mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
23-06-2008
regulateurs en auteursrechten
Deze morgen wachtte me een onaangename verrassing op de mail. Op 22 februari 2007 schreef ik hier op mijn blog een nostalgisch stukje over klokken en hoe de belangstelling daarvoor bij mij begonnen is. Toen ik op het internet op zoek ging naar een gepaste foto, vond ik die op de website van een professionele klokkenhersteller. Zonder er veel over na te denken, maakte ik een link naar die website en zo verscheen die dan op mijn blog. Welnu, de eigenaar meldde me deze morgen dat ik daartoe het recht niet had en vroeg dat ik de foto zou verwijderen. Nog voor ik daartoe de kans had, was dat al gebeurd en stond er een foto van een naakte vrouw in de plaats. Toen ik daarop reageerde, met excuses voor het lenen van de regulateurfoto, kreeg ik een sarcastische mail terug en bleek er nu een foto van een stel varkens in de plaats te staan.
Aanvankelijk begreep ik niet hoe dat allemaal zomaar kon: ik dacht dat de man was binnengedrongen in mijn blog bij Seniorennet, maar Lut had het meteen door: hij had gewoon een andere foto gezet op het adres van zijn website en dat is natuurlijk zijn goed recht.
Ik vind het allemaal nogal scherp en erg overdreven: wat voor ontisch kwaad doe ik in hemelsnaam door op mijn onschuldige blog een link te plaatsten naar een mooie foto en een interessante website? Maar goed: als de eigenaar bezwaar aantekent, dan niet. Mijn verzoek om de foto toch te plaatsen met een verwijzing naar de eigenaar kreeg geen reactie. Ik heb dan maar zelf een foto gemaakt van onze familieregulateur en die prijkt nu bij de tekst van toen en ook hierbij.
Natuurlijk ben ik me vragen gaan stellen bij mijn gewoonte om fotos van het internet bij mijn teksten te plaatsten. Ik ben dat beginnen doen op aanraden van Seniorennet (zie de handleiding bij het maken van een blog). Door enkel een link te plaatsen en niet een eigen foto, neem je ook geen plaats in op de servers, je kan meer formaten gebruiken en je bent ook niet beperkt in de omvang van de afbeelding. Het leek me een leuke, handige en economische manier om mijn teksten te verluchten. Ik weet het wel, Seniorennet stelt nadrukkelijk dat je geen fotos mag plaatsen die auteursrechtelijk beschermd zijn, maar of een afbeelding inderdaad zo beschermd is, dat staat er vrijwel nooit bij vermeld. Dat geldt eigenlijk ook voor wat ik schrijf op mijn blog: ik heb geen enkele controle over wat men met mijn teksten doet. Als men op een website over Shakespeare-sonnetten een link plaatst naar mijn vertaling van een Shakespeare-gedicht, dan voel ik me vereerd, natuurlijk en ik zal het wel laten om te protesteren. Als men een boekbespreking leent voor eigen gebruik: evenzo. Maar wat als men mijn teksten gaat kopiëren en voorstellen als eigen werk? Ik sta daar meestal niet bij stil, ik vind dat op het internet veel meer kan dan in de commerciële wereld. Ik ga dus niet op zoek naar misbruik van mijn materiaal, het zal allemaal nogal loslopen, zeker?
Verwacht je dus maar niet aan banbliksems van mijn kant, al hoop ik dat als men hier iets ontleent, er een verwijzing naar de bron af kan. En als ik afbeeldingen gebruik, dan blijkt uit het link-adres waar ze vandaan komen. Dat lijkt me voldoende. Wie het daarmee niet eens is, mag me altijd terechtwijzen.
21-06-2008
cocaïne in het water
De laatste dagen staat druggebruik weer volop in de belangstelling. Eerst was er de wielrenner Tom Boonen, of liever: niet de wielrenner, maar de jongeman, de mens achter Tom Boonen; dat blijkt weer eens iemand te zijn als u en ik en ook een bevestiging van het oude gezegde: het zijn sterke schouders die de weelde kunnen dragen. Hij drinkt, hij snuift cocaïne, hij rijdt peperdure wagens kapot. Niets nieuws, dus: we weten dat dergelijke dingen gebeuren en nu weten we dat ook Tom Boonen daaraan niet ontsnapt.
Het tweede bericht was ernstiger en heeft me diep verontrust. Wij Belgen zijn stevige cocaïnegebruikers, dat blijkt uit een onderzoek van onze waterlopen, waarin resten van de drugs opspoorbaar zijn. Dagelijks tienduizenden dosissen, tijdens het weekeinde honderdduizenden, dat wil zeggen dat ten minste zeg maar 2 tot wellicht 5 % van de Belgen vaak aan het spul zitten, alleen of in gezelschap. Er zijn dus in jouw en mijn kennissenkring mensen in dat geval, misschien wel onder je beste vrienden, misschien in je eigen familie.
En dat is nog maar het tipje dat verschijnt bij het oplichten van de sluier die ons roeszoekend gedrag zorgvuldig bedekt. Ik schreef daarover op 15 mei 2006 en tegen mijn gewoonte in druk ik die tekst hier nogmaals af, ongewijzigd. Toen ik hem herlas, vond ik het nog steeds een interessante benadering van het probleem, ik hoop dat je mijn mening zal delen.
Drugs, dat wat vreemde woord dat we met de drugs zelf overgenomen hebben uit de internationale, Engelssprekende wereld. Er gaat geen dag voorbij zonder dat de media het daarover uitgebreid hebben. Gisteren nog een Panorama-reportage over meth, de drug die nu blijkbaar het best in de markt ligt.
Wat heeft de mens toch met drugs?
Er zijn nu eenmaal in onze leefomgeving een aantal producten die, als ze op een of andere manier met ons lichaam in contact komen, een bijzonder effect hebben. Je hoeft maar een stevige espresso te drinken om te weten dat koffie een opwekkend effect heeft: aaaah, dat doet deugd, zie! En hoeveel mensen zijn er niet die s avonds als ze thuis komen een aperitiefje drinken? Ga naar een receptie, en na een half uur stijgt het geroezemoes tot een uitgelaten concert van mensen die alcoholplezier hebben. Rokers krijgen hun kick van hun regelmatige dosis nicotine. Talloze gebruikers van slaapmiddelen rekenen op dat pilletje om snel naar dromenland te vertrekken. En als men zich niet helemaal fit voelt, zijn er gemakkelijk verkrijgbare middeltjes om je wat beter te voelen.
Al zolang als we van de mens weten, weten we ook dat hij met dergelijke middelen omgaat. Het is van alle tijden en alle culturen, het is onvermijdelijk, onuitroeibaar, menselijk, kortom.
En we zijn ook erg tolerant.
Het is pas de laatste jaren dat men vindt dat roken niet evident is, en nog steeds zijn er hardnekkige verdedigers, ook al weten zij perfect goed dat roken dodelijk is. Blijkbaar nemen ze dat zeer reële risico erbij. En voor wat? Voor een verslaving aan een drug, voor het zogenaamde genot van het roken. Hetzelfde met alcohol. Lange tijd maakte men zich vrolijk over iemand die eentje teveel ophad. Iemand die wat aangeschoten is, wordt nog altijd niet met de vinger gewezen, nee, op feestjes en zo zijn het eerder de geheelonthouders, de zuurpruimen die het moeten ontgelden, zij zijn de sfeerverstoorders. Wie heeft de moed om een collega aan te spreken op zijn probleempje, terwijl iedereen ziet dat zijn carrière en zijn huwelijk eronder lijdt? Men haalt ten hoogste de schouders op, en glimlacht meewarig. Ach, ja, hij lust wel graag een pintje
En dan de echte drugs. Wat is er nu nog verkeerd met een jointje? Het is altijd het vergoelijkende jointJE. Dat kan toch geen kwaad? Je mag het zelfs bij je hebben, je mag het kopen en gebruiken. Maar je mag het niet kweken of verkopen, vreemd toch. Cannabis lijkt ingeburgerd, de wetgever laat het toe, waarom dan niet? Dokters zeggen dat het zelfs heilzaam kan zijn, en beter af en toe een jointje roken dan zwaar alcoholisme, toch?
En dan gaat het verder. Er is XTC, en cocaïne, en heroïne en wat nog allemaal. Op partys en privéfeestjes wordt geëxperimenteerd zonder veel scrupules, ook in goede middens.
De mens tast de grenzen af van de invloed van vreemde producten op zijn lichaam. Hij is op zoek naar rust, naar genot, naar dat goed gevoel, naar extase, naar vergetelheid. Het gewone leven, dat voor de meesten onder ons bestaat uit een derde slaap, een derde werk en een derde vrije en half-vrije tijd, is op zichzelf niet voldoende. We hebben pieken nodig, afwisseling, dingen die de sleur doorbreken, die het leven kleur geven, zoals dat heet, waar we kunnen naar uitkijken. De jaarlijkse vakantie(s), verjaardagsfeestjes, de zilveren bruiloft, oudejaarsavond En op die momenten willen we ons goed voelen, willen we plezier maken. En dan gaan we eens goed eten. En drinken. En slikken. En spuiten.
En s anderendaags zitten we met een kater, en zweren we dat we nooit nog een glas aanraken.
En toch
We zien de ravages van overmatig gebruik, we hoeven niet ver te zoeken in onze omgeving. Maar dat houdt ons niet tegen. We weten dat we niet volmaakt zijn, dat we zwak zijn, dat we toegeven aan de verleiding, aan onze verslaving. Wij zijn ook maar mensen.
Het zou zo simpel zijn, als er geen alcohol was, bijvoorbeeld. Dat had je maar gedacht! Kijk maar naar wat er gebeurde tijdens de drooglegging in the USA, en in de Islamwereld mag zogezegd ook niet gedronken worden, en in Noord-Europa is de drank in de cafés onbetaalbaar, dus wordt er thuis met liters tegelijk verzet.
Tabak zou je gewoon kunnen verbieden, denk je dan. Maar dat lukt langs geen kanten, denk aan de pantomime over Francorchamps, en dat gaat dan alleen nog maar over de reclame voor tabak!
Wij weten perfect waar de grondstoffen voor bepaalde drugs vandaan komen, coca, papavers maar we slagen er niet in die productie stop te zetten. We kennen de transportlijnen en zelfs de criminele kartels die zich met de verkoop bezig houden. Maar we krijgen ze niet klein. In de USA woedt een oorlog tegen de drugs, maar de overwinnaars zijn de bestrijders, die er rijk van worden, en de producenten en verkopers, die nog nooit zon goede zaken deden. En de verliezers zijn de gebruikers, die wel geklist worden en die massaal opgesloten worden in gevangenissen waar ze meestal blijven gebruiken, en waar ze zeker niet genezen van hun verslaving.
Sommige mensen hebben blijkbaar niet genoeg aan een rustig leven. Ze hebben nood aan allerlei kicks, aan uitspattingen, aan risicos. Zonder dat flamboyante is het leven maar saai, het leven niet waard. Zoals mijn broer zaliger zei: je rookt niet, je drinkt niet, je loopt niet achter de vrouwen aan, waarvoor leef je dan nog? Dat je gewoon content kunt zijn zonder roken, drinken, drugs, dat is tegenwoordig bevreemdend. Over vrouwen zullen we het niet hebben, dat zijn geen drugs, voor zover ik weet. Maar ik weet wel dat als je high bent van welke drug dan ook, vrouwen meestal niet veilig zijn voor mannen.
We krijgen de drugs niet uit onze wereld, we willen dat ook niet, eigenlijk. Dus zullen we er moeten leren mee leven.
19-06-2008
over kikkers, sissers, erwten en snert
Ciceros erwt en de identiteitscrisis van een kikker
Vrijwel sinds het begin van onze beschaving, dus al ongeveer 10.000 jaar, eten wij mensen erwten, meer bepaald de cicer arietinum. De oorsprong van deze populaire voedselplant ligt in Klein-Azië, Asia Minor, wat nu Turkije is. Ze gedijt vooral in een subtropisch klimaat met veel regenval, zoals het Middellandse Zeegebied, waar ze nu hoofdzakelijk geteeld worden. Zoals onze struikbonen wordt ze ongeveer 30 cm hoog, de peulen hebben twee of drie erwten. De Grieken noemden ze erebinthos, de Romeinen cicer, wat in het Frans eerst cice werd dan het huidige pois chiche. In het Engels ging het net zo: chickpea en in het Nederlands niet anders: kikkererwt.
Kikker- heeft hier dus geen eponieme functie: de erwt is niet genoemd naar de kikker, de puit, de kikvors, zoals bijvoorbeeld wel het geval is bij de reine-claudepruim, naar de dochter van Louis XII die de echtgenote werd van François I van Frankrijk en hem op tien jaar tijd zeven kinderen schonk; dat laatste feit heeft bij de naamgeving minder een rol gespeeld dan het feit dat de koningin zeer geliefd was om haar goedaardigheid en ook een grote belangstelling had voor fruitteelt.
De kikker in de kikkererwt heeft dus een ernstige identiteitscrisis, een existentieel probleem: hij is helemaal geen kikker en ook geen prins maar een erwt, kikker betekent gewoon een bepaald soort erwt, de cicer arietinum.
Marcus Tullius Cicero, de klassieke advocaat en politicus, bekend van zijn redevoeringen die we in de Latijnse les moesten bestuderen, heeft zijn cognomen waarschijnlijk wel aan de erwt te danken: sommige afbeeldingen stellen hem voor met een gezwelletje op zijn neus, maar de naam Cicero of Kikeroon bestond in de gens Tullia al lang voor zijn geboorte en neusgezwelletjes zijn nu niet bepaald erfelijk.
Kikkererwten of kekererwten of kekers eten we als groente of als vleesvervanger, je moet ze wel een nachtje laten weken. Je kan ze ook roosteren voor snacks. Falafel is een mengsel van kekers, ui en kruiden dat men vaak in een (Turks) broodje stopt. Het Fr. pois en het E. pea komen via het Lat. pisum van het Gr. pison: erwt. Onze erwt behoort tot de familie die waarschijnlijk bij de Gr. erebinthos, orobos begon en via het Lat. ervum ook tot het Spaanse garbanzo, het Du. Erbse en onze erwt geleid heeft. In het Oost-Vlaamse dialect zegt men niet 'ert' maar 'eirrewete' en dat lijkt wel erg op het Griekse erebinthos.
Om het helemaal rond te maken moeten we vermelden dat keker of kikkererwt nog een synoniem heeft in het Nederlands, eveneens ontleend aan het Lat. cicer (toen dat al als 'chicher' uitgesproken werd) of het Fr. chiche, namelijk sisser en die heeft dan weer niets te maken met de onschadelijke of mislukte sissers van het vuurwerk, die wegens het ontbreken van een echte knal als onomatopee of klanknabootsing ook opduiken in de uitdrukking op een sisser aflopen.
Een kikker is geen puit maar een erwt, een sisser is geen rotje maar dezelfde erwt, wat een snertverhaal!
P.S. Als je het niet wist: snert is erwtensoep, het is een woord uit de zeemanstaal en blijkbaar was dat niet de lievelingsschotel van de matrozen, vandaar dat snert- een voorvoegsel is met een pejoratieve of ongunstige betekenis.
18-06-2008
gele dooiers
Gisteren hadden we het over onze portemonnee, niet over hoe leeg die is of hoe vol we die graag zouden hebben, maar waar dat gemeenzaam gebruikt woord vandaan komt. We belandden uiteindelijk bij de Galliërs die vierhonderd jaar voor onze tijdrekening Rome wouden innemen en bij de ganzen van het Capitool die dat verhinderden.
Een ander vrij alledaags woord is dooier, eierdooier. Ik had me al eens afgevraagd wat de achtergrond ervan zou zijn, de etymologie, want ik kon niet onmiddellijk een ander woord bedenken dat erop lijkt en dat ook naar betekenis verwant is. Dan maar eens in onze boeken gedoken.
Het is een oud woord, zowel Van Dale als Philippa (Etymologisch Woordenboek van het Nederlands) geven als eerste attestatie (vermelding) 1287, met Middelnederlandse vormen als doder, dodre, door, die we ook uit het dialect kennen.
In het tijdschrift De Taalgids, 2de jaargang uit 1860, schrijft L.A. te Winkel, de oorspronkelijke medeauteur, met M. de Vriesch, van het monumentale Woordenboek van de Nederlandsche Taal (en van de bijhorende spelling van de Vriesch-te Winkel), het volgende:
Door of dooijer luidde in het Middeln. doder, gelijk men zien kan in Der Lekenspiegel, I, XI, 15. Boendale geeft daar eene verklaring van aertrijcs rontheit en zegt, dat het heelal bij een ei kan worden vergeleken:
Bi enen eye moghedijt merken wale: Die hemel dat is die scale, Twitte dat is tfirmament, Dat altoos loopt omtrent, Die doder dat is aertrike.
d.i. Bij een ei kunt gij het wel vergelijken: de hemel is de schaal, het wit is het firmament, dat bestendig omloopt, de dooijer is het aardrijk. Kiliaan vertaalt nog doder van d'eye door vitellus, en dodergheel door luteus, citrinus. In het Oudhd. luidde het woord tutarei en totero; in het Ouds. dodro, in het Angels, dydring. Door is derhalve eene zamentrekking van doder, even als doon, goon, gehoon en boom zamentrekkingen zijn van dooden, goden, geboden en bodem; het meervoud van door heeft dus eenen scherpen klinker en moet met de dubbele o geschreven worden: dooren. De andere, meer gebruikelijke, vorm van dit woord, in onze woordenboeken dojer gespeld, staat volkomen gelijk met ooijevaar, zamengetrokken uit oodevaar. Men zal derhalve, wil men zich in het spellen gelijkblijven, òf ojevaar òf dooijer te schrijven hebben. De keus kan niet moeijelijk zijn: men spelt eenparig tooijen, gooijen, hooijen, looijen, dooijen, rooijen , mooijer, waarom zou men met dojer en ojevaar zonder reden uitzonderingen maken?
Daarmee weten we al heel wat, maar niet wat de oorspronkelijke betekenis van dod- of tut- is. Daarvoor geeft het Engelse to dodder een aanwijzing: schudden, beven, trillen. Ook het Gr. thussestai heeft die betekenis: sidderen, terwijl thuein wijst op een hevige beweging, van de wind of het water van de zee: zieden, kolken, of van een onstuimig dier. Mogelijks, maar niet zeker, wijst dat allemaal op het lillende, geleiachtige eigeel.
In het Duits is het ook Dotter. Het Oud-Engels had een zelfde woord, dat nu verdwenen is: dydring. Wij kennen ook de dotterbloem, die haar naam kreeg van het eigeel wegens haar warme gele kleur, in het Duits Sumpfdotterblume, waarbij Sumpf (moeras) verwijst naar de plaats waar je ze meestal vindt; in onze tuin rond de vijver en woekerend in het moerasje dat voor de waterzuivering zorgt van het vijverwater.
In het moderne Engels is in de plaats van dydring het bij niet-Engelssprekenden weinig gekende leuke woord yolk gekomen, in oudere spellingen ook wel yelk, wat ons dan weer bij het Duitse gelb brengt en dan bij ons geel. Gelb en het E. yellow en het Zweedse gul zijn allemaal familie, net zoals het Gr. chlooros en het Lat. helvus en galbus, galba, galbinus, zelfs het E. en Du. Gold en ons goud. Het zijn schakeringen van geel, goudgeel, groengeel, bleekgeel, glanzend (ook familie). Ook glas, dat oorspronkelijk barnsteen betekende, gaat op die stam terug en verder nog gal (Gr. cholè), wegens de typische geelgroene kleur. Het Franse jaune (doeuf) is een rechtstreekse erfgenaam van galbinus.
17-06-2008
portemonnee
Een van mijn eerste en ook een van de beste herinneringen aan mijn studie van het Latijn tijdens de humaniora betreft De ganzen van het Capitool, een kort verhaaltje dat in ons handboek stond en dat we aan het einde van de saaie grammatica-lessen ooit mochten vertalen op een zonnige namiddag in juni 1960. Het is een navertelling in eenvoudig Latijn die ook nu nog gelezen wordt, van het al dan niet historische verhaal dat zowel Livius als Plutarchus, die we al vermeldden bij de Sabijnse maagden, optekenden in hun geschiedenis van het vroege Rome. Rond -396 belegerde een Gallische stam, de Senones, onder de leiding van Brennus de stad Rome. De meeste inwoners waren gevlucht, maar de weerbare mannen verschansten zich op een van de heuvels, de Capitolinus en slaagden erin de belegering maandenlang te weerstaan, maar niet om de Galliërs te verjagen. Op een nacht trachtten de belegeraars de Capitolinus heimelijk in te nemen, maar ze werden verraden door het gekakel van de heilige ganzen die op die heuvel gehouden werden. De Romeinen werden erdoor gewekt en sloegen de nachtelijke aanval af.
Wie ganzen heeft, of buren met ganzen, weet dat die beestjes inderdaad goede wakers zijn en ook s nachts behoorlijk lawaai kunnen maken.
Op de Capitolinus bouwden de Romeinen in die tijd een tempel voor Juno, de echtgenote van de oppergod Jupiter, met als epitheton (bijnaam) Moneta, van monere, waarschuwen, een herinnering aan de waakzame ganzen, die een ereplaats kregen rond de tempel. De tempel werd ingewijd op 1 juni -344. De maand juni dankt haar naam aan Juno, natuurlijk, zoals maart aan Mars.
Een ander verhaal is dat tijdens een aardbeving een waarschuwende stem weerklonk uit de tempel van Juno, die zo haar bijnaam van waarschuwster, Moneta zou gekregen hebben.
Livius vermeldt nog dat met de Galliërs uiteindelijk een overeenkomst werd gesloten: zij zouden het beleg opgeven in ruil voor een losgeld in baar goud. Bij de betaling stelde zich het probleem dat ik hier enkele dagen geleden aanhaalde toen ik het had over het pond: in die tijd waren de gewichten nog niet gestandaardiseerd en de Galliërs gebruikten, waarschijnlijk te kwader trouw, zwaardere gewichten dan afgesproken, zodat de Romeinen nog meer goud moesten op de weegschaal leggen voor ze in evenwicht kwam. Toen ze daarover hun beklag maakten, legde een van de Gallische aanvoerders met een niet mis te verstaan gebaar zijn zwaard nog bij de gewichten Toen is het Latijnse adagium (spreuk) ontstaan: Vae victis! Wee de overwonnenen!
Rond -300 is men in Rome begonnen met het slaan van munten, geld in de vorm van meestal ronde edelmetalen schijven, met afbeeldingen van goden en mensen, vooral koningen en keizers. Dat gebeurde in of rond het tempelcomplex van Juno Moneta op de Capitolinus. En zoals dat gaat, sprak men al gauw over de Moneta, de plaats waar het geld aangemaakt werd, in het Nederlands de Munt, E. Mint, Fr. Monnaie, Du. Münzstätte. Vandaar dat men ook het geld zelf zo ging noemen: moneta, munten, money, monnaie, Münze. Ook andere ronde metalen voorwerpen, zoals medailles en eretekens, zijn munten, maar ook eenvoudiger dingen zoals penningen voor allerhande automaten, douchecabines en kleedkastjes in zwembaden, gasmeters &c.
De Franse porte-monnaie is onze portemonnee.
De muntjes die we opzuigen danken dan weer hun naam aan de plant die de smaak geeft: de (kruize)munt (van het Gr. en Lat. mintha).
En zo is nog maar eens gebleken dat zelfs onze meest simpele woorden, zoals portemonnee, een lange en interessante geschiedenis hebben, die de moeite waard is om achterhaald te worden en doorverteld, zodat ook onze kinderen en kleinkinderen zouden weten welke rijke erfenis ze meegekregen hebben.
15-06-2008
de verkrachting van de Sabijnse maagden
Uit de vroegste geschiedenis van Rome, ons verteld door Livius (-57 17) en Plutarchus (46-120), kennen we het verhaal over de roof van de Sabijnse maagden. Het is een thema dat vooral in de Renaissance en de Barok het onderwerp is geweest van intussen beroemde schilderijen ( Poussin, Rubens, David) en beeldhouwwerken (Giambologna), maar ook Picasso heeft zich aan dit erotisch getinte verhaal gewaagd.
Kort samengevat komt het hierop neer dat de groep Romeinse jongelingen, die net hun stad hadden gesticht, bij hun buren gingen aankloppen om echtgenotes te vinden: ze vroegen het recht op onderlinge huwelijken met de naburige stammen. Zoals te verwachten hadden die daarvoor geen belangstelling: wat was er te verwachten van schoonzonen die uit den vreemde waren aangekomen zonder have of goed en zich hadden gevestigd in een moerassig gebied? Romulus, de aanvoerder, organiseerde daarop een groot feest, waarop alle buren welkom waren. Vooral de Sabijnen kwamen erop af, met heel hun huishouden. Ze waren onder de indruk van wat de Romeinen op korte tijd hadden gerealiseerd en genoten van spijs en drank. Op een afgesproken teken trokken de Romeinen hun wapens en maakten zich meester van de Sabijnse jonge vrouwen; hun familieleden vluchtten weg in verwarring. Aanvankelijk wilden de jonge Sabijnsen niet weten van hun overweldigers, maar toen Romulus hen had uitgelegd dat zij de wettige echtgenotes zouden zijn van hun Romeinse mannen en dat hun kinderen vrije burgers van Rome zouden zijn, stemden zij toe in het huwelijk. Dat de Sabijnen daarmee geen vrede namen, ligt voor de hand. Het kwam tot een oorlog, maar voor die goed en wel kon beginnen kwamen de nu Romeinse jonge vrouwen met hun ondertussen geboren kinderen tussenbeide, letterlijk dan, om te verhinderen dat hun ouders hun echtgenoten zouden doden, of hun mannen hun ouders.
In het Engels is dit verhaal bekend als The Rape of the Sabine Women. Wij weten dat rape verkrachting betekent, maar in dit geval spreken wij van de roof en terecht, want van verkrachting, in de betekenis van seksueel geweld, is hier niet echt sprake, enkel van ontvoering, maar gevolgd door huwelijksaanzoek, instemming en officiële bekrachtiging. De etymologie bevestigt dit: Lat. rapere betekent roven, met geweld wegvoeren, ontvoeren. Pas rond 1500 vinden we het in de hedendaagse betekenis in het Engels als werkwoord, het substantief nog honderd jaar later.
Het verhaal dat Livius en Plutarchus voor ons opdissen, moeten we met enige argwaan bekijken. Vooreerst is het geschreven meer dan 750 jaar na de feiten: Rome zou gesticht zijn in -753. Het lijkt meer dan waarschijnlijk dat de werkelijkheid minder fraai was. Zo weten we uit antropologische studies dat primitieve stammen zich schuldig maken aan het roven van vrouwen van naburige stammen; meestal doden ze daarbij de betrokken mannen, zodat ze niet hoeven te vrezen voor wraakacties. Dit is ook het verhaal dat we in de Bijbel vinden: de Iraëlieten doden, op bevel van Mozes en van Jahweh zelf, alle mannen, mannelijke kinderen en gehuwde vrouwen van de volksstammen van het hen beloofde land en nemen de ongehuwde meisjes als vrouw (Numeri 31, 17; Deuteronomium 20, 14).
Evolutionaire biologen en psychologen hebben het vaak over dit thema, dat een belangrijk aspect moet geweest zijn van de primitieve samenlevingen en dat derhalve zijn sporen moet nagelaten hebben in de moderne mens. Vrouwenroof en verkrachting, want dat was het eigenlijk toch wel, heeft wel degelijk bestaan; het moet in de vroege jaren van onze beschaving een aantrekkingskracht gehad hebben en de rovers een voordeel bezorgd hebben: uitbreiding van de mogelijkheid tot voortplanting, vergroten van de kans op overleven, de twee elementaire regels van alle leven.
Het is veel minder duidelijk of de hedendaagse problematiek van verkrachting veel te maken heeft met die primitieve en gewelddadige, bijna dierlijke manier van gezinsvorming. De statistieken over verkrachting in onze moderne maatschappij tonen aan dat in slechts 2% van de gevallen de verkrachter een vreemde is, in alle andere is het de vaste partner (21,6%), een losse vriend (16,5%), een vroegere vaste vriend (12,2%), een kennis (10,8%), een goede vriend (10,1%), een afspraakje (10,1%), de echtgenoot (7,2%). In elk van deze gevallen gaat het enkel om verkrachting, niet over roof en daarop volgende vaste relatie. Het wijst erop dat mannen, zoals mannelijke dieren, veel meer belangstelling hebben voor seks met andere partners dan hun vaste, dan vrouwen, die veel kieskeuriger zijn. Mannen die een vrouw verkrachten, konden (vóór er voorbehoedsmiddelen waren en abortus) er vrijwel zeker op rekenen dat de vrouw voor hun kind zou zorgen, ook als zij zelf de biezen namen; zo konden zij hun kansen op voortplanting vergroten. Voor vrouwen is verkrachting veel minder interessant: zij hebben niets aan een man die hen prompt in de steek laat na de seks, die niet voor vrouw en kind zorgt; vandaar ook dat zij geen losse partner zoeken, maar een betrouwbare en geen losse seks, maar een vaste relatie. Zij zullen zich dus verzetten tegen verkrachting. Vrouwen die een kind van een vreemde man in hun relatie brengen, zijn evenmin in een benijdenswaardige situatie: hun vreemd kind zal moeten afrekenen met de afkeer en de woede van de vader en de competitie van de eigen kinderen.
Een ander aspect van verkrachting is het seksueel geweld in oorlogssituaties. Terwijl in primitieve stammen oorlogen vaak over vrouwen gingen én gaan, tot en met de strijd om Troje, is in de beschaafde wereld oorlog de gelegenheid voor de soldaten om zich te buiten te gaan aan roof, moord en seksueel geweld, daarvan biedt onze geschiedenis een tragische catalogus, met als afschrikwekkend dieptepunt de stelselmatige verkrachting van burgerslachtoffers op grote schaal en de uitmoording van de mannen in vrijwel alle conflicten van de 20ste eeuw, een praktijk die ook vandaag nog voortdurend voorkomt in de smerige oorlogen die we elke avond even in het nieuws krijgen, maar waaraan geen enkele internationale organisatie een einde blijkt te kunnen stellen. Dit is de biologisch absurde combinatie van de vrouwenroof en het uitmoorden van de mannelijke tegenstanders met de gewelddadige seks om de seks van het moderne verkrachtingsmodel.
Verkrachting is een menselijk verschijnsel van alle tijden en van alle rangen en standen. Er rust nog steeds een vreselijk taboe op. Dat betekent dat we niet weten hoe we ermee moeten omgaan, we kunnen niet eens op een rustige manier over seks praten, laat staan over verkrachting, hoe kunnen we dan verwachten dat we een oplossing vinden? Er zijn geen betrouwbare cijfers over hoe vaak verkrachting voorkomt onder een van zijn vele vormen, maar het is geen verwaarloosbaar randverschijnsel, ook niet buiten de oorlogssituaties. De behandeling van klachten is nog steeds een moeizaam en vernederend proces, de veroordeling van daders nog steeds een twijfelachtige zaak. Wij weten niet waarom de ene mens de andere verkracht, al zeggen de statistieken ons dat in de helft van de gevallen ten minste één van de betrokkenen onder de invloed was van alcohol. De voorzichtige veronderstellingen van de sociobiologie over de genetische achtergrond van de aanleg of aandrift voor verkrachting stuiten op enorme weerstand, als zou die uitleg de daders vrijpleiten van enige verantwoordelijkheid: ik kan er niet aan doen, het zit in mijn genen! Zo is het duidelijk niet, maar dat verkrachting deel uitmaakt van ons mens-zijn, dat zullen daders noch slachtoffers kunnen ontkennen. Daarom moeten we elke poging aanmoedigen om enig licht te werpen op dit zo weerzinwekkend en tegelijk blijkbaar onvermijdelijk menselijk gedrag. Elke bevestiging van het taboe, hoe verleidelijk ook, kan niet anders dan de huidige schrijnende situatie bestendigen en dat kan toch echt niet de bedoeling zijn.
14-06-2008
van de prins geen kwaad
Hij weet van de prins geen kwaad Een meer passende uitdrukking kan men echt niet bedenken als het gaat om onze nationale kroonprins, le Prince Philippe Prins Filip (officieel: Filips). Van Dale omschrijft ze als: doodonschuldig, in hoge mate argeloos zijn. Dat is onlangs nog maar eens gebleken tijdens het interview dat het Hof de VRT toestond. Je moet inderdaad al oliedom zijn en in hoge mate argeloos om niet in te zien dat van dergelijke opgezette vertoningen geen heil te verwachten is. Wat wij allen verwacht hadden, op de Prins en zijn omgeving na dan, is ook bewaarheid: het is een pijnlijk fiasco geworden. Wij kregen de Prins te zien zoals hij waarschijnlijk is, althans in zijn Nederlandstalige gedaante: onhandig, onnatuurlijk, onzeker, een beetje koppig, zonder enig invoelingsvermogen, oppervlakkig, zelfingenomen, zich zeer bewust van een louter aangemeten waardigheid. Wij zagen ook een zeer eenzaam man, wereldvreemd en verstoken van vrijwel elk normaal menselijk contact, zelfs met zijn naaste omgeving.
De VRT mocht de Prins zes maand volgen. Veel meer dan de gebruikelijke zorgvuldig gekuiste beelden van officiële bezoeken en verplichtingen heeft dat niet opgeleverd. Zelfs de enkele huiselijke tafereeltjes waren onwerkelijk: de prinselijke familie speelt op de binnenplaats en de tuinen van het kasteel van Laken, die samen een oppervlakte hebben zo groot als heel Monaco: hoe kan een mens daar natuurlijk overkomen? Net zo voor de salon waarin het interview doorging: geen doorleefde ruimte, maar een pompeuze zaal uit vorige eeuwen, een museum als het ware en de Hertog van Brabant voelde er zich helemaal op zijn plaats.
De vele pogingen om aan te tonen dat hij ook maar een mens is, mislukten keer op keer erbarmelijk. Zijn zeldzame pogingen om grappig te zijn, kwamen eerder over als zovele versprekingen. Toen we hem mochten volgen toen hij, zoals elke vader (?) zijn kinderen naar school bracht, kon je zien dat niet hij maar de chauffeur de kinderen de veiligheidsgordel omdeed: typisch.
En zo kunnen we doorgaan, de ene miskleun na de andere, een uur aan een stuk, die alleen maar bevestigden wat we al lang weten: als het koningschap een verkiesbare functie was, dan werd Filip van België nooit onze vorst. Het is weinig waarschijnlijk dat vooral de Vlaamse politieke wereld hem ooit zal aanvaarden met de ruime bevoegdheden die de Belgische koning volgens de grondwet nog steeds heeft. Zijn enige kans ligt in een zogenaamde protocollaire functie van de vorst, dat heeft men ook in andere landen zo geregeld, niet alleen voor hereditaire koningen, maar ook voor de functie van President of Kanselier: een soort majordomus, een ceremoniemeester, een stroman. Als hij met zoiets gelukkig kan zijn, dan moet dat maar. Met zijn opvoeding en zijn achtergrond is dat wellicht het enige waartoe hij geroepen is. Ik kan me niet voorstellen dat iemand het in zijn hoofd zou halen om hem aan te werven als bedrijfsleider of, erger nog, als piloot.
Hoe wil men in hemelsnaam toch verwachten dat Vlaanderen openstaat voor een troonopvolger die, ondanks jarenlange inspanningen, nog steeds de taal van de overgrote meerderheid van zijn volk niet beheerst? Het hele interview was voorgekauwd, van buiten geleerd, wellicht in tientallen takes opgenomen na talloze slippers en blunders. Zijn omgeving kan terecht zeggen, zoals in My Fair Lady: there is no word in your mouth that I havent put there! Dat was overigens ook al zo bij zijn doctoraat honoris causa in Leuven, waarvoor inderdaad geen andere reden bestond dan de eer, niet die van de universiteit, helaas, maar die van de prins, wel te verstaan en ook die van de toenmalige rector, die daarvoor even later prompt gebaronneerd werd.
In wat een apenland leven wij, waar het aanstaande staatshoofd jammerlijk mislukt in zijn zoveelste sollicitatiegesprek, maar toch veroordeeld blijft om koning te worden, omdat hij nu eenmaal de zoon is van zijn vader. En dat terwijl althans één dochter van die zelfde vader van hem zelfs geen goeiedag meer krijgt.
Ik vrees, als ik naar onze politieke wereld kijk, dat een president het niet noodzakelijk veel beter zou doen. Maar die mogen we dan tenminste zelf kiezen, voor een beperkte periode en dat is toch een groot verschil.
Er zijn nog een paar leuke uitdrukkingen rond prinsen, die erop wijzen dat de mensen het ook vroeger niet erg op prinsen begrepen hadden. Het is voor de prins: dat ben je kwijt! Dat is een dag voor de prins: een verloren dag, een dag waarop niet gewerkt wordt. En als een molenaar zijn wieken voor de prins laat draaien, dan heeft hij de maalmechaniek uitgeschakeld: men ziet van buiten de wieken wel draaien, maar van binnen gebeurt er niets. Een schrijnend accuraat beeld van Philippe Filip(s).
12-06-2008
ons
Laten we het even over ons hebben. Ik bedoel niet over mezelf en ook niet over jullie en ik, lieve lezers, dat doen we enkel bij bijzondere gelegenheden, zoals het bereiken van belangrijke kapen in het aantal bezoekers, of een verjaardag. Nee, ik bedoel het letterlijk: ons.
Het is een woord met vele betekenissen. De eerste hebben we al even aangeraakt: het persoonlijk voornaamwoord in de eerste persoon meervoud, in de verbogen vorm, dus een variatie op wij. Als die eerste persoon meervoud onderwerp is, dan zeggen we wij of we (of wijle of wiender of woldere of me in het dialect). Voor alle andere grammaticale functies gebruiken we ons: de genitief, die het bezit uitdrukt of de eigendom: ons moeder; de datief van het meewerkend voorwerp: geef ons dat boek; de accusatief van het lijdend voorwerp: ze hebben ons verslagen; de ablatief van de voorzetsels: op ons initiatief. Het is ook het bezittelijk voornaamwoord, eveneens in die 1ste persoon meervoud: ons boek. In het Latijn is dat noster en dat kennen we nog van de Paternoster, het Onzevader. De Jezuïeten drukken hun stevig ontwikkeld wij-gevoel uit met het legendarische nostri, de onzen.
Ook in het dialect is ons erg in, bijvoorbeeld in de uitdrukking: die van ons (ons Moeder, mijn vrouw), dieje van ons (ons Vader, mijn man). Ik heb dat altijd een beetje een denigrerende manier van zeggen gevonden, niet gemeenzaam maar plat en respectloos; zo spreek je niet over je meest geliefden, maar het is wel erg gebruikelijk, vooral bij oudere generaties.
Er is ook een meervoudsvorm: onze boeken. Zelfstandig gebruikt is het het onze, de onzen. Er zijn bekende broertjes of zusjes in andere talen: uns (Du.), nos (Fr., Lat.). In het Afrikaans heeft ons zelfs de nominatief wij verdrongen: ons loop, wij lopen. In het Nederlands vinden we dat enkel in de vaste uitdrukking ons kent ons.
Maar er is ook het ons, een oude gewichtseenheid, het twaalfde deel van een pond. De oorsprong daarvan moeten we in het Latijn zoeken, waar een uncia ook het twaalfde deel van een pond, een voet etc. was. We zien er unus in, één. Uncia betekent dan een klein eentje, een klein deeltje, een onderdeel en aangezien gewichten vaak in twaalfden werden onderverdeeld, was het duidelijk dat het om een twaalfde deel ging.
Waarom in twaalfden? De mensen die veel moesten rekenen waren in de oude beschavingen vooral handelaars. Ze zijn spontaan in twaalfden gaan rekenen omdat ze op die manier gemakkelijk verder konden opdelen zonder moeilijke breuken te moeten gebruiken. Twaalf is immers deelbaar door 2, 3, 4 en 6, terwijl 10 enkel deelbaar is door 2 en 5. Soms is een ons ook 1/16de deel en dat komt zo: delen door twee geeft de helft, die delen door twee een kwart, dat delen door twee is een achtste en dat nog eens delen door twee is een zestiende.
Uncia heeft dus geen etymologische verwijzingen naar het getal twaalf, enkel naar het onderverdelen, wat erop wijst dat het twaalfdelig stelsel alom bekend en gebruikt was. Wij vinden dat terug in onze twaalf uren van de dag, in het dozijn en het gros (12x12=144).
Hoe zwaar een ons weegt, hangt natuurlijk af van hoe zwaar een pond is. Aanvankelijk was dat heel plaatsgebonden, pas in grotere landen of wereldrijken kon men komen tot vaste afspraken en ijking. Een pond was traditioneel zowat overal ongeveer een half kilogram, maar die is pas tijdens de Franse Revolutie ontstaan natuurlijk. In Groot-Brittannië was er al rond 1200 een geijkte Troy Pound van omgerekend 0,5435 kg. Een ounce was dus omgerekend 37,8 gram, inderdaad een klein beetje.
Toen hier bij ons het decimaal systeem werd ingevoerd en alles dus in veelvouden en delen van 10 moest, heeft men het pond afgerond tot een halve kilo en een ons serieus opgewaardeerd tot maar liefst 100 gram, 1/5de van een pond. Bij de beenhouwer/slager hoorde je vroeger wel eens vragen naar een half pond van dit of dat, dus een kwart kilo, maar veel minder vaak naar een ons of honderd gram, een hoeveelheid die meer geschikt is voor charcuterie en de verkoop daarvan is pas veel later in zwang gekomen, toen het pond en het ons al lang in onbruik waren en zelfs officieel verboden voor commercieel gebruik.
In het Engels kreeg de uncia voor lengtematen een aparte naam, onderscheiden van de ounce en dat is de inch, een twaalfde van een voet, de duim en die is nu ongeveer 2,54 cm.
10-06-2008
prostaat
We zijn er even tussenuit geweest. Enkele trouwe lezers maakten zich zelfs zorgen: een hele week geen nieuwe teksten? Dat doet me plezier, natuurlijk: het is een fijn gevoel dat je gemist wordt.
We hebben weer problemen gehad met de computer. De nieuwe harde schijf heeft het niet lang uitgehouden en is ook gecrasht. De oorzaak? Misschien ligt het aan de processor Hoe dan ook, ik was de problemen hartsgrondig beu en had alle vertrouwen in het toestel verloren. We hebben dan maar beslist een nieuwe PC aan te schaffen en dit zijn mijn eerste stappen op het nieuwe systeem.
Een andere reden van mijn afwezigheid is van medische aard. Mannen krijgen vroeg of laat te maken met prostaatproblemen. Iedereen weet dat, maar men spreekt er niet gemakkelijk over. Het taboe is dubbel: in beschaafde middens is er wel een cultuur van eten en drinken, maar niet van wat er onvermijdelijk op volgt: plassen en ja, hoe zeg je dat op een kiese manier: kakken? Er is wel een zeer belangrijke cultuur van toiletten en al wat erbij hoort, we investeren daar heel zwaar in, maar wat er op het toilet gebeurt, daarover reppen we met geen woord.
Het tweede taboe is het seksuele: over de lichamelijke aspecten van seks praat men niet, meestal zelfs niet tussen partners. En een man zijn penis heeft nu eenmaal die dubbele functie: afvoerkanaal voor de urine en in meer opgewekte toestand als de geleider voor het sperma.
Als er dus iets gebeurt met je penis, dan zijn er alvast twee stevige hinderpalen voor elk gesprek daarover.
Als het plassen wat trager en moeizamer gaat, dan weet een man op jaren dat zijn prostaat vergroot is. Die prostaat is de klier die de weg regelt van de blaas via de penis naar de buitenwereld, respectievelijk door die af te sluiten en te openen om de blaas te ledigen als dat nodig is. Als de prostaat te groot is, maakt hij de uitgang van de blaas kleiner, wat het plassen bemoeilijkt. Dan grijpt men operatief in om de overdreven aangroei weg te knippen. Dat gebeurt meestal met een transureterale resectie (TUR) van de prostaat, een geleerd woord voor een ingreep die erin bestaat dat men een slangetje inbrengt langs de penis; aan het uiteinde van het endoscopisch apparaat zit een camera, een mesje, een zuigmond en een waterpomp. Met het mes snijdt men zorgvuldig laag na laag van de vergroting weg, je kan dat goed volgen op het videoscherm, althans als je slechts plaatselijk verdoofd bent. Tussendoor spoelt men en zuigt alles weg. Meestal zijn er in de ureter, de buis binnen je penis, ook wat aangroeisels en die neemt men dan ook maar weg, zodat de hele weg mooi vrijgemaakt is en het plassen weer onbelemmerd kan verlopen.
Dat is de theorie. De praktijk is een operatieve ingreep van een goed uur, in mijn geval met epidurale verdoving, dat wil zeggen een spuitje in je rug zodat je vanaf het middel verdoofd bent. Na de operatie krijg je dan een dubbele sonde in je penis, die naar je blaas gaat; daarmee wordt een lichtzoute oplossing naar binnen gebracht van uit een baxter en langs de andere leiding van de zelfde sonde wordt de inhoud van je blaas, dus je urine en de zoutoplossing en wat bloed en eventuele restjes van de operatie, naar buiten gebracht en opgevangen voor controle in een valiesje dat men regelmatig leegmaakt. Die sonde is best onaangenaam, soms zelfs pijnlijk, maar het is draaglijk. Na een dag of drie verlost men je daarvan; de sonde wordt op haar plaats gehouden met een ballonnetje aan het uiteinde, zodat ze niet uit je penis kan glijden; men laat het ballonnetje af en haalt de sonde eruit. Nadien moet je enkele dagen veel drinken en dus veel plassen. Dat plassen gaat wel heel vlot, maar er komt nog wel wat bloed mee en het is ook wat pijnlijk. Na vier dagen was ik weer thuis. Stilaan gaan we weer naar normale toestanden, met een opmerkelijke verbetering van de plasprestaties en daar was het om te doen.
Zo, nu weet je waarom er even geen nieuwe berichten waren. Ik hoop stilaan weer het oude ritme te kunnen opnemen.
30-05-2008
Stalin's Ghost, Martin Cruz Smith
Ik vermeldde hier al eerder Martin Cruz Smith, de auteur van bestsellers, vooral de bekende reeks met Arkady Renko, de Russische detective. Ik las net de (voorlopig) laatste uit die serie: Stalins Ghost, 331 pp., 2007, 12 bij Proxis via Club, en al het goede dat ik zei, vind ik hier bevestigd.
Natuurlijk volgt het verhaal een vrij vast schema, met veel meer geweld dan je wil meemaken en enkele nogal gratuite seksscènes en hier en daar een bijfiguur die niet veel meer is dan een cliché of een stereotiepje. Maar het boek heeft de vaart van een HST, niet die van het Belgisch gerecht Het leest dus héél snel, je doet er geen volle dag over, want je leest hoofdzakelijk de gebeurtenissen, niet de tekst, als je begrijpt wat ik bedoel, en dat is een beetje spijtig, want het is verdraaid goed geschreven, veel te goed eigenlijk om zo te hollen enkel om te weten te komen wat er gaat gebeuren. Misschien geniet ik er meer van bij een tweede lezing, maar daarvoor is het toch een beetje te licht en is de concurrentie te groot.
Ik verklap hier verder niets, behalve dat ook dit verhaal zich afspeelt in het nieuwe Rusland en in Tsjetsjenië; heel wat gegevens zullen je bekend voorkomen uit het nieuws, maar nu worden die onpersoonlijke berichten gekoppeld aan enkele mensen van vlees en bloed, veel bloed, helaas. Het verleden, ons verleden, de geschiedenis van de 20ste eeuw, speelt een belangrijke rol, zoals steeds bij Cruz Smith en daar vind ik dit verhaal het minst overtuigend; maar goed, het is geen geschiedschrijving, ook geen historische roman, het is een hedendaagse thriller en een goede ook. Er is al een Nederlandse vertaling: 'Stalins Geest' (Ambo).
Onvermijdelijk roept dit boek herinneringen op aan de Tsjetsjenië-thriller van John Le Carré, Our Game (1995), maar het is voor mij te lang geleden om een ernstige vergelijking te maken. Wat me vooral bijblijft na de lectuur is de vraag die ook naar boven komt bij de processen van Fourniret en Ait Oud, allebei recidivisten, veel te vroeg vrijgelaten en dus hervallen. Toen de meisjes verdwenen waren, daar in Luik, ging men de ususal suspects ophalen, een veertigtal bekende maar vrijgelaten seksuele delinquenten. Hoe vaak horen we dat niet in de berichtgeving: hij is bekend bij het gerecht? Hoeveel mensen zijn er zo bekend? Hoeveel hebben er een strafregister en lopen vrij rond, zonder enige controle? Zijn er dat teveel om te controleren?
Dat is de vraag die ik me dikwijls stel: het aantal criminelen is beperkt, zeer beperkt, maar hun impact is zeer groot. Men zegt dat de harde kern van de agressieve allochtone jongeren in België niet groter is dan enkele honderden. Dan denk je toch: dat is toch geen onoverkomelijk probleem? Kunnen we dan echt niets doen aan al die usual suspects? Moeten we die gewoon laten rondlopen tot ze weer eens toeslaan?
De Russische samenleving die Martin Cruz Smith hier beschrijft, is ongelooflijk goor, vreselijk agressief en door en door corrupt op alle niveaus, tot de hoogste toe. Maar hoeveel mensen zijn dat? Is het een heel kleine minderheid, te vergelijken met de veertig Luikse seksuele misdadigers? Hoe groot is het aantal criminelen in België? En elders?
Thrillers beschrijven de mens in zijn meest uitzonderlijke verschijning en toch weten we dat het geen inbeelding is, maar ver-beelding van de werkelijkheid. Hier in Rotselaar passeren we vrij vaak het gedenkteken voor de politieagent die door een allochtone beroepscrimineel vermoord werd tijdens een achtervolging: gewoon overhoop geschoten, zonder pardon, zonder enige aarzeling. Dat is een realiteit, wij weten dat ze bestaat. We weten alleen blijkbaar niet hoe we ons ertegen kunnen beschermen of verzetten.
Er is iets cynisch en zelfs pervers aan thrillers zoals die van Cruz Smith: ze spelen in op een realiteit in onze samenleving, ze bespelen de gevoelens die in elk van ons leven, de fascinatie en de afschuw. Ze halen steeds weer fenomenale verkoopscijfers. Vergelijk dat eens met de oplage van een dichtbundel en trek dan je conclusies over de mens?
29-05-2008
Maten en gewichten
Voor amper twee euro kocht ik een dun pocketje uit 1960: Realm of measure, 144 pp., van niemand minder dan Isaac Asimov, die naast verstandige sciencefictionverhalen ook verscheidene wetenschappelijke werken op zijn naam heeft, vanzelfsprekend vooral op het gebied van ruimtevaart, natuurkunde en dergelijke. In dezelfde reeks verschenen verder ook Realm of Algebra, Realm of Numbers en An Easy Introduction to the Slide Rule.
Realm is een prachtig Engels woord, vind ik. Je kan het vertalen als domein, koninkrijk, gebied. De etymologie is onzeker; er zitten elementen in die je ook vindt in het Franse royaume, royal, die vroeger realme en reial waren; maar ook van regimen, regering, zeg maar. Je spreekt het uit als relm.
Asimov neemt ons mee op een aangename verkenning van maten en gewichten. Nu is dat voor ons, sinds de Franse Revolutie, niet echt een spectaculaire zaak: wij hebben, goddank, het Metriek Stelsel (in de lagere school hadden we nog een vak dat zo heette). Dat werkt voor ongeveer alles wat je kan meten: afstand (meter), oppervlakte (m², are), inhoud (m³), gewicht (gram), vloeistof (liter) en de onderverdelingen of veelvouden zijn altijd decimaal, dus gebaseerd op tien of een veelvoud ervan. Het enorme voordeel van dit systeem blijkt nog eens ten overvloede als we dat vergelijken met de aftandse systemen die nu nog gebruikt worden in Amerika en Groot-Brittannië.
Asimov legt die vrijwel middeleeuwse toestanden netjes uit, met een manifeste wanhoop om al die nu onbruikbare overblijfsels uit vroeger tijden. Geen wonder dat ook in Amerika en Groot-Brittannië de wetenschappers het metriek stelsel gebruiken en dat slechts enkele van de oude maten nog stand houden bij het grootste gedeelte van de bevolking: mile, foot, gallon, acre
Interessant zijn ook de minder bekende onderdelen van onze maten: de micrometer of micron (0,001 mm), de nanometer (0,001 micron), de Ångstrom (0,1 nanometer), de picometer (0,001 nanometer).
In de laatste hoofdstukken waagt Asimov zich aan wat ingewikkelder maten, maar hij legt ze even vriendelijk en helder uit als de gemakkelijke, op een toon die zich lijkt te richten tot leergierige jongelui, of senioren? Tussendoor geeft hij heel wat basisgegevens mee van de natuurwetenschappen, een goede opfrissing voor de meesten onder ons, neem ik aan. Heel leuk om lezen en leerrijk bovendien.
Op één punt heb ik lang zitten dubben. Verre van mij om mij te wagen aan kritiek op een onbetwistbaar genie als Isaac Asimov, maar ik blijf toch met twijfels zitten en wel hierom.
Asimov maakt het noodzakelijk onderscheid tussen massa en gewicht. De massa van een voorwerp is overal in ons universum eender, maar niet het gewicht: op de maan weegt alles maar 1/6 van wat het hier op aarde weegt, want het gewicht is afhankelijk van de zwaartekracht, die op haar beurt afhankelijk is van de massa, in dit geval van respectievelijk de maan en de aarde. Daarover zijn we het al sinds Newton eens. Om dat punt te illustreren verwijst Asimov naar een zware kanonbal: als je die hier op aarde zou proberen wegschoppen als een voetbal, dan zou je gewoon je tenen breken en de bal maar heel weinig verplaatsen. Maar wat als je in een ruimteschip bent, buiten de aantrekkingskracht van de aarde? We weten dat alles daar gewichtloos is, dus ook de kanonbal: je kan hem balanceren op je pinkje. Maar, zegt Asimov: de massa is dezelfde gebleven en als je zou proberen tegen de kanonbal te schoppen in de ruimte, dan zou je evengoed je tenen breken. Nog altijd akkoord: het contact van je tenen met de massa van de bal is niet afhankelijk van de zwaartekracht, dat kunnen we ons nog voorstellen. Maar dan zegt Asimov en ik citeer: That weightless canon ballwould still move forward only sluggishly as you kicked it...
Ik heb de indruk dat hij hiermee (still) suggereert dat het effect van de trap op de bal identiek is in de gewichtloze ruimte als hier op aarde en dat lijkt me niet te kloppen. Als de kanonbal gewichtloos is, dan is de kracht die nodig is om hem te verplaatsen toch veel geringer dan wanneer hij onderhevig is aan de zwaartekracht? Mijn idee is dat je inderdaad je tenen kan breken met zon schop in de ruimte, maar dat de kanonbal veel gemakkelijker in beweging zal komen, veel sneller zal bewegen en ook blijven bewegen tenzij er een kracht of een obstakel is dat hem tegenhoudt. Asimov stelt dat de inertie afhankelijk is van de massa, niet van het gewicht en dat is natuurlijk juist voor sommige fysische eigenschappen, zoals het contact tussen je tenen en de stalen bal, maar niet voor allemaal: de kracht die nodig is om de inertie te overwinnen lijkt me wel degelijk afhankelijk te zijn van de zwaartekracht.
Dat is natuurlijk maar mijn boerenverstand. Is er misschien een lezer of lezeres die het ons kan uitleggen?
26-05-2008
Le démon de midi: Moenen van de noenen
Op de dag dat in Luik het proces begint tegen Abdallah Ait Oud, de man die ervan beschuldigd is dat hij twee jaar geleden twee jonge meisjes heeft misbruikt en vermoord; en in de laatste dagen van het Fourniret-proces, is het misschien ongepast om je aandacht te vragen voor een Franse uitdrukking die men ook gebruikt om de min of meer perverte belangstelling aan te duiden van ouder wordende mannen voor (veel) jongere vrouwen: le démon de midi. Het is misschien toch een gelegenheid om, langs de omwegen van de taal, stil te staan bij een aspect van ons mens-zijn dat met taboes is beladen maar daarom niet minder belangwekkend is.
Laat ons beginnen met Van Dale, al was het maar om er nog maar eens op te wijzen dat er meer is in de hemel en op aarde dan vermeld staat in de drie volumes van Van Dale 14. Het is voorwaar niet bon ton (van het Frans de bon ton) om dit magnum opus onder de redactie van professor Dirk Geeraerts en de weinig toepasselijk genaamde drs. Ton de Boon als referentie te gebruiken. Maar goed: Van Dale spreekt van de demonen van de middag, volgens hem een vertaling van les démons de laprès-midi, de midlifecrisis. Een snelle goegel leert ons dat de uitdrukking les démons de laprès-midi in het Frans niet bestaat, maar wel: le demon de midi, enkelvoud en midi, niet laprès-midi. En wie heeft ooit de uitdrukking de demonen van de middag gehoord of gezien? Ach, Van Dale
De Franse uitdrukking vinden we in elk goed Frans woordenboek, waar ze verwijst naar de verhevigde seksuele interesse bij de mens en vooral bij de man, rond de middelbare leeftijd. Die interesse gaat dan niet naar de eigen partner maar naar andere mogelijke relaties, vaak naar jongere vrouwen. Het aantal echtscheidingen rond de middelbare leeftijd is veel hoger dan op gelijk welke andere en is de laatste tien jaar meer dan verdubbeld. De nieuwe partners zijn dan wel jonger tot veel jonger, maar meestal toch volwassen, de uitdrukking slaat niet specifiek op de seksuele belangstelling voor kinderen of jongvolwassenen.
Jonge meisjes uit die laatste groep hebben in de literatuur de naam gekregen van Lolita, de vroegrijpe puber uit het gelijknamige boek van Vladimir Nabokov, dat eerst stiekem in Parijs (1955) en in 1958 ook in Amerika gepubliceerd werd. Lolita is ook de titel van de film uit 1962 van Stanley Kubrick, gebaseerd op de roman van Nabokov, met James Mason als Humbert Humbert, Sue Lyon als Dolores Haze (Lolita), Shelley Winters als Charlotte Haze en met Peter Sellers als Clare Quilty. Bouleversant en onvergetelijk. De latere herbewerking laten we hier quasi onvermeld.
Nabokov creëerde voor de gelegenheid een neologisme om een jonge vrouwelijke jonge tiener te omschrijven: nymphet, waarin echos verscholen gaan naar de wetenschappelijke naam voor de rups van een vlinder (Nabokov was een liefhebber en ook entomoloog, gespecialiseerd in vlinders); de vrouwelijke mythologische bos- en riviergeesten, de nimfen; de anatomische naam voor labia minora of de clitoris; de nymphes du pavé; allen afgeleid van het Griekse nymphè.
Éen bron citeert Ronsard als eerste gebruiker van het woord, maar daarvan vind ik zelf geen bevestiging, wel van deze vindplaats uit 1512: J. Lemaire de Belges (1473-1524), 1re Epitre de l'Amant Verd in OEuvres, éd. J. Stecher, t.3, p.12: les Fées et Nymphettes. Belges is/was een dorpje in Henegouwen.
Bij Nabokov gaat het om pubescent: jonge meisjes in hun ontluikende seksualiteit. De seksuele obsessie voor prepuberale kinderen noemt men pedofilie. Het is onmogelijk om hier zelfs maar in kort bestek in te gaan op alle aspecten van de seksuele relaties tussen volwassenen en kinderen. Ik verwees al naar de taboes die er sinds eeuwen op rusten. Hoe men daarmee omging in de oudheid is verre van duidelijk, al zijn er evidente getuigenissen van verhoudingen die zeer verschillend zijn van wat nu aanvaardbaar wordt geacht.
Met de excursus naar Nabokovs Lolita enerzijds en pederastie anderzijds zijn we afgeweken van onze zoektocht naar de oorsprong van de uitdrukking le demon de midi: de seksuele crisis van mensen op middelbare leeftijd en hun neiging om een jongere partner te nemen. Dit verschijnsel is niet nieuw, het is des mensen, het komt voor in alle beschavingen, in alle tijden. Dat het een naam gekregen heeft, en dan nog een waarin de duivel (daimoon is Grieks voor geest, kwelgeest etc.) een rol speelt, wijst erop dat men een dergelijke nieuwe verhouding niet helemaal normaal vindt. Al kan er niet echt veel ingebracht worden tegen een huwelijk of een relatie tussen mannen en vrouwen van ongelijke leeftijd, toch heeft men daarop steeds gereageerd, ook in de kunst en specifiek in de literatuur, met een kwinkslag of knipoog, of erger, zowel in het geval van een oudere man als van een oudere vrouw en een jongere partner van het andere (of het zelfde) geslacht.
Die onverklaarbare maar evidente episode in het leven van heel wat mensen is vaak het onderwerp geweest van al dan niet humoristische verhalen, gedichten, novellen en romans. Ik verwijs naar mijn uitweiding over oude bokken en groene blaadjes op 20.10.2006, waar ik lijnen trek van Plautus tot Dostojewski.
Maar waar ligt de oorsprong van onze uitdrukking?
Letterlijk komt de combinatie van deze woorden voor het eerst voor in de vertaling van de Psalmen, met name Septuagint, de Griekse vertaling uit rond -300. Daar vinden we daimoniou mesembrinou, de demon van het middaguur; mesembrinos is een samenstelling van mesos midden en hèmera dag. Dit is de volledige Psalm 91:
Wie in de beschutting van de Allerhoogste woont en overnacht in de schaduw van de Ontzagwekkende, zegt tegen de HEER: Mijn toevlucht, mijn vesting, mijn God, op u vertrouw ik. Hij bevrijdt je uit het net van de vogelvanger en redt je van de dodelijke pest, hij zal je beschermen met zijn vleugels, onder zijn wieken vind je een toevlucht, zijn trouw is een veilig schild. De verschrikking van de nacht hoef je niet te vrezen, ook de pijl niet die overdag op je afvliegt, noch de pest die rondwaart in het donker, noch de plaag die toeslaat midden op de dag. Al vallen er duizend aan je linkerzijde en tienduizend aan je rechterhand, jou zal niets overkomen. Open je ogen en zie hoe wie kwaad doen worden gestraft. U bent mijn toevlucht, HEER. Als je mag wonen bij de Allerhoogste, zal het kwaad je niet bereiken, geen plaag je tent ooit treffen. Hij vertrouwt je toe aan zijn engelen, die over je waken waar je ook gaat. Hun handen zullen je dragen, je voet zul je niet stoten aan een steen. Leeuw en adder zul je vertrappen, roofdier en slang vermorzelen. Ik zal bevrijden wie mij liefheeft en beschermen wie met mijn naam vertrouwd is. Roep je mij aan, ik geef antwoord, in de nood zal ik bij je zijn, je bevrijden en met roem overladen, je overvloed geven van dagen. Ik zal je redding zijn.
In vers 6 is er dus sprake van de plaag die toeslaat midden op de dag. Het is weinig waarschijnlijk, zoals blijkt uit de context, dat hier al zou verwezen worden naar onze geile oude bokken en hun voorliefde voor groene blaadjes. Vertalingen in allerlei talen hebben het, zoals onze Nederlandse, over een plaag, een besmetting, een bedreiging, een kwaal. De Griekse Septuagint heeft daar een daimoon van gemaakt en dat was toen gewoon een (kwade) geest, maar in het christelijke Grieks is dé Daimoon natuurlijk Satan, de duivel en zijn verleidingen zijn die van het vleesch. In het Latijn van de Vulgata toegeschreven aan Hieronimus (rond 400) is dat Psalm 90 en onze passsage leest daar zo: a sagitta volante in die a negotio perambulante in tenebris ab incursu et daemonio meridiano.
Voor latere commentatoren is dit een kluif geweest: wat was die Moenen van de noenen? Moenen is de Middelnederlandse naam voor de duivel.
Cassianus (fl. 430) zou in zijn Institutiones deze term gebruikt hebben in een betekenis die verwijst naar wat later melancholie zou gaan heten. Evagrius (345-399) maakte een lijstje op van de acht verleidingen die de mens bedreigen (later zouden dat de zeven hoofdzonden worden (zie mijn bijdrage van 8 januari 2008) en één daarvan was acedia, meestal vertaald als luiheid, van het Grieks voor afwezigheid van zorg, dus lusteloosheid, apathie; het Engels heeft het prachtige sloth. Voor Evagrius was dat de daimon qui etiam meredianus vocatur.
Zoals we al zeiden, voor de christelijke moralisten moest het zeker iets met seksualiteit te maken hebben. Hebben ze daarbij gedacht aan de erotische fantasieën die mensen tijdens het middagdutje of de siësta overvallen? Was meridiano een verwijzing, niet naar de middág maar naar het midden van het lichaam? De acedia is de ledigheid, het oorkussen van de duivel: voor de monniken kwamen de vleselijke verleidingen op als ze zich aan hun werk of gebed onttrokken. De duivel van de middag leidde hun aandacht af van hun ascetische bezinning, bracht hen op slechte gedachten.
Het is me uit mijn opzoekingen niet duidelijk geworden wanneer onze uitdrukking voor het eerst is gaan slaan op de seksuele midlifecrisis. Het feit dat we de uitdrukking vooral in het Frans kennen, bracht me op het spoor van een roman uit 1914, Le demon de midi, geschreven door Paul Bourget (+1935) de lAcadémie Française. Daarin huwt een uitgetreden priester met een veel jongere rijke erfgename; daarmee schokt hij de Parijse beau monde, maar daar blijft het niet bij: hij publiceert ook een zeer agressief pamflet tegen de katholieke kerk en combineert zo verscheidene baarlijke duivels: hij verlaat het priesterschap omwille van het celibaat, huwt dan een veel te jonge vrouw en wordt dan ook nog atheïst, agnosticus en vlijmscherp antiklerikaal auteur ook!
Het is niet onwaarschijnlijk dat de titel van deze roman in het collectieve geheugen is blijven hangen en zo een algemeen bekende zegswijze is geworden. Toch zijn er ook in het Frans oudere proverbes met dezelfde inhoud, zij het dan over de vrouwelijke demon de midi: Jeune gars vieille guenon, mariage du démon. Jeune homme et vieille, le diable veille.
In 1996 verscheen een bande dessinée, bédé of BD met dezelfde titel: Le demon de midi, van de hand van Florence Cestac, met een typisch verhaal over de midlifecrisis van een vrouw. Dit werd later omgewerkt tot een theaterstuk en nadien ook een film, alles onder dezelfde titel.
In de Europese mythologie is er ook sprake van middagduivels. In het Duits is er de Mittagsfrau, ook wel Kornwyf of Roggenmuhme (een zusje van de Catcher in the Rye?), in de Slavische wereld heet ze Polidnitsa. Ze is een oude vrouw of een Lolita, gekleed in het wit, die kinderen laat verdwijnen, mensen gek maakt en hun kop afsnijdt met een zeis; ze is wellicht de personificatie van een zonnesteek. Dvořak schreef er een kort symfonisch gedicht over in 1896.
Zo, we hebben weer een lange reis gemaakt, met enkele omwegen, short cuts en cul-de-sacs, rond een delicaat thema, aan de hand van de courante uitdrukking le démon de midi. Ik hoop dat je het even interessant vond als ik.
24-05-2008
Time, by Alexander Waugh
This is a First: a page on my weblog in English.
I make haste to explain myself: the occasion is a book report on a work published in English and for which I have been unable to locate a translation in Dutch. So what would be the use of commenting in Dutch on a book that is available in English only? If you dont understand English, you cant read the book anyway. So I may as well try my hand at an English contribution to my weblog, with a promise that it wont happen again soon, unless the occasion requires or justifies it, as in this case. For those of you who have only enough English or patience for just a short text in Shakespeares language, or a pale imitation of it, this may be a good occasion to try out either or both. So, dear reader, bear with me?
I bought this book, Time. Its Origin, Its Enigma, Its History, by Alexander Waugh, New York, 1999, hardcover, for less than half of its advertised price of $ 25.00, together with some other books, enough to fill a flat rate postage box form the U.S., from an Internet bookseller, who gave a seriously reduced price listing for another book I was looking for, the Oxford Book of the Year, about which I will write more later. It is very handsomely edited and not less well written. In sixteen appropriately titled chapters, the author offers us his musings on many aspects of time. It is not a book for specialists or those addicted to this theme: they will find little that they have not read before, and even those rare gems will do little more for them than illustrate a well-known point of view.
Waughs book is a very readable and enjoyable introduction for the general reader, who will find there much lore and folklore, as well as many interesting scientific and general topics extremely well explained in a humoristic style reminding us of his illustrious forbears: Evelyn, of Brideshead Revisited-fame is his grandfather, Auberon, his father, was a satirist (Private Eye!), the author of five novels and a prominent political journalist. As a result, this book of their grandson and son reads like (good) novel, which is high praise for a book on a topic as evasive and alluring but rather dry as time. He doesnt avoid the more arcane or scientific aspects either, and succeeds in explaining to at least my satisfaction what everyone should know about Einsteins relativity theory, which in itself is no small feat (I mean Waughs, not Einsteins, which is even less of one, of course).
So if you are in need of a good primer on the origin, enigma and/or history of time, or if youre looking for an amusing en enthralling volume on your bedside table, this is the one you should buy, borrow, or steal, the latter option being reserved for those desperate enough to face the consequences, of course.
So, that wasnt so bad, was it?
Charles Tanner
22-05-2008
Psalm 23
In een van de beste boeken van John Le Carré, zijn meest autobiografische ook: The Perfect Spy (1986), drukt de hoofdfiguur, een Britse spion die door de Tsjechische geheime dienst gekeerd is, zijn diepste gevoelens uit tegenover zijn Tsjechische baas, de man die hem zijn instructies geeft: Je geeft me het gevoel dat ik goed geleid word.
Sommige mensen hebben daar behoefte aan, om geleid te worden. Ze hebben nood aan voorschriften, aan een kader waarin zij zich bewegen, aan voorspelbaarheid, aan afspraken, aan beloftes die nagekomen worden, aan vaste plaatsen voor alles en iedereen. Zij willen kunnen rekenen op iemand of iets dat boven hen staat en leiding geeft, bevelen zelfs, iemand die zegt hoe het moet, die de beslissingen neemt die zij uitvoeren. Vroeger, zegt men, was alles zo geregeld, tot en met de tweede Wereldoorlog. Als je het bevel kreeg om te vechten, te sterven voor je vaderland, dan deed je dat ook. Befehl ist Befehl, ook als dat betekent dat je onschuldige mensen moet afslachten. Dat is het uiterste, natuurlijk, maar het is slechts de eindterm van een levenshouding die begint met het aanvaarden van een hogere autoriteit, van gezag.
Mensen lijken soms maar al te graag te bedanken voor verantwoordelijkheid, het denken over te laten aan anderen. Niet te hoeven piekeren, ziet men als een voordeel, een gemakkelijker situatie. Werken in een grote organisatie biedt daartoe de gelegenheid: men is een onderdeel van een grotere structuur, waarin het heel moeilijk is precies aan te geven wie verantwoordelijk is. De grote lijnen worden aan de top vastgelegd en dat is dat, de rest is enkel nog uitvoeren, bij voorkeur zo goed mogelijk, maar zonder af te wijken van de basisdoelstellingen, zonder de principes in vraag te stellen, zonder veel zorgen om de gevolgen.
Sommige mensen kunnen niet functioneren, niet leven zonder zon kader, kunnen niet leven op het scherp van de snee, waarin hun doen en laten voortdurend in vraag wordt gesteld. Mensen hebben nood aan zekerheden. En waar kan men beter zekerheden vinden dan in een religie?
Wij zijn allen vertrouwd met Psalm 23. Wij hebben de tekst gehoord en gezongen in de kerk; talloze keren hebben we er citaten uit gelezen, hij behoort tot ons cultureel erfgoed. Dit is de bekende korte tekst:
23
Een psalm van David.
De HEER is mijn herder, het ontbreekt mij aan niets. Hij laat mij rusten in groene weiden en voert mij naar vredig water, hij geeft mij nieuwe kracht en leidt mij langs veilige paden tot eer van zijn naam.
Al gaat mijn weg door een donker dal, ik vrees geen gevaar, want u bent bij mij, uw stok en uw staf, zij geven mij moed.
U nodigt mij aan tafel voor het oog van de vijand, u zalft mijn hoofd met olie, mijn beker vloeit over.
Geluk en genade volgen mij alle dagen van mijn leven, ik keer terug in het huis van de HEER tot in lengte van dagen.
In Amerikaanse films is dit de tekst die hulpeloze kapelaans in het oor fluisteren van ter dood veroordeelden op weg naar de galg, de gaskamer of de elektrische stoel. Vooral my cup runneth over heeft me altijd gechoqueerd, eens ik het begreep, want ik heb lang gedacht dat het overlopen van de beker niet sloeg op een overvloed, maar op het leeglopen ervan, de naderende dood. Maar nee: met de dood voor ogen, even if I walk in the shadow of the valley of Death, de ijzingwekkende Engelse versie van het wat slappe al moet ik door donkere krochten heen, zelfs daar ben ik veilig, meer nog, mijn beker is zo vol dat hij overloopt. Straffe taal.
Deze psalm is de perfecte illustratie van het vertrouwen, het gevoel van veiligheid en de zekerheden die mensen zoeken en vinden in het geloof. Zij zijn als schapen in een kudde, geleid door een Herder met hoofdletter en dat is hun ideaal: genieten van al het goede van deze wereld, omdat iemand de weg weet naar de volgende drenkplaats, naar weiden waar het gras nog groen is, waar rust is en bescherming: een veilig huis.
Maar het is ook mogelijk om anders te denken, om op een andere manier in het leven te staan. Niet arrogant en overmoedig, maar ook niet als een schaap. Een mens kan ook gelukkig zijn als hij of zij geniet van al het goede van deze wereld, niet omdat Iemand of iets de weg weet en wijst, maar omdat de mens ook zelf het goede kan vinden, zonder een Herder, een Leider, een Grote Roerganger. Deze wereld is niet noodzakelijk een valley of Death, geen donkere krocht, al zijn er wel schaduwen en krochten, natuurlijk. Mensen kunnen ook leven zonder voortdurend te moeten denken dat iemand of iets voor hen zorgt, zonder erop te rekenen dat het hen wel goed zal gaan, omdat zij geborgen zijn in de liefde van een hoger wezen.
Gisteren schreef ik hier nog mijn geluk uit, ter gelegenheid van mijn 50.000ste bezoeker op mijn website, met een citaat uit onze psalm 23: mijn kelk, of beker, vloeit over. Dat gevoel heb ik inderdaad, nu ik geniet van mijn pensioen en de mogelijkheden die het mij biedt, maar ik heb steeds dat gevoel wel wat gehad, mijn leven lang, ook als er schaduwen waren en dood. Leven is zo overweldigend, zo mysterieus, verbijsterend, fascinerend, onbegrijpelijk heerlijk, ook mijn weiden zijn groen en ik kan rusten aan vredige wateren en onbevreesd gaan, ook waar het duister dreigt.
Ik citeer met enige nostalgie enkele vergeten verzen van Karel Van de Woestijne (Zomersonnetten), met echo's naar de psalm:
Vlaanderen, o welig huis waar we zijn als genooden aan rijke taaflen! - daar nu glooiend zijn de weiden van zomergranen, die hunne gele meren breiden naar 't malven Oosten en 't vaag dagerade-rooden, terwijl de morge'-ontwaakt ter hemel en ter Leie; wie kan u weten en in 't hart zich niet verblijen, niet danken om uw dagen, mild als zegen-goden, gelijk een beedlaar dankt om versche koren-brooden?..
Ook hier is geen sprake van een Herder of Godheid, enkel zegen-goden, het is de wereld zelf, ons Vlaanderen dat geprezen en gedankt wordt als welig huis waar wij mogen wonen en aanzitten aan rijke tafelen, ónze tafels.
Hier in Rotselaar (waarvan Werchter een deelgemeente is) is onlangs een standbeeld opgericht, achter het nieuwe gemeentehuis, voor Frans Drijvers, die 125 jaar geleden de bekende leuze Alles voor Vlaanderen - Vlaanderen voor Kristus bedacht. De seminarist Frans Drijvers (1858-1914) uit Rotselaar gebruikte ze in het jongerentijdschrift De Student, tijdens de winter van 1880-1881 aan het grootseminarie van Mechelen. De oprichters werden gesteund door Jan Bols uit Werchter, toen directeur van het Sint-Jozefscollege in Aarschot. Op het eerste nummer (17 april 1881) stond een kruis met daaronder de leuze. In 1930 hield De Student op te bestaan.
In de krant van zaterdag 27 september 1919 stond voor het eerst, in de bekende kruisvorm, links naast De Standaard het AVV-VVK. Het verdween bijna geruisloos na 30 september 1999.
Ook mijn ouders waren zeer gehecht aan die band tussen Vlaanderen en Kristus, iets minder aan die tussen Kerk en Vlaanderen, want ook daar gold Arm Vlaanderen, dat al zo vaak verraden is , een vers dat mijn Vader zaliger nog kon voleindigen, maar ik niet meer, was het van Wies Moens? Misschien kan een lezer me helpen
Ik citeer hier ten slotte in deze context graag het Nieuwjaarsgedicht 1990 van collega-cultuurblogger en pennenvriend Luc Verbeke, hij zal het me wel niet kwalijk nemen. Het illustreert, bij het mijmeren over de tijd en het heenglijden der jaren, in de slotverzen op indringende wijze die zelfde Godsverbondenheid, dat zelfde vertrouwen.
Ik weet het meer en meer: Ik leef in taal en tijd, Héél even maar. Terwijl ik spreek of schrijf Één enkel woord, Is t woord alweer voorbij. Géén ogenblik, geen woord Keert ooit terug voor mij. Geen nu, geen heden meer, Alleen verleden tijd, Herinnering, niets méér En nutteloos, Verleden en verloren, Als Gij daar, God, niet zijt, Het Woord van het Begin, Het Woord van Eeuwigheid.
21-05-2008
50.000 - een jubileumuitgave
Weet je het nog, de herrie rond het jaar 2000? Eerst was er de onzin over de millennium bug: de programmeurs zouden er niet aan gedacht hebben dat na 1999 of 99 het jaar 2000 zou komen, of 00. Men voorzag dat de computers niet meer zouden weten wat er bedoeld was met 00: 1900 of 2000? Alsof ze tevoren problemen zouden gehad hebben met bijvoorbeeld 85: was dat 1985 of 1885? Er werden geleerde boeken over dit onderwerp geschreven en hoe dichterbij 2000 hoe meer drukte: het Y2K-probleem (Year 2000) voorzag dat computers en netwerken overal ter wereld zouden stilvallen, tenzij men belangrijke aanpassingen deed. In sommige landen zoals de V.S. en Groot-Brittannië zijn er fortuinen betaald aan nieuwe software. Elders trok men zich veel minder aan van de heisa en vertrouwde men erop dat het wel zo loslopen. 1 januari 2000 kwam en ging en in het ene noch in het andere land waren er belangrijke problemen bij de overgang: was het probleem overtrokken, of had iedereen toch die nieuwe software geïnstalleerd?
Vervolgens waren er de wijsneuzen die erop wezen dat het derde millennium en de eenentwintigste eeuw pas in 2001 begonnen, het eerste jaar van de nieuwe eeuw en van het nieuwe duizendtal. Hoezo?
Als je begint te tellen vanaf het jaar 1, ben je bij 10 nog steeds in de eerste tien jaar, het eerste decennium; het tweede begint dus in het jaar 11. Evenzo met de eeuwen: je begint bij 1 en 100 is het honderdste jaar, dus de tweede eeuw begint in 101 (zie ook mijn bijdrage over tijdrekeningen op 21.04.2008). En dus ook voor de millennia: het eerste liep tot 1000, het tweede tot 2000 en het derde begon dus in 2001.
Toen Dionysius Exiguus (zie mijn bijdrage 03.10.2007, een beetje ingewikkeld maar onmisbaar!) het jaar één vastlegde, bedoelde hij niet dat het zou lopen van 0 tot 1, zoals wij nu doen met de eeuwen: de eerste eeuw eindigt in het jaar 100, de tweede gaat van 100 tot 200, de derde van 200 tot 300 Nee: hij vond het terecht onzin om een jaar 0 te maken, nul is niets en dus kan je geen jaar 0 hebben, zo dwaas was dat niet. Je had het jaar 1 vóór Christus en daarop volgde het jaar 1 na Christus. Maar wanneer is Christus dan geboren, volgens Dionysius Exiguus? Eh in 1 vóór Christus, op 25 december, zodat hij op 25 december van het jaar 1 één jaar oud was.
Wat al onzin, toch Het is allemaal een kwestie van naamgeving: de eerste eeuw is die die eerst komt, voor de tweede. Het jaar één is het eerste jaar, dat voor het tweede komt. Wanneer we een jaar of een eeuw of een millennium laten beginnen, is gewoon kwestie van afspraak. En aangezien enkel wijsneuzen, pedanten en muggenzifters menen dat 2000 nog tot de vorige eeuw behoorde, hebben we met zijn allen vrolijk het nieuwe millennium ingezet met champagne op 1 januari 2000, zoveel champagne zelfs dat ze het in Reims niet konden bijhouden.
Wij houden van ronde getallen en niet alleen tijdens de koopjesperiodes. We houden vooral van getallen die een veelvoud zijn van vijf en van tien: vijf jaar is een lustrum, tien jaar een decennium, vijftig jaar een jubilee of jubileum, honderd jaar een eeuw, duizend een millennium, hoe meer nullen hoe beter, zie ook hieronder voor heel veel nullen. Vijf en tien, omdat we nu eenmaal uit de evolutie gekomen zijn met vijf vingers aan één hand en tien op de twee, en we hebben leren tellen op onze vingers. Slimmeriken denken dat sommigen hebben leren tellen met twaalf en vijf, samen zestig, omdat er op onze vier vingers (dus zonder de duim) twaalf vingerkootjes hebben. Vooral rond de Middellandse Zee zou men nog heel lang op die manier geteld hebben op de markten. Daar zou ook de oorsprong liggen van het twaalfdelig en zestigdelig stelsel, zoals in de uren van de dag, de maanden van het jaar, de minuten en de seconden en de graden van een cirkel.
Over dat jubileum wou ik het nog even hebben. Wij gebruiken dat woord vooral bij een gouden bruiloft: vijftig jaar getrouwd. Later is er ook een tussenstap gekomen, want ook vroeger was vijftig jaar samen getrouwd veeleer uitzonderlijk, dus vierde men alvast het zilveren jubileum. Sindsdien heeft de commercie zich meester gemaakt van dat soort dingen; naast een nog zinvol diamanten bruiloft na zestig jaar is er nu een naam voor ongeveer elke periode: papier, karton, zijde, tin, koper
Een jubilee hoort vijftig jaar te zijn, zo staat het in de Bijbel, Leviticus 25 is er helemaal aan gewijd. Ik geef u hieronder de volledige tekst, het is waarschijnlijk de eerste keer dat je hem leest. Doe toch even de moeite?
En waarom al die aandacht voor bazuingeschal of blazen op de sjofar, de ramshoorn, ofte jobhel, voor jubileums van 50 en voor ronde getallen, vooral duizendtallen en veel nullen? Lieve lezer, je raadt het al: misschien ben jij vandaag wel de 50.000Ste unieke lezer van mijn blog! Ik heb de 60.000ste page view ongemerkt laten voorbijgaan, maar de 50.000ste keer dat iemand bij mij op bezoek komt, dat moesten we vieren!
Ik heb het gedaan op een manier die je van mij wel verwacht, als je een beetje een trouwe lezer bent: met wat etymologie, veel aandacht voor de tijd en hoe die berekend wordt en voorbijgaat, een Bijbelcitaat, wat wetenswaardigheden, een filosofische bespiegeling of een stukje commentaar bij de gebeurtenissen van de dag.
Traditioneel sluit ik een jubileumblog af met een woord van dank aan alle vaste bezoekers, aan toevallige passanten en aan verdwaalde schapen, kortom aan iedereen die hier even heeft verpoosd en niet onmiddellijk gaan lopen is. Ik hoop dat jullie er wat aan gehad hebben; voor mij is mijn website zowat de hemel op aarde, mijn tuin van Eden, mijn lusthof, mijn Eldorado, mijn Serendipity; hier lig ik met mijn gat in de boter, met een zilveren lepel in de mond en met de helm geboren, een konijnenpootje in de hand, alle dagen wittebrood etend en drinkend uit een kelk die overloopt. Moge het nog even duren, het is hier zo goed.
Bedankt allemaal en tot de volgende keer
Karel
Leviticus 25
1 De HEER zei tegen Mozes, op de Sinai: 2 Zeg tegen de Israëlieten: Wanneer jullie eenmaal in het land zijn dat ik je zal geven, moet het land rust krijgen, een sabbatsrust gewijd aan de HEER. 3 Zes jaar achtereen mogen jullie je land inzaaien, je wijngaard snoeien en de oogst binnenhalen. 4 Maar het zevende jaar moeten jullie het land laten rusten. Het is een sabbatsjaar dat aan de HEER gewijd is. Je mag dan je land niet inzaaien, je wijngaarden niet snoeien, 5 het koren dat vanzelf opkomt niet als oogst binnenhalen en niet de druiven oogsten van je ongesnoeide wijnstokken. Het moet een jaar zijn van volstrekte rust voor het land. 6 Wat er in dat jaar op het land groeit, is voor jullie allen. Je mag er zelf van eten, maar ook je slaven en slavinnen, je loonarbeiders en de vreemdelingen die bij je te gast zijn; 7 ook voor je veestapel en voor de in het wild levende dieren kan het als voedsel dienen.
8 Na verloop van zeven sabbatsjaren, na zeven maal zeven jaar, wanneer er negenenveertig jaren verstreken zijn, 9 moeten jullie op de tiende dag van de zevende maand de ramshoorn luid laten schallen. Op Grote Verzoendag moet in heel het land de ramshoorn schallen. 10 Elk vijftigste jaar zal voor jullie een heilig jaar zijn, waarin kwijtschelding wordt afgekondigd voor alle inwoners van het land. Dit is het jubeljaar, waarin ieder naar zijn eigen grond en zijn eigen familie kan terugkeren. 11 Elk vijftigste jaar zal voor jullie een jubeljaar zijn. Je mag dan niet zaaien, het koren dat vanzelf opkomt niet als oogst binnenhalen en niet de druiven oogsten van je ongesnoeide wijnstokken. 12 Het is een jubeljaar, dat als heilig beschouwd moet worden. Jullie zullen dat jaar leven van wat er vanzelf opkomt.
13 In het jubeljaar zal ieder naar zijn eigen grond terugkeren. 14 Wanneer je een stuk grond aan een ander verpandt of van een ander in pand neemt, mag je elkaar niet benadelen. 15 Het aantal jaren dat na een jubeljaar verstreken is, bepaalt de prijs die de pandnemer moet betalen; het aantal jaren dat de pandgever heeft kunnen oogsten, bepaalt de prijs die hij mag vragen. 16 Hoe meer jaren er nog resten, des te hoger de prijs; hoe minder jaren, des te lager, want wat verhandeld wordt is het aantal oogsten. 17 Benadeel je volksgenoten niet. Toon ontzag voor je God; ik ben de HEER, jullie God.
18 Leef mijn bepalingen na, houd je aan mijn regels en handel ernaar, dan zul je onbezorgd in je land kunnen leven. 19 Het land zal vruchtbaar zijn en jullie zullen volop te eten hebben. Je zult er onbezorgd kunnen wonen, 20 en mochten jullie je afvragen waarvan je het zevende jaar moet leven als je niet mag zaaien en oogsten, 21 bedenk dan dat ik jullie het zesde jaar zal zegenen met een oogst die voor drie jaar toereikend is, 22 zodat je in het achtste jaar weer kunt zaaien en tot in het negende jaar kunt leven van de oude oogst, totdat je dat jaar de oogst kunt binnenhalen.
23 Land mag nooit verkocht worden, alleen verpand, want het land behoort mij toe en jullie zijn slechts vreemdelingen die bij mij te gast zijn. 24 In heel jullie land moet voor grond altijd het lossingsrecht blijven gelden.
25 Wanneer een van jullie tot armoede vervalt en een deel van zijn grond moet verpanden, kan zijn losser, zijn naaste verwant, zich aanmelden om het pand voor hem in te lossen. 26 Gebeurt dat niet, maar beschikt hij na verloop van tijd zelf over voldoende middelen om het pand in te lossen, 27 dan moet hij nagaan hoeveel jaar het verpand is geweest en het resterende deel van het oorspronkelijke bedrag terugbetalen aan degene aan wie hij het verpand had. Dan kan hij naar zijn eigen grond terugkeren. 28 Vindt hij niet voldoende middelen om het pand in te lossen, dan blijft het tot aan het jubeljaar in handen van de pandnemer. Maar in het jubeljaar valt het aan hem terug en kan hij naar zijn eigen grond terugkeren. 29 Als iemand een woonhuis in een ommuurde stad verpandt, geldt het lossingsrecht niet langer dan een jaar na het moment van verpanding; in dat geval geldt het lossingsrecht dus tijdelijk. 30 Wordt het pand niet binnen het jaar ingelost, dan vervalt het huis indien het dus in een ommuurde stad staat voorgoed aan de pandnemer en diens nakomelingen. Het valt in het jubeljaar niet aan de oorspronkelijke eigenaar terug. 31 Huizen in dorpen die niet ommuurd zijn, worden gerekend bij het land waarop ze staan. Daarvoor geldt het gewone lossingsrecht en in het jubeljaar vallen ze aan de oorspronkelijke eigenaars terug. 32 In de door de Levieten bewoonde steden, die zij als grondgebied toebedeeld hebben gekregen, geldt voor hen onbeperkt lossingsrecht voor huizen. 33 Zon huis kan door een Leviet worden ingelost en valt indien het op hun grondgebied staat in het jubeljaar aan de oorspronkelijke eigenaar terug, want de huizen in de steden die bij de verdeling van het land onder de Israëlieten aan de Levieten zijn toegewezen, gelden als hun grondbezit. 34 De akkers en weidegronden bij die steden mogen helemaal niet verpand worden, want die vormen hun onvervreemdbaar bezit.
35 Wanneer een van jullie tot armoede vervalt en zich niet kan handhaven, moet je hem bijstand verlenen, zoals je ook een vreemdeling zou helpen die bij je te gast is; je mag hem niet laten verkommeren. 36 Toon ontzag voor je God en laat je volksgenoten niet verkommeren. Wanneer je een volksgenoot iets leent, mag je hem vooraf noch achteraf rente vragen. 37 Je mag van hem geen rente vragen als je hem geld leent, en geen winst maken als je hem voedsel geeft. 38 Ik ben de HEER, jullie God, die jullie uit Egypte heeft geleid om jullie Kanaän in bezit te geven en jullie God te zijn.
39 Wanneer een van jullie tot armoede vervalt en zichzelf aan jou verpandt, mag je hem niet als slaaf behandelen. 40 Je moet hem beschouwen als een loonarbeider of als een vreemdeling die bij je woont. Tot aan het jubeljaar zal hij voor je werken, 41 dan hoeft hij je niet meer te dienen en kan hij met zijn gezin terugkeren naar zijn eigen familie en naar de grond van zijn voorouders. 42 Het volk dat ik uit Egypte heb weggeleid behoort mij toe, Israëlieten kunnen dus niet als slaaf verkocht worden. 43 Toon ontzag voor je God en beul hen niet af als slaven. 44 Als slaven en slavinnen kun je mensen kopen uit de omringende volken, 45 of vreemdelingen die bij jullie wonen of de nakomelingen die zij in jullie land hebben gekregen. Die slaven en slavinnen zijn je eigendom, 46 je kunt hen als erfelijk bezit aan je nakomelingen nalaten; zij zullen voor altijd als slaaf voor je blijven werken. Maar je volksgenoten, de Israëlieten, je eigen verwanten, mag je nooit als slaven afbeulen.
47 Wanneer mensen die als vreemdeling bij jullie wonen, rijkdom vergaren en een van jullie tot armoede vervalt en zich aan zon vreemdeling of een afstammeling van een vreemdeling verpandt, 48 behoudt hij het recht op lossing. Hij kan worden vrijgekocht door een broer, 49 een oom of een neef of een andere bloedverwant, of hij kan, wanneer hij weer over voldoende middelen beschikt, zich zelf vrijkopen. 50 Samen met degene aan wie hij zich verpand heeft, moet hij nagaan hoeveel jaren er liggen tussen het jaar van de pandstelling en het eerstvolgende jubeljaar; de pandsom wordt berekend naar het aantal dienstjaren, volgens het tarief van een loonarbeider. 51 Als er nog veel jaren resten, moet een evenredig deel van het bedrag als losgeld worden betaald; 52 als er volgens de berekening nog weinig jaren resten tot aan het jubeljaar, moet een evenredig deel worden afgelost. 53 Zo iemand moet op dezelfde manier behandeld worden als een loonarbeider die per jaar in dienst wordt genomen; jullie mogen niet toestaan dat hij als een slaaf wordt afgebeuld. 54 Wanneer hij niet op de een of andere manier wordt vrijgekocht, komt hij in het jubeljaar met zijn kinderen vrij. 55 Want de Israëlieten behoren mij toe; ik heb hen uit Egypte weggeleid. Ik ben de HEER, jullie God.
Zullen we het eens over de staking hebben? Niet dat ik er veel last van heb: als gepensioneerde hoef ik niet meer elke morgen in de rat race naar het werk en ben ik dus niet aangewezen op het openbaar vervoer en ook niet op de koning van de weg, de auto. Maar ook tijdens mijn loopbaan heb ik altijd alternatieven gebruikt: de fiets, aanvankelijk, daarna een vorm van samen-rijden met vrouw en kinderen en later, om minder afhankelijk te zijn en anderen niet tot last: de moto, tot aan mijn ongeval in 2002. Daarna was het de bus, een serieuze aanpassing voor een motard, maar ik leerde het betrekkelijk comfort snel appreciëren, zeker in de winter
De spoorwegen in België, het is een stukje vaderlandse geschiedenis, ze zijn samen met België ontstaan en zijn een weerspiegeling van dit gekke, gezellige, kleinburgerlijke landje.
Als ik voor een gesloten overweg sta en een trein voorbij zie razen, ben ik altijd vreselijk onder de indruk van dat geweld, die mastodont die zonder zich om anderen te bekommeren over eigen sporen snelt, een transporttoestel zwaarder dan de grootste supertruck, motoren met een vermogen dat elke verbeelding tart, wagons met meer ruimte dan in de chicste autocar, een locomotief als een rijdende krachtcentrale, het is allemaal zo indrukwekkend, zelfs bij een boemeltreintje tussen Eeklo en Gent, of Wezemaal en Leuven, om nog te zwijgen van TGVs, HSTs, Thalys en Eurostar, Japanse Bullets of Shinkansen, of magneettreinen die tien millimeter boven de sporen zweven en tot 500 km per uur halen, nog meer dus dan de 400 km/u waartoe de gewone elektrische HST-treinen in staat zijn.
De spoorweg is zon ongelooflijk groots project dat enkel de staat zelf het kan bekostigen. En daarmee zijn we bij de grond van de zaak beland. Het spoorwegverkeer zag men van bij de aanvang als een openbare dienst: iedereen mocht meerijden, de prijzen waren heel schappelijk, het was een democratisch vervoersmiddel, al waren er drie klassen in de wagons en weerspiegelde het verschil tussen eerste en derde klasse de afstand die er lag tussen de salons van de adel en de sloppen in de grootsteden. Wie bij de spoorwegen werkte, was een staatsambtenaar en was binnen voor het leven, met een behoorlijke wedde, extra voordelen zoals gratis reizen voor de hele familie en een aantrekkelijk pensioen.
Al heel snel hebben de vakbonden een belangrijke plaats ingenomen in wat een van de grootste bedrijven van België was. En het was op en top een staatsbedrijf, zoals de ministeries en het onderwijs en de nutsvoorzieningen, water, gas, elektriciteit. Het was het Russische communisme ingeplant in een liberale kapitalistische economie, met de kwalen van beide: staatsbedrijven zijn log, conservatief, weinig bezorgd om de klanten of om winst en goed beheer; en het kapitalisme had er een gemakkelijke prooi aan voor fabuleuze winsten voor minderwaardige producten.
Vandaag zitten we met die erfenis en geen mens die weet hoe het nu verder moet: er is sprake van liberalisering, maar de staat blijft de enige aandeelhouder en betaalt alle rekeningen met ons belastingsgeld. Er zijn beheerders die verantwoordelijkheid dragen, maar ze zijn stuk voor stuk politiek benoemd: de duurste socialisten ter wereld. De vakbonden zijn oppermachtig: het is hun bedrijf, niet dat van de managers; zij beslissen wat er gebeurt op de werkvloer, hoeveel mensen er nodig zijn, wie er benoemd wordt en wie niet en wie bevorderd wordt en wie niet. In een ideale wereld is een dergelijke regeling de hemel op aarde, maar in de werkelijkheid is het een formule die chaos garandeert en onvoorstelbaar hoge kosten voor een minimale dienstverlening.
Als de beide partijen, de managers en de vakbonden het niet eens zijn, dan grijpen de vakbonden naar het enige wapen dat de arbeiders in de negentiende eeuw hadden: de staking.
Maar we zijn nu tweehonderd jaar later De conflictrelatie tussen werkgever en werknemer is nu een overlegeconomie. Er zijn geen vooroorlogse bazen meer: rond de onderhandelingstafel zitten aan de ene kant vakbondsmensen die een politiek mandaat ambiëren en aan de andere kant ex-vakbondsmensen die een politiek mandaat hadden en dat ingeruild hebben voor een nog beter betaalde managersfunctie bij de spoorweg. Wat maken ze ons wijs? Het zijn allemaal syndicalisten die hun persoonlijke vetes uitvechten en hun ambities waarmaken of hun verworven rechten verdedigen. Dit conflict is geen klassenstrijd, maar een strijd binnen één klasse. Het stakingsrecht wordt opgeëist door zeer welgestelde vakbondsafgevaardigden, in naam van welgestelde werknemers, in confrontatie met uiterst welgestelde gearriveerde vakbondsafgevaardigden en politiekers. Het kapitalisme heeft geen vat op de spoorwegen, heeft er geen vertegenwoordigers, maar vreet zich cynisch vet zoals vroeger op de fabuleuze contracten die er elke dag af te sluiten zijn.
Dit is geen sociaal conflict, geen gevecht tegen het grootkapitaal. Dit is een laaghartige machtsstrijd binnen een klasse van zelfbenoemde zetbazen, onder het mom van een gefaalde en vergeten ideologie, met 19de-eeuwse middelen. Vandaag staken ze, morgen gaan ze weer rond de tafel zitten, ex- en toekomstige collegas, vriendjes ondereen, om de koek onder elkaar te verdelen, de koek die jij en ik betalen en waarvan wij zelf nauwelijks de kruimels krijgen. Als ze morgen met elkaar kunnen spreken, waarom dan vandaag niet? Wat verandert een stakingsdag daaraan? Hoever zijn de vakbonden bereid te gaan om zich te verzetten tegen wat zij de pesterijen van het management noemen, terwijl de zogenaamde managers die gisteren nog bij de vakbond of de politiek dezelfde belangen verdedigden, nu neokapitalistisch zuchten en verontwaardigd wijzen op het onverzettelijke conservatisme en aftands corporatisme van de syndicalisten, een anomalie in onze moderne samenleving?
Het is een merkwaardig schouwspel: één zelfde groep van mensen, allemaal betaalde vrijgestelden van de maatschappij: politiekers, kabinetsmedewerkers, vakbondsafgevaardigden en politiek of syndicaal benoemden, zitten elkaar in het haar over heilige principes en vullen intussen de eigen zakken en bereiden hun overgang van de ene naar de andere kant van de tafel voor, met nog diepere zakken in het verschiet.
Daarbij zitten ze wel altijd in uw zakken en de mijne, wel te verstaan, niet in die van het grootkapitaal.
En de echte bazen, de minister, de regering, weer dezelfde mensen natuurlijk, die kijken machteloos toe.
Verschieten we dan nog als populisten en andere raddraaiers weer succes zullen hebben bij de verkiezingen in dit gezellige, waanzinnige, kleinzielige landje van ons?
18-05-2008
Genade
Is het omdat de mijne meer dan waarschijnlijk toch stilaan aan het slinken is, dat ik zo vaak met tijd bezig ben? Op 22.01.2008 schreef ik hier nog uitvoerig over het tijdsbegrip en er zijn ook verscheidene bijdragen over klokken, tijdsmeting, kalenders, stilaan genoeg om een bundeltje te maken, misschien. In het boek van Antonio Damasio, Descartes Error, dat ik hier onlangs onder de aandacht bracht, vond ik nieuwe uitdaging en inspiratie voor verdere bezinning op wat tijd betekent voor ons.
Dat het nu ongrijpbaar is, dat weten we: het is een vrijwel niets tussen verleden en toekomst. En toch is het voor ons de essentie zelf van het bestaan: op dat moment zijn we er, ons zijn kristalliseert in dat ene ogenblik, in het besef dat we leven, in de storm gevoelens en gedachten die dat ene punt op onze tijdslijn zo overvol vult dat het ons soms teveel wordt.
Ons leven bestaat, net als de tijd, uit verleden, heden en toekomst en het heden van ons bestaan is net zo ongrijpbaar als het nu van de tijd. Op het ogenblik dat we reflecteren op het feit dat we er zijn, is dat ogenblik al voorbij. Ons in leven zijn heeft geen duur, ons leven wel: we herinneren ons (veel) van wat er geweest is, we kijken uit naar de toekomst, maken plannen of maken ons zorgen. Die duur is afhankelijk van ons zelfbewustzijn: het is in ons hoofd, in onze hersenen dat we het verleden weer kunnen oproepen en in gedachten opnieuw beleven; het is op dezelfde manier dat we met de toekomst omgaan: we proberen ons voor te stellen hoe het zal zijn als , op basis van vroegere ervaringen. Onze duurzaamheid, ons voortduren, de lengte van ons bestaan ligt verweven in de kronkels van onze hersenen.
De dag van gisteren is al voorbij, we weten dat we er toen waren, we zien er nog de sporen van: een tekst die ik schreef, een boom die ik velde, het klokhuis van de appel die ik at, een schilderij dat ik maakte, mijn haar dat afgeknipt is Maar ik ben niet meer wie ik gisteren was, in mijn lichaam en in de wereld daarbuiten is alles veranderd, niets is nog zoals het was. Er is geen continue tijd, geen continuïteit, enkel opeenvolgende momenten van totaal verschil. De mens, en waarschijnlijk alleen de mens, maakt de tijd in zijn bewustzijn van zichzelf en van de wereld waarin wij leven.
Meestal hebben we daar geen problemen mee. Ons geheugen werkt goed, of toch vrij goed: we herinneren ons niet alles, maar toch heel veel, er staat nauwelijks een limiet op wat we ons voor de geest kunnen halen, op de ruimte die er is om gegevens op te slaan en op de kracht en handigheid om ze weer op te roepen, geen enkele computer ter wereld kan dat zo goed als de eerste de beste mens. Er is, althans voor de meesten van ons, geen hole in the bucket, dear Liza, zoals in de song die Harry Belafonte destijds zo bekend gemaakt heeft: geen gat in de emmer van ons geheugen waaruit zoveel wegloopt als er van boven in gegoten wordt. In ons paraat geheugen is slechts voor een viertal dingen tegelijk plaats, maar meer is niet van doen, goochelen met vier ballen is al moeilijk genoeg, enkel vrouwen kunnen twee dingen tegelijk doen. En in dat werkgeheugen wisselen de vier parate kengegevens met een snelheid die elke processor beschaamt, mocht een stukje silicaat schaamte kennen. Wij kennen onszelf omdat we ons onszelf herinneren. Wie zijn geheugen verliest, is ook zichzelf kwijt, weet niet meer wie hij is, herkent zijn eigen kinderen niet meer.
Wij zijn wie we zijn omdat we ons verleden met ons meedragen, een goed deel zeer bewust, een nog veel groter deel opgeslagen als een levend geheel, klaar om naar voren te treden, actief te worden ingezet, een nog veel groter deel op de achtergrond en slechts met moeite of door het toeval van associatie weer opduikend, zoals een herinnering uit onze kindertijd, de smaak van een madeleine.
We hebben ook een identiteit omdat we naar de toekomst leven. Alles wat we in en om ons hebben, zetten we in voor onze toekomst. We eten en drinken en slapen om te overleven, we beschermen ons tegen komend gevaar, tegen de regen en de kou en de hitte, tegen schaarste, we zorgen voor onze oude dag, we stichten een gezin en kijken hoe onze kinderen dat op hun beurt doen, we kijken uit naar wat komen gaat, met angst of verlangen. Onze gedachten, zorgen, plannen, verwachtingen, onze daden zijn meer op wat komen gaat gericht, nu, onmiddellijk of straks of over twintig jaar dan op gisteren of lang geleden. Wij maken onze toekomst zelf, of toch voor een groot gedeelte, of dat denken we toch. Onze ambitie, onze betrachtingen, onze vrees, onze doodsangst kleurt en bepaalt onze toekomst.
We leven in het verleden, we leven in de toekomst, maar het enige leven dat we hebben is het heden, het nu, dat aan alles ontsnapt, dat zo voorbij is, alsof het nooit geweest is, de plotse samenklank van blije noten in een pianotrio van Haydn, de ondraaglijke donkerte van de Quartettsatz van Schubert, de triomf van Verdis Aïda of een symfonie van Mahler: even is het er dan weer de volgende noot tot de laatste en dan stilte.
Ons bewustzijn is een mateloos machtig alaam dat triljoenen draden spant tussen verleden en toekomst, ons precieuze precaire leven niets anders dan het tijdloze nu-moment in bijna chaotische maar even bijna volmaakte zinvolheid van elektromagnetische en chemische en weet-ik-veel welke andere ontladingen en verbindingen en veranderingen in ons lichaam. Dat wij dat mogen en kunnen beleven, gedurende de korte tijd dat we hier zijn, is zo onwaarschijnlijk verbijsterend en ongelooflijk uitzonderlijk dat het voldoende is voor een leven vol eindeloos diepe verwondering. En dankbaarheid voor zoveel gulle genade.
16-05-2008
Solo e pensoso, Petrarca
Francesco Petrarca
1304-1374
Canzoniere
XXXV*
Solo e pensoso i più deserti campi vo mesurando a passi tardi e lenti, e gli occhi porto per fuggire intenti ove vestigio uman l'arena stampi.
Altro schermo non trovo che mi scampi dal manifesto accorger de le genti, perché negli atti d'alegrezza spenti di fuor si legge com'io dentro avampi:
sì ch'io mi credo omai che monti et piagge e fiumi et selve sappian di che tempre sia la mia vita, ch'è celata altrui
Ma pur sì aspre vie né sì selvagge cercar non so ch'Amor non venga sempre ragionando con meco, et io co llui.
Alleen en in gedachten treed ik met trage schreden Gestaag afstappend de meest desolate streken En mijn spiedende ogen draag ik op zich af te wenden Van waar het zand een menselijk spoor bekende
Geen ander scherm vind ik dat me laat ontwijken de harde aandacht van mijns gelijken wat van buiten uit leest als gedoofde gloed is van binnen voor mij immers laaiend bloed
Ik weet het zeker, van nu af aan weet berg en dal en stromen en bossen wel zeker hoe hard Mijn leven dat het oog van anderen tart
En zie, ik weet kan geen pad te bespeuren zo woest en fel Of Amor komt er toch weer in mijn hart En redetwist met mij en ik met hem in smart.
(vertaling Karel Dhuyvetters mei 2008)
* Tijdens de halve finales van de Koningin Elizabethwedstrijd voor zang 2008 moesten de kandidaten ook een opgelegd stuk vertolken. Een Vlaams componist, Wim Henderickx (°Lier 1962), kreeg daartoe een opdracht. Hij zette canzone 35 van Petrarca op muziek, zoals voor hem ook Haydn (1732-1809) en nog vroeger Luca Marenzio (1553-1599) en nadien ook nog Schubert (1797-1828), maar dan op een Duitse vertaling.
Wie al de uitzendingen gevolgd heeft, kreeg dit sonnet dus vierentwintig keer te horen. Ik zocht op het web tevergeefs naar een vertaling en heb er dus zelf maar een gemaakt, zoals gewoonlijk zonder pretentie en enkel maar om mezelf en andere belangstellenden een idee te geven van de inhoud.
15-05-2008
Het ongelijk van Descartes, Antonio Damasio
Antonio R. Damasio, Descartes Error, 1994, xxiii + 312 pp., new preface 2005, notes and references, further reading, acknowledgments, index, Penguin Books Science, 12.55 (Proxis via Club).
Referenties naar het werk van Antonio Damasio vind je in vrijwel alle recente werken over (evolutionaire) psychologie en sociobiologie. Hij is een vooraanstaand neuroloog, professor aan de University of Southern California, waar hij een laboratorium leidt, het Brain and Creativity Institute. Hij werkt intens samen met zijn collega en echtgenote, Hanna Damasio. Hij is de auteur van drie belangrijke boeken die in meer dan dertig talen vertaald zijn. Naast het hierboven geciteerde zijn dat The Feeling of What Happens (1999) en Looking for Spinoza (2003). Ze zijn ook in het Nederlands vertaald: De vergissing van Descartes, Ik voel dus ik ben en Het gelijk van Spinoza, in elke goede boekhandel, dus ook bij Proxis, en wellicht ook in jouw stedelijke bibliotheek.
Mijn aandacht was het eerst getrokken naar het Spinoza-boek, maar aangezien dat over Descartes eerder verschenen was, ben ik daarmee begonnen. Het is een leerrijke ervaring geweest, maar ook ontstellend. Niet alleen blijkt al snel en overduidelijk dat wij (of ik?) vrijwel niets weten over onze hersenen en hun werking, wat we weten is bovendien waarschijnlijk helemaal fout en wat de wetenschap er over zegt is nog zeer benaderend, misschien zullen we het wel nooit weten.
Over onze hersenen gaat het boek, of beter: over wat onze hersenen doen, over de rol van de hersenen in het lichaam, over de interactie tussen onze hersenen en de rest van ons lichaam en over ons contact met de buitenwereld. Een samenvatting moet je van mij niet verwachten en nog veel minder een beoordeling: bescheidenheid siert de mens, maar in dit geval komt die ontnuchterend spontaan.
Damasio vertrekt vooral van klinisch onderzoek in zijn lab, van de behandeling van personen met hersenletsels. Op basis van zijn vaststellingen, vaak na intrigerend en vernieuwend onderzoek, zoekt hij naar de specifieke functies van gedeelten van onze hersenen en naar hun onderlinge samenwerking. Het beeld dat hij daarvan schetst, is bijzonder geloofwaardig en tegelijk ook uiterst verwarrend. Wij zijn immers niet gewoon om over onszelf te denken in die termen. Wij hebben een zeer sterk ontwikkeld zelfbewustzijn, een kern van eigenheid die we nooit in vraag stellen: ik ben ik, ik ken mezelf, ik weet wie ik ben.
Maar hoe dat gebeurt? Het is vooral als er iets fout gaat met dat zelfbewustzijn, met het beeld dat een mens van zichzelf heeft, dat men gaat zoeken naar de oorzaken. En dan stelt men vast dat het ik niet iets zeer vaags en ontastbaars is, maar zeer reëel en afhankelijk is van de goede werking van onze hersenen en de rest van ons lichaam.
Een belangrijk inzicht van dit boek sluit uitstekend aan bij wat ik hier al vaker heb naar voren gebracht, namelijk dat niet alleen ons rationeel denken zich afspeelt in onze hersenen, maar ook heel het emotionele leven. Damasio toont voor mij onweerlegbaar aan dat er geen betekenisvolle scheiding kan gemaakt worden tussen die beide werelden. Hij benadrukt ook zeer sterk de rol die emoties en gevoelens spelen bij het zogenaamd rationeel denken en hoe alles in uiterst nauw contact gebeurt met ons hele lichaam. Dat is de grond van zijn verwijzing naar de vergissing van Descartes: lichaam en geest zijn niet van elkaar te scheiden, zoals Descartes dacht.
Ik heb me ook de twee andere werken van Damasio aangeschaft en ik kijk er al naar uit om eraan te beginnen, ik laat er zelfs Dawkins en Dennett (voorlopig) voor liggen en dat wil toch wat zeggen, in mijn geval. Damasio presenteert zijn waar op een boeiende manier, hij neemt je heel subtiel mee op een denkexpeditie die hij zelf ook ondernam en legt je voortdurend uit wat hij doet en waarom. Maar vergis je niet, dit is een ernstig wetenschappelijk gefundeerd werk, geen goedkope vulgarisatie of journalistiek; verwacht je dus aan wat moeilijke woorden, lastige zinnen, een terminologie die pas na enkele hoofdstukken begint duidelijk(er) te worden, passages die je het best twee keer leest Maar het is de moeite meer dan waard. Om eens een cliché te gebruiken: het verandert voor altijd de manier waarop je over jezelf en over de mens in het algemeen denkt. Lezen dus en genieten van de (intellectuele) inspanning en de (emotionele) voldoening.
13-05-2008
Koningin Elisabethwedstrijd op Canvas+
Als je een vrij recente TV hebt, is er een goede kans dat het een digitaal toestel is. Wellicht zit je ook op de kabel; als die aansluiting ook digitaal is, dan kan je dezer dagen hier in Vlaanderen gebruik maken van een extra mogelijkheid. Ter gelegenheid van de Koningin Elisabethwedstrijd zendt de VRT op Canvas+ dan rechtstreeks de halve finales uit telkens van 15 tot 18 uur en van even voor 20 uur tot het einde, omstreeks 11 uur.
Informatie over die uitzendingen is veeleer schaars, ik heb zelf ook uitvoerig moeten gaan zoeken. Ik heb een kabelaansluiting bij Telenet, maar ook Belgacom biedt deze nieuwe mogelijkheid aan. Op de website van Telenet krijg je helemaal geen informatie als je gaat zoeken naar Canvas+. Bij Klara, de vernieuwde cultuursite van de VRT, is het niet veel beter: men vermeldt wel dat Canvas+ de wedstrijd uitzendt, maar niet hoe je die kan bekijken. Ook het programmaoverzicht van Telenet maakt je niet wijzer: Canvas+ staat niet in het lijstje van de zenders. Bij de leverancier waar ik mijn TV kocht (en die ook Telenet-dealer is), wisten de eerste twee verkopers niet hoe het moest, de derde zei dat ik op de rode knop moest drukken Toen ik dat gisteren probeerde (de rode knop op de afstandsbediening van de Telenet Digicorder), gebeurde er niets. Na enkele minuten verscheen er dan op het scherm een klein extra luikje, met daarin de toch ietwat cryptische mededeling: kijk KEW Canvas+ rode knop. KEW jongens toch: Koningin Elisabethwedstrijd! Je moet er maar op komen. Maar dan lukte het echt: rechtstreekse beelden van de optredens, prima kwaliteit, goed in beeld gebracht. Luisteren doe ik via de hifi-installatie, de synchronisatie is perfect. Ik heb de hele namiddag zitten genieten en s avonds opnieuw, heerlijk. Zoals andere mensen eennieuwe TV kopen voor het voetbal of de Olympische spelen, zo is dat bij mij altijd al geweest voor de KE... nee: de Koningin Elisabethwedstrijd.
Natuurlijk: het zijn maar de halve finales en niet alle kandidaten zijn van het zelfde hoge niveau; de begeleiding is op piano en zeker voor de opera-arias is dat minder dan ideaal; tijdens de pauze krijg je commentaar, van enkele jonge Klara-medewerkers die korte interviews afnemen van de kandidaten en van kenners die ze daarvoor gevraagd hebben, maar ook de onvermijdelijke bespreking door een vriendelijke ankervrouw en twee professionelen, gisteren waren dat Zeger Vandesteene en Hendrickje Van de Kerckhove, de ene Vlaanderens meest bekende tenor in vroegere tijden, de andere een opkomende sopraan. Dat moet je er bijnemen, het duurt niet zolang, je kan dan ook een plaspauze inlassen of een drankje halen. Als er bij de optredens wat mindere boeiende stukken zijn, zet je de klank wat stiller en lees je enkele bladzijden in een boek of tijdschrift.
De halve-finaleproeven vinden plaats in het Koninklijk Muziekconservatorium in Brussel en ik heb de indruk dat de mooie, vrij intieme zaal recentelijk gerestaureerd is en dat was wel heel hard nodig, herinner ik me van een bezoek lang geleden en ook van de uitzendingen bij een vorige gelegenheid.
Het wedstrijd-aspect zelf spreekt me helemaal niet aan, dat heeft het nooit gedaan sinds ik de wedstrijd volg. Toen men met de Tv-uitzending ervan begon, vroeger meer op de RTBF dan de VRT, was het een van de weinige gelegenheden om muziek ook uitgevoerd te zien en dus was ik een vaste kijker, soms tot laat in de nacht, als de VRT het niet nuttig vond om rechtstreeks te gaan. Soms luisterde ik op de radio en keek op TV, maar meestal was de synchronisatie fout; gelukkig is dat nu opgelost. Muziek op TV is nu niet meer zó uitzonderlijk, er is Mezzo en Exqi en ook op andere zenders krijg je al eens een concert te zien, maar een overdaad als tijdens de KEW is er zelden.
Wie er dus ook wint, het maakt niet veel uit: het is zeker de moeite om op Canvas+ af te stemmen en dat is wat ik nu ook ga doen, ik hoor al het applaus bij de aankomst van de jury.