Foto
Categorieën
  • etymologie (78)
  • ex libris (82)
  • God of geen god? (182)
  • historisch (28)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (249)
  • literatuur (41)
  • muziek (76)
  • natuur (8)
  • poëzie (95)
  • samenleving (235)
  • spreekwoorden (12)
  • tijd (13)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • Vrijdenkers
  • Uitgeverij Coriarius
  • Het betere boek
    Archief per maand
  • 05-2025
  • 04-2025
  • 03-2025
  • 02-2025
  • 01-2025
  • 12-2024
  • 11-2024
  • 10-2024
  • 09-2024
  • 08-2024
  • 07-2024
  • 06-2024
  • 05-2024
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    26-07-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Olympische spelen

    Over enkele dagen beginnen de Olympische spelen. We zullen dan weer een schitterende demonstratie krijgen van wat de mens met zijn lichaam kan verwezenlijken: citius, altius, fortius. Sneller, hoger, sterker. Deelnemen is belangrijker dan winnen, zal men beweren, maar om deel te nemen moet je wel al een en ander gewonnen hebben, je komt er niet zomaar in, er moeten Olympische minima gehaald worden in de verschillende sporttakken. Een gewichtheffer maakt dan geen kans bij de honderd meter vlak, een renner niet bij het discuswerpen, een schermer niet bij de marathon enzovoort.



    Het is dus een kwestie van specialisatie. We zijn allemaal mensen en we lijken meer op elkaar dan dat we van elkaar verschillen. Zelfs in extreme gevallen, qua lengte, gewicht, proporties, spiermassa, huidskleur of wat dan ook, bestaat er geen twijfel over dat we allemaal mensen zijn. Er mag al eens één geval zijn op vele tienduizenden waarbij het niet zo heel duidelijk is of het om een man gaat of een vrouw, maar niet of het een mens is of… ja, wat? Nee: we herkennen een mens blindelings.

    De lichamelijke kenmerken zijn inderdaad enorm verschillend, maar niet altijd gemakkelijk te zien. Een sprinter als Bolt is een prachtige atleet, als je niet zou weten wat zijn specialisme is, zou je het niet kunnen afleiden uit zijn lichaamsbouw. Zelfs sommige gewichtheffers zien er heel normaal uit, in de laagste gewichtscategorieën zelfs iets minder dan indrukwekkend. Langeafstandslopers zien er helemaal niet uit alsof ze de voorgeschreven afstand zullen halen. We kunnen ons lichaam dus trainen om bepaalde dingen te doen en dat is zowel een mentale kwestie als een puur lichamelijke.

    Men spreekt wel van een sporthart: dat klopt veel trager en kan bepaalde inspanningen beter verwerken. Men zegt dat niet van de lever, of de nieren, de maag of de darmen enzovoort. Ons lichaam bestaat uit verschillende onderdelen, die allemaal min of meer goed moeten functioneren en met elkaar samenwerken om tot een bepaald resultaat te komen. Als één ervan het laat afweten, dan zijn de gevolgen vaak aanzienlijk. Het aantal sportblessures op het hoogste niveau is spectaculair, in alle sporttakken.

    We zien dus dat ons lichaam een complex geheel is, met duidelijk onderscheiden onderdelen, die elk voor een bepaalde functie instaan en die er samen voor zorgen dat wij in leven blijven en in staat zijn tot zelfs uitzonderlijke sportieve prestaties. Training is daarbij van groot belang. We zien ook in dat onze mentale vermogens daarbij een belangrijke rol spelen.

    Maar niet iedereen is tot alles in staat. Hoe goed ons lichaam ook gebouwd is, hoe hard we ook trainen, hoezeer we het ook willen, sommige dingen, of zelfs de meeste lukken ons niet. Er zijn maar enkele atleten die de wereldtop bereiken in elke discipline. Wij, de gewone mensen, kunnen er allen naar kijken en ervan dromen. Sommige mensen zijn in staat tot zeer uitzonderlijke prestaties, die voor anderen zonder meer uitgesloten zijn.

    Ik heb tot hiertoe niets nieuws of verrassends verteld. Het zijn dingen waarover we het eens zijn. Maar laten we nu eens denken aan onze geestelijke vermogens?

    Een eerste verschil is dat we onze hersenen niet kunnen zien. Een Nobelprijswinnaar herken je niet op straat. Ons lichaam verraadt onze mentale capaciteiten niet. Stephen Hawking is een van de knapste geleerden die er ooit geweest zijn, maar zijn lichaam is… waardeloos. Slechts met grote moeite slaagt hij erin om zijn mentale processen in gang te houden en zonder hulp van anderen kan hij zo goed als niets.






    Wij gaan ervan uit dat iedereen ongeveer dezelfde hersenen heeft en dat is grotendeels ook zo, maar alleen zoals wij ook allemaal ongeveer hetzelfde lichaam hebben, hetzelfde hart, lever, nieren, maag… Bovendien zijn onze hersenen geen homogeen orgaan zoals de andere. Wat wij met een verzamelterm ‘hersenen’ noemen, is een bonte verzameling van zeer verschillende onderdelen, die er ook verschillend uitzien en die totaal verschillende functies waarnemen, die samen leiden tot het algemeen resultaat. Je kan onze hersenen eigenlijk vergelijken met het geheel van ons lichaam: een eenheid in complexiteit, waarbij de verschillende onderdelen samenwerken om een bepaald resultaat te bereiken.

    Zoals alle mensen een lichaam hebben dat in de details grondig verschilt van dat van alle andere mensen, zo is dat ook voor onze hersenen. Elk onderdeel ervan kan groter of kleiner zijn, beter of slechter werken, minder of meer mogelijkheden hebben om zich te ontwikkelen door oefening en met wilskracht enzovoort. En zoals bij ons lichaam zijn de prestaties waartoe wij met onze hersenen in staat zijn, verschillend van persoon tot persoon. Misschien is ook dat een evidentie, maar dan een waarbij we niet stilstaan en waarmee we niet altijd voldoende rekening houden.

    Wij nemen zomaar aan dat iedereen over verstand beschikt, geestelijke vermogen, een bewustzijn, een ziel of hoe men het ook wil noemen. Zeker als we het over de ziel hebben, zijn we geneigd om nogal uniform te denken. Iedereen heeft een ziel en wat we ons daarbij moeten voorstellen weten we niet goed, maar we gaan uit van de veronderstelling dat iedereen dezelfde ziel heeft, of men die nu van God gekregen heeft of niet. Ook als we over onze ‘geest’ spreken, zoals in het duo lichaam-geest, denken we minder aan mogelijke verschillen dan aan identieke exemplaren. De mens is een geestelijk wezen, in tegenstelling met andere, en dat verschil is universeel, het geldt evengoed voor alle mensen. Het geeft ook zonder meer recht op een menswaardige behandeling, gegarandeerd door de Universele verklaring van de rechten van de mens. Alle mensen zijn vanuit dat oogpunt volkomen gelijk, het is een kwaliteit die ze allen in dezelfde mate bezitten, zonder onderscheid des persoons op welk secundair punt dan ook: ras, geslacht, leeftijd, huidskleur, godsdienstige of ideologische overtuiging, seksuele geaardheid enzovoort.

    Als we er even over nadenken, dan weten we dat wij mensen net zo verschillend zijn op mentaal als op lichamelijk gebied. Onze hersenen zijn onderling zo verschillend als onze lichamen, niet alleen in hun fysiologische verschijning, zoals gewicht en relatieve grootte van de verschillende onderdelen, maar ook, zoals bij ons lichaam, in wat wij ermee kunnen doen, zomaar en met training, oefening en wilskracht. Sommige mensen zijn ook op mentaal gebied Olympisch kampioen, er zijn bijvoorbeeld wiskundeolympiades, spellingwedstrijden, quizzen, schaaktornooien enzovoort.

    Als we dus spreken over ‘de’ mens en zijn of haar geestelijke vermogens, dan moeten we goed beseffen dat we over een ‘denkmachine’ praten die in elk individu enorme verschillen vertoont die nog veel aanzienlijker zijn dan die van onze lichamelijke kenmerken.

    Een mens is echter geen geest-in-een-lichaam, maar een eenheid van lichaam en geest. Onze hersenen zijn een orgaan zoals onze andere organen, ze kunnen niet functioneren los van de rest van het lichaam, zoals het lichaam niet zonder dat essentiële onderdeel kan werken. Onze lichamen verschillen dus van elkaar op twee manieren: enerzijds lichamelijk, inclusief onze hersenen, maar ook in wat wij met ons lichaam kunnen doen, zowel op puur lichamelijk gebied als op mentaal, waarbij die twee voortdurend samenwerken en elkaar bepalen. Twee mensen met een vergelijkbaar lichaam zijn tot zeer verschillende prestaties in staat. Onze fysieke verschijning geeft ons mogelijkheden en ook grenzen en die zijn voor iedereen anders, vooral omdat wij met onze mentale vermogens onze mogelijkheden enorm kunnen uitbreiden en onze grenzen quasi eindeloos verleggen, of juist niet.

    De individuele verschillen in onze lichamelijke opmaak zijn dus in zekere mate bepalend voor wie we zijn en wat we aankunnen, maar dat wordt gewijzigd, in min of meer belangrijke mate, door wat we met onze mogelijkheden aanvangen. De verscheidenheid is dan ook zo groot, dat we gerust kunnen stellen dat er geen twee mensen eender zijn in wat ze zijn en tot wat ze in staat zijn.

    Dat heeft een aantal uiterst belangrijke gevolgen, die vooral in extreme en specifieke gevallen tot uiting komen, maar die we eigenlijk nooit uit het oog mogen verliezen.

    Zo zijn er mensen die defecte hersenen hebben, we spreken van mentaal gehandicapten of mensen met een mentale beperking. Die kan ook lichamelijk zichtbaar zijn, of niet. Ze kan onschuldig zijn, of niet. Er is een groep van mensen die men psychopaten noemt of sociopaten en dat is een mentale afwijking (van de statistische algemene norm) die men uiterlijk kan vaststellen op basis van het gedrag, niet op basis van uiterlijke lichamelijke kenmerken, maar die wel degelijk fysiologisch waarneembaar is in de hersenen: de hersenen van psychopaten zien er anders uit dan die van niet-psychopaten. Het is dus niet zo dat hun hersenen alleen maar anders werken, nee: hun (defecte) werking wordt veroorzaakt door het feit dat ze anders zijn, (ten minste!) zo anders als bij iemand die met één arm of een been of blind of doof geboren wordt.

    Dat stelt ons voor grote uitdagingen. Kan men een psychopaat verantwoordelijk stellen voor zijn daden, die evident bepaald worden door de hersenen die hij of zij heeft?

    Men heeft kunnen vaststellen dat alle mensen die typisch psychopathisch gedrag vertonen (bijvoorbeeld seriemoordenaars), ook die typische hersenstructuur vertonen. Maar anderzijds heeft men ook vastgesteld dat een aantal mensen, inzonderheid de verwanten van die psychopaten, (min of meer) dezelfde structuur vertonen, zonder dat dit aanleiding geeft tot psychopathisch gedrag. We kunnen dus niet zomaar iedereen onder de scanner leggen en op basis van de hersenstructuur opsluiten, voor het geval dat zij ooit seriemoordenaar zouden worden. Zie je het probleem? Alle seriemoordenaars hebben een specifieke hersenafwijking, maar niet iedereen met die afwijking is of wordt een seriemoordenaar. Er zijn dus bijkomende elementen die maken dat iemand met dergelijke mensen ook begint te moorden. We weten nu dat de levensomstandigheden daarbij een grote rol spelen, zoals armoede, lichamelijke en geestelijke verwaarlozing en het ondergaan van misbruik en geweld. Maar ook voor die omstandigheden is het individu zelf niet (alleen) verantwoordelijk.






    Minder spectaculair maar misschien nog belangrijker vanuit een bepaald oogpunt, is de kwestie van het onderwijs en de opvoeding. Traditioneel proberen we onze kinderen op te voeden tot een bepaalde algemene norm. Voortdurend leggen we termen vast waaraan ze moeten voldoen: leesvaardigheid, maar ook rekenen, onthouden, algemene kennis enzovoort. Heel het onderwijs is daarop gebouwd: de kinderen zover brengen dat ze bepaalde minimale normen halen. We vergeten daarbij al te vaak dat alle kinderen verschillend zijn, zeer verschillend, zowel fysiek als mentaal, zoals we hebben gezien. En niet alleen dat: ook de manier waarop ze die twee elementen integreren is verschillend, en hun omstandigheden zijn verschillend, zeer verschillend. En toch willen we dat ze allemaal hetzelfde kunnen. Het is een vrijwel onmogelijke opgave.

    Wat mij daarbij vaak tegen de borst stuit, is dat het onderwijs die (negatieve) verschillen toewijst aan de luiheid, onwil, domheid, tegendraadsheid of wat dan ook van de leerlingen en al te weinig rekening houdt met een aantal mogelijke oorzaken, fysieke, mentale en omgevingsfactoren die een grote invloed kunnen hebben op de mogelijkheden en de prestaties van een kind.

    Meer in het algemeen zien we dat in onze samenleving de mensen zeer verschillend leven. Men kan wel bepaalde patronen en gewoonten aanwijzen en zelfs gedragingen voorspellen. Zo weten we dat het druk zal zijn op de wegen naar de kust als de zon schijnt en dat je op vrijdag- en zaterdagavond moeilijk een vrije tafel in een restaurant zal vinden. Maar kijk eens om je heen naar je buren en je stelt meteen vast dat er binnen de algemene mogelijkheden die er zijn, heel wat variatie mogelijk is.

    Bedenk dan altijd dat heel wat van die verschillen, en vooral die aspecten die jou het meest verwonderen of irriteren, niet zonder meer te wijten zijn aan de onwil, de domheid of de boosaardigheid van de betrokkenen, maar wellicht het resultaat zijn van hun genetische samenstelling en van hun persoonlijke geschiedenis en dat zij voor geen van beide persoonlijk verantwoordelijk kunnen of mogen geacht of gesteld worden.

    Wij zijn verschillend, zeer verschillend en niet alleen hoe we eruit zien. Ook onze hersenen zijn verschillend, zeer, zeer verschillend en dat heeft gevolgen, kleine en grote. Wij zijn zoals we zijn en niet altijd zoals we verondersteld worden te zijn. Laten we elkaar dus wat vaker welwillend benaderen zoals we zijn. En als we daar in een aantal gevallen al dan niet terecht moeite mee hebben, laten we dan niet al te lichtvaardig oordelen, maar gewoon rustig die mensen vermijden waar we het nu eenmaal moeilijk mee hebben, zonder hen te veroordelen, in het besef dat er ook mensen zijn die het niet zo op ons begrepen hebben. Er is genoeg volk op aarde en de aarde is groot genoeg opdat we niet gedwongen zouden zijn om voortdurend samen te leven met onmogelijke anderen.


     

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    24-07-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.de kogel is door de kerk, of net niet?

    We lazen het in de vorige aflevering bij Cicero: het is veel gemakkelijker om in te zien dat iets niet juist is, dan om uit te leggen hoe het dan wel is. Kritiek is de eerste stap naar inzicht, maar de tweede stap moet ook gezet worden, anders blijft het een steriele bezigheid.

    De godsdienstlessen die ik in mijn jeugd heb gekregen, staken schril af tegenover al de andere vakken. Er was altijd wel iets dat niet klopte, dat je niet letterlijk mocht nemen, of dat helemaal onwaarschijnlijk was. Wat je geleerd had over rekenen, taal, biologie enzovoort, kon je niet toepassen in de godsdienstles. En dus was mijn spontane reactie steeds: dat klopt niet! En zo is het gebleven. Uiteindelijk schoot er van de godsdienst, in mijn geval het katholicisme, niets meer over dat ook maar enigszins weerstand kon bieden aan grondige, eerlijke kritiek.

    Maar daar zit je dan: je bent tot de overtuiging gekomen dat godsdienst waardeloos, ja zelfs nefast is, gevaarlijk. Maar hoe moet het dan wel? Moeten we de godsdiensten nu uitroeien? En hoe? Hoe moeten wij onze samenleving ordenen? Hoe is de wereld ontstaan? Wat is goed en wat is slecht? Als er geen hiernamaals is, wat voor gevolgen heeft dat voor ons leven? Hoe ziet een maatschappij zonder godsdienst eruit? Hebben we geen nood aan profane rituelen, bijvoorbeeld voor de belangrijke momenten in ons leven: geboorte, de overgang naar adolescentie, huwelijk, pensionering, dood? Is het niet zinvol om regelmatig samen te komen met de mensen met wie je samenleeft? En wie zal dat allemaal organiseren? Op welke basis? Het zijn vragen die wij ons meer en meer moeten stellen, nu de godsdienst zo goed als volledig uit ons leven is verdwenen.

    Met deze overwegingen wil ik ook proberen de indruk te ontkrachten die de aandachtige of toevallige lezer van mijn teksten zou kunnen opdoen, namelijk dat ik alles weet, alles al bedacht heb, voor elke vraag een antwoord klaar heb. Lieve lezers, dat is niet zo! Hoe meer je nadenkt, hoe complexer de dingen worden.

    Ook dat vinden we bij Cicero in zijn tekst over De Goden: ‘Vraag je me naar de ware natuur en de hoedanigheid van de godheid, dan verwijs ik naar het voorbeeld van Simonides. Toen deze dezelfde vraag kreeg van de tiran Hiëro, bedong hij een dag om erover na te denken. De dag daarop werd hem hetzelfde gevraagd en vroeg hij om twee dagen. En zo ging dat verder, waarbij hij steeds het aantal dagen verdubbelde. Toen Hiëro verbaasd vroeg waarom hij dat deed, zei hij: “Omdat hoe langer ik erover denk, des te minder hoop ik eruit te komen.” Nu staat Simonides niet alleen bekend als een zoetgevooisd dichter, maar ook als anderszins geleerd en wijs. Ik kan me dus indenken dat hem een hoop scherpzinnige en subtiele argumenten voor de geest kwamen, maar dat hij niet kon uitmaken welke het meest waar was, en zo ging wanhopen aan het bereiken van de waarheid.’


     





    Of ik als dichter even zoetgevooisd ben al Simonides (ca. 556 – 468 voor onze tijdrekening), weet ik niet, er is van hem maar heel weinig bewaard; het meest bekende fragment is een grafschrift voor de Spartanen die vielen bij de Thermopylen: ‘Jij die hier voorbijkomt, meld aan de Spartanen dat wij gevallen zijn, getrouw aan hun bevel.’ Heinrich Böll, nu zeer ten onrechte bijna helemaal vergeten, gebruikte dat epigram als titel voor een aangrijpende oorlogsnovelle in een verhalenbundel met dezelfde titel: Wanderer, kommst du nach Spa…
    Men zal mij voor mijn dood ook niet wijs en geleerd noemen. Maar ik voel me net als hij: hoe meer ik te weten kom en hoe langer ik nadenk, hoe minder ik blijk te weten. Elk nieuw stukje informatie roept immers nieuwe vragen op en opent nieuwe vergezichten en eindeloze horizonten, elke weg die je inslaat leidt je langs nieuwe paden. Alles weten is onmogelijk, ik kan niet eens alles onthouden wat ik ooit geweten heb, mijn kop lijkt wel de emmer met een gat erin uit het bekende volksliedje: er loopt (ten minste!) zoveel uit weg als je erin giet. Etsi multa scio, plura ignoro, stond er in de Grammatica van pater Geerebaert, s.j.: hoewel ik heel wat weet, is er nog meer dat ik niet weet.

    Dat maakt dat ik blijf zoeken, altijd maar verder, altijd maar dieper en ook altijd opnieuw. Ik heb op mijn zoektocht veel meer vragen gevonden dan antwoorden, lieve lezer. En veel vragen zullen onbeantwoord blijven.

    Neem nu de uitdrukking: de kogel is door de kerk. Wij gebruiken die wel eens, je hoort ze af en toe in de media en iedereen weet wat ermee bedoeld is. Maar vraag je naar de oorsprong van dat gezegde, dan blijven we het antwoord schuldig. Een kogel door de kerk, tja… Wat voor kogel mag dat wel wezen en wat doet die in een kerk? Waarom is het feit dat de kogel eindelijk door de kerk is zo belangrijk dat wij er een gezegde van gemaakt hebben? We weten het niet, of niet meer. We vertellen dus onzin, op de keper beschouwd, en toch begrijpen we elkaar perfect.

    Vreemde wezens, toch, mensen!

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:etymologie
    09-07-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Spinoza in Vlaanderen



     






    Spinoza staat in de belangstelling, of toch enigszins. Ook in Vlaanderen zijn er mensen bezig met Spinoza, of willen meer weten over deze fascinerende figuur en zijn gedachtegoed. Er is echter in Vlaanderen bij mijn weten geen vereniging die zich daarvoor inzet. Men moet uitwijken naar de overigens uitstekende buitenlandse websites.

    Samen met enkele anderen heb ik het initiatief genomen om een contactpunt te maken voor Spinoza in Vlaanderen, onder de vorm van een website met die naam. Het is onze bedoeling om daar allerlei nieuws te brengen over Spinoza in de Vlaamse context.

    Sympathisanten met dit initiatief worden hierbij vriendelijk opgeroepen om zich aan te melden op die website. Door de vermelding van hun naam scharen ze zich achter de algemene doelstelling: Spinoza bekend maken in Vlaanderen.

    Het is niet onze bedoeling om een vereniging op te richten. Dit initiatief is kosteloos en vrijblijvend.

    We beginnen bescheiden. Samen kunnen we dan zien hoe het verder moet. Mag ik op jouw steun rekenen? Dank en van harte welkom!

    http://blog.seniorennet.be/spinoza_in_vlaanderen




    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie
    30-06-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.koppiekoppie!

    Het mag ons niet al te sterk verwonderen dat heel wat mensen het moeilijk hebben met de gedachte dat al de lumineuze (en andere) gedachten die wij hebben, zouden voortkomen uit de anderhalve kilogram grijze blubber die zich onder onze schedel bevindt. Hoe kan dat nou! Hoe kan iets dat er niet zo heel anders ziet dan onze darmen iets zo subtiels doen als denken, voelen, verbeelden? Hoe is dat mogelijk?





    En toch is het zo. Wij kunnen er niet onderuit en we zijn er ons ook steeds meer van bewust, zij het vaag en heel in het algemeen. We weten dat mensen met een hersenletsel beperkt zijn, gehandicapt. Dat gaat van een lichte vergeetachtigheid tot de extreme aftakeling en het leven als een plant. We worden gemiddeld ouder, veel ouder zelfs dan nog niet zo lang geleden en dat maakt dat de ouderdomsverschijnselen die laat in een mensenleven optreden, nu veel meer voorkomen. Vergeetachtige oude mensen waren er vroeger ook al, maar nu zijn we met veel meer die oud worden. Onze hersenen gaan al bij al lang mee, ze blijven gewoonlijk redelijk goed hun werk doen. Er zijn andere lichaamsdelen die het eerder laten afweten, vooral bij mensen die zwaar labeur hebben gedaan, of die hun conditie niet verzorgd hebben.

     Als het in onze bovenkamer verkeerd gaat, dan is dat meestal een serieus probleem. Dat is zo op elke leeftijd. We kunnen daarbij een onderscheid maken tussen louter fysieke aandoeningen, beschadigingen van onze hersenen die men kan ‘zien’, meestal met ingewikkelde apparatuur, en psychische beschadigingen, die enkel blijken uit de problemen die ze veroorzaken. Denk in het eerste geval aan iemand die een zware hersenschudding oploopt, of een hersenbloeding; in het andere geval aan de zo vaak voorkomende depressies.

    Meteen zien we dat er twee aspecten zijn aan ons ‘denken’: zonder hersenen gaat het niet, maar zelfs met gezonde hersenen kan het nog behoorlijk fout gaan. Onze hersenen zijn niet zomaar een lichaamsorgaan zoals een ander, onze darmen inderdaad of onze maag of ons hart. We doen er uitzonderlijke dingen mee, die van een heel andere aard zijn dan wat ik daarnet zo oneerbiedig ‘grijze blubber’ noemde.

    Dat onze hersenen ons denkwerk doen, dat zal wel niemand meer betwijfelen en ik bedoel daarmee niet alleen het logisch nadenken; dat is zelfs maar een miniem gedeelte van al onze hersenactiviteit. Maar hoe ze dat doen, dat is veel moeilijker te begrijpen. Hoe kan ‘vlees’ denken? Hoe kunnen op zich stomme hersencellen ervoor zorgen dat wij denken, praten, dromen?

    Dat ons hart het bloed rondpompt, dat is nog te vatten. Dat onze maag, darmen, lever, nieren voor onze spijsvertering zorgen, ook. Onze longen halen de zuurstof naar binnen en voeren de gebruikte lucht weer naar buiten. Onze spieren doen ons lichaam bewegen. Onze ogen gebruiken we om te kijken, enzovoort. Maar hoe kunnen die vreemd uitziende hersenen in hemelsnaam iets zo merkwaardigs doen als denken in al zijn complexiteit?

    Het is allicht om die reden dat wij ons niet tevreden stellen met de gedachte dat wij met onze hersenen denken. Het is niet mooi genoeg. Ons fenomenaal verstand valt niet te rijmen met zoiets, nu ja, banaals en zelfs lichtjes afstotelijks als een kwakje hersenen. En dus heeft de mensheid allerlei woorden en beelden gezocht om de zetel van ons verstand aan te duiden en dat doen we nog, zelfs nu we eigenlijk weten dat het zonder die hersenen echt niet kan. Vandaag woedt een verhitte strijd tussen de zogenaamde materialisten en de anderen, die de ‘geest’ verdedigen. Het is voor het grootste gedeelte een woordenstrijd.

    De materialisten beklemtonen de onmisbaarheid van de hersenen, de anderen gebruiken allerlei benamingen zoals geest, verstand, bewustzijn, innerlijk leven, geestelijke vermogens enzovoort, maar in feite hebben ze het over hetzelfde. Wat maakt het al bij al uit of je nu geestelijke activiteiten uitoefent met je hersenen of met je ‘geest’, die niet zonder die hersenen kan? Er is niemand, maar dan ook niemand die betwist dat de hersenen er moeten zijn. Alleen menen sommigen dat het nodig is om een specifieke benaming te vinden voor wat wij met onze hersenen doen. En zij hebben gelijk, natuurlijk.








    Onze hersenen zijn wel degelijk verschillend van ons denken, totaal verschillend zelfs. Om te beginnen zijn onze hersenen materieel, organisch materiaal, vlees en bloed. Onze gedachten zijn dat niet. Er is voor elk van onze gedachten ook niet iets in onze hersenen dat daaraan beantwoordt. Met die grijze massa zijn we in staat om een ongelooflijke verscheidenheid van dingen te doen. Ik gebruik graag het beeld van een typemachine, of een tekstverwerker: met een beperkt aantal toetsen kan je al de boeken van de hele wereld schrijven. Met ons anderhalf kilootje hersencellen kunnen we alle gedachten ter wereld voortbrengen. Onze gedachten en onze herinneringen liggen niet opgeslagen in onze hersenen, we produceren ze voortdurend opnieuw, op grond van eenvoudige impulsen. Het is voldoende dat we iemand zien om hem of haar te herkennen en een miljoen details helder voor onze geest te halen, uit jaren ervaring. Wij hebben wel degelijk een diep en divers geestelijk leven, denken is niet materieel, het is geen vlees en bloed, zelfs geen elektrische of chemische impulsen tussen cellen. Denken heeft betekenis, en hersenen hebben geen betekenis, zij zijn inderdaad alleen maar vlees en bloed, grijze blubber.

    Ik heb er dus geen bezwaren tegen dat men een benaming zoekt en gebruikt voor wát wij met onze hersenen doen, zolang men maar niet uit het oog verliest dát we het met onze hersenen doen.








    Daar ligt het kalf gebonden, inderdaad. Het is niet dat de verdedigers van onze ‘geestelijke vermogens’ zomaar een naam willen voor onze meest subtiele hersenactiviteiten. Zij kennen aan dat vermogen een eigen, hoger leven toe en meer nog: een onsterfelijk leven. Op een of andere manier maken zij een sprong van ons denken, dat inhoudelijk inderdaad niet-materieel is, naar een niet-materieel ‘iets’ in ons, een ziel bijvoorbeeld, die ‘geestelijk’ is en dus niet materieel en niet aan verval onderhevig. Van daar is het maar een kleine stap naar een God die even geestelijk is en die de ziel heeft geschapen en in ons lichaam ingestort, die de ziel in stand houdt, voor eeuwig. Als we die ziel ongeschonden hebben bewaard, volgens de regels van God en van zijn Kerk, dan wacht haar de eeuwige zaligheid. Hebben we de regels te vaak of te zwaar overtreden, dan wacht die ziel de eeuwige marteling.

    Kijk, daar scheiden de wegen. Zolang we het erover eens zijn dat wij inderdaad beschikken over geestelijke vermogens, dat ons denken een betekenis heeft die niet materieel is maar inhoudelijk en mededeelbaar, dan mag men dat op allerlei manieren beleven en verwoorden. Maar zodra men de band tussen het denken en de hersenen uit het oog verliest of verdonkeremaant, dan loopt het mis. Ons denken is onlosmakelijk verboden met onze hersenen, dat is wat we met onze hersenen doen, daar hebben we ze voor. Er zijn geen verstandelijke vermogens vóór er hersenen zijn, en zelfs wanneer die er zijn, duurt het nog vele jaren voor ze volgroeid zijn en nog veel langer vooraleer ze een beetje naar behoren functioneren. En als de hersenen het laten afweten, verdwijnen ook onze geestelijke vermogens, beetje bij beetje of almeteens, zomaar, op een dag, pfffft… weg. En als we dood zijn, is’t gedaan. Dan kan er nog gedacht worden, maar niet meer door ons. Dat is goed om weten.



     

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    24-06-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Geluk in ruimer perspectief

    Wanneer wij ons vragen stellen over onszelf en onze plaats in de wereld, zoals wel eens gebeurt, dan worden wij geconfronteerd met een paradox, een tegenstelling waarvan we niet goed weten of die er echt is of enkel schijnbaar.

    Enerzijds leert de wetenschap ons dat ons universum zich laat verstaan, zij het niet zonder enige moeite en steeds voorlopig, als iets dat eensklaps is ontstaan, wellicht met een enorme explosie, de Big Bang, en dat van dan af alles is geëvolueerd volgens wetmatigheden die wij nogal adequaat kunnen beschrijven. Er zit met andere woorden niet een of andere bedoeling achter dat alles, het is een kwestie van oorzaak en gevolg, op uiterst grote schaal en tot in de kleinste details, in een ongelooflijk complex geheel.








    Anderzijds stellen wij vast dat heel die ontwikkeling vanaf het eerste vrijwel onbegrijpelijke begin geleid heeft tot de wereld die wij kennen en waarvan wij de ontwikkelingsgeschiedenis met dezelfde wetenschappen proberen te reconstrueren, met vrij groot succes. In die wereld staat de mens centraal. Wij mensen zijn veruit de belangrijkste aanwezigheid op aarde, niet numeriek maar wel door de plaats die we innemen en de consequenties daarvan voor de hele aarde, inclusief de andere levensvormen. Wij staan aan de absolute top van de evolutie van het leven, er is geen enkel ander levend wezen dat beschikt of ooit beschikt heeft over de uitzonderlijke kwaliteiten die wij hebben. Daarmee bedoelen wij dan vooral onze verstandelijke vermogens, die ons toelaten die plaats in te nemen.

    De paradox is dan dat enerzijds de mens slechts een van de vele levende wezens is die de evolutie heeft opgeleverd als gevolg van vaste principes, zoals Darwin die voor het eerst overtuigend heeft vastgelegd, en een aantal onvoorspelbare factoren. De mens is het onbedoeld resultaat van de wetmatigheden die in de natuur te vinden zijn. Anderzijds komt het ons voor dat de hele natuur gericht is op het tot stand komen van de mens, het toppunt van die evolutie.

    In de ene benadering is de mens in het geheel der dingen zo goed als niets, een van de levensvormen ergens op een kleine planeet van een niet al te grote ster, die daar gedurende een zeer beperkte periode voorkomt. Onze invloed op onze planeet zelf is al bij al beperkt, wij zijn niet veel meer dan een vlekje korstmos op een rots of een heel continent.

    In de andere benadering, waarbij de mens centraal staat, is er een verbijsterende beschaving van zeven miljard denkende en voelende wezens, die samenleven met elkaar en met de andere levensvormen en die dat op een intense manier beleven.

    Vanuit het standpunt van de mens is niets belangrijker dan de mens, als individu en als soort. Vanuit het standpunt van de Natuur, of het Universum, of Al-Tijd, betekenen wij zo goed als niets. Het volstaat dat een min of meer grote asteroïde op onze aarde botst om aan alle leven op aarde een einde te maken. En dan spreken we nog niet over onze eigen niet te onderschatten mogelijkheden om eigenhandig hetzelfde resultaat te bereiken.

    Wij worden dus voortdurend geconfronteerd met het dubbele aanvoelen van de nietigheid en het uitzonderlijk belang van ons bestaan, als individu en als soort. In mijn aanvoelen ligt daarin een heilzame kern van inzicht in la condition humaine.

    Wanneer wij ons al te zeer concentreren op onze concrete situatie en het grotere perspectief uit het oog verliezen, dan bezondigen wij ons aan een gevaarlijke vorm van hybris, hoogmoed of overmoed. Wij handelen vaak alsof we eeuwig zullen leven en er geen beperkingen bestaan voor onze ambities. We zijn geneigd om vooral ons direct eigenbelang na te streven en zoveel mogelijk te genieten van het moment, zonder ons al te druk te maken over onze toekomst en nog minder over die van de Aarde of, godbetert, die van het Universum.

    Een mens werkt zich op tot een uitzonderlijk begaafd kok, bouwt met veel moeite een sterrenrestaurant op, krijgt media-erkenning en verdient goed zijn brood. Tot op een dag het ‘noodlot’ toeslaat: een hartinfarct, een verkeersongeluk, een verslaving aan alcohol of drugs, een bacterie in de keuken… En weg is de droom.

    Een knap student haalt schitterende studieresultaten en wordt op jonge leeftijd professor aan een prestigieuze universiteit, is uiterst succesvol als wetenschapper, krijgt internationale erkenning en bekleedt belangrijke functies. En dan krijgt hij of zij te horen dat er een ongeneeslijke kanker is vastgesteld, of slaat alzheimer toe.

    Wij bouwen onze wereld uit en gebruiken de energiebronnen die voor de hand liggen, zoals petroleum. Na honderd jaar stellen we vast dat we door de verbranding van die olie onze natuur grondig vervuilen en de temperatuur op onze planeet rechtstreeks beïnvloeden, met onvoorstelbare gevolgen voor al wat leeft. We schakelen over naar atoomenergie en stellen vast dat die vorm van energieproductie nog veel grotere gevaren inhoudt.

    Kortom, we leven veel te onbekommerd, zowel individueel als collectief. Wij zijn teveel met onszelf bezig, hier en nu en zelfs als dat ons materieel voordeel oplevert, maakt het ons nog niet gelukkig. De grootste bedreiging van ons welzijn is niet armoede, ziekte of tegenslag, maar ons psychisch evenwicht. Wat wij in de eerste plaats nastreven, is gelukkig zijn. Maar daarin zijn we veel minder succesvol dan in het verbeteren van onze materiële omstandigheden.

    In mijn aanvoelen is het heilzaam om in alles wat we doen steeds het ruimere perspectief voor ogen te houden, zowel individueel als collectief. Het besef van onze nietigheid kan ons behoeden voor gevaarlijke zelfoverschatting en vrijwaren voor de desastreuze gevolgen daarvan, en ons helpen bij het maken van de juiste keuzes.

    Laten we vooreerst eens kijken naar het aller-ruimste perspectief, dat van het Universum en van de eeuwigheid, wat ik wel eens Al-Tijd noem, een combinatie van Alles en Tijd, dus alles wat er was, is en zal zijn.

    We doen er goed aan om daarbij een klare kijk op de grond van de zaak te behouden: er komt geen God aan te pas, alles gebeurt volgens de wetmatigheden van de natuur, met een stevige dosis van onvoorspelbare gebeurtenissen wegens de omvang, de veelheid, diversiteit en complexiteit van de dingen. Aan die wetmatigheden kunnen wij niet tornen en onze invloed op het Universum is zo infinitesimaal klein, dat we er amper rekening moeten mee houden. Daar blijkt onze nietigheid. We hoeven geen Schepper te veronderstellen die aan de basis ligt van alles, zeker niet als een persoonlijke God of Kracht, die goede bedoelingen heeft met de mensheid en met elk van ons. Er is geen volmaakte God en er is dus geen volmaakte natuur, de natuurwetten zijn onpersoonlijk en neutraal, ze hebben geen bedoeling, geen doel, ze zijn niet gericht op deze Aarde of op de mensheid, ze zijn er gewoon.

    We moeten ons dan ook niet druk maken over een leven na de dood en een vergelding of vergoeding voor wat we hier tijdens ons leven hebben uitgespookt. Er zijn geen absolute geboden en verboden, verordend door een belonende en bestraffende Hogere Macht. Voor ons doen en laten zijn we aangewezen op de regels die we zelf onder elkaar afspreken; daarbij zullen we ons laten leiden door wat goed is voor het leven hier op aarde, waarin wij een belangrijke plaats innemen, die ons echter ook enorme verantwoordelijkheden oplegt.

    Het is goed dat wij ons bezinnen over de korte tijd die elk van ons hier op aarde doorbrengt.

    Wij maken allen keuzes in ons leven, soms heel bewust, meestal de voor de hand liggende ‘keuze’, omdat er geen andere is of omdat het alternatief nog slechter is. Soms maken we de verkeerde keuzes, omdat we niet beter weten of niet beter willen weten. Dat proces van kiezen en beslissen, of juist niet, is zeer complex en wij weten nog niet precies hoe dat in zijn werk gaat. Wel wordt stilaan duidelijk dat heel veel onderbewust gebeurt. Wij zullen daarmee meer rekening moeten gaan houden in de toekomst, bijvoorbeeld bij het beoordelen van de daden van onze medemensen. ‘Misdaden’ begaat men niet tegenover God of zijn Kerk, en ook niet tegenover de Staat, maar tegen de Mensheid en de mensen, of beter nog: tegenover het Leven. De vraag naar onze verantwoordelijkheid zal zich scherper gaan stellen naarmate wij doordringen in de ongelooflijk ingewikkelde processen die zich in een mens afspelen. Nu reeds weten wij dat sommige mensen niet voor sommige van hun daden verantwoordelijk zijn, omdat zij door de Natuur bedeeld zijn met een denkend lichaam dat niet naar behoren functioneert, zonder dat zij daaraan ook maar iets kunnen verhelpen. Wij krijgen stilaan zicht op de extreme gevallen, zoals de criminally insane, mensen die wij interneren in plaats van te bestraffen. Het is echter veel moeilijker om op een correcte manier de daden te beoordelen van mensen die als redelijk of zelfs perfect normaal voorkomen, maar die toch afschuwelijke misdaden begaan, of dat nu geweldpleging is of witteboordencriminaliteit. Hopelijk brengt het veelbelovend wetenschappelijk onderzoek ter zake enig licht in die zaak.

    Hoe dat ook zij, wij moeten altijd de vraag naar goed en kwaad op de beide niveaus bekijken. Steeds moeten wij de concrete en onmiddellijke gevolgen bekijken, hier en nu, voor onszelf in de eerste plaats, maar ook voor de anderen om ons heen en voor het leven op aarde in het algemeen. Dat is op zichzelf al een hele opgave. Door ons eigenbelang af te wegen tegenover dat van anderen en dat van het leven zelf, verruimen we het perspectief al op een indrukwekkende manier.

    Laten we een concreet voorbeeld nemen. Als ik een abonnement neem om wekelijks naar het voetbal te gaan kijken, dan doe ik daarmee niemand kwaad. Het is mijn goed recht, zeker als ik zelf het financieel kan dragen. We moeten ons echter ook de vraag durven stellen of dat voldoende is als motivering, namelijk dat ik er geen kwaad mee doe. Is er niets dat beter is dan dat? Dat meer bijdraagt tot mijn eigen welzijn en eventueel dat van anderen, of zelfs globaal gezien? En is het voetbal wel zo onschuldig als het eruit ziet? Welke financiële belangen spelen daarin mee? Wie verdient eraan? Gebeurt alles wel netjes, worden de belastingen wel betaald zoals het hoort? Wat met allerlei afspraken en niet-sportieve belangen die de resultaten beïnvloeden? Wat met de gezondheid en het evenwichtig leven van de spelers, gezien op de hele termijn van hun leven? En als je bekijkt wat een belang het voetbal in de wereld nu heeft, hoeveel geld er wordt aan uitgegeven, hoeveel tijd en energie we erin steken, moeten we ons dan niet de vraag durven stellen: hebben we echt niets beters te doen, individueel en collectief?








    Wat zouden we met zijn allen niet kunnen doen om de wereld te verbeteren met al de inspanningen die wij ons getroosten voor activiteiten die toch niet als onze eerste prioriteiten kunnen gezien worden, individueel of collectief!

    Over het algemeen staan we niet stil bij dergelijke kwesties. En als iemand daarover begint, halen we verveeld de schouders op. We hoeven geen zedenprekers, we maken het zelf wel uit en de rest kan ons gestolen worden. Maar zo komen we er niet.

    Als we ons niet met zijn allen meer en beter inzetten voor het verbeteren van de levensomstandigheden van alle leven op aarde, dan zullen er talloze slachtoffers blijven vallen van perfect vermijdbare fatale omstandigheden, zoals een gebrek aan drinkwater, hygiëne of voedsel.

    Bovendien leidt een dergelijke onverantwoordelijke houding ook tot onvrede met zichzelf. De mens is van nature zo geëvolueerd dat wij allen sociale wezens zijn, die niet zonder elkaar voort kunnen. Dat besef zit in onze genen ingebakken, wij zijn zo, of we het willen of niet. Wie niet leeft volgens dat basisprincipe van het mens-zijn, kan onmogelijk een evenwichtig innerlijk leven leiden. Wij hebben talloze voorbeelden om ons heen van mensen die menen dat ze gelukkig kunnen zijn door rijkdom, eer of genot te verzamelen, maar die doodongelukkig en fundamenteel ontevreden, angstig en gefrustreerd zijn.

    Het is dus niet alleen zo dat we de dingen in een veel ruimer perspectief moeten zien, we moeten ook rekening houden met onze condition humaine, met onze psychologie, met ons innerlijk leven. Ook op dat vlak staat de wetenschap nog niet heel ver. Wij weten eigenlijk niet goed wat ons gelukkig maakt, wij hebben geen verstand van onszelf of anderen gelukkig te maken. En dus grijpen we meestal naar gemakkelijkheidsoplossingen of kunstmatige middelen om ons verlangen naar geluk te bevredigen. Je voelt je rot? Ga eens goed uit, eet en drink en rook en snuif en spuit, ga naar het voetbal kijken of beklim een berg, ga op vakantie, maak een verre reis, koop een Picasso, of een koi… Maar dat brengt allemaal ten hoogste tijdelijk soelaas, het bevredigt niet te gronde en dus blijft er diepe onvrede, frustratie en onbehagen, die ons verhinderen gelukkig te zijn.

    Ik ben ervan overtuigd dat wij alleen gelukkig kunnen zijn als wij het ruimere perspectief zien en ernaar leven. Wanneer we dat doen, hebben we geen alcohol nodig, noch de opwinding van een voetbalwedstrijd, noch een van al die andere oppervlakkige genoegens die wij uitgedacht hebben. Enkel wanneer wij kunnen zeggen dat wat wij doen waardevol is voor onszelf, voor anderen, voor het leven hier op aarde, kunnen wij echt vrede vinden. Wanneer wij zo proberen te handelen, zullen wij onvermijdelijk ontdekken dat wij als mens niet afhankelijk zijn van enige macht of kracht buiten onszelf. Dat zal ons bevrijden van religieuze of ideologische waanideeën en hun individuele en maatschappelijke schadelijke gevolgen en ons sterken in een terecht en verantwoord zelfbewustzijn. En dan kunnen wij volop genieten van al het goede en schone dat de Natuur en het Leven en ook onze menselijke samenleving ons bieden.






    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    14-06-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Fluisterend atheïsme

    Atheïsme in Vlaanderen… Je kan het vergelijken met andere min of meer welmenende maar marginale groeperingen, zoals de Groenen, Gaia of de voorstanders van euthanasie. En toch is het ongetwijfeld ook hier zo, dat een zeer groot aantal Vlamingen helemaal niet meer in een god gelooft; volgens Wikipedia en andere bronnen is dat al ruim meer dan zestig procent, zoals in de meeste Noord-Europese landen. Bij de hoger opgeleiden stijgt dat tot meer dan negentig procent. Het aantal Vlamingen dat kerkelijk is, is ondertussen gedaald tot ongeveer drie procent, een van de laagste cijfers ter wereld.

    En toch hoor je niemand hardop zeggen dat hij of zij atheïst is. Ik vernam onlangs nog het verhaal van een oudere vrouw die aan haar leraar in het deeltijds kunstonderwijs terloops bij de bespreking van een werk dat ze aan het maken was, ‘bekende’ dat ze atheïst was; toen hij haar zei dat hij dat ook was, begonnen ze spontaan hun gesprek al fluisterend verder te zetten, tot hun eigen verbazing…

    Je kan in Vlaanderen alles zijn en dat ook bekennen, behalve dat je atheïst bent, blijkbaar.

    Van een kennis kreeg ik deze link toegestuurd naar een korte toespraak door Richard Dawkins over ‘atheïst zijn’. Het is uiteraard in het Engels en er zijn geen onderschriften.

    N.B. Ik verneem van mijn correspondent Paul B. dat er wel degelijk onderschriften zijn, bij nazicht inderdaad ook in het Nederlands (Dutch). Dank je Paul!

    Ik hoop dat je er toch eens naar luistert, het is niet alleen interessant maar ook best grappig met momenten. Als je klikt op het kleine schermpje in de rechter bovenhoek, krijg je een volledig scherm. Geniet ervan!

    http://www.ted.com/talks/lang/en/richard_dawkins_on_militant_atheism.html


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:godsdienst, atheïsme
    10-06-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.elk muntstuk heeft twee kanten

    H

    oe vaak ik hier al geschreven heb over body and soul, over geest en stof, over materie en denken… het is niet te tellen. Het is dan ook een belangrijke vraag, misschien wel de meest fundamentele die wij ons kunnen stellen, de eerste die we ons moeten stellen, die waar al het andere van afhangt. Dat blijkt ook uit de geschiedenis van de filosofie: alle filosofen hebben met deze kwestie geworsteld en ze blijven dat doen. Dat is niet zonder reden: alles hangt er inderdaad van af, niet zomaar voor de filosofen, maar voor elk van ons.

    Wij zijn denkende wezens. Dat is wat ons onderscheidt van al het andere leven, dat is wat ons bijzonder maakt, machtig, heersers over de aarde, aan wie alles ondergeschikt is. Als denken ons mens maakt, dan is het inderdaad wel erg belangrijk te weten wat dat denken precies is.







    Over ons denkvermogen kunnen we heel veel zeggen, we kunnen het van alle kanten bekijken. Maar het heeft ook iets ongrijpbaars: het is niet tastbaar, zoals de materie. Wij hebben er geen enkele moeite mee om vast te stellen dat we denken, het is zelfs veeleer zo dat we ons niet kunnen voorstellen dat we niet zouden denken. Maar onze gedachten, hoe reëel ook, zijn vluchtig. Ze zijn er, maar ze zijn niet materieel, bestaan niet uit materie en dat is vreemd, want wij zijn gewoon om ‘bestaan’ en ‘zijn’ te verbinden met materie. Als iets niet materieel is, wat is dat dan wel? Kan iets dat niet materieel is wel bestaan? Hoe dan wel? Waaruit bestaat dat iets dan? Dat is de kern van de zaak.

    Laten we beginnen met de materiële wereld. Dat die bestaat, daar hebben we geen moeite mee. We kunnen het vaststellen met onze zintuigen. We leven in die wereld, we bewerken hem voortdurend, we voeden ons ermee, we maken er deel van uit. Het is iets waar we niet aan twijfelen. Onze zintuigen kunnen ons soms parten spelen, maar dat is veeleer uitzonderlijk. We hebben de wetenschap ontwikkeld en de technologie en dat is voor ons een afdoend bewijs dat de materie werkelijk bestaat. Wie daaraan twijfelt, loopt het gevaar gek te worden. Zeker, we kennen niet het hele universum, er is veel dat we niet begrijpen, zowel in het uiterst grote, zoals de sterrenstelsels en de grenzen van het universum en zijn ontstaan, als in het uiterst kleine, zoals de elementaire deeltjes waaruit alles is samengesteld en hoe die functioneren. Maar we vertrouwen erop dat alles op een min of meer ordelijke manier ineen zit en dat wij stilaan ontdekken hoe. De materie bestaat en ze is niet chaotisch.

    Ons denken is even reëel, maar het is niet materieel, dat is ook duidelijk voor ons. Maar een gedachte kan je niet met een microscoop onderzoeken, je kan er geen chemische proeven mee doen, je kan ze niet optellen en aftrekken. Gedachten zijn anders, het zijn geen dingen. De mensen hebben dat altijd al geweten en ze hebben dat proberen uitdrukken in beelden, maar dat is altijd al een lastige opgave gebleven. Opvallend is, dat gedachten alleen bij levende wezens, en dan vooral bij mensen voorkomen. Wij ontdekken geen gedachten wanneer we het universum onderzoeken, noch wanneer we in iemands hersenen kijken. We stellen wel vast dat iemand denkt, met behulp van ingewikkelde apparatuur, maar wat iemand denkt, dat is veel moeilijker, zelfs onmogelijk. Recente technologische ontwikkelingen lijken daarin wel te slagen, maar dat is maar een indruk, maar daarover later meer. Laten we voorlopig vaststellen dat de materie en het denken allebei evident zijn, maar dat ze fundamenteel van elkaar verschillen.

    Dan dringt zich meteen deze vraag op: wat hebben die twee met elkaar te maken?

    Ook op deze vraag zijn er talloze antwoorden bedacht. Het is pas naar het einde van de twintigste eeuw toe, dat men stilaan is beginnen inzien dat ze wel degelijk met elkaar te maken hebben, op een onlosmakelijke manier. Daarvoor was de overheersende opvatting dat er in de mens ergens een geest aanwezig was, een ziel, een verstand, een bewustzijn dat voor het denken zorgde, binnen in een materieel lichaam. Maar dat is natuurlijk het probleem alleen maar verschuiven: wat is die geest dan? Wat is een ziel? Wat is het bewustzijn, het verstand? Het zijn maar woorden, waarmee we het denken aanduiden. Door er een naam op te plakken, hebben we niets meer gezegd. Door te stellen dat er ‘geestelijke’ dingen zijn, zoals er materiële dingen zijn, los je niets op, want het bestaan van die geestelijke dingen blijft even onduidelijk, even ongrijpbaar als het denken zelf.







    Het probleem verschijnt in al zijn scherpte als we de vraag stellen of het geestelijke kan bestaan zonder het materiële. Vroeger dacht men van wel. Het geestelijke heeft niet die typische kenmerken van het materiële, zo dacht men, het is namelijk niet onderhevig aan verval. Men zag het als een pure, zuivere, eeuwige wereld, die werkelijk bestond en die de grond en het einddoel was van alles. Er waren zuiver geestelijke wezens, zoals engelen en duivels, of de zielen van de overleden (of nog niet geboren) mensen; en er was God. Er was dus een parallelle wereld, naast of onder of boven de materiële. Op die gedachte is zowat heel onze beschaving gebouwd.

    Er zijn altijd mensen geweest die daarmee geen vrede namen. Zij voelden aan dat dit wereldbeeld niet accuraat was. Zij legden er de nadruk op dat geest en materie niet los van elkaar kunnen gezien worden. Er zijn maar gedachten als iemand ze denkt. Als er helemaal niemand zou zijn, zou er niet gedacht worden en zou er ook helemaal geen geestelijke wereld zijn. De gedachten zijn dus onvoorwaardelijk verbonden met mensen die ze denken. Louter geestelijke wezens bestaan dus niet, kunnen niet bestaan. Die heldere filosofische gedachte is men ook gaan toetsen in de praktijk en men heeft vastgesteld dat een mens, om te kunnen denken, hersens nodig heeft. Als die goed functioneren, verloopt dat denken meestal vlot. Als je iemand een dreun op zijn kop geeft, merk je meteen hoe het denken onlosmakelijk verbonden is met de materie. De medische wetenschap heeft die band verder onderzocht en zo zijn we tot de vaststelling gekomen dat het denken volledig afhankelijk is van het lichaam, waarbij de hersenen de belangrijkste rol spelen. Elke beschadiging van de hersenen heeft onvermijdelijke en drastische gevolgen voor het denken, dat is nu wel duidelijk.








    De gevolgen voor ons wereldbeeld zijn ingrijpend. Als er geen denken is zonder een persoon die denkt, dat wil zeggen een lichaam dat behoorlijk functioneert, dan kunnen er ook geen zuivere geesten zijn die denken zonder lichaam. Geen engelen, duivels, heiligen in de hemel, zieltjes die branden in het vagevuur of de hel, geen God, Vader, Zoon, Heilige Geest, Moeder Maria. Ook in de mens is er dan geen ‘geest’. Denken is een activiteit van een levende mens; het is zelfs zo dat een levende mens die niet denkt, niet als een mens beschouwd wordt, maar als een plant.

    Er is dus geen denken zonder materie. Maar dat wil niet zeggen dat denken materie is. De materie is een noodzakelijke voorwaarde, daarzonder kan er niets zijn. Maar die materie is wel tot veel in staat.

    Laten we weer bij het begin beginnen. De materie neemt vele vormen aan, microscopisch en macroscopisch. Maar alles wat er is, is samengesteld uit identieke partikeltjes, alleen de samenstelling verschilt. Die samenstelling kan voortdurend veranderen, zelfs zeer ingrijpend. De meest spectaculaire vorm die de materie kan aannemen, is het leven. Miljarden jaren geleden heeft de materie hier op aarde een minuscule verandering ondergaan, waarbij bepaalde configuraties van scheikundige elementen erin slaagden om een vorm aan te nemen die zij enige tijd konden behouden in de omgeving en die zichzelf kon reproduceren. Het verschil met elementen die chemisch op elkaar inwerkten en die lijdzaam de krachten in hun omgeving ondergingen, was aanvankelijk zeer klein. Water transformeert beneden het vriespunt in wonderbaarlijke ijskristallen. Nog andere elementen nemen even fantastische vormen en kleuren aan. Maar levende cellen gaan zelf op zoek naar wat hen kan helpen om te bestaan, te blijven bestaan en, als dat niet mogelijk is, zichzelf voort te planten.

    Eens er leven is, begint ook de concurrentiestrijd om het overleven. De overwinnaars zijn de cellen of groepen van cellen die het meest aangepast zijn aan de omgeving. Zij floreren, de andere verdwijnen. Als dat proces lang genoeg doorgaat, krijg je uiteindelijk de wereld die wij nu om ons heen zien. Leven en vooral overleven is dus een kwestie van zich aanpassen aan de natuur, zich ermee voeden, bescherming zoeken tegen gevaar, zowel van de natuurelementen als van andere levende wezens. Dit heeft geleid tot een bonte verscheidenheid van levensvormen die op een of andere manier beter waren dan andere. Schildpadden hebben een schild ontwikkeld, kevers een beschermend pantser, vogels en sommige insecten kunnen vliegen, vissen kunnen onder water ademen. Alle levende wezens hebben iets dat op onze hersenen lijkt, een zenuwcentrum waar de lichamelijke activiteit gecoördineerd wordt, waar het denken gebeurt. Leven is denken. Zonder denken kan een individu niet overleven. Denken is een overlevingsstrategie.

    Al wat leeft, denkt dus. Denken is een activiteit van levende materie. Zonder te denken kan levende materie niet overleven. Maar zonder materiële ondersteuning is ook het denken niet mogelijk. Wanneer ons lichaam zichzelf niet meer kan in stand houden en ook alle externe hulp niet meer baat, eindigt ook het denkproces. Soms begeven de hersenen het nog voor de rest van het lichaam. Dat blijkt voor de moderne mens de grootste bedreiging te zijn: vele ‘lichamen’ zijn uiterlijk nog in vrij goede staat, maar de werking van hun hersenen gaat snel achteruit, met tragische gevolgen voor zichzelf en hun omgeving. Een duidelijker bewijs voor de onverbrekelijke eenheid van lichaam en geest, van materie en denken is er niet.

    Eenmaal wij ervan overtuigd zijn dat denken en leven één zijn, dat denken een activiteit is van levende materie, moeten we er toch nog voortdurend op letten dat we dat fundamenteel inzicht niet meer loslaten. Ideeën en gedachten bestaan niet echt, ze zijn maar reëel wanneer iemand ze denkt. We kunnen ze neerschrijven, maar als niemand ze leest, zijn ze dood. Gedachten zijn ‘maar’ gedachten, we mogen ze niet verwarren met de werkelijkheid. Bestaat de zwaartekracht echt? Ja en neen. Op zichzelf gezien bestaat ze niet, het is maar een idee dat wij mensen hebben. Wat er echt is, dat zijn de dingen en die zijn zwaar en trekken elkaar aan. Zwaartekracht is een eigenschap die mensen toeschrijven aan de dingen, in een voorlopige poging om te begrijpen hoe ze werken. Onze ideeën over de dingen zijn niets in vergelijking met de dingen zelf. Maar we hebben ze wel nodig om de dingen te begrijpen.

    Men zou kunnen zeggen dat alles twee aspecten heeft, dat we alles kunnen bekijken enerzijds als materie en anderzijds vanuit het denken. Dat is juist, op voorwaarde dat we altijd de twee aspecten tegelijk bekijken en dat is vaak problematisch.







    Neem nu het universum. Als we dat louter materieel bekijken, dan is dat een massa elementaire deeltjes die er zomaar zijn, in allerlei configuraties, een totaal zinloze zaak, zolang er niemand is om ernaar te kijken. Vanaf het ogenblik dat er leven is en dus ook denken, verandert dat essentieel. Plots wordt die zinloze materie een leefbare wereld voor het leven dat erin leeft. Keer het om: als er alleen maar gedachten zijn, maar geen materie, wat heeft dat voor zin? Er kan geen denken zijn als er niet iemand of iets is dat denkt noch iets om aan te denken. En zo is het met alles. Je hebt steeds de twee nodig, materie en denken, vanaf het ogenblik dat er leven is.

    Als er geen leven is, is er nog wel materie, maar niemand om ze waar te nemen en erover na te denken. Zo is het lang geweest, voor hier op aarde het leven ontstond. Zo zal het ook weer zijn als het leven hier op aarde uitsterft, tenzij wij verhuizen naar een andere planeet als onze Zon ontploft en uitdooft. Misschien is er nog ander leven in het Universum, maar de kans is klein dat wij daar ooit iets zullen van merken, zo enorm zijn de dimensies van ruimte en tijd.







    Spinoza was de eerste moderne filosoof die benadrukt heeft dat de wereld één is, dat er geen aparte geestelijke wereld bestaat. Er is een Universum, dat is letterlijk alles. Wij mensen kunnen dat ervaren met ons lichaam, waarin onze hersenen de belangrijkste rol spelen, door het ons mogelijk te maken om te denken. Wij ervaren alles om ons heen niet als domweg materieel, maar als zinvolle en uitdagende materie. Wij koppelen ons denken aan de materie. Er is dus inderdaad een aspect materie en een aspect denken, maar wij mogen nooit vergeten dat het ene niet zonder het andere kan. We maken wel eens de vergelijking met een muntstuk, waarvan materie en geest de twee aspecten zijn, de twee kanten van de munt. Elke vergelijking gaat mank, maar deze is in die zin verhelderend, dat je geen munt kan hebben met slechts één kant, er is altijd een andere kant. Er zijn geen dingen die louter tot het aspect denken behoren, zoals ideeën of gedachten, er is altijd een materiële iemand nodig om ze te denken in een materiële context. Zonder denkend levend wezen zijn er geen gedachten. Zonder materie is er geen denkend wezen. Het Universum, de Natuur, of God bestaat uit alles wat er is: materie, leven, denken, gedachten, tijd, alles, maar alles samen, nooit opgedeeld.

    Laten we stilaan tot onze conclusie komen. De materiële wereld bestaat en die materie neemt vele vormen aan; hier op aarde is er zo ook leven ontstaan. De overlevingsdrang en de concurrentie hebben voor de diversiteit van het leven gezorgd. De mens is de soort die het verst gevorderd is in de ontwikkeling van de hersenen en van het denken als overlevingsstrategie. Denken doen wij zolang ons lichaam dat mogelijk maakt. Als dat lichaam onze hersenen niet meer in stand houdt, is het met ons denken gedaan. Ons denken hoort bij ons lichaam. Ons lichaam is sterfelijk en dus ook ons denken. Dan is het aan anderen om op hun beurt te leven en te denken. Dat is het finale antwoord op de fundamentele vraag.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie
    07-06-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De receptie van Spinoza

    Daniel. B. Schwarz, The First Modern Jew. Spinoza and the History of an Image, Princeton UP, 2012, xv + 270 pp., hardcover, €30 (Amazon)

    Dit boek is alleen in het Engels verschenen en ik vermoed niet dat er snel een Nederlandse vertaling zal volgen. Je kan dus voor uitvoerige besprekingen terecht in de Engelstalige pers. Ik beperk me tot een persoonlijk leesverslag.

    Het gaat de auteur niet zozeer om de ideeën van Spinoza (nog maar eens) te analyseren en samen te vatten, maar veeleer om te onderzoeken hoe die ideeën hebben nagewerkt in onze cultuur, meer bepaald in de Joodse wereld. Dat is een ogenschijnlijk beperkte benadering, maar zoals we weten: schijn bedriegt. De joodse aanwezigheid in onze wereld is immers aanzienlijk en belangrijk en is vaak ook representatief voor het geheel.






    In het eerste hoofdstuk krijgen we een boeiend overzicht van de vroegste reacties op Spinoza, tijdens zijn leven en de jaren volgend op zijn overlijden en de publicatie van de Opera Posthuma.

    Mozes Mendelssohn, de belangrijkste figuur van de ‘joodse’ Verlichting, is het onderwerp van het tweede hoofdstuk. Hierin komt vanzelfsprekend de befaamde strijd over Spinoza en het Pantheïsme in de Duitse Verlichting uitvoerig aan bod.

    Berthold Auerbach is ons (mij…) minder bekend. Hij was een joods romancier, een van de meest populaire auteurs in het Duits van de 19de eeuw. Hij vertaalde alles wat toen van Spinoza bekend was en schreef ook een biografische roman over hem.

    Met Salomon Rubin gaan we nog dieper en verder in de joodse achtergrond, namelijk het Oost-Europese joodse ‘modernisme’ en de rol die Spinoza daarin als voorbeeld heeft gespeeld. Een kijk op een stukje van onze intellectuele geschiedenis dat velen de ogen zal openen.

    Het vijfde hoofdstuk belicht de figuur van Yosef Klausner en de soms tweeslachtige pogingen van de joodse intellectuele en religieuze gemeenschap en de ontluikende joodse staat Israel om Spinoza te recupereren of te verwerpen, al naar gelang het geval.

    Het laatste hoofdstuk behandelt de bekende joodse, Jiddische auteur Isaac Bashevish Singer en hoe die Spinoza in zijn oeuvre heeft verwerkt.

    De Epiloog behandelt de receptie van Spinoza in de 21ste eeuw.

    Ik heb dit boek, de uitwerking van een doctoraal proefschrift, met veel genoegen gelezen. Het is uitstekend geschreven en heel toegankelijk voor een ruimer publiek, gesteld dat er enige belangstelling is voor het ideeëngoed van Spinoza. Op elke bladzijde blijkt namelijk dat het ‘modernisme’ van Spinoza voor heel veel mensen door de eeuwen heen en in alle landen een openbaring is geweest, een revolutionaire ervaring, een uitdaging voor alle traditioneel denken. Spinoza heeft het leven en het denken van talloze mensen grondig veranderd. Hij is voor velen dan ook een model geworden, een icoon, waarmee ze hun eigen radicaal denken hebben verbonden. Dit wordt door de auteur op een historisch correct onderbouwde en intellectueel en literair intrigerende wijze overtuigend aangetoond in dit boek.

    Zo kunnen we over Spinoza op vele wijzen bijleren. Hier gebeurt dat niet door een studie van de filosoof zelf, maar door een gedreven onderzoek naar zijn receptie in onze cultuur, aan de hand van maar zeker nooit beperkt tot de joodse gemeenschap en joodse prominenten in onze beschavingsgeschiedenis. Dit is een zeer waardevolle bijdrage tot de steeds groeiende literatuur over zo niet de belangrijkste, dan toch de meest fascinerende van alle filosofen.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie
    06-06-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Spinoza's Korte Verhandeling eenmaal, andermaal








    Wie erin slaagt om een werk van Spinoza te noemen, zal het allicht bij de Ethica houden. Dat is ook zijn hoofd- en meesterwerk, dat in 1677 kort na zijn dood werd gepubliceerd in de Opera posthuma. Rond 1850, bijna twee eeuwen later, duiken dan twee manuscripten op van een tot dan toe onbekend werk van Spinoza, een uit de zeventiende eeuw en een uit de achttiende. Het zijn vertalingen in het Nederlands, door een onbekende, van een Latijnse tekst: Korte Verhandeling van God, de Mensch en deszelvs Welstand. Spinoza heeft de KV, zoals men die is gaan noemen, waarschijnlijk rond 1660 geschreven ten behoeve van vrienden en leerlingen, om een eerste keer zijn gedachten op papier te zetten. Het duurde tot 1899 voor er een vertaling in (toen) modern Nederlands kwam (Willem Meijer). In 2011 verscheen dan eindelijk een moderne versie voor onze tijd, van de hand van Jan Knol, de Nederlandse predikant die al een drietal inleidende boekjes schreef over Spinoza: En je zult Spinazie eten (2006), Spinoza uit zijn gelijkenissen en voorbeelden (2007), Spinoza’s intuïtie (2009). Het is een zeer verzorgde gebonden uitgave door Uitgeverij Wereldbibliotheek die vroeger ook al de andere werken van Spinoza in Nederlandse vertaling uitbracht. De vertaling staat op de rechterpagina’s, de noten op de linkse. De vertaling is vlot maar tekstgetrouw, de noten verhelderend maar zonder de aandacht af te leiden van de tekst zelf. De noten hadden wel uit een grotere corpsgrootte mogen gezet zijn, er is plaats te over op de meeste bladzijden; waarom die niet nuttig gebruiken?

    Spinoza, Korte verhandeling over God, de mens en zijn geluk, hertaald en bezorgd door Jan Knol, Wereldbibliotheek, A’dam, 2011, 232 blz., € 22,90






    Tot mijn niet geringe verbazing verscheen nog hetzelfde jaar een tweede versie:

    Spinoza, Korte verhandeling van God, de mens en zijn welstand, parallelle uitgave, redactie en hertaling door Rikus Koops, met een voorwoord van Wim Klever, Parthenon - Almere, 324 blz., paperback € 29,90, gebonden € 39,90







    Ook deze publicatie werd enthousiast onthaald in Spinoza-kringen en niet zonder reden. Het gaat immers niet alleen om een uitstekende omzetting in hedendaags Nederlands. Parallel op de spiegelbladzijde krijgen we naast de 17de-eeuwse tekst de goed geannoteerde ‘hertaling’. De oorspronkelijke tekst is integraal weergegeven met alle voetnoten, margeteksten en appendices. De hertaling komt met nuttige en vaak noodzakelijke aantekeningen. Er is ook een uitgebreide begeleidende tekst waarin het belang en relevantie van de Korte Verhandeling wordt besproken, en waarin bijkomende gegevens worden aangereikt over de ontdekking, de samenstelling en het ontstaan van de tekst. Een schematische vergelijking met de Ethica is een uitstekend hulpmiddel bij het bestuderen van de ontwikkeling van Spinoza's denken.

    80 pagina's van deze publicatie kan je gratis inkijken. De auteur/hertaler heeft een website opgezet rond zijn werk en daar kan je een gedeelte van de tekst ophalen. Er is ook een forum waar geïnteresseerden met elkaar kunnen overleggen, maar dat zit nog in zijn beginstadium, er zijn nog niet veel reacties. Rikus Koops is nu begonnen met een stelselmatige meer uitgebreide toelichting per hoofdstuk van de KV en dat is echt wel nuttig. Ook die teksten kan je lezen op de website: http://www.overspinoza.nl/.

    Ik kan niet anders dan deze beide publicaties en de website van harte aan te bevelen. De geïnteresseerde lezers kunnen een keuze maken uit de beide versies, waarbij de aanwezigheid van de oorspronkelijke tekst zeker als een meerwaarde zal beschouwd worden.






    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie
    03-06-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.de begrafenis van God: Herman Philipse over godsdienstfilosofie







    Herman Philipse (°1951) is niet de eerste de beste. Hij studeerde filosofie in Leiden, Oxford, Parijs en Keulen en doceerde in Leuven, Leiden en Utrecht, waar hij nu vast aan verbonden is. Hij schreef een halve boekenkast vol, levert geregeld bijdragen over actuele onderwerpen in het NRC Handelsblad en is columnist voor het televisieprogramma Buitenhof. Hij staat bekend als atheïst. Ik besprak hier zijn Atheïstisch manifest, dat een klassieker is in ons taalgebied.

    Toen ik bij mijn jongste bezoek aan de rijke bibliotheek van het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte van de Leuvense Universiteit bij de recente aanwinsten een nieuw boek van hem zag, heb ik geen ogenblik geaarzeld.

    Herman Philipse, God in the Age of Science? A Critique of Religious Reason, Oxford UP, 2012, xvii + 372 pp., hardcover, € 50






    Eerst een woordje over het boek als boek: een stevige gebonden uitgave, kleurrijke en smaakvolle stofwikkel, goed papier, scherpe en heldere druk, maar helaas een veel te kleine letter! Voor die forse prijs had men toch wel die enkele bladzijden meer mogen bieden die een meer aangename corpsgrootte hadden meegebracht. Jammer!

    Herman Philipse heeft ervoor gekozen om zijn kritiek op het theïsme uit te werken als een commentaar op het werk van een van zijn belangrijkste hedendaagse vertegenwoordigers, Richard Swinburne (°1934), professor in Oxford. Dat is een verantwoorde methode, temeer daar de auteur zelf voortdurend aspecten aanbrengt die Swinburne eventueel zou kunnen vergeten zijn of onbelangrijk vindt. We krijgen dus een optimale voorstelling van het theïsme, de opvatting als zou er een God bestaan. De refutatie van die voorstelling mag dan ook als exhaustief beschouwd worden.

    Die kritische werkwijze heeft wel het emotionele nadeel dat ze intrinsiek negatief is: Swinburne stelt iets voor, Philipse onderzoekt het en breekt het (tot op het bot) af. Na bijna vierhonderd bladzijden begint dat te wegen. Vaak heb ik ook gedacht dat onze auteur zijn poer verschiet op klein wild: ik kende Swinburne niet, en op grond van de citaten, toelichtingen en kritieken in dit boek heb ik helemaal niet de neiging gekregen om iets van hem te lezen. Hij lijkt mij een fossiel overblijfsel te zijn van een christelijke apologetiek die ik zelfs in mijn prille jeugd als baarlijke nonsens verwierp. Al zijn wetenschappelijke inkleding vermag niet de weeë geur van wierook en het gedempte licht van gotische glasramen te maskeren.








    De afrekening, want dat is het wel, met Swinburne en met het theïsme, de redelijke verantwoording van het geloof in God, is radicaal en definitief. Ik kan me niet voorstellen dat er één weldenkend mens is die na het lezen van dit boek nog zou durven stellen dat er een redelijke verantwoording kan zijn van het geloof in God. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat er geen mensen meer zullen geloven. Ik vrees dat geen enkele gelovige, indien zij dit werk al zouden ter hand nemen, wat ik niet veronderstel, of het zouden uitlezen, wat ik sterk betwijfel, op basis van dit boek overtuigd atheïst zal worden, zoals Philipse in zijn besluit nochtans vereist. Gelovigen geloven niet op filosofische gronden en verlaten dus hun geloof niet omwille van filosofische argumenten. Theïstische filosofen en theologen poneren hun stellingen niet op filosofische gronden, ze gebruiken enkel de filosofie om hun geloof te bewijzen. Philipse heeft hier overtuigend aangetoond dat dit niet mogelijk is, maar hij heeft daarmee enkel diegenen overtuigd die al overtuigd waren; zijn tegenstanders zal hij misschien imponeren, maar of ook maar één van hen ook maar één ogenblik zal aarzelen?

    Dit is geen gemakkelijke lectuur, het is vooral geschreven voor vakmensen en voor de (zeer) geïnteresseerde leek. Vooral het gebruik van formules uit de formele logica zullen sommige lezers afschrikken, ten onrechte, want ze spelen geen dragende rol in de argumentatie (en hadden dus evengoed kunnen weggelaten worden) en zijn bovendien zelfs voor leken met enige moeite begrijpelijk. Filosofie op een hoog niveau zoals bedreven in dit boek heeft soms iets komisch. Je leest een lange en ingewikkelde argumentatie en plots gaat het licht aan: bedoelt ie maar dat? Gemeenplaatsen worden door filosofen wel eens verpakt in een taal die nog nauwelijks verstaanbaar is. Het kan zijn dat dat ironisch bedoeld is, maar of dat ook zo overkomt? Zo kan men het argument dat mensen sterfelijk zijn overtuigend illustreren door aan te geven dat alle mensen die er ooit geweest zijn al gestorven zijn, evenals alle voorouders van de mens, evenals alle leven dat er ooit geweest is, maar in feite stampt men een open deur in: niemand moet ervan overtuigd worden dat de mens sterfelijk is, toch?

    Nu ik het boek uit heb, blijft er een licht maar knagend gevoel van geïrriteerde frustratie achter. Professor Philipse heeft ongetwijfeld een indrukwekkende bijdrage geleverd in de discussie over het bestaan van God. Hij heeft werk geleverd dat niet meer moet worden overgedaan (al zal dat niemand tegenhouden). Maar bij de gelovigen zal ongetwijfeld niemand zich laten imponeren: gelovigen zijn niet aan twijfel onderhevig, onder zou men het geen gelovigen noemen. En wie niet gelooft, moest niet meer overtuigd worden. Maar wie al atheïst is, zit wel gespannen te wachten op de inbreng van geniale auteurs als Herman Philipse om hun overtuiging op een positieve manier te verhelderen, om de gevolgen van hun opvattingen voor zichzelf en voor anderen te beschrijven, om van een negatief niet-theïsme te komen tot een beredeneerd en doordacht positief humanisme of naturisme. De niet geringe, ja overweldigende inspanningen die professor Philipse zo evident en magistraal heeft besteed aan het definitief bestrijden of zelfs begraven van het theïsme had hij mijns inziens misschien beter besteed aan wat zijn echt magnum opus had kunnen zijn: een hart onder de riem voor overtuigde atheïsten, die meer nood hebben aan een verkenning van het terrein dat voor hen ligt dan aan een afrekening met het moeras waaruit ze zich met veel moeite hebben bevrijd.







     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie
    31-05-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.300.000

    E

    lke keer als een lezer een pagina opent van mijn Kroniek, tikt de teller op de server van Seniorennet dat aan: page views, noemt men dat. Sinds ik met mijn blog begon in januari 2006 zijn er dat al ongeveer 300.000, de tellers verschillen van mening over het precieze moment waarop die kaap genomen wordt. Een gelegenheid om even stil te staan en te mijmeren.

    Wat mij destijds onder meer aantrok, was het nieuwe medium. Plots zag ik een droom in vervulling gaan: schrijven en publiceren! Maar dan zonder het bewerkelijke en dure en milieubelastende drukwerk. Ik schrijf nu wat ik wil, wanneer ik wil, enkel beperkt door mijn eigen mogelijkheden. Iedereen die dat wil, kan me lezen en het kost ook hen geen cent. Er moeten geen boeken gedrukt worden, geen bomen sneuvelen, geen boekenrekken volgestouwd. Het enige drukwerk dat moet gebeuren is de druk op een knop. Brave New World!

    Dat technologisch hoogstandje, waarvoor ik Seniorennet graag mijn dank betuig, brengt me naadloos bij een filosofisch adagium, hoe kan het anders. Het is Ockhams snoeimes, zijn razor. Die gaat zo: non sunt multiplicanda entia praeter necessitatem. Vrij vertaald luidt dat: je moet niet meer zaken maken dan nodig. Op mijn concreet geval toegepast, klopt het perfect: ik schrijf mijn teksten eenmaal, zet ze op de server en iedereen kan ze lezen. Het is niet nodig om ze eindeloos te vermenigvuldigen. Het is een principe dat ik ook altijd heb toegepast toen ik in de administratie werkte: beperk het aantal exemplaren van de gegevens, vermenigvuldig ze niet nodeloos. Stuur de uitnodigingen, bijlagen en verslagen van de vergaderingen niet op papier naar iedereen: zet ze op het net waar iedereen ze kan lezen. Sla identieke gegevens niet ettelijke keren op: bewaar ze op één plaats en laat ze gebruiken door iedereen die er behoefte aan heeft. Als je dan een gegeven moet wijzigen, dan doe je dat op één plaats en het verandert overal.







    Ockhams snoeimes is niet alleen een gezond administratief principe, je kan het overal toepassen. Maak het niet ingewikkelder dan nodig, de eenvoudigste uitleg is meestal de enige goede. Om de beweging van de hemellichamen te verklaren had men voor Copernicus ongelooflijk complexe theorieën uitgedacht. Tot de brave man op zeker ogenblik dacht: en als nu eens niet de aarde maar de zon in het centrum stond? Meteen viel alles op zijn plaats en kon Newton alles precies berekenen. Ook zo voor Darwin. Wij zagen de evolutie wel voor onze ogen, maar we hadden er geen verklaring voor. We zagen allerlei verbanden, maar niet wat alles verbond. En dus maakten we de wildste veronderstellingen, zoals een God die recentelijk alles ineens had geschapen zoals het nu was. En als er nu eens geen God was? Door het overbodige weg te laten, kom je tot de essentie.







    Ik heb me de voorbije maanden intens verdiept in de figuur van Uriël da Costa. Een eerste resultaat van die fascinatie hebben jullie hier al kunnen lezen, er volgt nog een bibliografie en de vertaling van zijn ‘testament’. Bij mijn opzoekingen heb ik voortdurend nuttig gebruik kunnen maken van Ockhams snoeimes. Ik stelde keer op keer vast dat men de zaken veel ingewikkelder maakte dan ze waren, en zo meer moeilijkheden creëerde dan men er oploste. De waarheid is meestal veel eenvoudiger dan de leugen. Om een onwaarheid te verklaren, moet men zich in duizend bochten wringen en eindeloze loze veronderstellingen maken. Als we dat niet doen, dan moeten we soms toegeven dat we iets niet weten. Dat is echter vaak meer verhelderend dan ingewikkelde constructies, gebouwd op los zand.

    Wie het ‘testament’ van Uriël da Costa leest, stuit op allerlei moeilijkheden, contradicties, onverklaarbare gegevens, verwarde verhalen, onlogische redeneringen, stijlbreuken enzovoort. Men kan dan proberen om die een voor een op te helderen aan de hand van veronderstellingen of historische gegevens, maar dat blijkt een onmogelijke opgave voor elk van de auteurs die ik daarover gelezen heb, en dat is ondertussen al een hele reeks, en niet van de minste. Mijn spontane conclusie is dan: en als deze tekst nu eens niet van Uriël da Costa is?

    Plots vallen omzeggens alle moeilijkheden dan weg, omdat je de tekst niet meer in een keurslijf dwingt waarin hij niet past. Wij weten dat da Costa in Hamburg heeft verbleven, misschien zelfs meer dan zeven jaar, maar daarover zegt hij niets. Waarom? Wij kunnen allerlei veronderstellingen maken, maar we weten het niet. Zijn verhaal over zijn bekering tot het jodendom klopt niet, wij hebben bewijzen in de hand die zijn versie van de feiten tegenspreken. Waarom liegt hij? Wat hij vertelt over zijn conflicten met de rabbijnen is tendentieus en zelfs onjuist. Waarom? Hoe is het dan wel gegaan? Om op al die vragen te antwoorden, moeten we duizend veronderstellingen maken, die we nooit kunnen bewijzen.

    Laten we dus gewoon zeggen: de tekst is wat hij is; als hij niet te verklaren is wanneer we aannemen dat hij van Uriël da Costa is, laten we dan eens aanvaarden dat we niet weten van wie hij is. Misschien leidt ons dat zelfs naar de echte auteur. Op die manier heeft Copernicus ook ontdekt dat de zon het centrum en de drijvende kracht van ons zonnestelsel is, en niet de aarde. Zo heeft ook Darwin ontdekt dat niet een Scheppende God de wereld heeft gemaakt, maar dat de wereld zichzelf voortdurend maakt. Door onze oude zekerheden met Ockhams snoeimes te bewerken, kunnen we de verborgen waarheden ontdekken die alles zoveel duidelijker maken.






    Ik eindig met een toepassing uit de internationale actualiteit. Damascus was ooit het centrum van onze beschaving. Vandaag vernielen mensen daar hun eigen land en moorden elkaar uit. Waarom? Niemand die het weet, en wat men erover vertelt, doet er niet toe. Als we naar de essentie zouden kijken, dan zouden we zien dat het een gebied is met een heerlijk historisch verleden, waar mensen steeds hebben kunnen samenleven in vrede en onze beschaving een van haar meest sublieme hoogtepunten heeft bereikt, een streek waar het goed wonen is, waar alles voorhanden is om gelukkig te zijn. Wat is dan het probleem? Waarom gaat alles daar zo verschrikkelijk verkeerd?

    Omdat sommige mensen macht hebben over anderen: militaire macht, structurele staatsmacht, financiële macht, religieuze macht, de macht van de arrogantie en de onverdraagzaamheid. Omdat sommige mensen willen bepalen wat andere mensen mogen en moeten doen. De verhalen die ze verzinnen om hun gedrag te verantwoorden, kloppen niet, of ze nu religieus zijn, ideologisch of banale machtswellust. Ze vertrekken van een beeld van mens en maatschappij dat totaal vertekend is en onbegrijpelijk voor elk weldenkend mens. Ook hier zou Ockhams snoeimes nuttig werk kunnen verrichten, om ons terug te brengen bij de essentie: wij zijn allemaal evenwaardige mensen en de beste manier om iets te maken van ons korte leven is: vreedzaam samenleven en samenwerken.

    Het is eigen aan oudere mensen om zich te bezinnen; ze hebben er ook de tijd voor. Ik neem mij voor om de rest van mijn leven nog meer te proberen om me vooral bezig te houden met het essentiële, en mijn tijd niet te verdoen aan het banale. Misschien is dat een gedachte waar ook anderen iets aan hebben.

    Dank aan de lieve lezers en lezeressen die hier zoveel bladzijden hebben aangeklikt. Wie weet is er toch af en toe iets blijven hangen?

     

    Karel


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    16-05-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.het grote misverstand

    E

    r verschijnen steeds vaker publicaties waarin wetenschappers aller aard en ook filosofen de rol benadrukken die onze hersenen spelen in ons denken. Dat leidt sommige mensen ertoe om verbolgen te reageren: herleidt men op die manier immers ons denkvermogen niet tot iets dat louter materieel is? De triomf van de materie over de geest! Materialisme!

    Ik kan die verontwaardiging maar moeilijk begrijpen. Of ons denken nu gebeurt door onze hersenen of door onze geest, wat is ten slotte het verschil? De wetenschap is er helemaal niet op uit om onze geestelijke prestaties te minimaliseren, in tegendeel zelfs. Zij ontrafelen steeds beter onze denkprocessen en onze emoties, met als gevolg dat zij de talloze problemen die zich op dat vlak voordoen met groeiend succes kunnen omschrijven en behandelen. We moeten elkaar goed begrijpen: het is niet omdat men zegt dat er in de mens niet zoiets is als een geest, dat men ook maar iets afdoet van wat een mens vermag. Het is enkel zo, dat wat men vroeger toeschreef aan onze geest, nu resoluut wordt toegeschreven aan ons lichaam, met de hersenen als centraal orgaan.






    Het voordeel van deze copernicaanse revolutie (ik weet het, het is een cliché, maar dit is wel de gelegenheid bij uitstek om het gepast te gebruiken) is dat wij op een wetenschappelijk verantwoorde manier over ons lichaam en dus ook over onze hersenen kunnen spreken, daar waar het spreken over de menselijke geest steeds onvermijdelijk warrig en onnauwkeurig is: we weten zelfs niet eens waarover we het eigenlijk hebben als we het over onze geest hebben. Het zijn vooral kwakzalvers, mediums, adepten van het paranormale, goeroes, sekteleiders en ja, godsdiensten die vasthouden aan het bestaan van een geest of geesten. Aan de universiteiten bestudeert men geen geesten, maar de mens en alles wat met mensen te maken heeft.

    Een van de belangrijkste aspecten van dit onderscheid is dat mensen, zoals al het leven op aarde, sterfelijk zijn, terwijl men van geesten aanneemt dat zij dat op een of andere manier niet zijn. Het geestelijke is per definitie niet lichamelijk, niet materieel en dus niet onderhevig aan verval en vernietiging. Het is ofwel eeuwig, dat wil zeggen dat het altijd al bestaan heeft en altijd zal blijven bestaan, ofwel onsterfelijk, dat wil zeggen dat het ooit is beginnen te bestaan en nooit meer kan vergaan. In die zin is God eeuwig, terwijl de ziel of de geest van de mens onsterfelijk is.

    Hoe weten we dat er iets is dat eeuwig of onsterfelijk is? Omdat ‘men’ dat zegt. Er zijn altijd al mensen geweest die dat op een of andere manier hebben beweerd. Maar dat is dan ook alles. Wij hebben geen enkele concrete aanwijzing, laat staan een sluitend bewijs, dat het zo is. We moeten dat geloven, of aannemen, onszelf of anderen ervan overtuigen enzovoort, maar we kunnen het niet bewijzen.

    We hebben het bestaan van geesten echter helemaal niet nodig om de wereld om ons heen te begrijpen en naar onze hand te zetten. In onze dagelijkse bezigheden houden wij geen rekening met geesten, we doen alsof ze er niet zijn. En als wij, of sommigen onder ons, ons toch laten verleiden om het bestaan van geesten aan te nemen, dan blijkt er geen duidelijk voordeel verbonden aan die veronderstelling, maar wel een hele boel nadelen, zowel op wetenschappelijk gebied als emotioneel en sociaal. Het is nu eenmaal ontiegelijk moeilijk om met elkaar te praten over iets zo vaags als geesten. Er zijn geen twee mensen die er hetzelfde over denken en dus is het een bron van onenigheid en twisten, ja van eindeloos geweld en verschrikkelijke terreur en oorlogen.

    Is er dan niets geestelijks? Is alles materieel?

    Het is maar hoe je het bekijkt en welke definities je gebruikt, het is een kwestie van afspreken onder elkaar. Ikzelf en vele anderen met mij maken een belangrijk en evident onderscheid tussen ‘dode’ materie en ‘levende’ wezens. Zelfs als de grens tussen die twee soms flinterdun is, twijfelen we er in de praktijk eigenlijk nooit aan of iets leeft of niet. Gans het universum bestaat uit identieke subatomaire partikels, die in de tijd een quasi oneindig aantal vormen kunnen aannemen, van zeer eenvoudige tot uiterst complexe. Sommige van die vormen zijn passief: zij ondergaan de inwerking van hun omgeving, zonder daartoe zelf enig initiatief te nemen. Maar er is hier op aarde vrij kort na haar vorming een soort materie ontstaan die in dat contact met de omgeving een actieve rol is gaan spelen. Dat is begonnen op een onooglijke manier: een subtiele gevoeligheid voor licht, warmte, vochtigheid, vijandige of gunstige elementen in de omgeving. Nog een kleine stap verder en bepaalde elementen zijn gaan samentroepen omdat ze daaruit voordeel haalden. Zo is er samenwerking ontstaan, werden de eerste cellen geboren die zich voedden en die zich deelden. Het enige dat een cel wil, zegt men wel eens, is twee cellen zijn.







    Een steen denkt niet (behalve in het Duits, heb je hem?). Maar alle leven ‘denkt’, alle leven is ‘bezield’, alle leven is ‘geestelijk’. Leven is denken, je kan het ene niet hebben zonder het andere. Van zodra iets leeft, is er ook een activiteit die dat leven in stand probeert te houden. Spinoza noemt dat de conatus, de levensdrang zou je kunnen zeggen. Zoals het leven ontelbare vormen aanneemt, is die levensdrang net zo oneindig gedifferentieerd. Hij is aanwezig in de kleinste bacterie en in het grootste zoogdier, de blauwe vinvis. Uit die eerste gevoeligheid voor de omgeving is op een volstrekt natuurlijke wijze een ongelooflijke variëteit van leven ontstaan, waarbij dat leven zich steeds beter probeert aan te passen aan en gebruik te maken van zijn omgeving. Vandaag maken we een inventaris op van die veelheid in verscheidenheid en wij verbazen er ons elke dag steeds meer over.

    Er is in die lange evolutie sinds het ontstaan van het leven heel veel gebeurd, maar het is een ononderbroken lijn, het leven is nooit helemaal uitgestorven en opnieuw begonnen, hoewel er ontelbare individuen zijn vergaan en vele soorten uitgestorven zijn. Er zijn belangrijke momenten geweest in die evolutie, maar er is nooit een breuk geweest en nooit een fundamentele wijziging. Het leven is één. Al te lang hebben wij gedacht dat de mens uniek is, het enige levend wezen dat denkt, een bewustzijn heeft, gevoelens, een verstand, een ziel, een geest. Dat is niet zo, zo blijkt. Wij hebben misschien wel een beter verstand, we denken beter en vaker, we hebben een abstracter zelfbewustzijn, maar dat is slechts een hogere graad van iets dat in andere levende wezens eveneens aanwezig is, op een andere manier, soms in mindere mate, soms in veel hogere volmaaktheid voor bepaalde aspecten, zoals de reukzin bij sommige dieren, hun zicht, hun oriënteringsvermogen, hun snelheid en kracht, hun weerstand aan omgevingsfactoren enzovoort.







    Er is dus geen reden om aan te nemen dat de mens totaal anders is dan de andere dieren. Wij zijn bijzonder, maar niet anders. De evolutie is bij ons op het punt van de hersenen en van de intelligentie het verst gegaan. Wij hebben relatief gezien de grootste hersenen en ook de meest complexe en we hebben ze gebruikt om een beschaving te ontwikkelen die ons in staat stelt om met zeer velen te overleven op een aarde met beperkte mogelijkheden. Wij verschillen daarin niet essentieel van andere levende wezens, zoals bacteriën, insecten, vissen enzovoort. Wij zijn levende wezens zoals alle andere; als wij aan de andere levende wezens geen bijzondere kenmerken toeschrijven, zoals een geest, dan kunnen wij die evenmin opeisen voor onszelf. Indien wij ontkennen dat dieren een geest hebben, dan hebben wij er ook geen. Onze hersenen zijn groter en beter, we kunnen er meer mee, maar er is in de mens niet iets anders, niets geestelijks, dat de dieren niet hebben. Zo simpel is het.

    Doen we daarmee afbreuk aan de geweldige prestaties van de mensheid? Neen, hoezo? Al wat ik zeg is dat er geen eeuwige God is en geen onsterfelijke ziel of geest in de mens. De mens blijft wat hij is, wat hij altijd geweest is en al wat wij verwezenlijkt hebben blijft even belangrijk en waardevol (en vaak ook heel wat minder dan dat). De mens wordt niet minder omdat hij sterfelijk is, omdat hij op een ogenblik ophoudt te bestaan als mens en weer uiteenvalt in zijn samenstellende moleculen, zoals alle levende wezens.

    De mens wordt anderzijds helemaal niet meer of beter als we hem een vage, onduidelijke geest toedichten, hij kan plots niet meer dan wanneer hij die niet zou hebben. Mensen vallen niet plots dood als ze ontdekken dat ze geen ziel of geest hebben. Ze beginnen niet te moorden, stelen en verkrachten wanneer ze tot de overtuiging komen dat er geen hiernamaals is. Ze plegen geen zelfmoord uit wanhoop wanneer ze afscheid nemen van de ongerijmde idee dat er een God zou zijn. Merkwaardig genoeg zijn het veeleer de gelovigen en de mensen die ervan overtuigd zijn dat er een niet-materiële geest is, die verscheurd worden door twijfels en fanatieke waanideeën en die zichzelf en hun medemensen meesleuren in een paroxisme van zinloos geweld.








    Wij moeten leren leven met de simpele gedachte dat wij een diersoort zijn die zich probeert in stand te houden en voort te planten op deze aarde en die geëvolueerd is tot wat we nu zijn, met de hoogtechnologische beschaving die we uitgebouwd hebben, met alle voor- en nadelen van dien. Het is werkelijk niet zinvol om het leven op een andere manier te bekijken, het helpt niet, het is zelfs schadelijk, dat zouden we nu toch al moeten door hebben. Twee of vijfduizend jaren ervaring met godsdiensten allerhande hebben de vooruitgang van het leven op aarde op alle gebied alleen maar enorm belemmerd en hebben honderden miljoenen menselijke slachtoffers geëist. Wij hebben onze omgeving, inclusief het andere leven op aarde, op een schandelijke manier misbruikt en vernietigd.

    Het wordt tijd, hoog tijd dat we het roer omgooien. Het zou een goed begin zijn als we voor onszelf en voor anderen zouden durven erkennen dat God, geesten, hemel en hel een groot misverstand is, dat het enige dat telt het leven op aarde is, alle leven, waarmee wij als evenwaardige mensen mogen samenleven, als sterfelijke individuen.




    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    05-05-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een oude nieuwe Spinoza

    Emeritus Professor Dr. Wim Klever (°1930) is de auteur van meer dan honderd publicaties over Spinoza, waaronder een tiental boeken. Hij heeft zeer veel gedaan voor de vroege verspreiding van het gedachtegoed van Spinoza in het Nederlandse taalgebied en ver daarbuiten en is ook vandaag nog een algemeen gewaardeerd Spinoza-kenner.

    Van zijn hand las ik Een nieuwe Spinoza. In veertig facetten, Wereldbibliotheek A’dam, 1995, 176 blz., bibliografie, register; paperback, tweedehands te koop voor ongeveer 10 euro.






    Het is een interessante reeks korte en aangenaam leesbare stukjes, columns noemt men dat heden ten dage, over verschillende aspecten van leven en leer van Spinoza. Vandaag is de titel ietwat voorbijgestreefd, nieuw is het beeld dat professor Klever hier van Spinoza schetst nu niet meer, maar dat is in belangrijke mate zijn eigen grote verdienste. De inhoud daarentegen is volkomen ongedeerd gebleven en vandaag dus nog steeds even relevant als boeiend.

    De auteur behoort tot de groep van Spinoza-kenners die ik met een knipoog naar Jonathan Israel ‘radicaal’ zou willen noemen. Zij zien in Spinoza een filosoof die te gronde breekt met het religieuze wereldbeeld. Anderen, zoals Herman De Dijn, blijven erbij dat Spinoza voldoende ruimte laat voor een transcendente God en de bijhorende metafysica. Elke lezer van Spinoza moet daarover een eigen oordeel vellen. Trouwe lezers van mijn Kroniek zullen niet aarzelen om mij in het radicale kamp te situeren.

    Het is goed mogelijk dat wij daarmee Spinoza enig geweld aandoen en dat wij onze hedendaagse inzichten projecteren in de gedachtewereld van Spinoza in de tweede helft van de 17de eeuw. De radicale benadering legt de nadruk op wat er vernieuwend en zelfs revolutionair is bij Spinoza, veeleer dan op wat hem nog bindt met het verleden, met de godsdiensten, de kerken en een dualistische benadering van de werkelijkheid, met een mens als gespannen tussen een transcendente God en de dode, amorfe materie.

    Het zou vermetel zijn van mijn kant om ook maar enige kritiek te uiten op een auteur die wellicht al meer vergeten heeft over Spinoza dan ik er ooit zal over weten. Ik vermeld hier terloops twee niet-essentiële bemerkingen.

    Op blz. 93 schrijft hij dat Uriël da Costa een einde maakte aan zijn leven met een revolverschot. De revolver is een uitvinding van Samuel Colt, het patent dateert van 1836. Een revolver heeft een ronddraaiende cilinder, waardoor verscheidene kogels na elkaar kunnen worden afgevuurd zonder te herladen. Het wapen dat da Costa gebruikte voor zijn wanhoopsdaad, was dus een pistool.

    Op blz. 136, in het essay dat handelt over zelfdoding, interpreteert hij een tekst van Spinoza die ik citeer: ‘Een derde mogelijkheid ten slotte bestaat hierin dat geheime uitwendige oorzaken iemands hersenen zodanig disponeren en zijn lichaam zo slopen, dat het een geheel andere natuur krijgt, die aan de eerdere tegengesteld is en daarin dus niet meer kan gedacht worden.’ Bij Klever wordt dit: ‘door onbekende chemische oorzaken die de organen en functies aantasten (ziekten).’ Ik wil hier niet al te lang bij stilstaan, maar de toevoeging van het woord ‘chemische’ lijkt me hier te beperkend. Technisch gezien zijn de processen in onze hersenen niet (louter) chemisch, maar ook elektromagnetisch, meestal in een complexe combinatie.

    De auteur gaat hier tevens voorbij aan de oorzaken van die materiële verstoringen van onze denkprocessen, die zowel van genetische, fysische of psychologische aard kunnen zijn. Hij komt gelukkig weer op het juiste spoor wanneer hij aan het einde van de aangehaalde passage spreekt van ‘depressie [die kan] uitmonden in benauwenis en angst die iemand kan pressen tot een finale wanhoopsdaad, die voor hem de enige redding is.’ Het was enkel mijn bedoeling te wijzen op het verschil tussen de ruimere blik die Spinoza heeft (‘geheime uitwendige oorzaken’) en de nauwere interpretatie van Klever (‘onbekende chemische oorzaken’). Het fysische aspect is reëel, maar ruimer dan alleen maar chemisch. Het kan ook en misschien zelfs vooral veroorzaakt worden door een psychische ervaring, bijvoorbeeld langdurige opsluiting, marteling, vernedering, stress &c., of door een fysieke beschadiging van de hersenen, bijvoorbeeld door een ongeval.

    Deze detailopmerkingen weerhouden mij er niet van om dit korte boekje met veel enthousiasme aan te bevelen aan eenieder die geïnteresseerd is in Spinoza, zowel als eerste kennismaking als voor wie reeds enigszins met zijn gedachtegoed vertrouwd is. Professor Klever is een betrouwbare gids die het oog van de wandelaar in het land van Spinoza met diepe kennis van zaken handig richt op belangrijke aspecten die ons anders wellicht zouden ontgaan.



    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    23-04-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.de vogelen des hemels en de leliën in het veld

    24 Niemand kan twee heren dienen: hij zal de eerste haten en de tweede liefhebben, of hij zal juist toegewijd zijn aan de ene en de andere verachten. Jullie kunnen niet God dienen én de mammon. 25 Daarom zeg ik jullie: maak je geen zorgen over jezelf en over wat je zult eten of drinken, noch over je lichaam en over wat je zult aantrekken. Is het leven niet meer dan voedsel en het lichaam niet meer dan kleding? 26 Kijk naar de vogels in de lucht: ze zaaien niet en oogsten niet en vullen geen voorraadschuren, het is jullie hemelse Vader die ze voedt. Zijn jullie niet meer waard dan zij? 27 Wie van jullie kan door zich zorgen te maken ook maar één el aan zijn levensduur toevoegen? 28 En wat maken jullie je zorgen over kleding? Kijk eens naar de lelies, kijk hoe ze groeien in het veld. Ze werken niet en weven niet. 29 Ik zeg jullie: zelfs Salomo ging in al zijn luister niet gekleed als een van hen. 30 Als God het groen dat vandaag nog op het veld staat en morgen in de oven gegooid wordt al met zo veel zorg kleedt, met hoeveel meer zorg zal hij jullie dan niet kleden, kleingelovigen? 31 Vraag je dus niet bezorgd af: “Wat zullen we eten?” of: “Wat zullen we drinken?” of: “Waarmee zullen we ons kleden?” – 32 dat zijn allemaal dingen die de heidenen najagen. Jullie hemelse Vader weet wel dat jullie dat alles nodig hebben. 33 Zoek liever eerst het koninkrijk van God en zijn gerechtigheid, dan zullen al die andere dingen je erbij gegeven worden. 34 Maak je dus geen zorgen voor de dag van morgen, want de dag van morgen zorgt wel voor zichzelf. Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen last. (Mat. 6)

    A

    ls ik naar de vogels kijk in de tuin en op de voederplank, dan verbaas ik me inderdaad over de pracht van hun pluimage. Een simpel meesje, de merel met zijn felle geelomrande ogen, de Vlaamse gaai met de schitterende blauwzwarte sierveertjes, de plompe bosduif, de pastelkleurige tortel, de onopvallende heggenmus, de schuwe goudvink, de majestueuze reiger met zijn trage wiekslag… Ze zijn zoveel mooier uitgedost dan de vreemde mensenstoet op een zaterdagnamiddag in een drukke winkelstraat. Als een mens er naar mensennormen echt goed wil uitzien, staat hem of haar een zware taak te wachten, tenzij je nog jong bent en een lijf hebt met volmaakte proporties, dat nog het best naakt zijn pure schoonheid onthult.

    Zorgt God voor de vogels en voor de bloemen en planten? Heeft hij als een modeontwerper hun oogstrelende pakjes bedacht? Voor ons plezier misschien? Kom nou…

    Wij weten goed genoeg dat een aantrekkelijke verpakking ons beïnvloedt. Wij maken spontaan de band tussen mooi en goed. Een knappe man of vrouw heeft althans dat: ze zien er goed uit en dus worden we tot hen aangetrokken. Misschien zijn ze aartslui en gepatenteerde leugenaars en onverbeterlijke kleptomanen, maar dat zien we later wel. Iemand met een verzorgd uiterlijk bewijst dat hij of zij belang hecht aan zijn voorkomen; wie zich verwaarloost, stoot anderen af.

    Waarom zijn de dieren en de bloemen en de planten vanzelf mooi en wij niet? Laten we het eenvoudiger stellen: waarom is de natuur mooi? Of nog beter: wat is mooi?

    Uit alle mogelijke variaties van een bepaald model kiezen wij spontaan voor dat exemplaar dat de eigenschappen optimaal belichaamt. Dat heeft te maken met symmetrie, met de onderlinge verhoudingen, met het benadrukken van de essentiële kenmerken en functies, met opvallende of subtiele kleuren, met de afmetingen binnen de soort, met uitzonderlijke combinaties… Kijk naar de reclame, dan weet je wat ik bedoel. Wij laten ons verleiden door het zeldzame volmaakte, niet door het minder geslaagde alledaagse. Dat betekent dat levende wezens die het volmaakte het meest benaderen, een voordeel hebben bij de voortplanting.




    Bij de paradijsvogels heeft dat geleid tot merkwaardige toestanden. Op basis van het principe van de grotere aantrekkelijkheid en dus het groter succes bij het voortplanten, is er bij de mannelijke paradijsvogels en ware explosie ontstaan van vormen en kleuren en afmetingen van hun veren, vaak ten nadele van andere functies, zoals eten en drinken en vliegen en zich onopgemerkt verschuilen voor roofdieren. Hoe mooier, hoe meer nakomelingen. Vanzelfsprekend zijn het niet de vogels zelf die hun veren langer of veelkleuriger maken, zij hebben daarop geen impact. Het zijn de kleine toevallige variaties bij de voortplanting, waardoor een bepaald kenmerk wat meer uit de verf komt, die ervoor zorgen dat het uiterlijk van de soort evolueert in een bepaalde richting, over duizenden jaren. Kwekers van pluimvee en huisdieren weten dat perfect: door selectief te kweken, kunnen zij bepaalde eigenschappen benadrukken of verdoezelen, tot ze uiterst merkwaardige resultaten bereiken.

    Het is dus niet zo dat God de dieren geschapen heeft zoals ze zijn. Al het leven is ontstaan uit onooglijke wezentjes en de verschillende soorten zijn geëvolueerd door zich aan te passen aan hun omgeving, in een voortdurende competitie om te overleven en zich voort te planten. Dat is de motor van het leven. Het meesje is zo mooi geworden omdat het zo de beste overlevingskansen heeft en zich zo het best kan voortplanten. Wat wij mooi vinden, zijn de succesverhalen van de natuur. Wat er is, is noodzakelijk mooi en efficiënt, op een of andere manier, anders was het er niet. Wat niet aangepast is aan de omgeving, heeft geen kans op overleven en sterft onvermijdelijk uit.

    En de mens?

    De mens verschilt in dit opzicht niet van de andere dieren. Wij zijn een succesvolle soort. Minder geschikte exemplaren, zoals de Neanderthalers, zijn uitgestorven, wij hebben hun plaats ingenomen. In de mens, als soort, is de strijd voor het overleven en de voortplanting niet gesteund op onze uiterlijke lichamelijke kenmerken alleen, al weten we dat we nog steeds heel ontvankelijk zijn voor die signalen, we kunnen er nauwelijks aan weerstaan. Van alle dieren hebben wij het beste verstand, de meest complexe en efficiënte hersenen. Die helpen ons veel beter dan welk ander lichamelijk kenmerk. Onze zintuigen, ledematen en spieren, heel ons lichaam is veel minder goed ontwikkeld dan de meeste dieren, die ons op alle mogelijke punten overtreffen.

    Met ons verstand kunnen wij al onze handicaps overwinnen. Wij kunnen niet vliegen zoals de vogels? Dat dacht je maar! Wij vliegen de hele wereld rond, de hele dag, zelfs voor ons plezier, veel sneller en meer comfortabel, zonder zelf enige inspanning te moeten doen. Wij zijn niet zo snel als een jachtluipaard? Vergeet het: op de fiets of gemotoriseerd zijn we veruit de snelste, ook weer zonder ons te vermoeien. Wij zien niet zo goed als een havik? Toch wel: we hebben verrekijkers en telescopen en microscopen. Je ziet het patroon: wij zijn de machtigste diersoort, niet omdat ons lichaam ontwikkeld is tot het meest efficiënte instrument voor het overleven en de voortplanting, maar omdat we de grenzen van ons lichaam overschreden hebben. De ontwikkeling van ons lichaam is niet het voorbeeld van de paradijsvogels gevolgd, wij hebben hun veren niet, wij kunnen ons niet met hen meten met ons ietwat onhandig en in vergelijking zelfs onaantrekkelijk lichaam. Maar wij zijn alle andere dieren te slim af.

    Bij ons heeft de evolutie vooral gewerkt op de hersenen en het gebruik ervan. Grotere hersenen in verhouding tot de lichaamsomvang, meer gedifferentieerde functies van de hersenen, dat was bij de mens de motor in de evolutie. Bij de dinosauriërs was dat net andersom: machtige, reusachtige lijven, maar een relatief klein verstand en dus veel kwetsbaarder, veel meer onderhevig aan de wisselingen van het klimaat en natuurrampen. Wij hebben het overleefd, zij niet. Wij zijn de diersoort die vandaag het aanschijn van de aarde bepaalt. Wij hebben geen echte concurrenten meer, wij hebben het pleit gewonnen, misschien zelfs definitief. De keerzijde van onze macht is, dat we ook in staat zijn om onze wereld en onszelf voorgoed te vernietigen.

    Als we de tekst van Matteüs opnieuw lezen, dan valt het op hoe dwaas hij is, ondanks de poëzie die hij uitstraalt. Als wij ons geen zorgen zouden maken over wat we eten en drinken en hoe we gekleed gaan, kortom hoe we overleven, dan waren we er niet meer. Als we als soort, zoals de paradijsvogels, zouden geïnvesteerd hebben in het ontwikkelen van opzichtige veren, dan waren we nu… paradijsvogels. Je kan je dan de vraag stellen wat je het liefst zou zijn, maar dat is onzin. We zijn wie we zijn, we kunnen niet terug, we zijn uit het paradijs verjaagd, of liever: we hebben het paradijs verlaten en hebben de hele wereld veroverd. Dat is niet op alle punten een succes geworden, maar wie zou er ernstig aan denken, mocht die keuze mogelijk zijn, om een paradijsvogel te worden? Of een koi? Of een Vlaamse gaai?






    Dieren hebben geen beschaving zoals de mens. Zij leven een zeer eentonig en oninteressant leven. Bekijk de koeien eens in de wei. Als dat iets is voor jou, nou, doe maar, maar niet voor mij dank je wel! Ik zit hier op mijn laptop dit verhaal te schrijven, luisterend naar een strijkkwartet van Schönberg, in een gezellig verwarmd en verlicht huis, met een goed gevulde koelkast in de buurt, uitkijkend over een aangename tuin, wachtend op de terugkeer van mijn levensgezellin, die met de auto inkopen is gaan doen in de naburige stad; ik ben verzekerd tegen allerlei onheil, ik kan beroep doen op allerlei diensten, de medische verzorging is de beste ter wereld; als gepensioneerde ben ik financieel onafhankelijk, ik heb niets tekort. Mijn huis staat vol boeken en cd’s en dvd’s en schilderijen van Lut (en goedkope postuurtjes die ik verzamelde); via internet heb ik toegang tot de hele beschaving en contact met mensen zoals ik… Zou ik een paradijsvogel willen zijn? Wat denk je?

    De natuur zorgt voor de planten en de dieren, zou je kunnen zeggen. De natuur zorgt dus voor zichzelf en dat is wat planten en dieren doen. Dat is ook het geval voor de mens. De natuur heeft ons voortgebracht, na meer dan tien miljard jaar. Maar het heeft geen zin om te doen zoals de Bijbelse vogelen des hemels en de leliën in het veld. Wij zijn geen vogels en geen bloemen, we zijn mensen. Als wij niet voor onszelf zorgen, dan doet niemand dat. Trouwens, het klopt ook helemaal niet dat de vogels en de bloemen zich geen zorgen maken: het enige dat ze doen is precies zorgen dat ze overleven en zich voortplanten, dat is het enige waarop ze gericht zijn, veel radicaler dan wij. Wij hebben tenminste nog de mogelijkheid om bewust uit de rat race te stappen en momenten of periodes van rust en bezinning in te lassen. De natuur zorgt niet voor de vogels en de planten als een zorgzame vader: de natuur is een onverbiddelijke strijd op leven en dood, daar is geen liefde mee gemoeid, wie dat zegt, kent de rauwe natuur niet.

    Het is dus geen nuttige boodschap die we bij Matteüs lezen. Wij kunnen niet vertrouwen op een Hemelse Vader die weet wat wij nodig hebben en die het ons zomaar overdadig zal schenken. Zelfs dat ene zinnetje aan het einde van deze perikoop: Zoek liever eerst het koninkrijk van God en zijn gerechtigheid, dan zullen al die andere dingen je erbij gegeven worden, helpt ons niet echt. Want wat is dat koninkrijk en wie is die God? Zelfs als wij gerechtigheid nastreven, wil dat nog niet zeggen dat die er ook komt voor iedereen. Het is weinig waarschijnlijk dat wij hier op aarde ooit in een volmaakte maatschappij zullen leven, waarin niemand iets tekort heeft, niemand iets misdoet, niemand ziek is, niemand verongelukt, niemand verdriet heeft… De hemel bestaat niet, het is een onbereikbaar ideaal, nu en later. Het is duidelijk wat we moeten doen: bezorgd zijn om de dag van morgen, want als we dat niet doen, dan gaat het zeker fout.

    Straks na het middagmaal zal ik de kruimels van de tafel en de zwoerdjes eerlijk verdelen tussen de voederplank en de vissen in de vijver, een klein extraatje bij wat de Hemelse Vader hen geeft: de zaden van planten die zo een kans op voortplanting missen, de insecten die ook liever in leven zouden blijven en de wormpjes en de larven, allemaal levende wezens zoals wij, die ook allemaal gevoed worden door de Hemelse Vader. Ach, wat al onzin!

    Deze Bijbeltekst behoort tot de meest geliefde van heel de christelijke cultuur. Maar als je er dieper op ingaat, stel je vast dat je er niets mee kunt aanvangen. Het klinkt goed, ook al omdat het ons zo vaak herhaald is dat we er niet meer bij nadenken en zeggen: inderdaad, zo is het, laten we doen zoals de vogels en de lelies. Het is een tekst als een paradijsvogel: mooi, maar niet bepaald efficiënt. Het zet de wereld op zijn kop: de Natuur zorgt niet voor ons, wij moeten voor de natuur zorgen. In deze Bijbeltekst zijn geen levenslessen te rapen. Lees maar beter eens iets over Darwin. Of maak eens een wandelingetje en kijk om je heen: daar is wijsheid te vinden voor mensen die nadenken en bezorgd zijn om elkaar en om het leven op aarde. Mensen die geen heren willen dienen, in de hemel of op aarde, maar elkaar genegen zijn.





    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:wetenschap
    19-04-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Nescio: wat Spinoza niet wist

    Het lezen van de Ethica van Spinoza is een bijzondere ervaring. Voortdurend stoot je op pareltjes die je zo zou willen inkaderen. Een daarvan vind je in E III p22 s: Quo autem nomine appellanda sit Laetitia quae ex alterius bono oritur, nescio. Ik vertaal vrij: ‘Hoe we echter de Vreugde moeten noemen die ontstaat uit het goede van een ander persoon, dat weet ik niet.’





    Spinoza die iets niet weet en dat openlijk toegeeft, het doet je wel even opkijken. Bovendien is wat hij beschrijft niet eens uitzonderlijk. Het is het goed gevoel dat je hebt als je merkt dat iemand jouw lief en leed deelt. Vreugde die haar oorsprong vindt in het goede dat je ondervindt van iemand anders, daar is toch niets speciaals aan?

    Het verrassende probleem waarop Spinoza wijst, betreft niet dit gevoel, deze emotie, want die kennen we allen. Hij merkt fijntjes op dat er voor dat nochtans bekende gevoel letterlijk geen woorden zijn, het heeft geen naam, zoals ze in Antwerpen zeggen.

    Spinoza zet je altijd aan het denken. Door te stellen dat hij, die wel alles lijkt te weten, iets niet weet, dwingt hij je om te proberen het wel te weten. Zo moeilijk kan dat toch niet zijn? Het kan toch niet dat wij voor alles een naam hebben bedacht, maar niet voor dat warme gevoel van gedeelde vreugde? Tot je het zelf probeert…

    Spinoza vertrekt van de vaststelling dat wij emotioneel reageren op wat ons overkomt: ofwel hebben we er een goed gevoel bij (Laetitia, vreugde) ofwel niet (Tristitia, droefheid) ofwel wekt het onze begeerte op (Cupiditas). (E III p 15)

    Als wij bij iets een goed gevoel hebben, dan hebben wij dat ‘iets’ lief (amare). Indien niet, haten we het (odi). (E III p 15 c)

    De gedachte alleen al aan het voorwerp van onze liefde vervult ons met vreugde en de gedachte dat er iets slechts mee zou gebeuren, maakt ons ongelukkig. (E III p 21)

    Wanneer iemand anders liefdevol staat tegenover het voorwerp van onze liefde, koesteren wij positieve gevoelen tegenover die persoon. Staat die andere er negatief tegenover, dan zullen wij die persoon haten. (E III p 22)

    Deze positieve of negatieve gevoelens tegenover de anderen worden dus veroorzaakt door hoe zij staan tegenover de dingen die wij liefhebben of haten: wij zullen hen haten omdat ze onze liefde en haat niet delen, of liefhebben omdat ze dezelfde dingen als wij goed of slecht vinden. De reden van onze gevoelens tegenover hen ligt dus buiten ons, ze ligt in de houding of de daden van de andere. (E III p22 d)

    Wanneer iemand anders het voorwerp van onze liefde kwaad (damno) berokkent, dan voelen we ons daar slecht bij, we beklagen ons beminde goed, het wekt ons medelijden (commiseratio) op voor het het voorwerp van onze liefde. Dat medelijden wordt geboren uit kwaad dat een ander berokkent. Maar als iemand anders gunstig staat tegen ons geliefde voorwerp en het goed behandelt, wat is het gevoel dat dit in ons opwekt? Wat is dus het tegenovergestelde van commiseratio? Dat is wat Spinoza vruchteloos probeerde te benoemen.

    Het gaat dus om het goed gevoel (Laetitia) dat wij ervaren wanneer iemand anders onze liefde voor iets deelt. Het is niet meteen duidelijk of Spinoza hier spreekt over onze gevoelens tegenover die andere persoon, dan wel over onze gevoelens tegenover het voorwerp van onze liefde. Misschien maakt dat niet veel uit, want zij zijn van dezelfde aard: we staan positief tegenover wie onze voorkeur deelt, negatief tegen we ze niet deelt. Commiseratio, slaat echter niet op ons gevoel tegenover de andere die onze voorkeur niet deelt; voor hem of haar voelen we geen medelijden, maar haat. We mogen commiseratio dan niet vertalen als medelijden, gedeelde smart, maar veeleer als intense droefheid omwille van de schade die de ander ons berokkent.

    We zoeken dan een woord voor het goed gevoel dat we krijgen wanneer iemand anders net zo staat tegenover wat wij goed en slecht vinden als wij. Spinoza geeft ons een aanzet, wanneer hij onmiddellijk na zijn bekentenis van onwetendheid (nescio), verder gaat: ‘Verder (porro) is het zo dat de liefde die men voelt voor iemand die een ander goed behandelt, we welwillendheid noemen (Favorem); de haat echter tegenover wie een ander schade berokkent, noemen we verontwaardiging (Indignationem). (E III P 22 s)

    Spinoza lijkt ons hier in de richting te wijzen van onze gevoelens tegenover anderen, maar dat is niet zo, meen ik. Enerzijds begint hij de zin met porro, wat een tegenstelling inhoudt: het is veeleer ‘anderzijds’ dan een verklaring van het voorgaande. In de volgende zin keert hij terug naar het gevoel dat we hebben tegenover het voorwerp van onze liefde: ‘Ten slotte moeten we nog opmerken, dat wij niet alleen droef zijn om wat wij beminnen, maar ook om wat ons voorheen onverschillig liet, op voorwaarde dat wij het als iets van ons (similem) beschouwen.’ Hier gaat het duidelijk om onze gevoelens tegenover datgene wat wij beminnen, niet om de andere persoon.

    Wij hebben nu vrij goed voor ogen waarover Spinoza spreekt: het goed gevoel, de blijdschap die wij zelf in ons voelen wanneer iemand anders positief staat tegenover onze eigen voorkeuren. Het is het tegendeel van de droefheid die we ervaren wanneer iemand het niet met ons eens is en onze zorgen en voorkeuren niet deelt. Het is een blijdschap die haar oorzaak vindt in de verrassende vaststelling dat iemand dezelfde belangstellingen, voorkeuren en ideeën heeft als wij.

    Idem velle atque idem nolle, ea demum firma amicitia est (Sallustius, XX,4) ‘Hetzelfde willen en hetzelfde niet willen, dat is pas ware vriendschap’. Maar amicitia slaat dan weer op de verhouding tussen twee personen, de vriendschap die hen bindt. Amor, liefde eveneens. Toch meen ik dat we het antwoord op het raadsel, of de radeloosheid van Spinoza daar moeten zoeken.

    Als wij ons blijven concentreren, zoals Spinoza doet in deze passages uit de Ethica, op de gevoelens, de affecten die wij ervaren, dan lopen we hopeloos vast. Er zijn duizend manieren om onze gevoelens te beschrijven en al de woorden die we kennen volstaan niet om dat adequaat te doen. Commiseratio is maar een woord en het kan op allerlei manieren worden verklaard en vertaald. Het tegenovergestelde ervan? Dat hangt helemaal af van de vertaling. Tegenover ‘droefheid’ staat ‘vreugde’. Spinoza heeft blijkbaar geen woord gevonden in het Latijn dat heel precies aangeeft om wat soort droefheid het hier gaat. Zoals commiseratio maar één van de vele woorden is die je kan kleven op de droefheid hij hier bedoelt, zo kan je een hele resem van woorden bedenken voor het tegenovergestelde ervan: vreugde in de eerste plaats, blijdschap, opgetogenheid, blijmoedigheid, vrolijkheid, genoegen, aangename verrassing, uitgelatenheid; je kan er vele adjectieven aan toevoegen: diepe, intense, ontroerende, plotse, onverwachte, onverdiende… vreugde &c.

    Het gaat daarbij steeds om het voorwerp van onze gedeelde liefde, maar onvermijdelijk ook om de relatie met die andere persoon. Wanneer wij intens blij zijn omwille van een andere persoon, dan noemen we dat ‘liefde’ (E III p 13 s). Over die beroemde passage in de Ethica schreef ik vroeger al, klik hier als je het nog eens wil nalezen. Daar gaat het dus om: een mens is maar gelukkig wanneer hij blij is. Vriendschap, liefde is gevoelens en verlangens en idealen en bezorgdheden delen met iemand anders.

    Net zoals Spinoza’s definitie van de liefde geen wereldschokkende waarheid is en ook niet de kern uitmaakt van zijn betoog, moeten we ook zijn verrassende en intrigerende bekentenis van zijn onwetendheid niet zien als een diepzinnige probleemstelling. Ik stel me voor dat hij bij het schrijven van deze tekst plots vaststelde dat hij in het Latijn (dat hij niet volmaakt beheerste en vaak op een zeer eigenzinnige manier gebruikte) niet onmiddellijk een woord vond dat perfect weergaf wat hij bedoelde. Dat is niets bijzonders: misschien is er wel degelijk een woord en kende hij het niet, misschien is er ook geen specifiek woord voor en kunnen we het alleen maar met twee of meer worden zeggen, zoals Spinoza zelf trouwens ook voortdurend doet.

    Hoe minder woorden je gebruikt, hoe raadselachtiger de tekst. Hoe complexer de gedachte en hoe nauwkeuriger het onderscheid dat je wil maken, hoe meer woorden je nodig hebt. Soms weten we perfect wat we voelen, maar slagen er niet in om het te verwoorden. Dan nemen we onze toevlucht tot de aloude clichés: ik heb je lief, ik zie u graag, ik bemin je… We laten het dan aan de andere over om de diepte, de omvang en de complexiteit en de delicate subtiliteit van onze gevoelens te vatten.

    Het is niet omdat we er geen woorden voor hebben, dat we niet kunnen zeggen wat we bedoelen. Wij weten bijvoorbeeld allemaal wat leedvermaak is. In het Duits is dat Schadenfreude. Ook Spinoza spreekt daarover in stelling XXIV s van het derde deel van de Ethica: ‘Dergelijke vormen van Haat zijn te herleiden tot de afgunst, die mensen ertoe brengt om zich te verheugen over het onheil van anderen en zich ongelukkig te voelen bij hun voorspoed.’

    Maar hoe zeg je leedvermaak in het Frans? Of het Engels? Of het Latijn, inderdaad? Ik althans zou het niet weten. Nochtans is leedvermaak alleszins niet beperkt tot het Germaanse taalgebied. Eventjes dacht ik dat Spinoza verwees naar het tegenovergestelde van leedvermaak, waar hij het heeft over Laetitia quae ex alterius bono oritur, ‘vreugde die ontstaat uit het goede van een andere persoon’. Dat zou mooi zijn: we hebben wel een naam voor onze kwalijke blijdschap, ons misplaatst plezier om het ongeluk van een ander, maar niet voor onze terechte blijdschap om zijn of haar geluk. Dat is ook zo, ik vind daar inderdaad geen woord voor, nescio et ego. Maar een aandachtige lezing van de tekst leert ons dat Spinoza het niet daarover heeft, maar over iets helemaal anders, namelijk de vreugde omwille van het ontdekken en herkennen in de andere van wat ons ook ter harte gaat.

    Zo zie ja maar. Spinoza’s raadsel verbergt geen diepe geheimen. Voor mij was het een goede gelegenheid om deze eigenzinnige, strak geformuleerde en complexe bladzijden uit de Ethica nog eens te lezen. De Latijnse tekst was daarbij mijn leidraad en vaste grond. De Nederlandse vertaling van Henri Krop uit 2008 liet me helaas vaak in de steek. Dat hoeft ons niet te verwonderen. Er zijn over deze passages dikke boeken geschreven en elke lezer van Spinoza staat voor nieuwe ontdekkingen, inzichten, paradoxen en contradicties. Het is mensenwerk, dat mogen we niet vergeten.






    Spinoza was geniaal, maar niet onfeilbaar of volmaakt. Hij was de eerste om ons te wijzen op het gevaar van vermeende heilige boeken, toen hij in de Tractatus Theologico-Politicus de Bijbel zo deskundig ontluisterde. We moeten Spinoza even kritisch lezen. Gelukkig hebben we daartoe heel wat minder reden dan voor de Bijbel het geval is. Spinoza wou geen kerk stichten, geen school vormen. Hij schreef voor zichzelf en voor enkele vrienden. Hij wenste, net zoals Copernicus, niet gepubliceerd te worden, dat gebeurde pas na zijn dood. Hij zocht het voetlicht niet op of de grote bekendheid. En toch hebben zijn in omvang bescheiden geschriften en zijn levenswandel steeds talrijke mensen gefascineerd en geïnspireerd. Ik prijs me gelukkig dat ook ik hem ontdekt heb, zij het helaas laat in mijn leven. Augustinus citerend (Conf. 10, 27, maar hij heeft het over zijn God) stel ik ook met spijt vast: sero te amavi! Al te laat heb ik jou leren kennen en liefhebben…

     

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    08-04-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Verrijzen

    Exegi monumentum aere perennius… non omnis moriar.

    Horatius, Carm. III, XXX

    ‘Een monument heb ik opgericht, duurzamer dan brons… ik zal niet helemaal sterven.’

    Het is een trotse en zelfbewuste Horatius (65-8 voor onze jaartelling) die deze verzen schreef. Hij had het over zijn literaire prestaties, de vele kunstige en rake gedichten die hij had geschreven op het toppunt van de Romeinse beschaving, toen Rome de hele Westerse wereld beheerste en het centrum was van wetenschap, kunst en wijsheid en ook van politieke, militaire en economische macht.





    Hij heeft gelijk gekregen. Wij hebben de Grieks-Romeinse beschaving bewaard, wij zijn haar erfgenamen, het is ook vandaag nog een van de dragende componenten van onze huidige beschaving, al zijn we ons daar van meestal nauwelijks bewust. Horatius leeft voort in zijn geschriften, in de gedachten die hij heeft neergeschreven en die wij op onze beurt kunnen lezen en tot de onze maken.

    Vandaag is het Pasen. Het christendom viert de verrijzenis van de mythische figuur van Jezus van Nazareth, de Mensenzoon die na de vernederende kruisdood glorierijk zijn plaats inneemt als Zoon van God aan de rechterhand van de Vader. Hij is de eerste mens die het eeuwig leven verwerft en opent zo de weg naar de hemel en het eeuwig geluk voor al wie hem volgt.

    Wat dat precies betekent wist ook ten tijde van Paulus, die de Verrijzenis tot het kernpunt maakte van het christelijk geloof, niemand. Paulus spreekt erover in Oudtestamentische woorden en extatische frasen. Hij doet dat niet met de woorden van Christus, want die had hij zelf niet gehoord. Hij kende ook de evangelies niet, want hij vermeldt ze nergens en citeert ze nooit. Zijn ideeën haalde hij uit wat er leefde onder de Joden van zijn tijd, niet alleen in Israel, maar vooral ook onder de meer geseculariseerde joden, verspreid over het Romeinse Rijk, die hadden kennis gemaakt met andere godsdiensten en met de Griekse filosofie van de moderne wereld.





    Wat wij ons moeten voorstellen bij de verrijzenis van ons lichaam en onze ziel op de jongste dag, dat is allemaal zeer vaag. Het is een mysterie, iets wat we nooit helemaal kunnen begrijpen voor het zover is, maar dat we nu vast moeten geloven, opdat het ook zou uitkomen. Ik citeer hier uitvoerig wat Paulus schrijft in de Eerste brief aan de christenen van Korinthe, in de versie van de Nieuwe Bijbelvertaling.

    12 Maar wanneer nu over Christus wordt verkondigd dat hij uit de dood is opgewekt, hoe kunnen sommigen van u dan zeggen dat de doden niet zullen opstaan? 13 Als de doden niet opstaan, is ook Christus niet opgewekt; 14 en als Christus niet is opgewekt, is onze verkondiging zonder inhoud en uw geloof zinloos. 15 Dan blijkt dat wij als getuigen van God over hem hebben gelogen, omdat we verklaard hebben dat hij Christus heeft opgewekt – want als er geen doden worden opgewekt, dan kan hij dat niet hebben gedaan. 16 Wanneer de doden niet worden opgewekt, is ook Christus niet opgewekt. 17 Maar als Christus niet is opgewekt, is uw geloof nutteloos, bent u nog een gevangene van uw zonden 18 en worden de doden die Christus toebehoren niet gered. 19 Als wij alleen voor dit leven op Christus hopen, zijn wij de beklagenswaardigste mensen die er zijn.

    20 Maar Christus is werkelijk uit de dood opgewekt, als de eerste van de gestorvenen. 21 Zoals de dood er is gekomen door een mens, zo is ook de opstanding uit de dood er gekomen door een mens. 22 Zoals wij door Adam allen sterven, zo zullen wij door Christus allen levend worden gemaakt. 23 Maar ieder op de voor hem bepaalde tijd: Christus als eerste en daarna, wanneer hij komt, zij die hem toebehoren. 24 En dan komt het einde en draagt hij het koningschap over aan God, de Vader, nadat hij alle heerschappij en elke macht en kracht vernietigd heeft. 25 Want hij moet koning zijn totdat ‘God alle vijanden aan zijn voeten heeft gelegd’. 26 De laatste vijand die vernietigd wordt is de dood, 27 want er staat: ‘Hij heeft alles aan zijn voeten gelegd.’ Wanneer er ‘alles’ staat, is dat natuurlijk uitgezonderd degene die alles aan hem onderwerpt. 28 En op het moment dat alles aan hem onderworpen is, zal de Zoon zichzelf onderwerpen aan hem die alles aan hem onderworpen heeft, opdat God over alles en allen zal regeren.

    29 Wat denken zij die zich voor de doden laten dopen te bereiken? Als de doden toch niet worden opgewekt, waarom zouden zij zich dan voor hen laten dopen? 30 En waarom zouden wij ons voortdurend aan gevaren blootstellen? 31 Elke dag sterf ik opnieuw, broeders en zusters, zo waar als ik dankzij Christus Jezus, onze Heer, trots op u kan zijn. 32 In Efeze heb ik op leven en dood gevochten; wat zou ik daarmee hebben bereikt als ik geen hoop had? Wanneer de doden toch niet worden opgewekt, kunnen we maar beter zeggen: ‘Laten we eten en drinken, want morgen sterven we.’ 33 Maar vergis u niet: slecht gezelschap bederft goede zeden. 34 Kom tot bezinning, zoals het u betaamt, en zondig niet langer. Sommigen van u hebben geen enkele kennis van God. U moest u schamen.

     

    35 Nu zou iemand kunnen vragen: ‘Maar hoe worden de doden opgewekt? Hoe zou hun lichaam eruit moeten zien?’ 36 Dwaas die u bent! Als u iets zaait, moet dat eerst sterven voordat het tot leven kan komen. 37 En wat u zaait heeft nog niet de vorm die het later krijgt; het is nog maar een naakte korrel, een graankorrel misschien of iets anders. 38 God geeft daaraan de vorm die hij heeft vastgesteld, en hij geeft elke zaadkorrel zijn eigen vorm. 39 Elk aards lichaam is anders; het lichaam van een mens is enig in zijn soort, dat van een dier eveneens, dat van een vogel ook, en ook dat van een vis. 40 Er zijn lichamen aan de hemel en lichamen op aarde, maar de schittering van een hemellichaam is anders dan die van een aards lichaam. 41 De zon heeft een andere schittering dan de maan, de maan weer een andere dan de sterren, en de sterren onderling verschillen ook in schittering. 42 Zo zal het ook zijn wanneer de doden opstaan. Wat in vergankelijke vorm wordt gezaaid, wordt in onvergankelijke vorm opgewekt, 43 wat onaanzienlijk en zwak is wanneer het wordt gezaaid, wordt met schittering en kracht opgewekt. 44 Er wordt een aards lichaam gezaaid, maar een geestelijk lichaam opgewekt. Wanneer er een aards lichaam is, is er ook een geestelijk lichaam. 45 Zo staat er ook geschreven: ‘De eerste mens, Adam, werd een levend, aards wezen.’ Maar de laatste Adam werd een levendmakende geest. 46 Niet het geestelijke is er als eerste, maar het aardse; pas daarna komt het geestelijke. 47 De eerste mens kwam uit de aarde voort en was stoffelijk, de tweede mens is hemels. 48 Ieder stoffelijk mens is als de eerste mens, ieder hemels mens is als de tweede. 49 Zoals we nu de gestalte van de stoffelijke mens hebben, zo zullen we straks de gestalte van de hemelse mens hebben.

    50 Wat ik bedoel, broeders en zusters, is dit: wat uit vlees en bloed bestaat kan geen deel hebben aan het koninkrijk van God; het vergankelijke krijgt geen deel aan de onvergankelijkheid. 51 Ik zal u een geheim onthullen: wij zullen niet allemaal eerst sterven – toch zullen wij allemaal veranderd worden, 52 in een ondeelbaar ogenblik, in een oogwenk, wanneer de bazuin het einde inluidt. Wanneer de bazuin weerklinkt, zullen de doden worden opgewekt met een onvergankelijk lichaam en zullen ook wij veranderen. 53 Want het vergankelijke lichaam moet worden bekleed met het onvergankelijke, het sterfelijke lichaam met het onsterfelijke. 54 En wanneer dit vergankelijke lichaam is bekleed met het onvergankelijke, dit sterfelijke met het onsterfelijke, zal wat geschreven staat in vervulling gaan: ‘De dood is opgeslokt en overwonnen. 55 Dood, waar is je overwinning? Dood, waar is je angel?’ 56 De angel van de dood is de zonde, en de zonde ontleent haar macht aan de wet. 57 Maar laten we God danken, die ons door Jezus Christus, onze Heer, de overwinning geeft.

    58 Kortom, geliefde broeders en zusters, wees standvastig en onwankelbaar en zet u altijd volledig in voor het werk van de Heer, in het besef dat door de Heer uw inspanningen nooit tevergeefs zijn.

    Dat is helemaal iets anders dan het non omnis moriar van Horatius, die zich maar al te zeer bewust was van zijn vergankelijkheid. Denk aan zijn carpe diem, pluk de dag. Ik sprak over dat thema toen ik hier over de roos schreef. Je vindt daar ook de tekst van zijn gedicht. Horatius weet dat hij zal sterven. Dat beangstigt hem niet, maar zet hem aan om van de goede dingen van het leven te genieten, ze gaan immers zo gauw voorbij. Het leert hem ook dat we vriendelijk en goed moeten zijn voor elkaar, anders wordt het leven een hel.

    Paulus is tegen alle genieten. Het leven is inderdaad een hel, daar is niets aan te doen, wij zijn zondig, wij zijn gewelddadig, egoïstisch, geil, hebzuchtig, vals, onbetrouwbaar enzovoort. Alleen met Gods hulp kunnen we daaraan ontsnappen, niet zozeer hier, daarvoor zijn we te zwak, te zeer gebonden aan het vlees, maar later, als we dat onbetrouwbaar, geil lichaam hebben achtergelaten en als zuivere geesten in Gods aanschijn mogen vertoeven. De dood is overwonnen! Denk aan de prachtige aria uit Haendels Messiah: Death, o Death where is thy Sting? Where is thy victory? Haendel wist waar hij de mosterd moest halen: dit is een letterlijk citaat uit I Kor. 15, 55.

    Paulus zegt zelf dat dit een citaat is uit ‘de Schrift’. Maar wanneer we gaan zoeken naar het origineel, dan wacht ons een ware exegetische kruisweg. We vinden die woorden niet zo in het Oude Testament. In Hosea 13, 14 is er iets dat in de buurt komt: Dood, zaai de pest om je heen! Dodenrijk, waar zijn je kwellingen? Paulus citeert hier niet de Hebreeuwse Masoretische tekst van de Bijbel, noch de Griekse Septuagintavertaling, noch de recent teruggevonden ‘gnostische’ versie van de Dode Zee-rollen; evident ook niet de Latijnse vertaling van Hiëronymus, de Vulgaat, die van 400 dateert. Paulus was een jood en hij citeert letterlijk de Aramese Peshitta die de joodse Schriftgeleerden gebruikten. Zo zie je maar.

    Spinoza kon dit onderwerp niet uit de weg gaan. Bij een recent bezoek aan De Slegte vond ik er tot mijn verbazing de Nederlandse vertaling van het boek van Steven Nadler dat ik hier al vermeldde: De Ketterij van Spinoza, Atlas, A’dam & Antwerpen, 2008, 320 blz., ongeveer € 7. Dat kon ik niet laten liggen, al zal ik het wellicht nooit lezen aangezien ik het origineel met veel aandacht heb gelezen. Ik citeer het einde van het voorwoord: Omwille van de toegankelijkheid en de leesbaarheid - twee deugden die onder specialistische schrijvers over Spinoza niet vaak worden aangetroffen – gebruik ik, naar ik vrees, een tamelijk grove kwast en laat ik in technisch opzicht het een en ander onafgewerkt. (…) Ik wil me echter niet verontschuldigen voor het feit dat ik mij op het bos concentreer en niet op de bomen (en de takken en de twijgen); deden meer historici van de filosofie dat maar. Wijze woorden en dus een goede aanbeveling voor dit uitstekende boek, dat toch vooral vrienden van Spinoza zal aantrekken.






    Laten we even Spinoza zelf aan het woord, in de Nederlandse vertaling van Henri Krop uit 2008.

    Alleen gedurende het bestaan van het lichaam kan de geest zich iets voorstellen en zich een gebeurtenis uit het verleden herinneren. (E V p.21)

    Hier zie je al hoe lichaam en geest aan elkaar gekoppeld zijn. Meer nog, ze zijn onmisbaar voor elkaar. Als er geen lichaam is, kan de geest niet functioneren.

    In God bestaat er echter noodzakelijk een idee die het wezen van een individueel menselijk lichaam onder het aspect van eeuwigheid tot uitdrukking brengt. (E V p. 22)

    Een individueel mens is niet niets, zelfs niet in het licht van de oneindigheid. Het is een gebeurtenis die niet ongemerkt kan voorbijgaan in de loop van de geschiedenis, hoe gering haar invloed daarop ook moge zijn. Er is dus in de Natuur iets dat daarnaar verwijst. Op een of andere manier is alles wat in het leven van een mens voorvalt aanwezig in de Natuur. Spinoza zegt: ‘in God’, maar we weten dat hij daarmee niet de persoonlijke God van het christendom bedoelt, maar het Al(tijd).

    De menselijke geest kan niet in alle opzichten tegelijk met het lichaam worden vernietigd, maar er blijft iets bestaan dat eeuwig is. (E V p. 23)

    Het lichaam is vergankelijk. Maar alle informatie over een mens en dus ook over alle mensen, gaat niet helemaal verloren. Ze was, is en blijft aanwezig in God, of in de Natuur, dat is hetzelfde. Aangezien dat niet in het lichaam kan, moet het wel in God/de Natuur zijn. Met ons lichaam kunnen we alleen tijdelijke dingen waarnemen en vatten. Met onze geest kunnen we denken aan dingen die ruimte en tijd overstijgen. Wij voelen aan dat wij behoren tot een groter geheel, dat niet aan ruimte en tijd gebonden is. Onze geest is een activiteit van ons lichaam, maar laat ons toe onszelf en het universum te bekijken op een veel ruimere manier, in het licht van de eeuwigheid. Daardoor wordt onze geest niet onsterfelijk, want hij is als activiteit afhankelijk van het lichaam. Maar door die specifieke manier van denken, namelijk alles begrijpen vanuit de eeuwigheid, behoren wij tot die eeuwigheid, maken we er intrinsiek deel van uit, wij zijn een stukje eeuwigheid.

    Dat heeft niets te maken met een voortleven van de geest na de dood van het lichaam, noch met het bestaan van die geest voor de geboorte. Tijdens ons leven kunnen wij, als we ons best doen, een bevrijdende blik krijgen op de eeuwigheid. En vanuit het standpunt van de eeuwigheid, zal er van ons menselijk bestaan altijd iets overblijven, zoals er altijd al iets was nog voor we geboren werden. In het Al(Tijd) is alles immers eeuwig.

    Het is Pasen. Op Goede Vrijdag hebben we stilgestaan bij wat een mens kan lijden hier op aarde en aan onze dood. Een gewelddadige dood schrikt terecht iedereen af, ook degene die ze anderen aandoet. Geen zinnig mens kan onberoerd een ander mens doden, denk aan de verschrikkelijke dingen die dat doet met soldaten en terroristen overal ter wereld.

    Maar de dood op zich hoeft niemand af te schrikken. Zij komt ongeroepen en wij weten niet hoe ze ons zal overvallen. Maar wij weten dat ze komt, vroeg of laat, gewelddadig, in smart en pijn, langzaam en tergend of plots en overweldigend, of zacht in onze slaap. Wij weten dat ons denken dan definitief en helemaal ophoudt, eindelijk en dat er niets van overblijft, behalve de monumenten die wij voor onszelf of anderen voor ons hebben opgericht, de kleine sporen die we hebben nagelaten in het hart van anderen, de materiële overblijfselen van onze activiteit, bewaard ergens in het geheugen van een computer, een boek, een beeld, een schilderij. Maar in het Al(Tijd) zijn we voor altijd helemaal aanwezig. Dat we er ooit geweest zijn, en hoe, dat kan nooit meer ongedaan gemaakt worden. Dat te weten is een troost nu we nog hier zijn, nu we er nog zijn. We hebben geen behoefte aan Paulus’
    valse belofte dat wij er altijd zullen zijn.





    Als levende wezens weten wij dat het leven voortgaat als wij sterven. Dat is hoe het leven hier op aarde in zijn werk gaat. Het individu ontstaat uit andere levende wezens, leeft, plant zich eventueel voort en sterft dan. Andere individuen hebben dan de kans om op hun beurt te leven, zich voort te planten en te sterven. Wij kunnen ons inspannen om de cyclus langer te laten duren voor een individu en het leven zo aangenaam mogelijk te maken zolang het duurt. We slagen daar al behoorlijk in, althans hier en daar en in beperkte mate. Maar de onsterfelijkheid en de eeuwige jeugd is niet wat we verlangen. Misschien slagen we daarin ooit, wie weet. Maar op dit ogenblik is dat hier op aarde niet het geval, dat beseffen we maar al te goed. We hebben ons daarop ingesteld, we weten dat we geboren worden om te leven en te sterven. En dat we niet zullen verrijzen.

    En zo is het ook goed.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    28-03-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Topsport?

    Enkele recente nieuwsberichten doen me nadenken en dus schrijven.

    Kim Clijsters is nog maar eens aan een terugkeer bezig in het wereldtennis, een comeback moet dat dan heten. Het wil maar niet lukken. Ze stelt zich publiekelijk de vraag of haar 25-jarige lichaam de inspanningen nog wel aankan.





    Aagje Vanwalleghem, in 2004 Olympisch finalist in het turnen, haakt af in het zicht van de volgende spelen. Ze is 24 en zegt het mentaal en fysiek niet meer aan te kunnen.






    Björn Leukemans, een verdienstelijke wielrenner, leeft als een pater in deze periode en slaapt dus zonder zijn vriendin. Hij gaat elke avond ook nog met hongernaar bed, zo intens let hij op zijn gewicht.



    Laatst zag ik op een vernissage de wereldkampioen veldrijden, Niels Albert. Hij was groter dank ik gedacht had, maar vooral veel slanker. Geen zware sprintersdijen, integendeel: hij is gewoon graatmager.

    Topsport is geen pretje, blijkbaar. Je moet er veel voor over hebben, meer dan zelfs een door de natuur gezegend lichaam aankan. Je moet eindeloos en zwaar trainen, speciaal voedsel eten en nog allerlei voedingssupplementen slikken, waarbij de grens met doping soms heel dun is. Je moet je van alles ontzeggen. En dat allemaal om op enkele piekmomenten te kunnen presteren in de competitie.

    Wij bewonderen de topprestaties, de media staan er vol van, de reclamemensen investeren er zwaar in. Er is veel geld mee gemoeid. En toch gaat het maar om een tenniswedstrijd, een uurtje cyclocross, een wielerwedstrijd zoals er duizend gereden worden in Vlaanderen, turngala’s waarvoor maar een heel beperkt publiek belangstelling heeft.

    Wat men er verder ook moge over zeggen, het lijkt me een trieste bedoening. Jonge mensen pijnigen en misbruiken hun lichaam om toch maar beter te zijn dan de concurrenten. Het doet me denken aan het bekende voorbeeld van Richard Dawkins over de bomen in het oerwoud, die ook met elkaar in competitie zijn voor het levengevende zonlicht. Ze groeien steeds hoger, om hun buren letterlijk te overschaduwen. Daartoe moeten ze enorm investeren in hun wortels en hun stam. Als ze allemaal wat verder van elkaar zouden gaan staan, zouden ze als struik perfect kunnen overleven…

    Bomen kunnen zich niet onttrekken aan de struggle for life. Mensen wel. Oorspronkelijk was topsport de plaats waar natuurtalenten zich met elkaar maten, zonder noemenswaardige training, zonder wetenschappelijke begeleiding, zonder dieet, zonder drugs vooral. En het spektakel was er niet minder om, toch? Wat maakt het uit of men een wielerwedstrijd wint na zes uur of na zes uur en tien minuten? Of na zeven uur? Het gaat erom wie de beste is, of de eerste, niet in hoe weinig tijd je het kan doen. Of je de honderd meter in 9 seconden loopt of in 10 is een wereld van verschil, maar enkel als je atletiek door een microscoop bekijkt. Zo’n wedstrijd was even leuk toen het wereldrecord nog op 11 seconden stond.

    Wat men moet over hebben om van die 11 seconden naar 9 te gaan, dat is verschrikkelijk. Dat kan niet op een natuurlijke manier door een mens die een normaal leven leidt. Dat geeft de ene na de andere topsporter ook grif toe. Waarom doen we het dan? Ik heb er geen flauw idee van. Het is een parodie van gezonde competitiesport. De strijd gaat niet meer tussen rivalen, maar om de prestaties. Het is niet meer voldoende dat je hoger springt dan de anderen, je moet hoger springen dan men ooit gesprongen heeft: citius, altius, fortius of: sneller, hoger, sterker. Dat is het motto van de Olympische Spelen. Niet sneller, hoger en straffer dan de anderen, maar altijd maar sneller, hoger en straffer. De grenzen verleggen, ook ten koste van je lichaam. Tia Hellebaut was in Peking Olympisch kampioen in het hoogspringen. Ze bereidt zich ook voor op de komende spelen en verklaart: ik ben nog een aantal kilo’s te zwaar, die moeten er nog af. Daarvan hangt het blijkbaar af: je moet een lichaam hebben dat uitsluitend bestaat uit botten en spieren, zonder één gram vet.

    Het is niet meer normaal, mensen. Iemand moet ooit eens zeggen: stop daarmee, het is waanzin, het is ongezond, het heeft met sport niets meer te maken. Het is commercie, reclame, drugs en vals spelen, het is oogverblinding, het is boerenbedrog en het is vooral harde business. Het geld dat de mensheid zo massaal aan topsport en kijksporten besteedt, kan men veel beter gebruiken, bijvoorbeeld om meer mensen aan het recreatief sporten te brengen.

    Ik kan niet de minste belangstelling meer opbrengen, laat staan enthousiasme, voor een stelletje afgetrainde miljonairs die op tv een stukje slecht theater opvoeren in kleurrijke sportpakken met blitse reclame erop. Het is niet meer leuk, het is niet meer verantwoord, het is niet meer ethisch, het is niet meer menselijk, het is triest, intriest.

    Ik denk dat ik deze namiddag maar eens ga fietsen.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    25-03-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Lentekriebels

    D

    e lente is losgebarsten, elke dag zie je bloemen ontluiken en groene blaadjes verschijnen. De zon warmt alles op, zelfs ons hart dat was verkild door de lange koude donkere winter. Het is een gans andere wereld die we beleven.

    Als we zien hoe de levenssappen weer gaan stromen, dan kunnen we toch niet ontkennen dat er in de natuur een drijvende kracht aanwezig is? Waarom gaat alles bloeien, waarom beginnen de vogels te fluiten en nesten te bouwen, waarom ontwaken de vissen in de vijver uit hun lethargie? Waarom komen de eendenparen van duizenden kilometer ver om in onze bescheiden tuinvijver even te pauzeren en te paren? Dat wijst toch op een vitale drang, een levenskracht die zich manifesteert?

    Ik zie dat net zo goed als jij, ik voel het in mijn lijf en leden. Ik wil ook weten of het inderdaad zo is, of er werkelijk een aanwijsbare kracht is, iets dat we kunnen identificeren en vervolgens vragen: waar komt dat vandaan? Wie of wat is het? Aangezien ik het antwoord daarop moet schuldig blijven, moet ik een andere verklaring zien te vinden.

    Ik vond een aanknopingspunt bij het onkruid dat tussen de straatstenen groeit. De natuur zet zich door op de meest onverwachte plaatsen, onder de meest vijandige of onwaarschijnlijke omstandigheden. Alles wat maar enigszins kan gebeuren in de wereld, in het universum, gebeurt ook daadwerkelijk. Daar is geen enkele drang mee gemoeid, dat is gewoon oorzaak en gevolg, op alle niveaus, van het subatomair kleine tot het onvoorstelbaar astronomisch gigantische en met alles daartussenin. Van al die ontelbare dingen en gebeurtenissen zijn er sommige die beter blijken te passen in de omgeving van al de andere dingen en gebeurtenissen. Die hebben zo nieuwe kansen om zich door te zetten en te veranderen en sommige van die veranderingen blijken op hun beurt weer beter te passen enzovoort. Andere passen helemaal niet en verdwijnen al na één poging.

    De verleiding is zeer groot, daarvan getuigt onze hele intellectuele geschiedenis, om in het resultaat van die werkelijk ontelbare combinaties van al wat er is, iets te onderkennen, of het nu een kracht is, een energie, een elan, God of wat dan ook, maar Iets, niet Niets. Wij kunnen bijna niet anders dan concluderen dat de wonderlijke natuur en vooral het leven en vooral de mens, het resultaat zijn van een gerichte ontwikkeling. Dat is immers onze manier van denken. Voor al wat er gebeurt, willen wij een afdoende verklaring. Als we de redenen kennen voor een gebeurtenis, dan zijn we gerust, eerder niet.

    De reden waarom dingen gebeuren is echter ontnuchterend eenvoudig: omdat ze konden gebeuren, anders waren ze immers niet gebeurd. En de dingen die een min of meer blijvende kracht hebben, zijn gewoon die dingen die het best passen in de omgeving. Dat is alles.

    De ogenschijnlijke levenskracht van de natuur is niets anders dan het eindeloos uitproberen van alle mogelijkheden die er zijn, van het meest eenvoudige tot het meest complexe, van het onmeetbaar kleine tot het eindeloos grote, van het prille begin: een Big Bang of Gods Adem, tot het ondenkbare einde: de Big Crunch of Gods Laatste Ademtocht.

    Wanneer we zo kijken naar al wat is, wordt de wereld weer begrijpelijk. We hoeven geen redenen meer te verzinnen waar er geen zijn. We hoeven geen rekening te houden met mysterieuze krachten die er niet blijken te zijn. We hoeven geen ingewikkelde openbaringen of mystieke kennis te veronderstellen. We hoeven geen leefregels te aanvaarden op het absolute gezag van god of mens. Als we ons afvragen waarom, is het antwoord simpel: daarom! Omdat het kan, omdat het niet onmogelijk is.

    Ook dit is een eenvoudige gedachte. Maar ze kan je leven veranderen als je erover nadenkt. Dat is althans mijn ervaring. En daarom wou ik ze met jou delen op deze heerlijke lentedag.




    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    21-03-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Niet alleen op de wereld



    No man is an island.

     

    W

    e zijn niet alleen op de wereld. De aanwezigheid van de anderen kan ons wel eens irriteren, maar als we eerlijk zijn moeten we toegeven dat we niet zonder hen kunnen. We leven in een maatschappij waarin iedereen afhankelijk is van iedereen. Als we bij gelegenheid onze individualiteit en onze onafhankelijkheid benadrukken, dan moeten we al gauw erkennen dat die zeer relatief zijn, wellicht niet meer dan een aanlokkelijke illusie. Als het erop aan komt, is niemand bereid of in staat om helemaal afgezonderd van de wereld te leven.

    Samenleven is de beste manier om het materieel goed te hebben. Denk aan al de voordelen van onze beschaving. We kunnen gebruik maken van al wat mensen ooit bedacht hebben, zonder dat we daar zelf veel inspanningen moeten voor leveren. We hoeven de telefoon, de radio, de televisie, gsm, computer, internet en e-mail niet zelf uit te vinden. We krijgen water, elektriciteit, gas aan huis geleverd en nog zoveel meer.

    Wanneer we het echter over ideeën hebben, steigeren heel wat mensen. Wij zijn graag bereid om nuttige uitvindingen van anderen over te nemen. We zijn veel minder geneigd om ook onze ideeën aan anderen te ontlenen. Denken doen we zelf wel, dank u wel, dat hoeft niemand voor ons te doen.

    Nochtans ligt het voor de hand dat wij ons ook daar groot voordeel kunnen doen door gebruik te maken van wat anderen voor ons al hebben gedacht. Wij kunnen die ideeën beoordelen en ze aanvaarden en tot de onze maken als we ze goedvinden, of ze verwerpen als ze volgens ons niet deugen. We hoeven niet alles zelf te bedenken. Het is geen schande om goede ideeën over te nemen van iemand anders, om ze ons eigen te maken. Het is geen zwakheid of domheid om dat te doen, het is veeleer een teken van intelligentie. Denk aan Newton die erkende dat hij alleen verder kon kijken omdat hij op de schouders van reuzen stond.

    Wij zijn van nature argwanend om zomaar ideeën over te nemen van anderen en dat is maar goed ook. We moeten altijd kritisch blijven, anders lopen we gevaar aantrekkelijke maar gevaarlijke ideeën te volgen of over te nemen. Denk aan het fascisme, dat in Duitsland en Italië zoveel opgang heeft gemaakt en dan tot zoveel onnoemelijk leed heeft geleid, wereldwijd.

    Ook het christendom heeft als grondregel dat het individu op zichzelf de waarheid niet kan ontdekken. De gelovige moet te rade gaan bij de goede bronnen: de Openbaring, de Bijbel, het Woord van God, en het leergezag van de Kerk. Dat is op zich geen dwaze gedachte. Gedurende duizenden jaren hebben gelovige en verstandige mensen zich bezonnen over goed en kwaad en over het heil van de mens en de mensheid. Ligt het dan niet voor de hand dat zij inderdaad een Blijde Boodschap hebben, een Goede Leer? Dan laten we nog buiten beschouwing of die afkomstig is van God of niet.

    Ik zei het al, we moeten voorzichtig zijn en kritisch. Het is al een veeg teken wanneer men insisteert dat men een boodschap rechtstreeks van God heeft, of dat nu het christendom is, het judaïsme, de islam, of de mormonen. Wanneer men bovendien stelt dat aan die boodschap niet te tornen valt, dat ze onfeilbaar en onveranderlijk is, dat ze letterlijk moet genomen worden, dan is dat nog een verdacht aspect. Als de verkondiging en de interpretatie van de boodschap uitsluitend in handen wordt gegeven van een bevoorrechte priesterkaste, dan weten we zeker dat het gaat om andere belangen dan die van de waarheid en het heil van de mensheid.

    Een alternatief voor de godsdienst is de filosofie. Filosofen zijn ook op zoek naar de waarheid en de levenskunst. Ze zijn niet zo arrogant als de vertegenwoordigers van de godsdienst. Ze claimen geen goddelijke inspiratie, noch onfeilbaarheid. Ze hebben geen persoonlijke ambities, ze zijn niet uit op wereldse macht of aanzien. Dat siert hen en wekt vertrouwen. Maar ze zijn zo verdomd moeilijk om lezen, vreselijk ingewikkeld, vrijwel onleesbaar! En ze spreken elkaar voortdurend tegen, hoe moet je dan weten wie het bij het rechte eind heeft? Ze zijn vaak ook volkomen wereldvreemd, wat heb je er dan aan?

    Het is geen goed idee om ons slechts aan één bron te laven. Als haar water zuiver is, dan is er geen gevaar. Maar zeker kunnen we nooit zijn; ook een heldere bron kan ziektekiemen bevatten of mettertijd vervuild raken. Daarom is het beter om water van verscheidene bronnen uit te proberen. We kunnen ons daarbij laten leiden door mensen die er zelf al van geproefd hebben. Hun oordeel kan ons naar drinkbaar water leiden en ons helpen om het troebele te vermijden. Maar steeds zullen we uiteindelijk moeten vertrouwen op onze eigen smaak en onze eigen ervaring.

    Laten we dus de wijsheid van anderen in ons opnemen, waar we die ook vinden. We mogen ons niet tevreden stellen met het klakkeloos overnemen van ideeën van anderen, met de gangbare opvattingen, met de gevestigde waarden, met de heersende gebruiken, met de wet van de sterkste, met goddelijke openbaringen, met handige verkoopspraatjes, met geleerde theorieën. We moeten kritisch en waakzaam blijven, altijd bereid om bij te leren en om ons gedrag aan te passen aan nieuw verworven inzichten, altijd op zoek naar nieuwe interpretaties en verhelderende inzichten. We leven in een tijd waarin het moeilijk is om alles te overzien, om te leven met één simpele waarheid. De waarheid is veelzijdig en veelkleurig, ze schittert met vele facetten en verbergt zich achter verlokkelijke leugens. We moeten leren leven met onzekerheden en voorlopige waarheden. Het is geen goed idee om wie of wat dan ook blindelings te vertrouwen, of zich onnadenkend vast te klampen aan tradities en heilige huisjes.

    Sapere aude! Durf na te denken!


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    19-03-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Oorzaak en gevolg

    E

    en van de vragen waarmee de mens altijd heeft geworsteld, is die naar oorzaak en gevolg. Wij zijn pas tevreden wanneer we weten hoe het komt dat… vul zelf maar in. De klassieke kindvraag ‘waarom?’ slaat ook daarop. We gaan er steeds vanuit dat als er iets gebeurt, daar ook een goede reden voor is, ook al zien of kennen we die niet meteen. Als heel klein kind kan je nog verrukt zijn met de sneeuwvlokken die zomaar uit de hemel vallen, maar de uitleg dat de engeltjes hun bedje opschudden, bevredigt niet lang. Lorenzo, Luts pleegkleinkind, zit in het derde leerjaar en hij heeft ons heel netjes en heel vlot uitgelegd hoe regen, sneeuw en hagel ontstaan.

    Naarmate we opgroeien, ontdekken we de natuurwetten en hun ontelbare toepassingen. De mensheid heeft er veel langer over gedaan dan Lorenzo. Pas vanaf de Renaissance begon men voorzichtig te experimenteren met de natuurlijke verschijnselen. Het was met de Verlichting dat daarin snelle en grote vooruitgang gemaakt werd. Vanaf de twintigste eeuw zijn de wetenschappelijke ontdekkingen en hun toepassingen spectaculair toegenomen.

    Die evolutie in de wetenschap is gepaard gegaan met een devaluatie van mythen en sagen en van religieuze verklaringen, wonderen, mirakels en mysteries. Wanneer we een redelijke wetenschappelijke verklaring voor iets kennen, hoeven we geen beroep te doen op hogere machten. Hoe beter we de natuur doorgronden, hoe minder plaats er is voor andere dan de natuurkrachten. Stilaan is God werkloos geworden. Door kennis te maken met de wetmatigheden van de natuur, zijn we ervan overtuigd geraakt dat alles kan uitgelegd worden, ook als dat nu nog niet het geval is. Er zijn geen mysteries, maar er zijn hier en daar nog wel zaken die we nu nog niet helemaal kunnen verklaren en beheersen.

    We gaan ervan uit dat alles een kwestie is van oorzaak en gevolg. Dat is vrij evident als het om de materiële wereld gaat, we zien het als het ware voor onze ogen gebeuren. We zijn er minder zeker van dat het ook het geval is voor ons denken. We beseffen stilaan wel dat er een onmiskenbaar verband is tussen onze hersenen en ons denken, maar door jarenlange gewoonte en opvoeding hebben we de neiging om toch een zekere autonomie te bewaren voor ons denken. Wat wij denken is niet afhankelijk van externe omstandigheden, wij zijn in staat daarvan afstand te nemen en onafhankelijk tot logische conclusies te komen. Ons denkvermogen zien we niet als een materiële activiteit.

    Dat is althans de indruk die we hebben. Stilaan weten we beter. Freud en andere psychologen hebben ons doen inzien dat er in ons brein allerlei onder- of onbewuste krachten aan het werk zijn, dat wij beïnvloed zijn door onze omgeving, onze opvoeding, onze emoties. Maar ook door onze lichamelijke toestand, onze leeftijd, door alcohol en drugs, door hormonen, door het weer, kortom door ongeveer alles.

    Dat hoeft ons niet te verwonderen. Als de natuur buiten ons volledig kan verklaard worden door de natuurwetten, en wij behoren als mens volledig tot die natuur, dan zijn de natuurwetten ook volledig op ons van toepassing. Ook hier geldt dat wij nog niet alles weten, maar we gaan er wel van uit dat er voor alles een natuurlijke uitleg is en dat wij geen beroep hoeven te doen op mysterieuze geestelijke krachten of goddelijke tussenkomsten. Een belangrijke rol in die ontdekking is gespeeld door het onderzoek van personen met een hersenletsel. Daarbij is gebleken dat een fysieke beschadiging op een bepaalde plaats meestal nauwkeurig overeenkomt met een specifiek functioneel letsel, bijvoorbeeld het verlies van het spraakvermogen, geheugenverlies enzovoort. Ook onderzoek naar de oorzaken en gevolgen van trauma’s, zoals oorlogservaringen of langdurige gijzeling, hebben overduidelijk aangetoond dat wij zowel lichamelijk als geestelijk reageren op wat ons overkomt.

    Wanneer wij zo stilaan inzien dat het ‘geestelijke’ niet los kan gezien worden van het materiële, rijst vroeg of laat onvermijdelijk de vraag of de natuurlijke wetten van oorzaak en gevolg ook niet volledig van toepassing zijn op heel de mens, dus inclusief zijn denken. Meer nog, wij vragen ons af of alles wat gebeurt niet een kwestie is van oorzaak en gevolg.

    Als dat zo is, en het ziet er naar uit dat die conclusie voor de hand ligt, dan lijkt het alsof er geen enkele vrijheid meer is, alsof het ene gewoon uit het andere volgt, onvermijdelijk, onverbiddelijk, zonder dat we daar iets kunnen aan doen, alsof alles op voorhand beslist is. Determinisme, noemt men dat en de vragen over vrijheid en determinisme behoren tot de oudste en de belangrijkste die de mens zich ooit heeft gesteld.

    Wat moeten we immers denken van een seriemoordenaar? Als we de menselijke vrijheid verdedigen, dan is dat iemand die wetens en willens de ene mens na de andere vermoordt en daar nog plezier aan beleeft ook. Als we stellen dat elke mens bepaald wordt door een zeer groot aantal factoren waarover hij zelf niet altijd controle heeft, zoals zijn genetische, erfelijke samenstelling, zijn opvoeding, zijn persoonlijke geschiedenis, inclusief eventuele traumatische ervaringen, dan is diezelfde moordenaar gewoon het onschuldig slachtoffer van al die omstandigheden.

    Wij voelen meteen aan dat geen van beide stellingen helemaal klopt. Is er dan een tussenweg? Kan men tegelijk vrij en onvrij zijn? Verantwoordelijk en niet verantwoordelijk? Schuldig en niet schuldig? Dit zijn vragen waarmee wij meer en meer geconfronteerd worden. Wie zijn partner betrapt met een minnaar en hem of hen doodt in een vlaag van woede, krijgt meestal een lichte of voorwaardelijke straf. Wie een liefdesrivale vermoordt door haar parachute te saboteren, krijgt de maximumstraf, ook al is er geen enkel materieel bewijs, op grond van de bewezen rivaliteit. Het is dus blijkbaar voldoende dat men kan aantonen dat men de gelegenheid en de intentie had om te doden. In dat geval waren er blijkbaar geen verzachtende omstandigheden van amoureuze of emotionele aard. In het ene geval kijken we enkel naar de feiten, in het andere naar de emoties van de dader. Net zo met iemand die een inbreker neerschiet: geen veroordeling of enkel een voorwaardelijke straf, omdat men rekening houdt met de spontane menselijke reactie van iemand die zijn have en goed wil beschermen.





    Als wij spreken over oorzaak en gevolg, zijn wij geneigd om dat zeer eenvoudig te bekijken. Als A, dan B. Zo simpel is het. Laten we eens proberen om daarvan een goed voorbeeld te vinden. Als ik ijs verwarm, smelt het. Ja, meestal. Als je het niet genoeg verwarmt, smelt het namelijk niet; en wellicht is er niet genoeg warmte om al het ijs te doen smelten enzovoort. En zo is het met elk voorbeeld dat je kan verzinnen: het is nooit eenvoudig. Als je in het water valt en je kan niet zwemmen, dan verdrink je. Ja, soms, want als het water niet diep is, of als iemand je eruit haalt enzovoort. Als je niet eet ga je dood. Ja, tenzij je kunstmatig gevoed wordt, of tijdig eten vindt. Doe zelf eens de oefening en probeer een voorbeeld te vinden van een oorzaak die onvermijdelijk tot een gevolg leidt.

    We stellen vast dat alles veel complexer is dan ‘als A, dan B’. Er komen altijd allerlei voorwaarden en factoren bij: tenzij dit, op voorwaarde van dat enzovoort. Alles hangt met alles samen, een gebeurtenis staat nooit op zichzelf, de dingen spelen zich niet af in het luchtledige, los van de zwaartekracht. We praten niet over theorie, maar over de praktijk, het werkelijk leven.

    Het is wel zo dat alles een oorzaak heeft, maar nooit dat iets slechts één enkele oorzaak heeft. Er zijn altijd ontelbare factoren. Je zou kunnen zeggen dat heel het universum en heel zijn geschiedenis beslissend is voor alles wat er nu gebeurt en dat alles wat nu gebeurt beslissend is voor heel de toekomst. De meest verwijderde factoren, in ruimte en tijd, zullen wellicht de kleinste rol spelen, maar helemaal uitsluiten kunnen we ze toch niet, je weet nooit of je niet ergens een noodzakelijke factor uitschakelt.

    Het is erg belangrijk dat wij die complexiteit van de oorzaken inzien. Dat behoedt ons voor simplistisch denken. Wanneer een advocaat aanvoert dat zijn cliënt, die terechtstaat voor een gewapende overval, een ongelukkige jeugd had, dan kunnen we daarop genuanceerd reageren. Het is niet zo dat een ongelukkige jeugd noodzakelijk moet leiden tot gewelddadige misdrijven (indien A, dan B). Wat bedoelt men precies met ongelukkig, hoe erg was het wel enzovoort. Het is zeer moeilijk om te bewijzen dat een bepaalde reeks van oorzaken onvermijdelijk geleid heeft tot een bepaald gevolg. Maar het kan natuurlijk wel. En dan kunnen we daar rekening mee houden, in bepaalde mate. Dat zal een moeilijke afweging worden, maar dat is de beoordelingen van menselijk gedrag altijd.

    Het is dus niet zo dat wij als mens het willoos slachtoffer zijn van de omstandigheden. Een bepaalde oorzaak heeft niet noodzakelijk een gevolg, omdat er steeds nieuwe oorzaken en nieuwe gevolgen zijn, die de eerste volledig kunnen ongedaan maken. Achteraf zullen we zeggen dat een bepaalde gebeurtenis het gevolg was van bepaalde oorzaken, maar zelfs dan is het meestal vrijwel onmogelijk om met zekerheid aan te tonen welke die oorzaken waren, en dat het gevolg onvermijdelijk was. Omwille van de complexiteit van de omstandigheden, kunnen wij op voorhand nooit met enige zekerheid zeggen dat een gebeurtenis zich al dan niet zal voordoen. Het volstaat dat we om ons heen te kijken om dat in te zien. Wie zijn geld belegt in aandelen, wie zich in het verkeer begeeft, wat je ook doet, je kan enkel verwachten dat het goed afloopt, maar zekerheid heb je nooit.

    Zo zien we dat enerzijds alles het gevolg is van wat eraan voorafgaat, maar dat wat er gebeurt grotendeels onvoorspelbaar is. Ik gaf hier enige tijd geleden het voorbeeld van de lottotrekking, met een aantal draaiende sferen met ballen daarin met nummers erop. Die ingewikkelde opstelling heeft men uitgedokterd precies om te verhinderen dat het resultaat voorspelbaar zou zijn. De wereld is hetzelfde, maar dan net andersom. Wij zien het resultaat en denken dan dat het louter toevallig is, terwijl het alleen maar onvoorspelbaar was omwille van het grote aantal factoren dat ertoe aanleiding heeft gegeven. Er zijn voor alles pertinente redenen, oorzaken en voorwaarden, alleen kennen we die nooit allemaal helemaal.

    Dat is het onderscheid dat we moeten maken. De dingen gebeuren volgens de natuurwetten, niets ontsnapt daaraan. Maar het samenspel van die natuurwetten is zo complex, dat we nooit met zekerheid kunnen zeggen wat nu precies de noodzakelijke en voldoende oorzaken waren. Evenmin kunnen we ooit zeker zijn dat een bepaald gevolg enkel het resultaat is die bepaalde oorzaken, met andere woorden, of dat zelfde gevolg ook niet door een totaal andere set van oorzaken kan bekomen worden.

    Wij kunnen er dus zeker van zijn dat de wetten van oorzaak en gevolg altijd en overal gelden, dat niets of niemand er kan aan ontsnappen. Maar daarmee zeggen we enkel dat er niets anders is dan de natuurwetten, dat er geen andere krachten zijn waarmee we rekening moeten houden. Het laat ons niet toe om van alles de oorzaken aan te duiden. Bij het beoordelen van menselijke daden zullen we dus steeds een oordeel moeten vellen op grond van wat we weten of menen te weten. Daarom is er voor elke beschuldigde en elk slachtoffer een verdediger en die doen allebei hun best om hun standpunt naar voren te brengen. De rechtbank en eventueel de jury zullen uiteindelijk een beslissing nemen in eer en geweten.

    Laten we het nog eens over ons brein hebben. Ook dat ontsnapt niet aan de natuurwetten. Anderzijds is het menselijk brein van een dergelijke complexiteit, dat het ons nog niet gelukt is om veel meer te doen dan alleen maar een zeer ruwe schets te maken van de materiële gebeurtenissen die zich daar afspelen. Ons denken gebeurt met materiële middelen, maar dan op een zo ingewikkelde manier dat wij slechts in uitzonderlijke gevallen een direct verband kunnen leggen tussen die materiële activiteit en ons denken. Meestal is dat dan nog wanneer wij vaststellen dat er iets fout is gegaan in de hersenen of hun werking, wat blijkt uit het afwijkend gedrag van de betrokken persoon.

    Wij hebben dus de neiging om te veronderstellen dat er nog iets anders is dan onze hersenen, iets ontastbaars maar wel zeer reëel, zelfs essentieel, een onafhankelijk denkend ‘ik’. Maar dat is grotendeels een illusie… Achter die illusie zitten onze materiële hersenen die als gek functioneren, met verwerkingssnelheden die geen enkele computer ter wereld, of zelfs alle computers ter wereld ook maar kunnen benaderen. Neem die materiële hersenactiviteit weg, en weg is de illusie.

    Ik besef dat ik over deze zaken op een onbeholpen manier spreek. Dat kan ook niet anders. Ik probeer vooral voor mezelf te verduidelijken waarover het gaat, zonder het antwoord te weten op alle vragen. Ik probeer niet in de oude valkuilen te trappen, ik probeer de nieuwe wegen te bewandelen die de wetenschap en de filosofie maar ook ons gezond verstand ons wijzen. Ik hoop dat jullie, lieve lezers, me ook op die weg een eindje willen volgen. Ik hoop vooral dat ik jullie nieuwsgierigheid kan prikkelen en jullie zo aanzetten om zelf stil te staan bij dergelijke kwesties en zo bewuster te leven.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:wetenschap


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • De behendige Van Bendegem
  • De Verlichting en haar belagers
  • Corsica
  • Breendonk, de gruwel, de feiten
  • Levend verleden
  • Spectaculair
  • Verrijzenis
  • Goede Vrijdag 2025
  • Palmzondag
  • Gij zult niet doden
  • Vrijdenkers
  • Koekoek!
  • Vrede
  • Christelijke moraal, atheïstische ethiek
  • Al te vroeg gestorven
  • La perfection n'est pas de ce monde.
  • Openbaring
  • Elke mens is uniek
  • Me dunkt...
  • Hybride
  • Sint-Catharina. Brief aan een christen vriend.
  • Het geboortejaar van Jezus Christus
  • Etsi Deus non daretur: zelfs als er geen God zou zijn.
  • Godsvrucht
  • Eerlijkheid
  • Verlossing: I know that my Redeemer liveth.
  • Gezag
  • Als de vos de passie preekt...
  • De hondse filosofen
  • Anselmus van Canterbury
  • Op mijn eentje
  • Inquisitie in de Middeleeuwen
  • Heksen
  • Gerede twijfel
  • Kristien Hemmerechts' late bekering en mystieke ervaringen
  • De Blijde Boodschap, andermaal
  • Verwondering
  • Wees volmaakt zoals uw hemelse vader
  • Paul Claes Odyssee 2.0
  • Griekse tragedies: Sofokles
  • Thomas a Kempis, de Navolging van Christus
  • De Griekse bronnen van de Verlichting
  • Islam en christendom
  • Darwin, creationisme, intelligent design
  • Satan
  • Humanisme
  • Godsdienstvrijheid
  • Ethiek en humanisme
  • De vos en de egel
  • Perfide
  • Godsdienst na de dood van God?
  • Sceptisch
  • incest
  • Catechismus
  • Filosofen te koop
  • Democratie
  • De uitzondering en de regel
  • Etiketten
  • Extreemrechts
  • Waarheid en verzinsel
  • Over geloof en psychologie (recensie)
  • De misdadige geschiedenis van de Kerk
  • Judith Butler, Wie is er bang voor Gender? (recensie)
  • Erwten en kikkers
  • David Hume
  • Denken en geloven in de oudheid (recensie)
  • Kinderspel?
  • Over grenzen, Mark Elchardus
  • Robot
  • Vooruitgangsgeloof
  • Het kan me niet schelen!
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!