mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
26-07-2012
Olympische spelen
Over enkele
dagen beginnen de Olympische spelen. We zullen dan weer een schitterende
demonstratie krijgen van wat de mens met zijn lichaam kan verwezenlijken: citius, altius, fortius. Sneller, hoger,
sterker. Deelnemen is belangrijker dan winnen, zal men beweren, maar om deel te
nemen moet je wel al een en ander gewonnen hebben, je komt er niet zomaar in,
er moeten Olympische minima gehaald worden in de verschillende sporttakken. Een
gewichtheffer maakt dan geen kans bij de honderd meter vlak, een renner niet
bij het discuswerpen, een schermer niet bij de marathon enzovoort.
Het is dus
een kwestie van specialisatie. We zijn allemaal mensen en we lijken meer op
elkaar dan dat we van elkaar verschillen. Zelfs in extreme gevallen, qua lengte,
gewicht, proporties, spiermassa, huidskleur of wat dan ook, bestaat er geen
twijfel over dat we allemaal mensen zijn. Er mag al eens één geval zijn op vele
tienduizenden waarbij het niet zo heel duidelijk is of het om een man gaat of
een vrouw, maar niet of het een mens is of ja, wat? Nee: we herkennen een mens
blindelings.
De lichamelijke
kenmerken zijn inderdaad enorm verschillend, maar niet altijd gemakkelijk te
zien. Een sprinter als Bolt is een prachtige atleet, als je niet zou weten wat
zijn specialisme is, zou je het niet kunnen afleiden uit zijn lichaamsbouw.
Zelfs sommige gewichtheffers zien er heel normaal uit, in de laagste
gewichtscategorieën zelfs iets minder dan indrukwekkend. Langeafstandslopers
zien er helemaal niet uit alsof ze de voorgeschreven afstand zullen halen. We
kunnen ons lichaam dus trainen om bepaalde dingen te doen en dat is zowel een
mentale kwestie als een puur lichamelijke.
Men spreekt wel
van een sporthart: dat klopt veel trager en kan bepaalde inspanningen beter
verwerken. Men zegt dat niet van de lever, of de nieren, de maag of de darmen
enzovoort. Ons lichaam bestaat uit verschillende onderdelen, die allemaal min
of meer goed moeten functioneren en met elkaar samenwerken om tot een bepaald
resultaat te komen. Als één ervan het laat afweten, dan zijn de gevolgen vaak
aanzienlijk. Het aantal sportblessures op het hoogste niveau is spectaculair,
in alle sporttakken.
We zien dus
dat ons lichaam een complex geheel is, met duidelijk onderscheiden onderdelen,
die elk voor een bepaalde functie instaan en die er samen voor zorgen dat wij
in leven blijven en in staat zijn tot zelfs uitzonderlijke sportieve prestaties.
Training is daarbij van groot belang. We zien ook in dat onze mentale vermogens
daarbij een belangrijke rol spelen.
Maar niet
iedereen is tot alles in staat. Hoe goed ons lichaam ook gebouwd is, hoe hard
we ook trainen, hoezeer we het ook willen, sommige dingen, of zelfs de meeste
lukken ons niet. Er zijn maar enkele atleten die de wereldtop bereiken in elke
discipline. Wij, de gewone mensen, kunnen er allen naar kijken en ervan dromen.
Sommige mensen zijn in staat tot zeer uitzonderlijke prestaties, die voor
anderen zonder meer uitgesloten zijn.
Ik heb tot
hiertoe niets nieuws of verrassends verteld. Het zijn dingen waarover we het
eens zijn. Maar laten we nu eens denken aan onze geestelijke vermogens?
Een eerste
verschil is dat we onze hersenen niet kunnen zien. Een Nobelprijswinnaar herken
je niet op straat. Ons lichaam verraadt onze mentale capaciteiten niet. Stephen
Hawking is een van de knapste geleerden die er ooit geweest zijn, maar zijn
lichaam is waardeloos. Slechts met grote moeite slaagt hij erin om zijn
mentale processen in gang te houden en zonder hulp van anderen kan hij zo goed
als niets.
Wij gaan ervan
uit dat iedereen ongeveer dezelfde hersenen heeft en dat is grotendeels ook zo,
maar alleen zoals wij ook allemaal ongeveer hetzelfde lichaam hebben, hetzelfde
hart, lever, nieren, maag Bovendien zijn onze hersenen geen homogeen orgaan
zoals de andere. Wat wij met een verzamelterm hersenen noemen, is een bonte
verzameling van zeer verschillende onderdelen, die er ook verschillend uitzien
en die totaal verschillende functies waarnemen, die samen leiden tot het
algemeen resultaat. Je kan onze hersenen eigenlijk vergelijken met het geheel
van ons lichaam: een eenheid in complexiteit, waarbij de verschillende onderdelen
samenwerken om een bepaald resultaat te bereiken.
Zoals alle
mensen een lichaam hebben dat in de details grondig verschilt van dat van alle
andere mensen, zo is dat ook voor onze hersenen. Elk onderdeel ervan kan groter
of kleiner zijn, beter of slechter werken, minder of meer mogelijkheden hebben
om zich te ontwikkelen door oefening en met wilskracht enzovoort. En zoals bij
ons lichaam zijn de prestaties waartoe wij met onze hersenen in staat zijn, verschillend
van persoon tot persoon. Misschien is ook dat een evidentie, maar dan een
waarbij we niet stilstaan en waarmee we niet altijd voldoende rekening houden.
Wij nemen zomaar aan dat iedereen over verstand beschikt, geestelijke vermogen, een
bewustzijn, een ziel of hoe men het ook wil noemen. Zeker als we het over de
ziel hebben, zijn we geneigd om nogal uniform te denken. Iedereen heeft een
ziel en wat we ons daarbij moeten voorstellen weten we niet goed, maar we gaan
uit van de veronderstelling dat iedereen dezelfde ziel heeft, of men die nu van
God gekregen heeft of niet. Ook als we over onze geest spreken, zoals in het
duo lichaam-geest, denken we minder aan mogelijke verschillen dan aan identieke
exemplaren. De mens is een geestelijk wezen, in tegenstelling met andere, en
dat verschil is universeel, het geldt evengoed voor alle mensen. Het geeft ook zonder
meer recht op een menswaardige behandeling, gegarandeerd door de Universele
verklaring van de rechten van de mens. Alle mensen zijn vanuit dat oogpunt
volkomen gelijk, het is een kwaliteit die ze allen in dezelfde mate bezitten,
zonder onderscheid des persoons op welk secundair punt dan ook: ras, geslacht,
leeftijd, huidskleur, godsdienstige of ideologische overtuiging, seksuele geaardheid
enzovoort.
Als we er
even over nadenken, dan weten we dat wij mensen net zo verschillend zijn op
mentaal als op lichamelijk gebied. Onze hersenen zijn onderling zo verschillend
als onze lichamen, niet alleen in hun fysiologische verschijning, zoals gewicht
en relatieve grootte van de verschillende onderdelen, maar ook, zoals bij ons
lichaam, in wat wij ermee kunnen doen, zomaar en met training, oefening en
wilskracht. Sommige mensen zijn ook op mentaal gebied Olympisch kampioen, er
zijn bijvoorbeeld wiskundeolympiades, spellingwedstrijden, quizzen,
schaaktornooien enzovoort.
Als we dus
spreken over de mens en zijn of haar geestelijke vermogens, dan moeten we
goed beseffen dat we over een denkmachine praten die in elk individu enorme
verschillen vertoont die nog veel aanzienlijker zijn dan die van onze
lichamelijke kenmerken.
Een mens is
echter geen geest-in-een-lichaam, maar een eenheid van lichaam en geest. Onze
hersenen zijn een orgaan zoals onze andere organen, ze kunnen niet functioneren
los van de rest van het lichaam, zoals het lichaam niet zonder dat essentiële
onderdeel kan werken. Onze lichamen verschillen dus van elkaar op twee
manieren: enerzijds lichamelijk, inclusief onze hersenen, maar ook in wat wij
met ons lichaam kunnen doen, zowel op puur lichamelijk gebied als op mentaal,
waarbij die twee voortdurend samenwerken en elkaar bepalen. Twee mensen met een
vergelijkbaar lichaam zijn tot zeer verschillende prestaties in staat. Onze fysieke
verschijning geeft ons mogelijkheden en ook grenzen en die zijn voor iedereen
anders, vooral omdat wij met onze mentale vermogens onze mogelijkheden enorm
kunnen uitbreiden en onze grenzen quasi eindeloos verleggen, of juist niet.
De
individuele verschillen in onze lichamelijke opmaak zijn dus in zekere mate
bepalend voor wie we zijn en wat we aankunnen, maar dat wordt gewijzigd, in min
of meer belangrijke mate, door wat we met onze mogelijkheden aanvangen. De
verscheidenheid is dan ook zo groot, dat we gerust kunnen stellen dat er geen twee
mensen eender zijn in wat ze zijn en tot wat ze in staat zijn.
Dat heeft
een aantal uiterst belangrijke gevolgen, die vooral in extreme en specifieke
gevallen tot uiting komen, maar die we eigenlijk nooit uit het oog mogen
verliezen.
Zo zijn er
mensen die defecte hersenen hebben, we spreken van mentaal gehandicapten of
mensen met een mentale beperking. Die kan ook lichamelijk zichtbaar zijn, of
niet. Ze kan onschuldig zijn, of niet. Er is een groep van mensen die men
psychopaten noemt of sociopaten en dat is een mentale afwijking (van de statistische
algemene norm) die men uiterlijk kan vaststellen op basis van het gedrag, niet
op basis van uiterlijke lichamelijke kenmerken, maar die wel degelijk fysiologisch
waarneembaar is in de hersenen: de hersenen van psychopaten zien er anders uit
dan die van niet-psychopaten. Het is dus niet zo dat hun hersenen alleen maar
anders werken, nee: hun (defecte) werking wordt veroorzaakt door het feit dat
ze anders zijn, (ten minste!) zo anders als bij iemand die met één arm of een
been of blind of doof geboren wordt.
Dat stelt
ons voor grote uitdagingen. Kan men een psychopaat verantwoordelijk stellen
voor zijn daden, die evident bepaald worden door de hersenen die hij of zij
heeft?
Men heeft
kunnen vaststellen dat alle mensen die typisch psychopathisch gedrag vertonen
(bijvoorbeeld seriemoordenaars), ook die typische hersenstructuur vertonen.
Maar anderzijds heeft men ook vastgesteld dat een aantal mensen, inzonderheid
de verwanten van die psychopaten, (min of meer) dezelfde structuur vertonen,
zonder dat dit aanleiding geeft tot psychopathisch gedrag. We kunnen dus niet
zomaar iedereen onder de scanner leggen en op basis van de hersenstructuur
opsluiten, voor het geval dat zij ooit seriemoordenaar zouden worden. Zie je
het probleem? Alle seriemoordenaars hebben een specifieke hersenafwijking, maar
niet iedereen met die afwijking is of wordt een seriemoordenaar. Er zijn dus
bijkomende elementen die maken dat iemand met dergelijke mensen ook begint te
moorden. We weten nu dat de levensomstandigheden daarbij een grote rol spelen,
zoals armoede, lichamelijke en geestelijke verwaarlozing en het ondergaan van misbruik
en geweld. Maar ook voor die omstandigheden is het individu zelf niet (alleen)
verantwoordelijk.
Minder
spectaculair maar misschien nog belangrijker vanuit een bepaald oogpunt, is de
kwestie van het onderwijs en de opvoeding. Traditioneel proberen we onze
kinderen op te voeden tot een bepaalde algemene norm. Voortdurend leggen we
termen vast waaraan ze moeten voldoen: leesvaardigheid, maar ook rekenen,
onthouden, algemene kennis enzovoort. Heel het onderwijs is daarop gebouwd: de
kinderen zover brengen dat ze bepaalde minimale normen halen. We vergeten
daarbij al te vaak dat alle kinderen verschillend zijn, zeer verschillend,
zowel fysiek als mentaal, zoals we hebben gezien. En niet alleen dat: ook de
manier waarop ze die twee elementen integreren is verschillend, en hun
omstandigheden zijn verschillend, zeer verschillend. En toch willen we dat ze
allemaal hetzelfde kunnen. Het is een vrijwel onmogelijke opgave.
Wat mij daarbij
vaak tegen de borst stuit, is dat het onderwijs die (negatieve) verschillen
toewijst aan de luiheid, onwil, domheid, tegendraadsheid of wat dan ook van de
leerlingen en al te weinig rekening houdt met een aantal mogelijke oorzaken,
fysieke, mentale en omgevingsfactoren die een grote invloed kunnen hebben op de
mogelijkheden en de prestaties van een kind.
Meer in het
algemeen zien we dat in onze samenleving de mensen zeer verschillend leven. Men
kan wel bepaalde patronen en gewoonten aanwijzen en zelfs gedragingen
voorspellen. Zo weten we dat het druk zal zijn op de wegen naar de kust als de
zon schijnt en dat je op vrijdag- en zaterdagavond moeilijk een vrije tafel in
een restaurant zal vinden. Maar kijk eens om je heen naar je buren en je stelt
meteen vast dat er binnen de algemene mogelijkheden die er zijn, heel wat
variatie mogelijk is.
Bedenk dan
altijd dat heel wat van die verschillen, en vooral die aspecten die jou het
meest verwonderen of irriteren, niet zonder meer te wijten zijn aan de onwil,
de domheid of de boosaardigheid van de betrokkenen, maar wellicht het resultaat
zijn van hun genetische samenstelling en van hun persoonlijke geschiedenis en
dat zij voor geen van beide persoonlijk verantwoordelijk kunnen of mogen geacht
of gesteld worden.
Wij zijn
verschillend, zeer verschillend en niet alleen hoe we eruit zien. Ook onze
hersenen zijn verschillend, zeer, zeer verschillend en dat heeft gevolgen, kleine
en grote. Wij zijn zoals we zijn en niet altijd zoals we verondersteld worden
te zijn. Laten we elkaar dus wat vaker welwillend benaderen zoals we zijn. En
als we daar in een aantal gevallen al dan niet terecht moeite mee hebben, laten
we dan niet al te lichtvaardig oordelen, maar gewoon rustig die mensen
vermijden waar we het nu eenmaal moeilijk mee hebben, zonder hen te
veroordelen, in het besef dat er ook mensen zijn die het niet zo op ons
begrepen hebben. Er is genoeg volk op aarde en de aarde is groot genoeg opdat we
niet gedwongen zouden zijn om voortdurend samen te leven met onmogelijke
anderen.
Categorie:levensbeschouwing Tags:maatschappij
24-07-2012
de kogel is door de kerk, of net niet?
We lazen het
in de vorige aflevering bij Cicero: het is veel gemakkelijker om in te zien dat
iets niet juist is, dan om uit te leggen hoe het dan wel is. Kritiek is de
eerste stap naar inzicht, maar de tweede stap moet ook gezet worden, anders
blijft het een steriele bezigheid.
De
godsdienstlessen die ik in mijn jeugd heb gekregen, staken schril af tegenover
al de andere vakken. Er was altijd wel iets dat niet klopte, dat je niet
letterlijk mocht nemen, of dat helemaal onwaarschijnlijk was. Wat je geleerd
had over rekenen, taal, biologie enzovoort, kon je niet toepassen in de
godsdienstles. En dus was mijn spontane reactie steeds: dat klopt niet! En zo
is het gebleven. Uiteindelijk schoot er van de godsdienst, in mijn geval het
katholicisme, niets meer over dat ook maar enigszins weerstand kon bieden aan grondige,
eerlijke kritiek.
Maar daar
zit je dan: je bent tot de overtuiging gekomen dat godsdienst waardeloos, ja
zelfs nefast is, gevaarlijk. Maar hoe moet het dan wel? Moeten we de
godsdiensten nu uitroeien? En hoe? Hoe moeten wij onze samenleving ordenen? Hoe
is de wereld ontstaan? Wat is goed en wat is slecht? Als er geen hiernamaals
is, wat voor gevolgen heeft dat voor ons leven? Hoe ziet een maatschappij
zonder godsdienst eruit? Hebben we geen nood aan profane rituelen, bijvoorbeeld
voor de belangrijke momenten in ons leven: geboorte, de overgang naar
adolescentie, huwelijk, pensionering, dood? Is het niet zinvol om regelmatig
samen te komen met de mensen met wie je samenleeft? En wie zal dat allemaal
organiseren? Op welke basis? Het zijn vragen die wij ons meer en meer moeten
stellen, nu de godsdienst zo goed als volledig uit ons leven is verdwenen.
Met deze
overwegingen wil ik ook proberen de indruk te ontkrachten die de aandachtige of
toevallige lezer van mijn teksten zou kunnen opdoen, namelijk dat ik alles
weet, alles al bedacht heb, voor elke vraag een antwoord klaar heb. Lieve
lezers, dat is niet zo! Hoe meer je nadenkt, hoe complexer de dingen worden.
Ook dat
vinden we bij Cicero in zijn tekst over De Goden: Vraag je me naar de ware
natuur en de hoedanigheid van de godheid, dan verwijs ik naar het voorbeeld van
Simonides. Toen deze dezelfde vraag kreeg van de tiran Hiëro, bedong hij een
dag om erover na te denken. De dag daarop werd hem hetzelfde gevraagd en vroeg
hij om twee dagen. En zo ging dat verder, waarbij hij steeds het aantal dagen
verdubbelde. Toen Hiëro verbaasd vroeg waarom hij dat deed, zei hij: Omdat hoe
langer ik erover denk, des te minder hoop ik eruit te komen. Nu staat
Simonides niet alleen bekend als een zoetgevooisd dichter, maar ook als
anderszins geleerd en wijs. Ik kan me dus indenken dat hem een hoop
scherpzinnige en subtiele argumenten voor de geest kwamen, maar dat hij niet
kon uitmaken welke het meest waar was, en zo ging wanhopen aan het bereiken van
de waarheid.
Of ik als
dichter even zoetgevooisd ben al Simonides (ca. 556 468 voor onze
tijdrekening), weet ik niet, er is van hem maar heel weinig bewaard; het meest
bekende fragment is een grafschrift voor de Spartanen die vielen bij de
Thermopylen: Jij die hier voorbijkomt, meld aan de Spartanen dat wij gevallen
zijn, getrouw aan hun bevel. Heinrich Böll, nu zeer ten onrechte bijna
helemaal vergeten, gebruikte dat epigram als titel voor een aangrijpende
oorlogsnovelle in een verhalenbundel met dezelfde titel: Wanderer, kommst du nach Spa
Men zal mij
voor mijn dood ook niet wijs en geleerd noemen. Maar ik voel me net als hij:
hoe meer ik te weten kom en hoe langer ik nadenk, hoe minder ik blijk te weten.
Elk nieuw stukje informatie roept immers nieuwe vragen op en opent nieuwe
vergezichten en eindeloze horizonten, elke weg die je inslaat leidt je langs nieuwe
paden. Alles weten is onmogelijk, ik kan niet eens alles onthouden wat ik ooit
geweten heb, mijn kop lijkt wel de emmer met een gat erin uit het bekende volksliedje:
er loopt (ten minste!) zoveel uit weg als je erin giet. Etsi multa scio, plura ignoro, stond er in de Grammatica van pater Geerebaert,
s.j.: hoewel ik heel wat weet, is er nog meer dat ik niet weet.
Dat maakt
dat ik blijf zoeken, altijd maar verder, altijd maar dieper en ook altijd
opnieuw. Ik heb op mijn zoektocht veel meer vragen gevonden dan antwoorden,
lieve lezer. En veel vragen zullen onbeantwoord blijven.
Neem nu de
uitdrukking: de kogel is door de kerk. Wij gebruiken die wel eens, je hoort ze
af en toe in de media en iedereen weet wat ermee bedoeld is. Maar vraag je naar
de oorsprong van dat gezegde, dan blijven we het antwoord schuldig. Een kogel
door de kerk, tja Wat voor kogel mag dat wel wezen en wat doet die in een
kerk? Waarom is het feit dat de kogel eindelijk door de kerk is zo belangrijk
dat wij er een gezegde van gemaakt hebben? We weten het niet, of niet meer. We
vertellen dus onzin, op de keper beschouwd, en toch begrijpen we elkaar
perfect.
Vreemde
wezens, toch, mensen!
Categorie:levensbeschouwing Tags:etymologie
09-07-2012
Spinoza in Vlaanderen
Spinoza staat in de belangstelling, of toch enigszins. Ook
in Vlaanderen zijn er mensen bezig met Spinoza, of willen meer weten over deze
fascinerende figuur en zijn gedachtegoed. Er is echter in Vlaanderen bij mijn
weten geen vereniging die zich daarvoor inzet. Men moet uitwijken naar de
overigens uitstekende buitenlandse websites.
Samen met enkele anderen heb ik het initiatief genomen om een
contactpunt te maken voor Spinoza in Vlaanderen, onder de vorm van een website
met die naam. Het is onze bedoeling om daar allerlei nieuws te brengen over
Spinoza in de Vlaamse context.
Sympathisanten met dit initiatief worden hierbij vriendelijk
opgeroepen om zich aan te melden op die website. Door de vermelding van hun
naam scharen ze zich achter de algemene doelstelling: Spinoza bekend maken in
Vlaanderen.
Het is niet onze bedoeling om een vereniging op te richten.
Dit initiatief is kosteloos en vrijblijvend.
We beginnen bescheiden. Samen kunnen we dan zien hoe het
verder moet. Mag ik op jouw steun rekenen? Dank en van harte welkom!
Het mag ons niet al te sterk verwonderen dat heel wat
mensen het moeilijk hebben met de gedachte dat al de lumineuze (en andere) gedachten
die wij hebben, zouden voortkomen uit de anderhalve kilogram grijze blubber die
zich onder onze schedel bevindt. Hoe kan dat nou! Hoe kan iets dat er niet zo
heel anders ziet dan onze darmen iets zo subtiels doen als denken, voelen,
verbeelden? Hoe is dat mogelijk?
En toch is het zo. Wij kunnen er niet onderuit en we
zijn er ons ook steeds meer van bewust, zij het vaag en heel in het algemeen.
We weten dat mensen met een hersenletsel beperkt zijn, gehandicapt. Dat gaat
van een lichte vergeetachtigheid tot de extreme aftakeling en het leven als een
plant. We worden gemiddeld ouder, veel ouder zelfs dan nog niet zo lang geleden
en dat maakt dat de ouderdomsverschijnselen die laat in een mensenleven
optreden, nu veel meer voorkomen. Vergeetachtige oude mensen waren er vroeger
ook al, maar nu zijn we met veel meer die oud worden. Onze hersenen gaan al bij
al lang mee, ze blijven gewoonlijk redelijk goed hun werk doen. Er zijn andere
lichaamsdelen die het eerder laten afweten, vooral bij mensen die zwaar labeur
hebben gedaan, of die hun conditie niet verzorgd hebben.
Als het in onze
bovenkamer verkeerd gaat, dan is dat meestal een serieus probleem. Dat is zo op
elke leeftijd. We kunnen daarbij een onderscheid maken tussen louter fysieke
aandoeningen, beschadigingen van onze hersenen die men kan zien, meestal met
ingewikkelde apparatuur, en psychische beschadigingen, die enkel blijken uit de
problemen die ze veroorzaken. Denk in het eerste geval aan iemand die een zware
hersenschudding oploopt, of een hersenbloeding; in het andere geval aan de zo
vaak voorkomende depressies.
Meteen zien we dat er twee aspecten zijn aan ons denken:
zonder hersenen gaat het niet, maar zelfs met gezonde hersenen kan het nog
behoorlijk fout gaan. Onze hersenen zijn niet zomaar een lichaamsorgaan zoals
een ander, onze darmen inderdaad of onze maag of ons hart. We doen er
uitzonderlijke dingen mee, die van een heel andere aard zijn dan wat ik daarnet
zo oneerbiedig grijze blubber noemde.
Dat onze hersenen ons denkwerk doen, dat zal wel
niemand meer betwijfelen en ik bedoel daarmee niet alleen het logisch nadenken;
dat is zelfs maar een miniem gedeelte van al onze hersenactiviteit. Maar hoe ze
dat doen, dat is veel moeilijker te begrijpen. Hoe kan vlees denken? Hoe
kunnen op zich stomme hersencellen ervoor zorgen dat wij denken, praten,
dromen?
Dat ons hart het bloed rondpompt, dat is nog te vatten.
Dat onze maag, darmen, lever, nieren voor onze spijsvertering zorgen, ook. Onze
longen halen de zuurstof naar binnen en voeren de gebruikte lucht weer naar
buiten. Onze spieren doen ons lichaam bewegen. Onze ogen gebruiken we om te
kijken, enzovoort. Maar hoe kunnen die vreemd uitziende hersenen in hemelsnaam
iets zo merkwaardigs doen als denken in al zijn complexiteit?
Het is allicht om die reden dat wij ons niet tevreden
stellen met de gedachte dat wij met onze hersenen denken. Het is niet mooi
genoeg. Ons fenomenaal verstand valt niet te rijmen met zoiets, nu ja, banaals
en zelfs lichtjes afstotelijks als een kwakje hersenen. En dus heeft de
mensheid allerlei woorden en beelden gezocht om de zetel van ons verstand aan
te duiden en dat doen we nog, zelfs nu we eigenlijk weten dat het zonder die
hersenen echt niet kan. Vandaag woedt een verhitte strijd tussen de zogenaamde
materialisten en de anderen, die de geest verdedigen. Het is voor het
grootste gedeelte een woordenstrijd.
De materialisten beklemtonen de onmisbaarheid van de
hersenen, de anderen gebruiken allerlei benamingen zoals geest, verstand,
bewustzijn, innerlijk leven, geestelijke vermogens enzovoort, maar in feite
hebben ze het over hetzelfde. Wat maakt het al bij al uit of je nu geestelijke
activiteiten uitoefent met je hersenen of met je geest, die niet zonder die
hersenen kan? Er is niemand, maar dan ook niemand die betwist dat de hersenen er
moeten zijn. Alleen menen sommigen dat het nodig is om een specifieke benaming
te vinden voor wat wij met onze hersenen doen. En zij hebben gelijk,
natuurlijk.
Onze hersenen zijn wel degelijk verschillend van ons
denken, totaal verschillend zelfs. Om te beginnen zijn onze hersenen materieel,
organisch materiaal, vlees en bloed. Onze gedachten zijn dat niet. Er is voor
elk van onze gedachten ook niet iets in onze hersenen dat daaraan beantwoordt.
Met die grijze massa zijn we in staat om een ongelooflijke verscheidenheid van
dingen te doen. Ik gebruik graag het beeld van een typemachine, of een tekstverwerker:
met een beperkt aantal toetsen kan je al de boeken van de hele wereld
schrijven. Met ons anderhalf kilootje hersencellen kunnen we alle gedachten ter
wereld voortbrengen. Onze gedachten en onze herinneringen liggen niet
opgeslagen in onze hersenen, we produceren ze voortdurend opnieuw, op grond van
eenvoudige impulsen. Het is voldoende dat we iemand zien om hem of haar te
herkennen en een miljoen details helder voor onze geest te halen, uit jaren
ervaring. Wij hebben wel degelijk een diep en divers geestelijk leven, denken
is niet materieel, het is geen vlees en bloed, zelfs geen elektrische of
chemische impulsen tussen cellen. Denken heeft betekenis, en hersenen hebben
geen betekenis, zij zijn inderdaad alleen maar vlees en bloed, grijze blubber.
Ik heb er dus geen bezwaren tegen dat men een benaming
zoekt en gebruikt voor wát wij met onze hersenen doen, zolang men maar niet uit
het oog verliest dát we het met onze hersenen doen.
Daar ligt het kalf gebonden, inderdaad. Het is niet dat
de verdedigers van onze geestelijke vermogens zomaar een naam willen voor
onze meest subtiele hersenactiviteiten. Zij kennen aan dat vermogen een eigen,
hoger leven toe en meer nog: een onsterfelijk leven. Op een of andere manier
maken zij een sprong van ons denken, dat inhoudelijk inderdaad niet-materieel
is, naar een niet-materieel iets in ons, een ziel bijvoorbeeld, die geestelijk
is en dus niet materieel en niet aan verval onderhevig. Van daar is het maar
een kleine stap naar een God die even geestelijk is en die de ziel heeft
geschapen en in ons lichaam ingestort, die de ziel in stand houdt, voor eeuwig.
Als we die ziel ongeschonden hebben bewaard, volgens de regels van God en van
zijn Kerk, dan wacht haar de eeuwige zaligheid. Hebben we de regels te vaak of
te zwaar overtreden, dan wacht die ziel de eeuwige marteling.
Kijk, daar scheiden de wegen. Zolang we het erover eens
zijn dat wij inderdaad beschikken over geestelijke vermogens, dat ons denken
een betekenis heeft die niet materieel is maar inhoudelijk en mededeelbaar, dan
mag men dat op allerlei manieren beleven en verwoorden. Maar zodra men de band
tussen het denken en de hersenen uit het oog verliest of verdonkeremaant, dan
loopt het mis. Ons denken is onlosmakelijk verboden met onze hersenen, dat is
wat we met onze hersenen doen, daar hebben we ze voor. Er zijn geen
verstandelijke vermogens vóór er hersenen zijn, en zelfs wanneer die er zijn,
duurt het nog vele jaren voor ze volgroeid zijn en nog veel langer vooraleer ze
een beetje naar behoren functioneren. En als de hersenen het laten afweten,
verdwijnen ook onze geestelijke vermogens, beetje bij beetje of almeteens,
zomaar, op een dag, pfffft weg. En als we dood zijn, ist gedaan. Dan kan er
nog gedacht worden, maar niet meer door ons. Dat is goed om weten.
Wanneer wij ons vragen stellen over onszelf en onze plaats
in de wereld, zoals wel eens gebeurt, dan worden wij geconfronteerd met een paradox,
een tegenstelling waarvan we niet goed weten of die er echt is of enkel
schijnbaar.
Enerzijds leert de wetenschap ons dat ons universum zich
laat verstaan, zij het niet zonder enige moeite en steeds voorlopig, als iets
dat eensklaps is ontstaan, wellicht met een enorme explosie, de Big Bang, en
dat van dan af alles is geëvolueerd volgens wetmatigheden die wij nogal
adequaat kunnen beschrijven. Er zit met andere woorden niet een of andere
bedoeling achter dat alles, het is een kwestie van oorzaak en gevolg, op uiterst
grote schaal en tot in de kleinste details, in een ongelooflijk complex geheel.
Anderzijds stellen wij vast dat heel die ontwikkeling vanaf het
eerste vrijwel onbegrijpelijke begin geleid heeft tot de wereld die wij kennen
en waarvan wij de ontwikkelingsgeschiedenis met dezelfde wetenschappen proberen
te reconstrueren, met vrij groot succes. In die wereld staat de mens centraal. Wij
mensen zijn veruit de belangrijkste aanwezigheid op aarde, niet numeriek maar
wel door de plaats die we innemen en de consequenties daarvan voor de hele
aarde, inclusief de andere levensvormen. Wij staan aan de absolute top van de
evolutie van het leven, er is geen enkel ander levend wezen dat beschikt of
ooit beschikt heeft over de uitzonderlijke kwaliteiten die wij hebben. Daarmee
bedoelen wij dan vooral onze verstandelijke vermogens, die ons toelaten die
plaats in te nemen.
De paradox is dan dat enerzijds de mens slechts een van de
vele levende wezens is die de evolutie heeft opgeleverd als gevolg van vaste
principes, zoals Darwin die voor het eerst overtuigend heeft vastgelegd, en een
aantal onvoorspelbare factoren. De mens is het onbedoeld resultaat van de
wetmatigheden die in de natuur te vinden zijn. Anderzijds komt het ons voor dat
de hele natuur gericht is op het tot stand komen van de mens, het toppunt van
die evolutie.
In de ene benadering is de mens in het geheel der dingen zo
goed als niets, een van de levensvormen ergens op een kleine planeet van een
niet al te grote ster, die daar gedurende een zeer beperkte periode voorkomt.
Onze invloed op onze planeet zelf is al bij al beperkt, wij zijn niet veel meer
dan een vlekje korstmos op een rots of een heel continent.
In de andere benadering, waarbij de mens centraal staat, is
er een verbijsterende beschaving van zeven miljard denkende en voelende wezens,
die samenleven met elkaar en met de andere levensvormen en die dat op een
intense manier beleven.
Vanuit het standpunt van de mens is niets belangrijker dan
de mens, als individu en als soort. Vanuit het standpunt van de Natuur, of het
Universum, of Al-Tijd, betekenen wij zo goed als niets. Het volstaat dat een
min of meer grote asteroïde op onze aarde botst om aan alle leven op aarde een
einde te maken. En dan spreken we nog niet over onze eigen niet te
onderschatten mogelijkheden om eigenhandig hetzelfde resultaat te bereiken.
Wij worden dus voortdurend geconfronteerd met het dubbele
aanvoelen van de nietigheid en het uitzonderlijk belang van ons bestaan, als
individu en als soort. In mijn aanvoelen ligt daarin een heilzame kern van inzicht
in la condition humaine.
Wanneer wij ons al te zeer concentreren op onze concrete
situatie en het grotere perspectief uit het oog verliezen, dan bezondigen wij
ons aan een gevaarlijke vorm van hybris,
hoogmoed of overmoed. Wij handelen vaak alsof we eeuwig zullen leven en er geen
beperkingen bestaan voor onze ambities. We zijn geneigd om vooral ons direct eigenbelang
na te streven en zoveel mogelijk te genieten van het moment, zonder ons al te
druk te maken over onze toekomst en nog minder over die van de Aarde of,
godbetert, die van het Universum.
Een mens werkt zich op tot een uitzonderlijk begaafd kok,
bouwt met veel moeite een sterrenrestaurant op, krijgt media-erkenning en verdient
goed zijn brood. Tot op een dag het noodlot toeslaat: een hartinfarct, een
verkeersongeluk, een verslaving aan alcohol of drugs, een bacterie in de keuken
En weg is de droom.
Een knap student haalt schitterende studieresultaten en
wordt op jonge leeftijd professor aan een prestigieuze universiteit, is uiterst
succesvol als wetenschapper, krijgt internationale erkenning en bekleedt
belangrijke functies. En dan krijgt hij of zij te horen dat er een ongeneeslijke
kanker is vastgesteld, of slaat alzheimer toe.
Wij bouwen onze wereld uit en gebruiken de energiebronnen
die voor de hand liggen, zoals petroleum. Na honderd jaar stellen we vast dat
we door de verbranding van die olie onze natuur grondig vervuilen en de
temperatuur op onze planeet rechtstreeks beïnvloeden, met onvoorstelbare
gevolgen voor al wat leeft. We schakelen over naar atoomenergie en stellen vast
dat die vorm van energieproductie nog veel grotere gevaren inhoudt.
Kortom, we leven veel te onbekommerd, zowel individueel als
collectief. Wij zijn teveel met onszelf bezig, hier en nu en zelfs als dat ons
materieel voordeel oplevert, maakt het ons nog niet gelukkig. De grootste
bedreiging van ons welzijn is niet armoede, ziekte of tegenslag, maar ons
psychisch evenwicht. Wat wij in de eerste plaats nastreven, is gelukkig zijn.
Maar daarin zijn we veel minder succesvol dan in het verbeteren van onze materiële
omstandigheden.
In mijn aanvoelen is het heilzaam om in alles wat we doen
steeds het ruimere perspectief voor ogen te houden, zowel individueel als
collectief. Het besef van onze nietigheid kan ons behoeden voor gevaarlijke
zelfoverschatting en vrijwaren voor de desastreuze gevolgen daarvan, en ons
helpen bij het maken van de juiste keuzes.
Laten we vooreerst eens kijken naar het aller-ruimste
perspectief, dat van het Universum en van de eeuwigheid, wat ik wel eens Al-Tijd
noem, een combinatie van Alles en Tijd, dus alles wat er was, is en zal zijn.
We doen er goed aan om daarbij een klare kijk op de grond
van de zaak te behouden: er komt geen God aan te pas, alles gebeurt volgens de
wetmatigheden van de natuur, met een stevige dosis van onvoorspelbare
gebeurtenissen wegens de omvang, de veelheid, diversiteit en complexiteit van
de dingen. Aan die wetmatigheden kunnen wij niet tornen en onze invloed op het
Universum is zo infinitesimaal klein, dat we er amper rekening moeten mee
houden. Daar blijkt onze nietigheid. We hoeven geen Schepper te veronderstellen
die aan de basis ligt van alles, zeker niet als een persoonlijke God of Kracht,
die goede bedoelingen heeft met de mensheid en met elk van ons. Er is geen
volmaakte God en er is dus geen volmaakte natuur, de natuurwetten zijn onpersoonlijk
en neutraal, ze hebben geen bedoeling, geen doel, ze zijn niet gericht op deze
Aarde of op de mensheid, ze zijn er gewoon.
We moeten ons dan ook niet druk maken over een leven na de
dood en een vergelding of vergoeding voor wat we hier tijdens ons leven hebben
uitgespookt. Er zijn geen absolute geboden en verboden, verordend door een belonende
en bestraffende Hogere Macht. Voor ons doen en laten zijn we aangewezen op de
regels die we zelf onder elkaar afspreken; daarbij zullen we ons laten leiden
door wat goed is voor het leven hier op aarde, waarin wij een belangrijke plaats
innemen, die ons echter ook enorme verantwoordelijkheden oplegt.
Het is goed dat wij ons bezinnen over de korte tijd die elk van
ons hier op aarde doorbrengt.
Wij maken allen keuzes in ons leven, soms heel bewust,
meestal de voor de hand liggende keuze, omdat er geen andere is of omdat het
alternatief nog slechter is. Soms maken we de verkeerde keuzes, omdat we niet
beter weten of niet beter willen weten. Dat proces van kiezen en beslissen, of
juist niet, is zeer complex en wij weten nog niet precies hoe dat in zijn werk
gaat. Wel wordt stilaan duidelijk dat heel veel onderbewust gebeurt. Wij zullen
daarmee meer rekening moeten gaan houden in de toekomst, bijvoorbeeld bij het
beoordelen van de daden van onze medemensen. Misdaden begaat men niet
tegenover God of zijn Kerk, en ook niet tegenover de Staat, maar tegen de
Mensheid en de mensen, of beter nog: tegenover het Leven. De vraag naar onze
verantwoordelijkheid zal zich scherper gaan stellen naarmate wij doordringen in
de ongelooflijk ingewikkelde processen die zich in een mens afspelen. Nu reeds
weten wij dat sommige mensen niet voor sommige van hun daden verantwoordelijk
zijn, omdat zij door de Natuur bedeeld zijn met een denkend lichaam dat niet
naar behoren functioneert, zonder dat zij daaraan ook maar iets kunnen
verhelpen. Wij krijgen stilaan zicht op de extreme gevallen, zoals de criminally insane, mensen die wij
interneren in plaats van te bestraffen. Het is echter veel moeilijker om op een
correcte manier de daden te beoordelen van mensen die als redelijk of zelfs perfect
normaal voorkomen, maar die toch afschuwelijke misdaden begaan, of dat nu geweldpleging
is of witteboordencriminaliteit. Hopelijk brengt het veelbelovend
wetenschappelijk onderzoek ter zake enig licht in die zaak.
Hoe dat ook zij, wij moeten altijd de vraag naar goed en
kwaad op de beide niveaus bekijken. Steeds moeten wij de concrete en
onmiddellijke gevolgen bekijken, hier en nu, voor onszelf in de eerste plaats,
maar ook voor de anderen om ons heen en voor het leven op aarde in het
algemeen. Dat is op zichzelf al een hele opgave. Door ons eigenbelang af te
wegen tegenover dat van anderen en dat van het leven zelf, verruimen we het
perspectief al op een indrukwekkende manier.
Laten we een concreet voorbeeld nemen. Als ik een abonnement
neem om wekelijks naar het voetbal te gaan kijken, dan doe ik daarmee niemand
kwaad. Het is mijn goed recht, zeker als ik zelf het financieel kan dragen. We
moeten ons echter ook de vraag durven stellen of dat voldoende is als
motivering, namelijk dat ik er geen kwaad mee doe. Is er niets dat beter is dan
dat? Dat meer bijdraagt tot mijn eigen welzijn en eventueel dat van anderen, of
zelfs globaal gezien? En is het voetbal wel zo onschuldig als het eruit ziet?
Welke financiële belangen spelen daarin mee? Wie verdient eraan? Gebeurt alles
wel netjes, worden de belastingen wel betaald zoals het hoort? Wat met allerlei
afspraken en niet-sportieve belangen die de resultaten beïnvloeden? Wat met de
gezondheid en het evenwichtig leven van de spelers, gezien op de hele termijn
van hun leven? En als je bekijkt wat een belang het voetbal in de wereld nu heeft,
hoeveel geld er wordt aan uitgegeven, hoeveel tijd en energie we erin steken,
moeten we ons dan niet de vraag durven stellen: hebben we echt niets beters te
doen, individueel en collectief?
Wat zouden we met zijn allen niet kunnen doen om de wereld
te verbeteren met al de inspanningen die wij ons getroosten voor activiteiten
die toch niet als onze eerste prioriteiten kunnen gezien worden, individueel of
collectief!
Over het algemeen staan we niet stil bij dergelijke
kwesties. En als iemand daarover begint, halen we verveeld de schouders op. We
hoeven geen zedenprekers, we maken het zelf wel uit en de rest kan ons gestolen
worden. Maar zo komen we er niet.
Als we ons niet met zijn allen meer en beter inzetten voor
het verbeteren van de levensomstandigheden van alle leven op aarde, dan zullen
er talloze slachtoffers blijven vallen van perfect vermijdbare fatale omstandigheden,
zoals een gebrek aan drinkwater, hygiëne of voedsel.
Bovendien leidt een dergelijke onverantwoordelijke houding
ook tot onvrede met zichzelf. De mens is van nature zo geëvolueerd dat wij
allen sociale wezens zijn, die niet zonder elkaar voort kunnen. Dat besef zit
in onze genen ingebakken, wij zijn zo, of we het willen of niet. Wie niet leeft
volgens dat basisprincipe van het mens-zijn, kan onmogelijk een evenwichtig
innerlijk leven leiden. Wij hebben talloze voorbeelden om ons heen van mensen
die menen dat ze gelukkig kunnen zijn door rijkdom, eer of genot te verzamelen,
maar die doodongelukkig en fundamenteel ontevreden, angstig en gefrustreerd zijn.
Het is dus niet alleen zo dat we de dingen in een veel ruimer
perspectief moeten zien, we moeten ook rekening houden met onze condition humaine, met onze psychologie,
met ons innerlijk leven. Ook op dat vlak staat de wetenschap nog niet heel ver.
Wij weten eigenlijk niet goed wat ons gelukkig maakt, wij hebben geen verstand
van onszelf of anderen gelukkig te maken. En dus grijpen we meestal naar
gemakkelijkheidsoplossingen of kunstmatige middelen om ons verlangen naar geluk
te bevredigen. Je voelt je rot? Ga eens goed uit, eet en drink en rook en snuif
en spuit, ga naar het voetbal kijken of beklim een berg, ga op vakantie, maak
een verre reis, koop een Picasso, of een koi Maar dat brengt allemaal ten
hoogste tijdelijk soelaas, het bevredigt niet te gronde en dus blijft er diepe
onvrede, frustratie en onbehagen, die ons verhinderen gelukkig te zijn.
Ik ben ervan overtuigd dat wij alleen gelukkig kunnen zijn als
wij het ruimere perspectief zien en ernaar leven. Wanneer we dat doen, hebben
we geen alcohol nodig, noch de opwinding van een voetbalwedstrijd, noch een van
al die andere oppervlakkige genoegens die wij uitgedacht hebben. Enkel wanneer
wij kunnen zeggen dat wat wij doen waardevol is voor onszelf, voor anderen,
voor het leven hier op aarde, kunnen wij echt vrede vinden. Wanneer wij zo
proberen te handelen, zullen wij onvermijdelijk ontdekken dat wij als mens niet
afhankelijk zijn van enige macht of kracht buiten onszelf. Dat zal ons
bevrijden van religieuze of ideologische waanideeën en hun individuele en maatschappelijke
schadelijke gevolgen en ons sterken in een terecht en verantwoord zelfbewustzijn.
En dan kunnen wij volop genieten van al het goede en schone dat de Natuur en
het Leven en ook onze menselijke samenleving ons bieden.
Atheïsme in Vlaanderen Je kan het vergelijken met andere min
of meer welmenende maar marginale groeperingen, zoals de Groenen, Gaia of de
voorstanders van euthanasie. En toch is het ongetwijfeld ook hier zo, dat een zeer
groot aantal Vlamingen helemaal niet meer in een god gelooft; volgens Wikipedia
en andere bronnen is dat al ruim meer dan zestig procent, zoals in de meeste Noord-Europese
landen. Bij de hoger opgeleiden stijgt dat tot meer dan negentig procent. Het
aantal Vlamingen dat kerkelijk is, is ondertussen gedaald tot ongeveer drie procent,
een van de laagste cijfers ter wereld.
En toch hoor je niemand hardop zeggen dat hij of zij atheïst
is. Ik vernam onlangs nog het verhaal van een oudere vrouw die aan haar leraar
in het deeltijds kunstonderwijs terloops bij de bespreking van een werk dat ze
aan het maken was, bekende dat ze atheïst was; toen hij haar zei dat hij dat
ook was, begonnen ze spontaan hun gesprek al fluisterend verder te zetten, tot
hun eigen verbazing
Je kan in Vlaanderen alles zijn en dat ook bekennen, behalve
dat je atheïst bent, blijkbaar.
Van een kennis kreeg ik deze link toegestuurd naar een korte
toespraak door Richard Dawkins over atheïst zijn. Het is uiteraard in het Engels
en er zijn geen onderschriften.
N.B. Ik verneem van mijn correspondent Paul B. dat er wel degelijk onderschriften zijn, bij nazicht inderdaad ook in het Nederlands (Dutch). Dank je Paul!
Ik hoop dat je er toch eens naar luistert, het
is niet alleen interessant maar ook best grappig met momenten. Als je klikt op
het kleine schermpje in de rechter bovenhoek, krijg je een volledig scherm.
Geniet ervan!
oe
vaak ik hier al geschrevenheb over body and soul, over geest en stof, over materie en denken het is
niet te tellen. Het is dan ook een belangrijke vraag, misschien wel de meest fundamentele
die wij ons kunnen stellen, de eerste die we ons moeten stellen, die waar al
het andere van afhangt. Dat blijkt ook uit de geschiedenis van de filosofie:
alle filosofen hebben met deze kwestie geworsteld en ze blijven dat doen. Dat
is niet zonder reden: alles hangt er inderdaad van af, niet zomaar voor de
filosofen, maar voor elk van ons.
Wij zijn
denkende wezens. Dat is wat ons onderscheidt van al het andere leven, dat is
wat ons bijzonder maakt, machtig, heersers over de aarde, aan wie alles
ondergeschikt is. Als denken ons mens maakt, dan is het inderdaad wel erg belangrijk
te weten wat dat denken precies is.
Over ons
denkvermogen kunnen we heel veel zeggen, we kunnen het van alle kanten
bekijken. Maar het heeft ook iets ongrijpbaars: het is niet tastbaar, zoals de
materie. Wij hebben er geen enkele moeite mee om vast te stellen dat we denken,
het is zelfs veeleer zo dat we ons niet kunnen voorstellen dat we niet zouden
denken. Maar onze gedachten, hoe reëel ook, zijn vluchtig. Ze zijn er, maar ze
zijn niet materieel, bestaan niet uit materie en dat is vreemd, want wij zijn
gewoon om bestaan en zijn te verbinden met materie. Als iets niet materieel
is, wat is dat dan wel? Kan iets dat niet materieel is wel bestaan? Hoe dan
wel? Waaruit bestaat dat iets dan? Dat is de kern van de zaak.
Laten we
beginnen met de materiële wereld. Dat die bestaat, daar hebben we geen moeite
mee. We kunnen het vaststellen met onze zintuigen. We leven in die wereld, we
bewerken hem voortdurend, we voeden ons ermee, we maken er deel van uit. Het is
iets waar we niet aan twijfelen. Onze zintuigen kunnen ons soms parten spelen,
maar dat is veeleer uitzonderlijk. We hebben de wetenschap ontwikkeld en de
technologie en dat is voor ons een afdoend bewijs dat de materie werkelijk
bestaat. Wie daaraan twijfelt, loopt het gevaar gek te worden. Zeker, we kennen
niet het hele universum, er is veel dat we niet begrijpen, zowel in het uiterst
grote, zoals de sterrenstelsels en de grenzen van het universum en zijn
ontstaan, als in het uiterst kleine, zoals de elementaire deeltjes waaruit
alles is samengesteld en hoe die functioneren. Maar we vertrouwen erop dat alles
op een min of meer ordelijke manier ineen zit en dat wij stilaan ontdekken hoe.
De materie bestaat en ze is niet chaotisch.
Ons denken
is even reëel, maar het is niet materieel, dat is ook duidelijk voor ons. Maar
een gedachte kan je niet met een microscoop onderzoeken, je kan er geen
chemische proeven mee doen, je kan ze niet optellen en aftrekken. Gedachten
zijn anders, het zijn geen dingen. De mensen hebben dat altijd al geweten en ze
hebben dat proberen uitdrukken in beelden, maar dat is altijd al een lastige
opgave gebleven. Opvallend is, dat gedachten alleen bij levende wezens, en dan
vooral bij mensen voorkomen. Wij ontdekken geen gedachten wanneer we het
universum onderzoeken, noch wanneer we in iemands hersenen kijken. We stellen wel
vast dat iemand denkt, met behulp van ingewikkelde apparatuur, maar wat iemand
denkt, dat is veel moeilijker, zelfs onmogelijk. Recente technologische ontwikkelingen
lijken daarin wel te slagen, maar dat is maar een indruk, maar daarover later
meer. Laten we voorlopig vaststellen dat de materie en het denken allebei
evident zijn, maar dat ze fundamenteel van elkaar verschillen.
Dan dringt
zich meteen deze vraag op: wat hebben die twee met elkaar te maken?
Ook op deze
vraag zijn er talloze antwoorden bedacht. Het is pas naar het einde van de
twintigste eeuw toe, dat men stilaan is beginnen inzien dat ze wel degelijk met
elkaar te maken hebben, op een onlosmakelijke manier. Daarvoor was de
overheersende opvatting dat er in de mens ergens een geest aanwezig was, een
ziel, een verstand, een bewustzijn dat voor het denken zorgde, binnen in een
materieel lichaam. Maar dat is natuurlijk het probleem alleen maar verschuiven:
wat is die geest dan? Wat is een ziel? Wat is het bewustzijn, het verstand? Het
zijn maar woorden, waarmee we het denken aanduiden. Door er een naam op te
plakken, hebben we niets meer gezegd. Door te stellen dat er geestelijke
dingen zijn, zoals er materiële dingen zijn, los je niets op, want het bestaan
van die geestelijke dingen blijft even onduidelijk, even ongrijpbaar als het
denken zelf.
Het probleem
verschijnt in al zijn scherpte als we de vraag stellen of het geestelijke kan
bestaan zonder het materiële. Vroeger dacht men van wel. Het geestelijke heeft
niet die typische kenmerken van het materiële, zo dacht men, het is namelijk niet
onderhevig aan verval. Men zag het als een pure, zuivere, eeuwige wereld, die
werkelijk bestond en die de grond en het einddoel was van alles. Er waren
zuiver geestelijke wezens, zoals engelen en duivels, of de zielen van de
overleden (of nog niet geboren) mensen; en er was God. Er was dus een
parallelle wereld, naast of onder of boven de materiële. Op die gedachte is zowat
heel onze beschaving gebouwd.
Er zijn
altijd mensen geweest die daarmee geen vrede namen. Zij voelden aan dat dit
wereldbeeld niet accuraat was. Zij legden er de nadruk op dat geest en materie
niet los van elkaar kunnen gezien worden. Er zijn maar gedachten als iemand ze
denkt. Als er helemaal niemand zou zijn, zou er niet gedacht worden en zou er
ook helemaal geen geestelijke wereld zijn. De gedachten zijn dus
onvoorwaardelijk verbonden met mensen die ze denken. Louter geestelijke wezens
bestaan dus niet, kunnen niet bestaan. Die heldere filosofische gedachte is men
ook gaan toetsen in de praktijk en men heeft vastgesteld dat een mens, om te
kunnen denken, hersens nodig heeft. Als die goed functioneren, verloopt dat
denken meestal vlot. Als je iemand een dreun op zijn kop geeft, merk je meteen hoe
het denken onlosmakelijk verbonden is met de materie. De medische wetenschap
heeft die band verder onderzocht en zo zijn we tot de vaststelling gekomen dat het
denken volledig afhankelijk is van het lichaam, waarbij de hersenen de
belangrijkste rol spelen. Elke beschadiging van de hersenen heeft
onvermijdelijke en drastische gevolgen voor het denken, dat is nu wel
duidelijk.
De gevolgen
voor ons wereldbeeld zijn ingrijpend. Als er geen denken is zonder een persoon
die denkt, dat wil zeggen een lichaam dat behoorlijk functioneert, dan kunnen
er ook geen zuivere geesten zijn die denken zonder lichaam. Geen engelen,
duivels, heiligen in de hemel, zieltjes die branden in het vagevuur of de hel,
geen God, Vader, Zoon, Heilige Geest, Moeder Maria. Ook in de mens is er dan
geen geest. Denken is een activiteit van een levende mens; het is zelfs zo
dat een levende mens die niet denkt, niet als een mens beschouwd wordt, maar
als een plant.
Er is dus
geen denken zonder materie. Maar dat wil niet zeggen dat denken materie is. De
materie is een noodzakelijke voorwaarde, daarzonder kan er niets zijn. Maar die
materie is wel tot veel in staat.
Laten we
weer bij het begin beginnen. De materie neemt vele vormen aan, microscopisch en
macroscopisch. Maar alles wat er is, is samengesteld uit identieke partikeltjes,
alleen de samenstelling verschilt. Die samenstelling kan voortdurend
veranderen, zelfs zeer ingrijpend. De meest spectaculaire vorm die de materie
kan aannemen, is het leven. Miljarden jaren geleden heeft de materie hier op
aarde een minuscule verandering ondergaan, waarbij bepaalde configuraties van
scheikundige elementen erin slaagden om een vorm aan te nemen die zij enige
tijd konden behouden in de omgeving en die zichzelf kon reproduceren. Het
verschil met elementen die chemisch op elkaar inwerkten en die lijdzaam de krachten
in hun omgeving ondergingen, was aanvankelijk zeer klein. Water transformeert
beneden het vriespunt in wonderbaarlijke ijskristallen. Nog andere elementen nemen
even fantastische vormen en kleuren aan. Maar levende cellen gaan zelf op zoek
naar wat hen kan helpen om te bestaan, te blijven bestaan en, als dat niet
mogelijk is, zichzelf voort te planten.
Eens er
leven is, begint ook de concurrentiestrijd om het overleven. De overwinnaars
zijn de cellen of groepen van cellen die het meest aangepast zijn aan de
omgeving. Zij floreren, de andere verdwijnen. Als dat proces lang genoeg doorgaat,
krijg je uiteindelijk de wereld die wij nu om ons heen zien. Leven en vooral
overleven is dus een kwestie van zich aanpassen aan de natuur, zich ermee
voeden, bescherming zoeken tegen gevaar, zowel van de natuurelementen als van
andere levende wezens. Dit heeft geleid tot een bonte verscheidenheid van levensvormen
die op een of andere manier beter waren dan andere. Schildpadden hebben een schild
ontwikkeld, kevers een beschermend pantser, vogels en sommige insecten kunnen
vliegen, vissen kunnen onder water ademen. Alle levende wezens hebben iets dat
op onze hersenen lijkt, een zenuwcentrum waar de lichamelijke activiteit
gecoördineerd wordt, waar het denken gebeurt. Leven is denken. Zonder denken
kan een individu niet overleven. Denken is een overlevingsstrategie.
Al wat
leeft, denkt dus. Denken is een activiteit van levende materie. Zonder te
denken kan levende materie niet overleven. Maar zonder materiële ondersteuning is
ook het denken niet mogelijk. Wanneer ons lichaam zichzelf niet meer kan in stand
houden en ook alle externe hulp niet meer baat, eindigt ook het denkproces.
Soms begeven de hersenen het nog voor de rest van het lichaam. Dat blijkt voor
de moderne mens de grootste bedreiging te zijn: vele lichamen zijn uiterlijk
nog in vrij goede staat, maar de werking van hun hersenen gaat snel achteruit,
met tragische gevolgen voor zichzelf en hun omgeving. Een duidelijker bewijs
voor de onverbrekelijke eenheid van lichaam en geest, van materie en denken is
er niet.
Eenmaal wij ervan
overtuigd zijn dat denken en leven één zijn, dat denken een activiteit is van
levende materie, moeten we er toch nog voortdurend op letten dat we dat
fundamenteel inzicht niet meer loslaten. Ideeën en gedachten bestaan niet echt,
ze zijn maar reëel wanneer iemand ze denkt. We kunnen ze neerschrijven, maar
als niemand ze leest, zijn ze dood. Gedachten zijn maar gedachten, we mogen
ze niet verwarren met de werkelijkheid. Bestaat de zwaartekracht echt? Ja en
neen. Op zichzelf gezien bestaat ze niet, het is maar een idee dat wij mensen
hebben. Wat er echt is, dat zijn de dingen en die zijn zwaar en trekken elkaar
aan. Zwaartekracht is een eigenschap die mensen toeschrijven aan de dingen, in
een voorlopige poging om te begrijpen hoe ze werken. Onze ideeën over de dingen
zijn niets in vergelijking met de dingen zelf. Maar we hebben ze wel nodig om
de dingen te begrijpen.
Men zou
kunnen zeggen dat alles twee aspecten heeft, dat we alles kunnen bekijken enerzijds
als materie en anderzijds vanuit het denken. Dat is juist, op voorwaarde dat we
altijd de twee aspecten tegelijk bekijken en dat is vaak problematisch.
Neem nu het
universum. Als we dat louter materieel bekijken, dan is dat een massa
elementaire deeltjes die er zomaar zijn, in allerlei configuraties, een totaal
zinloze zaak, zolang er niemand is om ernaar te kijken. Vanaf het ogenblik dat
er leven is en dus ook denken, verandert dat essentieel. Plots wordt die
zinloze materie een leefbare wereld voor het leven dat erin leeft. Keer het om:
als er alleen maar gedachten zijn, maar geen materie, wat heeft dat voor zin? Er
kan geen denken zijn als er niet iemand of iets is dat denkt noch iets om aan
te denken. En zo is het met alles. Je hebt steeds de twee nodig, materie en
denken, vanaf het ogenblik dat er leven is.
Als er geen
leven is, is er nog wel materie, maar niemand om ze waar te nemen en erover na
te denken. Zo is het lang geweest, voor hier op aarde het leven ontstond. Zo
zal het ook weer zijn als het leven hier op aarde uitsterft, tenzij wij verhuizen
naar een andere planeet als onze Zon ontploft en uitdooft. Misschien is er nog
ander leven in het Universum, maar de kans is klein dat wij daar ooit iets
zullen van merken, zo enorm zijn de dimensies van ruimte en tijd.
Spinoza was
de eerste moderne filosoof die benadrukt heeft dat de wereld één is, dat er
geen aparte geestelijke wereld bestaat. Er is een Universum, dat is letterlijk alles.
Wij mensen kunnen dat ervaren met ons lichaam, waarin onze hersenen de
belangrijkste rol spelen, door het ons mogelijk te maken om te denken. Wij
ervaren alles om ons heen niet als domweg materieel, maar als zinvolle en uitdagende
materie. Wij koppelen ons denken aan de materie. Er is dus inderdaad een aspect
materie en een aspect denken, maar wij mogen nooit vergeten dat het ene niet
zonder het andere kan. We maken wel eens de vergelijking met een muntstuk,
waarvan materie en geest de twee aspecten zijn, de twee kanten van de munt.
Elke vergelijking gaat mank, maar deze is in die zin verhelderend, dat je geen
munt kan hebben met slechts één kant, er is altijd een andere kant. Er zijn
geen dingen die louter tot het aspect denken behoren, zoals ideeën of
gedachten, er is altijd een materiële iemand nodig om ze te denken in een
materiële context. Zonder denkend levend wezen zijn er geen gedachten. Zonder
materie is er geen denkend wezen. Het Universum, de Natuur, of God bestaat uit
alles wat er is: materie, leven, denken, gedachten, tijd, alles, maar alles
samen, nooit opgedeeld.
Laten we
stilaan tot onze conclusie komen. De materiële wereld bestaat en die materie
neemt vele vormen aan; hier op aarde is er zo ook leven ontstaan. De
overlevingsdrang en de concurrentie hebben voor de diversiteit van het leven
gezorgd. De mens is de soort die het verst gevorderd is in de ontwikkeling van de
hersenen en van het denken als overlevingsstrategie. Denken doen wij zolang ons
lichaam dat mogelijk maakt. Als dat lichaam onze hersenen niet meer in stand
houdt, is het met ons denken gedaan. Ons denken hoort bij ons lichaam. Ons
lichaam is sterfelijk en dus ook ons denken. Dan is het aan anderen om op hun
beurt te leven en te denken. Dat is het finale antwoord op de fundamentele
vraag.
Categorie:levensbeschouwing Tags:filosofie
07-06-2012
De receptie van Spinoza
Daniel. B.
Schwarz, The First Modern Jew. Spinoza
and the History of an Image, Princeton UP, 2012, xv + 270 pp., hardcover, 30 (Amazon)
Dit boek is
alleen in het Engels verschenen en ik vermoed niet dat er snel een Nederlandse
vertaling zal volgen. Je kan dus voor uitvoerige besprekingen terecht in de
Engelstalige pers. Ik beperk me tot een persoonlijk leesverslag.
Het gaat de
auteur niet zozeer om de ideeën van Spinoza (nog maar eens) te analyseren en
samen te vatten, maar veeleer om te onderzoeken hoe die ideeën hebben nagewerkt
in onze cultuur, meer bepaald in de Joodse wereld. Dat is een ogenschijnlijk
beperkte benadering, maar zoals we weten: schijn bedriegt. De joodse
aanwezigheid in onze wereld is immers aanzienlijk en belangrijk en is vaak ook
representatief voor het geheel.
In het
eerste hoofdstuk krijgen we een boeiend overzicht van de vroegste reacties op
Spinoza, tijdens zijn leven en de jaren volgend op zijn overlijden en de
publicatie van de Opera Posthuma.
Mozes
Mendelssohn, de belangrijkste figuur van de joodse Verlichting, is het
onderwerp van het tweede hoofdstuk. Hierin komt vanzelfsprekend de befaamde
strijd over Spinoza en het Pantheïsme in de Duitse Verlichting uitvoerig aan
bod.
Berthold
Auerbach is ons (mij ) minder bekend. Hij was een joods romancier, een van de
meest populaire auteurs in het Duits van de 19de eeuw. Hij vertaalde
alles wat toen van Spinoza bekend was en schreef ook een biografische roman
over hem.
Met Salomon
Rubin gaan we nog dieper en verder in de joodse achtergrond, namelijk het Oost-Europese
joodse modernisme en de rol die Spinoza daarin als voorbeeld heeft gespeeld.
Een kijk op een stukje van onze intellectuele geschiedenis dat velen de ogen
zal openen.
Het vijfde
hoofdstuk belicht de figuur van Yosef Klausner en de soms tweeslachtige pogingen
van de joodse intellectuele en religieuze gemeenschap en de ontluikende joodse
staat Israel om Spinoza te recupereren of te verwerpen, al naar gelang het
geval.
Het laatste
hoofdstuk behandelt de bekende joodse, Jiddische auteur Isaac Bashevish Singer
en hoe die Spinoza in zijn oeuvre heeft verwerkt.
De Epiloog
behandelt de receptie van Spinoza in de 21ste eeuw.
Ik heb dit
boek, de uitwerking van een doctoraal proefschrift, met veel genoegen gelezen.
Het is uitstekend geschreven en heel toegankelijk voor een ruimer publiek,
gesteld dat er enige belangstelling is voor het ideeëngoed van Spinoza. Op elke
bladzijde blijkt namelijk dat het modernisme van Spinoza voor heel veel
mensen door de eeuwen heen en in alle landen een openbaring is geweest, een
revolutionaire ervaring, een uitdaging voor alle traditioneel denken. Spinoza
heeft het leven en het denken van talloze mensen grondig veranderd. Hij is voor
velen dan ook een model geworden, een icoon, waarmee ze hun eigen radicaal
denken hebben verbonden. Dit wordt door de auteur op een historisch correct
onderbouwde en intellectueel en literair intrigerende wijze overtuigend aangetoond
in dit boek.
Zo kunnen we
over Spinoza op vele wijzen bijleren. Hier gebeurt dat niet door een studie van
de filosoof zelf, maar door een gedreven onderzoek naar zijn receptie in onze
cultuur, aan de hand van maar zeker nooit beperkt tot de joodse gemeenschap en
joodse prominenten in onze beschavingsgeschiedenis. Dit is een zeer waardevolle
bijdrage tot de steeds groeiende literatuur over zo niet de belangrijkste, dan
toch de meest fascinerende van alle filosofen.
Categorie:levensbeschouwing Tags:filosofie
06-06-2012
Spinoza's Korte Verhandeling eenmaal, andermaal
Wie erin
slaagt om een werk van Spinoza te noemen, zal het allicht bij de Ethica houden. Dat is ook zijn hoofd- en
meesterwerk, dat in 1677 kort na zijn dood werd gepubliceerd in de Opera posthuma. Rond 1850, bijna twee
eeuwen later, duiken dan twee manuscripten op van een tot dan toe onbekend werk
van Spinoza, een uit de zeventiende eeuw en een uit de achttiende. Het zijn vertalingen
in het Nederlands, door een onbekende, van een Latijnse tekst: Korte Verhandeling van God, de Mensch en
deszelvs Welstand. Spinoza heeft de KV, zoals men die is gaan noemen,
waarschijnlijk rond 1660 geschreven ten behoeve van vrienden en leerlingen, om
een eerste keer zijn gedachten op papier te zetten. Het duurde tot 1899 voor er
een vertaling in (toen) modern Nederlands kwam (Willem Meijer). In 2011
verscheen dan eindelijk een moderne versie voor onze tijd, van de hand van Jan
Knol, de Nederlandse predikant die al een drietal inleidende boekjes schreef
over Spinoza: En je zult Spinazie eten (2006),
Spinoza uit zijn gelijkenissen en
voorbeelden (2007), Spinozas
intuïtie (2009). Het is een zeer verzorgde gebonden uitgave door Uitgeverij
Wereldbibliotheek die vroeger ook al de andere werken van Spinoza in
Nederlandse vertaling uitbracht. De vertaling staat op de rechterpaginas, de
noten op de linkse. De vertaling is vlot maar tekstgetrouw, de noten
verhelderend maar zonder de aandacht af te leiden van de tekst zelf. De noten
hadden wel uit een grotere corpsgrootte mogen gezet zijn, er is plaats te over
op de meeste bladzijden; waarom die niet nuttig gebruiken?
Spinoza, Korte verhandeling over God, de mens en zijn geluk, hertaald en
bezorgd door Jan Knol, Wereldbibliotheek, Adam, 2011, 232 blz., 22,90
Tot mijn
niet geringe verbazing verscheen nog hetzelfde jaar een tweede versie:
Spinoza, Korte verhandeling van God, de mens en zijn welstand, parallelle
uitgave, redactie en hertaling door Rikus Koops, met een voorwoord van Wim
Klever, Parthenon - Almere, 324 blz., paperback 29,90, gebonden 39,90
Ook deze
publicatie werd enthousiast onthaald in Spinoza-kringen en niet zonder reden.
Het gaat immers niet alleen om een uitstekende omzetting in hedendaags
Nederlands. Parallel op de spiegelbladzijde krijgen we naast de 17de-eeuwse
tekst de goed geannoteerde hertaling. De oorspronkelijke tekst is integraal
weergegeven met alle voetnoten, margeteksten en appendices. De hertaling komt
met nuttige en vaak noodzakelijke aantekeningen. Er is ook een uitgebreide begeleidende
tekst waarin het belang en relevantie van de Korte Verhandeling wordt besproken,
en waarin bijkomende gegevens worden aangereikt over de ontdekking, de
samenstelling en het ontstaan van de tekst. Een schematische vergelijking met
de Ethica is een uitstekend hulpmiddel bij het bestuderen van de ontwikkeling
van Spinoza's denken.
80 pagina's van deze publicatie kan je gratis inkijken. De auteur/hertaler heeft een website opgezet rond zijn werk en daar kan je een gedeelte van de tekst
ophalen. Er is ook een forum waar geïnteresseerden met elkaar kunnen
overleggen, maar dat zit nog in zijn beginstadium, er zijn nog niet veel
reacties. Rikus Koops is nu begonnen met een stelselmatige meer uitgebreide
toelichting per hoofdstuk van de KV en dat is echt wel nuttig. Ook die teksten
kan je lezen op de website: http://www.overspinoza.nl/.
Ik kan niet
anders dan deze beide publicaties en de website van harte aan te bevelen. De
geïnteresseerde lezers kunnen een keuze maken uit de beide versies, waarbij de
aanwezigheid van de oorspronkelijke tekst zeker als een meerwaarde zal
beschouwd worden.
Categorie:levensbeschouwing Tags:filosofie
03-06-2012
de begrafenis van God: Herman Philipse over godsdienstfilosofie
Herman
Philipse (°1951) is niet de eerste de beste. Hij studeerde filosofie in Leiden,
Oxford, Parijs en Keulen en doceerde in Leuven, Leiden en Utrecht, waar hij nu
vast aan verbonden is. Hij schreef een halve boekenkast vol, levert geregeld bijdragen
over actuele onderwerpen in het NRC Handelsblad en is columnist voor het
televisieprogramma Buitenhof. Hij
staat bekend als atheïst. Ik besprak hier zijn Atheïstisch manifest, dat een klassieker is in ons taalgebied.
Toen ik bij
mijn jongste bezoek aan de rijke bibliotheek van het Hoger Instituut voor
Wijsbegeerte van de Leuvense Universiteit bij de recente aanwinsten een nieuw
boek van hem zag, heb ik geen ogenblik geaarzeld.
Herman Philipse, God
in the Age of Science? A Critique of Religious Reason, Oxford UP, 2012,
xvii + 372 pp., hardcover, 50
Eerst een woordje
over het boek als boek: een stevige gebonden uitgave, kleurrijke en smaakvolle
stofwikkel, goed papier, scherpe en heldere druk, maar helaas een veel te
kleine letter! Voor die forse prijs had men toch wel die enkele bladzijden meer
mogen bieden die een meer aangename corpsgrootte hadden meegebracht. Jammer!
Herman
Philipse heeft ervoor gekozen om zijn kritiek op het theïsme uit te werken als
een commentaar op het werk van een van zijn belangrijkste hedendaagse
vertegenwoordigers, Richard Swinburne (°1934), professor in Oxford. Dat is een
verantwoorde methode, temeer daar de auteur zelf voortdurend aspecten aanbrengt
die Swinburne eventueel zou kunnen vergeten zijn of onbelangrijk vindt. We
krijgen dus een optimale voorstelling van het theïsme, de opvatting als zou er
een God bestaan. De refutatie van die voorstelling mag dan ook als exhaustief beschouwd
worden.
Die kritische
werkwijze heeft wel het emotionele nadeel dat ze intrinsiek negatief is: Swinburne
stelt iets voor, Philipse onderzoekt het en breekt het (tot op het bot) af. Na
bijna vierhonderd bladzijden begint dat te wegen. Vaak heb ik ook gedacht dat
onze auteur zijn poer verschiet op klein wild: ik kende Swinburne niet, en op
grond van de citaten, toelichtingen en kritieken in dit boek heb ik helemaal
niet de neiging gekregen om iets van hem te lezen. Hij lijkt mij een fossiel overblijfsel
te zijn van een christelijke apologetiek die ik zelfs in mijn prille jeugd als baarlijke
nonsens verwierp. Al zijn wetenschappelijke inkleding vermag niet de weeë geur
van wierook en het gedempte licht van gotische glasramen te maskeren.
De
afrekening, want dat is het wel, met Swinburne en met het theïsme, de redelijke
verantwoording van het geloof in God, is radicaal en definitief. Ik kan me niet
voorstellen dat er één weldenkend mens is die na het lezen van dit boek nog zou
durven stellen dat er een redelijke verantwoording kan zijn van het geloof in
God. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat er geen mensen meer zullen geloven. Ik
vrees dat geen enkele gelovige, indien zij dit werk al zouden ter hand nemen,
wat ik niet veronderstel, of het zouden uitlezen, wat ik sterk betwijfel, op
basis van dit boek overtuigd atheïst zal worden, zoals Philipse in zijn besluit
nochtans vereist. Gelovigen geloven niet op filosofische gronden en verlaten
dus hun geloof niet omwille van filosofische argumenten. Theïstische filosofen
en theologen poneren hun stellingen niet op filosofische gronden, ze gebruiken
enkel de filosofie om hun geloof te bewijzen. Philipse heeft hier overtuigend aangetoond
dat dit niet mogelijk is, maar hij heeft daarmee enkel diegenen overtuigd die
al overtuigd waren; zijn tegenstanders zal hij misschien imponeren, maar of ook
maar één van hen ook maar één ogenblik zal aarzelen?
Dit is geen
gemakkelijke lectuur, het is vooral geschreven voor vakmensen en voor de (zeer)
geïnteresseerde leek. Vooral het gebruik van formules uit de formele logica
zullen sommige lezers afschrikken, ten onrechte, want ze spelen geen dragende
rol in de argumentatie (en hadden dus evengoed kunnen weggelaten worden) en
zijn bovendien zelfs voor leken met enige moeite begrijpelijk. Filosofie op een
hoog niveau zoals bedreven in dit boek heeft soms iets komisch. Je leest een lange
en ingewikkelde argumentatie en plots gaat het licht aan: bedoelt ie maar dat?
Gemeenplaatsen worden door filosofen wel eens verpakt in een taal die nog
nauwelijks verstaanbaar is. Het kan zijn dat dat ironisch bedoeld is, maar of
dat ook zo overkomt? Zo kan men het argument dat mensen sterfelijk zijn overtuigend
illustreren door aan te geven dat alle mensen die er ooit geweest zijn al
gestorven zijn, evenals alle voorouders van de mens, evenals alle leven dat er
ooit geweest is, maar in feite stampt men een open deur in: niemand moet ervan
overtuigd worden dat de mens sterfelijk is, toch?
Nu ik het
boek uit heb, blijft er een licht maar knagend gevoel van geïrriteerde frustratie
achter. Professor Philipse heeft ongetwijfeld een indrukwekkende bijdrage
geleverd in de discussie over het bestaan van God. Hij heeft werk geleverd dat
niet meer moet worden overgedaan (al zal dat niemand tegenhouden). Maar bij de
gelovigen zal ongetwijfeld niemand zich laten imponeren: gelovigen zijn niet
aan twijfel onderhevig, onder zou men het geen gelovigen noemen. En wie niet
gelooft, moest niet meer overtuigd worden. Maar wie al atheïst is, zit wel gespannen
te wachten op de inbreng van geniale auteurs als Herman Philipse om hun
overtuiging op een positieve manier te verhelderen, om de gevolgen van hun
opvattingen voor zichzelf en voor anderen te beschrijven, om van een negatief niet-theïsme
te komen tot een beredeneerd en doordacht positief humanisme of naturisme. De
niet geringe, ja overweldigende inspanningen die professor Philipse zo evident
en magistraal heeft besteed aan het definitief bestrijden of zelfs begraven van
het theïsme had hij mijns inziens misschien beter besteed aan wat zijn echt magnum opus had kunnen zijn: een hart
onder de riem voor overtuigde atheïsten, die meer nood hebben aan een
verkenning van het terrein dat voor hen ligt dan aan een afrekening met het moeras
waaruit ze zich met veel moeite hebben bevrijd.
Categorie:levensbeschouwing Tags:filosofie
31-05-2012
300.000
E
lke
keer als een lezer een pagina opent van mijn Kroniek, tikt de teller op de server van Seniorennet dat aan: page views, noemt men dat. Sinds ik met
mijn blog begon in januari 2006 zijn er dat al ongeveer 300.000, de tellers
verschillen van mening over het precieze moment waarop die kaap genomen wordt.
Een gelegenheid om even stil te staan en te mijmeren.
Wat mij destijds onder meer
aantrok, was het nieuwe medium. Plots zag ik een droom in vervulling gaan: schrijven
en publiceren! Maar dan zonder het bewerkelijke en dure en milieubelastende drukwerk.
Ik schrijf nu wat ik wil, wanneer ik wil, enkel beperkt door mijn eigen
mogelijkheden. Iedereen die dat wil, kan me lezen en het kost ook hen geen
cent. Er moeten geen boeken gedrukt worden, geen bomen sneuvelen, geen
boekenrekken volgestouwd. Het enige drukwerk dat moet gebeuren is de druk op
een knop. Brave New World!
Dat technologisch hoogstandje,
waarvoor ik Seniorennet graag mijn dank betuig, brengt me naadloos bij een filosofisch
adagium, hoe kan het anders. Het is Ockhams snoeimes, zijn razor. Die gaat zo: non sunt
multiplicanda entia praeter necessitatem. Vrij vertaald luidt dat: je moet
niet meer zaken maken dan nodig. Op mijn concreet geval toegepast, klopt het
perfect: ik schrijf mijn teksten eenmaal, zet ze op de server en iedereen kan
ze lezen. Het is niet nodig om ze eindeloos te vermenigvuldigen. Het is een
principe dat ik ook altijd heb toegepast toen ik in de administratie werkte:
beperk het aantal exemplaren van de gegevens, vermenigvuldig ze niet nodeloos.
Stuur de uitnodigingen, bijlagen en verslagen van de vergaderingen niet op
papier naar iedereen: zet ze op het net waar iedereen ze kan lezen. Sla
identieke gegevens niet ettelijke keren op: bewaar ze op één plaats en laat ze
gebruiken door iedereen die er behoefte aan heeft. Als je dan een gegeven moet
wijzigen, dan doe je dat op één plaats en het verandert overal.
Ockhams snoeimes is niet alleen
een gezond administratief principe, je kan het overal toepassen. Maak het niet
ingewikkelder dan nodig, de eenvoudigste uitleg is meestal de enige goede. Om
de beweging van de hemellichamen te verklaren had men voor Copernicus
ongelooflijk complexe theorieën uitgedacht. Tot de brave man op zeker ogenblik
dacht: en als nu eens niet de aarde maar de zon in het centrum stond? Meteen
viel alles op zijn plaats en kon Newton alles precies berekenen. Ook zo voor
Darwin. Wij zagen de evolutie wel voor onze ogen, maar we hadden er geen
verklaring voor. We zagen allerlei verbanden, maar niet wat alles verbond. En
dus maakten we de wildste veronderstellingen, zoals een God die recentelijk alles
ineens had geschapen zoals het nu was. En als er nu eens geen God was? Door het
overbodige weg te laten, kom je tot de essentie.
Ik heb me de voorbije maanden
intens verdiept in de figuur van Uriël da Costa. Een eerste resultaat van die fascinatie
hebben jullie hier al kunnen lezen, er volgt nog een bibliografie en de
vertaling van zijn testament. Bij mijn opzoekingen heb ik voortdurend nuttig
gebruik kunnen maken van Ockhams snoeimes. Ik stelde keer op keer vast dat men
de zaken veel ingewikkelder maakte dan ze waren, en zo meer moeilijkheden
creëerde dan men er oploste. De waarheid is meestal veel eenvoudiger dan de
leugen. Om een onwaarheid te verklaren, moet men zich in duizend bochten
wringen en eindeloze loze veronderstellingen maken. Als we dat niet doen, dan
moeten we soms toegeven dat we iets niet weten. Dat is echter vaak meer
verhelderend dan ingewikkelde constructies, gebouwd op los zand.
Wie het testament van Uriël da
Costa leest, stuit op allerlei moeilijkheden, contradicties, onverklaarbare
gegevens, verwarde verhalen, onlogische redeneringen, stijlbreuken enzovoort.
Men kan dan proberen om die een voor een op te helderen aan de hand van
veronderstellingen of historische gegevens, maar dat blijkt een onmogelijke
opgave voor elk van de auteurs die ik daarover gelezen heb, en dat is ondertussen
al een hele reeks, en niet van de minste. Mijn spontane conclusie is dan: en
als deze tekst nu eens niet van Uriël da Costa is?
Plots vallen omzeggens alle moeilijkheden
dan weg, omdat je de tekst niet meer in een keurslijf dwingt waarin hij niet
past. Wij weten dat da Costa in Hamburg heeft verbleven, misschien zelfs meer
dan zeven jaar, maar daarover zegt hij niets. Waarom? Wij kunnen allerlei
veronderstellingen maken, maar we weten het niet. Zijn verhaal over zijn
bekering tot het jodendom klopt niet, wij hebben bewijzen in de hand die zijn versie
van de feiten tegenspreken. Waarom liegt hij? Wat hij vertelt over zijn
conflicten met de rabbijnen is tendentieus en zelfs onjuist. Waarom? Hoe is het
dan wel gegaan? Om op al die vragen te antwoorden, moeten we duizend
veronderstellingen maken, die we nooit kunnen bewijzen.
Laten we dus gewoon zeggen: de
tekst is wat hij is; als hij niet te verklaren is wanneer we aannemen dat hij
van Uriël da Costa is, laten we dan eens aanvaarden dat we niet weten van wie
hij is. Misschien leidt ons dat zelfs naar de echte auteur. Op die manier heeft
Copernicus ook ontdekt dat de zon het centrum en de drijvende kracht van ons
zonnestelsel is, en niet de aarde. Zo heeft ook Darwin ontdekt dat niet een
Scheppende God de wereld heeft gemaakt, maar dat de wereld zichzelf voortdurend
maakt. Door onze oude zekerheden met Ockhams snoeimes te bewerken, kunnen we de
verborgen waarheden ontdekken die alles zoveel duidelijker maken.
Ik eindig met een toepassing uit
de internationale actualiteit. Damascus was ooit het centrum van onze
beschaving. Vandaag vernielen mensen daar hun eigen land en moorden elkaar uit.
Waarom? Niemand die het weet, en wat men erover vertelt, doet er niet toe. Als
we naar de essentie zouden kijken, dan zouden we zien dat het een gebied is met
een heerlijk historisch verleden, waar mensen steeds hebben kunnen samenleven
in vrede en onze beschaving een van haar meest sublieme hoogtepunten heeft bereikt,
een streek waar het goed wonen is, waar alles voorhanden is om gelukkig te
zijn. Wat is dan het probleem? Waarom gaat alles daar zo verschrikkelijk
verkeerd?
Omdat sommige mensen macht
hebben over anderen: militaire macht, structurele staatsmacht, financiële
macht, religieuze macht, de macht van de arrogantie en de onverdraagzaamheid.
Omdat sommige mensen willen bepalen wat andere mensen mogen en moeten doen. De
verhalen die ze verzinnen om hun gedrag te verantwoorden, kloppen niet, of ze
nu religieus zijn, ideologisch of banale machtswellust. Ze vertrekken van een
beeld van mens en maatschappij dat totaal vertekend is en onbegrijpelijk voor
elk weldenkend mens. Ook hier zou Ockhams snoeimes nuttig werk kunnen
verrichten, om ons terug te brengen bij de essentie: wij zijn allemaal evenwaardige
mensen en de beste manier om iets te maken van ons korte leven is: vreedzaam
samenleven en samenwerken.
Het is eigen aan oudere mensen
om zich te bezinnen; ze hebben er ook de tijd voor. Ik neem mij voor om de rest
van mijn leven nog meer te proberen om me vooral bezig te houden met het
essentiële, en mijn tijd niet te verdoen aan het banale. Misschien is dat een
gedachte waar ook anderen iets aan hebben.
Dank aan de lieve lezers en
lezeressen die hier zoveel bladzijden hebben aangeklikt. Wie weet is er toch af
en toe iets blijven hangen?
Karel
Categorie:levensbeschouwing Tags:maatschappij
16-05-2012
het grote misverstand
E
r verschijnen steeds vaker
publicaties waarin wetenschappers
aller aard en ook filosofen de rol benadrukken die onze hersenen spelen in ons
denken. Dat leidt sommige mensen ertoe om verbolgen te reageren: herleidt men
op die manier immers ons denkvermogen niet tot iets dat louter materieel is? De
triomf van de materie over de geest! Materialisme!
Ik kan die
verontwaardiging maar moeilijk begrijpen. Of ons denken nu gebeurt door onze
hersenen of door onze geest, wat is ten slotte het verschil? De wetenschap is
er helemaal niet op uit om onze geestelijke prestaties te minimaliseren, in
tegendeel zelfs. Zij ontrafelen steeds beter onze denkprocessen en onze emoties,
met als gevolg dat zij de talloze problemen die zich op dat vlak voordoen met
groeiend succes kunnen omschrijven en behandelen. We moeten elkaar goed
begrijpen: het is niet omdat men zegt dat er in de mens niet zoiets is als een
geest, dat men ook maar iets afdoet van wat een mens vermag. Het is enkel zo,
dat wat men vroeger toeschreef aan onze geest, nu resoluut wordt toegeschreven
aan ons lichaam, met de hersenen als centraal orgaan.
Het voordeel
van deze copernicaanse revolutie (ik weet het, het is een cliché, maar dit is
wel de gelegenheid bij uitstek om het gepast te gebruiken) is dat wij op een
wetenschappelijk verantwoorde manier over ons lichaam en dus ook over onze
hersenen kunnen spreken, daar waar het spreken over de menselijke geest steeds onvermijdelijk
warrig en onnauwkeurig is: we weten zelfs niet eens waarover we het eigenlijk hebben
als we het over onze geest hebben. Het zijn vooral kwakzalvers, mediums,
adepten van het paranormale, goeroes, sekteleiders en ja, godsdiensten die vasthouden
aan het bestaan van een geest of geesten. Aan de universiteiten bestudeert men geen
geesten, maar de mens en alles wat met mensen te maken heeft.
Een van de
belangrijkste aspecten van dit onderscheid is dat mensen, zoals al het leven op
aarde, sterfelijk zijn, terwijl men van geesten aanneemt dat zij dat op een of
andere manier niet zijn. Het geestelijke is per definitie niet lichamelijk,
niet materieel en dus niet onderhevig aan verval en vernietiging. Het is ofwel
eeuwig, dat wil zeggen dat het altijd al bestaan heeft en altijd zal blijven
bestaan, ofwel onsterfelijk, dat wil zeggen dat het ooit is beginnen te bestaan
en nooit meer kan vergaan. In die zin is God eeuwig, terwijl de ziel of de geest
van de mens onsterfelijk is.
Hoe weten we
dat er iets is dat eeuwig of onsterfelijk is? Omdat men dat zegt. Er zijn
altijd al mensen geweest die dat op een of andere manier hebben beweerd. Maar
dat is dan ook alles. Wij hebben geen enkele concrete aanwijzing, laat staan
een sluitend bewijs, dat het zo is. We moeten dat geloven, of aannemen, onszelf
of anderen ervan overtuigen enzovoort, maar we kunnen het niet bewijzen.
We hebben het
bestaan van geesten echter helemaal niet nodig om de wereld om ons heen te
begrijpen en naar onze hand te zetten. In onze dagelijkse bezigheden houden wij
geen rekening met geesten, we doen alsof ze er niet zijn. En als wij, of
sommigen onder ons, ons toch laten verleiden om het bestaan van geesten aan te
nemen, dan blijkt er geen duidelijk voordeel verbonden aan die
veronderstelling, maar wel een hele boel nadelen, zowel op wetenschappelijk
gebied als emotioneel en sociaal. Het is nu eenmaal ontiegelijk moeilijk om met
elkaar te praten over iets zo vaags als geesten. Er zijn geen twee mensen die
er hetzelfde over denken en dus is het een bron van onenigheid en twisten, ja
van eindeloos geweld en verschrikkelijke terreur en oorlogen.
Is er dan
niets geestelijks? Is alles materieel?
Het is maar
hoe je het bekijkt en welke definities je gebruikt, het is een kwestie van
afspreken onder elkaar. Ikzelf en vele anderen met mij maken een belangrijk en
evident onderscheid tussen dode materie en levende wezens. Zelfs als de
grens tussen die twee soms flinterdun is, twijfelen we er in de praktijk
eigenlijk nooit aan of iets leeft of niet. Gans het universum bestaat uit
identieke subatomaire partikels, die in de tijd een quasi oneindig aantal
vormen kunnen aannemen, van zeer eenvoudige tot uiterst complexe. Sommige van
die vormen zijn passief: zij ondergaan de inwerking van hun omgeving, zonder
daartoe zelf enig initiatief te nemen. Maar er is hier op aarde vrij kort na haar
vorming een soort materie ontstaan die in dat contact met de omgeving een
actieve rol is gaan spelen. Dat is begonnen op een onooglijke manier: een subtiele
gevoeligheid voor licht, warmte, vochtigheid, vijandige of gunstige elementen
in de omgeving. Nog een kleine stap verder en bepaalde elementen zijn gaan
samentroepen omdat ze daaruit voordeel haalden. Zo is er samenwerking ontstaan,
werden de eerste cellen geboren die zich voedden en die zich deelden. Het enige
dat een cel wil, zegt men wel eens, is twee cellen zijn.
Een steen
denkt niet (behalve in het Duits, heb je hem?). Maar alle leven denkt, alle
leven is bezield, alle leven is geestelijk. Leven is denken, je kan het ene
niet hebben zonder het andere. Van zodra iets leeft, is er ook een activiteit
die dat leven in stand probeert te houden. Spinoza noemt dat de conatus, de levensdrang zou je kunnen
zeggen. Zoals het leven ontelbare vormen aanneemt, is die levensdrang net zo oneindig
gedifferentieerd. Hij is aanwezig in de kleinste bacterie en in het grootste
zoogdier, de blauwe vinvis. Uit die eerste gevoeligheid voor de omgeving is op
een volstrekt natuurlijke wijze een ongelooflijke variëteit van leven ontstaan,
waarbij dat leven zich steeds beter probeert aan te passen aan en gebruik te
maken van zijn omgeving. Vandaag maken we een inventaris op van die veelheid in
verscheidenheid en wij verbazen er ons elke dag steeds meer over.
Er is in die
lange evolutie sinds het ontstaan van het leven heel veel gebeurd, maar het is
een ononderbroken lijn, het leven is nooit helemaal uitgestorven en opnieuw
begonnen, hoewel er ontelbare individuen zijn vergaan en vele soorten uitgestorven
zijn. Er zijn belangrijke momenten geweest in die evolutie, maar er is nooit
een breuk geweest en nooit een fundamentele wijziging. Het leven is één. Al te
lang hebben wij gedacht dat de mens uniek is, het enige levend wezen dat denkt,
een bewustzijn heeft, gevoelens, een verstand, een ziel, een geest. Dat is niet
zo, zo blijkt. Wij hebben misschien wel een beter verstand, we denken beter en
vaker, we hebben een abstracter zelfbewustzijn, maar dat is slechts een hogere
graad van iets dat in andere levende wezens eveneens aanwezig is, op een andere
manier, soms in mindere mate, soms in veel hogere volmaaktheid voor bepaalde
aspecten, zoals de reukzin bij sommige dieren, hun zicht, hun
oriënteringsvermogen, hun snelheid en kracht, hun weerstand aan omgevingsfactoren
enzovoort.
Er is dus
geen reden om aan te nemen dat de mens totaal anders is dan de andere dieren.
Wij zijn bijzonder, maar niet anders. De evolutie is bij ons op het punt van de
hersenen en van de intelligentie het verst gegaan. Wij hebben relatief gezien
de grootste hersenen en ook de meest complexe en we hebben ze gebruikt om een
beschaving te ontwikkelen die ons in staat stelt om met zeer velen te overleven
op een aarde met beperkte mogelijkheden. Wij verschillen daarin niet essentieel
van andere levende wezens, zoals bacteriën, insecten, vissen enzovoort. Wij
zijn levende wezens zoals alle andere; als wij aan de andere levende wezens
geen bijzondere kenmerken toeschrijven, zoals een geest, dan kunnen wij die
evenmin opeisen voor onszelf. Indien wij ontkennen dat dieren een geest hebben,
dan hebben wij er ook geen. Onze hersenen zijn groter en beter, we kunnen er
meer mee, maar er is in de mens niet iets anders, niets geestelijks, dat de
dieren niet hebben. Zo simpel is het.
Doen we
daarmee afbreuk aan de geweldige prestaties van de mensheid? Neen, hoezo? Al
wat ik zeg is dat er geen eeuwige God is en geen onsterfelijke ziel of geest in
de mens. De mens blijft wat hij is, wat hij altijd geweest is en al wat wij
verwezenlijkt hebben blijft even belangrijk en waardevol (en vaak ook heel wat
minder dan dat). De mens wordt niet minder omdat hij sterfelijk is, omdat hij
op een ogenblik ophoudt te bestaan als mens en weer uiteenvalt in zijn
samenstellende moleculen, zoals alle levende wezens.
De mens
wordt anderzijds helemaal niet meer of beter als we hem een vage, onduidelijke
geest toedichten, hij kan plots niet meer dan wanneer hij die niet zou hebben.
Mensen vallen niet plots dood als ze ontdekken dat ze geen ziel of geest
hebben. Ze beginnen niet te moorden, stelen en verkrachten wanneer ze tot de
overtuiging komen dat er geen hiernamaals is. Ze plegen geen zelfmoord uit
wanhoop wanneer ze afscheid nemen van de ongerijmde idee dat er een God zou
zijn. Merkwaardig genoeg zijn het veeleer de gelovigen en de mensen die ervan
overtuigd zijn dat er een niet-materiële geest is, die verscheurd worden door
twijfels en fanatieke waanideeën en die zichzelf en hun medemensen meesleuren
in een paroxisme van zinloos geweld.
Wij moeten
leren leven met de simpele gedachte dat wij een diersoort zijn die zich
probeert in stand te houden en voort te planten op deze aarde en die geëvolueerd
is tot wat we nu zijn, met de hoogtechnologische beschaving die we uitgebouwd
hebben, met alle voor- en nadelen van dien. Het is werkelijk niet zinvol om het
leven op een andere manier te bekijken, het helpt niet, het is zelfs schadelijk,
dat zouden we nu toch al moeten door hebben. Twee of vijfduizend jaren ervaring
met godsdiensten allerhande hebben de vooruitgang van het leven op aarde op
alle gebied alleen maar enorm belemmerd en hebben honderden miljoenen menselijke
slachtoffers geëist. Wij hebben onze omgeving, inclusief het andere leven op
aarde, op een schandelijke manier misbruikt en vernietigd.
Het wordt
tijd, hoog tijd dat we het roer omgooien. Het zou een goed begin zijn als we voor
onszelf en voor anderen zouden durven erkennen dat God, geesten, hemel en hel een
groot misverstand is, dat het enige dat telt het leven op aarde is, alle leven,
waarmee wij als evenwaardige mensen mogen samenleven, als sterfelijke
individuen.
Emeritus Professor
Dr. Wim Klever (°1930) is de auteur van meer dan honderd publicaties over
Spinoza, waaronder een tiental boeken. Hij heeft zeer veel gedaan voor de vroege
verspreiding van het gedachtegoed van Spinoza in het Nederlandse taalgebied en
ver daarbuiten en is ook vandaag nog een algemeen gewaardeerd Spinoza-kenner.
Van zijn
hand las ik Een nieuwe Spinoza. In
veertig facetten, WereldbibliotheekAdam, 1995, 176 blz., bibliografie, register;
paperback, tweedehands te koop voor ongeveer 10 euro.
Het is een
interessante reeks korte en aangenaam leesbare stukjes, columnsnoemt men dat heden ten dage, over
verschillende aspecten van leven en leer van Spinoza. Vandaag is de titel
ietwat voorbijgestreefd, nieuw is het beeld dat professor Klever hier van
Spinoza schetst nu niet meer, maar dat is in belangrijke mate zijn eigen grote verdienste.
De inhoud daarentegen is volkomen ongedeerd gebleven en vandaag dus nog steeds even
relevant als boeiend.
De auteur
behoort tot de groep van Spinoza-kenners die ik met een knipoog naar Jonathan
Israel radicaal zou willen noemen. Zij zien in Spinoza een filosoof die te
gronde breekt met het religieuze wereldbeeld. Anderen, zoals Herman De Dijn, blijven
erbij dat Spinoza voldoende ruimte laat voor een transcendente God en de bijhorende
metafysica. Elke lezer van Spinoza moet daarover een eigen oordeel vellen.
Trouwe lezers van mijn Kroniek zullen
niet aarzelen om mij in het radicale kamp te situeren.
Het is goed
mogelijk dat wij daarmee Spinoza enig geweld aandoen en dat wij onze
hedendaagse inzichten projecteren in de gedachtewereld van Spinoza in de tweede
helft van de 17de eeuw. De radicale benadering legt de nadruk op wat
er vernieuwend en zelfs revolutionair is bij Spinoza, veeleer dan op wat hem
nog bindt met het verleden, met de godsdiensten, de kerken en een dualistische
benadering van de werkelijkheid, met een mens als gespannen tussen een
transcendente God en de dode, amorfe materie.
Het zou vermetel
zijn van mijn kant om ook maar enige kritiek te uiten op een auteur die wellicht
al meer vergeten heeft over Spinoza dan ik er ooit zal over weten. Ik vermeld
hier terloops twee niet-essentiële bemerkingen.
Op blz. 93
schrijft hij dat Uriël da Costa een einde maakte aan zijn leven met een
revolverschot. De revolver is een uitvinding van Samuel Colt, het patent
dateert van 1836. Een revolver heeft een ronddraaiende cilinder, waardoor
verscheidene kogels na elkaar kunnen worden afgevuurd zonder te herladen. Het
wapen dat da Costa gebruikte voor zijn wanhoopsdaad, was dus een pistool.
Op blz. 136,
in het essay dat handelt over zelfdoding, interpreteert hij een tekst van
Spinoza die ik citeer: Een derde mogelijkheid ten slotte bestaat hierin dat
geheime uitwendige oorzaken iemands hersenen zodanig disponeren en zijn lichaam
zo slopen, dat het een geheel andere natuur krijgt, die aan de eerdere
tegengesteld is en daarin dus niet meer kan gedacht worden. Bij Klever wordt
dit: door onbekende chemische oorzaken die de organen en functies aantasten
(ziekten). Ik wil hier niet al te lang bij stilstaan, maar de toevoeging van
het woord chemische lijkt me hier te beperkend. Technisch gezien zijn de
processen in onze hersenen niet (louter) chemisch, maar ook elektromagnetisch,
meestal in een complexe combinatie.
De auteur gaat hier tevens voorbij aan de
oorzaken van die materiële verstoringen van onze denkprocessen, die zowel van
genetische, fysische of psychologische aard kunnen zijn. Hij komt gelukkig weer
op het juiste spoor wanneer hij aan het einde van de aangehaalde passage
spreekt van depressie [die kan] uitmonden in benauwenis en angst die iemand
kan pressen tot een finale wanhoopsdaad, die voor hem de enige redding is. Het
was enkel mijn bedoeling te wijzen op het verschil tussen de ruimere blik die
Spinoza heeft (geheime uitwendige oorzaken) en de nauwere interpretatie van
Klever (onbekende chemische oorzaken). Het fysische aspect is reëel, maar ruimer
dan alleen maar chemisch. Het kan ook en misschien zelfs vooral veroorzaakt
worden door een psychische ervaring, bijvoorbeeld langdurige opsluiting,
marteling, vernedering, stress &c., of door een fysieke beschadiging van de
hersenen, bijvoorbeeld door een ongeval.
Deze detailopmerkingen
weerhouden mij er niet van om dit korte boekje met veel enthousiasme aan te
bevelen aan eenieder die geïnteresseerd is in Spinoza, zowel als eerste
kennismaking als voor wie reeds enigszins met zijn gedachtegoed vertrouwd is.
Professor Klever is een betrouwbare gids die het oog van de wandelaar in het
land van Spinoza met diepe kennis van zaken handig richt op belangrijke aspecten die ons anders
wellicht zouden ontgaan.
24 Niemand kan twee heren dienen: hij
zal de eerste haten en de tweede liefhebben, of hij zal juist toegewijd zijn
aan de ene en de andere verachten. Jullie kunnen niet God dienen én de mammon. 25
Daarom zeg ik jullie: maak je geen zorgen over jezelf en over wat je zult eten
of drinken, noch over je lichaam en over wat je zult aantrekken. Is het leven
niet meer dan voedsel en het lichaam niet meer dan kleding? 26 Kijk naar de
vogels in de lucht: ze zaaien niet en oogsten niet en vullen geen
voorraadschuren, het is jullie hemelse Vader die ze voedt. Zijn jullie niet
meer waard dan zij? 27 Wie van jullie kan door zich zorgen te maken ook maar
één el aan zijn levensduur toevoegen? 28 En wat maken jullie je zorgen over
kleding? Kijk eens naar de lelies, kijk hoe ze groeien in het veld. Ze werken
niet en weven niet. 29 Ik zeg jullie: zelfs Salomo ging in al zijn luister niet
gekleed als een van hen. 30 Als God het groen dat vandaag nog op het veld staat
en morgen in de oven gegooid wordt al met zo veel zorg kleedt, met hoeveel meer
zorg zal hij jullie dan niet kleden, kleingelovigen? 31 Vraag je dus niet
bezorgd af: Wat zullen we eten? of: Wat zullen we drinken? of: Waarmee
zullen we ons kleden? 32 dat zijn allemaal dingen die de heidenen najagen.
Jullie hemelse Vader weet wel dat jullie dat alles nodig hebben. 33 Zoek liever
eerst het koninkrijk van God en zijn gerechtigheid, dan zullen al die andere
dingen je erbij gegeven worden. 34 Maak je dus geen zorgen voor de dag van
morgen, want de dag van morgen zorgt wel voor zichzelf. Elke dag heeft genoeg
aan zijn eigen last. (Mat.
6)
A
ls
ik naar de vogels kijk in
de tuin en op de voederplank, dan verbaas ik me inderdaad over de pracht van
hun pluimage. Een simpel meesje, de merel met zijn felle geelomrande ogen, de
Vlaamse gaai met de schitterende blauwzwarte sierveertjes, de plompe bosduif,
de pastelkleurige tortel, de onopvallende heggenmus, de schuwe goudvink, de
majestueuze reiger met zijn trage wiekslag Ze zijn zoveel mooier uitgedost dan
de vreemde mensenstoet op een zaterdagnamiddag in een drukke winkelstraat. Als
een mens er naar mensennormen echt goed wil uitzien, staat hem of haar een
zware taak te wachten, tenzij je nog jong bent en een lijf hebt met volmaakte proporties,
dat nog het best naakt zijn pure schoonheid onthult.
Zorgt God
voor de vogels en voor de bloemen en planten? Heeft hij als een modeontwerper
hun oogstrelende pakjes bedacht? Voor ons plezier misschien? Kom nou
Wij weten
goed genoeg dat een aantrekkelijke verpakking ons beïnvloedt. Wij maken
spontaan de band tussen mooi en goed. Een knappe man of vrouw heeft althans
dat: ze zien er goed uit en dus worden we tot hen aangetrokken. Misschien zijn
ze aartslui en gepatenteerde leugenaars en onverbeterlijke kleptomanen, maar
dat zien we later wel. Iemand met een verzorgd uiterlijk bewijst dat hij of zij
belang hecht aan zijn voorkomen; wie zich verwaarloost, stoot anderen af.
Waarom zijn
de dieren en de bloemen en de planten vanzelf mooi en wij niet? Laten we het eenvoudiger
stellen: waarom is de natuur mooi? Of nog beter: wat is mooi?
Uit alle
mogelijke variaties van een bepaald model kiezen wij spontaan voor dat
exemplaar dat de eigenschappen optimaal belichaamt. Dat heeft te maken met
symmetrie, met de onderlinge verhoudingen, met het benadrukken van de
essentiële kenmerken en functies, met opvallende of subtiele kleuren, met de
afmetingen binnen de soort, met uitzonderlijke combinaties Kijk naar de
reclame, dan weet je wat ik bedoel. Wij laten ons verleiden door het zeldzame volmaakte,
niet door het minder geslaagde alledaagse. Dat betekent dat levende wezens die
het volmaakte het meest benaderen, een voordeel hebben bij de voortplanting.
Bij de
paradijsvogels heeft dat geleid tot merkwaardige toestanden. Op basis van het
principe van de grotere aantrekkelijkheid en dus het groter succes bij het
voortplanten, is er bij de mannelijke paradijsvogels en ware explosie ontstaan
van vormen en kleuren en afmetingen van hun veren, vaak ten nadele van andere functies,
zoals eten en drinken en vliegen en zich onopgemerkt verschuilen voor
roofdieren. Hoe mooier, hoe meer nakomelingen. Vanzelfsprekend zijn het niet de
vogels zelf die hun veren langer of veelkleuriger maken, zij hebben daarop geen
impact. Het zijn de kleine toevallige variaties bij de voortplanting, waardoor
een bepaald kenmerk wat meer uit de verf komt, die ervoor zorgen dat het
uiterlijk van de soort evolueert in een bepaalde richting, over duizenden
jaren. Kwekers van pluimvee en huisdieren weten dat perfect: door selectief te
kweken, kunnen zij bepaalde eigenschappen benadrukken of verdoezelen, tot ze uiterst
merkwaardige resultaten bereiken.
Het is dus
niet zo dat God de dieren geschapen heeft zoals ze zijn. Al het leven is
ontstaan uit onooglijke wezentjes en de verschillende soorten zijn geëvolueerd door
zich aan te passen aan hun omgeving, in een voortdurende competitie om te
overleven en zich voort te planten. Dat is de motor van het leven. Het meesje
is zo mooi geworden omdat het zo de beste overlevingskansen heeft en zich zo
het best kan voortplanten. Wat wij mooi vinden, zijn de succesverhalen van de
natuur. Wat er is, is noodzakelijk mooi en efficiënt, op een of andere manier, anders
was het er niet. Wat niet aangepast is aan de omgeving, heeft geen kans op
overleven en sterft onvermijdelijk uit.
En de mens?
De mens
verschilt in dit opzicht niet van de andere dieren. Wij zijn een succesvolle
soort. Minder geschikte exemplaren, zoals de Neanderthalers, zijn uitgestorven,
wij hebben hun plaats ingenomen. In de mens, als soort, is de strijd voor het
overleven en de voortplanting niet gesteund op onze uiterlijke lichamelijke
kenmerken alleen, al weten we dat we nog steeds heel ontvankelijk zijn voor die
signalen, we kunnen er nauwelijks aan weerstaan. Van alle dieren hebben wij het
beste verstand, de meest complexe en efficiënte hersenen. Die helpen ons veel
beter dan welk ander lichamelijk kenmerk. Onze zintuigen, ledematen en spieren,
heel ons lichaam is veel minder goed ontwikkeld dan de meeste dieren, die ons
op alle mogelijke punten overtreffen.
Met ons
verstand kunnen wij al onze handicaps overwinnen. Wij kunnen niet vliegen zoals
de vogels? Dat dacht je maar! Wij vliegen de hele wereld rond, de hele dag, zelfs
voor ons plezier, veel sneller en meer comfortabel, zonder zelf enige
inspanning te moeten doen. Wij zijn niet zo snel als een jachtluipaard? Vergeet
het: op de fiets of gemotoriseerd zijn we veruit de snelste, ook weer zonder
ons te vermoeien. Wij zien niet zo goed als een havik? Toch wel: we hebben verrekijkers
en telescopen en microscopen. Je ziet het patroon: wij zijn de machtigste
diersoort, niet omdat ons lichaam ontwikkeld is tot het meest efficiënte instrument
voor het overleven en de voortplanting, maar omdat we de grenzen van ons
lichaam overschreden hebben. De ontwikkeling van ons lichaam is niet het
voorbeeld van de paradijsvogels gevolgd, wij hebben hun veren niet, wij kunnen
ons niet met hen meten met ons ietwat onhandig en in vergelijking zelfs onaantrekkelijk
lichaam. Maar wij zijn alle andere dieren te slim af.
Bij ons heeft
de evolutie vooral gewerkt op de hersenen en het gebruik ervan. Grotere
hersenen in verhouding tot de lichaamsomvang, meer gedifferentieerde functies
van de hersenen, dat was bij de mens de motor in de evolutie. Bij de
dinosauriërs was dat net andersom: machtige, reusachtige lijven, maar een
relatief klein verstand en dus veel kwetsbaarder, veel meer onderhevig aan de
wisselingen van het klimaat en natuurrampen. Wij hebben het overleefd, zij
niet. Wij zijn de diersoort die vandaag het aanschijn van de aarde bepaalt. Wij
hebben geen echte concurrenten meer, wij hebben het pleit gewonnen, misschien
zelfs definitief. De keerzijde van onze macht is, dat we ook in staat zijn om
onze wereld en onszelf voorgoed te vernietigen.
Als we de
tekst van Matteüs opnieuw lezen, dan valt het op hoe dwaas hij is, ondanks de
poëzie die hij uitstraalt. Als wij ons geen zorgen zouden maken over wat we
eten en drinken en hoe we gekleed gaan, kortom hoe we overleven, dan waren we
er niet meer. Als we als soort, zoals de paradijsvogels, zouden geïnvesteerd
hebben in het ontwikkelen van opzichtige veren, dan waren we nu paradijsvogels.
Je kan je dan de vraag stellen wat je het liefst zou zijn, maar dat is onzin.
We zijn wie we zijn, we kunnen niet terug, we zijn uit het paradijs verjaagd,
of liever: we hebben het paradijs verlaten en hebben de hele wereld veroverd.
Dat is niet op alle punten een succes geworden, maar wie zou er ernstig aan
denken, mocht die keuze mogelijk zijn, om een paradijsvogel te worden? Of een
koi? Of een Vlaamse gaai?
Dieren
hebben geen beschaving zoals de mens. Zij leven een zeer eentonig en oninteressant
leven. Bekijk de koeien eens in de wei. Als dat iets is voor jou, nou, doe
maar, maar niet voor mij dank je wel! Ik zit hier op mijn laptop dit verhaal te
schrijven, luisterend naar een strijkkwartet van Schönberg, in een gezellig
verwarmd en verlicht huis, met een goed gevulde koelkast in de buurt,
uitkijkend over een aangename tuin, wachtend op de terugkeer van mijn levensgezellin,
die met de auto inkopen is gaan doen in de naburige stad; ik ben verzekerd
tegen allerlei onheil, ik kan beroep doen op allerlei diensten, de medische
verzorging is de beste ter wereld; als gepensioneerde ben ik financieel
onafhankelijk, ik heb niets tekort. Mijn huis staat vol boeken en cds en dvds
en schilderijen van Lut (en goedkope postuurtjes die ik verzamelde); via internet heb ik toegang tot de hele
beschaving en contact met mensen zoals ik Zou ik een paradijsvogel willen
zijn? Wat denk je?
De natuur
zorgt voor de planten en de dieren, zou je kunnen zeggen. De natuur zorgt dus
voor zichzelf en dat is wat planten en dieren doen. Dat is ook het geval voor
de mens. De natuur heeft ons voortgebracht, na meer dan tien miljard jaar. Maar
het heeft geen zin om te doen zoals de Bijbelse vogelen des hemels en de leliën
in het veld. Wij zijn geen vogels en geen bloemen, we zijn mensen. Als wij niet
voor onszelf zorgen, dan doet niemand dat. Trouwens, het klopt ook helemaal niet
dat de vogels en de bloemen zich geen zorgen maken: het enige dat ze doen is
precies zorgen dat ze overleven en zich voortplanten, dat is het enige waarop
ze gericht zijn, veel radicaler dan wij. Wij hebben tenminste nog de
mogelijkheid om bewust uit de rat race
te stappen en momenten of periodes van rust en bezinning in te lassen. De
natuur zorgt niet voor de vogels en de planten als een zorgzame vader: de
natuur is een onverbiddelijke strijd op leven en dood, daar is geen liefde mee
gemoeid, wie dat zegt, kent de rauwe natuur niet.
Het is dus
geen nuttige boodschap die we bij Matteüs lezen. Wij kunnen niet vertrouwen op
een Hemelse Vader die weet wat wij nodig hebben en die het ons zomaar overdadig
zal schenken. Zelfs dat ene zinnetje aan het einde van deze perikoop: Zoek liever eerst het koninkrijk van God en
zijn gerechtigheid, dan zullen al die andere dingen je erbij gegeven worden,
helpt ons niet echt. Want wat is dat koninkrijk en wie is die God? Zelfs als
wij gerechtigheid nastreven, wil dat nog niet zeggen dat die er ook komt voor
iedereen. Het is weinig waarschijnlijk dat wij hier op aarde ooit in een
volmaakte maatschappij zullen leven, waarin niemand iets tekort heeft, niemand
iets misdoet, niemand ziek is, niemand verongelukt, niemand verdriet heeft De
hemel bestaat niet, het is een onbereikbaar ideaal, nu en later. Het is
duidelijk wat we moeten doen: bezorgd zijn om de dag van morgen, want als we
dat niet doen, dan gaat het zeker fout.
Straks na
het middagmaal zal ik de kruimels van de tafel en de zwoerdjes eerlijk verdelen
tussen de voederplank en de vissen in de vijver, een klein extraatje bij wat de
Hemelse Vader hen geeft: de zaden van planten die zo een kans op voortplanting
missen, de insecten die ook liever in leven zouden blijven en de wormpjes en de
larven, allemaal levende wezens zoals wij, die ook allemaal gevoed worden door
de Hemelse Vader. Ach, wat al onzin!
Deze
Bijbeltekst behoort tot de meest geliefde van heel de christelijke cultuur.
Maar als je er dieper op ingaat, stel je vast dat je er niets mee kunt
aanvangen. Het klinkt goed, ook al omdat het ons zo vaak herhaald is dat we er
niet meer bij nadenken en zeggen: inderdaad, zo is het, laten we doen zoals de
vogels en de lelies. Het is een tekst als een paradijsvogel: mooi, maar niet
bepaald efficiënt. Het zet de wereld op zijn kop: de Natuur zorgt niet voor
ons, wij moeten voor de natuur zorgen. In deze Bijbeltekst zijn geen
levenslessen te rapen. Lees maar beter eens iets over Darwin. Of maak eens een
wandelingetje en kijk om je heen: daar is wijsheid te vinden voor mensen die
nadenken en bezorgd zijn om elkaar en om het leven op aarde. Mensen die geen
heren willen dienen, in de hemel of op aarde, maar elkaar genegen zijn.
Categorie:levensbeschouwing Tags:wetenschap
19-04-2012
Nescio: wat Spinoza niet wist
Het lezen
van de Ethica van Spinoza is een
bijzondere ervaring. Voortdurend stoot je op pareltjes die je zo zou willen
inkaderen. Een daarvan vind je in E III p22 s: Quo autem nomine appellanda sit Laetitia quae ex alterius bono oritur,
nescio. Ik vertaal vrij: Hoe we echter de Vreugde moeten noemen die
ontstaat uit het goede van een ander persoon, dat weet ik niet.
Spinoza die
iets niet weet en dat openlijk toegeeft, het doet je wel even opkijken. Bovendien
is wat hij beschrijft niet eens uitzonderlijk. Het is het goed gevoel dat je
hebt als je merkt dat iemand jouw lief en leed deelt. Vreugde die haar
oorsprong vindt in het goede dat je ondervindt van iemand anders, daar is toch
niets speciaals aan?
Het verrassende
probleem waarop Spinoza wijst, betreft niet dit gevoel, deze emotie, want die
kennen we allen. Hij merkt fijntjes op dat er voor dat nochtans bekende gevoel letterlijk
geen woorden zijn, het heeft geen naam, zoals ze in Antwerpen zeggen.
Spinoza zet
je altijd aan het denken. Door te stellen dat hij, die wel alles lijkt te
weten, iets niet weet, dwingt hij je om te proberen het wel te weten. Zo
moeilijk kan dat toch niet zijn? Het kan toch niet dat wij voor alles een naam
hebben bedacht, maar niet voor dat warme gevoel van gedeelde vreugde? Tot je het
zelf probeert
Spinoza
vertrekt van de vaststelling dat wij emotioneel reageren op wat ons overkomt:
ofwel hebben we er een goed gevoel bij (Laetitia,
vreugde) ofwel niet (Tristitia, droefheid)
ofwel wekt het onze begeerte op (Cupiditas).
(E III p 15)
Als wij bij
iets een goed gevoel hebben, dan hebben wij dat iets lief (amare). Indien niet, haten we het (odi). (E III p 15 c)
De gedachte
alleen al aan het voorwerp van onze liefde vervult ons met vreugde en de
gedachte dat er iets slechts mee zou gebeuren, maakt ons ongelukkig. (E III p
21)
Wanneer
iemand anders liefdevol staat tegenover het voorwerp van onze liefde, koesteren
wij positieve gevoelen tegenover die persoon. Staat die andere er negatief
tegenover, dan zullen wij die persoon haten. (E III p 22)
Deze
positieve of negatieve gevoelens tegenover de anderen worden dus veroorzaakt
door hoe zij staan tegenover de dingen die wij liefhebben of haten: wij zullen
hen haten omdat ze onze liefde en haat niet delen, of liefhebben omdat ze
dezelfde dingen als wij goed of slecht vinden. De reden van onze gevoelens
tegenover hen ligt dus buiten ons, ze ligt in de houding of de daden van de
andere. (E III p22 d)
Wanneer iemand
anders het voorwerp van onze liefde kwaad (damno)
berokkent, dan voelen we ons daar slecht bij, we beklagen ons beminde goed, het
wekt ons medelijden (commiseratio) op
voor het het voorwerp van onze liefde. Dat medelijden wordt geboren uit kwaad
dat een ander berokkent. Maar als iemand anders gunstig staat tegen ons geliefde
voorwerp en het goed behandelt, wat is het gevoel dat dit in ons opwekt? Wat is
dus het tegenovergestelde van commiseratio?
Dat is wat Spinoza vruchteloos probeerde te benoemen.
Het gaat dus
om het goed gevoel (Laetitia) dat wij
ervaren wanneer iemand anders onze liefde voor iets deelt. Het is niet meteen duidelijk
of Spinoza hier spreekt over onze gevoelens tegenover die andere persoon, dan
wel over onze gevoelens tegenover het voorwerp van onze liefde. Misschien maakt
dat niet veel uit, want zij zijn van dezelfde aard: we staan positief tegenover
wie onze voorkeur deelt, negatief tegen we ze niet deelt. Commiseratio, slaat echter niet op ons gevoel tegenover de andere
die onze voorkeur niet deelt; voor hem of haar voelen we geen medelijden, maar
haat. We mogen commiseratio dan niet
vertalen als medelijden, gedeelde smart, maar veeleer als intense droefheid
omwille van de schade die de ander ons berokkent.
We zoeken
dan een woord voor het goed gevoel dat we krijgen wanneer iemand anders net zo staat
tegenover wat wij goed en slecht vinden als wij. Spinoza geeft ons een aanzet,
wanneer hij onmiddellijk na zijn bekentenis van onwetendheid (nescio), verder gaat: Verder (porro) is het zo dat de liefde die men
voelt voor iemand die een ander goed behandelt, we welwillendheid noemen (Favorem); de haat echter tegenover wie
een ander schade berokkent, noemen we verontwaardiging (Indignationem). (E III P 22 s)
Spinoza
lijkt ons hier in de richting te wijzen van onze gevoelens tegenover anderen,
maar dat is niet zo, meen ik. Enerzijds begint hij de zin met porro, wat een tegenstelling inhoudt:
het is veeleer anderzijds dan een verklaring van het voorgaande. In de
volgende zin keert hij terug naar het gevoel dat we hebben tegenover het
voorwerp van onze liefde: Ten slotte moeten we nog opmerken, dat wij niet alleen
droef zijn om wat wij beminnen, maar ook om wat ons voorheen onverschillig liet,
op voorwaarde dat wij het als iets van ons (similem)
beschouwen. Hier gaat het duidelijk om onze gevoelens tegenover datgene wat
wij beminnen, niet om de andere persoon.
Wij hebben
nu vrij goed voor ogen waarover Spinoza spreekt: het goed gevoel, de blijdschap
die wij zelf in ons voelen wanneer iemand anders positief staat tegenover onze eigen
voorkeuren. Het is het tegendeel van de droefheid die we ervaren wanneer iemand
het niet met ons eens is en onze zorgen en voorkeuren niet deelt. Het is een
blijdschap die haar oorzaak vindt in de verrassende vaststelling dat iemand dezelfde
belangstellingen, voorkeuren en ideeën heeft als wij.
Idem velle atque idem nolle, ea demum
firma amicitia est (Sallustius,
XX,4) Hetzelfde willen en hetzelfde niet willen, dat is pas ware vriendschap.
Maar amicitia slaat dan weer op de
verhouding tussen twee personen, de vriendschap die hen bindt. Amor, liefde eveneens. Toch meen ik dat
we het antwoord op het raadsel, of de radeloosheid van Spinoza daar moeten
zoeken.
Als wij ons blijven
concentreren, zoals Spinoza doet in deze passages uit de Ethica, op de gevoelens, de affecten die wij ervaren, dan lopen we
hopeloos vast. Er zijn duizend manieren om onze gevoelens te beschrijven en al
de woorden die we kennen volstaan niet om dat adequaat te doen. Commiseratio is maar een woord en het
kan op allerlei manieren worden verklaard en vertaald. Het tegenovergestelde
ervan? Dat hangt helemaal af van de vertaling. Tegenover droefheid staat vreugde.
Spinoza heeft blijkbaar geen woord gevonden in het Latijn dat heel precies
aangeeft om wat soort droefheid het hier gaat. Zoals commiseratio maar één van de vele woorden is die je kan kleven op de
droefheid hij hier bedoelt, zo kan je een hele resem van woorden bedenken voor
het tegenovergestelde ervan: vreugde in de eerste plaats, blijdschap,
opgetogenheid, blijmoedigheid, vrolijkheid, genoegen, aangename verrassing,
uitgelatenheid; je kan er vele adjectieven aan toevoegen: diepe, intense,
ontroerende, plotse, onverwachte, onverdiende vreugde &c.
Het gaat
daarbij steeds om het voorwerp van onze gedeelde liefde, maar onvermijdelijk ook
om de relatie met die andere persoon. Wanneer wij intens blij zijn omwille van
een andere persoon, dan noemen we dat liefde (E III p 13 s). Over die beroemde
passage in de Ethica schreef ik
vroeger al, klik
hier als je het nog eens wil nalezen. Daar gaat het dus om: een mens is
maar gelukkig wanneer hij blij is. Vriendschap, liefde is gevoelens en
verlangens en idealen en bezorgdheden delen met iemand anders.
Net zoals
Spinozas definitie van de liefde geen wereldschokkende waarheid is en ook niet
de kern uitmaakt van zijn betoog, moeten we ook zijn verrassende en
intrigerende bekentenis van zijn onwetendheid niet zien als een diepzinnige
probleemstelling. Ik stel me voor dat hij bij het schrijven van deze tekst
plots vaststelde dat hij in het Latijn (dat hij niet volmaakt beheerste en vaak
op een zeer eigenzinnige manier gebruikte) niet onmiddellijk een woord vond dat
perfect weergaf wat hij bedoelde. Dat is niets bijzonders: misschien is er wel
degelijk een woord en kende hij het niet, misschien is er ook geen specifiek woord
voor en kunnen we het alleen maar met twee of meer worden zeggen, zoals Spinoza
zelf trouwens ook voortdurend doet.
Hoe minder
woorden je gebruikt, hoe raadselachtiger de tekst. Hoe complexer de gedachte en
hoe nauwkeuriger het onderscheid dat je wil maken, hoe meer woorden je nodig
hebt. Soms weten we perfect wat we voelen, maar slagen er niet in om het te
verwoorden. Dan nemen we onze toevlucht tot de aloude clichés: ik heb je lief,
ik zie u graag, ik bemin je We laten het dan aan de andere over om de diepte,
de omvang en de complexiteit en de delicate subtiliteit van onze gevoelens te
vatten.
Het is niet
omdat we er geen woorden voor hebben, dat we niet kunnen zeggen wat we
bedoelen. Wij weten bijvoorbeeld allemaal wat leedvermaak is. In het Duits is
dat Schadenfreude. Ook Spinoza
spreekt daarover in stelling XXIV s van het derde deel van de Ethica: Dergelijke vormen van Haat zijn
te herleiden tot de afgunst, die mensen ertoe brengt om zich te verheugen over
het onheil van anderen en zich ongelukkig te voelen bij hun voorspoed.
Maar hoe zeg
je leedvermaak in het Frans? Of het Engels? Of het Latijn, inderdaad? Ik
althans zou het niet weten. Nochtans is leedvermaak alleszins niet beperkt tot
het Germaanse taalgebied. Eventjes dacht ik dat Spinoza verwees naar het
tegenovergestelde van leedvermaak, waar hij het heeft over Laetitia quae ex alterius bono oritur, vreugde die ontstaat uit
het goede van een andere persoon. Dat zou mooi zijn: we hebben wel een naam
voor onze kwalijke blijdschap, ons misplaatst plezier om het ongeluk van een
ander, maar niet voor onze terechte blijdschap om zijn of haar geluk. Dat is
ook zo, ik vind daar inderdaad geen woord voor, nescio et ego. Maar een aandachtige lezing van de tekst leert ons
dat Spinoza het niet daarover heeft, maar over iets helemaal anders, namelijk
de vreugde omwille van het ontdekken en herkennen in de andere van wat ons ook
ter harte gaat.
Zo zie ja
maar. Spinozas raadsel verbergt geen diepe geheimen. Voor mij was het een
goede gelegenheid om deze eigenzinnige, strak geformuleerde en complexe
bladzijden uit de Ethica nog eens te
lezen. De Latijnse tekst was daarbij mijn leidraad en vaste grond. De
Nederlandse vertaling van Henri Krop uit 2008 liet me helaas vaak in de steek.
Dat hoeft ons niet te verwonderen. Er zijn over deze passages dikke boeken
geschreven en elke lezer van Spinoza staat voor nieuwe ontdekkingen, inzichten,
paradoxen en contradicties. Het is mensenwerk, dat mogen we niet vergeten.
Spinoza was
geniaal, maar niet onfeilbaar of volmaakt. Hij was de eerste om ons te wijzen
op het gevaar van vermeende heilige boeken, toen hij in de Tractatus Theologico-Politicus de Bijbel zo deskundig ontluisterde.
We moeten Spinoza even kritisch lezen. Gelukkig hebben we daartoe heel wat minder
reden dan voor de Bijbel het geval is. Spinoza wou geen kerk stichten, geen
school vormen. Hij schreef voor zichzelf en voor enkele vrienden. Hij wenste,
net zoals Copernicus, niet gepubliceerd te worden, dat gebeurde pas na zijn
dood. Hij zocht het voetlicht niet op of de grote bekendheid. En toch hebben
zijn in omvang bescheiden geschriften en zijn levenswandel steeds talrijke mensen
gefascineerd en geïnspireerd. Ik prijs me gelukkig dat ook ik hem ontdekt heb,
zij het helaas laat in mijn leven. Augustinus citerend (Conf. 10, 27, maar hij
heeft het over zijn God) stel ik ook met spijt vast: sero te amavi! Al te laat heb ik jou leren kennen en liefhebben
Een
monument heb ik opgericht, duurzamer dan brons ik zal niet helemaal sterven.
Het is een
trotse en zelfbewuste Horatius (65-8 voor onze jaartelling) die deze verzen
schreef. Hij had het over zijn literaire prestaties, de vele kunstige en rake gedichten
die hij had geschreven op het toppunt van de Romeinse beschaving, toen Rome de
hele Westerse wereld beheerste en het centrum was van wetenschap, kunst en wijsheid
en ook van politieke, militaire en economische macht.
Hij heeft
gelijk gekregen. Wij hebben de Grieks-Romeinse beschaving bewaard, wij zijn
haar erfgenamen, het is ook vandaag nog een van de dragende componenten van
onze huidige beschaving, al zijn we ons daar van meestal nauwelijks bewust.
Horatius leeft voort in zijn geschriften, in de gedachten die hij heeft
neergeschreven en die wij op onze beurt kunnen lezen en tot de onze maken.
Vandaag is
het Pasen. Het christendom viert de verrijzenis van de mythische figuur van
Jezus van Nazareth, de Mensenzoon die na de vernederende kruisdood glorierijk zijn
plaats inneemt als Zoon van God aan de rechterhand van de Vader. Hij is de
eerste mens die het eeuwig leven verwerft en opent zo de weg naar de hemel en
het eeuwig geluk voor al wie hem volgt.
Wat dat
precies betekent wist ook ten tijde van Paulus, die de Verrijzenis tot het
kernpunt maakte van het christelijk geloof, niemand. Paulus spreekt erover in
Oudtestamentische woorden en extatische frasen. Hij doet dat niet met de
woorden van Christus, want die had hij zelf niet gehoord. Hij kende ook de
evangelies niet, want hij vermeldt ze nergens en citeert ze nooit. Zijn ideeën
haalde hij uit wat er leefde onder de Joden van zijn tijd, niet alleen in
Israel, maar vooral ook onder de meer geseculariseerde joden, verspreid over
het Romeinse Rijk, die hadden kennis gemaakt met andere godsdiensten en met de
Griekse filosofie van de moderne wereld.
Wat wij ons
moeten voorstellen bij de verrijzenis van ons lichaam en onze ziel op de
jongste dag, dat is allemaal zeer vaag. Het is een mysterie, iets wat we nooit helemaal
kunnen begrijpen voor het zover is, maar dat we nu vast moeten geloven, opdat
het ook zou uitkomen. Ik citeer hier uitvoerig wat Paulus schrijft in de Eerste
brief aan de christenen van Korinthe, in de versie van de Nieuwe
Bijbelvertaling.
12 Maar wanneer nu over Christus
wordt verkondigd dat hij uit de dood is opgewekt, hoe kunnen sommigen van u dan
zeggen dat de doden niet zullen opstaan? 13 Als de doden niet opstaan, is ook
Christus niet opgewekt; 14 en als Christus niet is opgewekt, is onze
verkondiging zonder inhoud en uw geloof zinloos. 15 Dan blijkt dat wij als
getuigen van God over hem hebben gelogen, omdat we verklaard hebben dat hij
Christus heeft opgewekt want als er geen doden worden opgewekt, dan kan hij
dat niet hebben gedaan. 16 Wanneer de doden niet worden opgewekt, is ook
Christus niet opgewekt. 17 Maar als Christus niet is opgewekt, is uw geloof
nutteloos, bent u nog een gevangene van uw zonden 18 en worden de doden die
Christus toebehoren niet gered. 19 Als wij alleen voor dit leven op Christus
hopen, zijn wij de beklagenswaardigste mensen die er zijn.
20 Maar Christus is werkelijk uit de
dood opgewekt, als de eerste van de gestorvenen. 21 Zoals de dood er is gekomen
door een mens, zo is ook de opstanding uit de dood er gekomen door een mens. 22
Zoals wij door Adam allen sterven, zo zullen wij door Christus allen levend
worden gemaakt. 23 Maar ieder op de voor hem bepaalde tijd: Christus als eerste
en daarna, wanneer hij komt, zij die hem toebehoren. 24 En dan komt het einde en
draagt hij het koningschap over aan God, de Vader, nadat hij alle heerschappij
en elke macht en kracht vernietigd heeft. 25 Want hij moet koning zijn totdat
God alle vijanden aan zijn voeten heeft gelegd. 26 De laatste vijand die
vernietigd wordt is de dood, 27 want er staat: Hij heeft alles aan zijn voeten
gelegd. Wanneer er alles staat, is dat natuurlijk uitgezonderd degene die
alles aan hem onderwerpt. 28 En op het moment dat alles aan hem onderworpen is,
zal de Zoon zichzelf onderwerpen aan hem die alles aan hem onderworpen heeft,
opdat God over alles en allen zal regeren.
29 Wat denken zij die zich voor de
doden laten dopen te bereiken? Als de doden toch niet worden opgewekt, waarom
zouden zij zich dan voor hen laten dopen? 30 En waarom zouden wij ons
voortdurend aan gevaren blootstellen? 31 Elke dag sterf ik opnieuw, broeders en
zusters, zo waar als ik dankzij Christus Jezus, onze Heer, trots op u kan zijn.
32 In Efeze heb ik op leven en dood gevochten; wat zou ik daarmee hebben
bereikt als ik geen hoop had? Wanneer de doden toch niet worden opgewekt,
kunnen we maar beter zeggen: Laten we eten en drinken, want morgen sterven
we. 33 Maar vergis u niet: slecht gezelschap bederft goede zeden. 34 Kom tot
bezinning, zoals het u betaamt, en zondig niet langer. Sommigen van u hebben
geen enkele kennis van God. U moest u schamen.
35 Nu zou iemand kunnen vragen: Maar
hoe worden de doden opgewekt? Hoe zou hun lichaam eruit moeten zien? 36 Dwaas
die u bent! Als u iets zaait, moet dat eerst sterven voordat het tot leven kan
komen. 37 En wat u zaait heeft nog niet de vorm die het later krijgt; het is
nog maar een naakte korrel, een graankorrel misschien of iets anders. 38 God
geeft daaraan de vorm die hij heeft vastgesteld, en hij geeft elke zaadkorrel zijn
eigen vorm. 39 Elk aards lichaam is anders; het lichaam van een mens is enig in
zijn soort, dat van een dier eveneens, dat van een vogel ook, en ook dat van
een vis. 40 Er zijn lichamen aan de hemel en lichamen op aarde, maar de
schittering van een hemellichaam is anders dan die van een aards lichaam. 41 De
zon heeft een andere schittering dan de maan, de maan weer een andere dan de
sterren, en de sterren onderling verschillen ook in schittering. 42 Zo zal het
ook zijn wanneer de doden opstaan. Wat in vergankelijke vorm wordt gezaaid,
wordt in onvergankelijke vorm opgewekt, 43 wat onaanzienlijk en zwak is wanneer
het wordt gezaaid, wordt met schittering en kracht opgewekt. 44 Er wordt een
aards lichaam gezaaid, maar een geestelijk lichaam opgewekt. Wanneer er een
aards lichaam is, is er ook een geestelijk lichaam. 45 Zo staat er ook
geschreven: De eerste mens, Adam, werd een levend, aards wezen. Maar de
laatste Adam werd een levendmakende geest. 46 Niet het geestelijke is er als
eerste, maar het aardse; pas daarna komt het geestelijke. 47 De eerste mens
kwam uit de aarde voort en was stoffelijk, de tweede mens is hemels. 48 Ieder
stoffelijk mens is als de eerste mens, ieder hemels mens is als de tweede. 49 Zoals
we nu de gestalte van de stoffelijke mens hebben, zo zullen we straks de
gestalte van de hemelse mens hebben.
50 Wat ik bedoel, broeders en
zusters, is dit: wat uit vlees en bloed bestaat kan geen deel hebben aan het
koninkrijk van God; het vergankelijke krijgt geen deel aan de
onvergankelijkheid. 51 Ik zal u een geheim onthullen: wij zullen niet allemaal
eerst sterven toch zullen wij allemaal veranderd worden, 52 in een ondeelbaar
ogenblik, in een oogwenk, wanneer de bazuin het einde inluidt. Wanneer de
bazuin weerklinkt, zullen de doden worden opgewekt met een onvergankelijk
lichaam en zullen ook wij veranderen. 53 Want het vergankelijke lichaam moet
worden bekleed met het onvergankelijke, het sterfelijke lichaam met het
onsterfelijke. 54 En wanneer dit vergankelijke lichaam is bekleed met het
onvergankelijke, dit sterfelijke met het onsterfelijke, zal wat geschreven
staat in vervulling gaan: De dood is opgeslokt en overwonnen. 55 Dood, waar is
je overwinning? Dood, waar is je angel? 56 De angel van de dood is de zonde,
en de zonde ontleent haar macht aan de wet. 57 Maar laten we God danken, die
ons door Jezus Christus, onze Heer, de overwinning geeft.
58 Kortom, geliefde broeders en
zusters, wees standvastig en onwankelbaar en zet u altijd volledig in voor het
werk van de Heer, in het besef dat door de Heer uw inspanningen nooit
tevergeefs zijn.
Dat is
helemaal iets anders dan het non omnis
moriar van Horatius, die zich maar al te zeer bewust was van zijn
vergankelijkheid. Denk aan zijn carpe
diem, pluk de dag. Ik sprak over dat thema toen
ik hier over de roos schreef. Je vindt daar ook de tekst van zijn gedicht. Horatius
weet dat hij zal sterven. Dat beangstigt hem niet, maar zet hem aan om van de
goede dingen van het leven te genieten, ze gaan immers zo gauw voorbij. Het leert
hem ook dat we vriendelijk en goed moeten zijn voor elkaar, anders wordt het
leven een hel.
Paulus is
tegen alle genieten. Het leven is inderdaad een hel, daar is niets aan te doen,
wij zijn zondig, wij zijn gewelddadig, egoïstisch, geil, hebzuchtig, vals, onbetrouwbaar
enzovoort. Alleen met Gods hulp kunnen we daaraan ontsnappen, niet zozeer hier,
daarvoor zijn we te zwak, te zeer gebonden aan het vlees, maar later, als we
dat onbetrouwbaar, geil lichaam hebben achtergelaten en als zuivere geesten in
Gods aanschijn mogen vertoeven. De dood is overwonnen! Denk aan de prachtige
aria uit Haendels Messiah: Death, o Death where is thy Sting? Where is
thy victory? Haendel wist waar hij de mosterd moest halen: dit is een
letterlijk citaat uit I Kor. 15, 55.
Paulus zegt
zelf dat dit een citaat is uit de Schrift. Maar wanneer we gaan zoeken naar
het origineel, dan wacht ons een ware exegetische kruisweg. We vinden die
woorden niet zo in het Oude Testament. In Hosea 13, 14 is er iets dat in de
buurt komt: Dood, zaai de pest om je
heen! Dodenrijk, waar zijn je kwellingen? Paulus citeert hier niet de Hebreeuwse
Masoretische tekst van de Bijbel, noch de Griekse Septuagintavertaling, noch de
recent teruggevonden gnostische versie van de Dode Zee-rollen; evident ook
niet de Latijnse vertaling van Hiëronymus, de Vulgaat, die van 400 dateert.
Paulus was een jood en hij citeert letterlijk de Aramese Peshitta
die de joodse Schriftgeleerden gebruikten. Zo zie je maar.
Spinoza kon
dit onderwerp niet uit de weg gaan. Bij een recent bezoek aan De Slegte vond ik
er tot mijn verbazing de Nederlandse vertaling van het boek van Steven Nadler
dat ik hier al vermeldde: De Ketterij van Spinoza, Atlas, Adam & Antwerpen,
2008, 320 blz., ongeveer 7. Dat kon ik niet laten liggen, al zal ik het
wellicht nooit lezen aangezien ik het origineel met veel aandacht heb gelezen.
Ik citeer het einde van het voorwoord: Omwille
van de toegankelijkheid en de leesbaarheid - twee deugden die onder
specialistische schrijvers over Spinoza niet vaak worden aangetroffen gebruik
ik, naar ik vrees, een tamelijk grove kwast en laat ik in technisch opzicht het
een en ander onafgewerkt. ( ) Ik wil me echter niet verontschuldigen voor het
feit dat ik mij op het bos concentreer en niet op de bomen (en de takken en de
twijgen); deden meer historici van de filosofie dat maar. Wijze woorden en
dus een goede aanbeveling voor dit uitstekende boek, dat toch vooral vrienden
van Spinoza zal aantrekken.
Laten we
even Spinoza zelf aan het woord, in de Nederlandse vertaling van Henri Krop uit
2008.
Alleen gedurende het bestaan van het
lichaam kan de geest zich iets voorstellen en zich een gebeurtenis uit het
verleden herinneren. (E V p.21)
Hier zie je
al hoe lichaam en geest aan elkaar gekoppeld zijn. Meer nog, ze zijn onmisbaar
voor elkaar. Als er geen lichaam is, kan de geest niet functioneren.
In God bestaat er echter noodzakelijk
een idee die het wezen van een individueel menselijk lichaam onder het aspect
van eeuwigheid tot uitdrukking brengt. (E V p. 22)
Een
individueel mens is niet niets, zelfs niet in het licht van de oneindigheid.
Het is een gebeurtenis die niet ongemerkt kan voorbijgaan in de loop van de
geschiedenis, hoe gering haar invloed daarop ook moge zijn. Er is dus in de Natuur
iets dat daarnaar verwijst. Op een of andere manier is alles wat in het leven
van een mens voorvalt aanwezig in de Natuur. Spinoza zegt: in God, maar we
weten dat hij daarmee niet de persoonlijke God van het christendom bedoelt,
maar het Al(tijd).
De menselijke geest kan niet in alle
opzichten tegelijk met het lichaam worden vernietigd, maar er blijft iets
bestaan dat eeuwig is. (E V p. 23)
Het lichaam
is vergankelijk. Maar alle informatie over een mens en dus ook over alle
mensen, gaat niet helemaal verloren. Ze was, is en blijft aanwezig in God, of
in de Natuur, dat is hetzelfde. Aangezien dat niet in het lichaam kan, moet het
wel in God/de Natuur zijn. Met ons lichaam kunnen we alleen tijdelijke dingen
waarnemen en vatten. Met onze geest kunnen we denken aan dingen die ruimte en
tijd overstijgen. Wij voelen aan dat wij behoren tot een groter geheel, dat
niet aan ruimte en tijd gebonden is. Onze geest is een activiteit van ons
lichaam, maar laat ons toe onszelf en het universum te bekijken op een veel
ruimere manier, in het licht van de eeuwigheid. Daardoor wordt onze geest niet
onsterfelijk, want hij is als activiteit afhankelijk van het lichaam. Maar door
die specifieke manier van denken, namelijk alles begrijpen vanuit de eeuwigheid,
behoren wij tot die eeuwigheid, maken we er intrinsiek deel van uit, wij zijn
een stukje eeuwigheid.
Dat heeft
niets te maken met een voortleven van de geest na de dood van het lichaam, noch
met het bestaan van die geest voor de geboorte. Tijdens ons leven kunnen wij,
als we ons best doen, een bevrijdende blik krijgen op de eeuwigheid. En vanuit
het standpunt van de eeuwigheid, zal er van ons menselijk bestaan altijd iets
overblijven, zoals er altijd al iets was nog voor we geboren werden. In het
Al(Tijd) is alles immers eeuwig.
Het is
Pasen. Op Goede Vrijdag hebben we stilgestaan bij wat een mens kan lijden hier
op aarde en aan onze dood. Een gewelddadige dood schrikt terecht iedereen af,
ook degene die ze anderen aandoet. Geen zinnig mens kan onberoerd een ander
mens doden, denk aan de verschrikkelijke dingen die dat doet met soldaten en
terroristen overal ter wereld.
Maar de dood
op zich hoeft niemand af te schrikken. Zij komt ongeroepen en wij weten niet
hoe ze ons zal overvallen. Maar wij weten dat ze komt, vroeg of laat, gewelddadig,
in smart en pijn, langzaam en tergend of plots en overweldigend, of zacht in
onze slaap. Wij weten dat ons denken dan definitief en helemaal ophoudt,
eindelijk en dat er niets van overblijft, behalve de monumenten die wij voor
onszelf of anderen voor ons hebben opgericht, de kleine sporen die we hebben
nagelaten in het hart van anderen, de materiële overblijfselen van onze
activiteit, bewaard ergens in het geheugen van een computer, een boek, een
beeld, een schilderij. Maar in het Al(Tijd) zijn we voor altijd helemaal
aanwezig. Dat we er ooit geweest zijn, en hoe, dat kan nooit meer ongedaan
gemaakt worden. Dat te weten is een troost nu we nog hier zijn, nu we er nog
zijn. We hebben geen behoefte aan Paulus valse belofte dat wij er altijd
zullen zijn.
Als levende
wezens weten wij dat het leven voortgaat als wij sterven. Dat is hoe het leven
hier op aarde in zijn werk gaat. Het individu ontstaat uit andere levende
wezens, leeft, plant zich eventueel voort en sterft dan. Andere individuen hebben
dan de kans om op hun beurt te leven, zich voort te planten en te sterven. Wij
kunnen ons inspannen om de cyclus langer te laten duren voor een individu en
het leven zo aangenaam mogelijk te maken zolang het duurt. We slagen daar al
behoorlijk in, althans hier en daar en in beperkte mate. Maar de onsterfelijkheid
en de eeuwige jeugd is niet wat we verlangen. Misschien slagen we daarin ooit,
wie weet. Maar op dit ogenblik is dat hier op aarde niet het geval, dat
beseffen we maar al te goed. We hebben ons daarop ingesteld, we weten dat we geboren
worden om te leven en te sterven. En dat we niet zullen verrijzen.
Enkele recente
nieuwsberichten doen me nadenken en dus schrijven.
Kim
Clijsters is nog maar eens aan een terugkeer bezig in het wereldtennis, een comeback moet dat dan heten. Het wil
maar niet lukken. Ze stelt zich publiekelijk de vraag of haar 25-jarige lichaam
de inspanningen nog wel aankan.
Aagje Vanwalleghem,
in 2004 Olympisch finalist in het turnen, haakt af in het zicht van de volgende
spelen. Ze is 24 en zegt het mentaal en fysiek niet meer aan te kunnen.
Björn
Leukemans, een verdienstelijke wielrenner, leeft als een pater in deze periode
en slaapt dus zonder zijn vriendin. Hij gaat elke avond ook nog met hongernaar
bed, zo intens let hij op zijn gewicht.
Laatst zag
ik op een vernissage de wereldkampioen veldrijden, Niels Albert. Hij was groter
dank ik gedacht had, maar vooral veel slanker. Geen zware sprintersdijen,
integendeel: hij is gewoon graatmager.
Topsport is
geen pretje, blijkbaar. Je moet er veel voor over hebben, meer dan zelfs een
door de natuur gezegend lichaam aankan. Je moet eindeloos en zwaar trainen, speciaal
voedsel eten en nog allerlei voedingssupplementen slikken, waarbij de grens met
doping soms heel dun is. Je moet je van alles ontzeggen. En dat allemaal om op
enkele piekmomenten te kunnen presteren in de competitie.
Wij
bewonderen de topprestaties, de media staan er vol van, de reclamemensen
investeren er zwaar in. Er is veel geld mee gemoeid. En toch gaat het maar om
een tenniswedstrijd, een uurtje cyclocross, een wielerwedstrijd zoals er duizend
gereden worden in Vlaanderen, turngalas waarvoor maar een heel beperkt publiek
belangstelling heeft.
Wat men er
verder ook moge over zeggen, het lijkt me een trieste bedoening. Jonge mensen pijnigen
en misbruiken hun lichaam om toch maar beter te zijn dan de concurrenten. Het
doet me denken aan het bekende voorbeeld van Richard Dawkins over de bomen in
het oerwoud, die ook met elkaar in competitie zijn voor het levengevende
zonlicht. Ze groeien steeds hoger, om hun buren letterlijk te overschaduwen.
Daartoe moeten ze enorm investeren in hun wortels en hun stam. Als ze allemaal
wat verder van elkaar zouden gaan staan, zouden ze als struik perfect kunnen
overleven
Bomen kunnen
zich niet onttrekken aan de struggle for
life. Mensen wel. Oorspronkelijk was topsport de plaats waar natuurtalenten
zich met elkaar maten, zonder noemenswaardige training, zonder
wetenschappelijke begeleiding, zonder dieet, zonder drugs vooral. En het
spektakel was er niet minder om, toch? Wat maakt het uit of men een
wielerwedstrijd wint na zes uur of na zes uur en tien minuten? Of na zeven uur?
Het gaat erom wie de beste is, of de eerste, niet in hoe weinig tijd je het kan
doen. Of je de honderd meter in 9 seconden loopt of in 10 is een wereld van
verschil, maar enkel als je atletiek door een microscoop bekijkt. Zon
wedstrijd was even leuk toen het wereldrecord nog op 11 seconden stond.
Wat men moet
over hebben om van die 11 seconden naar 9 te gaan, dat is verschrikkelijk. Dat
kan niet op een natuurlijke manier door een mens die een normaal leven leidt.
Dat geeft de ene na de andere topsporter ook grif toe. Waarom doen we het dan?
Ik heb er geen flauw idee van. Het is een parodie van gezonde competitiesport. De
strijd gaat niet meer tussen rivalen, maar om de prestaties. Het is niet meer
voldoende dat je hoger springt dan de anderen, je moet hoger springen dan men
ooit gesprongen heeft: citius, altius,
fortius of: sneller, hoger, sterker. Dat is het motto van de Olympische
Spelen. Niet sneller, hoger en straffer dan de anderen, maar altijd maar
sneller, hoger en straffer. De grenzen verleggen, ook ten koste van je lichaam.
Tia Hellebaut was in Peking Olympisch kampioen in het hoogspringen. Ze bereidt
zich ook voor op de komende spelen en verklaart: ik ben nog een aantal kilos
te zwaar, die moeten er nog af. Daarvan hangt het blijkbaar af: je moet een
lichaam hebben dat uitsluitend bestaat uit botten en spieren, zonder één gram
vet.
Het is niet
meer normaal, mensen. Iemand moet ooit eens zeggen: stop daarmee, het is
waanzin, het is ongezond, het heeft met sport niets meer te maken. Het is
commercie, reclame, drugs en vals spelen, het is oogverblinding, het is
boerenbedrog en het is vooral harde business. Het geld dat de mensheid zo massaal
aan topsport en kijksporten besteedt, kan men veel beter gebruiken,
bijvoorbeeld om meer mensen aan het recreatief sporten te brengen.
Ik kan niet
de minste belangstelling meer opbrengen, laat staan enthousiasme, voor een
stelletje afgetrainde miljonairs die op tv een stukje slecht theater opvoeren
in kleurrijke sportpakken met blitse reclame erop. Het is niet meer leuk, het
is niet meer verantwoord, het is niet meer ethisch, het is niet meer menselijk,
het is triest, intriest.
Ik denk dat
ik deze namiddag maar eens ga fietsen.
Categorie:levensbeschouwing Tags:maatschappij
25-03-2012
Lentekriebels
D
e lente is losgebarsten, elke dag zie je bloemen ontluiken en groene blaadjes
verschijnen. De zon warmt alles op, zelfs ons hart dat was verkild door de
lange koude donkere winter. Het is een gans andere wereld die we beleven.
Als we zien hoe de levenssappen weer gaan stromen, dan kunnen
we toch niet ontkennen dat er in de natuur een drijvende kracht aanwezig is?
Waarom gaat alles bloeien, waarom beginnen de vogels te fluiten en nesten te
bouwen, waarom ontwaken de vissen in de vijver uit hun lethargie? Waarom komen
de eendenparen van duizenden kilometer ver om in onze bescheiden tuinvijver even
te pauzeren en te paren? Dat wijst toch op een vitale drang, een levenskracht
die zich manifesteert?
Ik zie dat net zo goed als jij, ik voel het in mijn lijf en
leden. Ik wil ook weten of het inderdaad zo is, of er werkelijk een aanwijsbare
kracht is, iets dat we kunnen identificeren en vervolgens vragen: waar komt dat
vandaan? Wie of wat is het? Aangezien ik het antwoord daarop moet schuldig
blijven, moet ik een andere verklaring zien te vinden.
Ik vond een aanknopingspunt bij het onkruid dat tussen de
straatstenen groeit. De natuur zet zich door op de meest onverwachte plaatsen,
onder de meest vijandige of onwaarschijnlijke omstandigheden. Alles wat maar
enigszins kan gebeuren in de wereld, in het universum, gebeurt ook
daadwerkelijk. Daar is geen enkele drang mee gemoeid, dat is gewoon oorzaak en
gevolg, op alle niveaus, van het subatomair kleine tot het onvoorstelbaar
astronomisch gigantische en met alles daartussenin. Van al die ontelbare dingen
en gebeurtenissen zijn er sommige die beter blijken te passen in de omgeving
van al de andere dingen en gebeurtenissen. Die hebben zo nieuwe kansen om zich
door te zetten en te veranderen en sommige van die veranderingen blijken op hun
beurt weer beter te passen enzovoort. Andere passen helemaal niet en verdwijnen
al na één poging.
De verleiding is zeer groot, daarvan getuigt onze hele
intellectuele geschiedenis, om in het resultaat van die werkelijk ontelbare combinaties
van al wat er is, iets te onderkennen, of het nu een kracht is, een energie,
een elan, God of wat dan ook, maar Iets, niet Niets. Wij kunnen bijna niet
anders dan concluderen dat de wonderlijke natuur en vooral het leven en vooral
de mens, het resultaat zijn van een gerichte ontwikkeling. Dat is immers onze
manier van denken. Voor al wat er gebeurt, willen wij een afdoende verklaring.
Als we de redenen kennen voor een gebeurtenis, dan zijn we gerust, eerder niet.
De reden waarom dingen gebeuren is echter ontnuchterend eenvoudig:
omdat ze konden gebeuren, anders waren ze immers niet gebeurd. En de dingen die
een min of meer blijvende kracht hebben, zijn gewoon die dingen die het best
passen in de omgeving. Dat is alles.
De ogenschijnlijke levenskracht van de natuur is niets anders
dan het eindeloos uitproberen van alle mogelijkheden die er zijn, van het meest
eenvoudige tot het meest complexe, van het onmeetbaar kleine tot het eindeloos
grote, van het prille begin: een Big Bang of Gods Adem, tot het ondenkbare
einde: de Big Crunch of Gods Laatste Ademtocht.
Wanneer we zo kijken naar al wat is, wordt de wereld weer
begrijpelijk. We hoeven geen redenen meer te verzinnen waar er geen zijn. We
hoeven geen rekening te houden met mysterieuze krachten die er niet blijken te
zijn. We hoeven geen ingewikkelde openbaringen of mystieke kennis te
veronderstellen. We hoeven geen leefregels te aanvaarden op het absolute gezag
van god of mens. Als we ons afvragen waarom, is het antwoord simpel: daarom! Omdat
het kan, omdat het niet onmogelijk is.
Ook dit is een eenvoudige gedachte. Maar ze kan je leven veranderen
als je erover nadenkt. Dat is althans mijn ervaring. En daarom wou ik ze met
jou delen op deze heerlijke lentedag.
e
zijn niet alleen op de wereld. De aanwezigheid van de anderen kan ons wel eens irriteren, maar als we
eerlijk zijn moeten we toegeven dat we niet zonder hen kunnen. We leven in een
maatschappij waarin iedereen afhankelijk is van iedereen. Als we bij
gelegenheid onze individualiteit en onze onafhankelijkheid benadrukken, dan moeten
we al gauw erkennen dat die zeer relatief zijn, wellicht niet meer dan een aanlokkelijke
illusie. Als het erop aan komt, is niemand bereid of in staat om helemaal
afgezonderd van de wereld te leven.
Samenleven
is de beste manier om het materieel goed te hebben. Denk aan al de voordelen
van onze beschaving. We kunnen gebruik maken van al wat mensen ooit bedacht
hebben, zonder dat we daar zelf veel inspanningen moeten voor leveren. We
hoeven de telefoon, de radio, de televisie, gsm, computer, internet en e-mail
niet zelf uit te vinden. We krijgen water, elektriciteit, gas aan huis geleverd
en nog zoveel meer.
Wanneer we
het echter over ideeën hebben, steigeren heel wat mensen. Wij zijn graag bereid
om nuttige uitvindingen van anderen over te nemen. We zijn veel minder geneigd
om ook onze ideeën aan anderen te ontlenen. Denken doen we zelf wel, dank u
wel, dat hoeft niemand voor ons te doen.
Nochtans
ligt het voor de hand dat wij ons ook daar groot voordeel kunnen doen door
gebruik te maken van wat anderen voor ons al hebben gedacht. Wij kunnen die
ideeën beoordelen en ze aanvaarden en tot de onze maken als we ze goedvinden,
of ze verwerpen als ze volgens ons niet deugen. We hoeven niet alles zelf te
bedenken. Het is geen schande om goede ideeën over te nemen van iemand anders,
om ze ons eigen te maken. Het is geen zwakheid of domheid om dat te doen, het
is veeleer een teken van intelligentie. Denk aan Newton die erkende dat hij alleen
verder kon kijken omdat hij op de schouders van reuzen stond.
Wij zijn van
nature argwanend om zomaar ideeën over te nemen van anderen en dat is maar goed
ook. We moeten altijd kritisch blijven, anders lopen we gevaar aantrekkelijke
maar gevaarlijke ideeën te volgen of over te nemen. Denk aan het fascisme, dat
in Duitsland en Italië zoveel opgang heeft gemaakt en dan tot zoveel
onnoemelijk leed heeft geleid, wereldwijd.
Ook het
christendom heeft als grondregel dat het individu op zichzelf de waarheid niet
kan ontdekken. De gelovige moet te rade gaan bij de goede bronnen: de
Openbaring, de Bijbel, het Woord van God, en het leergezag van de Kerk. Dat is
op zich geen dwaze gedachte. Gedurende duizenden jaren hebben gelovige en
verstandige mensen zich bezonnen over goed en kwaad en over het heil van de
mens en de mensheid. Ligt het dan niet voor de hand dat zij inderdaad een
Blijde Boodschap hebben, een Goede Leer? Dan laten we nog buiten beschouwing of
die afkomstig is van God of niet.
Ik zei het
al, we moeten voorzichtig zijn en kritisch. Het is al een veeg teken wanneer
men insisteert dat men een boodschap rechtstreeks van God heeft, of dat nu het
christendom is, het judaïsme, de islam, of de mormonen. Wanneer men bovendien
stelt dat aan die boodschap niet te tornen valt, dat ze onfeilbaar en onveranderlijk
is, dat ze letterlijk moet genomen worden, dan is dat nog een verdacht aspect.
Als de verkondiging en de interpretatie van de boodschap uitsluitend in handen
wordt gegeven van een bevoorrechte priesterkaste, dan weten we zeker dat het
gaat om andere belangen dan die van de waarheid en het heil van de mensheid.
Een
alternatief voor de godsdienst is de filosofie. Filosofen zijn ook op zoek naar
de waarheid en de levenskunst. Ze zijn niet zo arrogant als de
vertegenwoordigers van de godsdienst. Ze claimen geen goddelijke inspiratie,
noch onfeilbaarheid. Ze hebben geen persoonlijke ambities, ze zijn niet uit op
wereldse macht of aanzien. Dat siert hen en wekt vertrouwen. Maar ze zijn zo
verdomd moeilijk om lezen, vreselijk ingewikkeld, vrijwel onleesbaar! En ze
spreken elkaar voortdurend tegen, hoe moet je dan weten wie het bij het rechte
eind heeft? Ze zijn vaak ook volkomen wereldvreemd, wat heb je er dan aan?
Het is geen
goed idee om ons slechts aan één bron te laven. Als haar water zuiver is, dan
is er geen gevaar. Maar zeker kunnen we nooit zijn; ook een heldere bron kan
ziektekiemen bevatten of mettertijd vervuild raken. Daarom is het beter om water
van verscheidene bronnen uit te proberen. We kunnen ons daarbij laten leiden
door mensen die er zelf al van geproefd hebben. Hun oordeel kan ons naar drinkbaar
water leiden en ons helpen om het troebele te vermijden. Maar steeds zullen we
uiteindelijk moeten vertrouwen op onze eigen smaak en onze eigen ervaring.
Laten we dus
de wijsheid van anderen in ons opnemen, waar we die ook vinden. We mogen ons
niet tevreden stellen met het klakkeloos overnemen van ideeën van anderen, met
de gangbare opvattingen, met de gevestigde waarden, met de heersende gebruiken,
met de wet van de sterkste, met goddelijke openbaringen, met handige verkoopspraatjes,
met geleerde theorieën. We moeten kritisch en waakzaam blijven, altijd bereid
om bij te leren en om ons gedrag aan te passen aan nieuw verworven inzichten,
altijd op zoek naar nieuwe interpretaties en verhelderende inzichten. We leven
in een tijd waarin het moeilijk is om alles te overzien, om te leven met één simpele
waarheid. De waarheid is veelzijdig en veelkleurig, ze schittert met vele
facetten en verbergt zich achter verlokkelijke leugens. We moeten leren leven
met onzekerheden en voorlopige waarheden. Het is geen goed idee om wie of wat
dan ook blindelings te vertrouwen, of zich onnadenkend vast te klampen aan tradities
en heilige huisjes.
en
van de vragen waarmee de mens altijd heeft geworsteld, is die naar oorzaak en gevolg. Wij
zijn pas tevreden wanneer we weten hoe het komt dat vul zelf maar in. De klassieke
kindvraag waarom? slaat ook daarop. We gaan er steeds vanuit dat als er iets
gebeurt, daar ook een goede reden voor is, ook al zien of kennen we die niet
meteen. Als heel klein kind kan je nog verrukt zijn met de sneeuwvlokken die zomaar
uit de hemel vallen, maar de uitleg dat de engeltjes hun bedje opschudden,
bevredigt niet lang. Lorenzo, Luts pleegkleinkind, zit in het derde leerjaar en
hij heeft ons heel netjes en heel vlot uitgelegd hoe regen, sneeuw en hagel
ontstaan.
Naarmate we
opgroeien, ontdekken we de natuurwetten en hun ontelbare toepassingen. De
mensheid heeft er veel langer over gedaan dan Lorenzo. Pas vanaf de Renaissance
begon men voorzichtig te experimenteren met de natuurlijke verschijnselen. Het
was met de Verlichting dat daarin snelle en grote vooruitgang gemaakt werd.
Vanaf de twintigste eeuw zijn de wetenschappelijke ontdekkingen en hun toepassingen
spectaculair toegenomen.
Die evolutie
in de wetenschap is gepaard gegaan met een devaluatie van mythen en sagen en
van religieuze verklaringen, wonderen, mirakels en mysteries. Wanneer we een
redelijke wetenschappelijke verklaring voor iets kennen, hoeven we geen beroep
te doen op hogere machten. Hoe beter we de natuur doorgronden, hoe minder
plaats er is voor andere dan de natuurkrachten. Stilaan is God werkloos
geworden. Door kennis te maken met de wetmatigheden van de natuur, zijn we
ervan overtuigd geraakt dat alles kan uitgelegd worden, ook als dat nu nog niet
het geval is. Er zijn geen mysteries, maar er zijn hier en daar nog wel zaken
die we nu nog niet helemaal kunnen verklaren en beheersen.
We gaan ervan
uit dat alles een kwestie is van oorzaak en gevolg. Dat is vrij evident als het
om de materiële wereld gaat, we zien het als het ware voor onze ogen gebeuren.
We zijn er minder zeker van dat het ook het geval is voor ons denken. We
beseffen stilaan wel dat er een onmiskenbaar verband is tussen onze hersenen en
ons denken, maar door jarenlange gewoonte en opvoeding hebben we de neiging om
toch een zekere autonomie te bewaren voor ons denken. Wat wij denken is niet
afhankelijk van externe omstandigheden, wij zijn in staat daarvan afstand te
nemen en onafhankelijk tot logische conclusies te komen. Ons denkvermogen zien
we niet als een materiële activiteit.
Dat is althans
de indruk die we hebben. Stilaan weten we beter. Freud en andere psychologen
hebben ons doen inzien dat er in ons brein allerlei onder- of onbewuste krachten
aan het werk zijn, dat wij beïnvloed zijn door onze omgeving, onze opvoeding,
onze emoties. Maar ook door onze lichamelijke toestand, onze leeftijd, door
alcohol en drugs, door hormonen, door het weer, kortom door ongeveer alles.
Dat hoeft
ons niet te verwonderen. Als de natuur buiten ons volledig kan verklaard worden
door de natuurwetten, en wij behoren als mens volledig tot die natuur, dan zijn
de natuurwetten ook volledig op ons van toepassing. Ook hier geldt dat wij nog
niet alles weten, maar we gaan er wel van uit dat er voor alles een natuurlijke
uitleg is en dat wij geen beroep hoeven te doen op mysterieuze geestelijke krachten
of goddelijke tussenkomsten. Een belangrijke rol in die ontdekking is gespeeld
door het onderzoek van personen met een hersenletsel. Daarbij is gebleken dat een
fysieke beschadiging op een bepaalde plaats meestal nauwkeurig overeenkomt met een
specifiek functioneel letsel, bijvoorbeeld het verlies van het spraakvermogen, geheugenverlies
enzovoort. Ook onderzoek naar de oorzaken en gevolgen van traumas, zoals
oorlogservaringen of langdurige gijzeling, hebben overduidelijk aangetoond dat
wij zowel lichamelijk als geestelijk reageren op wat ons overkomt.
Wanneer wij
zo stilaan inzien dat het geestelijke niet los kan gezien worden van het
materiële, rijst vroeg of laat onvermijdelijk de vraag of de natuurlijke wetten
van oorzaak en gevolg ook niet volledig van toepassing zijn op heel de mens,
dus inclusief zijn denken. Meer nog, wij vragen ons af of alles wat gebeurt
niet een kwestie is van oorzaak en gevolg.
Als dat zo
is, en het ziet er naar uit dat die conclusie voor de hand ligt, dan lijkt het
alsof er geen enkele vrijheid meer is, alsof het ene gewoon uit het andere
volgt, onvermijdelijk, onverbiddelijk, zonder dat we daar iets kunnen aan doen,
alsof alles op voorhand beslist is. Determinisme, noemt men dat en de vragen
over vrijheid en determinisme behoren tot de oudste en de belangrijkste die de
mens zich ooit heeft gesteld.
Wat moeten
we immers denken van een seriemoordenaar? Als we de menselijke vrijheid
verdedigen, dan is dat iemand die wetens en willens de ene mens na de andere
vermoordt en daar nog plezier aan beleeft ook. Als we stellen dat elke mens
bepaald wordt door een zeer groot aantal factoren waarover hij zelf niet altijd
controle heeft, zoals zijn genetische, erfelijke samenstelling, zijn opvoeding,
zijn persoonlijke geschiedenis, inclusief eventuele traumatische ervaringen,
dan is diezelfde moordenaar gewoon het onschuldig slachtoffer van al die
omstandigheden.
Wij voelen
meteen aan dat geen van beide stellingen helemaal klopt. Is er dan een
tussenweg? Kan men tegelijk vrij en onvrij zijn? Verantwoordelijk en niet
verantwoordelijk? Schuldig en niet schuldig? Dit zijn vragen waarmee wij meer
en meer geconfronteerd worden. Wie zijn partner betrapt met een minnaar en hem
of hen doodt in een vlaag van woede, krijgt meestal een lichte of
voorwaardelijke straf. Wie een liefdesrivale vermoordt door haar parachute te
saboteren, krijgt de maximumstraf, ook al is er geen enkel materieel bewijs, op
grond van de bewezen rivaliteit. Het is dus blijkbaar voldoende dat men kan
aantonen dat men de gelegenheid en de intentie had om te doden. In dat geval waren
er blijkbaar geen verzachtende omstandigheden van amoureuze of emotionele aard.
In het ene geval kijken we enkel naar de feiten, in het andere naar de emoties
van de dader. Net zo met iemand die een inbreker neerschiet: geen veroordeling
of enkel een voorwaardelijke straf, omdat men rekening houdt met de spontane menselijke
reactie van iemand die zijn have en goed wil beschermen.
Als wij
spreken over oorzaak en gevolg, zijn wij geneigd om dat zeer eenvoudig te
bekijken. Als A, dan B. Zo simpel is het. Laten we eens proberen om daarvan een
goed voorbeeld te vinden. Als ik ijs verwarm, smelt het. Ja, meestal. Als je
het niet genoeg verwarmt, smelt het namelijk niet; en wellicht is er niet
genoeg warmte om al het ijs te doen smelten enzovoort. En zo is het met elk
voorbeeld dat je kan verzinnen: het is nooit eenvoudig. Als je in het water
valt en je kan niet zwemmen, dan verdrink je. Ja, soms, want als het water niet
diep is, of als iemand je eruit haalt enzovoort. Als je niet eet ga je dood.
Ja, tenzij je kunstmatig gevoed wordt, of tijdig eten vindt. Doe zelf eens de
oefening en probeer een voorbeeld te vinden van een oorzaak die onvermijdelijk
tot een gevolg leidt.
We stellen
vast dat alles veel complexer is dan als A, dan B. Er komen altijd allerlei voorwaarden
en factoren bij: tenzij dit, op voorwaarde van dat enzovoort. Alles hangt met
alles samen, een gebeurtenis staat nooit op zichzelf, de dingen spelen zich
niet af in het luchtledige, los van de zwaartekracht. We praten niet over
theorie, maar over de praktijk, het werkelijk leven.
Het is wel
zo dat alles een oorzaak heeft, maar nooit dat iets slechts één enkele oorzaak
heeft. Er zijn altijd ontelbare factoren. Je zou kunnen zeggen dat heel het
universum en heel zijn geschiedenis beslissend is voor alles wat er nu gebeurt
en dat alles wat nu gebeurt beslissend is voor heel de toekomst. De meest
verwijderde factoren, in ruimte en tijd, zullen wellicht de kleinste rol spelen,
maar helemaal uitsluiten kunnen we ze toch niet, je weet nooit of je niet ergens
een noodzakelijke factor uitschakelt.
Het is erg
belangrijk dat wij die complexiteit van de oorzaken inzien. Dat behoedt ons
voor simplistisch denken. Wanneer een advocaat aanvoert dat zijn cliënt, die
terechtstaat voor een gewapende overval, een ongelukkige jeugd had, dan kunnen
we daarop genuanceerd reageren. Het is niet zo dat een ongelukkige jeugd noodzakelijk
moet leiden tot gewelddadige misdrijven (indien A, dan B). Wat bedoelt men
precies met ongelukkig, hoe erg was het wel enzovoort. Het is zeer moeilijk om
te bewijzen dat een bepaalde reeks van oorzaken onvermijdelijk geleid heeft tot
een bepaald gevolg. Maar het kan natuurlijk wel. En dan kunnen we daar rekening
mee houden, in bepaalde mate. Dat zal een moeilijke afweging worden, maar dat
is de beoordelingen van menselijk gedrag altijd.
Het is dus niet
zo dat wij als mens het willoos slachtoffer zijn van de omstandigheden. Een
bepaalde oorzaak heeft niet noodzakelijk een gevolg, omdat er steeds nieuwe
oorzaken en nieuwe gevolgen zijn, die de eerste volledig kunnen ongedaan maken.
Achteraf zullen we zeggen dat een bepaalde gebeurtenis het gevolg was van
bepaalde oorzaken, maar zelfs dan is het meestal vrijwel onmogelijk om met
zekerheid aan te tonen welke die oorzaken waren, en dat het gevolg
onvermijdelijk was. Omwille van de complexiteit van de omstandigheden, kunnen
wij op voorhand nooit met enige zekerheid zeggen dat een gebeurtenis zich al
dan niet zal voordoen. Het volstaat dat we om ons heen te kijken om dat in te
zien. Wie zijn geld belegt in aandelen, wie zich in het verkeer begeeft, wat je
ook doet, je kan enkel verwachten dat het goed afloopt, maar zekerheid heb je
nooit.
Zo zien we
dat enerzijds alles het gevolg is van wat eraan voorafgaat, maar dat wat er
gebeurt grotendeels onvoorspelbaar is. Ik gaf hier enige tijd geleden het
voorbeeld van de lottotrekking, met een aantal draaiende sferen met ballen
daarin met nummers erop. Die ingewikkelde opstelling heeft men uitgedokterd
precies om te verhinderen dat het resultaat voorspelbaar zou zijn. De wereld is
hetzelfde, maar dan net andersom. Wij zien het resultaat en denken dan dat het
louter toevallig is, terwijl het alleen maar onvoorspelbaar was omwille van het
grote aantal factoren dat ertoe aanleiding heeft gegeven. Er zijn voor alles
pertinente redenen, oorzaken en voorwaarden, alleen kennen we die nooit
allemaal helemaal.
Dat is het
onderscheid dat we moeten maken. De dingen gebeuren volgens de natuurwetten,
niets ontsnapt daaraan. Maar het samenspel van die natuurwetten is zo complex,
dat we nooit met zekerheid kunnen zeggen wat nu precies de noodzakelijke en
voldoende oorzaken waren. Evenmin kunnen we ooit zeker zijn dat een bepaald
gevolg enkel het resultaat is die bepaalde oorzaken, met andere woorden, of dat
zelfde gevolg ook niet door een totaal andere set van oorzaken kan bekomen
worden.
Wij kunnen
er dus zeker van zijn dat de wetten van oorzaak en gevolg altijd en overal
gelden, dat niets of niemand er kan aan ontsnappen. Maar daarmee zeggen we enkel
dat er niets anders is dan de natuurwetten, dat er geen andere krachten zijn
waarmee we rekening moeten houden. Het laat ons niet toe om van alles de
oorzaken aan te duiden. Bij het beoordelen van menselijke daden zullen we dus
steeds een oordeel moeten vellen op grond van wat we weten of menen te weten.
Daarom is er voor elke beschuldigde en elk slachtoffer een verdediger en die doen
allebei hun best om hun standpunt naar voren te brengen. De rechtbank en
eventueel de jury zullen uiteindelijk een beslissing nemen in eer en geweten.
Laten we het
nog eens over ons brein hebben. Ook dat ontsnapt niet aan de natuurwetten. Anderzijds
is het menselijk brein van een dergelijke complexiteit, dat het ons nog niet
gelukt is om veel meer te doen dan alleen maar een zeer ruwe schets te maken
van de materiële gebeurtenissen die zich daar afspelen. Ons denken gebeurt met
materiële middelen, maar dan op een zo ingewikkelde manier dat wij slechts in
uitzonderlijke gevallen een direct verband kunnen leggen tussen die materiële
activiteit en ons denken. Meestal is dat dan nog wanneer wij vaststellen dat er
iets fout is gegaan in de hersenen of hun werking, wat blijkt uit het afwijkend
gedrag van de betrokken persoon.
Wij hebben
dus de neiging om te veronderstellen dat er nog iets anders is dan onze
hersenen, iets ontastbaars maar wel zeer reëel, zelfs essentieel, een onafhankelijk
denkend ik. Maar dat is grotendeels een illusie Achter die illusie zitten
onze materiële hersenen die als gek functioneren, met verwerkingssnelheden die
geen enkele computer ter wereld, of zelfs alle computers ter wereld ook maar
kunnen benaderen. Neem die materiële hersenactiviteit weg, en weg is de illusie.
Ik besef dat
ik over deze zaken op een onbeholpen manier spreek. Dat kan ook niet anders. Ik
probeer vooral voor mezelf te verduidelijken waarover het gaat, zonder het
antwoord te weten op alle vragen. Ik probeer niet in de oude valkuilen te
trappen, ik probeer de nieuwe wegen te bewandelen die de wetenschap en de
filosofie maar ook ons gezond verstand ons wijzen. Ik hoop dat jullie, lieve
lezers, me ook op die weg een eindje willen volgen. Ik hoop vooral dat ik
jullie nieuwsgierigheid kan prikkelen en jullie zo aanzetten om zelf stil te staan
bij dergelijke kwesties en zo bewuster te leven.