mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
12-08-2009
Vlaams nationalisme
Nationalisme: bij het vermelden van het woord gaan heel wat mensen steigeren, het heeft een negatieve bijklank, er is iets verkeerds mee. De Franstalige media van België vereenzelvigen het met de collaboratie met het Nazisme (dat ook een National-Socialismus was; merk overigens op dat de collaboratie verre van uitsluitend in Vlaanderen voorkwam ) en met alle latere Vlaamse verzuchtingen naar zelfbestuur, die louter gezien worden als pogingen om een einde te maken aan België, ten nadele van de Franssprekenden.
Toegegeven: nationalisme verwijst naar een houding waarin men aan het eigen land, het eigen volk een bepaalde voorkeur geeft. Maar voor zover ik weet interpreteert men dat nergens ter wereld als een negatieve instelling, nee, een gezond patriottisme, een nationale trots is een deugd veeleer dan een ondeugd. Politici roepen op om zich met fierheid een burger van het land te noemen, of dat nu de Verenigde Staten van Amerika is of Iran. Niemand die eraan denkt om aanstoot te nemen aan de nobele gevoelens van vaderlandsliefde. Vooral uit de romantiek hebben we die verknochtheid aan onze eigen aard overgehouden, aan de eigen streek, aan de gebruiken en gewoonten, aan onze literatuur, muziek en beeldende kunst, aan de grote figuren uit het verleden, aan de symbolen ook van de natie: de vlag, het volkslied, de instellingen, de vorst of president.
Het probleem met het Vlaams nationalisme is dat sommigen het wel eens willen verwarren, bewust of niet, met het historisch Vlaams-Nationalisme van tussen de wereldoorlogen en van tijdens de tweede, toen het zich inderdaad in een aantal gevallen gecompromitteerd heeft in de collaboratie met de bezetter, een bezetter die zich daarenboven schuldig maakte aan een onaanvaardbaar imperialisme en aan onder alle opzichten misdadige methodes die op geen enkele manier moreel goed te praten zijn.
Het probleem is ook dat het Vlaams nationalisme van vandaag door België en al wie België verdedigt, uit eigenbelang of om welke reden dan ook, geïnterpreteerd wordt als incivisme, onburgerlijk en onpatriottisch gedrag: in België is alleen Belgisch nationalisme verantwoord. Elk particularisme, elke verdediging van andere belangen dan de Belgische, is zo goed als misdadig.
En dat is nu juist het probleem: Vlaanderen en de Vlamingen hebben geen enkele reden, historisch, politiek, sociaal of economisch, om patriottische gevoelens te koesteren tegenover België. De Belgische staat, zijn vorstenhuis en zijn instellingen hebben Vlaanderen steeds behandeld als een wingewest en de Vlamingen als quantité négligeable, ongeletterde onbenullen, enkel goed genoeg om te werken en belasting te betalen. De Vlaming heeft daarop gereageerd door België als een vreemde bezetter te beschouwen en zijn instellingen als verwerpelijke instrumenten van zijn onderdrukking, zijn vorst als een volksvreemde landvoogd, zoals we er in de loop van de geschiedenis zoveel gehad hebben.
Met het romantische nationalisme is in principe niet zo heel veel verkeerd. Het is goed dat we ons bewust zijn van wat ons kenmerkt als een gemeenschap van mensen, gebonden aan een streek, verbonden door een gemeenschappelijke geschiedenis. Het gaat pas de verkeerde kant uit wanneer men het gaat voorstellen als zouden we daarmee beter zijn de andere gemeenschappen of volkeren. Hebben immers niet alle volkeren het recht, ja de burgerlijke plicht om het eigen land en volk een warm hart toe te dragen? Er is niet mis met fan te zijn van een voetbalploeg, maar men hoeft daarom de anderen nog niet uit te schelden of de hersenen in te slaan. Onze vrijheid stopt waar die van de andere begint. Het is juist dat in elk nationalisme, in de overdreven vorm van chauvinisme (naar de eponieme Nicolas Chauvin uit de Napoleontische tijd) wel degelijk het gevaar schuilt tot fanatisme en minachting voor de anderen. Maar dat is niet wat men vandaag aan het Vlaams streven naar onafhankelijkheid verwijt of zelfs kan verwijten. Wij willen alleen maar onafhankelijk zijn en daarmee willen we niemand benadelen. Wij eisen alleen maar onze rechten op, niets meer maar ook niets minder. En als anderen zich daardoor bedreigd voelen, dan kan dat alleen maar zijn omdat zij nu meer hebben dan waarop zij recht hebben
Als de Franssprekenden vrezen dat zij nadelen zullen ondervinden bij een eerlijke herverdeling van de lasten en de lusten tussen de gemeenschappen in België, dan moeten we daaruit besluiten dat zij sinds 1830 genoten hebben van een ongelijke verdeling en dat zij die onrechtvaardige toestand wensen te behouden, tegen alle beter weten in. Dat is geen Belgisch patriottisme, maar een verwerpelijk Franstalig incivisme. Met andere woorden: de Franstaligen verdedigen helemaal niet de Belgische staat, waarvan Vlaanderen het belangrijkste deel uitmaakt, maar de onrechtmatig verworven bevoordeelde positie van de Franstaligen binnen die staat. Zij maken zich dus schuldig aan wat zij de Vlamingen verwijten: particularisme, of het belang van een groep stellen boven dat van de gemeenschap, misplaatst nationalisme dus, en dat is een vorm van separatisme. Zo zie je maar.
Er zijn dus goede redenen voor het Vlaams nationalisme. Vooreerst vormen wij wel degelijk een eigen gemeenschap, dat is zo vastgelegd in de Belgische grondwet. Vervolgens is de huidige staatsstructuur manifest nadelig voor de Vlaamse gemeenschap, ook dat is objectief vastgesteld door de Belgische staatsinstellingen zoals de Raad van State en het Grondwettelijk Hof. En naast en boven alle andere redenen die men nog zou kunnen aanhalen is er deze: dit land is niet meer te besturen zoals het nu is, dat heeft zelfs de vorst verklaard in zijn recente toespraken tot het volk. Met de rabiate Franstaligen valt al lang niet meer te praten, laat staan samen te regeren. Zij zijn niet geïnteresseerd in het overleven van België, enkel in het wanhopig verdedigen van hun eigen bevoorrechte positie.
Hoewel ik dus een hevige tegenstander ben van elk bekrompen nationalisme, waar ook ter wereld en ik veruit de voorkeur geef aan grensoverschrijdende structuren en wetten voor heel veel aspecten van onze samenleving, toch noem ik mezelf evengoed met waardige trots een ware Vlaamse nationalist en zal ik, al is het maar door mijn stemgedrag en door het verheffen van mijn stem en in geschrifte, blijven ijveren voor een solidair maar onafhankelijk Vlaanderen in het Europa van de volkeren en in de globale samenleving die stilaan onvermijdelijk aan het worden is.
Categorie:samenleving Tags:politiek, maatschappij
06-08-2009
Roofdieren
THE RIGHT to bear arms: het recht om wapens te dragen. Het staat ingeschreven in de grondwet van de Verenigde Staten van Amerika, om precies te zijn in het beruchte Second Amendment: A well regulated militia, being necessary to the security of a free State, the right of the People to keep and bear arms, shall not be infringed. Vrij vertaald is dat: Aangezien een goed gereglementeerde militie noodzakelijk is voor de veiligheid van een vrije staat, mag het recht van het volk om wapens bij te houden en te dragen, niet worden geschonden.
We moeten die tekst in zijn historische context zien. Ik besprak hier onlangs, op de Amerikaanse nationale feestdag, de vierde juli, de tekst van de onafhankelijkheidverklaring. Daarin is al sprake van de vrijheid van een volk om zijn lot in eigen handen te nemen, zeker als de overheid zijn rechten niet vrijwaart. Wanneer de overheid als een dwingeland wordt aangevoeld, die geen rekening houdt met de verlangens en de rechten van de meerderheid van de bevolking, dan erkent elke menselijke wetgeving het recht tot kritiek, actie, weerstand, ja zelfs gewapende opstand, wanneer alle andere middelen uitgeput zijn en zeker wanneer ook de overheid gebruik maakt van wapens om de bevolking onrechtmatig te onderdrukken.
Het was tekenend voor de revolutionaire periode tussen 1750 en 1850, toen er een einde kwam aan de willekeur van het ancien régime en de burgers hun rechten gingen opeisen, dat men zich zorgen maakte over het bezit van en het dragen van wapens. De overheid zag erop toe dat zij daarvan het monopolie had: enkel het leger en in veel mindere mate de ordehandhavers mochten wapens hebben en die werden strikt bewaakt in de kazernes. Zo is de toestand ook nu nog, met uitzondering van jacht- en sportwapens. Dat betekent dat, wanneer de bevolking in opstand komt, zij die wapens moet veroveren of de bewakers ervan moet overtuigen om ze over te leveren. Dat ligt niet voor de hand, want de overheid zal vooral haar meest getrouwe dienaars aanstellen om de wapens te bewaken en hen daarvoor ruim vergoeden en met eerbewijzen overladen. Vandaar dat de Amerikaanse revolutionairen, met hun onafhankelijksstrijd tegen de Britten vers in het geheugen, stelden dat de burgers zelf moesten kunnen beschikken over wapens en het recht behielden om ze te gebruiken ter beveiliging van de staat. Wat moeten we ons daarbij voorstellen? Wellicht zoiets als de schuttersgilden vanaf de middeleeuwen of de vrijwillige brandweer: georganiseerde (well regulated) groepen van burgers die zich in hun vrije tijd oefenden met wapens die in de lokalen van de vereniging achter slot en grendel werden bewaard en die enkel in geval van nood werden opgeroepen. Het beruchte Second Amendment kan dus, volgens de meeste interpretaties, niet ingeroepen worden om het recht te verdedigen van elke burger om wapens te bezitten en er gebruik van te maken.
Maar er is altijd een grijze zone geweest en dat is vandaag ook nog zo: de wetten hebben steeds toegelaten dat burgers in beperkte mate wapens bezaten, voor hun eigen veiligheid, om zich te beschermen tegen grote roofdieren, bijvoorbeeld, in streken waar die voorkomen, maar ook tegen misdadigers. Het is dit laatste punt, namelijk het gebruik van wapens ter zelfverdediging, dat in een beschaafde maatschappij voor controverse zorgt.
Tot de essentie van een beschaafde maatschappij behoort dat zij in staat is om haar burgers te beschermen tegen alle vormen van geweld, zodat zij vreedzaam kunnen samenleven. Daartoe probeert men om het geweld zoveel mogelijk uit te schakelen en het te beperken tot het leger, ter bescherming tegen aanvallen uit het buitenland, maar sinds dat gevaar steeds minder reëel geworden is, vooral tot de ordehandhavers, ter bescherming tegen misdadigers en gekken. In principe moet de burger dus niet meer zelf beschikken over wapens en dat is voor de allermeeste burgers ook het geval, sinds vele eeuwen zelfs. In uitzonderlijke gevallen laat men nog toe dat iemand een wapen bezit voor zelfverdediging, maar de wetten die dat regelen worden steeds strenger. Wij hebben het onlangs meegemaakt dat alle vergunningen werden ingetrokken, dat alle wapens moesten ingeleverd worden en dat voor elk wapenbezit een nieuwe toestemming vereist werd, toestemming die aan strenge voorwaarden onderworpen was. Die nieuwe wapenwet was het gevolg van enkele ophefmakende incidenten, waarbij de daders al te gemakkelijk aan hun zware vuurwapens gekomen waren.
Het verzet in ons land tegen die nieuwe wet was vrijwel onbestaand. Als we dat vergelijken met de toestand in de Verenigde Staten, dan stellen we vast dat elk voorstel om de wapenwetten die zij ook wel hebben, maar die veel soepeler zijn dan wat ze hier bij ons ooit geweest zijn, dat elke poging dus om die wapenwetten te verstrengen zonder meer gedoemd is om afgewezen te worden, meestal zelfs nog voor het tot een stemming zou komen in het parlement. Presidentskandidaten en anderen die een politiek mandaat ambiëren en die dergelijke voorstellen in hun programma zouden opnemen, maken geen enkele kans op verkiezing.
Het is sinds vele jaren bewezen dat de wapens die men in huis heeft, waar ook ter wereld, in de eerste plaats gebruikt worden tegen huisgenoten, met opzet, passioneel of per ongeluk. Het is ook duidelijk dat wanneer mensen door het lint gaan zij gebruik maken van de (vuur-)wapens die zij in hun bezit hebben. Maar hoe spectaculair dergelijke wilde schietpartijen ook zijn, hoe verpletterend ook de statistieken over het gebruik van vuurwapens in eigen huiskring, hoe afschuwelijk ook het resultaat van het gebruik van wapens in jeugdbendes en de professionele criminaliteit, hoe veel politici, tot presidenten toe er het slachtoffer zijn van aanslagen, toch blijkt het in de V.S. onmogelijk om ook maar iets te doen aan het individueel recht om wapens te kopen, te bezitten en te gebruiken.
Dat moet ons toch doen nadenken over de Amerikaanse maatschappij. De tijd van het wilde westen is lang voorbij, maar de gewelddadigheid is gebleven. Ze beperkt zich ook niet tot het intern huiselijk en crimineel geweld. De Verenigde Staten zijn voortdurend verwikkeld in internationaal geweld, onder de vorm van open oorlogsvoering of op meer verdoken manieren, op vele plaatsen in de wereld. Zij beschikken over een onvoorstelbaar arsenaal aan wapens, over het machtigste leger ter wereld, over een technologisch hoogstaande en efficiënte wapenindustrie. Zij behouden zich het recht voor om met geweld tussen te komen in de wereldpolitiek en als zij daarvoor geen geldige redenen hebben, dan fabriceren ze die zonder enige scrupule, tot op het hoogste niveau. Zij geloven dat zij met wapengeweld de vrede kunnen bewaren of opleggen.
Zij zouden nochtans beter moeten weten. In eigen land kijken ze aan tegen torenhoge statistieken over geweld en criminaliteit. Hun acties in het buitenland stuiten op verzet van de betrokken landen, van de bondgenoten van die landen, van religieuze leiders en van vredelievende of zelfs maar neutrale derde landen, ja, van hun eigen nauwste bondgenoten. Het resultaat van hun internationale tussenkomsten is in alle gevallen negatief, bedenkelijk of van zeer voorbijgaande aard.
Men verwijst in die discussie vaak naar de rol van de Amerikanen, samen met andere geallieerden of bondgenoten, in de bevrijding van Europa en andere gebieden in de eerste en de tweede wereldoorlog. We kunnen niet ontkennen dat zij zeker in 1945 een beslissende rol hebben gespeeld in het beëindigen van het Nazi-regime en van het Japans expansionisme; wij kunnen evenmin stellen dat die tussenkomsten ongewenst, ongepast of onverantwoord waren, of dat de wereld er niet beter op geworden is. We kunnen, moeten ons vragen stellen over de manier waarop de oorlog gevoerd is, niet alleen in Europa, denk aan Dresden, maar vooral ook in het Oosten, met het gebruik van atoombommen op de Japanse burgerbevolking. We kunnen twijfels hebben over de verdeling van de wereld tussen de supermachten en de ideologische blokken (kapitalisme tegen communisme). Maar we moeten vooral erkennen dat zelfs het neerslaan van misdadige regimes als het Nazisme en het Japanse imperialisme geen vrijgeleide zijn voor elke militaire tussenkomst. We moeten beseffen dat de V.S. zich steeds ook hun eigen voordeel hebben gedaan, dat zij hun militair overwicht hebben gebruikt om hun economische overmacht te vestigen in grote delen van de wereld. We moeten ons ervan bewust zijn dat steeds meer landen in de wereld het militair, politiek, moreel en economisch leiderschap van de Verenigde Staten niet (meer) erkennen, dat zij zich het recht voorbehouden om hun eigen weg te gaan, ook op religieus en maatschappelijk gebied, en dat zij de V.S. als een bedreiging, ja een regelrechte vijand zien, een onduldbare dwingeland tegen wie ook zij het recht opeisen om wapens te bezitten en te gebruiken. Het is cynisch te moeten vaststellen dat die wapens in de meeste gevallen van Amerikaanse makelij zijn.
Hoe meer we nadenken over de geschiedenis, de recente en de wat oudere, hoe meer we zien dat de welvaart van de enen gesteund is op de onderwerping, de uitbuiting van de anderen. De wereldmacht van Spaanse Habsburgers, de luxe die Nederland zich kon permitteren in de Gouden Eeuw, de koloniale overheersing die leidde tot het Britse Imperium, de pracht en praal van de Tsaren: steeds waren er ook onderworpen volkeren en bevolkingen die tot slaven werden gemaakt. Het is een patroon in het menselijk gedrag, niet alleen op wereldschaal maar ook in de persoonlijke relaties tussen de mensen onderling: met geweld kan men zich een plaats veroveren in de wereld die beter is dan die van iemand anders, kan men het zo regelen dat mensen gedwongen zijn om te werken voor het goed van een andere, die op die manier slapend rijk wordt.
Dat geweld kan vele vormen aannemen. Brutale koloniale overheersing is nu wel uit de mode, maar de manier waarop grote bedrijven en banken de wereld veroveren, verschilt nauwelijks van de plundering van Afrika en Azië in de vorige eeuw. Het principe van het kapitalisme is nog steeds in grote mate: maximaal winst maken, de concurrentie uitschakelen, groter worden, macht verwerven. Het wereldwijd failliet van het communisme heeft die agressieve en gewelddadige ideologie nog in overtuigingskracht doen toenemen. De diepe financiële en economische crisis die het systeem de laatste tijd doormaakt, zet niet aan tot een grondige herziening, hoogstens tot enkele correcties. Er is geen ernstig alternatief voor het kapitalisme, zegt men, en zelfs de groenen hebben hun fundamentele kritiek opzijgeschoven en spreken nu niet meer van anders gaan leven maar van een groene economie, een groen kapitalisme: het milieu kan enkel efficiënt beschermd worden door het kapitalistisch systeem in te zetten: groene stroom, zonnepanelen, warmtewisselaars, windenergie, biobrandstof, waterkrachtcentrales. Het kapitalisme heeft zich na de puinhopen van het communisme, nu ook meester gemaakt van de composthopen van de milieuactivisten en de anders-globalisten.
Het is een regel die elk van ons heel vroeg leert: werken kost moeite, genieten van het leven is gemakkelijker en aangenamer. Om aangenaam te kunnen leven moet je ofwel eerst zelf werken, ofwel anderen zover krijgen dat ze voor jou werken. Het is evident dat ze dat niet zomaar zullen doen, je moet hen daartoe dwingen, op een of andere manier, want ook zij zullen liever genieten van het leven dan te werken, zeker voor een ander. Je zal dus een of andere vorm van overtuigingskracht of geweld moeten gebruiken. Op die eenvoudige regel is het kapitalisme gesteund. Uit onze geschiedenis is gebleken dat die regel werkt, dat hij beter werkt dan welke andere regel ook. Systemen die niet op die regel gebouwd zijn, blijken niet bestand tegen de concurrentie van het kapitalisme of moeten zich beperken tot randverschijnselen in een globaal roofzuchtig kapitalistisch systeem.
Onze maatschappij is, op dit hoogtepunt van onze beschaving, nog geen stap verder dan de roofvogels, de reiger en de ijsvogel en daarbij nog de overvoede katten van de buren die in onze tuin de eieren en de jongen komen roven uit de nesten van de merels en de kleinere zangvogels en de vissen uit onze vijver. Om te overleven moeten levende wezens eten en het meest voor de hand liggende, het minst tijdrovende is andere levende wezens. Weinig dieren vreten systematisch hun jongen op, maar er zijn er geen die er een probleem van maken om die van anderen dieren te verslinden. Zo is ook de mens begonnen, de veelvraat aan de top van de voedingsketen en zo zijn we in principe nog altijd bezig, ook al zijn we technologisch zoveel verder. We zijn nog steeds op rooftocht, op zoek naar gemakkelijke prooien, naar snel resultaat, naar de weg van de minste weerstand. We hebben nog steeds niet echt begrepen dat het ook helemaal anders kan: dat we groot kunnen zijn zonder iemand anders te kleineren, dat we ons kunnen voeden zonder anderen te laten verhongeren, dat we zelf moeten werken om te overleven, dat we samen meer kunnen dan alleen, dat de aarde onze moeder is, onze thuis en niet het onuitputtelijk voorwerp van onze roofzucht, dat we allen gelijk zijn en dat overdreven ongelijkheid alleen onheil brengt, dat je niet de beste moet zijn om goed te zijn, niet de rijkste om rijk te zijn, dat je niet moet stelen om te hebben, dat je niet moet doden om te leven, dat er een ethische grens is aan hebzucht en machtsgeilheid, dat al wat je nog meer neemt als je al genoeg hebt te veel is, en vooral: dat het leven kort is en dat de dood eenieder wacht.
Ik zal je niet lastig vallen met de volledige wetenschappelijke, meer bepaald chemische uitleg over wat vrije radicalen zijn. Zeer in het algemeen zijn het atomaire deeltjes, moleculen, die geen elektronenpaar hebben, doch slechts één elektron. Dat is een instabiele toestand, die meestal zeer snel opgelost wordt door een verbinding met een ander deeltje zodat er weer een elektronenpaar ontstaat. Deze interactie doet zich zowat overal voor, ook in het menselijk metabolisme.
Toen ik voor het eerst de term free radicals, vrije radicalen tegenkwam, ik weet niet meer in welk vulgariserend wetenschappelijk werk dat mijn petje toch meestal te boven ging, ik ben niet zo heel sterk in wiskunde en aanverwanten, was ik vooral getroffen, het zal niemand verbazen, door de literaire kwaliteiten ervan: free radical, vrije radicaal, geef toe, het heeft iets, het doet je wat, nee?
Ik moest eraan denken toen ik vernam dat Frank Vandenbroucke geen minister meer zou zijn. Hij was een beetje te eigenzinnig, rechtlijnig en zelfs wat arrogant geweest de laatste tijd, ook tijdens de onderhandelingen, vandaar. Iedereen was het erover eens: hij was de slimste van de klas, maar ook af en toe, of meestal, een betweter. En hij wist ook van geen ophouden: als hij gelijk had, en meestal had hij dat ook, en zelfs als dat niet zo was, dan was hij er zelf nog altijd van overtuigd dat hij gelijk had, als hij dus al dan niet terecht vond dat hij gelijk had, dan gaf hij niet af. Als je gelijk hebt, dan probeer je de anderen daarvan te overtuigen, tot ze het ook door hebben en als sommigen te dom zijn om dat in te zien, tja, dan is dat hun probleem.
Wij kennen dat type allemaal, we hebben er allemaal wel eentje rondlopen in onze buurt. Ikzelf moet helemaal nier ver gaan zoeken, beste lezer, lieve lezeres: uw dienaar is ook een beetje een betweter, eentje die denkt dat hij slimmer is dan een ander, iemand die altijd gelijk heeft, of daar in alle geval zelf niet vaak aan twijfelt. Een vrije radicaal, zeg maar.
Want voor ons type is het simpelweg ondenkbaar dat men iets anders zou doen dan datgene wat wij zelf evident vinden, iets anders dan wat het enige juiste is; dat er ook maar ergens ooit een reden zou zijn om, wel wetende dat de oplossing in richting A ligt, toch te kiezen voor oplossing B, om redenen die niets met het probleem te maken hebben. Druk ik me te duister uit? Een eenvoudig voorbeeld dan maar, uit het leven gegrepen
We hebben allemaal onze belastingsbrief ingevuld, elektronisch of gewoon op papier. Aanvankelijk was er beslist dat de aangifte op de post moest, naar een centraal adres in Gent, geloof ik. Nadien kwam het bericht dat het dit jaar uitzonderlijk ook nog kon in het plaatselijk belastingskantoor, zoals vroeger. Kijk, daar ligt nu het verschil: Reynders geeft zonder veel poeha toe aan de druk vanuit de bevolking. Je kan ervan op aan dat Vandenbroucke zou gezegd hebben: nee, er is geen enkele goede reden waarom iemand zijn brief niet op de post zou doen, dus Vanzelfsprekend heeft hij gelijk, Reynders toegeving is ook niet gesteund op enig zinvol argument, het is alleen maar omdat we het al zo lang gewoon zijn dat we de laatste dag nog met de fiets, de bus of de auto naar het belastingskantoor snellen in plaats van die stomme brief op de post te doen.
Toen de federale regering, in een geheel van maatregelen, afgesproken tussen de meerderheidspartijen na langdurig en moeizaam overleg, een maatregel introk ten gunste van oudere werknemers, ging Vandenbroucke op zijn achterste poten staan en slaagde erin om de Vlaamse regering zowaar een belangenconflict te laten inroepen met de federale regering, iets waaraan zich normaal enkel Franstalige regeringen bezondigen om wanhopig maar onverbiddelijk hun ongelijk met Vlaanderen uit te vechten. Natuurlijk had Vandenbroucke gelijk, vanuit zijn standpunt, het enige dat hij kent, het enige dat hem interesseert. Hij is destijds begonnen bij MLB, de Marxistisch-Leninistische Beweging, hééél radicale mensen. Toen hij vernam dat er smeergeld in de socialistische partijkluis stak (zoals overigens in alle andere partijkluizen), was zijn oplossing: in de fik, dat zootje! Vrij radicaal als oplossing, geef toe.
De grote frustratie van ons, vrije radicalen, is dat we wel altijd gelijk hebben, maar het o, zo zelden ook krijgen of halen. We zijn beter in het vinden van oplossingen dan in het uitleggen en bewerkstelligen ervan, het verkopen aan anderen, het overtuigen van tegenstanders. We maken ons liever boos over de domheid van de anderen: maar zien ze dat nu niet in? Het is toch simpel? Hoe kan je nu zo stom zijn?!? We hebben geen begrip voor ietwat tragere mensen, voor argumenten die niet ter zake zijn, voor ontwijkende gedachten: ja, maar Dat zal zo wel zijn, maar dat lijkt niet haalbaar, dat kan je niet aan de mensen verkopen, daarvoor is men nog niet rijp.
Vrije radicalen zijn onuitstaanbare, zelfingenomen mensen. Er valt met hen geen land te bezeilen. Je kan met hen niet discuteren. Ze zijn niet bereid te luisteren naar de argumenten van anderen. Ze weten alles en wat ze niet weten, is het weten niet waard. Van compromissen zijn ze vies, toegeven staat niet in hun woordenboek, bakzeil halen, inbinden evenmin.
Een andere grote frustratie van vrije radicalen is dat men hun grote gaven en hun belangeloze inzet niet inziet, dat men hen niet spontaan waardeert en, het ergst van al, dat men bij verkiezingen niet voor hen stemt, dat men nog liever een mooiprater of een regelrechte kluns neemt. Vrije radicalen zijn niet populair en hoewel ze bij hoog en bij laag verzekeren dat het hen niet daarom te doen is, toch doet hen dat pijn. Want zo worden ze op een zijspoor gezet, met al hun gelijk en kunnen ze met al hun talenten niets aanvangen, krijgen ze niet eens de kans om te bewijzen dat ze al die tijd wel degelijk gelijk hadden en het inderdaad beter wisten.
Frank Vandenbroucke is lange tijd een uitzondering geweest: een vrije radicaal die een zelfstandig bestaan leidde, die zich niet hoefde te verbinden met andere elementen om te overleven. Hij hield jarenlang stand in een partij die het met vrijwel al zijn standpunten oneens was, zowel economische, sociale als Vlaamse. Hij was een schoonmoeder geworden, een deel van het probleem in plaats van een hulp bij de oplossing ervan. Hij heeft de prijs moeten betalen. Zo vergaat het ons, vrije radicalen. En dan worden we bitter, rancuneus, we gaan zitten mokken op de achterste rij, we trekken ons terug in ons grote gelijk, we proberen nog slimmer te worden, we kijken steeds meer neer op al die domoren om ons heen die niet eens weten waarover ze praten. Odi profanum vulgus et arceo (klik hier voor de vertaling: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=401).
Ze doen maar, we zien wel hoe ver ze komen zonder ons. En dat ze maar niet denken dat ze ons kunnen komen smeken als het verkeerd gaat!
Vrije radicalen eindigen in eenzaamheid. Ze voelen zich daar niet echt helemaal goed bij, maar het is hun normale habitat, hun natuurlijke omgeving. They dont suffer fools lightly. De anderen zijn geen partij voor hen, ze dulden uiteindelijk alleen zichzelf als gezelschap, zij zijn zelf de enigen die zichzelf begrijpen en appreciëren, die alle subtiliteiten van hun fenomenale geest kunnen vatten en bewonderen. Op een dag merken ze dat ze nog enkel tegen zichzelf kunnen praten, dat ze een dagboek bijhouden dat alleen zij lezen, dat ze alleen nog buiten komen als het regent, om eenzame wandelingen te maken langs verlaten wegen. En op een dag hebben ze geen verweer meer tegen het wenken van het water, tenzij alzheimer hen al eerder van de wereld en van zichzelf heeft bevrijd.
Categorie:samenleving Tags:politiek, maatschappij
15-07-2009
bijzondere jeugdzorg
Bijzondere jeugdzorg: ik weet daarover niet meer dan een andere burger, maar dat belet me niet om me bijzonder bezorgd te maken over de jeugd in kwestie.
Onlangs bleek dat de jonge Oekraïense broers, die een medeleerling om een niets levensgevaarlijk hadden verwond met messteken, zonder enige moeite het land hadden (moeten!) verlaten; bij het proces in absentia daarover kregen zij een berisping, de maximale straf voor minderjarigen. Elke welmenende mens in Vlaanderen schudde daarbij het hoofd vol onbegrip. Maar jeugdwerkers en jeugdrechters spraken hun verontwaardiging uit over die reacties: wat willen de mensen wel? Dat we die jongelui aan hen overleveren voor een volksgericht of een lynchpartij?
Laten we wel wezen en niet overdrijven. De wetten die ons land heeft opgesteld voor de behandeling van misdaden begaan door minderjarigen, moeten toegepast worden, dat is juist. In het kader van die wetgeving zijn de beide jongelui na de feiten opgesloten in een gesloten instelling en daar begeleid met het oog op hun re-integratie in de maatschappij. Zij hebben daar een aantal maanden doorgebracht, misschien zelfs een jaar. Blijkbaar was men tevreden over hun ontwikkeling en zijn ze, onder voorwaarden en met verdere ambulante begeleiding, vrijgelaten in afwachting van hun proces. Daarvan hebben ze gebruik gemaakt om gevolg te geven aan een bevel om het Belgisch grondgebied te verlaten, uitgevaardigd door een andere instantie, die zich bezighield met hun asielaanvraag. En aangezien de wet niet uitdrukkelijk voorschrijft dat de twee betrokken overheidsdiensten hun gegevens uitwisselen, heeft niemand zich verzet tegen hun vertrek.
Enkele dagen geleden heeft een meisje van vijftien haar vriend van zeventien aangezet om haar moeder te vermoorden. Het gerecht was op de hoogte van de problematische opvoedingssituatie, een eufemisme voor een ernstig conflict tussen moeder en dochter en had de betrokken diensten daarover ingelicht. Die hadden een paar telefoontjes gedaan naar de moeder en hadden een afspraak voor een later gesprek gemaakt. Ondertussen was de situatie geëscaleerd, met het vreselijke bekende gevolg.
Verscheidene betrokken diensten probeerden zich voor de camera van hun ontstellende verantwoordelijkheid te ontdoen, maar het waren lamlendige excuses: wij hebben het doorgegeven, wij hebben contact opgenomen, wij hebben teveel werk, niets kon laten voorzien dat... &c. Ook hier verdedigde men de bestaande wetgeving: minderjarigen moeten niet naar de gevangenis, ze krijgen geen straf, we moeten ze heropvoeden, ze begeleiden en ze een nieuwe kans geven.
Ik ben geneigd om in principe met die opvatting en dus met de wetgeving in te stemmen, zoals de meeste burgers. In principe, zeg ik, want er zijn daarmee, zoals gebleken is, wel enkele problemen. Vooreerst is de begeleiding van minderjarige delinquenten een uiterst moeilijke zaak, dat zal elke specialist ter zake beamen. Men moet kunnen rekenen op een ruim kader van gespecialiseerde, hoog opgeleide en ervaren begeleiders, op voldoende moderne en daartoe speciaal ingerichte instellingen, op aanzienlijke financiële middelen, op een doorgedreven samenwerking met de ouders en de familie, op een nauwgezette opvolging door het gerecht, op potentiële werkgevers voor na de begeleiding, en niet in het minst op de medewerking van de betrokken jongeren. Alle betrokken diensten zijn het erover eens dat geen enkele van deze voorwaarden volledig vervuld is, sommige zelfs helemaal niet: er zijn eenvoudigweg niet voldoende plaatsen voor alle delinquenten, met moet er meer onmiddellijk vrijlaten dan men er kan opsluiten.
Het is dus hypocriet om die wellicht uitstekende wetgeving te verdedigen, als men weet dat ze in de praktijk geen schijn van kans maakt om uitgevoerd te worden. Het is misdadig, tegenover de delinquenten en tegenover de maatschappij, om op grond van die onuitvoerbare wetgeving, die jongeren te blijven onttrekken aan elke vorm van bestraffing. Indien men niet kan waarmaken wat men belooft, namelijk een afdoende begeleiding, dan vervalt mijns inziens ook het andere, complementaire luik van de wet, namelijk de beschermende straffeloosheid van de minderjarige delinquenten. Er zit dan, meen ik, helaas niets anders op dan hen te vervolgen als waren zij meerderjarig, zowel voor de al te laks behandelde straatcriminaliteit als voor de veel ernstiger misdrijven, zoals oudermoord, racistische moord op kinderen, moord op bendeleden, roofmoord
Sommigen, blijkbaar vooral maar zeker niet uitsluitend in Franssprekend België, blijven zweren bij de opvoedbaarheid van delinquente jongeren en eisen dat de gemeenschap daarvoor alle nodige middelen prioritair zou vrijmaken. Dat klinkt heel nobel, natuurlijk, maar ook daarbij kan men bedenkingen maken. Elke ouder, elke leraar weet dat kinderen en vooral jongeren opvoeden niet simpel is, zelfs als er geen ernstige problemen zijn, zelfs in de beste omstandigheden. De kansen op succes verminderen onverbiddelijk bij elke verzwarende omstandigheid en verzwinden snel helemaal bij bekende risicogroepen.
Het is daarnaast evident dat de wetgever, toen hij de wetten formuleerde, op vraag van en geïnspireerd door de betrokken diensten, zich niet heeft gerealiseerd dat de voorzieningen die werden getroffen voor de begeleiding wel eens op veel meer jongeren zouden kunnen slaan dan aanvankelijk gedacht en dat de budgetten zeer snel totaal ontoereikend zouden zijn. Dit werpt een ernstige schaduw op al de goede bedoelingen van de wetgever en van de welmenende voorstanders van de maakbaarheid van de mens.
Vervolgens kan en moet men zich ook vragen stellen over de prioriteit die men nu opeist en de aanzienlijke bijkomende middelen die men vraagt. Is er wel een maatschappelijk en (dus) politiek draagvlak, zoals dat heet, voor die eisen? Zijn er geen andere, even dwingende of zelfs nog meer prioritaire noden in onze maatschappij? Wat bijvoorbeeld met de billijke vergoeding en de begeleiding van de slachtoffers, om in dezelfde context te blijven? Wat met de wachtrijen in de gehandicaptenzorg? Wat met de verzorging van bejaarden? Wat met de medische zorgen in het algemeen? Wat met het milieu? De werkgelegenheid? De crisis?
De inzet en de billijke verdeling van middelen in een samenleving is een zeer complexe zaak. Iedereen zal het erover eens zijn dat een onmiddellijke en ingrijpende reactie noodzakelijk geweest was toen het gerecht aan de alarmbel trok over de gezinssituatie waarover sprake. Maar moet men dan al de andere, duizenden, zegt men, dergelijke gevallen laten vallen? Moeten er geen drugs meer gezocht worden, huisvredebreuken onderzocht, verkeersovertredingen vastgesteld, gevangenen vervoerd, koninklijke paleizen, parlementen en ambassades bewaakt, wielerwedstrijden begeleid, betogingen in goede banen geleid?
Wij staan voor een ernstig probleem, niet zomaar van praktische aard, maar een tergend moreel probleem. Wat doen we met minderjarige mensen die zich aan de maatschappij vergrijpen en voor wie onze maatschappij manifest niet over de middelen beschikt om hen te verhinderen, op een of andere manier, om dat opnieuw te doen? Bestraffen mag niet, begeleiden kan niet, lukt niet. Dat betekent een vrijgeleide en dus een uitnodiging voor een groep van leden van onze samenleving om de anderen te terroriseren, een groep die omwille van hormonale, sociale, pedagogische, psychologische, materiële en nog vele andere redenen al geneigd, zo niet voorbestemd is om zich irrationeel, onverantwoordelijk, impulsief en vaak bijzonder gewelddadig te gedragen. Wij kunnen vaststellen in de landen om ons heen en in de gettos en de slums van de grootsteden overal ter wereld waartoe dat leidt. Het is de hoogste tijd dat er iets gebeurt, om het even wat, bestraffing of efficiënte begeleiding, maar iets, nu, voor het te laat is.
Categorie:samenleving Tags:justitie
04-07-2009
Independence Day in Vlaanderen
Why is Y the American national letter? Because it is the fourth of July!
Een beetje een brain teaser, een pun, een Amerikaanse woordspeling op deze vierde juli 2009, Indepence Day in de Verenigde Staten van Amerika. Op die dag herdenkt men daar de officiële bekrachtiging van de Declaration of Indepence in 1776, de onafhankelijkheidverklaring van de kolonies van het moederland, Engeland. Het grote verschil met andere en latere kolonies was wel dat hier de meerderheid van de inwoners van de kolonies afkomstig was uit het moederland. De echte inboorlingen, de Indianen, hadden zo goed als geen rechten en waren niet betrokken in de vorming van de onafhankelijke staat. De gelijkenis met andere kolonies is hierin gelegen dat de koloniserende natie, Engeland, de Amerikaanse kolonies beschouwde als haar eigendom, een wingewest, zwaar onderworpen aan belastingen en taksen, zonder dat daar veel tegenover stond, behalve dan een militaire aanwezigheid die veel weg had van een vreemde bezetting. Geen wonder dus dat de kolonisten na ongeveer honderd jaar schoon genoeg hadden van die toestand en besloten er eenzijdig een einde aan te maken.
Dit is (een gedeelte van) de overbekende tekst van de Declaration of Independence:
When in the Course of human events, it becomes necessary for one people to dissolve the political bands which have connected them with another, and to assume among the powers of the earth, the separate and equal station to which the Laws of Nature and of Nature's God entitle them, a decent respect to the opinions of mankind requires that they should declare the causes which impel them to the separation.
We hold these truths to be self-evident, that all men are created equal, that they are endowed by their Creator with certain unalienable Rights, that among these are Life, Liberty and the pursuit of Happiness. That to secure these rights, Governments are instituted among Men, deriving their just powers from the consent of the governed, That whenever any Form of Government becomes destructive of these ends, it is the Right of the People to alter or to abolish it, and to institute new Government, laying its foundation on such principles and organizing its powers in such form, as to them shall seem most likely to effect their Safety and Happiness. Prudence, indeed, will dictate that Governments long established should not be changed for light and transient causes; and accordingly all experience hath shewn, that mankind are more disposed to suffer, while evils are sufferable, than to right themselves by abolishing the forms to which they are accustomed. But when a long train of abuses and usurpations, pursuing invariably the same Object evinces a design to reduce them under absolute Despotism, it is their right, it is their duty, to throw off such Government, and to provide new Guards for their future security.
We, therefore, the Representatives of the united States of America, in General Congress, Assembled, appealing to the Supreme Judge of the world for the rectitude of our intentions, do, in the Name, and by Authority of the good People of these Colonies, solemnly publish and declare, That these United Colonies are, and of Right ought to be Free and Independent States; that they are Absolved from all Allegiance to the British Crown, and that all political connection between them and the State of Great Britain, is and ought to be totally dissolved; and that as Free and Independent States, they have full Power to levy War, conclude Peace, contract Alliances, establish Commerce, and to do all other Acts and Things which Independent States may of right do. And for the support of this Declaration, with a firm reliance on the protection of divine Providence, we mutually pledge to each other our Lives, our Fortunes and our sacred Honor.
En dit is de (eigen) Nederlandse vertaling waarop je al even wachtte:
Wanneer het in de loop van de menselijke geschiedenis noodzakelijk geworden is voor een volk om de politieke banden te verbreken die hen verbonden met een ander, en om onder de mogendheden van de wereld het afzonderlijke en gelijke statuut op te nemen waartoe de wetten van de Natuur en van de God van de Natuur hen machtigen, dan vereist een passend respect voor de opinie van de mensheid dat zij de oorzaken zouden aangeven die hen aanzetten tot die scheiding.
Deze waarheden houden wij voor vanzelfsprekend: dat alle mensen als gelijken geschapen zijn, dat zij door hun Schepper begiftigd zijn met onvervreemdbare rechten, waaronder deze: leven, vrijheid en het nastreven van geluk. Om deze rechten veilig te stellen besturen ingesteld worden onder de mensen, die hun rechtvaardige macht afleiden uit de instemming van hen die zij besturen. Wanneer enige vorm van bestuur leidt tot de vernietiging van deze doelstellingen, heeft een volk het recht om dat bestuur af te schaffen en een nieuw bestuur in te stellen, dat zijn op die grondvesten zal steunen en dat zijn macht zo zal organiseren, als hen het best lijkt om te leiden tot hun veiligheid en geluk.
Voorzichtigheid gebiedt inderdaad dat besturen die gedurende lange tijd bestaan hebben niet veranderd worden om lichte en voorbijgaande redenen; de algemene ervaring heeft geleerd dat om die reden de mensheid meer geneigd is om hun kwaad lot te ondergaan, zolang dat althans mogelijk is, veeleer dan zich te verzetten door het afschaffen van de gebruiken waaraan zij gewend zijn. Wanneer echter een lange reeks van misbruiken en wederrechtelijke aanmatigingen, allen onveranderlijk gericht op een zelfde doel, wijst op een plan om hen te onderwerpen aan absoluut despotisme, dan is het hun recht, dan is het hun plicht om een dergelijk bestuur af te werpen en om nieuwe bewakers aan te stellen van hun veilige toekomst.
Wij, de vertegenwoordigers van de Verenigde Staten van Amerika, bijeengekomen in Algemene Vergadering, en ons beroepend op de Hoogste Rechter van de Wereld voor de eerbaarheid van onze bedoelingen, in de naam van en bij het gezag van de goede mensen van deze kolonies, maken hierbij plechtig bekend en verklaren, dat deze verenigde kolonies zijn en rechtens hoort te zijn, vrije en onafhankelijke staten; dat zij ontslagen zijn van alle getrouwheid aan de Britse Kroon en dat elke politieke verbintenis tussen hen en de staat Groot-Brittannië is en hoort te zijn, algeheel verbroken; en dat zij, als vrije en onafhankelijk staten, zij over de volle macht beschikken om de oorlog te verklaren, vrede te sluiten, verbintenissen aan te gaan, handel te drijven en alle andere daden en handelingen te stellen die onafhankelijke staten gerechtigd zijn te doen. Voor het ondersteunen van deze verklaring, en met een verzekerd vertrouwen op de bescherming van de goddelijke voorzienigheid, geven wij elkaar in onderpand ons leven, ons bezit en onze heilige eer.
We kunnen deze verklaring begrijpen en bewonderen vanuit haar historische context en in het licht van de onafhankelijkheidsbewegingen en revoluties die enkele jaren nadien ook Europa zouden in vuur en vlam zetten, maar het is niet onnuttig om ook even stil te staan bij onze situatie als Vlamingen in de Belgische staat. De gelijkenissen zijn inderdaad niet gering. Sinds de verdrijving van de wettige koning (Willem I), de Brabantse Omwenteling en de oprichting van het van de rest van de Nederlanden onafhankelijke België door een Franstalige bourgeoisie, heeft deze staat Vlaanderen onverdroten als een wingewest behandeld, goed voor onrechtvaardige belasting, uitbuiting, onderdrukking en vernedering, met miskenning van de meest elementaire mensenrechten, en getuigend van een diep misprijzen voor zijn taal en cultuur. Een Franstalige overheersing heeft zich jarenlang op alle niveaus doorgezet, met de constante vuige medeplichtigheid van de volksvreemde kerkvorsten en het terechte verontwaardigde verzet van het volk en zijn intellectuele leiders ten spijt.
Vlaanderen heeft sinds 1830 ten minste even veel reden gehad als de Amerikaanse kolonies om zich los te rukken van de banden die het kluisterde aan een despotisch en kwaadwillig staatsgezag. Gold en geldt ook voor ons volk niet dat wij geboren zijn als gelijken, met onvervreemdbare rechten, namelijk het recht op leven, vrijheid en het nastreven van geluk? En heeft het Belgisch staatsbestel deze rechten niet stelselmatig gefnuikt? En worden die rechten ook vandaag niet nog steeds miskend, onder het mom van een nationale eenrichtingssolidariteit met onze vroegere dwingelanden, de franskiljonse bourgeoisie en een met een ander slachtoffer van de onzalige unie van 1830, het door funest cliëntelisme en generaties lang onderhouden sociaal profitariaat en burgerlijk defaitisme verpauperde Wallonië, dat zo grondig van Vlaanderen vervreemd is als wij van hen? Is het ook niet ons recht, nee onze verdomde plicht, om zo niet onverwijld (!) dan toch ooit een eind te maken aan die onduldbare toestand?
De Amerikaanse Founding Fathers hebben bewezen dat het wel degelijk mogelijk is om een land onafhankelijk te verklaren en dat die nobele daad niet hoeft te leiden tot de ondergang van de vroegere eenheid: zowel Amerika als Engeland heeft zijn grootste ontplooiing en hoogste roem gekend in de jaren na de gewelddadige onafhankelijkheidsstrijd van de voormalige kolonies. Tussen Amerika en Engeland lag een oceaan van verwijdering, tussen de Franstaligen van dit land en de Vlamingen strekt zich een weidse zee uit van onbegrip, onwennigheid en van een diep, fundamenteel onvermogen om in een zelfde verband samen te leven.
Sit finis, gedaan ermee!
Categorie:samenleving Tags:politiek, maatschappij
24-06-2009
procedurefouten
Ik heb hier al zo vaak gefulmineerd tegen flaters van het gerecht dat ik er stilaan genoeg van heb. Als we weer eens wakker worden met berichten over procedurefouten, vrijlating van misdadigers wegens geen plaats, berispingen voor poging tot moord, dan kunnen we hooguit nog een zucht slaken: ja, we weten het, het gaat niet goed bij justitie.
Maar waarom gaat het niet goed? Omdat ze er een spelleke van maken. Justitie is een spel geworden tussen juristen, waarbij er maar één waarheid is: de letter van de wet. Als het niet beschreven staat, dan bestaat het niet; als het in strijd is met de wet, dan mag het niet. Dus niet wat goed en slecht is, telt, maar wat de wet daarover vastgelegd heeft. Nu weet zelfs het kleinste kind dat onze wetten een onontwarbaar kluwen zijn van onleesbare teksten, die op duizend manieren kunnen uitgelegd worden. Als dat niet zo was, dan hadden we ook geen advocaten nodig om ze te betwisten, dan kon de rechter gewoon beslissen op basis van de wet. En toch blijft men bij justitie zweren bij die nooit volledig sluitende wetgeving en laat men zich gijzelen door de evidente beperkingen en onvolmaaktheden die nu eenmaal onvermijdelijk zijn bij menselijke wetten.
De recente blunders tonen nog maar eens aan waar het probleem bij Justitie echt ligt: bij de mensen die recht spreken; zij verschuilen zich achteloos achter wetten, waarvan zij overigens maar al te goed de relativiteit, ontoereikendheid, voorlopigheid, kortom menselijkheid inzien, maar die zij desondanks als absoluut beschouwen: dura lex, sed lex, wet is wet en: fiat justitia, et pereat mundus: recht moet geschieden, al vergaat de wereld.
In zijn tekst over de woede (De ira, I, 18) verhaalt Seneca (-4-65) een gebeurtenis waarbij een zekere Piso rechter was. Een soldaat kwam terug uit verlof, maar zonder zijn gezel. Piso veroordeelde hem prompt ter dood op beschuldiging van moord op die gezel. Toen een officier op het punt stond het vonnis uit te voeren, daagde plots de gezel op. Algemene vreugde! Samen trekken ze naar rechter Piso. Die ontsteekt echter in een Latijnse woede en veroordeelt ook de officier ter dood, omdat hij nagelaten heeft het vonnis uit te voeren en vervolgens ook de gezel, omdat hij door zijn afwezigheid de aanleiding was voor de veroordeling van zijn vriend en door zijn terug opduiken verantwoordelijk voor de fout van de officier (het niet uitvoeren van het vonnis) en dus voor de dood van de officier
In alle andere menselijke activiteiten houden we rekening met het menselijk falen, zijn we al blij met een goede benadering, met een meerderheid, desnoods een extra grote of een gekwalificeerde; zelfs bij de meest nauwkeurige berekeningen voor precisie-instrumenten staan we een tolerantie toe, een beperkte afwijking van de norm, van de volmaaktheid, die we niet van deze wereld achten. Alleen in de vervolging va misdadigers mag er niets fout gaan, of meteen is het hele dossier om zeep. Dat is onbegrijpelijk, en niet alleen voor de gewone mens. Want zelfs in de wetenschap aanvaardt men altijd en overal dat men niet tot het uiterste kan gaan, dat men vrede moet nemen met zo goed mogelijk, dat overweldigende bewijskracht kan aanvaard worden in plaats van absolute zekerheid, dat een minieme procentuele afwijking geen invloed heeft op het eindresultaat.
Bij procedurefouten in alle andere domeinen van het menselijk doen en laten is er een eenvoudige regel: begin opnieuw, en nu terdege! Niet zo bij het gerecht: één procedurefoutje, en de misdadiger gaat vrijuit, hoe zwaar de bewijslast ook is. Hier is duidelijk geen sprake van de proportionaliteit die we in andere gevallen steeds in acht nemen. Neem nu de zaak van cannabisplantage: er is geen twijfel over de grond van de zaak, maar er is iets niet in orde met de tekst van het huiszoekingsbevel. Die relatief kleine onnauwkeurigheid staat niet in proportie met de onweerlegbaar bewezen jarenlange misdadige praktijken van de drugsproducenten en zou dus niet de dramatische gevolgen van een vrijspraak mogen hebben. Akkoord, we mogen daar niet licht overgaan, maar er zijn alternatieven: men kan bijvoorbeeld een college van rechters laten oordelen of de procedurefout al dan niet een doorslaggevende invloed heeft gehad op het dossier, of men kan de procedure laten overdoen. Maar het is onaanvaardbaar dat men manifeste en belangrijke misdaden ongestraft laat wegens administratieve onnauwkeurigheden.
Er is dringende nood aan een grondig andere instelling bij magistraten, staand en zittend, bij de advocaten van alle partijen en vooral ook bij de rechtsfaculteiten, waarbij men zich in de eerste plaats bezig houdt met het zoeken naar de waarheid en het beschermen van de menselijke waardigheid en pas daarna, desnoods, met absurde casuïstiek, verachtelijk legalisme en het commercieel zoeken naar procedurefouten. Het behoren tot de advocatuur of justitie ontslaat niemand ervan in de eerste plaatsmens te zijn, met alle redelijke en emotionele verplichtingen die dat meebrengt. Wat wij nu elke dag zien en horen, doet ons Shakespeare bijtreden:The first thing we do, let's kill all the lawyers (Henry VI).
Op 22 juni 2009 heeft de Franse president, Nicolas Sarkozy de leden van de beide kamers bijeengeroepen in buitengewone gezamenlijke vergadering, niet in het parlement, maar in Versailles, nadat hij daartoe de grondwet had laten veranderen. Tijdens het nieuws konden we zien hoe hij door de met bladgoud beklede en met buitenmaatse ceremoniële wachten geflankeerde gangen van het paleis liep. Mijn democratisch hart schreeuwde het uit: schande! Waar is der ouderen fierheid gevaren? Is dit de Franse republiek, de erfgenaam van de Franse Revolutie, de wieg van de democratie in Europa en de wereld?
We hebben hetzelfde verschijnsel gezien in het nieuwe Rusland, met eerste minister of president Poetin in dezelfde rol, een burgerlijke kopie van de tsaar, in dat ander moederland van de opstand tegen de absolute monarchie, de wieg van het communisme en het volksbestuur.
De nieuwe prinsen. Ze hebben op vrij democratische wijze een leidende positie verworven in een democratisch bestel, maar hebben die vervolgens handig omgevormd tot een zetel van persoonlijke macht, die we nog het best met de absolute monarchieën kunnen vergelijken die aan de beide revoluties voorafgingen. De president spreekt de volksvertegenwoordigers toe, terwijl hij naar hen hoort te luisteren. De president bepaalt wat mag en niet, wat in overeenstemming is met de republikeinse beginselen en wat niet (de boerka), in plaats van aan het parlement te vragen wat zij daarover denken, hen te laten discuteren en vervolgens de wetten uit te vaardigen die zij hebben voorbereid.
Wij leren blijkbaar echt niet uit onze geschiedenis. Wij laten toe dat onze democratisch verkozen leiders zichzelf macht toe-eigenen die hen helemaal niet toekomt; dat zij hun persoonlijke wil doordrijven, zelfs tegen alle volksverzet in; dat zij hun veto stellen tegen democratisch genomen beslissingen van het parlement.
Het gebeurt in de superstaten: De Verenigde Staten, Rusland, China, maar ook in Italië en Frankrijk, terwijl het de gewone gang van zaken is in rabiaat laat-communistische staten als Cuba en Noord-Korea en volksdemocratieën zoals Chavez Venezuela, in bananen- en cocaïnerepublieken en, niet te vergeten, in de fundamentalistische religieuze republieken. Blijkbaar is het enkel in landen waarin de macht hopeloos of deskundig verdeeld is, bijvoorbeeld over de deelgebieden, zoals in Canada, Duitsland, Spanje en België, of tussen een groot aantal politieke partijen, zoals in Nederland, dat men erin slaagt om nieuwe prinsen van de macht te houden.
Wat is toch de machtsbasis van die mensen, kan men zich afvragen. Vroeger regeerde de vorst bij de genade Gods en was de macht erfelijk, de vorstenhuizen bezaten het land, ongeveer zoals wij onze moestuin of onze kamerplanten. Toen een aantal revoluties hen duidelijk maakten dat zoiets niet kon (bijvoorbeeld door hen te onthoofden, een erg efficiënte en definitieve methode, maar niet echt humaan), werd de macht weer aan het volk gegeven in de parlementaire democratieën die toen ontstonden. Het probleem daarmee is echter dat men niet echt komaf gemaakt heeft met de persoonlijke macht van het staatshoofd of de regeringsleider: een deel van de absolute macht van de vroegere vorst berust nog steeds daar. Adolf Hitler was (min of meer) democratisch verkozen, zelfs figuren als Stalin en Pol Pot hadden aanvankelijk een ruime basis van volgelingen, zoals vandaag de president van Iran.
Parlementaire democratieën zijn dat maar echt als het parlement regeert, collegiaal, zonder een haantje de voorste dat staat te kraaien in zijn kleurrijke veren. Wij mogen ons gelukkig prijzen met de (meeste) regeringsleiders die we sinds 1945 in België gehad hebben: zelfs een aristocratisch aandoende figuur als vader Eyskens is er nooit van verdacht geweest prinselijke ambities te hebben, en als een proletariër als Van Acker, een pensenbaron als Van den Boeynants of een partijtechnocraat als Martens zich daartoe had laten verleiden, zou het land in lachen zijn uitgebarsten, het ultieme wapen tegen zichzelf opblazende kikkers.
Het was met zeer gemengde gevoelens dat we de nieuwe tsaren in Rusland hebben zien opkomen; het is met diepe verontwaardiging dat we de koninklijke allures van de Franse president aanschouwen en met verbijstering dat we de verkozenen van het Franse volk zien oprijzen voor een staande royale ovatie, in Versailles, van een man die een paar jaar geleden nog gewoon een van hen was en nu niet meer dan de tijdelijke primusinterpares, de dienaar van de dienaren des volks.
Van op mijn zeer bescheiden plaats als meewarig toeschouwer wil ik aan al wie het wil horen met de meeste nadruk verklaren: dit is niet goed, dit gaat de verkeerde kant uit, dit is al eerder gebeurd en het is niet goed afgelopen!
Categorie:samenleving Tags:politiek, maatschappij
08-06-2009
Vlaamse verkiezingen
Gewonnen!?
Gewoonlijk geven de verkiezingsuitslagen me onverdeeld ongelijk: ik heb er een handje van weg om feilloos de verliezers er uit te kiezen, keer op keer. Op 7 juni 2009 is daarin een stijlbreuk gekomen, een einde aan een lange reeks nederlagen: voor Europa was mijn stem voor Guy Verhofstadt een van de 534.067 die hij behaalde; voor het Vlaamse parlement kreeg de Nieuw Vlaamse Alliantie tien zetels bij de zes die ze hadden, een opmerkelijke vooruitgang voor lijsttrekker Bart De Wever en de zijnen. Mijn opluchting werd enkel getemperd door het gelijktijdige en althans mij verrassende succes van CD&V, enkel verhoogd door het massale verlies van Vlaams Belang.
Iedereen heeft het ingezien: de grote ommekeer is precies dit: de Vlaamsgezinden hebben de weg gevonden, nog meer dan bij de vorige verkiezingen, naar propere Vlaamse partijen, hebben eindelijk vaarwel gezegd aan het rabiaat racisme en plat populisme van het VB. Ze hadden daarvoor ruime keuze: Lijst Dedecker, N-VA, zelfs de CD&V, ze waren allemaal Vlaamser dan ooit en gebrand op een staatshervorming die voor Vlaanderen nieuwe perspectieven moet openen. Eindelijk hebben ze ingezien dat een stem voor het VB een verloren stem was, omdat niemand ooit met het vuile VB in zee zou gaan.
Bart De Wever is zichzelf gebleven. Hij is een intellectueel en wenst dat niet te verbergen, ook daarin verschilt hij van andere politici die hij ofwel ver achter zich laat als het op intelligentie, algemene cultuur en wetenschappelijke beslagenheid aankomt, of in hun blootje zet als hypocriete salonsocialisten of fundamentalistische groene, rode of blauwe ayatollahs. Hij is niet beschaamd om zijn overwinningsrede te beginnen en te eindigen met een spreuk of citaat in het Latijn, om de wijsheid van de klassieken te gebruiken om vergissingen te vermijden. Zei hij daar niet: vincere scis, victoria uti nescis!? Het zijn de gevleugelde woorden die historicus Titus Livius in de mond legde van Maharbal, een van de generaals van Hannibal, na de slag bij Cannae in -216; Hannibals leger had nog maar eens een klinkende overwinning behaald op de Romeinen, maar aarzelde om zijn militair overwicht en het succes van het ogenblik en de verwarring van de tegenstrever te gebruiken en Rome zelf aan te vallen; hij zou uiteindelijk door Rome overwonnen worden. Maharbal zei hem: overwinningen behalen, dat kan je wel, Hannibal, maar je overwinningen gebruiken, dat niet.
Dat doet ons ongetwijfeld denken aan de verkiezingen van 2007, toen een andere onhandige veldheer een monsterscore haalde, maar zijn verrassende en onverdiende populariteit en even tijdelijke suprematie niet kon omzetten in politieke macht: hij bleek een beter eendaags stemmenkanon en partijstrateeg dan een staatsman. Hij werd door vriend én tegenstander gewogen en te licht bevonden: te weinig diplomatisch, te onhandig, niet soepel genoeg, te onzeker, kwetsend, een man die verdeelt, niet verenigt of verzoent.
Dat is waar De Wever voor waarschuwt: het is een klinkende overwinning, die de stoutste verwachtingen overtreft, zelfs van De Wever zelf, maar wat ben je daarmee, als je buitenspel gezet wordt door je politieke tegenstrevers? En dat kan perfect: de drie oude partijen, oranje, blauw en rood houden genoeg stemmen over voor een meerderheid en kunnen dus hun coalitie verder zetten. Iedereen (op de socialisten en de liberalen na) hoopt dat het niet zo loopt, dat de oude bondgenoten en kartelpartners elkaar zullen vinden; wie er dan nog bij komt, de liberalen of de socialisten, allebei verliezers, doet er eigenlijk niet veel toe.
Vlaanderen heeft Vlaams gestemd, nu heel duidelijk zonder het leugenachtig en verwerpelijk racistisch, xenofoob en platvloers opportunisme van de geslepen volksmenners van het VB. We kunnen vandaag weer trots zijn dat we Vlaming zijn, trots op onze afkomst, op ons verleden, op onze taal en ons volk, op onze cultuur en onze eigenheid, zonder anderen uit te sluiten of te minachten. We kunnen ons nu met rechte rug, klare blik en open vizier richten tot onze landgenoten aan de overkant van de taalgrens, zonder complexen, zonder overmoed, maar als werkelijk gelijken, bewust van onze numerieke meerderheid en onze eigen kwaliteiten, zelfzeker van onze eisen op onafhankelijkheid, als het kan binnen België, zo niet zonder, zonder aarzelen. Aan België is ons nog weinig of niets gelegen, chanteren kan men ons daarmee niet meer. Wij hebben België niet nodig, rationeel noch emotioneel. Dat moet de basis zijn van de onderhandelingen over de definitieve boedelscheiding, voor minder doen we het niet. En als de volksvreemde liberalen, socialisten en vooral het ongelooflijk kortzichtig belgicistisch Groen dat niet begrijpen, dat ze dan eens even denken aan de komende federale en gemeenteraadsverkiezingen en aan de stemmen die ze dan nog zullen halen als ze Vlaanderen nog eens verraden. Er is in Vlaanderen geen politiek draagvlak voor een linkse arbeidersinternationale, een liberaal kapitalistisch globalisme of een universeel milieufundamentalisme. De Vlaamse mensen willen in de eerste plaats hun trots terug die België hen ontstolen heeft, hun waardigheid die politiek gekonkel hen al eeuwen ontzegt, hun zelfbeschikking waarop ze al zo lang wachten, een einde aan de historische vernedering. Is dat te veel gevraagd?
Categorie:samenleving Tags:Vlaanderen
04-06-2009
verkiezingen 7 juni 2009
De verkiezingen komen dichterbij: in Vlaanderen stemmen we zondag 7 juni 2009 voor onze vertegenwoordigers in het Vlaams Parlement en ook die voor het Europees parlement.
Voor we daarmee verder gaan, eerst een opmerking over data of datums, het meervoud van datum dus. Lang geleden heb ik geleerd om die altijd volledig te vermelden, dus de dag, de maand en het jaar. Je kan dat op verschillende manieren doen, maar de eenvoudigste is zeker de beste, al is dat afhankelijk van de omstandigheden: 4 juni 2009, 4/6/09, 04.06.2009 Onder invloed van het buitenland, vooral Amerika, en van buitenlandse computerproducten, wijzigt men wel eens de volgorde: ddmmjj wordt dan mmddjj; ik vind dat vervelend, maar je kan er niet omheen dat men in Amerika meestal schrijft June 6, 2009, al zegt iedereen wel the fourth of July. Het meest bekende recente voorbeeld is 9/11, niet de negende november maar de dag die in ons collectieve geheugen is opgeslagen, elf september. Weet je nog welk jaar? Ik ook niet en dat bewijst mijn stelling: vermeld altijd de volledige datum, want na enkele jaren weet geen mens nog in welk jaar iets gebeurde of van wanneer een document dateert als er geen jaartal bij de dag en de maand staat. De aanslag op de Twin Towers, de duizelingwekkende tweelingtorens in New York die ik lang geleden ook ooit bezocht, was in 2001, niet te geloven hoe de tijd vliegt!
In het boek dat ik hier onlangs besprak (klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=344371) en dat uitgegeven was ter gelegenheid van Amsterdam Wereldboekenstad, zocht ik tevergeefs naar de publicatiedatum; gelukkig is er internet en kan je binnen de tien seconden daar het onbetwijfelbare antwoord vinden. Maar bedenk nog even wat we vroeger deden in dergelijke omstandigheden juist: niets, we lieten het erbij, noodgedwongen, omdat we wel moesten, omdat het antwoord enkel ergens in een ander boek te vinden was, in een bibliotheek, of misschien telefonisch, maar dat kost allemaal geld en moeite, dus Hoe gans anders gaan we nu met de dingen om, zoals ook ik hier in mijn teksten: ik kijk (bijna) alles na, zodat de kwaliteit van de informatie (meestal) stukken beter is dan wat vroeger menselijkerwijze mogelijk was. Enkel kranten en tijdschriften beschikten vroeger over de middelen, in de vorm van woordenboeken, encyclopedieën en andere gespecialiseerde naslagwerken om op een ernstige manier aan fact checking te doen. The New Yorker had zo een eigen dienst die vermaard en zelfs berucht was: geen woord ging er buiten dat niet nagekeken was, ook niet in de fictie: als een schrijver een gebeurtenis vermeldde of een of ander detail, werd dat nagekeken en wat niet klopte onverbiddelijk gecorrigeerd.
Maar dat allemaal terzijde, ik wou het immers over de nakende verkiezingen hebben. Op radio en tv en ook op internet worden we bestookt met informatie, reclame en duidingprogrammas, tot op Facebook toe. Ik houd me overigens afzijdig van dat laatste fenomeen, zoals ik ook wijselijk wegblijf van forums en chatboxen. Mijn website, mijn blog voldoet perfect aan mijn behoeften, samen met e-mail, meer moet dat niet zijn, al gun ik elk diertje zijn pleziertje, natuurlijk.
Ondanks die overvloed blijft het moeilijk om je een idee te vormen van het aanbod. Gisteren zag ik de Nederlandse rechtse politicus Wilders kort in actie. Ik weet verder niets van zijn programma, maar toen ik hem hoorde betogen dat Turkije nooit ofte nimmer, ook over duizend jaar niet bij de EU mocht, omdat het een islamitisch land is, toen dacht ik: tja, dat is een standpunt dat je perfect kan verdedigen, net zoals je ook het tegendeel kan aanvaarden; ongetwijfeld verdedigt Wilders het standpunt van heel wat van zijn medeburgers, zoals het Vlaams Belang hier bij ons ook meningen naar voren brengt waarin heel wat mensen zich vinden. Sommige daarvan zijn ronduit racistisch, maar dat kan je van de Turkije-kwestie in wezen niet zeggen, vind ik: of een land erbij mag of niet, zou moeten beslist worden door de landen die al lid zijn van de unie, het liefst na een grondige informatiecampagne en een volksraadpleging, en niet door een commissie of zelfs een parlement, al bestaat het uit 785 leden, 14 vice-presidenten, 39 fracties en 22 comités, een niet-werkbare mastodont, als je het mij vraagt.
Ik weet dus echt niet voor wie stemmen, Europees, ik kan ook enkel voor Vlaamse kandidaten stemmen, omdat het afgevaardigden zijn van nationaliteiten, zo Europees zijn we dus ook weer niet, Europa is nog altijd niet ons vaderland, voor ons is dat Vlaanderen, want we mogen ook niet voor Franstalige vertegenwoordigers stemmen, zo Belgisch-nationaal zijn we dan ook weer niet. Wellicht stem ik voor een of andere figuur die indruk gemaakt heeft op mij, zoals Guy Verhofstadt.
Voor het Vlaams parlement is het ook even zoeken, van de meeste Vlaamse ministers en van bijna alle parlementsleden kan ik echt niet zeggen tot welke partij ze behoren. Je moet dus voortgaan op de reclame in je bus en het nieuws en de meestal chaotische praatshows op tv. De politici laten daar zien wat we ook in parlementaire debatten voorgeschoteld krijgen: emoties, een bedenkelijk niveau van argumentatie en welsprekendheid, geschreeuw, elkaar in de rede vallen, het is niet fraai. De journalisten doen hun best om het een beetje in goede banen te leiden, maar daardoor missen ze kansen op een open debat en harde waarheden en stevige argumenten over de grond van de zaak, over de echte ideologische verschillen, niet over een stukje autosnelweg hier, een bijkomend dok of een kanaalverbreding ergens anders. Kortom: met de informatie waarover we beschikken, zelfs via de partijprogrammas, als we die al zouden lezen, kunnen we geen ernstige keuze maken tussen de kandidaten.
Dan maar denken aan de partijen. Ik verberg ook nu mijn afkeer niet van Vlaams Belang, al meen ik dat het beruchte cordon sanitaire een zware vergissing was en blijft: het is niet democratisch om een groot gedeelte van de kiezers definitief buitenspel te zetten, het heeft als strategie het VB enkel helpen groot maken en is als dusdanig een mislukking, en het heeft de Vlaamse zaak hopeloos vertraagd en ondermijnd, door een grote groep flaminganten in een verdomhoek van het racisme te dumpen. Lijst Dedecker is sympathiek, op een kwajongensachtige manier, maar kan nog niet op veel meer bogen dan wat soms bedenkelijk maar spectaculair oppositiewerk; ze hebben een beetje het probleem van allochtone werkzoekende jongeren: geen ervaring? geen werk! De hele kleintjes, SLP en PVDA, nu ook in een plus-versie, trekken me niet aan, al zijn hun programmas best interessant. Groen kan me als partij niet (meer) bekoren, ondanks het uitroepteken en de vestimentaire ommezwaai: het blijven predikanten, betweters en het kan me niet schelen dat ze gelijk hebben over het milieu, het klimaat of zelfs hun nieuw dada, de groene economie: ik hou niet van hun weinig vertrouwen inboezemende stijl, ze doen me te veel denken aan fundamentalistische idealisten, ik krijg er soms schrik van, ze werken op mijn zenuwen.
De drie traditionelen dan: de katholieken, de liberalen en de socialisten: nee, dank u feestelijk. Die hebben ons gebracht waar we nu zijn, al zo lang als ik leef en op alle punten hebben ze er een potje van gemaakt. Als het goed gaat, delen ze het geld uit, in plaats van te sparen, zoals een normale mens doet, voor de Bijbelse zeven magere jaren. Als het slecht gaat, durven ze geen maatregelen te nemen en laten ze liever de staatsschuld oplopen, zodat er geen kans is dat het uitdagend hoge Belgisch belastingsniveau ooit daalt; ze hebben het staatsapparaat tot een reusachtig kankergezwel laten uitgroeien en van iedereen een ambtenaar gemaakt met hun regelneverij. Ze hebben geen oog gehad voor de Vlaamse verzuchtingen, voor de nieuwe problemen van immigratie en globalisatie, noch voor de maatschappelijke verschuivingen en de nieuwe economische realiteiten, zoals het tweeverdieners-systeem. Ze laten de hollende vergrijzing voor wat ze is, stellen maatregelen uit en hopen dat er geen ongelukken gebeuren. Ze missen elke ethische en ideologische diepgang, troepen samen in een grijs centrum, waar zich misschien wel een meerderheid aan stemmen bevindt, maar zeker geen hartverheffende, diepe of originele gedachten, ondernemende geesten of vernieuwende durvers. Ze blijven teren op hun grijs verleden, dat ondertussen door de geschiedenis is uitgeveegd: het agressief liberalisme en het strijdend socialisme van de 19de-eeuwse klassenstrijd, het overtuigde standenkatholicisme van Rerum novarum. Voor hen is het alsof de 20ste eeuw niet heeft plaatsgevonden! De traditionele partijen bewijzen door hun gekibbel en uitstelgedrag elke dag dat ze noch het land noch Vlaanderen kunnen regeren op een ordentelijke manier. Ze zijn het probleem, niet de oplossing.
In arren moede zal ik mijn stem weggeven aan een partijtje dat ten minste één herkenbare figuur heeft, die niet afgaat in discussies, interviews, populaire tv-spelletjes en verkiezingsprogrammas. Ik heb het over Bart De Wever de N-VA, die zich vorige keer heeft laten vangen in een verlokkelijk kartel met de CD&V en zoals verwacht al heel snel het deksel op de neus kreeg van die trouweloze opportunisten: N-VA heeft Leterme de overwinning bezorgd waarmee hij paars kon breken, maar zelfs met 800.000 persoonlijke stemmen én N-VA was die totaal machteloos op elk gebied. Na het smadelijke debacle beleven we nu al maanden het machteloze interregnum, in afwachting van de stille dood van een geruisloze federale regering en een onzichtbare premier. Alle reden dus om zeker niet op machtsgeile maar evident onbekwame CD&V-kandidaten te stemmen en integendeel de rechtlijnige verschoppelingen te steunen: ik stem dus voor de gelegenheid eens overtuigd Vlaams voor het Vlaams parlement, omdat ik hopelijk nog tijdens mijn leven een einde wil zien aan de onwaarschijnlijke, beschamende onzin die België is.
Het is vreemd. Dat men in de topsport gebruikt, dat weten we al vele jaren. Er worden enorme bedragen uitgegeven aan dopingcontrole, maar het lijkt niet veel te helpen. Telkens men denkt dat er een kentering is, een mentaliteitswijziging bij een nieuwe generatie sporters en verzorgers, blijkt dat die alleen maar andere producten gebruiken, waarvan ze denken dat ze niet op te sporen zijn. Het is niet anders. We zien ook maar het topje van de ijsberg: voor elke domoor die zich laat pakken, zijn er ongetwijfeld tientallen die het slim spelen en nog anderen die gewoon tussen de wijde mazen van het controlenet glippen.
Doping is niet het enige probleem in de competitiesport. Onlangs las ik tot mijn oprechte verbazing over het onsportief gedrag van fanatieke supporters, fans, bij sportwedstrijden: ze hinderen de tegenstrevers van hun idool, niet alleen met scheldwoorden, boegeroep en hoongelag, maar ook fysiek: in de weg lopen, duwen en trekken en slaan, bier en frisdrank in het gezicht gooien, of hen belagen met allerlei voorwerpen.
En er is nog meer: het hooliganisme is verre van uitgeroeid, georganiseerde bendes maken nog steeds de harde kern uit van supportersclubs die met elkaar in de clinch gaan voor en na sportwedstrijden, maar ook tijdens de match, onder meer door hatelijke en racistische spreekkoren.
En er is nog veel meer: sportlui, hun managers, coaches, begeleiders en sponsors maken afspraken met elkaar, vaak voor veel geld. Overwinningen en ook verliezen worden gekocht en verkocht, want de inzet is enorm: een plaatsje in een internationale competitie levert miljoenen op. En dan zijn er nog de gokfraudes: gespecialiseerde misdaadorganisaties regelen het resultaat van wedstrijden waarop zeer grote bedragen ingezet worden tegen buitenissige odds.
Het heeft allemaal niets meer met sport te maken, het is volksverlakkerij, pure commercie, theater, show. Ik begrijp niet waarom iemand er nog enige aandacht aan schenkt: je weet perfect dat het allemaal doorgestoken kaart is, dat je er zeker het fijne niet van weet. De held van vandaag is morgen al onttroond. Toch blijven de mensen massaal kijken, op TV en in het echt, ze blijven de kranten en weekbladen lezen, de 'boeken' die de sportlui zogezegd zelf hebben geschreven. Veel geld geeft men daaraan uit...
De wereld wil bedrogen zijn, we vragen erom, we laten ons willens en wetens bij de neus nemen. We kunnen best met een leugentje leven, meer nog: we hebben zelfs nood aan make believe, aan opgezet spel, aan show en vertoning. Als je mensen uitnodigt voor een ernstig gesprek over een belangrijk onderwerp, bijvoorbeeld het hiernamaals, kan je er zeker van zijn dat er niemand, niemand opdaagt, geen muis. Maar voor de Heilig Bloedprocessie in Brugge! Nochtans weet zelfs een kind dat het bloed helemaal niet van Christus kan zijn en beseft iedereen dat de herders, Romeinen, ridders, engelen en wat nog meer in de processie gewoon brave burgerfiguranten zijn. In Antwerpen noemen ze theater komeede spele. In het werkelijke leven mag komedie spelen niet: je mag het niet faken (van het Engels fake, slang voor vervalst, misschien verwant aan Du. fegen en ons vegen: oppoetsen om het er mooier te doen uitzien dan het is). Van Jan Klaassen verwacht je niet dat hij ook een betaalde baan heeft en s zomers op vakantie gaat in het Zuiden; een operaheld hoeft niet echt te sterven, bij een goochelaar reken je erop dat je bedrogen wordt, dat is juist het plezierige: je weet dat het niet kan, maar je weet niet (meteen) hoe je beetgenomen bent.
Dat is uiteindelijk de vraag: waar ligt de grens tussen komeede en het werkelijke leven? Sport is volksvermaak, zelfs, en zeker, op het hoogste niveau. De Olympische Spelen zijn een commercieel gebeuren, punt uit. En vermaak is niet echt, het is theater, we weten het, maar we wensen het eventjes te vergeten terwijl we zitten te kijken en te joelen: kijk, hij haalt het, fantastische overwinning! Morgen zeggen we wel tegen de collegas op het werk dat het wellicht weer doping is en zijn we heel blasé, maar zondag staan we weer op de tribune of langs de kant van de weg: hup, Tommeke, hup!
Nu we het daar toch over hebben
Onze taal heeft een en ander te vertellen over bonen. Een selectie:
- t Is maar een boon in de brouwketel: een kleinigheid dus, iets onbelangrijks. De Belgische toprenner Tom Boonen is tot driemaal toe betrapt op recreatief gebruik van verboden middelen, cocaïne en extasy. Hij is er ook al eens voor veroordeeld en hem werd ook deelname ontzegd aan belangrijke wedstrijden, zoals de Tour. Nu hangen hem nog strengere straffen en consequenties boven het hoofd, juridisch en sportief (en dus financieel). Toch is dat vreemd: hij is misschien wel de enige Belg die door het gerecht vervolgd wordt voor het recreatief gebruik van die middelen. Er zijn daarvoor ook geen straffen voorzien door sportieve instanties: de internationale wielerunie vond het zelfs niet nodig het parket of de betrokkene in te lichten toen Boonen positief testte; de Belgische instanties hebben dat wel gedaan, met een zeer voorwaardelijke opschorting van straf tot gevolg: je kan bezwaarlijk een wielrenner ernstig vervolgen voor cocaïnegebruik en al de anderen laten lopen.
- Als de bonen bloeien, de zotten groeien, of: hij is in de bonen en plukt erwten, of: hij is lelijk in de bonen. Deze drie uitdrukkingen gaan (wellicht) terug op Dodoens Kruidenboek: een bloeiende boonakker zou namelijk mensen aan het hallucineren brengen, in extase, XTC of extasy dus.
- Het is een rare snijboon: zo ziet Tom er ook een beetje uit, vind ik.
- Hij is ook geen heilig boontje: dat is wat Tom ook zegt: hij is ook maar een mens, hij is niet zonder fouten.
- Boontje komt om zijn loontje: ik heb deze uitdrukking al zo vaak gehoord, ook omgekeerd, waarbij loontje om zijn boontje komt; tijd dus om eens en voorgoed uit te maken wat ze betekent en waar ze vandaan komt. Wij geven er gewoonlijk deze betekenis aan: uiteindelijk krijgt iedereen de straf die hij verdient, al duurt het lang, je krijgt je verdiende loon. Waar het vandaan komt? Uit een sprookje van de gebroeders Grimm: boontje, strootje en kooltje (vuur) gingen samen op reis en toen ze aan een beekje kwamen ging strootje erover liggen; boontje liep zo naar de overkant, maar toen kooltje dat ook probeerde, stak kooltje strootje in brand en viel in het water; boontje barstte in lachen uit, letterlijk zelfs en overleefde het dus niet: het kreeg zijn verdiende straf voor zijn leedvermaak.
Ik besluit. Het is belangrijk dat we steeds duidelijk onderscheid maken tussen feit en fictie, tussen de werkelijkheid en de verbeelding, tussen de realiteit en komedie. Sport, zoals ze vandaag in de media komt, behoort tot het vermaak, de recreatie, het spel. Achter de schermen van die komedie schuilt harde business en ook oneerlijke praktijken. Laten we dus niet hypocriet doen als we dag na dag geconfronteerd worden met die duistere kant van de sport: we hebben erom gevraagd, we willen zo graag bedrogen worden, onze zorgen even vergeten, even genieten van de opwinding, de roes, de extase. Dat is precies wat Tom Boonen en zijn collegas ons bezorgen. Dat is ook precies wat Tom Boonen zelf heeft gedaan toen hij aan de drank, de XTC en de cocaïne zat. Hij is geen heilig boontje. Wie wel?
Begrijp me niet verkeerd: ik ben een zeer principiële tegenstander van elk recreatief druggebruik, zelfs van tabak en alcohol, ik ben geheelonthouder, ben dat het grootste gedeelte van mijn leven ook geweest, ik drink zelfs geen (echte) koffie of thee meer, ook geen frisdrank, enkel kraantjeswater. Ik ben mens genoeg om te weten dat niet iedereen dat altijd en overal kan en dat mensen ook proberen om (min of meer) verstandig met drank, drugs, tabak en andere stimulantia en excitantia om te gaan. Onze samenleving is vrijwel ondenkbaar zonder die producten, ook de Islam slaagt er niet in dat volledig aan banden te leggen. Het is een belangrijk aspect van ons mens-zijn, het is goed dat we daar af en toe even bij stilstaan en ons (eerlijk!) afvragen hoeveel wij gebruiken en wat dat met ons doet en hoe we zouden zijn zonder. Dat zijn de vragen die Tom Boonen en zijn vele supporters voor zichzelf moeten beantwoorden.
Categorie:samenleving Tags:sport en drugs
30-04-2009
Geweld
Geweld. Het is een vast onderdeel van ons leven, gelukkig meestal op veilige afstand, als een fait divers in het nieuws of een duidingprogramma. Soms komt het angstwekkend dichtbij: het huis van de buurman dat afbrandt, een kennis die omkomt in een brutale aanrijding, de zelfdoding van een kind. Soms duikt agressie op waar men het niet verwacht, zoals op de aandeelhoudersvergadering van onze grootste bank, waar beschaafde mensen menen dat ze met fysiek geweld iets kunnen bereiken dat ze met legale middelen niet konden gedaan krijgen.
In onze maatschappij is geweld vrijwel steeds verdrongen naar de marginaliteit. Wij hebben als burgers sinds eeuwen het recht op fysiek verzet tegen onrecht afgestaan aan de staat, die het monopolie van het geweld heeft gekregen. Het leger zorgt in principe voor onze nationale veiligheid, de politie voor de binnenlandse. Als een buur ons te na komt, dan treden wij niet zelf op, maar vertrouwen erop dat de gevestigde macht dat voor ons doet, dat zij, desnoods met geweld, onze rechten herstelt. Dat is een van de belangrijkste verworvenheden van de beschaving.
Geweld hoort niet thuis in de normale omgang. Wie zich er toch schuldig aan maakt, plaatst zich in de marge van de samenleving, in de criminaliteit. Gewelddadig optreden, door criminelen of door op hol geslagen burgers en zelfs door het leger of de ordetroepen, aanzien we als de meest schokkende misdaden, ze halen steeds de voorpagina van de krant en vormen de hoofdpunten van het nieuws. Hoe meer slachtoffers, hoe meer bloed, hoe hoger de sensatiescore. Een land waar men het recht in eigen handen neemt, beschouwen we niet eens als een land, maar als een schurkenstaat: Somalië, Afghanistan, Jemen, Noord-Korea Een land dat zijn burgers niet onder controle heeft, is een misprezen bananenrepubliek.
Dat wil niet zeggen dat alle geweld verdwenen is uit onze leefwereld. Je ontmoet het elke dag, op een min of meer subtiele wijze. Mensen gaan met elkaar om op een nogal agressieve manier. We manifesteren ons tegenover anderen, we eisen onze plek onder de zon op, ons territorium, ons eigenbelang. We zijn dominant, we staan op onze rechten, vermeende of echte. We laten ons niet doen. En aangezien we allemaal zo zijn, al was het maar een beetje, ervaren we de anderen als agressief: de jongelui met hun rugzakken en roltassen die ons hinderen op de bus; de wielertoeristen die de hele breedte van de weg innemen of met zijn tweeën weigeren op het fietspad te rijden; de chauffeur van de hip getunede wagen of donker dreigende SUV die je bijna van de baan rijdt; de slecht gezinde baas die zijn frustraties op zijn of haar personeel uitwerkt; de collega die maar al te vaak ziek is en zich ook anders aan zijn of haar taken onttrekt; of gewoon maar die andere man of vrouw die tegen je aanloopt op straat omdat je niet tijdig uitwijkt.
We hebben het geweld geritualiseerd, vooral in de sport (voor de etymologie van dit in de grond vreemde woord klik je hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=111). De Romeinse keizers wisten het al: het plebs, het volk kon je maar tevreden houden met panem et circenses, gratis uitgedeeld brood en bloeddorstige spelen in de arena. In de sport vechten we met onszelf of met anderen. Nog een stapje verder is het oxymoron kijksport. Een oxymoron, van Gr. oxys (scherp, puntig) en moros (dom, dul), is een stijlfiguur waarin twee tegengestelde woorden of begrippen naast elkaar staan, zoals zwarte sneeuw of een eerlijke politieker of een korte blog van Karel; het woord zelf is daar een voorbeeld van. Kijken is niet aan sport doen, kijksport is geen sport maar kijken. Als we naar vechten gaan kijken, dan vechten we niet zelf, maar sympathiseren met een van de vechtende partijen. Niet zelden mondt dat uit in gewelddadige confrontaties tussen aanhangers van de betrokken sportploegen. Voor heel wat sportfans (fan staat voor fanatiek, natuurlijk) gaat het veel minder om de kijksport dan om de agressieve gevoelens die bij de botsing tussen ploegen naar boven komen.
Al wat leeft, staat in conflict met zijn omgeving. Het enige wat een levende cel wil, is twee cellen zijn. Als je niet eet, kom je om. Stilstaan is achteruitgaan. De aanval is de beste verdediging. De grote vis eet de kleine op. Homo homini lupus. Om in leven te blijven, moeten we ander leven doden, met stenen kunnen we ons niet voeden, ook granen zijn leven, lieve vegetariërs en veganisten. Die basishouding zit in onze genen, we dragen onze evolutie van drie miljard jaar met ons mee, onverbiddelijk. In een moderne maatschappij moeten we niet meer vechten voor een prooi, we kijken er naar in spectaculaire documentaires, gefilmd in verre natuurreservaten. Maar de mens zoekt en vindt wel uitlaatkleppen voor zijn agressiviteit.
Heeft zelfs een pacifist als Obama dat beter begrepen dan zijn achterban of zijn verdwaasde Europese bewonderaars? Weet hij dat er een gedeelte van elke bevolking nood heeft aan actieve geweldbeoefening? Is het die waarheid die ook een simplicissimus als onze minister van oorlog voor ogen heeft als hij onze jongens (veel ouder dan jongens zijn ze niet) naar Afghanistan stuurt? Is dat wat de leiders van het islamistische terrorisme weten?
In het ontstellend verhelderende boek van Barbara Tuchman, The Calamitous 14th Century(klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=340) beschrijft de auteur op indringende wijze hoe rondtrekkende benden huurlingen een eeuw lang Europa tot een ware hel maakten. In dergelijke omstandigheden, in oorlogstijd en in periodes of streken waar wetteloosheid heerst, zijn het de agressievelingen, de geweldenaars, de overweldigers die de bovenhand halen. Zoals de evolutionaire psychologie en de sociobiologie (eigenlijk is dat hetzelfde) zo helder aangetoond hebben, is agressiviteit in een beschaafde samenleving een minpunt. Wie zijn omgeving niet respecteert, wordt uitgestoten; wie moordt, brandt steelt en verkracht, heeft minder kansen om zich voort te planten. De geschiedenis van het mensdom bewijst dat samenwerking, compromis, de zorg voor de eigen kinderen, het respect voor de persoon en het eigendom van anderen een voordeel zijn: individuen die zich daardoor laten inspireren, maatschappijen die dergelijke regels opleggen en onderhouden, hebben een evolutionair voordeel, zij hebben meer kansen om te overleven en zich voort te planten, uit te breiden. Niet zo voor de roofridders en de woestelingen die rondtrokken in de 14de eeuw of hun soortgenoten uit onze tijd, zoals de Afrikaanse genocidaire bendes, de Latijns-Amerikaanse druggebonden doodseskaders: zij konden en kunnen overleven en gedijen door te stelen en te verkrachten wat ze op hun weg vonden. Tot de rest van de maatschappij er genoeg van heeft. Dan worden de benden naar andere streken gezonden of gelokt, of uitgemoord door andere benden of door het geregeld leger, of cynisch geïntegreerd in dat leger.
Van een echt vredelievend mens zegt men: hij zou nog geen vlieg kwaad doen.
Tot welke groep wil jij behoren?
Naschrift
Ik schreef deze woorden op het ogenblik zelf van de gebeurtenissen in Apeldoorn. Geweld ontziet niets of niemand. We weten niet of het gaat om een zorgvuldig geplande kwaadwillige aanslag of een wanhoopsdaad van een gefrustreerde enkeling. Overweldigende emoties hebben van een mens een niets ontziende moordenaar gemaakt. De keuze van de dader ging duidelijk naar een gebeurtenis waarbij de media-aandacht verzekerd was. Dat is de wereld waarin wij nu leven. We zijn nergens meer helemaal veilig, niemand.
Categorie:samenleving Tags:geweld
01-04-2009
Rik Pinxten: de strepen van de zebra
Rik Pinxten, De strepen van de zebra. Voor een strijdend vrijzinnig humanisme, 220 blz., Houtekiet, 2007
De auteur (°1947) is sinds 2003 voorzitter van de Humanistisch Vrijzinnige Vereniging van Vlaanderen (HVV) en gewoon hoogleraar antropologie en religiestudies aan de Universiteit Gent. De tekst is de neerslag van de lessenreeks die hij tijdens het academiejaar 2006-7 aan de Vrije Universiteit Brussel verzorgde in het kader van de Leerstoel Willy Callewaert. Het is dan ook een levendige tekst, die op vele plaatsten de sporen draagt van het geëngageerd gesproken woord.
Inhoudelijk is het een ambitieuze poging om op zoek te gaan naar de betekenis van een actief vrijzinnig humanisme vandaag. De auteur zet zich daarbij herhaaldelijk af tegen de meer traditionele opties van de humanisten, die zich tot nog toe vooral bezighielden met het uitbouwen van een eigen zuil, zoals de katholieken maar in vrijwel open strijd met hen, en met het ijveren voor wettelijke erkenning en bescherming van de vrijzinnigheid, wat zich vooral uitte in de zorg voor het pluralistisch gemeenschapsonderwijs, de lessen zedenleer en moraal en progressieve vrijzinnige maatschappelijke standpunten inzake morele kwesties zoals voorbehoedsmiddelen, abortus, euthanasie, homohuwelijk &c, waarmee ze ook hun belangrijkste successen hebben behaald.
Pinxten vertrekt terecht van zijn eigen specialisme, de antropologie, om een levendig en verhelderend beeld te tekenen van de moderne mens in de hedendaagse samenleving, die gekenmerkt is door verstedelijking en een contrast van culturen, en tevens door een toenemende globalisering onder de invloed van het neo-liberale extreme kapitalisme. In die maatschappij is de vrijzinnigheid, mede door haar geringe sociologische basis, voor het realiseren van haar doelstellingen, aangewezen op samenwerking met andere, ook religieuze groeperingen die streven naar humane(re) samenlevingsvormen, gebaseerd op de grote principes van de Verlichting (en de Franse Revolutie): vrijheid, gelijkheid en solidariteit, wars van elk fundamentalisme, egoïsme en kortzichtig denken.
Voor de onbevooroordeelde lezer is het af en toe onduidelijk welke richting Pinxten wil uitgaan. Enerzijds bepleit hij terecht de volkomen gelijkwaardigheid van elk menselijk wezen; enkele belangrijke basisprincipes daarvan zijn vastgelegd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Maar hij gaat verder: zoals de zebras (uit de titel) er op het eerste gezicht allemaal eender uitzien, maar in feite telkens een uniek strepenpatroon vertonen, vergelijkbaar met onze vingerafdrukken of het irispatroon, zo is elke mens ook verschillend, elke groep, elke gemeenschap. Er zijn niet alleen de drie grote westerse godsdiensten en enkele grote oosterse: er zijn er 4000 Pinxten put zich uit om het belang van deze verscheidenheid (tout autre est tout autre) te benadrukken en om de (vrijzinnige) mens op te roepen daarmee voortdurend rekening te houden: anders is niet slechter, wij zijn niet beter, onze objectiviteit is verre van objectief; elke persoon moet respect opbrengen voor elke andere.
Anderzijds wijst hij ook op gevaren die uitgaan van bepaalde groepen en krachten binnen deze verscheidenheid: fundamentalisme van religieuze of politieke aard, racisme, plutocratie en roept hij op tot krachtdadig verzet.
Het is dan ook niet steeds duidelijk waar en wanneer wij ons moeten beperken tot respect voor het anders zijn, noch vanaf welk moment of hoe wij ons strijdbaar moeten opstellen tegen de krachten die bijvoorbeeld de democratie, het milieu of de solidariteit bedreigen. Als iedereen gelijk heeft en iedereen ook moet gerespecteerd worden, is samenleven wellicht onmogelijk, want er zijn nu eenmaal onverenigbare standpunten, en niet op de minst belangrijke punten, die mensen verenigen in godsdiensten en talloze andere belangengroepen. Terecht veroordeelt de auteur het militair ingrijpen door de Verenigde Staten, evenzeer als het mensonterend religieus fundamentalisme van de Taliban. Wanneer is het moment gekomen om zich met álle middelen te verzetten tegen een bedreiging? Zeker is dat de Europese landen daarmee te lang gewacht hebben in het geval van Hitler, Stalin, Pol Pot, Rwanda, Soedan
Een ander gevaar van extreme gelijkheid en solidariteit is het Marxisme, dat de auteur nog steeds als een waardevolle maatschappelijke analyse vermeldt, evenwel zonder te wijzen op de desastreuze gevolgen van de invoering van Marxistische ideologieën in concrete staten.
De raadgevingen van de auteur, onder de slogan (een oud Schots Gaelic woord dat letterlijk oorlogskreet of slagzin betekent): think global, act local, zijn dan ook vaak zoals hij zelf zegt: wollig, weinig concreet en zelfs (meer dan een beetje) utopisch. Vanzelfsprekend is het nuttig of zelfs noodzakelijk bij elke lokale beslissing uit te gaan van regels waarvan we zouden wensen dat ze algemeen geldend, global zijn (zoals Kant zijn morele imperatief al stelde), maar zon algemene richtlijn is nauwelijks voldoende voor zelfs de meest algemene normen, zelden voor de meer concrete, waar goed en kwaad dichter bij elkaar liggen en het wel van de ene groep steunt op het wee van een andere.
Toch is dit een zeer leesbaar en boeiend boek, dat met zijn optimisme en voluntarisme (gedrevenheid om er iets aan te doen) een aantrekkelijke boodschap brengt, in het bijzonder voor het jong publiek waarop het oorspronkelijk gericht was, niet in het minst door de vele praktische voorbeelden en interessante verwijzingen, ook al zijn sommige commentaren af en toe minder subtiel dan men zou verwachten van een auteur die het respect voor tout autre zo hoog in het vaandel draagt.
Met dank aan het Provinciaal Centrum voor Morele Dienstverlening in Leuven, waar ik dit exemplaar mocht ontlenen uit hun interessante handbibliotheek.
Theo van der Meer, De wesentlijke sonde van sodomie en andere vuyligheeden. Sodomievervolgingen in Amsterdam 1730-1811, 237 blz. Amsterdam, 1984.
Misschien verwondert het jou deze titel hier te vinden, maar laat je niet afschrikken. Toevallig vond ik in de gemeentelijke bibliotheek Mena in Rotselaar, waar ik op dinsdagvoormiddag nederig vrijwilligerswerk doe, een verwijzing naar een ander boek van Theo van der Meer, namelijk: Sodoms zaad in Nederland : het ontstaan van homoseksualiteit in de vroegmoderne tijd, Nijmegen: Sun, 1995, paperback. 512 + 16 pp, Index (Memoria). With summary in English. Proefschrift Vrije Universiteit Amsterdam (tweedehands te vinden voor ongeveer 12). Toen ik de online catalogus van In t Profijtelijk Boeksken nakeek, vond ik dan het andere boek en dat bestelde ik voor 9. Tot mijn aangename verwondering las ik het uit op één dag; dat is eens wat anders dan de weken die ik over Nussbaums Upheavals of Thought gedaan heb (http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=283468).
Het leek me interessant om eens iets te lezen over homoseksualiteit lang voor onze tijd maar in onze eigen omgeving. Dit onderwerp is lang een taboe gebleven en in ruime mate is het dat nog. Pas rond 1968 werd het heel stilaan bespreekbaar. Wat er voordien gebeurde, weten we niet. Mijn ouders, geboren in 1905 en 1909, hebben voor zover ik me kan herinneren het woord nooit gebruikt, in ons gezin is er nooit over gepraat. En als het daarbuiten al ter sprake kwam, dan was dat meestal schertsend, in een onhandige poging om het taboe te doorbreken: al lachend kan het, in een ernstig gesprek niet: the love that dare not speak its name, zoals vermeld in het eindvers van het gedicht Two Loves (1894: http://www.law.umkc.edu/faculty/projects/ftrials/wilde/poemsofdouglas.htm ) van Lord Alfred Douglas, die een verhouding had met Oscar Wilde, die daarvoor in de gevangenis belandde. Als het dus ook nu nog een min of meer taboe onderwerp is, dan was het dat nog veel meer in het verleden; hoe verder we teruggaan, hoe minder betrouwbare informatie we er ook over terugvinden.
Dat is me dunkt de grote verdienste van dit boek van Theo van der Meer: hij is de oorspronkelijke historische documenten gaan nakijken, bijvoorbeeld de verslagen van de processen die tegen sodomieten (bedoeld wordt: homoseksuelen) gevoerd zijn en heeft die verder nog vergeleken met andere stukken uit de betrokken periode. In de bijlagen geeft hij een gedetailleerde lijst van de personen die voor de rechtbank verschenen en van anderen, die werden ingedaagd (gedagvaard) en verbannen. De beweringen in de tekst krijgen correcte verwijzingen in de voetnoten. Er zijn interessante illustraties en een goede bibliografie (al zou die qua lay-out beter kunnen).
De indeling van het boek is nogal eigenzinnig. In plaats van een rechtlijnige historische reconstructie krijgen we een (nogal) systematische voorstelling, waarin achtereenvolgens verscheidene aspecten van de zelfde gebeurtenissen worden belicht: de wetgeving, de procedures, het vervolgingsbeleid, de publieke reacties, de subcultuur, en in een laatste afsluitend hoofdstuk een poging tot verklaring. Dat betekent dat je het verhaal over de zelfde personen verscheidene keren tegenkomt en dat is aanvankelijk een beetje verwarrend, want wie kan nou precies onthouden wat er honderd paginas tevoren gezegd werd?
Toch is het een vlot leesbaar boek. De auteur slaagt er uitstekend in om je terug te plaatsen in de sfeer van de tijd, zowel door de accurate historische details als door de erg levendige beschrijving van de feiten, steeds in grote getrouwheid aan wat we er echt over weten, met talrijke citaten in het goed verstaanbare Nederlands van toen.
Enerzijds is het opvallend hoe weinig vervolgingen er toen waren: in een periode van 80 jaar amper 234 procedures. In 1950 alleen al waren er in Amsterdam meer dan duizend wettelijk gedeponeerde klachten en mededelingen en 254 processen, terwijl de bevolking slechts verviervoudigd was. De rechtszaken tegen homoseksuelen waren in de 18de eeuw een randverschijnsel, het betrof tienden van een procent van de bevolking.
Anderzijds de straffen waren niet min: de doodstraf was de norm voor echte sodomie, dat wil zeggen anaal seksueel contact mét interne uitstorting; voor masturbatie (ook wel als maturpatie geschreven ) tientallen jaren eenzame opsluiting. Weinig gevangenen leefden lang genoeg om hun hele straf uit te zitten, zo erbarmelijk waren de omstandigheden.
Dat is voor ons onbegrijpelijk, zeker als we bedenken dat het omzeggens steeds ging om consenting adults, niet om pederastie. Hier bij ons kennen we sinds kort het homohuwelijk, om maar te zeggen hoe totaal anders we vandaag tegen het verschijnsel aankijken. Toch blijft in een aantal (vooral moslim-, maar ook in sommige Amerikaanse staten) landen sodomie bestaan als een misdrijf.
Wat we ook mogen denken over homoseksualiteit, wat de kerken er ook mogen over zeggen, men is het er nu wel over eens dat het geen ziekte is, die kan/moet genezen worden; men stelt vast dat er homoseksualiteit is en men eist terecht respect op voor medemensen die zich daartoe bekennen, het zelfde respect dat alle anderen verdienen. Er is geen sprake meer van zonde, misdaad, overtreding van wetten, onwelvoeglijkheid, perversiteit, minderwaardigheid of wat dan ook: het is een manier van het beleven van de menselijke seksualiteit. Daarmee komen we mogelijks terug in de buurt van vroegere en andere beschavingen dan onze westerse, waarbij seksualiteit nooit helemaal beperkt was tot exclusieve heteroseksuele monogame relaties, een model dat bij ons vooral met het Victoriaans tijdperk is verbonden, al weet men vandaag dat ook toen dat model beperkt was tot een bepaalde (hogere) sociale klasse en dat de naleving ervan in de praktijk zoveel faciliteiten toeliet als elk ander model in gelijk welke andere periode of streek van de geschiedenis van de mensheid.
Categorie:samenleving Tags:homoseksualiteit
12-03-2009
Verkiezingen: de grond van de zaak
De lente is niet meer veraf, gisteren was een heldere, stralende dag zoals je die in deze tijd van het jaar wel vaker hebt, je voelde de warmte van de zon op je lijf, het is plots een andere wereld. Binnenkort hebben de eenden van de buren weer pieltjes, eendenkuikens zijn dat. Het valt me dan telkens op, als ze bij ons op bezoek komen, hoe levendig en zelfredzaam die jonge dieren zijn, al bijna onmiddellijk na het kippen: het zijn nestvlieders, ze verlaten het nest bij de geboorte, kunnen zich zelfstandig voortbewegen, fourageren en hebben enkel nood aan fysieke bescherming tegen belagers.
Wat een verschil met de mens! Een baby is totaal hulpeloos en sterft binnen de kortste keren als men er niet intensief voor zorgt, zoals helaas blijkt wanneer een wanhopige of verwarde moeder zon mensenkind weer eens achterlaat. Wij mensen moeten voor onze kinderen zorgen, vele jaren lang, voor ze zelfstandig kunnen leven, vanaf hun achttiende officieel, maar vaak nog heel wat langer. Sommige ouders kunnen het zorgen ook nadien niet echt laten, maar dat is een ander verhaal.
Een kind is afhankelijk van zijn directe omgeving. Het hecht zich daaraan, veel meer dan een eendenjong dat achter zijn moeder aanloopt. Kinderen herkennen hun moeder al na enkele dagen, aan de geur en aan al de andere indrukken die ze opdoen in die zeer intieme relatie. Op hun signalen van ongenoegen bij honger, natte luier, pijn, overdreven koude of warmte, tocht volgt onmiddellijk soelaas. Het kind beheerst zo zijn omgeving: vraag en gij zult krijgen. Het is eenrichtingsverkeer. Kinderen zijn zelfs zo gebouwd dat ze bij normale mensen een soort euforische welwillendheid opwekken, gekenmerkt door het maken van bijna dierlijke geluiden en bewegingen en dat typische onzintaaltje dat jonge ouders steevast ontwikkelen in die tijd en dat wij nadien nog steeds gebruiken telkens we een baby in de armen gedrukt krijgen.
Dat meesterschap van het kind over de ouder blijft natuurlijk niet duren. We voeden onze kinderen op tot onafhankelijkheid. We stellen regels in, we reguleren de verwachtingen die zij in ons hebben: we zogen of voeden ze niet wanneer zij erom vragen, maar op gestelde uren; we knuffelen ze niet te veel, we leren ze hun slaap aan te passen aan de onze. Stilaan verleggen we de beslissing van hun almachtige kind naar de redelijke ouder, we stellen grenzen aan wat zij van ons mogen vragen. Voor het kind is dat een moeilijke periode: de ouders zijn niet meer honderd procent ten dienste van het kind, ze komen niet onmiddellijk gelopen, ze laten het kind al eens wachten, huilen. Het kind leert dat het niet de meester van zijn omgeving is, het leert rekening houden met de ouders, met de eisen van de andere kinderen. Het leert ook zichzelf behelpen op allerlei gebieden, het zoekt surrogaten, vervangmiddelen voor de allround service van de moeder. Het kind gaat op ontdekkingstocht in de wereld.
Aanvankelijk is dat niet meer dan de huiskamer, dan stilaan het hele huis, de tuin, de buurt. De andere mensen die het ontmoet zijn eerst de gezinsleden, dan de ruimere familie, de buurt Vanaf het eerste schoolgaan is er een ingrijpende verruiming die niet meer zal ophouden tot aan het pensioen, wanneer de wereld zich stilaan weer sluit en de grenzen dichterbij komen, tot de laatste dag, wanneer onze geliefden rondom ons bed staan, maar we onherroepelijk alleen en in totale afhankelijkheid, zoals bij de geboorte, het wondere geschenk van het leven weer afgeven en in het niets verdwijnen.
Mensen leven samen. We zijn vandaag met zijn 6.766.085.787en op deze wereld en het is zo goed als onmogelijk om te leven zonder contact, op de ene of andere manier, met een groot deel van de anderen. Dat is zo als je lid bent van een primitieve stam in het Amazonegebied (met een tv crew om je laatste restje primitiviteit te filmen, natuurlijk), of een lid van de eerste, tweede, derde of vierde wereld. De mens is een zooön politikon, een wezen dat in gemeenschap leeft. De mens is niet gemaakt om in eenzaamheid en afzondering te leven. Maar dat gezamenlijk bestaan verloopt niet zonder moeilijkheden, verre van, onze geschiedenis getuigt op vaak gruwelijke manier van ons vallen en opstaan, dat we kunnen vergelijken met het leren lopen van een peuter, maar dan over een periode van ten minste tienduizend jaar.
Ook als wereldgemeenschap, als menselijke soort zijn we begonnen in een toestand van totale afhankelijkheid van onze omgeving, we waren een stuk van de natuur, de natuur heeft ons voortgebracht, wat wij zijn is mogelijk gemaakt door de natuur. De eerste mensen leefden in families en clans, bendes eigenlijk, die zich maten met de natuur en met andere bendes. Daar golden strenge regels van binnen en buiten, van wij en de anderen, zoals we die nu nog zien bij dieren in het wild. Maar stilaan kwam daarin verandering toen de mens zijn directe omgeving leerde gebruiken en beheersen, toen we de wereld gingen verkennen en met steeds meer mensen in contact kwamen, een evolutie die nu, op onze dagen, een hoogtepunt heeft gevonden in the global village, heel de wereld is ons dorp.
Wij hebben geleerd, zoals kinderen, dat de wereld enorm uitgestrekt is, maar dat er ook grenzen zijn. Er is het gezin en zeker in de periode van de gezinsvorming en -uitbreiding is dat een hechte eenheid, sterker dan welke andere ook, wellicht omdat ze gebouwd is op de meest ingrijpende biologische functies: het doorgeven en beschermen van het leven. In onze Westerse wereld is de ruimere familie, de clan, niet van zon grote betekenis en ook de wijk het dorp en zelfs de stad hebben veel van de betekenis verloren die ze honderd jaar geleden nog hadden. De streek, gekenmerkt door fysische kenmerken zoals het polderlandschap, de lage heuvels, de heide, de bergen of door een gemeenschappelijk dialect of taal, speelt nog steeds een rol, maar de geschiedenis heeft ook andere grenzen getrokken, soms met een liniaal, zoals we op een wereldbol of kaart nog goed kunnen zien (Algerije/Libië, Egypte/Soedan/Niger/Mali) soms met de natte politieke vinger (België, Polen, de Balkan, het Midden-Oosten).
Zoals kinderen hebben we geleerd met die grenzen om te gaan. Sommige willen we mordicus behouden: landsgrenzen zijn heilig, wie een ander land binnenvalt kan rekenen op de veroordeling van de rest van de wereld, het is een casus belli, een voldoende reden om ten oorlog te trekken. Maar anderzijds hebben we die ook leren relativeren, zoals in de Europese Unie, de Verenigde Naties en andere instellingen waarbij we nationale belangen of afspraken ondergeschikt maken aan internationale.
Als we over politiek praten, is het raadzaam die grote lijnen in gedachten te houden.
Neem nu de kwestie van de immigratie. Het is duidelijk dat vele Europese landen hun grenzen hebben opengesteld, nolens volens, voor personen uit andere Europese en niet-Europese landen, onder meer uit hun vroegere kolonies. In allerlei handvesten verdedigt men het vrij verkeer van goederen maar ook van personen. Er is een supranationaal commissariaat voor vluchtelingen, er is asielrecht. En toch zien heel wat allochtone burgers die instroom met lede ogen aan; ze ervaren het als iets onrechtvaardigs, als een bedreiging van het eigene: men neemt onze jobs af, onze culturele integriteit, men profiteert ten onrechte van onze sociale voorzieningen, men voert een volksvreemde godsdienst in
Het is vreemd dat wij voor onze vakanties en uitstappen, voor onze lectuur en onze tv-programmas die afwijzende reactie helemaal niet hebben. Dan zien we het vreemde niet als een bedreiging, maar als interessant, fascinerend, uitnodigend tot imitatie zelfs, zoals in onze eet- en drinkgewoonten, muziek en dans, kledij
Het is ongetwijfeld zo dat sommige elementen moeilijker liggen dan andere. Een Vlaams Blokker zal wellicht niet om principiële redenen weigeren om bij de Chinees te gaan eten (maar misschien wel bij den Arabier). Het is niet altijd gemakkelijk om de echte oorzaak van de weerstand te ontdekken. Vaak blijkt dat het gaat om zeer onredelijke, op fictieve verhalen gebaseerde vooroordelen. Daarom is het goed om terug te komen naar de grond van de zaak.
Wij gaan met andere mensen om op basis van aantrekking of afstoting. Een baby ziet er altijd aantrekkelijk uit, een man of vrouw in de fleur van hun leven ook. Wat ons vertrouwd is, geeft vertrouwen, het vreemde stoot af: zeer jonge kinderen beginnen vaak te wenen als ze met vreemden geconfronteerd worden, zelfs hun opa of oma Het duurt heel lang voor kinderen leren wie ze kunnen vertrouwen en wij mensen blijven altijd een zekere achterdocht behouden. Zo is het ook met bevolkingsgroepen. Er zijn grenzen en onderscheiden die we niet gemakkelijk opgeven.
Maar er zijn ook uitzonderingen. De uitdrukking ver van mijn bed is sprekend; we gebruiken ze meestal op een enigszins verwijtende manier: ça narrive quaux autres, denken we, maar het loert wel om de hoek voor ons ook. Fysieke afstand schept ook emotionele distance: hoe verder van ons bed, hoe minder het ons raakt. Wij zijn nog altijd in de eerste plaats bezorgd om ons gezin, dan de familie, dan de streek, dan het land, de regio. Wij staan eigen bevoegdheden node af. Maar dat is een infantiele reactie, die gegrond is op onze eerste kinderlijke ervaringen, en die we als individu in de loop van ons leven hebben leren bijstellen. Stilaan leren we dat het nu eenmaal beter is om op grotere schaal afspraken te maken, zeker nu we met zovelen samen leven en er inderdaad massaal verkeer van goederen en personen is. Denk bijvoorbeeld aan afspraken inzake voedselveiligheid: hoe internationaler, hoe beter, toch? Denk aan de Chinese producten die onze markten overspoelen
Afstand is niet absoluut. Wij kunnen ook getroffen zijn door het leed dat anderen overkomt die ver van ons bed leven, maar dan moet dat leed wel zeer aanzienlijk zijn (tsunami), of uitzonderlijk (aardbeving), of ons gebracht op een persoonlijke manier (een bekende figuur).
Afstoting en aantrekking kunnen dus afstand nemen van het vreemde, het anders zijn. Een mechanisme dat daarbij vaak speelt is: het zou ook mij kunnen overkomen. Het leed van anderen kan ons ertoe brengen hen te erkennen als onze gelijken. Ontwikkelingshulp en solidariteitsinitiatieven zijn daarop gebouwd. Er is ook gewenning: hoe meer vreemdelingen zich integreren in onze samenleving, hoe meer we dat als vanzelfsprekend zullen gaan beschouwen.
De belangrijkste, essentiële factor ligt evenwel in elke mens zelf. Het kind evolueert tot een volwassene niet door gewenning aan het vreemde, maar door die uitzonderlijke capaciteit die het heeft om zijn verstand te gebruiken, door na te denken, door afwegingen te maken, vergelijkingen, veralgemeningen, door op basis van ervaring voorspellingen te doen over de toekomst en vertrouwen te putten uit het succes daarvan. Zo leren wij als mens dat wij niet reddeloos overgeleverd zijn aan primordiale angsten en driften. Let wel: ook hier mogen we niet de koele rede tegenover de wilde emoties stellen: emoties zijn evengoed en zelfs onmisbaar onderdeel van ons denken als alle andere elementen, want het is op basis van die vrijwel spontane reacties van afkeer en aantrekking dat het denken gestoeld is.
Als een politieke partij zich dan onverbloemd keert tegen niet-Europese vreemdelingen, dan moeten we ons ernstig vragen stellen, want er is geen redelijke verklaring voor te vinden. Wij behoren nu toch al te weten dat huidskleur, haarsoort, kleur van de ogen, klederdracht, dieet of welk uiterlijk kenmerk dan ook, geen wezenlijk onderscheid inhoudt. We weten eveneens dat landsgrenzen zelden betekenisvol zijn en nationale verschillen zeer secundair. Wij moeten leren inzien dat het afwijzen van vreemdelingen een infantiele, onbesuisde reactie is, iets dat we kunnen leren overwinnen. Wij horen onze afkeer te onderzoeken om tot het besluit komen dat die onterecht is. We kunnen zo onze belangstelling, onze welwillendheid, ja onze liefde uitbreiden en steeds bredere cirkels insluiten, veeleer dan ze te binden volgens niet te verantwoorden normen. Volwassenheid betekent dat men in het volle besef van eigen mogelijkheden en beperkingen de anderen tegemoet treedt als volledig evenwaardig, dat men hen aanvaardt als gelijken, als eender, niet als vreemd, zelfs en vooral als we het niet eens zijn met bepaalde van hun overtuigingen, als ze niet identiek zijn.
Het is onverklaarbaar dat het Vlaams Belang wel allochtone moslims wil terugsturen, maar geen probleem heeft, kan of mag hebben met Vlaamse moslims, of Vlaamse Hells Angels, communisten, zenboeddhisten, veganisten, wiccas, vrijmetselaars &c.; het is even vreemd dat ze tegen Vlaamse homos zijn, tegen alternatieve kunstenaars &c. Hun normen zijn met andere woorden onredelijk, onverantwoord, onhoudbaar want onethisch.
Het is van uit die basishouding van de menselijke gelijkheid dat we ons moeten verzetten tegen elke hetze, elk vijandig taalgebruik, elke diabolisering van medemensen. Zeker, er zijn verschillen, zelfs zeer grondige, maar wat geeft ons het recht om bepaalde medemensen uit te sluiten uit onze gemeenschap, wanneer zij zich hier op een legale manier hebben gevestigd? Welk recht hebben wij, en welke normen moeten we gebruiken, om mensen te verbieden om zich hier legaal te komen vestigen? Welk recht hebben wij om bepaalde mensen te verbieden hun eigenheid te beleven in volle vrijheid, zolang zij zich houden aan de regels en wetten die voor iedereen gelden?
De Duitse joden waren zonder enige twijfel de meest geïntegreerde van al, in vele gevallen absoluut niet meer te onderscheiden van hun medeburgers. De Nazis moesten zelfs heel ver gaan zoeken om nog sporen van enig joods bloed te vinden. Toch heeft men hen, uitsluitend op basis van dat bloed, uitgesloten, opgejaagd, vervolgd en uitgemoord, zonder verdere redelijke verantwoording, zonder enige reële of bewezen schuld, zonder enige reden of verantwoording. Dat is maar mogelijk geweest na een stelselmatige en intense haatcampagne, waarbij zij afgeschilderd werden als totaal anders, ontaard, onmenselijk: uitschot, ongedierte. Het zijn termen die we letterlijk terugvinden bij elke genocide en helaas ook vandaag nog in politieke pamfletten.
Laten we even nadenken voor we onze steun betuigen aan een partij die andere mensen wil uitsluiten, verjagen of hen wil dwingen om onverwijld al hun eigenheid op te geven en die van ons over te nemen.
Categorie:samenleving Tags:racisme
10-03-2009
Verkiezingen: vrijheid
Robinson Crusoe hoefde geen verkiezingen te organiseren op zijn eiland, aanvankelijk was hij er zelfs helemaal alleen. Er zijn nu nog altijd mensen die verlangen naar dat soort van primitieve situaties. In de Verenigde Staten heb je zonderlingen die zich terugtrekken in de wildernis en daar overleven zonder enige ondersteuning van de beschaafde wereld. Maar in Vlaanderen en in Nederland is dat vrijwel onmogelijk. Wij leven met heel veel samen op een beperkte oppervlakte, wij leven samen, willens nillens. We leven niet alleen naast elkaar, maar ook met elkaar, want we zitten voortdurend in elkaars vaarwater. Vandaar dat die samenleving moet georganiseerd worden. Wij spreken af dat we rechts (of links) rijden, we regelen het verkeer volgens die afspraak en iedereen wordt geacht die na te leven.
Socialisten zijn voorstanders van dergelijke algemene afspraken. Vetrekkend van de overtuiging dat alle mensen gelijk zijn, willen ze zoveel mogelijk universele voorzieningen. Het geld daarvoor komt van de belastingen, want de Staat mag het geld dan al letterlijk drukken, er kan toch maar zoveel uitgegeven worden als er opgehaald is, de begroting moet in evenwicht zijn, de tering naar de nering. De Vlaamse socialisten gaan naar de verkiezingen met de eis of de belofte dat iedereen naar een rusthuis kan als dat nodig is en dat hij of zij niet meer hoeft te betalen dan het pensioen. Nog een voorziening die universeel gemaakt wordt, op kosten van de Staat, dus van de gemeenschap, dus van elk van ons.
Als we om ons heen kijken, dan is de rol van de Staat wel bijzonder groot geworden. We zijn nog niet in een totalitair regime, waar de Staat alles is, waar er geen persoonlijk eigendom is, waar iedereen werknemer is van de Staat en waar er geen echte persoonlijke vrijheid meer is, maar het is toch al erg moeilijk om een domein te vinden waar de Staat zich niet intens mee bemoeit. Wij mogen bijvoorbeeld wel denken dat enkel het openbaar vervoer een staatsinstelling is, maar het niet-openbaar vervoer, met de individuele automobilist en de trucker, zijn niet denkbaar zonder de massale investeringen van de Staat in wegen, bruggen, tunnels, verkeersregeling &c.
De Staat voorziet in de basisbehoeften van iedereen, niemand hoeft ten onder te gaan in onze welvaartsmaatschappij. De sociale samenleving die wij kennen lijkt een paradijs, ook voor migranten, die in dichte drommen naar hier komen. Maar zij heeft ook haar keerzijde. Een mens krijgt op den duur de indruk van geleefd te worden in plaats van zelf te leven. Sommigen, niet toevallig vooral de sterksten, voelen zich niet goed in de geleide markteconomie, die ze als een belemmering beschouwen. Zij zijn ervan overtuigd dat zij het beter kunnen op hun eentje. Ze hebben geen sociaal vangnet nodig, geen beveiligd en gegarandeerd bestaan. Zij zijn ervan overtuigd dat de Staat op overdreven wijze tussenkomt in ons bestaan en dat de gevolgen daarvan desastreus zijn. Het Staatsapparaat is log en niet efficiënt, staatsambtenaren zijn lui en dom. Bovendien kweekt een bemoederende Staat ook zwakke kinderen: van de wieg tot het graf kunnen ze een beroep doen op de gemeenschap, zonder ooit zelf enig risico te moeten lopen, zonder initiatief te moeten nemen. Men is verzekerd voor alles, er kan niets verkeerd gaan. Bovendien is de verleiding zeer groot om zich te wentelen in de sociale voorzieningen, om maximaal te profiteren van al de universele voorzieningen, om meer uit het systeem te halen dan men er zelf in steekt.
De liberale gedachte vertrekt van de mens als vrij individu, dat in de confrontatie met de wereld vaardigheden en wilskracht ontwikkelt en zo in staat is, niet alleen om te overleven, maar om zelfs een vooraanstaande positie in te nemen. Dat individu neemt geen vrede met wat de welvaartsmaatschappij aanbiedt, het wil meer en beter en is bereid zich daarvoor meer dan matig in te zetten. De liberale ideologie stelt dat de welvaart niet tot stand komt door een passief leven binnen de sociale voorzieningen, maar door actief ondernemen. Niet de werknemers richten fabrieken op, maar de ondernemers. De economie kan niet zonder het initiatief, de ondernemingslust, de kennis, de bereidheid om risicos te nemen, het leiderschap van de individuele ondernemers.
Maar ook de liberale ideologie heeft haar negatieve kanten. Een liberaal die hard werkt, wil ook goed genieten. Ondernemers zijn niet tevreden met het loon van een arbeider, met een fiets of een eenvoudige wagen, met een vakantie aan zee in een verblijf van de mutualiteit of de vakbond, met een confectiepak of massaproductieschoenen. De excessen van het kapitalisme zijn bekend: de uitbuiting van de arbeiders in de 19de eeuw, de periodieke crashes van de 20ste en ook nu weer de ineenstorting van de vrije markten. Wat de rijken der aarde aan luxe bijeengaren is wraakroepend.
Vandaar dat althans in West-Europa een middenweg gezocht en gevonden is, die zich moeizaam slingert tussen socialisme en liberalisme; die de beide systemen tempert en de excessen vermijdt; die de werknemers aanzet om mede de bedrijven en instellingen te runnen en die de ondernemers enige bescheidenheid oplegt. Hier bij ons kijkt men niet met bewondering of afgunst naar de meest succesvolle ondernemers en de rijkste families, maar met een ernstige, ietwat verwijtende blik. Het is niet ethisch om te veel geld te (willen) verdienen, het slijk der aarde maakt de handen vuil. Je wordt niet rijk door met je handen te werken, door een loon te trekken. Arbeid adelt, maar de adel arbeidt niet. Rijkdom is louche, verdacht. Met je rijkdom te koop lopen is misplaatst. Ondernemers moeten zich ook sociaal engageren, ze mogen zich niet beter achten dan hun werknemers.
Aan de uiterst linkse rand van het politieke spectrum vinden we marxistische en zelfs anarchistische groepen die de communistische idealen trouw blijven. Dan volgen de socialisten, die de laatste jaren sterk naar het centrum zijn opgeschoven, dat wil zeggen dat ze een sterke staat willen, maar geen totalitaire of zuiver corporatistische, dat ze ruimte laten voor de individuele vrijheid van de werknemers én de ondernemers en de beoefenaars van de vrije beroepen. Aan de rechterzijde, maar eveneens dicht bij het centrum, vind je de gematigde liberalen, die ingezien hebben dat ondernemen niet voor de massa is en dat sociale voorzieningen onmisbaar zijn. In Vlaanderen is er eigenlijk geen extreem liberale, onbeschaamd kapitalistische beweging meer. De extreme rechterzijde wordt sinds dertig jaar ingenomen door een partij die gebaseerd is op nationalistische, racistische en andere exclusieve principes. Het Vlaams Belang wil ongeveer het zelfde als de centrumpartijen, maar zij willen dat niet voor iedereen, zonder onderscheid van afkomst, ras en huidskleur, geslacht, religieuze overtuiging, seksuele voorkeur of wat dan ook, nee: zij willen het voor Vlaamse, liefst heteroseksuele mannen, min of meer katholiek, uit de lagere middenklasse. Zij willen het niet voor niet-Vlamingen en zeker niet voor niet-Europese vreemdelingen, niet voor holebis, niet voor bewust alleenstaande moeders, niet voor Moslims en andere vreemde godsdiensten, niet voor vrijzinnigen, volksvreemde kunstenaars Daardoor plaatsen zij zich buiten de democratie, die intrinsiek openstaat voor alle mensen, een exclusieve democratie is een contradictio in terminis, een vloek. Ook socialisme en liberalisme in de ideologische betekenis zijn essentieel universeel, open op de hele wereld. Men kan zich niet ethisch noemen indien men sommige mensen uitsluit. Een partij zoals de NVA valt dan weer niet onder die banvloek: zij sluit niemand uit, maar wenst enkel een einde te stellen aan de kunstmatige, onnatuurlijke en opgelegde Belgische staatsstructuur, om een volwaardige solidariteit te betrachten met alle partners, ook Wallonië, binnen de Europese Unie. Lijst De Decker zoekt nog naar een identiteit, maar lijkt zich tussen liberalen en de NVA te wringen.
Wie we niet vermeld hebben: de CD&V, de katholieken. Zij bevinden zich volop in het centrum, met uitschieters naar centrumrechts en centrumlinks. Historisch gezien steunen zij op het brede katholieke middenveld, maar ook op de katholieke arbeidersbewegingen en op de katholieke werkgevers. Vroeger waren zij verbonden in een katholieke zuil door het geloof, met de steun van de kerk. Nu zowel die kerk als dat geloof problematisch onbeduidend geworden zijn, kan men zich terecht afvragen wat hen bindt en af en toe zijn er ook slaande ruzies tussen de fracties. In de voorbije verkiezingen was het vooral de arbeidersbeweging die naar voren trad, omdat die nu eenmaal de meeste kiezers kan mobiliseren. Het succes was echter vrijwel uitsluitend te danken aan een krachtig Vlaams eisenprogramma, gesymboliseerd door een kartel met NVA, de Vlaamse nationalisten.
Ook Groen, met of zonder !, hebben we nog niet vermeld. Het is een nogal vreemde groep van vaak verstandige en bezielde mensen, met een uiterst waardevol gedachtegoed, maar niet altijd met veel politiek doorzicht. Er zijn sterke fundamentalistische krachten aanwezig, die voor onverkoopbare standpunten zorgen en die gematigde milieubewuste kiezers afschrikken. Ook een hardnekkig Belgicistisch en zelfs anti-Vlaams trekje is sommigen niet vreemd. Eigenaardig.
Het wordt moeilijk kiezen. Bij de vorige verkiezingen heb ik, zoals steeds, voor een partij gestemd die serieus achteruitging: de liberale VLD; dat was ingegeven door een gematigde sympathie voor hun boegbeeld, Guy Verhofstadt, een politicus die boven het locale gewoel uitsteeg. Op dit ogenblik zou ik het verdomd niet weten.
Binnenkort zijn er weer verkiezingen, een goede gelegenheid dus om stil te staan bij de programmas van de politieke partijen, maar dan niet zozeer bij de concrete voorstellen, de borrelhapjes waarmee ze ons proberen te verleiden, zoals een jobkorting, maar bij hun basisopvattingen over de maatschappij.
Neem nu een traditionele partij als de socialisten. Zij vetrekken van de overtuiging dat alle mensen gelijk zijn, maar niet gelijk behandeld worden en dat vinden ze onrechtvaardig.
Zijn alle mensen gelijk? Natuurlijk niet: er zijn er geen twee die identiek zijn. En we willen ook niet identiek zijn: we proberen allemaal onze persoonlijke voorkeur te volgen, een eigen identiteit uit te bouwen, een individu te zijn. Als iemand op een feestje komt en hij of zij merkt dat iemand anders precies de zelfde kleren draagt, is dat een uiterst vervelend moment. En zo is het op velerlei vlakken: we houden er niet van om niet origineel te zijn.
Dat kan dus niet de gelijkheid zijn die de socialisten bedoelen. Het gaat duidelijk over iets anders, iets dat we gemeenschappelijk hebben. Uiteindelijk kan dat niets anders zijn dan dat we allemaal mensen zijn, dat er geen verschillende soorten van mensen bestaan, dat iedereen die mens is niet wezenlijk verschilt van een andere, hoe sterk verschillend zijn of haar omstandigheden ook mogen zijn.
Dat is geen open deur instampen: gedurende het grootste gedeelte van onze geschiedenis was vrijwel iedereen overtuigd van het tegendeel. De blanken wisten met zekerheid dat de andere rassen inferieur waren en dus bijvoorbeeld als slaven konden behandeld worden of zelfs gewoon uitgemoord. De adel had ongeveer dezelfde opvattingen over wie niet uit nobele familie geboren was. De rijken meenden dat zij ver boven de armen stonden en dat die verhoudingen moesten in stand gehouden worden. Sommige intellectuelen vonden dat slechts een klein gedeelte van de mensen in staat was tot zelfstandig helder denken. Religieuze leiders voelden zich geroepen om de massas tot betere gevoelens en een deugdzaam leven te brengen en als dat niet lukte ook strenge straffen op te leggen. Militaire leiders vonden dat zij het recht hadden om andere mensen massaal de dood in te jagen. En ga zo maar door.
Het is nog niet zo lang dat wij stilaan van het tegendeel overtuigd geraakt zijn. Het is vooral door te zien hoe het niet moest, dat er verandering gekomen is en de twintigste eeuw heeft ons meer dan voldoende afschrikwekkende voorbeelden gegeven. De adel had al een serieuze verwittiging gekregen met de Franse Revolutie en in vele landen was dat meteen ook hun einde. Maar ook vandaag nog zijn er mensen die het erfelijk koningschap verdedigen, een extreme vorm van denken in termen van ongelijkheid: niet iedereen kan koning worden, je moet de zoon of in het slechtste geval de dochter van een koning zijn, en dat is dan, naast een noodzakelijke, ook een voldoende reden. Er zijn nog steeds racisten en vreemdelingenhaters, religieuze leiders die rechtstreeks van God vernemen hoe het moet, dictators die lak hebben aan de verzuchtingen van hun volk, militairen die menen dat hun ondergeschikten offers moeten brengen
Maar er zijn nu mensenrechten die universeel erkend én afdwingbaar zijn, al lukt dat nog niet overal in de praktijk. Over die rechten, die voor iedereen gelijk zijn, moeten de socialisten het hebben. Het is immers niet denkbaar dat zij een wereld zouden voorstaan waarin iedereen werkelijk gelijk is, identiek: dat zou een zeer saaie boel zijn en pogingen daartoe in communistische systemen zijn altijd deerlijk mislukt. Het socialisme verdedigt dus die rechten waarop iedereen aanspraak kan maken, zonder onderscheid des persoons. Het maakt niet uit wat je huidskleur is, je taal, je geslacht, je afkomst, je rijkdom, je leeftijd, je godsdienst &c.
Het partijprogramma van de SP.A zegt dat zij als enige partij het principe van de gelijkheid verdedigen en dat de andere partijen dat niet kunnen opeisen zonder zichzelf te verloochenen. Krasse taal en weinig waarschijnlijk: welke partij zou het aandurven om de universele verklaring van de rechten van de mens naast zich neer te leggen?
Ze moeten het dus toch over iets anders hebben, maar wat?
Het is niet meteen duidelijk uit de teksten op hun website, maar ik vermoed dat het hierom gaat.
Men kan er niet om heen dat er verschillen zijn tussen de mensen, ook al hebben ze dezelfde rechten. Er zijn nu eenmaal mensen die meer hebben dan andere: meer geld, scherper verstand, betere opleiding, meer ervaring, meer talent, beter voorkomen, rijker taalgebruik; sommigen leven in meer beschaafde streken, met een beter politiek en sociaal stelsel; sommigen beschikken zelfs over beter genetisch materiaal, waardoor ze beter bestand zijn tegen ziekte. We kunnen er niet om heen: de levensverwachting en de levenskwaliteit van al die gelijke mensen verschilt enorm. Tussen Mexico en de Verenigde Staten is er enkel een kunstmatige grens, maar een hemelsbreed verschil, waardoor talloze Mexicanen van de ene kant naar de andere willen.
De socialisten zijn tegen die verschillen en willen er iets aan doen. Zij vinden het onrechtvaardig dat in de praktijk de welstand ongelijk verdeeld is, ook al zijn de rechten gelijk. Maar ook zij hebben geleerd uit de communistische experimenten. Zij vinden dat de welstand niet al té ongelijk verdeeld mag zijn. In de V.S. is de verhouding tussen het gemiddelde loon en dat van de top CEOs 1:475. In Europa is dat slechts ongeveer 1:25. Hier verdient een baas nog altijd zoveel als 25 van zijn werknemers, maar dat is een serieus pak minder dan mensen die 475 keer zoveel verdienen als de gemiddelde werknemer. De gelijkheid die de socialisten willen, moeten we in die richting zoeken: er mag gerust wat ongelijkheid zijn, maar niet teveel. Voor een aantal zaken mag er zelfs helemaal geen verschil zijn, vinden ze: het openbaar vervoer moet voor iedereen beschikbaar zijn en mag voor de ene niet duurder zijn dan voor de andere. Evenzo voor de elementaire gezondheidszorg, het basispensioen, de werkloosheidsuitkering, het kindergeld Door die domeinen in handen van de Staat te geven, kan men ervoor zorgen dat er een gelijke verdeling is van de elementair geachte goederen of diensten.
En dan gaan ze nog een stap verder. Met het geld van de belastingbetaler willen ze ook bepaalde ongelijkheden bestrijden. Iemand met een ziekte of handicap moet extra steun krijgen, om althans een gedeelte van zijn ongelijkheid te compenseren. Iemand die in armoede leeft, betaalt minder belastingen en krijgt meer uitkeringen. Men doet zo aan een vorm van positieve discriminatie. Als allochtone jongeren minder kansen krijgen op de arbeidsmarkt, dan gaat men programmas opstarten om daaraan te verhelpen. Als oudere werknemers niet meer aan de bak komen, dan gaat men hun aanwerving aantrekkelijker maken voor de werkgevers. Men gaat aan de bedrijven zelfs quota opleggen: zij moeten een bepaald aantal van die of die soort werknemers hebben, of zij worden daarvoor gesanctioneerd.
Men vertrekt van de grondregel dat iedereen gelijk is. Dan stelt men vast dat in de praktijk een grote ongelijkheid bestaat. Men vindt dat onrechtvaardig en probeert dat te veranderen. Dat gebeurt via ingrepen door de Staat: regelgeving en belasting. Het parlement, of de regering zullen beslissen hoe het belastingsgeld herverdeeld wordt, welke regels uitgevaardigd worden om de maatschappij te hervormen. In een socialistisch systeem is de Staat het middel om de welstand zo goed mogelijk, rechtvaardig te verdelen en de politiek beslist.
Dat is wellicht het grote verschil met andere partijen en vooral met die ene partij, de liberalen. Dat zijn de traditionele tegenstanders van staatsinmenging: zij vinden dat er zo weinig mogelijk Staat moet zijn, dat men de burgers zelf moet laten beslissen over hun eigen lot. Maar daarover meer in een volgende aflevering.
Categorie:samenleving Tags:socialisme, politiek
07-01-2009
Gaza, West Bank, Israel
Het valt me moeilijk om te zwijgen over de jongste ontwikkelingen in het conflict tussen Israel en de Palestijnen, al is erover spreken en schrijven niet gemakkelijker.
Het is een uitzichtloze situatie die al zo lang verziekt is, ontstaan uit historisch geweld en gevoed door jaren van gewapende conflicten, economische ongelijkheid, racisme, sociale vernedering Er is niemand meer die al het gelijk aan zijn kant heeft, niemand die zich niet heeft schuldig gemaakt aan onverantwoord geweld. Men kan sympathie hebben voor de ene kant of voor de andere, voor de daders of de slachtoffers, zeker ook medelijden met de onschuldige burgers. Maar het is niet denkbaar dat men het probleem zou kunnen oplossen door alle partijen voor een rechtbank te brengen, de strafbare feiten op te tekenen, de schuldigen aan te wijzen en te veroordelen: niemand gaat vrijuit, ook de landen niet die de ene of de andere partij steunen en rijkelijk voorzien van wapens, naast magere economische hulp.
De oorzaak of beter nog, de grond van het conflict moeten we niet zoeken in de historische feiten, dat zijn uiteindelijk maar de aanleidingen voor de steeds weer oplaaiende vuurhaarden. Het echte, knagende probleem ligt in de harten van de mensen die daar wonen. Het is wreed simpel: als die elf miljoen mensen (7 miljoen Joden, 2,5 miljoen Palestijnen op de West Bank en 1,5 miljoen in de Gaza Strip) op een dag zouden beslissen om vreedzaam naast elkaar te wonen, dan is er niets dat hen dat zou verhinderen, er is plaats genoeg voor iedereen, er zijn mogelijkheden voor iedereen, niet meer maar ook niet minder dan in de buurlanden. Er is niets dat hen dwingt om elkaar te bestrijden, behalve de gevoelens die ze voor elkaar koesteren.
Hoewel er ongetwijfeld bij die elf miljoen zeer velen zijn die naar vrede smachten, toch zijn er helaas ook meer dan genoeg die de haat en de strijd boven het vredelievend samenleven verkiezen. Het is dus een probleem van mentaliteit, van ingesteldheid, van gevoelens, van emoties. Natuurlijk kan je niet verwachten dat een moeder vergeet dat haar kind is gedood, dat een vader vergeet dat hij zijn zoons heeft begraven, dat men er niet meer aan denkt dat huizen verwoest zijn, land geroofd Maar wraak lost niets op, het zijn de precies die wraakgevoelens die het conflict brandend houden.
Men moet de vicieuze cirkel van het geweld en de haat doorbreken.
Pogingen daartoe zijn er al herhaaldelijk geweest, soms met enig succes bekroond, met perioden van relatieve rust in het gebied. Maar steeds is er een of ander incident en dat is voldoende om de gemoederen weer te verhitten en de strijd weer te doen oplaaien. Het is duidelijk dat onderhandelingen alleen weinig kans van slagen hebben, daarvoor liggen de standpunten te ver uiteen en geen van beide partijen zal in onderhandelingen de toegevingen doen die nodig zijn voor een compromis, men blijft op de principiële en dus onverenigbare posities.
Wat er dus nodig is, is een ommekeer in de harten van de mensen. Men moet proberen om de emoties te beheersen, ook al ze terecht en onvermijdelijk zijn. Emoties mogen het handelen niet leiden. Samenleven is maar mogelijk indien iedereen daartoe bereid is en indien men het eigen belang ondergeschikt maakt aan het gemeenschappelijk goed, als men afstand doet van verworven rechten en historische erfenissen, als men bereid is te vergeven en zelfs te vergeten in plaats van de litanie van het onrecht te blijven aanheffen. Vreedzaam leven is enkel mogelijk indien men vreedzaam is, indien men grote en kleine conflicten aanpakt in overleg, niet in gewapende strijd, indien men naar politieke oplossingen zoekt en dat zijn altijd en noodzakelijkerwijs compromissen.
Dat lijkt me het immense verschil te zijn tussen het Belgisch Conflict en het Israëlisch Probleem. De tegenstellingen tussen de gemeenschappen in België zijn even historisch, even principieel, even emotioneel geladen als in wat we maar even het Heilig Land zullen noemen, maar wij proberen nu toch al bijna twee eeuwen samen te leven zonder elkaar de kop in te slaan. Ik geef het toe, soms zou je wel eens iemand een dreun willen verkopen of ergens een muur bouwen, maar wij doen dat niet, wij praten en wij ageren politiek en economisch. Ginds bouwt men echte muren, schiet men mensen dood op straat, gooit men bommen op bussen, blaast men zichzelf samen met vele onschuldige anderen op, voert men alle dagen oorlog.
Waar ligt het verschil? Wij zijn minder emotioneel, denk ik, of althans: wij laten ons niet leiden door onze sterke emoties, wij gaan niet over tot de daad. En waarom niet? Omdat we al zo vaak gezien hebben in onze geschiedenis dat dat geen oplossing is, dat geweld alleen meer geweld veroorzaakt, dat oorlog nog nooit iets opgelost heeft. Wij hebben de soldaten kerkhoven om ons daaraan zwijgend en verpletterend te herinneren, wij hebben de historische monumenten en het collectief geheugen. Misschien is het ook het klimaat en zijn wij hier wat meer in het noorden wat minder heetgebakerd dan wat meer naar het zuiden. Wij hebben bijvoorbeeld nog wel enige historische reden om Duitsland met enige argwaan te bekijken, maar van anti-Duitse gevoelens kan je bij ons en in de rest van Europa nauwelijks spreken, die waren er zelfs niet kort na 1945, ook al waren de Nazis in elke film, in elk boek de boosdoeners. Rond 1960 had je het verschijnsel: Hitler? Connais-pas. In mijn studententijd in Leuven vroeg ik aan mijn medestudenten eens in welke eeuw (!) ze de Spaanse Burgeroorlog zouden situeren: geen een die wist waarover ik het had. Met zon mentaliteit kan je toch geen cultuur van haat en geweld in stand houden? Wij vergeten, zodat we zelfs niet hoeven te vergeven. Voor ons zijn andere dingen belangrijker dan de vete, de vendetta: handel drijven, werken, overleven, familie, kinderen, opvoeding, rijkdom, vakantie, vrijheid van denken en doen, sociale zekerheid, gezondheidszorg, cultuur, kortom: beschaving. En dat kan alleen maar als men zich niet laat overweldigen door primaire emoties, als men zijn verstand gebruikt, zoals wij dat zeggen.
Van koninklijken bloede: Albert en Filips van België
Onze koning wordt oud: hij is van 1934 en dus 75 jaar, een leeftijd waarop zelfs kardinalen, maar niet pausen, op pensioen (kunnen ) gaan. Ook de Nederlandse koningin is niet echt meer van de jongste: ze wordt 71 op 31 januari 2009. Hoog tijd dus dat we ons even bezinnen op het koningschap.
Het verschil tussen de monarchie en de republikeinse staatsvorm is niet zozeer dat tussen een koning en een president, maar tussen een erfelijk en een (tijdelijk) verkozen leider. De twee systemen hebben altijd al bestaan, Athene en Rome kenden al heel vroeg republikeinse bestuursvormen, met verkozen leiders die ook konden weggestemd worden. Met koningen en keizers is dat niet het geval, zoals we weten, tenzij in uitzonderlijke gevallen: wie van onze Belgische jeugd weet nog wat de Koningskwestie was? Cromwell?
Wellicht is het koningschap ontstaan als een uitbreiding van het algemeen verspreide eigendomsrecht, een fundamenteel mensenrecht en een vaste waarde sinds het ontstaan zelf van de mens en de samenleving. Enkel in communistische systemen heeft men dat recht ontkend, met de bekende rampzalige gevolgen. Vandaag twijfelt niemand aan het eigendomsrecht en ook niet aan het erfrecht: mensen erven van elkaar volgens vaste regels, die - niet verrassend merkwaardig goed overeenkomen met hun genetische verwantschap. We aanvaarden wel dat de staat op die overdracht een belasting heft, die omgekeerd evenredig is met de verwantschap: verre verwanten betalen meer belasting dan afstammelingen in eerste lijn.
Dat zijn de principes. De eerste koningen waren wellicht gewoon de rijkste mensen in hun gemeenschap, die met het grootste bezit, de meeste gronden. En zoals het mattheus-effect het wil (Mt 25:29 in de Statenvertaling, met parallellen Matt 13:12. Mark 4:25. Luk 8:18; 19:26:
Want een iegelijk die heeft, dien zal gegeven worden, en hij zal overvloedig hebben; maar van dengene, die niet heeft, van dien zal genomen worden, ook dat hij heeft.) groeide het bezit van de eerste grootgrondbezitters aan, ten nadele van de kleintjes. Zo is men gekomen tot dat zeer middeleeuwse systeem waarbij een persoon niet zomaar zijn eigen grond kon bezitten, maar een heel land, zelfs een keizerrijk en op een bepaald ogenblik, bijna de hele wereld. Net zoals wij de koekoeksklok erven van onze tantes, erfde men in die wereld Duitsland, of Frankrijk, Spanje, de Nederlanden. Het eigendomsrecht en het erfrecht gold dus evengoed op het hoogste vlak. Keizers en koningen, maar ook de adellijke echelons daaronder waren, zo lijkt het wel uit de geschiedenisboeken, hoofdzakelijk bezig met het uithuwelijken van zoons en dochters, zelfs bastaards, in hun pogingen om het bezit veilig te stellen of liever nog uit te breiden.
Ontelbaar evenwel zijn de oorlogen die gevoerd zijn tengevolge van betwistingen in dat erfrecht, de zogenaamde successieoorlogen. Daaruit blijkt dat men altijd al aangevoeld heeft dat er iets niet pluis was met dat systeem. Vlaanderen is zo eindeloos over en weer gegaan tussen allerlei vreemde heersers, tot het in 1830 opging in het kunstmatige België. Van de ene dag op de andere waren we Bourgondiërs, Spanjaarden of Oostenrijkers, naargelang een koning of keizer met iemand trouwde of van iemand erfde. Dat kon niet blijven duren, mensen zijn geen vee, een land is niet het privé bezit van een man of vrouw, dat werd steeds sterker aangevoeld vanaf de Verlichting en leidde tot de gruwel van de Franse Revolutie, waarbij de burgers de koning, de koningin en zoveel mogelijk leden van de adel gewoon vermoordden, om er zeker van te zijn dat er geen nakomelingen zouden zijn die rechten konden laten gelden. De communisten in Rusland hebben het zelfde gedaan met de Tsaar en zijn familie, de adel is massaal gevlucht naar het Westen. De Amerikaanse onafhankelijkheidsstrijd was gesteund op de gedachten van de Verlichting en was een bevrijdingsoorlog van de Britse monarchie; ook daar werd alle adel afgeschaft. Landen zijn geen bezit, ze zijn niet onderworpen aan het eigendomsrecht en dus ook niet aan het erfrecht.
Vandaag hebben we in vele landen presidentiële parlementaire systemen: de partij die de verkiezingen wint, mag de president aanduiden, of hij wordt rechtstreeks verkozen; de termijn is meestal erg beperkt, vier of vijf jaar, na herverkiezing niet langer dan in totaal tien jaar ongeveer. Daarnaast zijn er nog een aantal koningshuizen, zoals België en Nederland, met een erfelijke monarchie. Natuurlijk zijn de moderne koningen en koninginnen niet te vergelijken met hun voorgangers: hun macht is zeer beperkt door de democratische instellingen, soms is er nog enkel een ceremoniële functie. Toch houden veel burgers in koninkrijken vast aan die traditie, hoewel ze in hun buurlanden perfect werkende presidentiële systemen zien.
Het is vandaag echter ondenkbaar dat bijvoorbeeld België en Nederland één land zouden gaan vormen door een huwelijk tussen de respectievelijke kroonprins en kroonprinses. Zo ver gaan we niet meer, een land, zelfs een koninkrijk, is niet het privé bezit van een familie. Maar we blijven wel vasthouden aan het principe van het erfrecht en dat is in feite een vreemde zaak. Als we het erover eens zijn dat het land niet meer het voorwerp kan uitmaken van erfelijke overdracht, dat de onafhankelijkheid belangrijker is dan het erfrecht, waarom blijven we dan vinden dat het koningschap moet overgaan op de wettelijke troonopvolger? Er is daarvoor geen enkele reden, zoals we zagen: het feodale systeem is afgeschaft, evenals de absolute monarchie, het land is van de burgers, niet van de koninklijke familie. Het koningschap is, zo houdt men ons voor, een dienst die de Koninklijke familie op zich heeft genomen, op verzoek van de burgers; de koning is de dienaar van het volk. Evenzo met de nog overgebleven adel: zij beschouwen zich als behouders van hun bezit, niet als potentaten. Zij bekleden nog nauwelijks posities van enig nationaal belang, hun bezittingen gaan steeds meer over in handen van de gemeenschap. Het enige dat zij erven, is vaak niet meer dan een titel, een naam.
En zo is het ook met de koning. Zijn rol is vandaag beperkt, het zijn anderen die de hoogste politieke macht hebben. Tot voor kort was dat bij ons een man die zich had waar gemaakt met een zorgvuldig uitgekiende verkiezingsstrategie met als resultaat een rugzakje met 800.000 stemmen, maar die verder nauwelijks enig intellectueel, moreel of staatkundig gewicht in de schaal kon werpen; vandaag is hij opgevolgd door iemand met een allesbehalve indrukwekkende politieke carrière en nauwelijks 30.000 stemmen, een backbencher op zijn retour, een grijze tweederangsfiguur.
Misschien is het daarom dat de mensen nog liever een koning hebben, zelfs een (zeker vóór zijn troonsbestijging) bedenkelijke figuur zoals Albert II. Maar het zwaar uitgeholde erfrecht komt pas serieus onder vuur te liggen als de mogelijke troonsopvolger, die zichzelf niet gemaakt heeft en die er niet om gevraagd heeft, niet voldoet aan zelfs de meest elementaire vereisten voor de functie. Dan gaan mensen zich wel degelijk vragen stellen bij het erfelijk koningschap, vragen die achterwege blijven als de kroonprins (en zijn gemalin) wel op de sympathie van de bevolking kunnen rekenen, zoals in ons buurland.
We leven in een moderne wereld. De oude heilige principes, die zolang de loop van de geschiedenis bepaald hebben, zijn voorbijgestreefd. Het volk beschikt zelf over zijn toekomst. De machtigste man van de wereld is straks de kleinzoon van doodarme mensen ergens in Afrika. Het is tijd dat wij ook in België onze conclusies trekken. De koning bezit het land niet, zijn erfgenaam erft het land niet, hij heeft geen recht op het koningschap; hij heeft dat recht ook niet verworven door enige persoonlijke eigenschap of kwaliteit, hij heeft het zelfs verkorven door zijn onbenulligheid, hij komt er niet eens voor in aanmerking. We hebben geen koning meer nodig en als we er dan toch een zouden wensen, dan willen we die ook wel zelf kiezen.
Verantwoordelijkheid, het is een woord dat je nu voortdurend hoort, meestal in de combinatie: zijn of haar (maar meestal zijn) verantwoordelijkheid opnemen of niet uit de weg gaan. Maar het is een vorm van newspeak, de verloedering en perversie van de taal door de politiek die George Orwell in zijn dystopische roman Nineteen Eighty-four zo vernietigend ironiseerde: The Ministry of Love is niets anders dan de geheime politie die zich verlustigt in agressieve ondervragingstechnieken en marteling. Orwell schreef zijn meest bekende werk, naast Animal Farm (1945), in 1948 - vandaar de anagrammaticale titel ongeveer een jaar voor zijn dood in 1950, hij werd niet ouder dan zesenveertig.
Wat bedoelt een politicus als hij zegt dat hij zijn verantwoordelijkheid zal opnemen? Het is sinds vele jaren de staande uitdrukking om aan te kondigen dat de betrokkene ontslag neemt onder druk van de omstandigheden, meestal een blunder of een misstap die hij of zij zelf begaan heeft, of waarvoor hij of zij verantwoordelijk geacht wordt: een misstap van een kabinetsmedewerker of de administratie van het departement of ministerie. Denk aan de twee ministers die ontslag namen na de ontsnapping van Dutroux: zij hadden met dat feit zelf vanzelfsprekend niets te maken, ze waren er niet rechtstreeks verantwoordelijk voor, maar de blunders van hun diensten, justitie en binnenlandse zaken, waren zo flagrant dat er koppen moesten rollen voor de geloofwaardigheid van de politiek.
De uitdrukking is dus een verdraaiing van de betekenis, een verschuiven van de verantwoordelijkheid van de echte daders naar iemand die er nauwelijks bij betrokken is en alleen een morele, politieke of symbolische verantwoordelijkheid draagt.
Maar newspeak kent vele subtiele bochten. Zo hebben we gezien dat een andere minister van binnenlandse zaken precies van uit zijn verantwoordelijkheidsgevoel weigerde af te treden toen bleek dat een kabinetsmedewerkster haar eigen bedje gespreid had bij de politie, onder meer door het vervalsen van examenresultaten; het zelfde gebeurde nog eens toen de topman van de politie, waarvoor de binnenlandminister verantwoordelijk is, beschuldigd werd van het onregelmatig bevorderen en degraderen van enkele medewerksters. De minister beweerde met klem dat ontslag nemen zou neerkomen op onverantwoordelijk gedrag, het ontlopen van verantwoordelijkheid.
Het recente ontslag van de minister van justitie en vervolgens van de hele regering brengt ons bij hallucinante uitbreidingen van newspeak. Na enig aandringen, bijvoorbeeld door herhaalde expliciete en gedetailleerde beschuldigingen door de hoogste magistraat van het land, namen de heren hun verantwoordelijkheid op. Maar wat gebeurde er onmiddellijk nadien? Allebei haastten zij zich om verklaringen af te leggen waarin zij met grote verontwaardiging ontkenden, niet alleen dat zij zouden betrokken zijn bij de feiten, maar dat die feiten zelfs onbestaande waren, verzonnen dus, en wel door de hoogste magistraat en zelfs door de hele gerechtelijke macht, om de uitvoerende macht in diskrediet te brengen, of om een interne strijd tussen de zittende en de staande magistratuur uit te vechten op de rug van de arme, reine politici.
Even een woordje over die magistratuur. Hogere ambtenaren van het gerecht noemt men magistraten; als zij tijdens een rechtszaak de functie vervullen van rechter, dan spreken zij hun oordeel zittend uit, in het Frans assis, vandaar het Hof van Assisen. Als zij de rol van aanklager opnemen, wat men ook het openbaar ministerie noemt, of de parketmagistraten, dan spreken die hun beschuldigingen staande uit. Vandaar.
En ook een beetje uitleg over de drie machten in ons land (en andere). Je hebt de wetgevende macht, dat is het parlement; de uitvoerende macht is de koning en zijn ministers; er is evenwel ministeriële verantwoordelijkheid (daar heb je het weer), die zegt dat niet de koning maar enkel de betrokken minister ter verantwoording kan geroepen worden voor het parlement. De rechterlijke macht kennen we. Het was Montesquieu (1689-1755) die dit systeem van de democratie vaste vorm gaf als de trias politica (al is die term niet van hem). De scheiding tussen die drie machten, waarover nu zoveel te doen is, vormt wel degelijk de grondslag van onze samenleving: de drie instanties houden elkaar zorgvuldig in de gaten en zorgen er zo voor dat niemand zijn boekje te buiten gaat. In een democratie is iedereen gelijk voor de wet en de wet gelijk voor iedereen.
Men prijst deze minister van justitie omdat hij zich verantwoordelijk gedragen heeft. Maar klopt dat wel? Hij heeft wel ontslag genomen, maar dan uitsluitend omdat hij niet anders kon: het hoofd van de rechterlijke macht beschuldigde hem van het ergste vergrijp tegen de democratie, het doorbreken van de scheiding tussen de rechtspraak en de het regeren van het land. Hij is volgens de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie tussengekomen, in mindere of meerdere mate, of heeft ten minste die indruk gewekt, in een rechtszaak die burgers hadden aangespannen tegen de regering, heeft zijn invloed aangewend, op een of andere manier, om te proberen gelijk te halen, ten nadele van de burgers. Maar in plaats van dat gefundeerd oordeel van de hoogste rechterlijke instantie te aanvaarden, beschuldigt hij nu zelf die rechterlijke macht van leugens en machtsmisbruik. Daarmee bewijst hij de democratie de slechtst mogelijke dienst: de uitvoerende macht beweert luidop en zonder enige scrupule dat de rechterlijke macht corrupt en oneerlijk is. Hij zegt letterlijk dat de rechterlijke macht zelf in zeer belangrijke mate verantwoordelijk is voor wat er gebeurd is.
En de veelgeplaagde eerste minister volgt hem daarin op de voet: ook hij kon vooral wegens de politieke druk niet anders dan aftreden en nam dan maar de hele regering met zich mee, of ze nu iets afwisten van zijn malversaties of niet: ook hen werd gevraagd hun verantwoordelijkheid op te nemen, hoewel zij geenszins in staat van beschuldiging gesteld werden, zoals de beide andere heren, door het gerecht. Die beschuldiging alleen was overigens voor een man als Leterme geen reden om af te treden, er was een stevige dolkstoot in de rug nodig en die hebben de Vlaamse liberalen maar al te graag en met klinische precisie uitgevoerd: ze hebben hem het vertrouwen ontzegd en daarmee was hij zijn meerderheid kwijt. En zelfs na die fatale dolkstoot hebben ze hem nog urenlang met man en macht van zijn stoel moeten sleuren en schoppen.
Wat was de eerste publieke daad na die ongracieuze val? Een brief, nog een, waarin hij staande houdt dat de beschuldigingen ongegrond, verzonnen zijn, leugens dus. Verre van zijn verantwoordelijkheid op te nemen, wijst hij die verontwaardigd af: hij is onschuldig, hij is valselijk beschuldigd. Dat is, mij dunkt, wel het toppunt van onverantwoordelijk gedrag, van incivisme: het is een eerste minister die de instellingen van het land in gevaar brengt om zijn eigen hachje te redden en die daarmee nog vrolijk doorgaat nadat hij, na de smadelijke veroordeling door het hoogste gerechtelijke gezag van het land, ook door zijn politieke medestanders tot aftreden was gedwongen.
Wat wij meemaken is pijnlijk, onthutsend, onvoorstelbaar. Maar het is ook zeer menselijk. Het kan ons misschien verbazen dat mensen zoals een eerste minister en een minister van justitie in staat zijn tot regelrecht incivisme en tot het belagen van de grondvesten van de democratische staatsstructuren, maar het is helaas geen onbekend fenomeen. De kern van de zaak ligt hierin dat mensen die een hogere functie bekleden wel eens dreigen te vergeten dat zij maar mensen zijn, eenvoudige mensen zoals u en ik. Zij menen dat zij boven de wetten staan, aangezien zij de wetten maken; dat zij boven de andere mensen staan, omdat zij die mensen kunnen maken en kraken. Zij menen te handelen in het algemeen belang, en vinden dat daarvoor het particulier belang, dat van u en mij, moet wijken. Zij zijn verantwoordelijk voor de goede werking van de staat en zij menen dat daarvoor alle middelen goed zijn, ook leugentjes om bestwil en meer sinistere praktijken. Zij spreken van de raison détat (dankjewel, Van Dale voor je bloemrijke uitleg: staatsraison, punt uit ), van het groter goed, van het publieke belang waarvoor dat van de enkeling moet wijken. Zij zijn geen mensen meer zoals u en ik, zij vereenzelvigen zich met hun functie, zijn worden hun functie.
En daar liggen de wolfijzers en schietgeweren. Er zijn natuurlijk gevallen waarin het niet anders kan: als je een weg of een kanaal moet trekken, dan zal er moeten onteigend worden; met een billijke vergoeding is men er van af, ook al kan men het verdriet niet betalen van de mensen die tot verhuizen gedwongen worden, noch de prijs voor de dood van dat gepensioneerd koppeltje, twee oude bomen die men toch nog heeft verplant. Mensen die met macht bekleed worden, hebben het niet gemakkelijk, zij weten dat zij niet voor iedereen goed kunnen doen en dat hun keuzes vaak slachtoffers maken. Maar daar gaat het hier niet om. Wat wij nu meemaken, is dat enkele burgers, mensen zoals u en ik, zich machten toe-eigenen die zij niet hebben, die zij niet mogen hebben, die hen ontzegd zijn door de grondwet zelf. En dat zij die macht gebruiken om een gelijk te halen dat zij met de gewone rechtsmiddelen, die van u en van mij, niet kunnen halen. Op dat moment maken zij de fundamentele vergissing door een onderscheid te maken tussen de rechtbank en de individuen die daarin zetelen. Zij zien niet meer het onafhankelijke gerechtelijke apparaat, maar de ongetwijfeld feilbare mensen van vlees en bloed. Wat! zo zeggen zij, enkele rechters van niemendal, en dan nog van een andere signatuur, dat wil zeggen benoemd op voorspraak van een andere politieke partij dan de hunne (want álle rechters in België zijn politiek benoemd, zoals bekend), die twee klungels brengen ons fiscaal Fortis-kaartenhuisje in gevaar! Dat zullen we eens rap regelen, zie: een telefoontje hier en daar en dat is weer geregeld! Wat denken die kerels wel! Weten zij wel wat de gevolgen zullen zijn? Waar is hun verantwoordelijkheidsgevoel?!
En zo zijn we weer bij het begin. Verantwoordelijkheid. Het is het opperste democratisch principe, namelijk dat wij, ieder van ons, kunnen gevraagd worden om tegenover de andere burgers rekenschap te geven voor wat we gedaan hebben en dat wij ons aan hun oordeel onderwerpen. Verantwoordelijk zijn betekent zich niet onttrekken aan de wetten, ook niet omwille van welk hoger belang dan ook. Nood breekt wet NIET, in een democratie mag niemand de wet breken, ook de wetgever niet. In een democratie is een procureur-generaal niet meer of niet beter dan de rechters die met een zaak belast zijn, staat zelfs een minister van justitie niet boven ook maar de eerste de beste vrederechter in de uitoefening van zijn functie. In een democratie zijn wij allemaal gelijk. En dat is wat ontelbare mensen die een hogere functie bekleden zo gemakkelijk vergeten. Het is precies daarom dat Montesquieu dat rigoureuze onderscheid gemaakt heeft en de scheiding der machten tot het meest heilige principe van de democratie heeft verheven.
Wij leven in een land waar enkele van onze hoogste gezagsdragers deze principes manifest en flagrant met voeten treden. Dat moet ons aanzetten tot de hoogste waakzaamheid, want de geschiedenis, vooral die van de twintigste eeuw, leert ons waartoe dat kan leiden. Verre van mij om de wat banale personen in kwestie te vergelijken met de totaal waanzinnige en ontstellend misdadige dictators die zoveel tientallen miljoenen medemensen de dood ingejaagd hebben in naam van het hoger belang. Maar zij maken zich wel schuldig aan het zelfde misdrijf: het ondergraven van ons hoogste goed: de democratie.
Categorie:samenleving Tags:politiek, maatschappij
18-12-2008
Leterme: de afgang
We kennen ze allemaal: de flamboyante nieuwe leider in de jeugdbeweging die plots uit het niets opduikt en meteen alle gewoonten overboord gooit; de jonge baas op het werk, die er niets van kent maar toch weet hoe het allemaal moet; de arrogante personeelsdirecteur die orde op zaken komt stellen; de jonge gepensioneerde die meteen voorzitter wordt van de vereniging en dringend nieuwe wegen moet inslaan; de architect die een revolutionair plan heeft voor de verbouwing van de bibliotheek En ja, ook de jonge, beloftevolle politicus die de partij na jaren oppositie weer op het voorplan moet brengen met zijn persoonlijk charisma.
We zien ze komen, we lopen erin, we lopen ze achterna en dan zijn ze weg, foetsie, vertrokken met de noorderzon, weg naar een nieuwe uitdaging, naar andere goedgelovige mensen en wat ze achterlaten is chaos, ontreddering, teleurstelling, frustratie, woede en haat.
Het zijn sterke schouders die de weelde kunnen dragen, zei mijn Moeder zaliger. Het zijn nog straffere mensen die de macht aankunnen. Kijk naar Dehaene: eerst een oppermachtig kabinetchef, dan, na de vadermoord op Martens, zelf baas van de partij en van het land en dan: burgemeester van Vilvoorde en nadien heropgevist door zijn berouwvolle politieke vrienden voor lucratieve postjes en tijdelijke aanstellingen. Of Verhofstadt: jarenlang in de oppositie, dan een kort moment van glorie als minister van begroting, weer oppositie tot de grote doorbraak en vervolgens een echt staatsman, ook internationaal, tot de vernederende nederlaag tegen een onervaren schertsfiguur als Leterme; nu wacht hij zijn tijd af, of heeft hij er genoeg van en gaat hij van het leven genieten? Ik gun het hem.
Leterme leek al meteen een twijfelachtig geval: charismatisch kon je hem niet noemen, een grijze muis zei men, ik noemde hem een bescheiden, bescheten dorpsonderwijzer; een notarisklerk was het, een comptabel. Maar we vergisten ons: de muis had fantasieën en ambities groot genoeg voor een olifant. Hij zou de CVP (vul naar believen andere namen in, maar het zijn de Tsjeeven, de kattelieken) redden van de onaanvaardbare, frustrerende en onzalige oppositie waarin ze verzeild geraakt waren, hij zou de militanten weer postjes bezorgen, in de dorpen en steden en in Brussel. En kijk: het leek hem te lukken, hij werd de ernstige, welwillende minister-president van Vlaanderen, in een periode waarin hij met geld (óns geld) kon gooien. En wij dachten: tiens, hij heeft blijkbaar meer in zijn mars! En ja hoor: hij zou ook eventjes het Vaderland gaan redden, Vlaanderen was te klein voor hem, hij zou België hervormen en Vlaanderen (bijna) onafhankelijk maken, al was het maar om zijn kartelpartners te plezieren. En wij liepen er weer in, wij geloofden die mens, we geloofden hem op zijn woord, dat hij zo vrijgevig gaf, met de ontwapenende oprechtheid van de echte katholiek, de stuurse ernst van de eenvoudige West-Vlaming.
En het lukte: hij werd verkozen, geplebisciteerd zegt men, verkozen met bijna een miljoen stemmen, een volkstribuun.
Wij hebben zijn afgang meegemaakt, die begon nog voor zijn eedaflegging: eerst geen regering, dan geen staatshervorming, dan geen kartel en nu ook geen Fortis. Wat blijft er nu nog over van zijn gegeven woord? Van zijn imago? Van zijn politieke moed? Hij is gewogen en veel te licht bevonden, hij is niet meer dan een min of meer handige kleine partijtechnocraat, een achterbakse postjesjager voor zichzelf en zijn politieke vrienden, een nijdig zetbaasje, een over het paard getilde KSA-leider, een minkukel, un minable. Hem ontbreekt elk staatsmanschap, elke intellectuele envergure, elke visie of verbeeldingskracht, elke integriteit, elke grootmenselijkheid. Hij is het epitoom van de kneuterige kleinburgerlijkheid, de gemelijke zelfgenoegzaamheid, de bekrompen gierigheid en de ontstellende intellectuele en culturele ondermaatsheid en de kleine oneerlijkheid van een niet onbelangrijk deel van de Vlaamse bureaucratie.
Maar we mogen niet klagen: we hebben hem zelf verkozen, we hebben hem gemaakt tot wat hij is, terwijl hij enkel verantwoordelijk is voor wat hij niet is, voor al wat we van hem meenden te mogen verwachten, maar waartoe hij helaas, helaas niet in staat is.
Laat hem nog maar even zijn droevig vertoon voortzetten, als een echte paljas, een zielige clownfiguur, een lachwekkend burgermannetje als deerlijk mislukte invaller voor de rol van Grote Leider, met zijn handen in de broekzakken van zijn slecht zittend confectiepak, ijdele praat en halve waarheden uitkramend die steeds minder zeggen voor steeds minder mensen, tot hij straks alleen nog de spiegel heeft in de badkamer die hem vertelt hoeveel vrienden hij nog heeft.