarin niet te ver gaan. Ik weet niet of het om artistieke of economische redenen was, maar Rifkins The Bach Ensemble was wel erg afgeslankt: twee eerste violen, twee tweede, een altviool, een violone, een cello, twee hobos, twee natuurhoorns, orgel en pauken. Bij Parrott kwamen daar een viola da spalla bij, een schouderviool zoals Sigiswald Kuijken die reconstrueerde en die het midden houdt tussen een altviool en een cello; daarnaast ook nog een fagot, twee prachtige fluiten en twee oboe da caccia die samen met de twee oboe damore zorgden voor de heerlijke, bijna dissonante herdersklanken die zo typisch zijn voor het eerste deel van het Weihnachtsoratorium. Parrott verving de twee natuurhoorns door drie natuurtrompetten, voor een nog feestelijker effect.
De vocale solisten waren, misschien op de bariton van Rifkins Ensemble na, uitstekend. Het orgelpositief was, zeker in combinatie met de contrabas-violone in Parrotts versie, af en toe een tikkeltje overweldigend in de genereuze akoestiek van de kloosterkerk. Maar dat heeft ons plezier niet kunnen bederven, het was al bij al een buitengewone muzikale ervaring van het hoogst mogelijke artistiek niveau. De niet zo heel grote kerk zat afgeladen vol en het publiek, van kenners, neem ik aan, was enthousiast. Over het avondconcert kan ik niet oordelen, maar het zou me verbazen indien het niet ten minste even hoogstaand en succesrijk zou geweest zijn.
De bedenkingen die ik ter gelegenheid van het vorige concert maakte over de zeer teleurstellende kwaliteit van de teksten van het oratorium zijn ook hier van toepassing, nog meer zelfs, omdat we nu het hele oratorium te horen kregen. De gereciteerde evangelieteksten zijn nauwelijks beter, alleen meer herkenbaar, dan de zeemzoete karamellenverzen van de arias, de recitativos en de coros. Het blijft een uiterst vreemde combinatie: de meest sublieme muziek die de mensheid ooit heeft voortgebracht, uitgevoerd door top ensembles in de best mogelijke artistieke en professionele omstandigheden en dan anderzijds pure kitsch en onzin in de teksten. Ik geef hiervan slechts één voorbeeld, uit de zesde cantate:
Nur ein Wink von seinen Händen Stürzt ohnmäch'tger Menschen Macht. Hier wird alle Kraft verlacht! Sprich der Höchste nur ein Wort, Seiner Feinde Stolz zu enden, o, so müssen sich sofort Sterblicher Gedanken wenden.
Dat is zelfs te erg om het voor jullie te vertalen, vind ik.
Wat daar verder ook van zij, toch wil ik jullie allen met grote aandrang aanraden om, als de gelegenheid daartoe zich voordoet, het Weihnachtsoratorium van J.S. Bach live te gaan beluisteren. Zo niet, haal dan de cd of dvd uit de kast, of ontleen of koop die als je hem niet bezit. Er is keuze genoeg en er zijn alleen maar goede uitvoeringen, want deze muziek is werkelijk niet stuk te krijgen. De teksten moet je maar met de mantel van de liefde bedekken, dat heeft Bach destijds waarschijnlijk ook gedaan en het heeft hem niet belet om muziek te creëren die ons tot vandaag in de hoogste staat van artistieke verrukking kan brengen.
Categorie:samenleving Tags:muziek
01-12-2010
de armen zult ge altijd bij u hebben
1 december 2010. Het is koud buiten, het vriest tot vijf graden onder nul en de gure noordenwind maakt dat het aanvoelt als min twaalf; in het Engels noemt men dat de wind chill factor, letterlijk de windkiltefactor of de gevoelstemperatuur. Kil is het ook in het hart van de Belgen, want duizenden mensen leven hier op straat, dag en nacht, sommigen met heel jonge kinderen. Asielzoekers, daklozen, marginalen, sans-papiers. Waarom?
Het is een complexe zaak, maar niet zo ingewikkeld dat er geen oplossing zou te vinden zijn. Er is immers plaats en geld genoeg in België om nog veel meer mensen behoorlijk op te vangen, dat is evident. Er is dus sprake van manifeste onwil. En waarom wil men niet? Luister naar de wijze woorden van de eerste minister van de al maanden uittredende regering: wij moeten de vluchtelingenstroom tegenhouden, dat is de eerste prioriteit; er mogen niet zoveel mensen naar België komen, of toch niet dat soort mensen: ongeschoolde economische migranten, want onze wetgeving voorziet dat die hier niet welkom zijn. Na een (veel te lange) procedure stuurt men die onverbiddelijk terug. Men moet die mensen dus ontraden om naar hier te komen. Als men nu de vluchtelingen die zich hier aanbieden goed opvangt, dan verspreidt dat nieuws zich als een lopend vuurtje en dat veroorzaakt een aanzuigeffect.
Haveloze en uitzichtloze mensen overal ter wereld die vernemen dat je in België eten en drinken krijgt, opvang in tehuizen of zelfs op hotel, dat advocaten klaar staan om ervoor te zorgen dat je een dwangsom van meer dan 500 euro per diem toegewezen krijgt als de overheid niet goed voor jou zorgt, dat een procedure via handige of menslievende advocaten en verenigingen kan uitgesponnen worden tot vele jaren en dat je ondertussen niet kan uitgewezen worden; kandidaat vluchtelingen die dat vernemen, hoeven er geen twee keer over na te denken: de schamele have en goed verkopen en allen hierheen! En als ze ons vermeend eldorado niet zelf ontdekken, dan zijn er genoeg handige mensenhandelaars die hen daarover inlichten en hen, voor een fikse vergoeding, zelfs naar hier brengen.
Het is volkomen terecht dat de regering probeert om die machine infernale stil te leggen. Maar haar pogingen om de optimistische berichten over asiel in België te ontkrachten, worden ogenblikkelijk pertinent tegengesproken door de feiten. Asielzoekers hebben het wel degelijk goed in België, uitzonderlijk goed. De publieke opinie zal niet dulden dat zij hier echt onmenselijk behandeld worden. Wij staan min of meer open voor elke migratie, wij willen die sukkelaars helpen, wij hebben een ingeworteld barmhartige Samaritaan-gevoel. Wij hebben lak aan de wetgeving die economische migratie van ongeschoolden verbiedt. Wij wensen niet dat afgewezen asielzoekers en andere ongewenste migranten manu militari het land uitgezet worden. Wij herinneren ons de ontstellende dood van Semira Adamu, die door al te ijverige rijkswachters verstikt werd bij haar gedwongen repatriëring per vliegtuig. Wie hier afgewezen is, krijgt het bevel het grondgebied te verlaten, maar dat bevel wordt niet uitgevoerd en wie het negeert, riskeert niets: wat kan men als straf opleggen? Gevangenis? Bevel tot uitwijzing? Juist.
Er zijn dus duizenden illegalen in ons land, sans-papiers, zoals in alle rijke landen. Zij leven en werken in de marge van de maatschappij. Het zijn onze moderne slaven, zonder rechten, uitgebuit en ingezet voor het werk dat niemand anders wil doen. Zij worden getolereerd, want niemand weet hoe men ze op een humane manier kan verwijderen en niemand, behalve rabiate racisten, wil ze kost wat kost terugsturen naar de miserie waarvoor ze gevlucht zijn. Zo zijn we niet. Denk ik.
Het is dus een vicieuze cirkel, een eindeloze spiraal van wederzijds onbegrip. Wij kunnen de migranten niet tegenhouden. België heeft geen eigen grenzen meer en die van Europa zijn zo lek als een zeef. Amerika probeert zijn grens met Mexico te sluiten en dat kost stukken van mensen, maar elke dag trekken er duizenden toch illegaal over of onder de afsluitingen. Het is dus echt wel onmogelijk, moeten we toegeven, om ongewenste immigratie tegen te houden. Het lukt evenmin om hen terug te zenden. Er zit dus niets anders op dan ze op te vangen. Maar zelfs als we dat maar halfhartig doen, is dat blijkbaar nog voldoende om hen massaal naar hier te doen komen. Twintigduizend per jaar, dat is zoveel als een middelgrote stad die er elk jaar bijkomt in België. Die mensen verdwijnen in de meest gore krochten van onze samenleving en leiden daar een mensonwaardig bestaan. En precies dat lokt dan weer de volkomen terechte menselijke reactie uit dat we voor hen toch iets moeten doen, zonder ons af te vragen hoe het zover kunnen komen is, zonder ons druk te maken over de gevolgen van onze goede werken: het kan niet dat we mensen laten creperen op straat. En omdat men dat weet, komt men naar hier, want waar ze vandaan komen, crepeert men wel op straat. De slechtste vooruitzichten in België zijn vaak nog beter dan de beste voor de armsten in de armste landen ter wereld.
Er is dus geen structurele oplossing. Wij zullen dus verder gaan met zwakke, vrijwel nutteloze pogingen om de immigratie te ontraden, met een opvang die het midden zoekt tussen milde gelatenheid en barse weerstand, met humanitaire hulp waar de staat faalt. Het staat in het evangelie. Jezus zei: de armen zult ge altijd bij u hebben.
Het loont de moeite om die verrassende Bijbeltekst even na te lezen want daar staat ongeveer het tegenovergestelde van wat wij vermoeden.
Beginnen we met Lukas, hoofdstuk 10:
38Toen ze verder trokken ging hij een dorp in, waar hij gastvrij werd ontvangen door een vrouw die Marta heette. 39Haar zuster, Maria, ging aan de voeten van de Heer zitten en luisterde naar zijn woorden. 40Maar Marta werd helemaal in beslag genomen door de zorg voor haar gasten. Ze ging naar Jezus toe en zei: Heer, kan het u niet schelen dat mijn zuster mij al het werk alleen laat doen? Zeg tegen haar dat ze mij moet helpen. 41De Heer zei tegen haar: Marta, Marta, je bent zo bezorgd en je maakt je veel te druk. 42Er is maar één ding noodzakelijk. Maria heeft het beste deel gekozen, en dat zal haar niet worden ontnomen.
De blijde boodschap is hier dus niet dat je je gasten, lees: de armen, de asielzoekers, goed moet opvangen en verzorgen, maar dat je naar het woord van God moet luisteren. Dat is precies wat de meeste christenen altijd gedaan hebben en nog doen: naar de mis gaan en naar de prediking luisteren en de armen aan hun lot overlaten, op enige aalmoezen na. Er staat letterlijk dat er maar één ding noodzakelijk is: luisteren naar God. Wie dat doet, die verwerft een schat die hem of haar niet zal worden ontnomen, ook al heeft men tijdens zijn leven zijn naasten verwaarloosd. Léonard en Ratzinger zullen het graag horen. Zij zijn ervan overtuigd dat ook zij het beste deel hebben gekozen.
We vinden deze passage niet bij Markus of Matteüs, maar bij Johannes, hoofdstuk 11, staat dit merkwaardige verhaal te lezen:
1Zes dagen voor Pesach ging Jezus naar Betanië, naar Lazarus die hij uit de dood had opgewekt. 2Daar hield men ter ere van hem een maaltijd; Marta bediende, en Lazarus was een van de mensen die met hem aanlagen. 3Maria nam een kruikje kostbare, zuivere nardusolie, zalfde de voeten van Jezus en droogde ze af met haar haar. De geur van de olie trok door het hele huis. 4Judas Iskariot, een van de leerlingen, degene die hem zou uitleveren, vroeg: 5Waarom is die olie niet voor driehonderd denarie verkocht om het geld aan de armen te geven? 6Dat zei hij niet omdat hij zich om de armen bekommerde hij was een dief: hij beheerde de kas en stal eruit. 7Maar Jezus zei: Laat haar, ze doet dit voor de dag van mijn begrafenis; 8de armen zijn immers altijd bij jullie, maar ik niet.
De evangelist laat niets onverlet om het contrast zo scherp mogelijk te maken. De olie waarmee Jezus voeten worden gezalfd, is de duurste die er is, het hele huis ruikt ernaar. Dat Maria dan ook nog de voeten van de Heer afdroogt met heur haar, zal menig feminist de wenkbrauwen doen fronsen. Is dit de Jezus die wij kennen, de eerste socialist, de wereldverbeteraar? Is dit een voorbeeld voor ons allemaal?
Blijkbaar heeft de redacteur het er ook wat moeilijk mee en maakt hij zich zorgen over de reacties van zijn lezers. Maar het verwijt dat hij heeft uitgelokt door het ronduit schokkende beeld van de verspillende luxe en de misplaatste, bijna slaafse verwennerij van Jezus door Maria, dat verwijt legt hij in de mond van Judas, de verrader, die hier al een veeg uit de pan meekrijgt: hij is de penningmeester van de Jezus & Apostelen, BVBA en het is vanuit die functie dat hij zich druk maakt over zoveel verspilling. Johannes gaat nog een stap verder: Judas verwijt en zijn zorg voor de armen is leugenachtig, hij meent niet wat hij zegt, hij denkt helemaal niet aan de armen die men had kunnen helpen met de vorstelijke som van 300 denarie, maar aan zijn eigen zakken, die hij vult met diefstal uit de verenigingskas. Hoe dan ook, Jezus veegt alle bezwaren van tafel. Hij ziet dit slechts als een voorschot op de balseming van zijn lichaam na zijn dood. Vreemd is dan wel dat in het evangelie letterlijk gezegd wordt dat men toen nieuwe olie heeft gebruikt, bij Marcus (c. 16) is het uitgerekend Maria van Magdala die samen met anderen wordt uitgestuurd om geurige olie te gaan kopen. Zwak argument dus. Maar Jezus gaat verder: laat Maria maar doen; de armen kunt ge altijd verzorgen, die zullen er immers altijd zijn; Jezus daarentegen is er maar één keer en dus moet men daarvan gebruik maken om hem te eren, ook als dat gebeurt met zoveel aperte verspilling en zoveel verwerpelijke onderdanigheid.
Het beeld dat we hier van Jezus krijgen stemt overeen met wat de kerk altijd al heeft vooropgesteld: bovenal bemin uw God. Als we bekijken hoeveel inspanning en hoeveel geld er door de kerk is uitgegeven om God af te beelden en om hem een waardig huis te bouwen, als we al het goud zien dat voor zijn aanschijn en dat van zijn heiligen is opgestapeld, als we bedenken hoezeer wij in de liturgie bezig zijn met hem te loven en te eren, te aanbidden en te prijzen, dan valt elke vergelijking met de goede werken van de christengelovigen onvermijdelijk in het nadeel van de armen uit. Tot daar dus de blijde boodschap van het evangelie.
Wat is het alternatief? Wat is onze verantwoordelijkheid als mens en medemens in het complexe en frustrerende verhaal van de immigranten?
Vooreerst moeten we zakelijk zijn, zoals steeds en het probleem rationeel benaderen. Dat betekent dat we Europees moeten denken en handelen: onze grenzen zijn Europees; als we die willen beschermen, dan moet dat daar gebeuren, niet in elk land en zeker niet in een land dat geen buiten-Europese buren heeft. Vervolgens moet men vaststellen dat het sluiten van de grenzen een praktische onmogelijkheid is, evenals de verplichte repatriëring van alle illegalen en afgewezen asielzoekers. Men moet dus werken aan structurele maatregelen in de landen van waaruit de immigratie afkomstig is. Enkel indien het verschil tussen de armste landen en de rijkste kleiner wordt, zal de armoede-immigratie kunnen afnemen. Waarschijnlijk zal het duren tot de kruimels van de tafels van de rijken voldoende zijn om alle armen ter wereld te voeden eer we zover zijn.
Ondertussen zullen de armen altijd bij ons zijn. Zij verwachten niet dat wij hun voeten overgieten met Chanel n°5 en ze afdrogen met ons haar. Maar wij mogen ons niet onttrekken, om welke reden dan ook, aan onze elementaire plichten als medemens. Wij moeten degenen die hier zijn een menswaardig bestaan gunnen, een mogelijkheid om ten minste te overleven. Welke vorm dat moet aannemen en hoe dat praktisch kan geregeld worden, daarvoor zijn er in België meer dan genoeg magistraten, ambtenaren, politieke verantwoordelijken, humanitaire organisaties en vrijwilligers om dat uit te maken. Maar dat wij met ons allen niet in staat zijn om een paar duizend mensen van straat te houden in deze vrieskou, dat is schandalig.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
04-11-2010
de mislukking van het integratiebeleid
In Vlaanderen hebben we al vele jaren een
politieke partij die zich, zij het op puur negatieve en hatelijke wijze, bijna
volledig concentreert op de vele migranten die naar ons land gekomen zijn.
Volgens hen moet Vlaanderen niet zozeer onafhankelijk zijn, maar vooral bevrijd
van alle vreemden: integreren of vertrekken is hun simplistische, rabiate boodschap.
Zij lijken nu steun te krijgen uit
onverdachte bron: bondskanselier Angela Merkel, daarin bijgetreden door onze
dienstdoende eerste minister, de gefrustreerde kluns Leterme, beweren publiekelijk
dat het immigratiebeleid mislukt is: er is te weinig integratie, de
inwijkelingen hebben zich niet aangepast maar leven in eigen gemeenschappen,
met behoud van hun gebruiken en gewoonten, hun taal en godsdienst. Het naast
elkaar bestaan van gemeenschappen met een in essentie verschillende cultuur, ja
zelfs een verschillende beschaving, wordt aangevoeld als een mislukking, als
iets dat niet goed is, dat niet mag, iets dat aanleiding geeft tot conflicten,
een bedreiging van de maatschappij en de welvaart.
Men gaat er daarbij zonder verder nadenken
van uit dat de immigranten zich zonder meer moeten aanpassen aan hun nieuw
vaderland: zij moeten de taal of zelfs de talen leren, ze moeten zich kleden
zoals wij en al onze culturele normen en regels overnemen. Wat de godsdienst
betreft, is het duidelijk dat men beducht is voor de islamisering, kijk maar
naar het succes van Wilders in Nederland. Andere politieke partijen mompelen
wel iets over godsdienstvrijheid, maar ook over grenzen: niemand wil hier de
sharia ingevoerd zien, zelfs niet voor moslims.
Dat verlangen, of die eis tot algehele of
grotendeelse integratie, is mijns inziens onredelijk en ook onterecht. Zo werkt
immigratie niet. Wanneer een land vreemde arbeidskrachten aantrekt,
asielzoekers toelaat, gezinshereniging aanvaardt, buitenlandse studenten lokt
en burgers van een groot deel van de wereld zonder meer toelaat om legaal in te
wijken, dan moet men daarvan de gevolgen dragen, alle gevolgen, ook de
onvoorziene, ook de ongemakken.
Zeker, er moet aanpassing zijn, maar geen
eenzijdige! Wij moeten ons evenzeer aanpassen aan hun aanwezigheid als zij aan
hun nieuwe levensomstandigheden. Het zou mooi zijn als zij onze taal vlekkeloos
spraken op korte tijd, maar laten we ernstig zijn: Elio Di Rupo, eventjes de
toekomstige eerste minister, en bijna alle andere Waalse en Brusselse
vooraanstaande politici schieten op dat punt eveneens flagrant tekort; nochtans
meent men dat we daaraan geen aanstoot mogen nemen We veroordelen en verbieden
zelfs het dragen van een hoofddoek aan moslimas, maar we tolereren de
vreemdste klederdrachten bij onze schoolgaande jeugd, bijvoorbeeld de
lachwekkende hangbroeken die zo ver naar beneden zakken dat zowat de hele
onderbroek zichtbaar is.
Vreemdelingen verschillen van ons, maar wij
verschillen onderling niet minder. Ik voel me meer verbonden met een Indiase
theologiestudent dan met een Vlaamse Blokker, meer met een combattieve moslima
met hoofddoek dan met een morbide autochtone gothic. Ik heb minder last van het
vrijdagavondgebed dan van de wekelijkse voetbalrelletjes. Ik erger me meer aan de
katholieke kerk in Vlaanderen dan aan de Dalai Lama.
Laten we eerlijk zijn: we weten zelf zo
weinig van onze eigen cultuur, dat we allerminst reden hebben om van recente allochtonen
te eisen dat zij er wel alles over weten.
En dan de taalvereisten waarop iedereen zo insisteert.
De meeste allochtonen kennen ten minste drie talen; Nederlands, Frans of Duits,
onze nationale talen zijn voor hen vaak al de vierde taal. Hoeveel Vlamingen kunnen
zich op een dergelijke taalknobbel beroemen?
Racisten menen dat iemands begaafdheid en
intellectuele vermogens verschillen naargelang de etnische afkomst. Een neger kan
nooit zo slim zijn als een blanke, wat ie ook doet, dat is dan de regel. Dat is
natuurlijk onzin. Niemand twijfelt eraan dat Kofi Annan of Nelson Mandela
beschaafde mensen zijn en elke vergelijking met om het even welke blanke kunnen
doorstaan. Er zijn talloze voorbeelden van individuele niet-blanken die tijdens
hun eigen leven de sprong hebben gemaakt van onder de klapperboom naar het
beschaafde westen en die in niets moeten onderdoen voor blanken die hier al
tienduizend jaar hun roots hebben. De wetenschap heeft ons op afdoende wijze aangetoond
dat er wel raciale kenmerken zijn, maar dat ze niets te maken hebben met de
intrinsieke verstandelijke en emotionele vermogens van de mens.
Dat wil natuurlijk niet zeggen dat er helemaal
geen verschillen zijn. Verspreid over de hele wereld heb je allerlei groepen
van mensen en die hebben allemaal een geschiedenis, die voor een groot gedeelte
bepaalt wie en wat ze zijn, individueel en als groep. Het is evident dat er
concentraties zijn van hoge beschaving en er zijn ook manifest fel achtergestelde
gebieden, ik moet daarvan zelfs geen voorbeelden geven. Soms ben ik diep pessimistisch,
op het wanhopige af, over de kansen om de onderontwikkeling van bijvoorbeeld zwart
Afrika te keren. Maar ik twijfel er geen ogenblik aan dat individuele Afrikaanse
negers in staat zijn om zich op uiterst korte tijd te ontwikkelen tot het
hoogste beschavingsniveau, noch dat het zwarte ras in globo staat is om
integraal deel uit te maken van de beschaafde wereld. Onder de juiste
omstandigheden kunnen zij zich evengoed opwerken als wij gedaan hebben. Daarbij
moeten wij steeds bedenken dat wij, westerse blanken, voor een groot stuk
verantwoordelijk zijn voor de ongunstige omstandigheden waarin de onderontwikkelde
wereld zich bevindt. Wij zijn rijk geworden door de koloniale roofbouw op de
grondstoffen en de slavenarbeid van de Derde Wereld en ons beschavingspeil
wordt nog steeds in ruime mate bepaald door het schrijnende, blijvende onevenwicht
in de betalingsbalans tussen Noord en Zuid.
Wanneer wij dus spreken over immigratie,
dan hebben we het over het samenleven van gelijkwaardige burgers, met dezelfde
rechten en plichten, maar niet noodzakelijk met dezelfde waarden, dezelfde
cultuur, dezelfde godsdienst, dezelfde huidskleur. De internationaal erkende
mensenrechten stellen uitdrukkelijk dat elkeen vrij is om zijn of haar leven in
te richten zoals het hem belieft, binnen de grenzen van de geldende wetgeving.
Het is evenmin toegelaten om wetten op te stellen die mensen discrimineren op niet-essentiële
kenmerken of eigenschappen zoals ras, huidskleur, godsdienstige of levensbeschouwelijke
overtuiging, geslacht, seksuele voorkeur, afkomst, laat staan kledij, haartooi
of culinaire smaak, of literaire en artistieke interesse.
De massale migratie van onze moderne tijd brengt
dus mee dat er in bepaalde landen, vooral in West-Europa en Noord-Amerika, een steeds
grotere diversiteit zal zijn, die in de plaats komt van de monocultuur die
honderd jaar geleden nog vrijwel overal intact was.
Merkel, Leterme en het Vlaams Belang en ook
Wilders hebben gelijk als ze zeggen dat de integratie mislukt is, je moet
ziende blind zijn om dat te ontkennen. Maar zij trekken allen helaas dezelfde totaal
verkeerde conclusie. Zij denken dat we moeten blijven proberen om de volledige integratie
na te streven en zelfs af te dwingen, terwijl we allen niet anders kunnen dan
vaststellen dat dit nergens lukt, dat het in recente tijden nergens volledig of
zelfs maar goeddeels geslaagd is.
Ik meen dat men realist moet zijn en de
volledige integratie van allochtone immigranten zelfs niet moet beogen.
Zeker, er zijn minimale vereisten, maar die
zijn wettelijk vastgelegd of kunnen in niet-discriminerende regels vastgelegd
worden. Een elementaire basiskennis van een landstaal is daar zeker bij, maar
dat moet niet eens opgelegd worden: zonder die taalkennis kan men in onze
maatschappij niet functioneren. Maar men zal wel moeten aanvaarden dat allerlei
mensen hun moedertaal spreken thuis, in de eigen kerk en de eigen verenigingen,
misschien zelfs de eigen scholen en zelfs op het werk: de ploegen van
allochtone arbeiders die onze straten opbreken hebben geen Nederlands of Frans
nodig en als zij zich niet wensen te integreren, kunnen zij perfect op alle
gebied aan hun trekken komen in hun lokale nationale of taalkundige gemeenschap.
Daarmee verhogen ze hun kansen niet, noch die van hun kinderen om hogerop te
geraken, bijvoorbeeld door hoger onderwijs te volgen, maar ook voor veel Vlaamse
gezinnen is dat niet de eerste doelstelling.
Begrijp me niet verkeerd: ik ben geen
voorstander van dergelijke gettos, want dat zijn het uiteindelijk, maar ik
meen dat we ons daar niet kunnen of mogen tegen verzetten, uit respect voor de eigenheid
van de immigranten. Het is een manier van samenleven die wij moeten aanvaarden
in onze ruimere gemeenschap. Wat is er verkeerd mee dat bijvoorbeeld een
Roemeens, Berbers of Peruviaans immigrantengezin de eigen taal blijft spreken,
generaties lang? Als ze maar voldoende kennis hebben van een andere gangbare
taal, dan is dat voldoende om hier te overleven en een waardig bestaan uit te
bouwen. In het zuiden van de Verenigde Staten is het Spaans zowat de landstaal.
Een reëel probleem met dergelijke gettos
of concentratiewijken is echter dat ons onderwijs, in een van de landstalen,
daaronder lijdt. Wie een taalachterstand heeft omdat ie een andere moedertaal
heeft en de onderwijstaal enkel op school gebruikt, die heeft een probleem,
niet alleen voor de taalvakken, maar ook voor de andere, omdat taal nu eenmaal
het middel is om kennis door te geven, alle kennis, ook wiskunde, fysica,
scheikunde
Wie dus alle kansen wil open houden om zich
op te werken, zal een zo goed als perfecte taalbeheersing moeten hebben. Maar
net zoals voor de autochtone bevolking is dat een ideaal dat slecht voor
weinigen weggelegd is. Er is nog steeds een Vlaams slecht opgeleid en werkloos
of slecht betaald proletariaat, naast een gelijksoortige allochtone onderlaag
van de maatschappij. Er is geen enkele intrinsieke reden (maar wel historische)
waarom er een oververtegenwoordiging zou zijn van de allochtonen in dat
proletariaat, tenzij ze daar zelf voor kiezen en er is geen enkele reden die ik
kan bedenken waarom ze dat zouden willen blijven doen.
Het ziet er niet naar uit dat wij op korte
termijn naar de uniforme samenleving gaan waarvan Merkel, Leterme of de
racisten in Vlaanderen en Nederland dromen, een situatie waarin de allochtone
immigranten en hun nakomelingen naadloos geïntegreerd zijn op alle gebied. Wij
zullen moeten leren leven met allerlei tussenvormen, gaande van individuen die
alle obstakels overwinnen en tot de top van de maatschappelijke ladder
doordringen, over anderen die enkel de laagste sporten bestijgen. Sommigen
zullen op termijn als gelijken omgaan met de autochtone blanken en ook door hen
aanvaard worden, anderen zullen verkiezen om hun culturele eigenheid te behouden
en zich in een eigen midden op te houden, hun eigen culturele verenigingen uit
te bouwen enzovoort.
Er is geen formule die voor iedereen
geschikt is of die we aan iedereen moeten willen opleggen. We doen dat niet
voor de eigen bevolking, waarom zouden we het doen voor de allochtonen? We
zullen moeten leren leven met zichtbare, tastbare diversiteit op velerlei manieren,
met mensen van allerlei afkomst, geaardheid, belangstelling en voorkeur. Dat is
de toekomst van de mensheid en ik verkies ze boven elke vorm van opgelegde eenvormigheid
of afgedwongen kunstmatige of valse gelijkheid.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
16-10-2010
De immanente ongerechtigheid van de aartsbisschop
De katholieke aartsbisschop van Mechelen-Brussel,
André Léonard, zegt in een autobiografisch boekje dit over aids:
Ik zie in deze epidemie dus geen straf,
hoogstens een soort immanente gerechtigheid, een beetje zoals we op het
ecologische vlak soms de rekening gepresenteerd krijgen voor wat we het milieu
aandoen.
We moeten die zinnetjes goed lezen. Het
meest opvallende daarin is het woordje gerechtigheid. Het is een zeer
zwaarwichtig woord, dat we enkel in zeer ernstige omstandigheden gebruiken:
gerechtigheid is geschied! De gerechtigheid Gods. Het zwaard der gerechtigheid.
Naar recht en gerechtigheid. Het zijn staande uitdrukkingen voor plechtige,
formele gelegenheden. Niemand zal dat woord ijdel of lichtvaardig in de mond
nemen. We bewaren het om uitdrukking te geven aan onze diepste gevoelens over
recht en rechtvaardigheid, vooral wanneer die in het gedrang zijn gekomen. Zo
zeggen we aan het einde van een proces, wanneer een manifest onschuldige wordt
vrijgesproken, of wanneer een onverbeterlijke misdadiger uiteindelijk toch
wordt veroordeeld: gerechtigheid is (dan toch) geschied.
Het gaat dus steeds om een situatie waarin
iemand een overtreding heeft begaan, waarbij onrecht is gebeurd, waarbij een
wet is overtreden, of wanneer iemand daarvan beschuldigd is. Gerechtigheid
geschiedt, wanneer de uitspraak daarover gezien wordt als rechtvaardig, als in
overeenstemming is met de geest en de letter van de wet. Dat zijn de elementen:
een beschuldigde, de beschuldiging van een wetsovertreding, een oordeel volgens
de wet en een evaluatie van dat oordeel.
Laten we dat toepassen op aids en wat André
Léonard daarover zegt.
Wie is hier de beschuldigde? Dat is de
persoon die aan aids lijdt. In een latere verduidelijking zei André Léonard dat
hij enkel die personen viseerde die aids hadden opgelopen door promiscue seksueel
gedrag, dus niet de kinderen die het hiv-virus hebben overgeërfd van hun
ouders, noch de moeders die het hebben van hun wettige echtgenoot of omgekeerd,
noch de verplegenden die besmet geraken in de uitvoering van hun taak
enzovoort.
Seksueel promiscue gedrag, zo zei Léonard,
kan niet goedgekeurd worden door de kerk. Hij bedoelt daarmee elke seksuele
daad buiten het monogame huwelijk, en daarbinnen elke seksuele daad die niet
rechtstreeks en uitsluitend op de voortplanting gericht is.
Dat verkeerd, onterecht gebruik van de
seksualiteit is dan bijvoorbeeld masturbatie, orale en anale seks en wat dies
meer zij, maar ook normale seks met andere partners dan de wettige echtgenoot
of seks tussen personen van hetzelfde geslacht, of seks van volwassenen met
minderjarigen, of seks tussen minderjarigen of tussen ongehuwde volwassenen, of
seks met dieren we kunnen nog wel even doorgaan, want de menselijke
vindingrijkheid op seksueel gebied is nauwelijks in te dijken.
We kennen nu dus de beschuldigden: de
aidslijders die de ziekte hebben opgelopen door promiscue seksueel contact.
Wat is dan de beschuldiging?
Dat zij bepaalde wetten hebben overtreden,
anders kan je niet beschuldigd worden. Welke wetten zijn dat? Dat kunnen
algemeen aanvaarde wetten zijn, uitgevaardigd door de staat en te boordelen
door het gerecht. Seksueel verkeer tussen volwassenen en minderjarigen is
strafbaar, dat is duidelijk. Maar wij zien onmiddellijk dat de kerkelijke
wetgeving, of de christelijke moraal, veel verder gaat dan het strafrecht.
Masturbatie bijvoorbeeld is (gelukkig) niet strafbaar, tenzij je dat in het
publiek doet, zoals Diogenes. Wat volwassen partners, al dan niet van hetzelfde
geslacht, al dan niet getrouwd, in de beslotenheid van een privéwoning of zelfs
ergens op een afgelegen plek in de natuur doen, daar maakt de wet of het
gerecht zich hier bij ons niet druk over. Promiscue seksueel gedrag is dus voor
de burgerlijke wetgeving grotendeels niet strafbaar.
Het is dus enkel de kerk die hier een oordeel
en een veroordeling uitspreekt, voor een overtreding van de eigen wetten van de
kerk, die veel verder gaan dan de wetten van de staat en zelfs verder dan de
algemeen erkende rechten van de mens. Die zeggen immers dat men niemand mag
discrimineren op basis van (onder meer) seksuele geaardheid of voorkeur,
bijvoorbeeld homoseksualiteit. Iemand veroordelen op die basis is wel de
grootst mogelijke discriminatie.
Wat zegt nu de aartsbisschop over aids? Dat
het geen straf (van God) is, maar een (soort van) immanente gerechtigheid. Met
gerechtigheid bedoelt hij dat gerechtigheid is geschied, wanneer iemand aids
heeft gekregen door promiscue seksueel gedrag. Met immanent bedoelt hij, dat
het gevolg rechtstreeks verbonden is met de overtreding; hij spreekt van een
logisch gevolg, onvermijdelijk, noodzakelijk, uit de aard van de zaak zelf.
Hij stelt dus dat het in overeenstemming met de letter en de geest van de wet
is, dat iemand dan aids krijgt.
Over welke wet gaat het dan? Hier haalt Léonard
de dingen door elkaar. Het is onmogelijk dat iemand door het overtreden van een
kerkelijke wet een ziekte zou oplopen, terwijl iemand die niet kerkelijk is en
dus niet gebonden door die particuliere wetten, die ziekte niet zou kunnen
krijgen. Toch stelt hij dat men door het overtreden van (louter) kerkelijke
wetten altijd en noodzakelijkerwijze aids zou krijgen, en dat je aids dus altijd
kan vermijden door de kerkelijke wetten na te leven. Dat is de betekenis van
immanente gerechtigheid.
Laten we wel wezen. Aids krijg je door promiscue
seksueel contact enkel indien je partner hiv-positief is en je geen voorzorgen
neemt. Er is dus een heel ruime waaier aan seksueel promiscue gedrag waarbij je
geen enkel risico loopt op aids, zelfs met aidspatiënten en hiv-positieve
partners. Anderzijds kan je ook door louter toeval aids krijgen, bijvoorbeeld
door een prikaccident in de verpleging. Er is dus geen sprake is van enige wetmatigheid,
immanentie of noodzakelijkheid die verband houdt met de kerkelijke morele wetgeving.
Er is ook geen sprake van enige
wetsovertreding, althans niet van algemeen geldende wetten. Er is geen enkele
wet die zegt dat je niet onveilig mag vrijen, zelfs niet met aidslijders of
hiv-positieve partners. Er zijn slechts enkele gevallen bekend van mensen die
veroordeeld zijn omdat ze wetens en willens en met kwaadwillige bedoelingen een
partner buiten zijn of haar weten hebben besmet. Promiscue gedrag is dus niet
strafbaar, zelfs niet als het risicovol is. Als er geen wet overtreden is, is
er ook geen beschuldigde, geen veroordeling, en kan er ook geen sprake zijn van
gerechtigheid wanneer iemand aids krijgt.
We kunnen in bepaalde gevallen wel zeggen:
eigen schuld, dikke bult, maar dan enkel wanneer iemand risicovolle seksuele
contacten aangaat zonder de nodige voorzorgen te nemen. Dat geldt voor alle
seksueel overdraagbare ziekten en dat geldt nog meer voor aids.
Maar zelfs in dat geval is er wel sprake
van een logisch gevolg, maar niet van gerechtigheid. Dat is de fundamentele
vergissing van Léonard en dat is ook waaraan zoveel mensen zich storen. Hij
dicht daar iets of iemand een macht toe om een oordeel te vellen, om een
juridische en ethische of morele uitspraak te doen over oorzaak en gevolg. De
ziekte mag dan al geen straf zijn volgens hem, het is in zijn ogen het
terecht onvermijdelijk gevolg van een onvoorzichtige daad; gerechtigheid
geschiedt met andere woorden wanneer iemand onvoorzichtig is, de
onvoorzichtigheid is een overtreding van een wet.
Léonard weerhoudt zich nog net van te
zeggen dat het een straf van God is, maar waar komt die gerechtigheid volgens
hem dan wel vandaan? Niet van de burgerlijke wetgever, niet van de goddelijke.
Het moet dus van de Natuur zelf komen: het is de Natuurwet die overtreden wordt
en het is de Natuur die zich wreekt door de overtreder aids te bezorgen. Dat is
de gedachtegang en het is belangrijk dat we dat inzien.
Enerzijds is het een drogreden in hoofde
van de aartsbisschop, want als de kerk over de Natuur spreekt, dan bedoelt ze
daarmee steeds God zelf, want God is de almachtige schepper van de natuur, die
hij constant in stand houdt. God heeft de natuur gemaakt zoals hij is. Als er
aids is, is dat omdat God dat veroorzaakt of toelaat. Als hij zou gewild hebben
dat er geen aids was, dan zou er geen aids geweest zijn.
Het is ook niet de mens die tegen de wil
van God in aids heeft in de wereld gebracht, door promiscue seksueel gedrag
bijvoorbeeld. Zelfs in de fantaisistische veronderstelling dat aids op de mens
is overgegaan door seksueel contact van de mens met hiv-positieve apen, is het
nog altijd niet de mens die de apen hiv-positief heeft gemaakt; en als de kerk
haar verbod op promiscue seksueel gedrag wil uitbreiden tot de bonobos, dan
gaat ze, als ik goed ingelicht ben, zich een wanhopig ondankbare en uitzichtloze taak op de
hals halen.
Anderzijds is het verschuiven van de
gerechtigheid Gods naar de Natuur een aanwijsbare filosofische en
wetenschappelijke vergissing. Men dicht de Natuur dan een zeer antropomorfe
wraaklustigheid toe die ze manifest niet heeft: de Natuur bestraft zogezegd wie
haar wetten overtreedt. Je zou soms wensen dat het zo was, dan zouden we
misschien wat voorzichtiger zijn. De vergelijking die Léonard maakt met
milieuovertredingen gaat niet op. Zeker, als we de wereld vervuilen, moeten we
in ons eigen vuilnis leven en we staan ongetwijfeld nog voor heel wat gevolgen
van onze daden die we nu nog niet kunnen overzien. Maar het is een primitieve,
animistische en totaal onwetenschappelijke manier van denken als we de natuur
krachten en bedoelingen toedichten die er gewoon niet zijn. De natuur werkt met
wetmatigheden en met het toeval, punt uit. De natuur heeft geen bedoelingen, geen
emoties, kan niet blij of boos zijn, kan ook geen wraak nemen wegens
overtredingen, er is in de natuur geen immanente rechtvaardigheid of
gerechtigheid, ik wou dat het waar was! De natuur is het weerloos slechtoffer
van haar belagers.
Aids is geen reactie van de natuur op
risicovol promiscue seksueel gedrag met hiv-positieve partners. Aids is een
toevallige afwijking in de natuur, zoals ook de mens niet meer en niet minder
is dan het resultaat van een lange evolutie, volgens bepaalde wetmatigheden
maar evenzeer met veel toevallige omstandigheden en voorvallen.
Er is dus in de natuur op geen enkele
manier sprake van immanente gerechtigheid. Het is integendeel de kerk die aan
de normale, logische consequentie van risicovol seksueel gedrag een morele
betekenis geeft. Zij verbindt haar specifieke morele voorschriften en haar
eigen, zogenaamd goddelijke gerechtigheid aan wat niets anders is dan een
ethisch neutrale biologische wetmatigheid. Dat is vanuit wetenschappelijk maar
ook vanuit filosofisch standpunt een ontoelaatbare uitbreiding.
De kerk situeert dat risicovol seksueel
verkeer vooral in homoseksuele middens. Voor dat vanuit kerkelijk oogpunt
principieel ongerechtigd gebruik van de seksualiteit komt er, volgens de kerk,
een onvermijdelijke natuurlijke reactie: aids. Dat is primitief denken. Men
dicht De Natuur enerzijds 'normale' dingen toe, zoals het uitsluitend gebruik
van seksualiteit voor de voortplanting binnen het monogame huwelijk. Dat is op
zich al erg bedenkelijk, want ik zou de kinderen niet willen te eten geven die
op een andere manier verwekt zijn, noch al het zaad bijeen dweilen, ook dat van
(zogezegd) celibataire priesters, dat ooit ergens anders is beland dan in de
schoot van de eigen wettige echtgenote.
Anderzijds zijn er volgens de kerk in De
Natuur ook abnormale seksuele dingen, zoals de eerder genoemde onanie, vreemd
gaan &c. en weer dicht men De Natuur de macht toe om die vergrijpen te
bestraffen met een gepaste tegenmaatregel: aids. De natuur reageert op verkeerd
gebruik van seksualiteit door de daders een dodelijke ziekte te bezorgen. Dat
is erger dan primitief denken, dat is waanzin, in dit geval religieuze waanzin.
Dit is erger dan zeggen dat het een straf van God is. Het is De Natuur de
schuld geven van aids.
Bekijken we dan Léonards vergelijking met
de ecologische rampen die we onszelf aandoen. Als we de vergelijking
doortrekken, dan stelt de kerk elke ongepaste seksuele activiteit zoals
masturbatie, overspel &c. gelijk met het storten van radioactief afval op
zee. Hier zie je hoe mank die vergelijking loopt. In het ene geval is er sprake
van een onbezonnen agressieve daad, die het natuurlijk evenwicht van de aarde
in gevaar brengt. In het andere geval is er sprake van individuele seksuele
praktijken die op zichzelf totaal ongevaarlijk zijn, zoals voorhuwelijkse
betrekkingen, maar die grote gezondheidsrisico's met zich mee kunnen brengen wanneer
men onvoorzichtig is bij het vrijen. Nu is het precies de kerk die zich met
hand en tand verzet tegen het gebruik van het condoom, het eenvoudigste middel
om de verspreiding van aids tegen te gaan.
Om het zichzelf nog moeilijker te maken,
vergeleek Léonard aids ook met longkanker, die je oploopt als je overdreven
veel rookt. Weer begeeft hij zich op wetenschappelijk glad ijs. Er zijn
overvloedige bewijzen voor een directe oorzakelijke band tussen roken en
longkanker, maar er zijn vanzelfsprekend ook gevallen van verstokte rokers die
honderd worden en van mensen die nooit gerookt hebben en toch aan longkanker
sterven. Ook daar is er dus geen sprake van een immanente wetmatigheid. Maar er
is absoluut geen sprake van gerechtigheid: roken is op zich niet verboden,
enkel op bepaalde plaatsen. Roken is dus toegelaten, ook door de kerk. Hoeveel
kinderen hebben niet leren roken van parochiepriesters en proosten van
jeugdbewegingen? Wij weten nu dat roken risicogedrag is. Maar stellen dat de
natuur zich wreekt door mensen longkanker te bezorgen, dat is dwaasheid en
prietpraat.
Longkanker kan nooit als gerechtigheid
bestempeld worden, niet vanuit medisch oogpunt, niet vanuit moreel standpunt.
Als we zo redeneren, dan lopen we onvermijdelijk vast. Risicovol seksueel
gedrag doe je uit vrije wil; roken ook? Vergeten we dan zomaar wat de reclame
teweegbrengt? Als er geen reclame zou zijn, wordt er veel minder gerookt, dat
is bewezen.
Laten we nog een stapje verder gaan in
dezelfde richting. Werken in kolen- en kopermijnen en nog veel andere
industrieën is ronduit gevaarlijk. En toch doen mensen dat massaal, uit vrije
wil, of omdat er geen andere keuze is voor hen. Moeten we dan zeggen, met de
aartsbisschop, dat stoflong, asbestosis, dood en verminking bij ongevallen
allemaal het resultaat zijn van immanente gerechtigheid? Straks zitten we bij
oudtestamentische en middeleeuwse religieuze opvattingen, waarbij God de pest
stuurt om de mensen te bekeren Ik ben er zeker van dat precies dat de
onderliggende ideeën zijn van de aartsbisschop.
Beide vergelijkingen zijn typische
voorbeelden van hoe een vooraanstaand kerkelijk intellectueel zich laat
verleiden tot wetenschappelijke nonsens op grond van theologische beginselen,
namelijk dat er een God is die door zijn Openbaring aan de mens duidelijk maakt
wat Hij wil en wat goed en slecht is, dat er dus een Goddelijke Natuurwet is en
een goddelijke gerechtigheid om die te bewaken en de overtreders te bestraffen.
Die is er niet. Wij staan er alleen voor. Als wij milieurampen veroorzaken,
moeten we die zelf opruimen, als we dat nog kunnen. Als we zouden vinden dat
seks tussen mensen van hetzelfde geslacht fout is, dan moeten we dat maar
verbieden, op een democratische manier dan wel, niet op basis van een of ander
dubieus boek van 2000 jaar geleden of op grond van de onsamenhangende uitspraken
van een of andere zielige oude man.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
17-09-2010
pedofiele priesters, ziekte en vrije wil
Vlaanderen is opgeschrikt
door het ontstellend rapport van de Commissie Adriaenssens over het seksueel
misbruik in pastorale situaties. Op een van de blogsites van de VRT opperde journalist
Lucas Vanclooster dat de onmacht van de slachtoffers om over dat misbruik te
spreken toen het, zolang geleden nu, gebeurde, te maken heeft met het feit dat
zij niet wisten wat er gebeurde, omdat zij geen woorden hadden om het te
benoemen, laat staan het ter sprake te brengen.
Het is dus een
taalprobleem Ongetwijfeld waren wij (ik ben 64) slecht voorgelicht, maar dat
we niet dierven spreken omdat we de juiste termen niet kenden, dat denk ik
niet.
Ik herinner me dat we
samen met honderden andere jongeren in Antwerpen naar een schoolopvoering van
het toneelstuk Het gezin Van Paemel (1902) van Cyriel Buysse mochten. Op een
bepaald moment verwijt de boer zijn jonge dochter dat zij zich heeft laten
verleiden door de zoon van de baron. De beeldschone blonde Hilde Uytterlinden
reageerde pathetisch-onnozel: Moar Voadere, ken wistekik nie wattade hij
wildegen doen! De hele zaal, nokvol met jolige, hitsige pubers, barstte in minutenlang
wild gejoel uit: hahaha, maak dat aan een ander wijs!
Nee, het is mijn ervaring
dat jongeren door het experimenteren met het eigen lichaam en met anderen ook
in de jaren 1950 al vrij vroeg wisten wat seks is, zelfs als ze nog helemaal
niet wisten waar het voor diende en hoe de voortplanting precies gebeurt. Ze
wisten ook perfect goed, door een al te strenge opvoeding en de taboes die hen
werden ingeprent, dat seks niet mocht voor het huwelijk, onder geen enkele
vorm, onder geen enkele omstandigheid. Er zullen wel hier en daar wel enkele
echt onnozele zielen rondgelopen hebben, maar de anderen wisten wel van wanten,
op een kinderlijke manier, vanaf de eerste jaren van de lagere school.
De kern van het probleem is dat er jongere en oudere volwassenen zijn die seks willen
hebben met kinderen en jongeren. Dat is niet nieuw en ook niet eigen aan de
kerk. Maar het is zeker ook onmiskenbaar permanent aanwezig in de kerk en dat
is een extra odieus probleem, want het is de kerk die zich opwerpt als de
verdediger van de morele norm. Seks is al helemaal verboden in de kerk voor de
bedienaars van de eredienst en voor de gelovigen wordt het enkel geduld als een
middel tot voortplanting.
De commissie is door de kerk ingesteld voor het onderzoek van seksueel
misbruik in pastorale situaties, maar wat er gebeurde was niet altijd in
pastorale situaties, het was gewoon misbruik door volwassenen van kinderen en
die volwassenen waren priesters, paters, nonnen &c.
In die tijd was de kerk oppermachtig, haar bedienaars boven alle wetten en
gezag verheven en dat uitte zich op vele manieren en vele vlakken. De
bedienaars van de eredienst konden zich door hun machtspositie ongestraft
bezondigen aan allerlei misdrijven, waarvan seksueel misbruik van kinderen
slechts een zeer beperkt aspect is. Generaties van jongeren zijn
geïndoctrineerd, geterroriseerd, gepest, hebben misleidende informatie gekregen
en werd de juiste informatie onthouden. En bovendien werden ze ook nog eens
seksueel misbruikt.
De kerk heeft zich in de
loop van haar geschiedenis steeds schaamteloos verrijkt en haar invloed in de
samenleving zo groot mogelijk gemaakt, met alle middelen. Pas toen de kerk haar
maatschappelijk belang en haar wereldse macht zag afnemen door de revoluties
van de jaren 60, kwam ook de straffeloosheid in het gedrang en kwam er een
einde aan het massaal misbruik, zoals er ook een einde kwam aan het massaal
aantal priesters en religieuzen.
De heilige rest die overbleef, blijft echter nog altijd even machtsgeil en
dus duurt ook het ongestraft seksueel misbruik voort. Vangheluwe is een goed
voorbeeld: hij bleef jarenlang kinderen misbruiken en hij vindt nog altijd niet
dat daar echt iets verkeerd mee was, hij betreurt alleen dat het uitgekomen is
en dat niet iedereen zijn mening deelt, namelijk dat een verhouding als de
zijne met zijn neefje tot de mogelijkheden behoort en dus ongestraft mag zolang
ze geheim blijft.
Laten we wel wezen. De kerk is sinds haar ontstaan alleen maar uit op macht,
wereldse macht, op alle gebied, daarvoor kan niemand blind zijn, kijk gewoon om
u heen, nu nog altijd, maar zeker tot in 1965. Zij kan de wereld alleen
overtuigen dat dit niet (meer) zo is, door aan alle wereldse macht te verzaken:
katholieke scholen, jeugdbewegingen, politieke partijen, culturele
verenigingen, ziekenhuizen, mutualiteiten, banken, kerken, kloosters,
financiële middelen, kunstschatten Zie je het al gebeuren?
Zolang de kerk met macht
bezig is, zal er onvermijdelijk ook seksueel misbruik zijn door leden van de
kerk. Mensen met (teveel) macht maken misbruik van anderen, ook seksueel, daar kunnen
we absoluut zeker van zijn.
Aartsbisschop Léonard wil dat de kerk terug bezig is met haar core business.
Ik heb hem of iemand anders van de kerk nog niet horen uitleggen wat dat zou
kunnen zijn. Als we naar de geschiedenis tot nog toe kijken, is dat niets
anders dan het vestigen van een theocratische dictatuur, precies wat we nu aan
de Islam verwijten.
Voltaire heeft, naast veel onzin, ook dit gezegd: écrasez linfâme. Een bom op de kerk, de Endlösung, eens en voor
altijd moeilijk denkbaar. We kunnen ook lijdzaam wachten tot er niets meer
overblijft, maar dan moeten we aanvaarden dat ondertussen het misbruik
voortgaat, ook het seksueel misbruik.
Zopas hebben we uit de
mond van de Paus zelf vernomen wat volgens hem en de kerk eigenlijk het
probleem is met pedofiele priesters (en dus ook met alle andere pedofielen en
met volwassenen die seks bedrijven met kinderen). Het zijn namelijk zieken en
zij begaan de feiten omdat zij op dat moment niet in staat zijn om gebruik te maken
van hun vrije wil.
Het zal wellicht niet lang duren voor ook uit medisch-wetenschappelijke en
juridische hoek een storm van protest opgaat tegenover deze op zijn minst zeer bedenkelijke
uitspraak.
Wat Ratzinger zegt, is
niets anders dan dat pedofielen niet toerekeningsvatbaar zijn, dat zij handelen
uit een onweerstaanbare drang en dat zij dus geen misdaad begaan, of toch niet
verantwoordelijk zijn voor wat ze doen. Daarom precies is men nooit opgetreden
tegen priesters die kinderen misbruikten: zij wisten och Here niet wat zij
deden, het zijn sukkelaars, zieken, mensen die niet anders konden handelen en
die misschien zelfs nog het meest leden onder hun afwijking.
Dat beeld klopt totaal niet met de werkelijkheid. De priester-daders waren vaak
op alle mogelijke vlakken seksueel actief, met jongens en meisjes, met mannen
en met vrouwen. Het profiel dat we van hen hebben, is dat van seksuele
roofdieren, die zich vergrepen aan alle slachtoffers, maar natuurlijk het eerst
en het meest aan de meest weerloze: kinderen, jonge vrouwen, wezen,
verwaarloosden, mentaal gehandicapten. Is Vangheluwe een ziek man, die niet aan
de verleidingen van zijn neefje kon weerstaan? Gedurende dertien jaar?
Waarop steunt Ratzinger
zich voor deze uitspraak? Ze wordt in alle geval niet gevolgd door de
burgerlijke rechtbanken: pedofielen worden veroordeeld voor wat ze doen. Enkel
in gevallen van evidente psychiatrische vastgestelde ontoerekeningsvatbaarheid
worden ze niet veroordeeld tot gevangenisstraffen, maar geïnterneerd, wat hier
in België eigenlijk nog erger is. Moeten we Ratzinger dan zo begrijpen? Moeten
Vangheluwe en konsoorten niet gewoon naar de gevangenis, maar geïnterneerd
worden (en na een plotse miraculeuze genezing snel weer vrijgelaten)? Hoe
perfide is de geest van onze kerkleiders?
Ratzinger legt vandaag onverwist het probleem bloot dat de kerk heeft met
seksualiteit: zij verstaan er niets van, omdat ze het niet willen verstaan.
Seksualiteit is voor hen onlosmakelijk en exclusief verbonden met
voortplanting. Alle vormen van seksualiteit die niet rechtstreeks tot
voortplanting leiden, zijn onnatuurlijk, dat moet iedereen toch erkennen, dat
is een natuurwet. Wie dus iets anders doet, bijvoorbeeld kindermisbruik, of
homoseksualiteit, of masturbatie, handelt tegen alle beter weten in en kan niet
anders zijn dan een zieke, een geesteszieke, iemand die niet weet wat hij doet,
want anders zou hij dat toch niet doen? Een verstandig mens zal nooit wetens en
willens iets doen dat in strijd is met de natuurwet. Ook homoseksuelen zijn dus
zieken, verdwaasden.
Ratzinger zou nochtans beter moeten weten. Paulus zegt het in de Romeinenbrief: 15 Wat ik doe, doorzie ik niet, want ik
doe niet wat ik wil, ik doe juist wat ik haat.
(18) Ik wíl het goede wel, maar het goede doen kan
ik niet.
19 Wat ik verlang te doen, het goede, laat ik na;
wat ik wil vermijden, het kwade, dat doe ik.
21 Ik ontdek in mij de wetmatigheid dat het kwade
zich aan mij opdringt, ook al wil ik het goede doen.
Normale mensen zoals
jij en ik weten zeer goed dat je niet gek of ziek moet zijn om iets verkeerds
te doen. Anna Arendt heeft het over de banaliteit van het kwaad in het geval
van Eichman. Vangheluwe is helemaal niet ziek of ontoerekeningsvatbaar. Hij is,
helaas, een pientere hooggeschoolde intellectueel, zoals alle priester-daders;
zij waren en zijn allen zeer goed op de hoogte van het verkeerde in hun daden,
hun langdurige opleiding en de kerkelijke en burgerlijke wetgeving maken dat
ten overvloede duidelijk. Als zij dan toch overgaan tot seksueel misbruik van
weerloze of zelfs gewillige kinderen, dan weten zij pertinent dat ze een
misdaad begaan. Dat zij het toch doen, bewijst niet dat ze gek zijn, ziek of
ontoerekeningsvatbaar, maar dat ze zich boven die wetgeving verheven achten,
dat ze het risico nemen, dat ze zoals alle misdadigers gevaarlijk leven, dat ze
het lot tarten, dat ze zich machtiger achten dan andere mensen, dat ze hun
eigen genot stellen boven het welzijn van anderen.
Wij zijn, laten we het
maar toegeven, allemaal zo, in mindere of meerdere mate, op bepaalde momenten,
in bepaalde omstandigheden en wij weten dat maar al te goed. De meesten onder
ons zijn al blij dat we het er meestal goed van afbrengen, dat we aan
verleidingen allerhande kunnen weerstaan. Maar we weten zeer goed dat als we
vallen, we volledig verantwoordelijk blijven, dat we het goede kennen en het
kwade doen, dat we kiezen voor het verkeerde.
Wat Ratzinger nu doet, is alle seksuele (en andere) misdaden van zijn priesters
zonder meer toeschrijven aan God zelf, die immers de mensen heeft gemaakt zoals
ze zijn en hen doet doen wat ze doen, die hen gemaakt heeft als zieke mensen
die ongewild vreselijke dingen doen, die hen zelfs hun vrije wil ontneemt!
Ratzinger wordt door velen geprezen als een van de grootste intellectuelen die
de kerk ooit heeft gekend. Als dat zo is, dan is dat een vreselijk oordeel over
de kerk en haar intellectuelen. Dommer dan deze uitspraken is namelijk
nauwelijks mogelijk. Schandelijker evenmin.
Maar misschien zijn
Ratzinger en zijn juridische adviseurs veel geslepener dan we denken. Wellicht
zijn ze al hun verdediging aan het voorbereiden tegen mogelijk klachten tegen
de kerk zelf, als verantwoordelijke instelling. Die discussie, die in Amerika
en in Ierland al geleid heeft tot het uitbetalen van vele honderden miljoenen
euros aan slachtoffers van kerkelijk misbruik, komt hier in Vlaanderen
vooralsnog nauwelijks aan bod. Wat zal de houding van de kerk zijn? Zullen ze
de priester-daders laten vallen als een baksteen en hen aan het gerecht
overleveren als individuele daders? In alle geval is de hiërarchie uiterst
omzichtig met wat gezegd en toegegeven wordt.
Maar hoe is het mogelijk dat een
instelling, die haar bedienaars praktisch vanaf de wieg volgt, ze een zesjarige
opleiding geeft, ze onderwerpt aan kerkelijke wetten, van hen absolute
gehoorzaamheid eist en hen volgt en beoordeelt in al wat ze doen, hoe is het
mogelijk, vragen wij ons af, dat die instelling geen schuld zou treffen wanneer
haar leden, priesters en religieuzen tot bisschoppen toe, zich schuldig maken
aan afschuwelijke misdaden?
Wie nu nog tot de
katholieke kerk wil blijven behoren, neemt in mijn ogen een afschuwelijke persoonlijke
verantwoordelijkheid op zich. Want het kerkelijk machtsmisbruik beperkt zich
niet tot het schandelijke vrijwel systematisch seksueel misbruik van kinderen
door bedienaars van de eredienst, maar was en blijft wijd verspreid over alle domeinen
van de samenleving. Wie geen afstand neemt van dit sluipend vergiftigd systeem,
ontkent het en maakt zich daardoor op zijn beurt onvermijdelijk mede schuldig aan al wat
mensen in de kerk in naam van hun God hun medemens aandoen.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
14-09-2010
Pakistan
Pakistan is volop in het nieuws, wegens de
overstromingen en de gevolgen daarvan voor de bevolking. Wie ooit de sterk aangrijpende
film Gandhi gezien heeft, herinnert zich misschien vaag dat Pakistan een deel
van India was, toen India nog tot het Brits Imperium behoorde. Na de Tweede
Wereldoorlog werd India onafhankelijk en de moslims kozen voor een eigen staat:
Pakistan, los van Hindoeïstisch India. Oorspronkelijk waren er twee delen,
Oost- en West-Pakistan, rechts en links boven India. Maar de bevolking van
Oost-Pakistan voelde zich benadeeld door het grotere West-Pakistan en werd na
een burgeroorlog in 1971 het onafhankelijke maar doodarme Bangladesh.
Pakistan heeft een bevolking die geschat
wordt op 170 miljoen inwoners en is daarmee het zesde grootste land qua
bevolkingsaantal. Het is een Islamitische republiek, de Islam is de
staatsgodsdienst; het is het tweede grootste moslimland ter wereld, na
Indonesië. In de korte geschiedenis van het land hebben de militairen een uiterst
belangrijke rol gespeeld: er was een militaire dictatuur van 195871, van 197788
en van 19992008. Het leger is het zevende grootste ter wereld, met 612.000
militairen in actieve dienst en 512.000 reservisten. Pakistan is het enige
moslimland dat over atoomwapens beschikt.
Pakistan is een onverwachte maar
belangrijke en trouwe bondgenoot van de Verenigde Staten van Amerika. Dat is
nog duidelijker geworden na 9/11, in de strijd tegen Al-Qaida en de Taliban.
Pakistan steunt, merkwaardig genoeg, als moslimland, volop de strijd van Amerika
en zijn bondgenoten, onder wie voorlopig ook nog België en Nederland, tegen de
moslimfundamentalisten in Afghanistan. Zij krijgen daarvoor jaarlijks miljarden
dollars hulp van Amerika en andere Westerse landen, hulp die vooral ten goede
komt aan het leger.
De overstromingen die Pakistan nu teisteren
zijn het gevolg van de zomerse moessonregens; sommige jaren zijn die zeer
hevig, andere jaren veel minder. Dat maakt dat er soms overstromingen zijn,
soms periodes van grote droogte. Vooral de zuidelijke Punjab en Sindh
provincies, gelegen langs de Indusrivier, worden het meest getroffen door
overstromingen.
Dit jaar is de wateroverlast zo hevig, dat
men spreekt van een van de grootste natuurrampen van de laatste vijftig jaar.
De internationale gemeenschap probeert hulpprogrammas op te zetten en geld in
te zamelen, maar het enthousiasme is niet zeer groot.
De redenen daarvoor vind je in mijn
inleidende beschrijving van het land. Als moslimland zou het moeten kunnen
aankloppen bij de superrijke medebroeders zoals de Golf-oliestaten, maar die
hebben slechts weinig sympathie voor Pakistans bondgenootschap met Amerika en
het Westen en verwijten het land ook zijn houding tegenover Afghanistan en de
Taliban. Amerika en het Westen op hun beurt hebben weinig echt vertrouwen in
een moslimstaat, zeker een die over atoomwapens beschikt. De bevolking van het
Westen kijkt meewarig naar een land dat als een harde militaire dictatuur
bekend stond en dat meer belangstelling had voor de uitbouw van het leger en
het kernwapenprogramma dan voor democratische instellingen.
Ik heb tot nu toe geen financiële bijdrage
gestort voor Pakistan. Zeker, de nood is groot en het zijn de kleine man en
vrouw en hun kinderen die de eerste slachtoffers zijn. Hun leed is schrijnend.
Uit de reportages op TV leren we echter ook dat de inspanningen van de regering
en van het leger niet bijzonder veel opbrengen. Men heeft een acuut gebrek aan
helikopters om voedsel en medicijnen ter plaatse te brengen; waar zijn de talloze
legerhelis? Misschien ingezet in Afghanistan, zoals onze F16s? De
oorlogsmachine die daar aan het werk is zou zoveel nuttiger kunnen optreden op
vliegafstand van de politieke brandhaarden
We vernemen ook niets over pogingen van de
Pakistaanse regering om het probleem van de overstromingen grondig aan te
pakken, zoals in China wel gebeurt, waar men met enorme projecten de grote
rivieren probeert onder controle te krijgen.
Pakistan kan maar op weinig sympathie
rekenen. Het is een land met grote militaire, politieke en economische ambities,
maar het komt ons voor dat het zijn prioriteiten niet op de juiste plaats legt,
namelijk bij de eigen bevolking. Het is dan ook niet verwonderlijk dat vele
mensen hier ervoor passen om een land financieel bij te springen dat zijn eigen
middelen en de uitvoerige vaste internationale hulp liever aanwendt voor
militaire doeleinden en atoomwapens dan voor de verbetering van de
levensomstandigheden van de bevolking.
Dat klinkt nogal cru, maar het is wel een
realiteit. Het is een van die morele dilemmas, waarbij je niet weet of je wel
goed doet door te helpen. Velen onder ons hebben grote vragen bij de
uiteindelijke bestemming van de financiële hulp: komt die wel bij de meest
getroffenen en de minst bemiddelden terecht? Werkt men aan oplossingen op lange
termijn?
Solidariteit bij natuurrampen zou niet
mogen afhankelijk zijn van liefdadigheid en goedbedoelde emotionele
inzamelacties. Denk aan onze ziekteverzekering, de mutualiteit: men vraagt aan
iedereen een beperkte bijdrage en garandeert zo een optimale zorg voor hen die
het nodig hebben. Dat is het grondprincipe van elke verzekering, van elke
samenleving, van elke beschaving: iedereen draagt bij voor het algemeen belang,
samen zijn we sterk, lunion fait la
force.
Maar die berekende solidariteit heeft haar
grenzen, letterlijk en figuurlijk. De ziekteverzekering is per land geregeld,
ook in de Europese Unie. Onze gezondheidszorg hier in België en Nederland kan
je onmogelijk vergelijken met die in de laatst aangesloten landen. Men kan van
alle Europeanen niet verwachten dat ze bijdragen om aan iedereen in de hele
Unie dezelfde rechten te geven, precies omdat niet iedereen dezelfde plichten
heeft: de Bulgaren zijn niet in staat dezelfde bijdrage te leveren als de
Fransen, om maar iets te zeggen. De solidariteit is dus geregeld per land, of
per regio: een groep van mensen die verbonden zijn door sterke banden, een
taal, een geschiedenis, een nationale identiteit, een economie Toen Duitsland
enkele jaren geleden door zware overstromingen geteisterd werd, weigerden zij
alle internationale hulp: zij zorgden zelf voor het nodige en vergoedden de
slachtoffers. Zo gaat het ook hier bij ons.
Men zou kunnen denken aan een
internationaal solidariteitsfonds, bijvoorbeeld onder het gezag van de
Verenigde Naties, waarin iedereen bijdraagt naar eigen vermogen, een percentage
op het BNP, bijvoorbeeld. Landen als Pakistan zouden daarin dan (veel) minder
betalen dan zeg maar Amerika, maar (veel) meer dan Bangladesh. Op die manier
zouden ze gedwongen worden om geld opzij te zetten voor natuurrampen, ook in
eigen land, in plaats van het te spenderen aan militaire suprematie in de regio.
Landen die getroffen worden door een
natuurramp zouden dan een beroep kunnen doen op het internationale noodfonds,
maar onder strikte controle van de VN, die erop zou toezien dat het geld goed
besteed wordt, dat men aan lange termijnoplossingen werkt en dat de armsten het
eerst geholpen worden.
Ik ben geen principiële tegenstander van
liefdadigheid, maar ik geef de voorkeur aan structurele maatregelen. Geld naar
Afrika sturen, individueel of als ontwikkelingssteun van land tot land, is om
vele redenen geen goed idee, meen ik, op basis van bijna tweehonderd jaar
ervaring met ontwikkelingssamenwerking. Eerlijke handel moet de oplossing
zijn, niet alleen kleinschalig, zoals nu, met de nuttige Fair Trade projecten, maar vooral op het vlak van de zware economie
en de energie.
Op conferenties van donorlanden worden keer
op keer astronomische bedragen verzameld voor nooddruftige landen en streken,
maar het resultaat op termijn is zeer bedenkelijk. In feite geven we aan die
landen slechts een klein gedeelte terug van de winsten die we maken in onze
handel met hen. We moeten op termijn naar een wereldeconomie waarbij iedereen
beter wordt van de eigen inspanningen, in plaats van de huidige uitbuiting van
de armen door de rijken, van de ene regio door de andere. De sterke economische
ontwikkeling van de vroegere communistische landen, de vroegere Sovjet-Unie en
China en van andere gebieden in Azië, zoals India, en in Latijns-Amerika, is
een spectaculaire stap in de goede richting, die aan de oude industrieën nieuwe
uitdagingen stelt.
Afrika blijft ook op dat punt een
probleemgebied, om vele, duistere redenen. Het mooiste en rijkste gebied op
aarde, de wieg van de mensheid, wordt nog steeds verscheurd door het meest
primitieve menselijk gedrag, zowel door de Afrikanen zelf als door de buitenlanders,
die zich onveranderlijk als racisten en kolonialen gedragen. Wat een aards
paradijs zou moeten zijn, is op vele plaatsen een ware hel en er is geen
vooruitzicht op spoedige beterschap. Voor mij is dat werkelijk volkomen
onbegrijpelijk, een knagend moreel tekort voor mezelf en voor iedereen.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
05-09-2010
Het onverzoenbare verzoenen
Dat men klare wijn schenkt: dat is wat wij allen
verwachten.
Het is een heel duidelijk beeld, want wie
wil er nu troebele wijn drinken, of droesem in zijn glas? Het eerste wat we
doen als we een glas wijn vastnemen is het tegen het licht houden. En wat is er
bekoorlijker dan de heldere kleur van wijn, of die nu rijk dieprood, fonkelend goudgeel
of zelfs mysterieus grijs-roze is? Het is verbazingwekkend hoe uit een
omslachtig, messy proces zoiets
zuivers als klare wijn kan ontstaan.
Ik heb me de laatste tijd bewust onthouden
van het leveren van politiek commentaar, zoals ook de hoofdrolspelers dat
deden. We moeten de onderhandelingen over een nieuwe regering een kans geven,
zowel in Nederland als in België. Maar het gaat niet goed in onze landjes, men
geraakt er niet uit.
Over de Nederlandse situatie durf ik mij
niet uit te spreken. Het bestaan van een anti-Islampartij en het succes dat ze
boekt stemt tot zeer zwartgallige gedachten. Ik ben atheïst en antiklerikaal,
een absoluut voorstander van een volledige scheiding van kerk en staat. Maar ik
ben ook een absoluut verdediger van de vrijheid van denken en daar hoort nu
eenmaal ook religieus denken bij. Als mensen er godsdienstige opvattingen
wensen op na te houden, dan betreur ik dat, maar ik meen dat we hen dat niet
mogen verbieden. Als er in onze landjes moslims komen wonen, op een wettige
manier, dan moeten die mensen zich zoals iedereen in wat ze doen aanpassen aan
onze wetgeving, maar in hun gedachten zijn zij even vrij als iedereen. Men kan
ten hoogste hopen dat zij, door hun blootstelling aan onze maatschappij en onze
opvoedingssystemen, stilaan zullen inzien dat alle godsdienst en dus ook de
Islam, geen bevrijdende boodschap heeft maar een verknechting is van de ene
mens door de andere. Ik vind het intussen ongepast om de beoefenaars van een
bepaalde godsdienst, of een bepaalde etnische groep te viseren en te beledigen
met grove taal.
In België poogt men het onverzoenbare te
verzoenen, zoals het nu heet. De verkiezingen worden hier gehouden in de twee
gemeenschappen en de drie gewesten. Walen kiezen hun vertegenwoordigers,
Vlamingen de hunne, Brusselaars eveneens. Vlamingen kunnen niet voor Walen
stemmen of voor Brusselaars &c. Die verkiezingsuitslag was overduidelijk:
in Vlaanderen kiest 80% van de bevolking voor een centrumrechts beleid, in
Wallonië een nog groter aantal voor een linkse politiek. Het vreemde in België
is, dat wij met die regionaal verkozen vertegenwoordigers niet een eigen
politiek mogen voeren in elk van de grote regios: centrumrechts in Vlaanderen,
socialistisch in Wallonië, maar dat we een federale regering moeten vormen die
wetten uitschrijft die voor heel het land gelden.
Ik moet er geen tekeningetje bij maken:
compromissen zijn dan de enige mogelijkheid, iedereen moet water bij de wijn
doen Dat hebben we sinds 1830 gedaan, met zeer wisselend succes.
Gedurende de eerste 150 jaar van België
betekende dat een overheersing van de Franstalige bourgeoisie op het Vlaamse
proletariaat. Maar sinds 1960 ging Wallonië economisch gezien erop achteruit en
Vlaanderen eiste een meer rechtvaardige verdeling van de middelen op, een die
rekening hield met de onze meerderheidspositie in het land. Wij verkregen eerst
culturele autonomie, later ook andere onderdelen van de staatsstructuur.
Vlaanderen heeft nu een eigen parlement en regering en beslist autonoom over
een aanzienlijk aantal domeinen. Maar de federale regering is nog steeds zeer
machtig, zij beslist over het grootste gedeelte van de inkomsten en de uitgaven
en de Franstaligen doen daar hun voordeel mee, ten nadele van Vlaanderen. Zij
halen meer uit de centrale pot dan zij erin steken en ze beheren dat geld,
althans naar onze mening, niet goed. Het socialistisch systeem is zogezegd
gericht op de bescherming van de zwakkeren, maar het geeft ons veeleer de
indruk dat het socialisme het zwak-zijn aanmoedigt en bestendigt dan men het
probeert op te lossen, dat men de mensen zwak en dom houdt door hen verslaafd
te maken aan uitkeringen, veeleer dan hen aan te moedigen om zich te bevrijden
en op eigen kracht te vertrouwen. Men heeft dus in Wallonië een onredelijk grote
groep van werklozen en ongeschoolde werkkrachten, die bestuurd wordt door een
(bijna even grote groep) goed betaalde en bovendien nog corrupte partijbonzen en apparatsjiks. De hele maatschappij
wordt getekend door een verregaand cliëntelisme. De federale staat onderhoudt
Wallonië en Franstalig België, voor een groot gedeelte met het geld van de
Vlaamse werkende mens.
Dat systeem is in leven gehouden, met
allerlei wetten en besluiten en vage compromissen, door alle politieke
partijen, ook in Vlaanderen, tot op vandaag. Er is nu een nieuwe partij
aangetreden, de Nieuw-Vlaamse Alliantie of de N-VA. Die wil een einde maken aan
de bestaande toestand, aan de dure en onredelijke compromissen en aan de
overheersing van de Vlamingen door de Franssprekenden.
De oplossing die zij voorstellen is
eenvoudig: klare wijn. Franssprekend België verschilt op alle punten zeer
grondig van Vlaanderen, daar kan niemand omheen, de verkiezingsuitslag bewijst
dat, voor zover dat nog nodig was. Laten we dus geen federale regering meer
maken die onheilscompromissen moet sluiten waar niemand gelukkig mee is, nee:
laat de Franstaligen in hun regio doen wat ze graag willen, en de Vlamingen net
zo.
De Franstaligen zijn het daarmee, na lang
onderhandelen, nogal eens: zij kunnen zich immers niet blijven verzetten tegen
wat de meerderheid van dit land wil, zij hebben geen enkel democratisch recht
om aan de Vlamingen te zeggen hoe ze moeten leven en wij evenmin hoe zij zich
moeten gedragen. Dat klinkt goed, ware het niet dat de Franstaligen te allen
prijze willen verhinderen dat hierover ook een financieel akkoord gesloten
wordt, waarbij elke groep de tering naar de EIGEN nering zet.
Als de Franstaligen een dure
uitkeringspolitiek willen voeren, dan moeten zij dat wel doen met eigen
middelen, niet met subsidies van de federale regering, die gespijsd worden met
Vlaams belastingsgeld. Dat is de kern van de zaak, al de rest is prietpraat. De
N-VA wil precies dat en niets anders; zij wil dat het liefst onmiddellijk en
als dat niet kan, dan toch grotendeels nu en de rest niet veel later. Ze willen
daar geen prijs voor betalen, waarom zouden ze?
Het is, om het een beetje karikaturaal te
stellen, als twee families die naast elkaar wonen in dezelfde straat: het ene
gezin bestaat uit werkschuwe uitkeringstrekkers, het andere uit nijvere bescheiden
tweeverdieners; hoelang denk je dat de tweeverdieners zullen willen opdraaien
voor de nefaste uitkeringen van hun buren?
Naast de ten onrechte geromantiseerde en
gedenigreerde strijd van de Vlaamse Beweging voor de erkenning van de Vlaamse taal
en eigenheid is er sinds enkele jaren een duidelijk andere strijd bezig, die
gericht is op economische en politieke zelfstandigheid van Vlaanderen. De
grootste partij van Vlaanderen, de N-VA heeft dat als nadrukkelijke enige doelstelling,
de tweede grootste, de CD&V, sluit zich daar nu, na een historisch
verpletterende verkiezingsnederlaag, schoorvoetend bij aan; ook de derde, de
liberale PVV wenst dit; het Vlaams Belang heeft nooit iets anders gewild.
Blijft enkel de linkerzijde: de
socialistische SPA en Groen!, die samen amper 20% van de Vlaamse bevolking
vertegenwoordigen. Dat de Vlaamse socialisten eerst socialist zijn en dan
Vlaams, dat weten we: ze verwachten, net zoals de Franstaligen, het heil van de
federale staat, die zal zorgen voor de zwakkeren in de maatschappij; het is
echter zeer de vraag of de socialistische partij en haar top van linkse
intellectuelen en nouveaux-riches vandaag ook nog maar enigszins representatief
is voor die zwakkeren: die hebben al lang een onderkomen gevonden bij het
Vlaams Belang en andere populistische zweeppartijen; de werkman is al lang geen
zwakkere meer. Wat Groen betreft: zij blijven sinds jaren flirten met de
kiesdrempel en dat is niet verwonderlijk; zij verknoeien hun belangrijk
gedachtegoed elke keer opnieuw met volksvreemde standpunten: hun dwaas uitgesproken
anti-Vlaams belgicisme en hun even stompzinnig fundamentalistisch aftands antikapitalisme
en onrealistisch anti-globalisme.
Men zegt dat de Franstaligen niet weten wat
de Vlamingen willen, dat ze ons niet begrijpen. Dat is slechts gedeeltelijk
waar. Om te beginnen moeten we het hen steeds weer in het Frans zeggen, want ze
begrijpen ons Nederlands niet, nog altijd niet. Als ik Di Rupo of Onckelinckx
in het Neduurlaans bezig hoort, tuiten mijn oren. Maar ze doen ook alsof ze
het niet begrijpen, dat komt hen immers goed uit. Vlaanderen wil slechts één
ding: volledige onafhankelijkheid, klare wijn. Dat kan desnoods binnen België,
zolang de huidige koning leeft, want Albert de Tweede is ook Albert de Laatste,
de kans dat zijn stuntelende zoon Philippe ooit de wankele Belgische troon
bestijgt, is immers onbestaande, tenzij als protocollaire marionet.
Al wat er de komende dagen, weken, maanden,
jaren te gebeuren staat, is slechts een voorspel op de definitieve regeling:
een volledig autonoom Vlaanderen. De Franstaligen zullen zich blijven
verzetten, de Vlamingen zullen blijven vechten. De dag van de boedelscheiding
komt er nu echt wel snel aan. Ik hoop dat ik het nog mag meemaken. Ik zal dan,
als geheelonthouder, toch het glas heffen: eindelijk klare wijn!
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
18-08-2010
Malchus' oor en Petrus' zwaard
47
Nog voor hij uitgesproken was, kwam Judas eraan, een van de twaalf, in
gezelschap van een grote, met zwaarden en knuppels bewapende bende, die door de
hogepriesters en de oudsten van het volk was gestuurd. 48 Met hen had zijn
verrader een teken afgesproken. Degene die ik kus, had hij gezegd, die is
het, die moet je gevangennemen. 49 Hij liep recht op Jezus af, zei: Gegroet,
rabbi! en kuste hem. 50 Jezus zei tegen hem: Vriend, ben je daarvoor
gekomen? Daarop kwam de bende naderbij, ze grepen Jezus vast en namen hem
gevangen. 51 Nu greep een van Jezus metgezellen naar zijn zwaard. Hij trok
het, haalde uit en sloeg de dienaar van de hogepriester een oor af. 52 Daarop
zei Jezus tegen hem: Steek je zwaard
terug op zijn plaats. Want wie naar het zwaard grijpt, zal door het zwaard
omkomen. 53 Weet je niet dat ik mijn Vader maar te hulp hoef te roepen en
dat hij mij dan onmiddellijk meer dan twaalf legioenen engelen ter beschikking
zou stellen? 54 Maar hoe zouden dan de Schriften in vervulling gaan, waar staat
dat het zo moet gebeuren? 55 Toen zei Jezus tegen de omstanders: Met zwaarden
en knuppels bent u uitgetrokken om mij te arresteren, alsof ik een misdadiger
ben! Dagelijks was ik in de tempel om onderricht te geven, en toen hebt u me
niet gevangengenomen. 56 Maar dit alles gebeurt opdat de geschriften van de
profeten in vervulling gaan. Daarop lieten alle leerlingen hem in de steek en
vluchtten weg. (Mt. 26, 47-56)
De Bijbel zegt: wie met het zwaard omgaat,
zal door het zwaard vergaan. Dat staat enkel bij Matteus letterlijk zo te lezen;
in de andere evangelies maakt Jezus een einde aan de schermutseling, bij
Matteus en Johannes met het bevel het zwaard weer op te bergen. Enkel Johannes
noemt Petrus als de leerling die het zwaard trekt en geeft ook als enige de
naam van de dienaar van de hogepriester: Malchus. Lukas is de enige die vermeldt
dat Jezus het oor aanraakte en hem genas; die passage is overigens betwist.
Men zegt: het doel heiligt de middelen. Dan
is de vraag: heiligt het doel ook het zwaard?
Enkele jaren geleden, toen in verscheidene
Brusselse kerken illegale immigranten langdurige hongerstakingen hielden, verzette
Godfried Kardinaal Danneels zich voor de camera tegen de sans-papiers door te stellen dat een immoreel middel, zoals hongerstaking,
nooit kan leiden tot een moreel verantwoord doel, in dit geval het verkrijgen
van een verblijfsvergunning. Het immoreel middel, dus de misdaad, is in ons
voorbeeld: het mishandelen en misschien zelfs doden van het eigen lichaam. Of
het een verblijfsvergunning een moreel verantwoord doel is voor mensen die
illegaal aanwezig zijn in een land, is overigens zeer de vraag. Dergelijke
vergunningen worden het best afgeleverd alvorens men het land betreedt, of na
een legale asielprocedure.
Wat immoreel is, is verboden. Dat is de
essentie van de moraal. Dus lijkt de redenering van de Kardinaal te kloppen: je
mag je doel alleen op een aanvaardbare manier nastreven, je mag geen misdaden
begaan om een verantwoord of zelfs een nobel doel te bereiken.
Wie over lijken gaat om te bekomen wat hij
wil, bijvoorbeeld dictators zoals Stalin, Hitler, Mao, Pol Pot, wordt door
iedereen veroordeeld, zou je denken. Maar zelfs een intellectueel zwaargewicht
als Sartre heeft jarenlang het communisme, met al zijn zware tekortkomingen en
ronduit genocide aberraties, halsstarrig verdedigd. Het was, zoals Marx en
Engels al gesteld hadden, een noodzakelijke gewelddadige tussenfase om de
dictatuur van de adel, de kapitalisten en de kerk te breken en de macht zo aan
het volk terug te geven. Eens dat doel bereikt was, zou men terugkeren naar een
geweldloze maatschappij en naar democratie.
De geschiedenis heeft ons geleerd dat dit
een vergissing was.
Er zijn wel meer mensen, ook hier bij ons
en vandaag nog, die denken dat er ook goede dictators zijn, leiders die zich
opofferen om eens en voor altijd komaf te maken met al wat er verkeerd is, tabularasa, een schone lei. En dat daarbij lijken vallen, dat wil men er
nog bijnemen, het is een prijs die men wil betalen.
Helaas blijkt de redenering nooit te
kloppen. De onvermijdelijke slachtoffers vallen maar al te gauw, het kwaad daarentegen
raakt niet zo snel uitgeroeid, er moeten steeds nieuwe categorieën van mensen
uitgeschakeld worden, er staan steeds nieuwe tegenstanders op, er zijn altijd
nieuwe schuldigen voor alles wat verkeerd gaat, de heilsstaat is altijd voor
morgen.
En ook de heldhaftige dictators blijken
niet die onzelfzuchtige redders in de nood te zijn, die na volbrachte taak de
macht spontaan weer afstaan aan het volk dat hen luidkeels heeft toegejuicht
toen ze de macht grepen om orde op zaken te stellen. Ze worden keer op keer
herverkozen in steeds grondiger vervalste verkiezingen, of ze schaffen de
verkiezingen en het parlement tijdelijk af. Ze worden Président Fondateur à
vie en zelfs na hun dood regeren ze verder, in de persoon van hun zoon, Baby
Doc, Kim bis of Kabila fils.
Na enige tijd blijkt ook dat zij kwansuis
enorme persoonlijke rijkdommen vergaren, die ze dan het liefst op buitenlandse
banken plaatsen, waar hun familie er ook na de val nog kan van genieten. En dat
ze zichzelf goed soigneren: ook de Sovjet dictators reden in Rolls Royces rond,
dronken champagne en aten kaviaar, namen frivole vakanties, hielden er maîtresses
op na Het patroon is helaas voorspelbaar: als een man alle macht naar zich
heeft toegetrokken, wordt hij een grootschalig moorddadig beest, een vulgaire seksuele
pervert, een ordinaire dief, een onbedaarlijke verslaafde aan eten, drinken en
drugs, een pertinente leugenaar, een goedkope bedrieger, een vuige schrift- en
geschiedenisvervalser.
Power corrupts, absolute power corrupts
absolutely.
Ook binnen de Rooms-katholieke kerk heeft
het doel vaak de middelen geheiligd. De kruisvaarten zijn een gemakkelijk, maar
onweerlegbaar voorbeeld met verschrikkelijke impact. Om de heilige plaatsen te
vrijwaren van Moslimbezetting en ontheiliging, om de bedevaartsroutes veilig te
stellen, werden oorlogen uitgevochten op een nooit geziene schaal. Of neem losReyesCatolicos, waarbij in de naam van de
katholieke God de gelovigen van elke andere godsdienst gewelddadig werden
bekeerd of gekeeld. De uitroeiing van de Katharen, Albigenzen, Hugenoten en
andere protestanten TheDefendersoftheFaith mochten alle middelen gebruiken en
maakten maar al te graag van dat goddelijk privilege gebruik. Van onschuldige
mannen en vrouwen werden bekentenissen afgedwongen door onwaarschijnlijk
gruwelijke foltering en wanneer ze dan hun onbestaande schuld bekend hadden,
werden ze publiekelijk verbrand.
Ik ben geneigd om de Kardinaal voor één
keer gelijk te geven: het is altijd verkeerd om moreel verwerpelijke middelen
te gebruiken, want wie ze gebruikt, gaat er onvermijdelijk aan ten onder. Wie
er met de vuile voeten doorgaat, heeft geen propere handen. Wie dus met het zwaard
omgaat, zal erdoor vergaan. Helaas kan niet elk oor geheeld worden dat door
Petrus is afgehouwen, noch elke kind of vrouw die door brutale kolonisators of
nietsontziende warlords is verminkt.
Maar wat dan met het legitiem verzet tegen
bijvoorbeeld net zon dictatuur? Wat met de zogenaamd rechtvaardige oorlog? De
verdediging van have en goed, jezelf en je familie?
Laten we een concreet voorbeeld nemen. De
Verenigde Staten zijn, samen met verscheidene van hun bondgenoten, waaronder
ook België en tot voor kort ook Nederland, in een oorlog gewikkeld tegen de
Taliban in Afghanistan. Het moslimfundamentalistisch regime van de Taliban was in
eigen land zeer gewelddadig en werd ook verantwoordelijk geacht voor terrorisme
in het buitenland. Het bood onderdak aan Osama Bin-Laden en zijn Al Qaida. Op
grond daarvan meende en meent de V.S. nog steeds dat een militaire ingreep
noodzakelijk en verantwoord was. In die oorlog mag de tegenstander gedood
worden; dat er ook collateral damage zou
zijn, is onvermijdelijk: doden en gekwetsten onder de plaatselijke
burgerbevolking, materiële schade bij bombardementen, verstoring van het
economisch leven en van het sociale weefsel; doden en gekwetsten en levenslang
gehandicapten ook onder de eigen troepen en de hulpverleners; de enorme kosten
van de langdurige oorlogsvoering vallen ten laste van de burgers van de
betrokken landen.
Nog los van het feit dat die oorlog deerlijk
mislukt is, dat het doel dus niet bereikt is (zoals elk weldenkend mens
voorspeld had), kunnen en moeten we de vraag stellen of het ooit verantwoord is
dat mensen gedood worden om een doel, welk doel dan ook, te bereiken.
Als het gaat om individuele misdadigers,
dan heeft de beschaafde wereld op die vraag een antwoord gevonden: de doodstraf
is afgeschaft in de meeste landen. Wat iemand ook misdaan heeft, is nooit een
reden om hem of haar om het leven te brengen. Wij hebben afstand genomen van het
barbaarse (maar Bijbelse) oog om oog, tand om tand. Onze rechtspraak is niet
uit op wraak, maar op het vrijwaren van de rechtsstaat.
In de meest landen is de overgrote
meerderheid van de bevolking de mening toegedaan dat dezelfde redenering geldt
voor het voeren van oorlog. Landen, zoals mensen, moeten hun conflicten
oplossen door onderhandelingen. Indien dat niet lukt, moet men misdadige
regimes onder druk zetten met niet-gewelddadige middelen en dat is wat er in de
praktijk gebeurt en meestal heeft dat ook resultaat, zij het op lange termijn.
Het zijn echter vooral de (militaire) grootmachten,
de Verenigde Staten en Rusland, die voortdurend actief in echte oorlogen
verwikkeld zijn, niet om het eigen grondgebied te vrijwaren, maar
agressieoorlogen, gevoerd in andere landen. Het zijn, dat hebben we sinds lang
ervaren, geen succesvolle operaties. Ze zijn dus, achteraf gezien, nooit
verantwoord, precies omdat ze hun doel niet bereiken, ondanks enorme offers.
Denk aan Vietnam.
Maar dat is achteraf bekeken en dus kan men
dat argument niet gebruiken om over de toelaatbaarheid van dergelijke oorlogen
een oordeel te vellen nog voor ze beginnen. Men weet immers niet hoe ze gaan
aflopen, men voorspelt altijd een korte en krachtige ingreep om de democratie
te herstellen.
We moeten dus een ander principe inroepen,
een moreel standpunt innemen. Is het ooit verantwoord om mensen te doden
omwille van wat zij denken of doen, dat is de vraag.
We zeiden het al, niet op individuele
basis, de doodstraf vinden wij immoreel, onaanvaardbaar in een beschaafde
wereld, er zijn alternatieven; en als die alternatieven niet volmaakt zijn, als
men veroordeelden misschien te gemakkelijk vrijlaat en zo toestaat dat ze
opnieuw toeslaan, dan moet men bedenken dat ook de doodstaf niet volmaakt is
als middel: wat als men een onschuldige veroordeelt en ombrengt? Die mogelijk
is er steeds, dat heeft men ook vastgesteld.
Is er enige reden waarom het doden van een
groep mensen door een andere groep wel verantwoord zou zijn, terwijl het doden
van individuen, zelfs gruwelijke misdadigers, overal afschuw oproept?
Vooreerst is het doden van grotere
aantallen mensen hoe dan ook steeds erger dan het doden van enkelingen. Een
natuurramp is immers ook erger naarmate er meer menselijke slachtoffers zijn. Als één moord al vreselijk is, hoe zouden honderden, duizenden, miljoenen doden dat niet nog zoveel meer zijn? Vervolgens moeten we vaststellen dat in een oorlog de slachtoffers, in
tegenstelling met de rechtspraak, meestal onschuldig zijn. Het zijn, behalve in
uitzonderlijke gevallen van genocide en misdaden tegen de mensheid, niet de simpele
soldaten die zich hebben schuldig gemaakt aan de misdaden die de aanleiding
zijn voor de oorlog; het zijn de politieke en militaire leiders van het
betrokken land, bij hen berust de verantwoordelijkheid.
Ook de doden die vallen in eigen rangen
zijn, in principe en meestal ook in de praktijk, totaal onschuldig, net zoals
de burgerslachtoffers. In de rechtspraak is de gerechtelijke dwaling, waarbij
onschuldigen veroordeeld en bestraft worden, het ergste wat er kan gebeuren.
Waarom zou dat anders zijn in globale of plaatselijke gewapende conflicten?
Oorlogen worden steeds voorgesteld als
onvermijdelijk en dus noodzakelijk: er is geen andere oplossing. Wanneer we
echter de geschiedenis, zelfs alleen maar de meest recente, bekijken, dan
blijkt steeds dat dit in feite niet zo is. De inval in Irak was onvermijdelijk,
noodzakelijk, omdat Irak in het bezit was van massavernietigingswapens en die
ook wou gebruiken. Men heeft moeten vaststellen dat die wapens er niet waren;
de vraag of Sadam Hoessein ze ook wou gebruiken komt daarbij evident te
vervallen. Overigens weten we zeker dat andere landen dergelijke wapens zonder
enige twijfel hebben en vrijwel zeker niet zullen aarzelen om ze te gebruiken
wanneer ze daartoe aanleiding zien (Israël, Noord-Korea, Iran, Pakistan,
India, ). Moeten we dan tegen elk van die landen pre-emptive oorlogen voeren?
Oorlogen vragen een hoge tol aan onschuldige
mensenlevens. Ze zijn verwoestend en vereisen een langdurig en kostelijk
herstel, economisch zowel als menselijk. Ze bereiken nooit hun doel. Ze duren
altijd langer dan gepland. Elk weldenkend mens, elke religieus geïnspireerd
mens, iedereen die een ernstige morele afweging maakt, moet tot de conclusie
komen dat er duizend redenen zijn om geen oorlog te voeren en geen enkele
reden, ooit, om dat wel te doen.
Wanneer een politiek leider dus aan een
ander land de oorlog verklaart of op een of andere manier militair ingrijpt,
maakt hij zich ipsofacto schuldig aan misdaden tegen de
mensheid. Er is geen enkel excuus, geen enkel. Dat geldt voor iedereen, niet
alleen voor kleine dictators en warlords in ontwikkelingslanden, maar ook en vooral voor
de allergrootsten der aarde, inzonderheid de Verenigde Staten van Amerika.
Als we nog iets dieper graven, dan stelt
zich de vraag waarom de ene mens de andere niet mag doden. We kunnen ons
tevreden stellen met het feit dat gij zult niet doden het eerste en oudste
morele voorschrift is van de mensheid, maar dat is niet meer dan de
vaststelling van een feit. In principe is het dan nog altijd mogelijk dat dit
een verkeerde regel zou zijn.
De echte grond van de zaak is dat in
kwesties van leven en dood wij allen gelijk zijn, dat niemand dan boven een
ander staat als het gaat over het meest fundamentele van een mens, zijn leven.
Waar zou men immers dat recht halen? Op wat zou het gesteund zijn?
Op eigenbelang bijvoorbeeld. Laten we dat
even aannemen: het eigen leven is belangrijker dan dat van de andere; als
iemand mij aanvalt, dan mag ik mij verdedigen en desgevallend de andere doden;
als iemand anders voedsel heeft, dan mag ik dat afnemen enzovoort. Het is
evident dat we er zo niet komen, want wat voor mij geldt, geldt ook voor de
andere. Een moraal die enkele eigenbelang kent, leidt tot oorlog en waanzin.
Het gelijkheidsbeginsel, de erkenning van het feit dat de andere over dezelfde
rechten beschikt als ik, is de grondslag van de beschaving.
Zoals Spinoza het zo mooi zegt: niets is
nuttiger voor de mens dan de mens. Wij zijn niet alleen gelijk en kunnen dus
nooit aanspraak maken op enig voorrecht, we hebben elkaar ook nodig. Geen mens
kan overleven zonder de anderen, niet in primitieve omstandigheden, niet in een
moderne en complexe maatschappij. Het is dus zelfs in ons eigen belang dat we
de andere niet doden, maar ermee samenwerken. Meer nog: het is onze enige kans
op overleven.
Het hoogste ideaal van de mens is zijn
vrijheid, het zich niet onderworpen weten aan de willekeurige macht van de
andere, aan het recht van de sterkste. Voor die vrijheid hebben we alles veil,
maar ook dat is een universeel principe, dat voor iedereen geldt. Onze vrijheid
kan niet gaan ten koste van die van de andere, ten koste van het leven van de
andere.
En zo hebben we de drie principes van elke
moraal ontsloten: vrijheid, gelijkheid en solidariteit. Wanneer we die op een
verstandige manier toepassen, is de kans klein dat we een fundamenteel foute
beslissing nemen. Dat zijn de beginselen die aan de basis moeten liggen van
elke individuele keuze in ons leven, maar ook van elke politieke beslissing.
Enkel wanneer deze principes ten volle gevrijwaard zijn, is een beslissing
moreel verantwoord.
Doe eens een test, voor jezelf, op kleine schaal, of op
wereldvlak. Het is een gouden regel: vrijheid, gelijkheid, solidariteit.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
09-07-2010
independent means
In Engelse romans uit de 18de eeuw was vaak
sprake van gentlemen, persons of
independent means. Dat waren dan mensen die een inkomen hadden dat niet
afkomstig was van hun eigen arbeid. Ze genoten van een toelage, een erfenis, de
opbrengst van eigendommen, de renten van geld dat voor hen was belegd in een trust. Het is mij niet bekend wat het
aandeel was van de mensen met een dergelijk inkomen in het geheel van de
economie. Het lijkt me veeleer een faciele, gemakkelijke literaire conventie te
zijn: de auteur hoeft geen details te geven over de manier waarop een personage
zijn brood verdient, het volstaat de magische woorden te vermelden: a person of independent means. Het was
zelfs erg ongepast om daarover vragen te stellen in polite company. Hoe iemands rijkdom tot stand gekomen was,
daarover werd niet gepraat.
Het is een simpele economische wet dat rijkdom
gegrond is op arbeid. Het is een even harde economische waarheid dat je door
arbeid niet rijk wordt. Hoe dan wel? Marx zei dat het enkel door uitbuiting
kan, door anderen voor jou te laten werken, door de vruchten van de arbeid van
anderen duurder te verkopen dan je hen ervoor betaalt. Door zaken te doen dus,
handel te drijven. Je koopt bijvoorbeeld tropisch hout in de tropen, voor een
prikje, want de arbeid is daar goedkoop en de grondstoffen gratis. Je
verscheept het hout naar Engeland en verkoopt het daar als een zeldzaam en dus
duur product en strijkt de winst op. Of je laat er schitterende meubels van
maken door slecht betaalde arbeiders en strijkt de winst daarvan op. Steeds is
er een zo groot mogelijk verschil tussen wat je zelf betaalt voor iets en de
prijs die je ervoor vraagt als je het voortverkoopt, al dan niet na het
verwerkt te hebben.
De rijkdom van het Britse Imperium was
gebouwd op die eenvoudige principes. Men maakte gebruik van een wereldwijd
handelsmonopolie, in stand gehouden met militaire macht, gebaseerd op de handel
in en het inzetten van slaven en op het leegroven van de natuurlijke rijkdommen
van veroverde kolonies. Het geld stroomde toe in het Verenigd Koninkrijk. Handelaars
werden op korte tijd schatrijk, rijker dan de landadel, rijker dan de vorst.
Wij kijken vandaag nog steeds verbluft naar de uiterlijke tekenen van die
welvaart in populaire Britse televisieprogrammas over opulente landhuizen,
schitterende antiek en beroemde kunstcollecties. Misschien is het goed te
bedenken dat die weelde gebouwd is op de uitbuiting van alle klassen die zich
onder die selecte bovenlaag bevonden. Enorme rijkdom is maar mogelijk als er
ook enorme armoede is. Alle eigendom is diefstal, zo zegt Marx het.
Charles Darwin was geboren in een zeer
welstellende familie. Zijn vader bezorgde hem bij de aanvang van zijn loopbaan een
legaat dat hem voor de rest van zijn leven voldoende inkomsten bezorgde zonder
er te moeten voor werken. Charles huwde een van de erfgenamen van de
wereldberoemde Wedgwood familie. Zo beschikte het gezin over uitgebreide independent means. Charles was ook nog
een handige belegger, zodat het familiekapitaal nog substantieel aangroeide
tijdens zijn leven. Darwin heeft dus geen dag in zijn leven gewerkt om den
brode. Dat wil niet zeggen dat hij helemaal niet gewerkt heeft. Hij was de hele
dag intens bezig en het resultaat van zijn arbeid heeft ons wereldbeeld en de
wetenschap ten minste even ingrijpend veranderd als bijvoorbeeld Copernicus dat
deed. Maar hij leefde niet van zijn werk, zelfs niet toen hij beroemd was en
zijn boeken goed verkochten. Hij was een rentenier, iemand die leefde van zijn
renten, van de opbrengst van zijn eigendommen en zijn kapitaal, dat hij geërfd
en gekregen had van anderen. Dat heeft hem in staat gesteld een zeer beschermd
leven te leiden, volkomen vrij van financiële zorgen. Het is geen overdrijving
om te stellen dat het ook die omstandigheden zijn geweest die hem in staat
hebben gesteld om tot de wetenschappelijke inzichten te komen die zo ongemeen
belangrijk zijn gebleken. Het is immers niet denkbaar dat een mijnwerker in
Wales of een schoorsteenveger in Londen tot dezelfde conclusies zou gekomen
zijn.
Ik denk vaak over dergelijke zaken nu ik
zelf a person of independent means
ben. Laat me toe dat even te verduidelijken; ik ben immers niet geplaagd door enige
victoriaanse preutsheid over mijn inkomen.
Ik ben een gepensioneerd
universiteitsambtenaar. Ik krijg een normaal pensioen zoals iedereen die in een
gelijksoortige positie veertig jaar gewerkt heeft, ongeveer 1250 per maand. Daarnaast
heb ik de opbrengst van de groepsverzekering die de universiteit voor mij heeft
afgesloten; de details daarvan hoef ik hier niet openbaar te maken, maar het
gaat niet om spectaculaire sommen. Ik heb tijdens mijn leven ook nog wat
gespaard en dat veilig belegd. Dat alles samen, gecombineerd met mijn
bescheiden levensstijl, maakt dat ik geen financiële zorgen heb. Ik ben op mijn
zestigste op pensioen gegaan en sindsdien hoef ik dus niet meer te werken om
den brode.
Mijn situatie is op dat punt dus te
vergelijken met die van Darwin. Ik zeg wel: te vergelijken, niet identiek.
Enerzijds was het kapitaal en de eigendommen waarover Darwin kon beschikken
veel en veel aanzienlijker dan mijn bezit. Anderzijds heb ik wel degelijk
gewerkt voor elke euro en voor alles wat ik bezit. Ik heb niets geërfd van mijn
eenvoudige ouders en slechts een peulschil van mijn suikertantes. Ook mijn
pensioen en de groepsverzekering kan je niet gelijkstellen met wat Darwin zomaar
had gekregen van zijn ouders. Hoe men het ook draait of keert, ik heb recht op
mijn pensioen, aangezien ik bijna veertig jaar lang mijn bijdrage geleverd heb
aan het pensioenstelsel.
Los van de oorsprong van mijn relatieve
rijkdom, meen ik toch dat mijn situatie nu vergelijkbaar is met die van Darwin
en andere persons of independent means.
Ik kan mij permitteren om de hele dag te doen wat ik wil, mij bezig te houden.
Ik hoef aan niemand rekenschap te geven of verantwoording af te leggen. Mijn
middelen (means) maken mij independent. Niet enkel financieel
onafhankelijk, bemiddeld dus, maar ook mentaal vrij.
Wiens brood men eet, diens woord men
spreekt. Dont bite the hand that feeds
you! Zolang ik mijn boterham verdiende aan de universiteit, was ik met die
instelling en met de hele maatschappij verbonden in een verhouding van
afhankelijkheid. De maatschappij betaalde mij om mijn werk te doen en dat
bracht verplichtingen met zich mee. Ik meen dat ik mij daar over het algemeen
goed aan gehouden heb. Ik was misschien rebels in mijn denken, maar meestal veeleer
burgerlijk in mijn doen. Ik behoorde tot het establishment.
Toen ik op pensioen ging, kwam daaraan een
einde. Ik moest wel wennen aan de ruimte die er plots kwam, aan de vrije tijd
die ik nu volop kon besteden aan wat ik zelf belangrijk achtte. Maar meer verrassend
en aanvankelijk onwennig nog was de innerlijke vrijheid die zich stilaan aan
mij openbaarde, de independence van
denken en doen die blijkbaar samengaat met financiële onafhankelijkheid. Dat
heeft onvermoede perspectieven geopend, waarvan ik elke dag meer en meer met
volle teugen geniet, misschien des te meer omdat ze in zon schril contrast
staat met de grotendeels onbewuste mentale onvrijheid en de beperking van mijn
mogelijkheden tijdens mijn loopbaan aan de universiteit.
Als ik mij nogmaals vergelijk met Charles
Darwin, dan wil ik vooraf Vergilius citeren: si parva componere licet magnis (Georgica IV.176-8): indien het mij
vergund is het kleine naast het grote te plaatsen. Behalve het toeval dat we
dezelfde voornaam dragen, is er inderdaad zeer weinig reden voor dergelijke
vergelijking. Maar toch dit: het is vanuit dezelfde independence of means, dezelfde bemiddeldheid dat we ons werk
doen, ons bezighouden, ons intellectueel en emotioneel ontplooien, ik op mijn veel
bescheidener manier, zonder ooit aanspraak te maken op enige algemene erkenning
of wetenschappelijke verdienste, zonder ambities van onsterfelijkheid. En
ergens diep in mijn democratisch aanvoelen ben ik trots dat ik althans mijn
huidige status als a person of
independent means zelf heb verdiend, al heeft het precies daardoor veel
langer geduurd voor ik er kon van genieten en al zal ik er allicht veel minder
lang kunnen van genieten dan Darwin is vergund geweest. Zoals Montaigne zegt:
het maakt niet uit hoe lang je leeft, maar hoe intens; en: de dood duurt voor
iedereen even lang.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
07-07-2010
Seks in Thailand
Het nadeel van internet, het web of hoe je
het ook wil noemen, is dat je ongevraagd allerlei gegevens of informatie binnenkrijgt.
Dat kunnen spams zijn in de mail: reclame
voor penisverlenging en blauwe pilletjes, berichten dat je een onwaarschijnlijk
hoog bedrag gewonnen hebt met de loterij, vragen om steunbetuiging aan zieke
kinderen, waarschuwingen voor computervirussen (die net zelf virussen bevatten),
kettingbrieven
De meesten onder ons zijn geabonneerd op
een of andere nieuwssite, zoals die van bekende kranten of tv-nieuwszenders.
Daar krijg je het nieuws continu toegediend in korte flashes, die je kan
aanklikken om het volledige verhaal te lezen. Daar zijn interessante berichten
bij van allerlei aard, maar er zit onvermijdelijk ook heel wat sensationeel
nieuws in. Ik reken daartoe alle meldingen van moord en doodslag, slagen en
verwondingen, burenruzies, alsook de seksuele misdaden.
Zelf vind ik dat soort nieuws veeleer afstotend.
Ik wens het niet te weten, zeker niet de gore details. Vrouw steekt haar
twaalfjarig zoontje neer. Ik lees met opzet geen kranten of weekbladen,
precies om die berichten te vermijden. Het is al erg genoeg dat het allemaal
gebeurt, we moeten er geen show van maken. Ik vind de algemene belangstelling
daarvoor misplaatst en ongezond. Let wel, ik ontken niet dat die dingen
gebeuren, ik wil niet doen alsof ze niet bestaan. Integendeel: het is allemaal
nog veel erger en het gebeurt veel vaker dan we denken, niet alleen ver van ons
bed, maar soms ook vervaarlijk dicht bij onze bedstee. Maar het is een aspect
van de werkelijkheid dat ik veeleer verafschuw dan dat het me intrigeert.
Af en toe is er iets dat toch blijft
hangen, dat enige tijd in mijn kop rondspookt en me doet nadenken.
Zo schreef ik hier enige tijd geleden over
Robert King, de bekende dirigent van barokmuziek, die in 2007 vier jaar cel
kreeg voor seksueel misbruik, klik hier voor het hele verhaal: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=580833.
Ondertussen is hij weer vrij en treedt weer op met zijn Consort, ook in ons land, zonder dat iemand zich druk maakt over
die feiten.
Dezer dagen verschijnen her en der
berichten over de beroemde pianist en dirigent, Michail Pletnev (53); die zou
zich in Pattaya, Thailand schuldig gemaakt hebben aan het verkrachten van een
minderjarige jongen. Hij riskeert twintig jaar cel.
Artiesten zijn mensen zoals iedereen, er is
geen enkele reden om aan te nemen dat zij meer of minder deugdzaam zouden zijn
dan anderen. Het hoeft ons dus niet te verbazen als men een muzikant, een
regisseur of een beeldhouwer, zeg maar, betrapt op seksuele misdrijven. Je kan
blijkbaar een uitstekend pianist zijn en toch een dronkaard, zoals Andrei
Nicholsky (on-)zaliger, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=651484.
Of een vooraanstaand pianist en dirigent zoals Pletnev en toch aan sekstoerisme
doen.
Toch zijn dergelijke berichten telkens een diepe
teleurstelling voor elke rechtgeaarde muziekliefhebber. Men verwacht van zijn
idolen, van de mensen die men bewondert en dankbaar is om hun uitzonderlijke
gaven, dat zij op alle gebied ten minste onbesproken zijn. Dat kan natuurlijk
niet, dat weten we ook wel. Maar er is nog een verschil, vind ik, tussen de
bekende gierigheid en verregaande slonzigheid van Beethoven of de minder dan
voorbeeldige huwelijkstrouw van Haydn en de berichten over de seksuele misdaden
van Robert King en Michail Pletnev.
Ik wil nog even blijven stilstaan bij deze
laatste. Hij werd dus aangehouden in een beruchte (als we die term nog mogen
gebruiken in dit geval) Thaise stad waar sekstoerisme welig tiert. Dat is een
onderscheid met Robert King, die zich vergreep aan zijn leerlingen en muzikanten
in zijn dienst. Pletnev betaalde voor zijn seks, je kan niet zeggen dat de
jongen die hij misbruikt heeft zich niet kon verzetten, nee, hij heeft
toegestemd. Dat wil niet zeggen dat er geen misbruik is, helemaal niet: wij
moeten ons verzetten tegen elke vorm van prostitutie, zeker van minderjarigen.
In die zin is die jongen nog steeds een slachtoffer. Maar we mogen ook de ogen
niet sluiten voor het georganiseerde sekstoerisme in Thailand en elders. Dat de
zedenpolitie Pletnev oppakt, is terecht, maar misschien is het ook wel heel erg
hypocriet: er zijn vele tienduizenden sekstoeristen die men ongemoeid laat, van
wie men het geld opstrijkt en voor wiens seksuele misdaden men meer dan één
oogje dichtknijpt. Is het omdat het een wereldberoemde artiest is? Ik weet het
niet.
Prof. Karlijn Demasure, lid van de
kerkelijke commissie die gevallen van misbruik door priesters en religieuzen
onderzocht, sprak van vijfduizend mogelijke gevallen in Vlaanderen alleen En
dan gaat het vrijwel uitsluitend over misbruik van mannelijke jongeren door
mannelijke religieuzen; ander misbruik, door vrouwelijke religieuzen, of van
vrouwelijke jongere of oudere slachtoffers, daarover zijn er geen cijfers, maar
dat het voorkomt, veel voorkomt, dat weten we wel.
Seksueel misbruik doet zich niet alleen in
de kerk voor, dat is zeker. Het is niet eens overtuigend bewezen dat er,
procentueel gezien, meer daders zijn binnen de kerk dan daarbuiten. Maar het is
zoals met beroemde artiesten: je verwacht niet dat uitgerekend priesters en
religieuzen zich schuldig zouden maken aan dat soort dingen. Fout dus:
priesters en religieuzen zijn geen haar beter of slechter dan andere mensen.
Blijkbaar is het kerkelijke verbod op elke vorm van seksuele beleving voor
niemand haalbaar, wat had je gedacht.
Wij leven in een promiscue, permissieve
wereld. In gewone taal betekent dat dat er heel wat kan op seksueel gebied. Er
is vrijwel geen enkele rechter die zich nog zal wagen aan de vervolging van wat
volwassenen met elkaar doen in de beslotenheid van hun relatie, van welke aard
of duur de relatie ook is. Ook onder jongeren is er intense seksuele activiteit
van allerlei slag op steeds jongere leeftijd. Het Thaise sekstoerisme gebeurt
open en bloot, om zo te zeggen. Porno vind je overal, tot de meest harde vormen
toe, ook met kinderen, ook met dieren. Er is een indrukwekkende seksindustrie,
met miljardenomzet. Het is allemaal zo, hoe zal ik zeggen, normaal (?!?) dat
een mens zich afvraagt: wat heeft Michail Pletnev voor vreselijks gedaan dat
hij voor twintig jaar de cel in moet? Hij heeft voor een luttel bedrag wat gore
seks gehad, neem ik aan, gedurende een half uur of zo, op een of andere manier,
met een mannelijke prostitué die nog geen achttien was.
Als twee jongens van zestien met elkaar in
bed belanden voor een potje seks, dan zal geen haan daarnaar kraaien. Het gaat
dus niet om de fysieke daden die Pletnev gesteld heeft: er zijn geen gewonden
gevallen of zo. Het gaat ook niet om de seksindustrie. Het gaat enkel over het
feit dat hij, als individu, seks heeft gehad met een ander, minderjarig individu.
Dat zijn partner een betaalde prostitué was, is niet ter zake: volwassenen
mogen geen seks hebben met minderjarigen.
Waarom niet?
Wij komen uit een wereld waarin seks uitsluitend
behoorde tot de wereld van de volwassenen. Met kinderen werd niet over
seksualiteit gesproken. Het bestaan van seks onder of met minderjarigen werd op
alle mogelijke manieren ontkend. Natuurlijk was dat een dwaasheid: kinderen
zijn even seksueel als volwassenen en zelfs veel meer seksueel dan de meeste
volwassenen. Zij zijn seksueel actief van op zeer jonge leeftijd, alleen of met
anderen, zoals de biechtvader vroeger altijd wou weten. Die anderen zijn
seksgenoten of niet, leeftijdsgenoten of niet. Volwassenen hebben altijd seks
gehad met kinderen, dit is geen nieuw verschijnsel, daar zijn geleerde en
vooral ook minder geleerde boeken over geschreven. Ik zei het hier al eerder:
is er niets, absoluut niets van al wat mogelijk is op seksueel gebied dat de
mens nog niet gedaan heeft.
Men spreekt in deze context vaak over de
(seksuele) onschuld van kinderen. Dat die onschuld bestaat zal ik niet
ontkennen. Maar men mag ze niet verwarren met onwetendheid: kinderen zijn
misschien wel naïef, maar ze zijn niet onnozel. En over de seksuele onschuld
van Thaise prostituees, mannelijke, vrouwelijke of andere, daarover moeten we
ons helaas al helemaal geen illusies maken, vrees ik.
Men zou kunnen zeggen, zoals de kerk dat
doet, dat seks enkel binnen het huwelijk kan. Dat sluit dan meteen kinderen uit
en zeker seks met partners van hetzelfde geslacht, want die is niet op de
voortplanting gericht en dus verboden. Toch was men ook vroeger zeer tolerant:
meisjes werden al op zeer jonge leeftijd huwbaar verklaard. En homofiele seks en
seks met prenubiele minderjarigen had het niet onaantrekkelijke voordeel dat er
geen risicos op voortplanting was, een aspect dat priesters en religieuzen
nooit ontgaan is, zeker toen er nog geen voorbehoedsmiddelen waren. Het lijkt
wel of de kerk Bill Clinton volgt, die stelde dat seks die niet op voortplanting
gericht is (orale, anale, alles behalve heteroseksuele genitale seks zonder
voorbehoedsmiddelen) géén seks is.
Seksualiteit is, zoals aartsbisschop
Léonard en met hem de hele katholieke kerk zegt, van nature gericht op de
voortplanting; ze voor iets anders gebruiken is ziekelijk. De brave man en de
kerk vergissen zich, natuurlijk. Seksualiteit is veel rijker dan louter een
soort dierlijke drift die de voortplanting aantrekkelijk maakt voor het
zoogdier dat de mens is. Seksualiteit doordringt ons hele wezen en onze hele
beschaving. Wij zijn seksueel in al wat we denken en doen. Onze seksuele
activiteit uit zich op miljoenen manieren. Als je daaraan zou twijfelen, klik
op Google eens seks of sex in en bekijk het resultaat, al dan niet met de
afbeeldingen erbij
Heel lang geleden, ik moet een jaar of zes
geweest zijn, ging ik op zomerkamp met de Christelijke Mutualiteiten, ik
vermoed in Erwetegem. Op zaterdag gingen we onder de douche, in afzonderlijke
douchecellen natuurlijk. Een potige non kwam de jongentjes om beurten
inspecteren onder de douche. Dat was voor mij een probleem: wij hadden thuis
geen douche, ik werd wekelijks gewassen staande op een stoel, met daarnaast een
emmer. Daar stond ik dus, in de rij, wachtend op mijn beurt, in een gebreide zwembroek,
niet wetend of ik die moest uittrekken of niet. Je broek uittrekken, dat was
onkuisheid. Iemand anders in zijn blootje zien, dat was onkuisheid. Toch heb ik
toen van in de rij gezien, toen het gordijn van een van de douches even opzij
werd geschoven door de non van dienst, dat het jongetje helemaal bloot was. Ik
wist dus wat er van mij verwacht was. Dat was een opluchting, want ik was erg
bevreesd om me belachelijk te maken, om niet te weten hoe je onder de douche
ging. Maar ik heb nog jaren ernstige morele twijfels gehad: ik had onkuisheid
bedreven door mijn gluren naar het naakje van dat knaapje achter het gordijn
De tijden zijn veranderd, gelukkig maar.
Het probleem is, dat we niet goed meer weten wat mag en kan en wat niet.
Vroeger was dat duidelijk: onkuisheid was een doodzonde, je riskeerde de hel,
eeuwig. En dat zichzelf of elkaar bevredigen onkuisheid was, daarover bestond
niet de minste twijfel.
Vandaag zijn de grenzen wel heel ver
verschoven. Het gaat zelfs zover dat toen ik het bericht las over Pletnev in
Thailand, ik me spontaan en oprecht vragen stelde over de celstraf van twintig
jaar die hij riskeert. Niet alleen staan die in schril contrast met de
onwaarschijnlijk lichte vier maand voorwaardelijk voor een dronken doodrijder
van drie studentes, onlangs nog hier bij ons in Vlaanderen. Ik vermoed dat Pletnev
zelf ook verstomd stond over de aantijging en de mogelijke straf. Ik veronderstel
zelfs dat hij zijn daad niet echt als moreel grondig fout gedrag heeft aangevoeld.
Twintig jaar voor wat casual sex met
een betaalde prostitué?
Het enige wat ik met mijn verhaal heb
willen aantonen, is dat wij met zijn allen eens heel diep moeten nadenken over waar
wij met de seksualiteit naartoe gaan en of het nog mogelijk is om samen af te spreken
waar we naartoe willen. Het kerkelijke standpunt is nu onaanvaardbaar. De
wereld verzet zich unaniem als men een vrouw dreigt te stenigen voor
overspel (terwijl de man vrijuit gaat) of als men een homo-koppel in Afrika vervolgt. Wij tasten de grenzen van het welvoeglijke en het toelaatbare elke dag
verder af. Er is verregaande normvervaging en onzekerheid, dat stellen we
voortdurend vast in de sensatiepers, in de artistieke wereld, de reclame, bij
de politie én in de rechtspraak.
Waar liggen de grenzen?
Waarom?
Op welke principes steunen wij ons nog?
Wie zal het ons zeggen?
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
22-06-2010
BBQ, barbecue
De zomer is officieel begonnen, de langste
dag (16 uur en 30 minuten) en de kortste nacht zijn voorbij, op mijn
elektronisch weerstationnetje is de smiley verdwenen die het lengen van de
dagen aankondigt na 21 december. Bij Stonehenge heeft men het opgaan van de midzomerzon
gevierd. Voor de kinderen en jongeren komt de vakantie nu echt dichtbij. Het
festivalseizoen is aangebroken, honderdduizenden jongeren ondergaan hun seksuele
initiatieriten en experimenteren met alcohol en drugs. Miljoenen vakantiegangers
begeven zich op weg, te land, ter zee en in de lucht.
In die lucht hang de onmiskenbare geur van walmende
houtskoolvuren, Provençaalse kruiden, verhitte olie, gebraden vlees en vis: het
is barbecuetijd!
Barbecue, of BBQ, is een leenwoord. Het
gaat terug naar de jaren 1650, toen de Spaanse ontdekkingsreizigers het
oppikten op Haïti. In het plaatselijke Arawaks was barbakoa letterlijk een rooster van stokken. Ze gebruikten zo iets om
erop te slapen, maar ook om er vlees op te drogen of te roken. Het Spaanse barbacoa en nadien het Engelse barbecue sloeg aanvankelijk op een
maaltijd van geroosterd vlees of vis. Onze betekenis, waarbij allerlei
gerechten gegrild worden op een open vuur in een bak, dateert slechts van 1931.
Uit het Surinaams-Nederlands hebben we ook barbakot en barbakotten overgenomen. De oorsprong is dezelfde, maar slaat veeleer
op het roken dan grillen.
Ik ben, lieve lezers, geen liefhebber van
barbecues en barbecueën.
Vooreerst is het, zoals alle manier van
koken, niet gemakkelijk om het goed te doen. Barbecueën is een kunst. Je moet
een goede installatie hebben, de juiste houtskool of houtsoorten; het vuur
gestadig opbouwen tot het de juiste temperatuur heeft, het voedsel klaarmaken
en kruiden, de juiste olie, de geschikte afstand van de grill tot het vuur, het
voedsel op de juiste plaats op de grill, tijdig keren en vooral net lang genoeg
laten bakken: er kan zoveel verkeerd gaan! Als je rekening houdt met de
hoeveelheid alcohol die barbecuekoks verwerken tijdens het bakken dan is het
geen wonder dat het meestal ook helemaal in het honderd loopt. Zelden is een
stuk vlees of vis net lang genoeg gebakken dat het van buiten knisperend is,
van binnen heet maar niet droog, net genoeg gekruid om de smaak te verhogen,
niet te verknoeien Voor grote groepen houdt men het gebakken vlees warm au
bain-marie; maar dan verliest het al het aantrekkelijke van het grillen.
Ook de bekende kebabs, de spiesen met vlees
en groenten zijn zelden helemaal gelukt. Men steekt er verschillende soorten
vlees op, met daartussen groenten, maar die hebben allemaal een ander gaarpunt,
dus als het lamsvlees al mooi rose is,
is het varkensvlees nog gevaarlijk ongebakken vanbinnen en het runds veel te
seignant, terwijl de (aj)ui(n) en de paprikas al verbrand zijn.
BBQs zijn zelden een culinair hoogtepunt. De
kwaliteit van het vlees is meestal matig, alsof je voor het grillen niet het
beste vlees mag gebruiken. Men neemt vrede met gedeelten van het beest die men
anders niet op zijn bord zou willen; ter compensatie wordt het vlees dan veel
te pikant gemarineerd of overvloedig in olie geweekt. Worsten zijn in, terwijl ik
anders nooit worst eet.
Ik hou ook niet van barbecueën als sociale
bezigheid. Al van bij het aperitieven begint het overvloedige drinken, om in de
stemming te komen. Bij het eten gaat dat door, om het pikante en veel te zoute voedsel
door te spoelen. Al dat drinken verhoogt de ambiance, maar ook de decibels gaan
de hoogte in, iedereen staat omzeggens te schreeuwen om zich verstaanbaar te
maken tussen de kraaiende, gillende, daverend lachende gasten. Als geheelonthouder
sta je erbij en kijkt ernaar, meewarig, niet geneigd om je te mengen in de algemene
vrolijkheid.
Op een BBQ is er geen gelegenheid voor een
rustig gesprek of om de banden met vrienden en kennissen aan te halen en wat
bij te praten. Ernstige onderwerpen zijn uit den boze. Je kiest je gezelschap
of je valt in een groepje en die groepjes blijven bijeen alsof ze met elkaar
getrouwd waren, de hele avond. Misschien zit er in een ander groepje iemand die
je al lang niet meer hebt gezien en die je echt graag zou willen aanspreken,
maar je kliekje in de steek laten wordt als verraad beschouwd: zijn die anderen
zoveel interessanter dan wij, ja? Iedereen zit met verlatingsangst, niemand wil
muurbloempje zijn, iedereen is blij dat hij of zij erbij hoort.
Zon barbecue kan vele lange uren duren. De
tijd dat je met eten zelf doorbrengt, is beperkt. Wat doe je dan de rest van de
tijd? Praten. Maar dat wordt vrijwel onmogelijk gemaakt, zeker als er ook nog
luide muziek gemaakt wordt, van het type eviva España!
En toch trekken we straks met zijn allen
weer van de ene barbecue naar de andere, vreten we het nauwelijks te vreten
zomervoeder, drinken we de goedkope zure wijn en het lauwe verschaalde bier,
proberen we tevergeefs iets gezegd te krijgen boven de boembassen en het elektronische
slagwerk uit.
s Anderendaags worden we dan wakker met
een fikse kater, een hese stem en brandende ingewanden die luidruchtig protesteren
tegen de overdaad aan pikant verbrand eten, goedkope drank en hete kruiden.
Men kan zich vragen stellen over de zin van
het leven. Ik geef toe, ik ben geneigd om me daarmee in te laten, ik vind dat
een boeiende, interessante bezigheid. Je bent er ook nooit klaar mee.
Maar ik zal nooit, in geen honderd jaar begrijpen
waarom de mensheid barbecuet.
Categorie:samenleving Tags:eten en drinken
16-06-2010
Krijtlijnen in de politiek
Bij de recente verkiezingen is nog
duidelijker gebleken dat wij steeds minder traditioneel stemmen. Ik bedoel
daarmee dat we niet ons leven lang voor dezelfde partij stemmen, de partij van
onze eigen zuil. Een evidente reden daarvoor is dat er nu ook partijen zijn die
nadrukkelijk buiten de zuilen staan, die geen binding hebben met vakbonden,
mutualiteiten, banken, verzekeringsinstellingen, reisbureaus, onderwijsnetten
of met religieuze of ideologische organisaties.
Vroeger was dat wel anders. In België had
je de socialisten, de katholieken en de liberalen, die elk een volledige zuil
hadden uitgebouwd. Men bleef zijn hele leven lang daaraan trouw, met weinig
afwijkingen. De verschuivingen tussen de partijen waren dan ook niet
spectaculair.
Het is met de opkomst van de thema-partijen
dat daarin verandering is gekomen. Dat was in de eerste plaats een Vlaamse
partij, de Volksunie en daarnaast een milieu-partij, Agalev, later Groen.
Vooral jonge kiezers werden erdoor aangetrokken, zij hadden het niet zo voor
verzuiling. Zij voelden immers aan dat de oude opdeling niet meer klopte.
Links, rechts en centrum waren loze begrippen, waarvan niemand nog wist wat ze
betekenden.
Laten we eens proberen om daarin wat
klaarheid te brengen. Op welke punten lopen de meningen van de mensen vandaag
uiteen?
Met de spectaculaire winst van de N-VA, de
Vlaamse nationalisten, kunnen we er niet om heen: de Vlamingen willen een meer
autonoom Vlaanderen. Hoe dat moet, in welke context, dat heeft minder belang.
Wat telt is dat wij niet meer afhankelijk willen zijn van inmenging van de
Franstaligen. Wij willen het zelfbestuur dat wij nu al legitiem hebben in ons
gewest, met een echt parlement en een eigen Vlaamse administratie, verder
uitbouwen. Wij willen meer bevoegdheden overnemen van de centrale Belgische staat
en die zelf uitoefenen zoals het ons belieft.
Dit is een duidelijke optie binnen de hele Vlaamse
bevolking. Alle Vlaamse partijen sluiten zich daarbij aan, maar niet met
dezelfde overtuiging en niet met dezelfde prioriteiten.
Deze keuze voor zelfbestuur wordt niet
gedeeld door de Franstaligen, niet in Wallonië en niet in Brussel. Toch
beschikken zij nu reeds over dezelfde autonomie als Vlaanderen en beginnen zij
er de voordelen van in te zien. Maar zij weten ook dat zij minder talrijk zijn
dan de Vlamingen, minder welvarend ook. In een land waar nog heel wat kwesties
paritair verdeeld worden, dat wil zeggen evenveel voor de Franstaligen als voor
Vlaanderen, is de Franstalige minderheid steeds in het voordeel. Evenzo voor
kwesties die geregeld worden zonder dat men rekening houdt met de
sub-nationaliteit van de mensen: alle Belgische werklozen krijgen steun als ze
daar recht op hebben; als er meer zijn in Wallonië dan in Vlaanderen, dan is
dat zo. Als er meer kosten gemaakt worden in Waalse ziekenhuizen dan in
Vlaamse, dan is dat zo. Als er meer mensen met een leefloon zijn in Brussel,
dan is dat maar zo. Dat betekent dus dat we voor elkaar opdraaien, dat we
solidair zijn. Vlamingen betalen zo jaarlijks vele miljarden voor uitgaven aan
Franstalige kant. Een van de meest frappante voorbeelden is de verdeling van de
opbrengst van de verkeersboetes. Onder meer door het plaatsen van flitspalen
proberen we in Vlaanderen het verkeer veiliger te maken. Maar de opbrengst van
de boetes gaat voor een zeer groot gedeelte rechtstreeks over de taalgrens,
waar men niet eens flitspalen wil plaatsen.
Het is dus evident waarom de Franstaligen
België willen behouden: zij hebben er financieel voordeel bij. Het is meteen
ook duidelijk dat de Vlamingen dat beu zijn: waarom zouden wij betalen voor de
Franstaligen, wij betalen toch ook niet voor de Luxemburgers of de
Nederlanders? Wij denken over de Franstaligen niet als landgenoten. Er is geen
Belgisch nationaliteitsgevoel, het is er nooit geweest, alle kunstmatige
pogingen ten spijt. Vandaag schiet er in Vlaanderen vrijwel niets meer over van
die fictie. Men spreekt nu openlijk van het einde van België. Eindelijk.
Er zijn ook scheidingslijnen die de Belgen
onderling verdelen. Ook binnen een autonoom Vlaanderen en een autonoom
Franstalig gewest zullen er meningsverschillen en politieke tegenstellingen
zijn. Wellicht zullen die anders zijn aan weerskanten van de taalgrens, dat blijkt
duidelijk uit de verkiezingsuitslag: in Vlaanderen stemt 80% rechts, 20% links.
Bij de Franstaligen is dat precies andersom. Maar daarmee weten we nog niet wat
we bedoelen met rechts, links en centrum
In feite betekenen die termen zo goed als
niets meer. De socialisten noemen we links, omdat ze voor de kleine man
opkomen. Er is echter geen enkele partij die het zich kan permitteren om niet
voor de kleine man op te komen, die zijn namelijk vrij talrijk en vormen dus een
niet onaanzienlijke groep van de kiezers. Nog talrijker, in onze
welvaartsstaat, zijn de kiezers in het centrum, de modale Belg die in
Vlaanderen zeker niet arm is. Alle partijen vissen in die vijver.
En dan is er het thema van de economie, de
basis van onze welvaart. Geen enkele partij kan het zich veroorloven om
maatregelen voor te stellen die de bedrijven in moeilijkheden zouden brengen.
Zelfs de vakbonden brengen een gezond respect op voor de ondernemers. De tijd
van het marxisme, van de staatsbedrijven en van de nationalisering van
ondernemingen is definitief voorbij. Zelfs de vroegere traditionele staats-
nutsbedrijven, water, gas, elektriciteit, openbaar vervoer, post, luchtvaart
ze ontsnappen niet aan privatisering en internationale schaalvergroting. De
Europese Unie bevordert dat: er moet op alle domeinen een gezonde concurrentie
komen binnen de Unie, zodat er lagere prijzen komen, een betere dienstverlening
en meer eenheid en gelijkvormigheid binnen de Unie.
De verschillen tussen de partijen zijn in
de praktijk dus zeer klein, ook ideologisch. Op economisch vlak gelooft
iedereen in de vrije markteconomie en de globalisering, mits er sociale
correcties ingebouwd worden om de zwaksten te beschermen. Dat laatste is
overigens vastgelegd in internationale en Europese verdragen die de
basismensenrechten garanderen.
Sinds het ontstaan van België was vormde de
katholieke godsdienst steeds een scherpe breuklijn. Je had de katholieken en de
ongelovigen, een duidelijk onderscheid, dat ook in de verzuiling tot in de
kleinste details werd uitgebouwd. Maar de zaak is veel complexer dan dat. De
Kerk van België heeft immers steeds ook ideologische en politieke keuze gemaakt
voor haar gelovigen. Zo koos zij onveranderlijk voor het gezag, voor het
establishment en dus ook voor de rijken. Zij gebood haar gelovigen
volgzaamheid, nederigheid, gehoorzaamheid: men moest zijn plaats kennen in de
maatschappij. Opstand, verzet, protest was uit den boze.
De Kerk was behoudsgezind. In België staat
dat gelijk met steun aan de Franstaligen, die de macht stevig in handen hadden.
Maar in Vlaanderen sprak het gewone volk Vlaams De Kerk heeft ingezien dat zij
die groep niet mochten verliezen: het geloof gedijt immers vooral bij de arme, slecht
opgeleide bevolking. De Kerk loste dat op door aan te sturen op een verfransing
van de hogere bevolkingslagen, vooral door het secundair onderwijs uitsluitend
in het Frans te organiseren, en anderzijds de pastoraal in de volkstaal te
organiseren; de liturgie was hoofdzakelijk in het Latijn voor iedereen.
De ongelovigen, de ideologische erfgenamen
van de Verlichting, zagen dat met lede ogen aan. Zij bestreden dan ook de Kerk
en de godsdienstigheid, die ze als een bedreiging zagen van de ontvoogding van
de mens. Meteen bestreden ze ook het Vlaams, want dat was de taal van de
lagere bevolking, die in de greep was van de Kerk. Het Frans was dus in hun
ogen een element van ontvoogding, ook van de Vlamingen.
Vandaag liggen de kaarten anders. Het
België van 1830 bestaat niet meer, zelfs niet meer het België van 1960. Het
Nederlands is een volwaardige taal op alle gebied. Niemand in Vlaanderen
aanvaardt nog dat er een Franstalige intellectuele superioriteit zou zijn. Bij de
Franstaligen leeft dat wel nog, zij spreken immers een internationale taal en
sommige Franstalige intellectuelen denken helaas nog altijd dat wij Vlamingen een
vergissing begaan hebben door niet voor het Frans te kiezen. Maar hun droom van
een tweetalig Vlaanderen is niet uitgekomen. De tweede taal in Vlaanderen is
het Engels, niet het Frans.
Vlaanderen is ook grondig geseculariseerd.
Kerkbezoek is teruggelopen tot minder dan 10%. De invloed van de Kerk is
gering. Wellicht zitten er nog meer gelovigen bij de Vlaamse christelijke
partij, de CD&V, maar er zitten er ook elders. De CD&V heeft haar
volstrekte meerderheid van na 1945 nu wel definitief verloren, ze zijn ook niet
meer de grootste partij van Vlaanderen. Het katholiek zijn speelt geen rol van
betekenis meer bij de verkiezingen en dat zal zich nog doorzetten in de
toekomst.
En dan is er nog het koningschap. Het is
merkwaardig dat in 1830 de niet-gelovigen, die dus normaal gesproken ook voor de
idealen van de Verlichting stonden, toch voor een nieuw Belgisch koningshuis
hebben gekozen en dat ook trouw gebleven zijn, zelfs min of meer tot op vandaag.
België is vandaag verdeeld over het
koningschap. Het staat symbool voor de eenheid van België. Wie dus België wil
behouden, op een of andere manier, is voor de koning. Wie geen rol van
betekenis meer ziet voor een unitaire staat, is republikein of ziet nog enkel
een protocollaire rol weggelegd voor de vorst.
Dit is mijn analyse, anno 2010, van de Vlaamse
kiezer: hij is in de eerste plaats Vlaams. Verder is hij links noch rechts,
zeker niet extreem. Hij is ongelovig of onverschillig. Hij wil de resultaten
van zijn arbeid zoveel mogelijk in eigen handen houden en ziet slechts een
beperkte rol voor de staat, die hij vooral beoordeelt op zijn efficiëntie. Hij
is bereid een deel van zijn inkomsten af te staan, onder de vorm van
belastingen, voor het gemene goed en zelfs voor de minderbedeelden, maar dat
laatste slechts met mate: hij wil zelf niet profiteren en houdt dus niet van profiteurs:
mensen die geld krijgen zonder ervoor te werken of zonder ervoor gewerkt te
hebben. Dat zijn werkonwilligen, of mensen die van het systeem profiteren
zonder ertoe bijgedragen te hebben, zoals asielzoekers en werkloze economische immigranten.
Politieke partijen zullen het dus moeilijk
hebben om zich te profileren, ze zullen allemaal hetzelfde verhaal moeten
vertellen, met ten hoogste enkele accentverschillen.
Het verschil met de Franstalige kiezers is
opvallend. Zij zijn even ongelovig, maar de arbeidsethiek is veel minder uitgesproken
aanwezig. Zij verwachten wel veel van de staat, ook als ze er niet aan
meegebouwd hebben. Zij zijn niet Vlaams, vanzelfsprekend en zien in elke
uitbreiding van de Vlaamse zelfstandigheid een bedreiging voor hun beschermd
statuut. Ze beschouwen een nationaal parlement, een nationale regering en de
koning als de garantie voor hun (onrechtmatig) verworven rechten en hun niet te
verantwoorden bevoordeelde positie in het land. Ze weigeren de taalgrens te aanvaarden
als een definitieve territoriale grens en eisen het recht op om overal in België,
dus ook in Vlaanderen, Franstalig te zijn.
In een land dat zo verschillend is in
zijn gemeenschappen en gewesten, is het dwaas en zelfs onmogelijk om een
betekenisvolle unitaire bovenstructuur te behouden. Laten we naast een
protocollaire koning ook de rest van België protocollair maken, tot we op een
dag, binnen Europa, echt solidair autonoom kunnen zijn.
Categorie:samenleving Tags:politiek, maatschappij
14-06-2010
Bart De Wever
Een Vlaamse verkiezingsoverwinning, zo
mogen we het wel noemen. Wij zijn de overwinnaars, maar wie of wat hebben we
overwonnen?
In de eerste plaats onszelf. Eindelijk
hebben we massaal als zelfbewuste Vlamingen gestemd, voor Vlaanderen. Niet
zozeer tegen iets of iemand, maar voor onszelf, als individu en als volk.
We hebben ook een aantal individuen en organisaties
overwonnen, die ons hadden aangeraden om niet voor Vlaanderen te stemmen, maar
voor België: de vakbonden, de leiders van het verzuilde middenveld, maar ook de
traditionele partijen, die ons voorhielden dat stemmen voor Vlaanderen niet
goed was, dat België moest behouden blijven, dat we moesten blijven samenwerken
met de Franstaligen. Ik schreef hier dat zij een historische vergissing maakten
(klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=655684).
Het resultaat van de verkiezingen heeft mij
gelijk gegeven. Ik hoop dat al degenen die voor het behoud van de status quo
gepleit hebben (en dus voor hun eigenbelang en hun goedbetaalde baantjes) nu
eindelijk zullen inzien dat zij zich vergist hebben. Maar ik vrees dat zij hardnekkig
zullen blijven geloven in hun eigen gelijk.
De Vlaamse christen-democratie beleeft
barre tijden. Het heeft me altijd verbaasd dat de katholieke Vlamingen wel massaal
de kerk de rug hebben toegekeerd, maar de katholieke zuil zijn trouw gebleven:
het katholiek onderwijs, katholieke ziekenhuizen, katholieke vakbond,
katholieke mutualiteit, katholieke bank en spaarkas, katholieke vrijetijdsverenigingen,
katholieke reisbureaus en vooral: de katholieke partij.
Gisteren is aan die laatste verankering
eindelijk een einde gekomen. De CD&V heeft nog nooit zo weinig stemmen
gehaald. De partij wankelt, de verzuiling werkt niet meer, de innige en
zekerheid biedende band tussen zuil en partij is niet meer.
De traditionele partijen geven hun
nederlaag toe, maar stilletjes verwijten zij de kiezer dat hij zich vergist
heeft: wij hadden voor hen moeten stemmen. Het is echter hun vergissing, niet
de onze. Zij hebben jaren de tijd en de gelegenheid gehad om het Belgisch
probleem op te lossen en zij hebben nagelaten om dat te doen. Vlaanderen is al
voor een groot stuk onafhankelijk binnen België, maar zij weigeren het werk af
te maken. Zij blijven ideologisch denken: links, rechts, centrum in plaats van
Vlaams. Zij zien blijkbaar niet in dat je met de Franstaligen NIET moet blijven
praten en onderhandelen en compromissen sluiten om een zogenaamd gezamenlijk
standpunt te bereiken dat voor het hele land geldt.
Het moet radicaal anders: wij moeten aan de
Franstaligen gewoon zeggen wat wij willen. Als zij dat ook willen, dan kunnen
wij dat samen doen, voor heel België. Willen zij iets anders, dan doen zij dat
maar, maar enkel voor de Franstaligen. Wij zullen dan in Vlaanderen doen wat
wij willen.
Een voorbeeld: het asielbeleid en de
immigratie. In Vlaanderen is er een overgrote meerderheid van de bevolking die de
instroom van vreemdelingen aan banden wil leggen, die voorwaarden wil stellen
voor immigratie, die een onderscheid wil maken tussen echte asielzoekers en
economische vluchtelingen en gelukzoekers en rondzwervende misdadigers en mentaal
of sociaal gehandicapten. De Franstaligen denken daar anders over, waarom, ik
weet het niet en het interesseert me ook niet. Zij mogen hun eigen politiek
bepalen, wij de onze.
Een ander duidelijk voorbeeld: de
Franstaligen menen dat je de misdaad niet moet beteugelen met gevangenis- en
andere straffen, zeker niet voor jongeren. Zij menen dat je met heropvoeding en
intensieve (en dure) begeleiding betere resultaten kan bereiken. Wij Vlamingen
menen dat daarvoor geen enkel bewijs is, wetenschappelijk of in de praktijk, wel
integendeel. Wij wensen strengere wetten en een hardere aanpak, ook als dat
betekent dat we meer mensen in de gevangenis moeten stoppen om ons tegen hen te
beschermen. Wij willen dus justitie hervormen: geen middeleeuws standengerecht,
maar een efficiënt apparaat dat uitsluitend gericht is op de bescherming van de
maatschappij. Wie een misdaad begaat, moet daarvoor boeten.
Die tegenstelling zorgt ervoor dat niets
verandert, dat niets werkt. De misdadigers profiteren van de situatie, de
politie is gefrustreerd, justitie slaapt en draait vierkant. Het is beter dat
de Franstaligen het op hun manier proberen en wij op de onze.
Dat zijn de onderhandelingen die moeten
gebeuren: kijken wat we eventueel samen kunnen doen.
Wat zou dat kunnen zijn? Het leger, zegt
men dan gewoonlijk. Maar zijn wij het daarover eens? Willen wij hetzelfde met
het leger aan beide zijden van de taalgrens? Het zou me verbazen
De moeilijkheid is velerlei. Wij spreken
niet alleen een andere taal, wij hebben niet alleen een grote culturele en
sociale en zelfs economische autonomie, wij hebben ook andere politieke,
sociale en economische ideeën. Dat heeft zich gisteren nogmaals uitzonderlijk geuit
in de verkiezingsuitslag. Aan Vlaamse kant zijn er amper nog 15% linkse kiezers,
85% is centrum-rechts, rechts en extreem-rechts. Aan Waalse zijde is het net
omgekeerd. Hoe wil je dan dat wij een federale regering maken?
Wellicht wordt het een Belgische oplossing,
zoals we die meegemaakt hebben vóór het Egmont-akkoord. Dat ging zo: binnen een
formeel unitaire instelling maakt men twee afdelingen die in de praktijk
volledig onafhankelijk werken, met een eigen leiding en eigen budget, maar met
een vage superstructuur en een unitair hoofd, dat eigenlijk niets te zeggen
heeft.
Zo heeft men de Leuvense universiteit op
termijn gesplitst. Het begon met de zogenaamde Vlaamse Leergangen, enkele colleges
in het Nederlands voor de Vlamingen. In de woelige jaren 60 en 70 heeft dat
geleid tot twee vrijwel onafhankelijke universiteiten, elk met een pro-rector,
met daarboven een klerikale Rector Magnificus. Die unitaire superstructuur
heeft nog vele jaren bestaan als een fantoominstelling, zoals fantoompijn: je
hebt pijn in een lidmaat dat er niet meer is. Zo was er een heuse Raad van
Beheer van een unitaire universiteit die er al lang niet meer was.
Iets dergelijks kan men doen met de sociale
zekerheid, bijvoorbeeld de RVA, de Rijksdienst voor Arbeidsbemiddeling, die de
werklozen schorst als ze niet aan de voorwaarden voldoen om een uitkering te
krijgen. Vlaanderen wil ook daar een hardere lijn volgen. Welnu, laten we de
sociale zekerheid en de RVA niet splitsen, maar wel de facto opdelen in twee
autonome afdelingen, die elk een eigen beleid voeren met hun deel van de
(rechtvaardig, dat wil zeggen volgens objectieve criteria) verdeelde middelen.
Ik vermoed echter dat de N-VA iets anders
op het oog heeft met de sociale zekerheid. Zij willen echt zelfstandig werken.
Als dan blijkt dat de Franstaligen niet toekomen met hun inkomsten, dat zij dus
in het rood gaan, dan kan Vlaanderen desgevallend bijspringen, of omgekeerd (!).
Dat zal dan evenwel gebeuren in overleg: de Franstaligen zullen moeten kunnen
aantonen dat hun deficit niet te wijten is aan wanbeleid of buitensporige
uitgaven, maar structurele demografische oorzaken heeft. Wellicht zal men van
Vlaamse kant dan zekere compensaties en wederkerigheid eisen, met een
transparante boekhouding.
De komende dagen en weken zullen beslissend
zijn voor de toekomst van België. De N-VA heeft de sleutel in handen, voor het
eerst kan men niet federaal regeren zonder hen. Als Bart De Wever dus meent dat
men niet eerlijk onderhandelt zoals hierboven beschreven, kan en zal hij beslissen,
ja, beslissen, zonder verder overleg en zonder compensaties, om het aan Vlaamse
kant autonoom te doen zoals de Vlamingen willen, binnen een unitair maar steeds
meer verdampt fantoom-België. Als men dat aan Franstalige kant niet wil, dan
voorspel ik binnen het jaar een onafhankelijkheidsverklaring van Vlaanderen in
het Vlaams Parlement, met een uit volle borst gezongen Vlaamse Leeuw en al.
Let op mijn woorden
Categorie:samenleving Tags:politiek, maatschappij
09-06-2010
België, staat van ontbinding, Peter De Graeve
Als je op pensioen bent, heb je niet alleen
al de tijd van de wereld om na te denken over het verleden, je wordt er als het
ware ook toe genoopt. Je denkt terug aan de gebeurtenissen van vroeger, je
kijkt terug op je leven, je probeert te begrijpen, letterlijk de dingen op een
rijtje te zetten, een verantwoording geven van je actieve leven. Je wil de
zin, de betekenis achterhalen van wat voorbij is. Tijdens je leven is er immers
veel gebeurd dat je op dat moment zelf niet kon duiden. Je weet niet waarom de
dingen gebeurd zijn zoals ze zijn gebeurd, je weet niet waarom mensen je zus of
zo behandeld hebben.
Ik was, daarover zijn alle bronnen het
eens, geen gemakkelijke jongen. Ik was nooit spontaan sympathiek bij
klasgenootjes, neefjes en nichtjes; bij ouderen en volwassenen, mijn opvoeders en
leraars wekte ik ronduit vijandige gevoelens op. Als kind voel je dat wel aan,
natuurlijk, maar begrijpen doe je het niet. Je ziet jezelf niet bezig en kan
dan de reacties van je omgeving niet plaatsen. Je reageert met dezelfde
vijandigheid die je ondervindt, met een opstandigheid en arrogantie die je
reputatie van moeilijk kind nog versterken. Je sluit je op in jezelf en sluit
je af van de anderen. Ik was een einzelgänger
Dat heeft een trend gezet, die mijn hele
verdere leven mede heeft bepaald. Veel zorgen heb ik me daarover meestal niet
gemaakt, ik glorieerde veeleer in mijn uitzonderingsstatuut, ik voelde me boven
de massa verheven. Odi profanum vulgus et
arceo, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=401.
Nu mijn jeugd als een steeds ijlere herinnering
achter mij ligt en het gewoel van mijn carrière en het groeiend gezinsleven
hebben plaats gemaakt voor echt vrije tijd en berusting, denk ik inderdaad
vaak: waarom toch? Waarom ben ik zoals ik ben, waarom zien de anderen me zo?
Was het mijn vroegrijpheid, ook seksueel;
mijn rijzige gestalte en fysieke kracht; mijn scherp verstand en belezenheid,
mijn taalgevoeligheid? Dat alles in de grootst mogelijke bescheidenheid,
natuurlijk
Dat zal wel meegespeeld hebben. Maar als ik
een constante zoek in de vele wrijvingen en conflicten die ik in mijn leven heb
meegemaakt, dan denk ik dat het mijn intellectuele eerlijkheid is geweest die
me het meest parten heeft gespeeld en mijn sterk rechtvaardigheidsgevoel.
Ik beoordeelde de dingen onbevangen,
onderwierp ze aan mijn spontane kritiek en gaf dan ongezouten mijn mening te
kennen, zonder veel rekening te houden met gevestigde posities, tradities,
afspraken en koehandel.
Dat heeft me van heel jongs af aan
voortdurend in botsing gebracht met gezag en voogdij. Voor een kind is dat zijn
hele omgeving, zeker in de twintig eerste naoorlogse jaren. Pas rond 1965 kwam
daarin een radicale breuk, toen jongeren overal ter wereld op velerlei wijze in
opstand kwamen tegen de wereld van hun ouders. Alle gezag moest het ontgelden:
wij zouden zelf wel beslissen hoe we wilden leven, want wat onze ouders ervan
gemaakt hadden, dat trok ons niet aan. Het was vooral hun algemene
onderdanigheid aan het werelds en religieus gezag die ons tegen de borst
stuitten, een gezag dat op niets anders gebaseerd was dan traditie, dat niet
gesteund was op redelijke, maar enkel op gezagsargumenten. Waarom? Daarom!
Omdat ik het zeg! Omdat het nu eenmaal zo is! Omdat het altijd zo geweest is!
De enige functie van gezag, zo zagen wij al
gauw in, is het gezag in stand houden. Men deed niets met de autoriteit die men
had, of toch niet veel goeds. Men oefende het gezag uit en dat was dat. Onze
ouders, opvoeders, de kerk, de jeugdbeweging, de politiek, het leger, de
zakenwereld: alles was gegrondvest op blind gezag en even blinde
onderworpenheid. Mijn generatie, of toch een deel daarvan, een veeleer beperkt
deel zelfs, moet ik toegeven, nam daarmee geen vrede. Wij zagen dagelijks het
falen van het gezag en de tekortkomingen van de pompeuze gezagsdragers. Wij
doorzagen de intellectuele en morele leegte van elke autoriteit. Het gevolg was
dat wij het systeem verwierpen en de gezagsdragers minachten: wij voelden ons
boven hen verheven. Wij zouden de wereld veranderen. En dat hebben we gedaan.
Wij hebben, met vallen en opstaan, onze
wereld meer democratisch gemaakt. Kinderen zijn geen onmondige onderworpenen
meer, ouders en leraars geen potentaten. Lijfstraffen zijn uit den boze en jongeren
zijn nu oneindig veel vrijer dan toen. De individuele vrijheid van de mens is
enorm toegenomen, kadaverdiscipline wordt niet meer getolereerd. Iedereen vult
zijn leven in zoals het hem uitkomt. Wat we doen en laten is geïnspireerd door
persoonlijke keuzes. Niemand moet ons komen vertellen wat goed en slecht is,
dat maken we zelf wel uit. Autoriteit is niet meer van deze tijd. Zelfs van de
hoogste gezagsdragers zeggen we zonder aarzelen: zijn kak stinkt net zoals de
mijne.
Geen wonder dat instellingen die enkel op
gezag gebouwd zijn het hard te verduren hebben gehad. Het leger, waar jongens
gedrild werden tot ze man werden, hebben we afgeschaft. De kerk, de wrekende
arm Gods, heeft afgedaan. De elitaire politieke klasse, de adel, de bourgeoisie:
weg ermee.
Dergelijke gedachten speelden door mijn
hoofd bij het lezen van Peter De Graeve, Staat van ontbinding. Essay over de
ontsporing van de democratie in België, 152 blz., ASP, 2008, 17,50.
Dit is een essay in de ware betekenis van
het woord. Van Dale geeft deze definitie: niet
te korte, voor een ruim publiek bestemde, subjectief gekleurde verhandeling
over een wetenschappelijk, cultureel of filosofisch onderwerp, gekenmerkt door
goede, persoonlijke stijl. Zelden is een definitie zo raak geweest op alle
punten. De auteur is professor filosofie aan de Universiteit Antwerpen en
politiek publicist.
In dit essay bekijkt hij de geschiedenis
van België, van het ontstaan in 1830 tot op het onzalige huidige moment van het
nakende einde van de unitaire staat. De rode draad die hij blootlegt is die van
het democratiseringsproces van onze maatschappij.
De revolutie van 1830 in België was echter,
in scherpe tegenstelling met de Franse Revolutie van 1789, geen doorbraak van
het democratisch gedachtegoed. Het waren behoudsgezinde krachten die toen het
ancien regime in stand hielden en de macht verankerden in de nieuwe Belgische monarchie,
de adel, de bourgeoisie en de kerk, die allen, zonder uitzondering uitsluitend Franstalig
waren en het Nederlands verafschuwden. Ook de Vlaamse Beweging was lange tijd
gevangen in dat feodale denken, ook zij verwachtten het heil van bovenaf.
De auteur ziet in de ontvoogdingsstrijd van
de Vlamingen tegenover de Franstaligen dus niet zozeer een romantisch
nationalisme, als wel een bewustwording van de democratische rechten van de
Vlaamse bevolking, die zich verzette tegen het gezag van een autoritaire
Franstalige opperlaag. Wat men wou was niet een Vlaamse autonomie naar het liberale,
ancien regime Belgisch model, maar een volksdemocratie.
In die zin is 1948 een kantelmoment, toen
alle Belgen inderdaad gelijk voor de wet werden door de invoering van het
enkelvoudig algemeen stemrecht voor mannen en vrouwen. Het was het begin van
een evolutie die zich onverminderd zou doorzetten tot op vandaag. Want wanneer
wij ons vandaag willen afscheiden van België, dan is dat vooral omdat wij
afstand willen nemen van een ondemocratische voogdij over ons volk en ons land
door een Franstalige volksvreemde politieke elite. Wij wensen niet bestuurd te
worden door Franstaligen, wij wensen niet bestuurd te worden vanuit Brussel.
In die zin is het een onvergeeflijke
dwaasheid geweest om van Brussel onze hoofdstad te maken en ons Vlaams
parlement daar onder te brengen, in een stad die van ons en onze taal niet wil
weten, die alleen uit is op ons geld. Brussel zal nooit onze hoofdstad zijn!
En zo komen de twee vluchtlijnen van mijn
verhaal bijeen.
In 1946 ben ik geboren in een wereld die
nog heel dicht lag bij het ancien regime, maar die de kiemen in zich droeg van
de democratische revolutie die zich in Vlaanderen zou afspelen in de volgende
twintig jaar. Als kind heb ik me steeds verzet tegen alle onterecht en
ongefundeerd gezag, thuis en op school en in de kerk. Toen ik de eerste keer
aan de verkiezingen mocht deelnemen, heb ik mee de spectaculaire opgang van de
Volksunie bewerkt, die de politieke macht aan het volk en aan Vlaanderen wou
geven. Aan de universiteit in Leuven heb ik als schacht mee betoogd en geschreeuwd
tegen de heerschappij van de bisschoppen over de unitaire universiteit en
vervolgens tegen de aanwezigheid van de Waalse universiteit op Vlaams
grondgebied en de verfransing van Leuven en omstreken. Ik heb, eerst als
student en later als universiteitsambtenaar, meegewerkt aan de democratisering
van de onderwijsstructuren, aan het medebestuur door de studenten en het
administratief personeel.
Vandaag beleven we ontegensprekelijk belangrijke
momenten in die geschiedenis van de Vlaamse democratische bewustwording. Die
krijgt nu haar definitieve vorm in een grote nieuwe stap naar de autonomie, de
zelfstandigheid, ja de onafhankelijkheid. Mijn engagement en mijn temperament
getrouw, zal ik in mijn laatste levensjaren blijven ijveren voor de idealen van
mijn jeugd: individuele vrijheid binnen een Vlaams democratisch en solidair
bestel, waarin niemand, wat ook zijn geslacht, geaardheid, afkomst, overtuiging
of huidskleur weze, het hoofd moet buigen voor zijn medemens of de knieval moet
doen voor wie zich boven anderen verheft.
Wie zich ernstig en aangenaam wil bezinnen
over de toekomst van Vlaanderen, wie zich terdege wil voorbereiden op de
ongemeen belangrijke verkiezingen van zondag, doet er goed aan te rade te gaan
bij Peter De Graeve en zijn essay Staat
van ontbinding. Dan mag je al het geleuter en de slogans in de media
vrolijk vergeten.
Categorie:samenleving Tags:politiek, maatschappij
08-06-2010
Een onafhankelijk en democratisch Vlaanderen
Verhitte gemoederen dat mag je wel zeggen.
Verkiezingskoorts is een ander cliché. Aan clichés overigens geen gebrek in
deze opgewonden dagen in de aanloop naar de verkiezingen. Peilingen zijn
peilingen, menen de ondervraagde politici. Dank u, maar dat wisten we al. De echte
stemming gebeurt op 13 juni dat staat op onze kiesbrief, dank u nogmaals. Het
woord is aan de kiezer Niet echt: we mogen ten hoogste een bolletje rood
maken, of een vlekje aanstippen op een scherm en verder onze mond houden. De
kiezer heeft altijd gelijk Dat is juist, maar dat horen we enkel in de week
voor de verkiezingen, samen met allerlei argumenten om ons op andere gedachten
te brengen; vreemd, als we toch gelijk hebben
En dan zijn er de debatten, of beter: de
verkiezingsshows, uren lang. Wellicht verstandige mensen debiteren fortissimo
en onverdroten de meest onnozele dooddoeners, niet netjes op hun beurt maar
tegelijkertijd, tegen de moderator op, die ze tevergeefs luidkeels tracht
uiteen te houden. Wat al onzin. Net zoals het verkiezingsdrukwerk. Je vindt er
allerlei informatie in, maar niets inhoudelijks over de programmapunten. Veel
en grote veelkleurige fotos, sommige duidelijk stevig bijgewerkt of zo fel
gedateerd dat je de politici niet eens herkent.
Op basis van al dat moeten wij ons gedacht
opmaken. Tja
Als het over zakelijke aangelegenheden
gaat, zoals hoeveel we verdienen, hoeveel belastingen we betalen, hoeveel voor
onze gezondheidszorg, ons pensioen, hospitalisatie; hoeveel we trekken van de
mutualiteit, als we werkloos zijn, als we op pensioen gaan; hoelang we moeten
werken per week, per jaar, hoeveel jaar; de prijs van voedsel, water, gas,
elektriciteit, stookolie; de index; het onderwijs, justitie, het milieu, enfin,
alles ongeveer, dan lopen de programmas niet ver uiteen, hoe kan het ook
anders? Het zijn hoogstens accentverschillen, zelfs tussen de meest linkse en
meest rechtse partijen, want elke partij zoekt de grote massa van kiezers op
die zich in het centrum bevinden.
Waarop baseren we ons dan om een keuze te
maken? Mijn oudste zoon zei gisteren: op de partij die jouw standpunt verdedigt
over een onderwerp dat je op dit eigenste ogenblik persoonlijk belangrijk
vindt. Ben je ambtenaar, dan stem je niet voor een partij die het aantal
ambtenaren fors wil doen dalen en hun wedde bevriezen. Ben je gepensioneerd of
bijna, dan wil je meer pensioen en de zekerheid dat het zal uitbetaald worden,
je hebt er immers je leven lang voor gewerkt en betaald (dat denk je, maar je
hebt betaald voor die van je ouders; het zijn je kinderen die jouw pensioen
zullen betalen). Ben je jong, dan wil je een job en die ook houden. Heb je
kinderen, dan wil je opvang en kindergeld; ben je ziek of gehandicapt, dan wil
je behoorlijke en betaalbare zorg; ben je een crimineel
We denken dus allemaal aan onszelf. De
partijen weten dat maar al te goed en maken een programma op, samen met marketing
specialisten, om daarop in te spelen. Maar gaan verkiezingen daarover?
Nog een cliché: verkiezingen zijn het feest
of de hoogdag van de democratie. Laten we daar even bij stilstaan.
In landen waar geen verkiezingen zijn, of
waar ze niet eerlijk verlopen, is er geen democratie, zeggen we. Hoe zou dat
komen? Wij lijken te geloven dat de machthebbers die we verkiezen beter zijn
dan degenen die de macht zomaar grijpen. Democratie is ontstaan als reactie
tegen allerlei vormen van dictatuur, waarbij de ene mens de andere met geweld
aan zich onderwierp. Denk aan oosterse potentaten, aan keizers en koningen in
het ancien régime, maar ook aan
Stalin, Hitler, de Chileense junta. Denk vooral aan het feodaal stelsel,
waarbij de erfelijke adel en de kerk de macht en het bezit monopoliseerden in
een zeer kleine groep, ten nadele van de overgrote meerderheid, die geen
rechten had. De democratie is gegroeid uit het verzet tegen die toestand.
Dat begon al in Griekenland, 2.500 jaar
geleden, op beperkte schaal, met de verkiezing van vertegenwoordigers van het
volk in wetgevende en controlerende vergaderingen, met de aanstelling van
onafhankelijke rechters. Hier bij ons is het vooral met de Verlichting dat er
enigszins schot in de zaak kwam. De Franse Revolutie was een pijnlijk maar
uiteindelijk heilzaam experiment. Op het algemeen enkelvoudig kiesrecht hebben
we in België moeten wachten tot in 1948!
Wij beweren dat België nu een democratisch
land is, een voorbeeld voor de wereld. Wij hebben immers eerlijke verkiezingen,
er is de scheiding der machten, de koning heeft weinig meer dan een
protocollaire rol, de adel is onbeduidend, de kerk bijna uitgeteld; alle Belgen
zijn gelijk voor de wet. Iedereen heeft gelijke kansen. De rijkdom is (nogal) evenredig
verdeeld.
We hebben dus een democratie, we moeten er
niet meer voor strijden, we hebben ons doel bereikt. Ons land heeft
democratische instellingen en die werken naar behoren, of toch bijna.
Die instellingen zijn voor het
allergrootste gedeelte bevolkt met mensen die niet democratisch verkozen zijn.
Enkel de kamer, de senaat, de provincieraden en de gemeenteraden worden
verkozen. Laten we over de senaat zwijgen: iedereen is het erover eens dat die
het best zo snel mogelijk afgeschaft wordt. Idem voor de provincieraden: niet
die raden hebben het voor het zeggen, maar de gedeputeerden en die zijn niet
verkozen. De gemeenteraden hebben een belangrijke, maar plaatselijk beperkte
rol. Meestal zijn het dezelfde personen die jarenlang de plak zwaaien,
populaire figuren die iets doen voor de mensen en voor hun gemeente.
Blijft over: de kamer. Het zijn echter de
politieke partijen die bepalen wie er op de lijst komt en ook hoe hoog of hoe
laag op die lijst. De directe invloed van de stem van de individuele kiezer op
de uitslag is gering. Eenmaal de volksvertegenwoordigers verkozen zijn, zijn het
gedweeë stemautomaten: de partijtop beslist hoe er gestemd wordt, meerderheid
tegen minderheid, massaal, zonder vrijbuiters.
Al de andere instellingen, justitie, de
departementen, de ministeries, de kabinetten, al de talloze raden en
commissies: geen verkiezingen. Men wordt aangesteld. Idem voor de sociale
organisaties, vakbonden, mutualiteiten; idem voor culturele organisaties en
instellingen
In de zakenwereld zou niemand ervan dromen
om met verkiezingen te werken. Als je een zaak opricht, ben je baas, niemand
die daar bedenkingen bij heeft, jij beslist, binnen de perken van de wetgeving,
of toch ongeveer. Mensen worden aangeworven omdat men denkt dat ze goed zijn,
de beste voor een job. Geen verkiezingen, ben je mal?
Zo zie je het relatieve belang van
verkiezingen. Waar er verkiezingen zijn, hebben ze niet altijd veel belang.
Voor belangrijke zaken en taken houden we helemaal geen verkiezingen, vinden we
verkiezingen zelfs uit den boze: de koning, de eerste minister, de andere
ministers, hun medewerkers, de voorzitters van kamer en senaat, rechters en
magistraten, topambtenaren
Ben ik dan tegen verkiezingen? Sommige zou
ik inderdaad afschaffen, omdat ze overbodig zijn, zoals de provincieraden en de
senaat. Maar voor andere zou ik ze dan weer invoeren: een rechtstreeks verkozen
president, geen erfelijke koning; of anders een rechtstreeks verkozen eerste
minister. Ook de burgemeester mag voor mij best rechtstreeks verkozen worden.
En sommige verkiezingen moeten drastisch veranderen, zoals die voor de kamer:
geen kopstem meer, die de volgorde van de partij bevestigt; geen lijsttrekkers
en -duwers, maar een alfabetische lijst met kandidaten, evenveel mannen als
vrouwen; geen opvolgers; wie verkozen is, zetelt voor de hele ambtstermijn.
Verkiezingen zijn inderdaad de hoeksteen
van de democratie, maar de verkiezingen die wij houden, hebben nog maar weinig
met democratie te maken. Ze worden uitgehold door allerlei manipulaties, ook al
is de stemgang vrij. De kiezer heeft niet de indruk dat hij of zij bepaalt wie
er aan de macht is. De belangrijke zaken worden nog altijd achter de schermen
beslist. Denk aan Frank Vandenbroucke (klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=387260).
Een stemmenkanon, maar opzijgeschoven door het partijapparaat en zelfs door niet-gekozen
anonieme adviseurs buiten de partij.
Als je zondag gaat stemmen, maak er dan een
feest van de democratie van. Geef geen kopstem, maar stem op de kandidaten
zelf; je mag binnen de lijst van je keuze zoveel stemmen uitbrengen als je wil.
Als je de kandidaten niet persoonlijk kent, stem dan bijvoorbeeld eens op de
vrouwen, er zijn er veel te weinig in de politiek en dat merk je, helaas.
Maar het belangrijkste is, dat je een stem
uitbrengt voor de democratie zelf.
In dit land kunnen we enkel voor Vlaamse
kandidaten stemmen. Dat is vreemd, want we worden bestuurd door een federaal,
nationaal parlement, waarin ook de Franstaligen zetelen en dat ze op de de
beslissingen wegen, dat weten we maar al te goed: BHV, maar ook justitie,
asielbeleid, sociale zaken, financiën Dat is niet democratisch, de
Franstaligen zijn onze vertegenwoordigers niet en toch beslissen zij over ons,
maar wij kunnen niet over hen beslissen.
Wat kunnen we eraan doen? Door te stemmen
voor partijen die een einde willen maken aan die ondemocratische toestand.
België is een fundamenteel ondemocratisch land in zijn unitaire staatsstructuur.
De monarchie, de kerk, het grootkapitaal, de francofonie en de nationale
politieke instellingen nemen de macht weg van de burgers zelf. Vlaanderen heeft
recht op een eigen democratisch bestuur, zonder inmenging van de Franstaligen
en van de unitaristen. De enige democratische stem die je kan uitbrengen is er
dus een voor een onafhankelijk en democratisch Vlaanderen. Dat is de essentie.
Veel keuze heb je dan niet, denk ik
persoonlijk. Het VB is door en door ondemocratisch en racistisch. De
traditionele partijen willen enkel het bestaande ondemocratische Belgische bestuursapparaat
in stand houden. Enkel N-VA gaat openlijk voor Vlaamse onafhankelijkheid binnen
Europa, op termijn, maar liefst zo vlug mogelijk en in het partijprogramma zijn
geen storende antidemocratische standpunten te zien.
Wij hebben bewezen, in het Vlaams Parlement
en in de Vlaamse administratie, dat wij Vlaanderen zelf degelijk kunnen
besturen op een open en democratische manier. Laat dus voor een keer je traditionele
ideologische voorkeur en je klein materieel eigenbelang achterwege en maak er zondag
een hoogdag van voor de Vlaamse democratie. Geef Vlaanderen de kans en de
politieke macht om voorgoed een einde te maken aan de historische onderwerping
en de vernedering van ons land en ons volk.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
26-05-2010
Vlaanderen vrij!
E
enhistorische
vergissing: het is vermetel om dat te voorspellen. Maar het ziet ernaar uit dat de
traditionele politieke partijen en hun zuilverwanten in Vlaanderen bezig zijn
met de grootste vergissing in hun geschiedenis.
Deze verkiezingen gaan over de toekomst van
België. De aanleiding zowel als de oorzaak is een conflict tussen de
gemeenschappen en gewesten van dit land, de Vlamingen en de Franstaligen. De
regering, die uiterst moeizaam tot stand kwam en nooit op dreef, is
uiteindelijk geïmplodeerd, verlamd door haar onmogelijkheid tot regeren, door
de communautaire onwil en de onoverkomelijk tegengestelde belangen tussen de
taalgroepen.
Het is niet dat we geen andere problemen
hebben om over te praten. Maar over de economische en sociale problemen kunnen
we niet eens meer praten in dit land, want telkens botsen de vertegenwoordigers
van de delen van dit land op elkaar. Wij raken het niet meer eens, over niets.
Dat heeft weinig te maken met de taal zelf, maar alles met het feit dat dit
land niet meer bestaat als een sociaal-economische eenheid. Wallonië en Brussel
zijn zo verschillend van Vlaanderen, dat de oplossingen voor de ene een reële
bedreiging zijn voor de belangen van de andere. Het is niet dat we niet willen
samenwerken of dat de tegenstellingen denkbeeldig zijn, nee: we moeten elk aan onze
eigen problemen kunnen werken, er zijn geen gezamenlijke oplossingen meer te
vinden.
Dat blijkt onder meer en overduidelijk uit
het feit dat ondanks de val van de federale, nationale regering, de Vlaamse regering
rustig verder werkt: al de aspecten waarvoor Vlaanderen zelf bevoegd is, en dat
zijn er niet weinig, handelen we verder af, alsof er geen vuiltje aan de lucht
is. Het is dus perfect mogelijk om onze eigen zaken te behartigen zonder
federale inmenging en zonder overleg met de Franstaligen in dit land. Wij
willen dat uitbreiden, het liefst tot alles, het liefst onmiddellijk, het
liefst binnen Europa.
Wij hebben geen behoefte meer aan een
nationale regering. We zijn dus ook niet bereid om met de Franstaligen te
onderhandelen over een gezamenlijk nationaal regeringsprogramma. Het enige wat
we met hen nog willen bespreken is de boedelscheiding, in een gesprek van
gemeenschap tot gemeenschap. De staatshervorming mag en kan niet gerealiseerd
worden in het Belgisch parlement, maar door de parlementen van Vlaanderen en
van de Franse Gemeenschap. Wij zijn geen vragende partij meer, wij zijn een
eisende partij. Wij willen ons lot in eigen hand nemen, eindelijk! We zijn niet
op zoek naar compromissen, halfslachtige oplossingen, uitstel en afstel: wij
willen zelfbestuur, nu. Wij hebben lang genoeg gewacht, wij weten wat we willen
en ook wat we zeker niet meer willen: België.
De traditionele partijen zeggen
voortdurend: er is geen andere oplossing dan praten met de Franstaligen. En
inderdaad: zij hebben zich laten vastzetten, in al hun gesprekken, in een
Belgisch carcan met duizend grendels die van de minderheden valse meerderheden
maken. Het is duidelijk dat er met de Franstaligen niet te praten valt, dat zij
het spel steeds vals spelen, of het nu over BHV gaat, over de faciliteiten of
over om het even wat. Er is wel degelijk een andere weg: niet meer praten in
het parlement, waar alle geblokkeerd is, maar daarbuiten, van gemeenschap tot
gemeenschap. Wij achten ons niet meer gebonden door de Belgische wetten, die
nog nooit iets anders beoogd hebben dan Vlaanderen knechten en benadelen. Ja,
wij willen gebruik maken van onze meerderheid. Meer nog: wij willen een
absolute meerheid zijn in ons eigen land. Iemand enig bezwaar?
Het Vlaams Belang wil dit al lang en zegt
het nu ook weer overduidelijk: Vlaamse onafhankelijkheid. Lijst Dedecker idem.
De NV-A blijft dit ook als haar einddoel stellen. Samen vertegenwoordigen zij
een ruime meerderheid van de Vlamingen, straks ook van de Vlaamse kiezers.
De positie van de traditionele verzuilde
partijen daarentegen is zoals ze altijd is geweest: verdeeld en verward. Zij
beseffen eigenlijk ook wel dat het zo niet verder kan met België, dat een
grote staatshervorming nodig is, maar zij doen dat niet van harte. Zij zijn
geen Vlamingen in hart en ziel, ze zijn nog altijd halfbakken synthetische Belgen.
Zij willen verder werken in een Belgische staat, met een Belgische regering die
boven de deelstaten staat en die aan die deelstaten enkel wat bijkomende
bevoegdheden wil geven, maar zeker niet de belangrijkste: sociale zaken,
economische zaken, financiën, buitenlandse zaken, justitie, het leger. Zij
willen enkel de zogenaamde culturele autonomie wat uitbreiden. De structuur van
België, daaraan wille ze niets veranderen en ook niet aan het symbool ervan:
het koningshuis.
De traditionele partijen en hun vrienden van
de katholieke, socialistische en liberale zuilen richten nu al hun pijlen op de
Vlaamse partijen en vooral op de NV-A, een democratische, niet populistische en
niet racistische centrum-rechtse partij en dus hun meest bedreigende concurrent.
In geheime peilingen (ik heb er zo al twee ingevuld in de voorbije dagen)
lijkt de NV-A af te stevenen op een spectaculaire overwinning: zij zouden de
grootste partij van Vlaanderen worden en misschien ook van België!
De traditionele partijen, de vakbonden, de
mutualiteiten: ze hebben het nog altijd niet begrepen, zij beseffen nog altijd
niet dat de gemiddelde Vlaming hun spelletjes beu is. Ik zeg wel de gemiddelde
Vlaming, niet enkele extremisten, niet de romantische Vlamingen van de
IJzerbedevaart en het Vlaams-Nationaal zangfeest, niet de laatste overblijvende
zwarten uit de laatste oorlog of hun kinderen, niet de racisten en
extreemrechtse rakkers, nee: de man in de straat, Jan met de pet, de doorsnee
Vlaming, jij en ik, lieve lezers: wij willen een zelfstandig Vlaanderen, hoe
dan ook.
De katholieken hebben dat nog niet door. Ze
zouden nochtans moeten: hun eigen stemmenkanon, de man met 800.000
voorkeurstemmen, heeft geprobeerd om met overleg tot een staatshervorming te
komen. Vijf minuten politieke moed was blijkbaar niet voldoende. Hij heeft
gefaald, niet éénmaal, maar tot vijf maal toe, drie jaar lang. Hij heeft zelf
publiekelijk verklaard dat het Belgisch overlegmodel de grenzen van zijn
mogelijkheden heeft bereikt. En toch gaan de katholieken weer met een nationaal
programma naar de kiezer: zij willen misschien wel een ander België, maar nog
steeds België. Ze krijgen het niet over hun lippen dat Vlaanderen zelfstandig,
autonoom, onafhankelijk moet zijn. Zij willen het eindeloos praten inderdaad
nooit opgeven.
De socialisten en vooral hun syndicale
vrienden blijven ook op hun standpunt: zij zijn nooit oprechte Vlamingen
geweest, het zijn altijd al Belgicisten geweest, de laatste om hun partij en
vakbond te splitsen. Het zijn onbuigzame dogmatische ideologen die een aftandse
solidariteit blijven voorstaan van de werkers, over alle grenzen heen. Zij zingen
nog altijd met een slap vuistje de Internationale en dromen voort van een wereldwijd
arbeidersparadijs. Zij beseffen niet dat die communistische droom voorgoed
voorbij is, behalve in Noord-Korea en Cuba. De Vlaamse arbeiders van vandaag weten
wel beter: zij willen eerst af van de Belgische ziekte om dan in een
zelfstandig Vlaanderen hun rechten beter te kunnen verdedigen, hier en nu, en
binnen Europa. Zij hebben al lang door dat een prutsland als België niets
betekent in de internationale economie, dat het een overbodige tussenstap is.
Wat heeft België gedaan voor Opel Antwerpen? Wat hebben de Franstaligen in de
federale regering ervoor gedaan, denk je? Enkel de Vlaamse regering liet van
zich horen. De toekomst van het sociaal overleg en van onze sociale zekerheid ligt
in een Europese solidariteit, niet in een pietluttige Belgische.
De liberalen weigeren eveneens om de kaart
van de Vlaamse onafhankelijkheid met volle overtuiging te spelen: België moet
blijven bestaan, het moet zelfs versterkt worden, zodat het nationale, federale
niveau kan blijven werken. Zij zien nog altijd heil in nationale structuren,
hoewel ze nu toch al jaren meemaken dat we daar gewoon onze tijd verspelen en
dat de Vlaamse belangen deerlijk geschonden worden.
Ik heb het bij de vorige verkiezingen al
geschreven. Dit land hoeft voor mij niet te blijven bestaan, ik heb me nooit
ook maar één seconde Belg gevoeld, ik zie geen enkele reden om het onding in
stand te houden, emotioneel noch praktisch en er zijn duizenden redenen om er
onmiddellijk een einde aan te maken. Laten we eenzijdig de onafhankelijkheid
uitroepen en dan met de Franstaligen bespreken hoe we de scheiding regelen,
niet op lange termijn, nee, nu.
Wat dan met het leger, zal je zeggen? Wat
met de economie? De buitenlandse betrekkingen?
Waarom kunnen andere landen wel
onafhankelijk zijn en wij niet? Er zijn iets meer dan zes miljoen inwoners in
Vlaanderen. Dit zijn de landen van de Europese Unie die minder inwoners hebben:
Malta, Luxemburg, Cyprus, Estland, Slovenië, Letland, Litouwen, Ierland,
Finland, Slowakije, Denemarken. Klik hier voor een goed overzicht: http://nl.wikipedia.org/wiki/Lijst_van_lidstaten_van_de_Europese_Unie.
Als we naar het BNP kijken, het geheel van
alle inkomsten, dan staat België nu op de zevende plaats. Vlaanderen zou op dat
gebied zeker nog meer EU-landen die meer inwoners hebben dan wij, ver achter
zich laten mocht het onafhankelijk zijn.
Wat niet zinvol is om in Vlaamse handen te
houden, regelen we het best met Europa. We weten nu dat het binnen België echt
niet meer kan, tenzij we bereid zijn om elke dag genaaid te worden door de Franstaligen.
Wie dat niet inziet, begaat werkelijk een
historische vergissing. Het zijn de traditionele partijen die de Vlamingen
dwingen tot drastische oplossingen, die ze in de handen drijven van de
Vlaamse partijen en die zo hun eigen ondergang bewerken.
Vlaanderen wil zelfstandig zijn. Dat willen
we nu eindelijk definitief geregeld zien. We willen daarover niet overleggen of
onderhandelen, geen prijs betalen, geen compromis sluiten, niks daarvan. Wij voelen
en wensen geen enkele solidariteit meer met de Franstaligen binnen België. Solidair
willen we enkel nog zijn binnen Europa. De Franstalige Belgen betekenen voor
ons niet meer dan de Basken, de Griekse Cyprioten, de Slovenen of de Laplanders.
Het gaat al lang niet meer over BHV, dat is
slechts een detail. Wij willen over de hele staatsstructuur spreken en ten
gronde. Wij willen vrij zijn!
En dan zien we wel hoe het verder moet in
een onafhankelijk Vlaanderen. Dan zal het Vlaams Belang enkel nog een
racistisch programma hebben. Dan zal de NV-A beoordeeld worden op haar sociaal-economisch
programma, zoals de traditionele partijen. Dan kunnen we eindelijk praten over de
echte problemen van onze samenleving, in ons eigen land, binnen Europa en in de
geglobaliseerde wereld.
Wie zich nu niet achter die toekomstvisie
schaart, begaat werkelijk een historische vergissing en zal afgestraft worden
door de kiezer. Wie dat niet begrijpt, leest de tekenen aan de wand niet.