mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
07-03-2019
Peter Venmans, Discretie (recensie)
Peter Venmans, Discretie. Essay over een vergeten deugd, Amsterdam/Antwerpen: Atlas Contact, 2019, 222 blz., paperback 13,5 x 21 cm, isbn 9789045037196, € 19,99.
Peter Venmans is filosoof, hispanist en essayist. Van hem verschenen eerder De ontdekking van de wereld. Over Hannah Arendt; Over de zin van nut; Het derde deel van de ziel. Over thymos; Amor Mundi. Met dit essay is hij dus niet aan zijn proefstuk. Ook hier blijkt zijn grondige kennis van de geschiedenis van de filosofie en van de literatuur. Het namenregister telt maar liefst 125 namen, er zijn tien bladzijden eindnoten met bibliografische verwijzingen. De auteur gaat bij al deze auteurs te rade om na te gaan wat zij in hun tijd al dan niet onder discretie verstonden. En dat blijkt zeer verschillend te zijn in verschillende perioden en verschillende culturen. Deze inductieve methode om tastend tot een definitie te komen van ‘discretie’ is kenmerkend voor Peter Venmans. Hij dringt zijn eigen mening niet op. Niet zelden vertrekt hij van een citaat van een belangrijke of relevante auteur en gaat dan nog even verder in de directe rede, waarbij hij de opvattingen van deze auteur verder expliciteert en samenvat. Zo komt het dat we in dit essay niet één maar verscheidene ‘definities’ vinden van discretie. Tussendoor probeert Peter Venmans zelf voorzichtig tot voorlopige of gedeeltelijk conclusies te komen; nooit zijn die apodictisch of definitief. Hij beschouwt deze discrete benadering ongetwijfeld als een kwaliteit en de lezer zal dat graag beamen: deze presentatie is immers heel genietbaar. Men wordt niet geconfronteerd met de expliciete en eenduidige stelling van de auteur en met de harde bewijzen die hij daarvoor meent te hebben. Men krijgt integendeel een brede waaier van mogelijkheden aangeboden, die het onderwerp van alle kanten benaderen op een boeiende en uiterst leesbare manier.
Toch mist men af en toe een moment van persoonlijke deductieve filosofische bezinning en duiding door de auteur, waarbij de puntjes op de i gezet worden, vertrekkend van een bepaald mens- en wereldbeeld, en daaruit afleidend wat men onder discretie moet of kan verstaan, en wat niet. Zo blijven we het heel essay door in het ongewisse over het onderscheid tussen de twee elementaire vormen van discretie, namelijk enerzijds het discreet blijven over zichzelf in de contacten met anderen en anderzijds de discretie die men aan de dag legt tegenover anderen, het respecteren van hun privacy, zowel door terughoudendheid in het vernemen van persoonlijke informatie als in het verbreiden daarvan. Nu eens lijkt het over het ene aspect te gaan, dan weer over het andere, en dat is weleens verwarrend. De auteur gaat ook niet in op de betekenisvolle vraag of er misschien een verband is tussen de ‘oorspronkelijke’ betekenis van discretie, namelijk het onderscheidingsvermogen, of de ratio zelf, en de latere afgeleide betekenis van ‘terughoudendheid’. Een duidelijke afspraak over het begrip discretie in de inleiding ware nuttig geweest, maar zelfs tot in de slotbemerkingen blijft een zekere vaagheid ter zake bestaan. Het is evenmin duidelijk of discretie tegenover de privacy van anderen erin bestaat dat men niet te veel wenst te weten, dan wel dat men desgevallend zoveel mogelijk probeert te weten te komen, maar daarover de gepaste geheimhouding bewaart. Voortdurend blijft het onduidelijk of het bij discretie nu gaat om het weten dan wel om het al dan niet gebruiken van wat men weet. Er kunnen goede, zelfs dwingende redenen zijn waarom men bepaalde informatie niet gebruikt. Maar zijn er ook dergelijke redenen om iets niet te (willen) weten, behalve dat we nu eenmaal moeilijk onze mond kunnen houden?
In zijn uiterst brede historische en literaire blikveld laat de auteur zich weleens verleiden tot verrassende en zelfs onvermijdelijk verdachte veralgemeningen. Het is niet omdat de Griekse taal geen woord zou hebben voor wat wij nu gewoonlijk onder discretie verstaan dat zij dat begrip niet zouden gekend hebben en dat zij zich dus nooit discreet zouden gedragen hebben. Misschien zijn er andere aspecten die meer naar voren komen in hun literatuur, maar alleen al het feit dat zij het seksuele en het scatologische zo goed als volledig onvermeld laten, wijst erop dat ook zij wel degelijk althans die vorm van discretie kenden; het ware trouwens verwonderlijk dat een cultuur die wij verder op alle mogelijke manieren als de onze kunnen beschouwen uitgerekend op dat punt totaal anders zou geweest zijn. Overigens is het niet omdat een bepaalde auteur in een bepaalde taal en tijd het woord ‘discreet’ gebruikt, dat dit woord de betekenis heeft die wij eraan geven. Zo lijken de talrijke passages waar Peter Venmans het heeft over hoofsheid, galanterie, en gedragsnormen aan het hof niet zozeer over discretie te handelen, maar over cynische manipulatie en ergerlijke simulatie.
Een terugkerend thema is de hedendaagse openbaarheid van persoonlijke informatie, denk maar aan de sociale media. Onze auteur is er geen voorstander van. Maar ook hier schippert hij soms: enerzijds verdedigt hij het recht van iedereen op privacy, maar anderzijds moet hij wel erkennen dat het verzwijgen van onwelvoeglijkheid en misdaden niet wenselijk is. Uiteindelijk heeft of geeft hij geen antwoord op de vraag waarom precies men recht heeft op discretie over persoonlijke gegevens, tenzij een heel vage eis om niet altijd tot het uiterste te gaan, om elke persoon levensruimte en rust te gunnen. Zo niet vreest hij de totale ontsporing van de maatschappij en de ondergang van elk persoonlijk leven. Dat doemdenkend standpunt verdedigt hij niet overtuigend. Niet iedereen die volop gebruik maakt van sociale media loopt tegen een burn-out aan. Het overweldigende succes van deze sociale media wijst erop dat er blijkbaar een grote behoefte bestaat aan deze vorm van communicatie, waaraan men overigens vrij is deel te nemen of niet en op de manier die men zelf kiest. Je privacy gaat tenslotte maar verloren als je ermee te koop loopt.
In het essay wordt discretie vaak voorgesteld als een geven en nemen, een beurtelings of gelijktijdig aanwezig en afwezig zijn, verdwijnen en verschijnen. Bijvoorbeeld: een ouder komt stiekem met de deur van de kamer op een kier de spelende kinderen genietend observeren, en sluit dan zonder zich te vertonen weer de deur. Men kan dat misschien discreet noemen, maar nog discreter is het wanneer de ouder zijn kinderen niet gaat begluren en zich dat zelfs niet eens in het hoofd haalt.
Taalkundig zijn er enkele slordigheden te vermelden. Opeenvolgende vervoegde werkwoorden die niet tot dezelfde werkwoordgroep behoren, worden niet altijd gescheiden door een komma. Staande uitdrukkingen zoals ‘te gepasten tijde’ krijgen soms een -n te veel. Heel vervelend is dat woorden in een vreemde taal meestal zonder aanhalingstekens of cursivering weergegeven worden. De auteur gebruikt voortdurend ‘dit’ waar men ‘dat’ verwacht: het eerste verwijst naar iets dat volgt, het tweede naar iets dat voorafgaat. ‘Eerder’ gebruiken we bij voorkeur in de zin van ‘vroeger’, in het andere geval is het beter ‘veeleer’ te gebruiken. ‘Jeronimus’ lijkt wel een contaminatie van ‘Hiëronymus’ en ‘Jérôme’. ‘Chirurgische operatie’ is een pleonasme. ‘Zo optimaal mogelijk’ is een ongelukkige contaminatie. Er is een verschil tussen eropuit zijn en erop uit zijn. Combinaties met er, daar, waar en hier worden aaneengeschreven. Ergerlijk is het ongegeneerd exclusief mannelijk taalgebruik. De auteur voelt dat hier en daar zelf aan, maar heeft er geen elegante oplossing voor, en dat leidt tot verwarde passages, bijvoorbeeld op blz. 15 en 172).
Citaten en halve citaten zijn af en toe onnauwkeurig: de hele waarheid en niets dan de waarheid; de mens is een ‘ongevederde tweevoeter’ (en niet: viervoeter). Historische informatie is niet altijd even betrouwbaar, bijvoorbeeld over Spinoza blz. 108, of over Augustinus blz. 189. Bijbelvastheid mag men de dag van vandaag ook al niet meer eisen of verwachten: Petrus’ verloochening van Jezus speelt zich niet af in de Hof van Olijven, maar op de binnenplaats van het huis van de Hogepriester.
Met deze publicatie blijft Peter Venmans trouw aan zijn beproefde essayistische methode: de eclectische benadering van een thema via talloze vindplaatsen bij andere auteurs, ruimschoots gelardeerd met citaten en verwijzingen die getuigen van zijn grote belezenheid en eruditie. Hijzelf blijft daarbij bewust discreet op de achtergrond, merkwaardig genoeg overigens iets meer dan dat op Facebook het geval is…
Categorie:ex libris
08-10-2018
Het geloof van de kolenbrander
L
atijn heeft mij altijd geboeid. Dat begon al in de lagere school. De mis was in het Latijn en bepaalde woorden en uitdrukkingen nestelden zich ongemerkt in mijn taal en kennis. Mijn Vader zaliger, mijn twee oudere broers, ook al zaliger gedachtenis, hadden Latijn geleerd. Op mijn twaalfde begon dan mijn eigen onderdompeling in het Latijn: zes uur per week Latijnse les en elke dag tien woordjes van buiten leren Zes jaar lang heb ik genoten van die taal, zozeer dat ik daarna naar de universiteit trok om Klassieke Filologie te studeren. Helaas, dat werd een flop, om vele redenen, maar ook omwille van de aftandse onderwijsmethoden die ik daar aantrof. Toch is mijn liefde voor het Latijn gebleven. In mijn werkkring kwam ik nog vrij vaak in contact met Latijnse teksten en het deed me altijd plezier dat ik me goed uit de slag kon trekken.
Onlangs viel mijn oog op een Latijns gezegde: Fide sed ante vide; qui fidit nec bene vidit fallitur; ergo vide ne capiaris fide.
Zelfs zonder de betekenis te kennen valt het woordspel op: fide-vide; fidit-vidit; vide-fide. Dat zijn ook de kernwoorden: fidere is geloven of vertrouwen, videre is kijken of zien. Met die kennis gewapend kunnen we de vertaling wel aan: Vertrouw, maar kijk eerst uit! Wie vertrouwt maar niet uitkijkt, komt bedrogen uit. Kijk dus uit dat je niet in het ootje genomen wordt door je vertrouwen. Het is een terechte waarschuwing tegen blind vertrouwen. Er is ook een kortere versie: Fide sed cui vide. Vetrouw, maar kijk uit wie je vertrouwt. Zoals bij zoveel Latijnse spreuken en zegswijzen is het niet duidelijk wie de auteur is, noch waar en wanneer ze voor het eerst gebruikt is. Ik betwijfel dat ze uit de antieke oudheid komt: de Romeinen waren veel kernachtiger en veel minder geïnteresseerd in woordspelingen. Dat is meer iets voor rederijkers en neolatinisten.
Fidere betekent vertrouwen, vertrouwen hebben in iemand of iets, iemand op zijn woord geloven. Fides, het zelfstandig naamwoord heeft in onze cultuur echter een zeer specifieke betekenis gekregen: Het Geloof, de eerste van de kardinale of goddelijke deugden. Gedurende tweeduizend jaar is het Westen in de ban geweest van Het Geloof, meer bepaald het christelijk geloof. Dat geloof heeft onze beschaving zo grondig getekend dat wij nog steeds de grootste moeite hebben om ons ervan te ontdoen, hoewel wij de grondslagen van dat geloof sinds eeuwen als louter menselijke verhalen en pure verzinsels ontmaskerd hebben.
Laten we onze Latijnse spreuk eens toepassen, niet op het blind vertrouwen in het algemeen, maar op Fides met hoofdletter, Het Geloof. De vertaling zou dan kunnen zijn: Geloof, maar kijk toch eerst maar goed uit; wie gelooft maar niet goed uitkijkt, zal bedrogen worden. Kijk dus uit dat je niet door je/het Geloof in de maling genomen wordt.
Het christendom heeft zich steeds vragen gesteld over de minimale geloofseisen: wat moet men op zijn minst aanvaarden om zich christen te mogen noemen? Men kan immers van de grote massa van de gelovigen niet verwachten dat zij vertrouwd zijn met al de finesses van de theologie, de dogmas en al de kerkelijke en liturgische voorschriften, laat staan al de regels van het kerkelijk recht. Van meet af aan heeft men derhalve geprobeerd om het geloof te verwoorden in een Symbolum, letterlijk een samenvatting. Het meest bekend is het Credo, de Twaalf Artikelen van het Geloof. Maar over de inhoud is hevig getwist, er zijn zelfs oorlogen over gevoerd en men heeft niet geaarzeld om tegenstanders op de brandstapel te vermoorden, soms omwille van één letter van de tekst.
Het aller-striktste minimumminimorum van het geloof is volgens sommigen de Triniteit en de Menswording, volgens anderen de Verrijzenis en het Eeuwig Leven. Dit is wat Jezus zegt: Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand. 38 Dat is het grootste en eerste gebod. 39 Het tweede is daaraan gelijk: heb uw naaste lief als uzelf. 40 Deze twee geboden zijn de grondslag van alles wat er in de Wet en de Profeten staat. (Mt 22) Merk dat hij verwijst naar de Wet en de Profeten, dat is het Oude Testament, het Nieuwe was immers nog niet geschreven. Hij citeert letterlijk uit de Schrift, hij zegt niets nieuws. Wanneer Richard Dawkins ons wijst op onze selfish genes, de genetische drijfveer van onze zorg voor onszelf en onze verwanten, zegt hij identiek hetzelfde: wij hebben de anderen lief omdat wij onszelf liefhebben. Wie zichzelf niet liefheeft, kan onmogelijk anderen liefhebben. De zorg voor de anderen steunt op de ingeboren zorg voor het eigen overleven. De mens heeft in de evolutie geleerd om voor zichzelf te zorgen en heeft die zorg vervolgens leren uitbreiden tot zijn partner, zijn kroost, zijn clan, zijn dorp, zijn land, zijn volk, de mensheid.
Maar keren we terug naar het Geloof. Daar is men stilaan vergeten wat Jezus zei. Zijn liefdesgebod werd door een wereldse kerk vertaald in fanatiek gepredikte haat van al wie anders is. Geloof werd een twistpunt en de essentie werd herleid tot een zinloze Drie-eenheid van God of goden en een even onbegrijpelijke Menswording, gevolgd door een onmogelijke Verrijzenis en een totaal ongeloofwaardig verhaal over Eeuwig Leven voor iedereen. Toen men aan een gelovige kolenbrander, het schoolvoorbeeld van de niet-geschoolde arbeider, vroeg wat hij geloofde, antwoordde hij: Wat de Kerk gelooft. Daarop vroeg men spottend: Maar wat gelooft de Kerk dan? Zijn antwoord was: Wat ik geloof Dit onuitgesproken geloof, waarvan de inhoud niet kan verwoord worden door degene die gelooft, noemt men fides implicita, het impliciet geloof van de eenvoudige mens. Naar de legendarische kolenbrander noemt men het ook wel fides carbonaria.
Onze spreuk waarschuwt tegen dergelijk kolenbrandersgeloof. Laat je niets wijsmaken, hou je ogen goed open, anders word je het slachtoffer van bedriegers, van je goedgelovigheid, ja van Het Geloof zelf. Dat laatste punt, het Geloof als bedrieger, noopt me tot een uitweiding (met excuses voor al de keren dat ik dit als uitwijding schreef) en een belangrijke correctie. Het laatste gedeelte van onze spreuk vind je immers herhaaldelijk en, niet te verwonderen, ook bij Van Dale, als volgt: ergo vide ne capiaris vide. Als we dat proberen te vertalen, merken we dat dit niet klopt: kijk daarom uit dat je niet beetgenomen wordt kijk uit! De herhaling van vide is overbodig en stuntelig en doorbreekt de paarsgewijze opstelling fide-vide in de twee andere zinsneden. Het is evident dat we de tekst moeten lezen als: ergo vide ne capiaris fide, let op dat je niet beetgenomen wordt door je blind vertrouwen, door je geloof, door Het Geloof! Heeft Van Dale en met hem/haar ook vele anderen geaarzeld om geloof en beetnemen in dezelfde zin te gebruiken en dan maar beslist om, tegen alle taalkundige, stilistische en logische aanwijzingen en zelfs tegen alle beter weten in, stiekem fide te veranderen in vide? Het lijkt er wel heel sterk op dat dit het geval is!
Dat is precies wat ik bedoelde toen ik eerder zei dat Het Geloof onze beschaving zo sterk getekend heeft. Men heeft het uitkijken, het zien (vide) vervangen door het blind vertrouwen, Het Geloof (fide).
Fide sed ante vide; qui fidit nec bene vidit fallitur; ergo vide ne capiaris fide of: heb vertrouwen, maar kijk eerst toch maar uit; wie vertrouwt zonder goed uit te kijken, loopt het gevaar bedrogen te worden; let dus op dat je je niet in je blind vertrouwen laat beetnemen. In die oorspronkelijke, correcte versie is het een levenswijze raad, gesteund op een menselijke ervaring die vele duizenden jaren teruggaat. Wij zijn geneigd om anderen te vertrouwen, zonder daarover lang na te denken. Dat is menselijk, maar gevaarlijk. Niet iedereen is te goeder trouw, de bona fides kan niet zomaar verondersteld worden, er zijn bedriegers en dus moeten wij te allen tijde onze ogen goed open houden. Dat is vooral zo als men ons nadrukkelijk zegt dat we dat niet moeten doen, dat wij niet moeten kijken, maar vertrouwen, niet moeten zien, maar als een kolenbrander geloven.
Ergo vide ne capiaris Fide!
PS Paul Claes wees me erop dat fide sed ante vide een evidente Nederlandse evenknie heeft: eerst zien en dan geloven!
Categorie:spreekwoorden Tags:godsdienst, atheïsme
23-08-2018
pas verschenen
Spinoza: Theologisch-staatkundige verhandeling, uit het Latijn vertaald en toegelicht door Karel D’huyvetters, deel 1 Vertaling, 304 blz., deel 2 Toelichting, 504 blz., Bibliotheca Spinozana Flandrica IV & V, Werchter: Uitgeverij Coriarius, 2018, softcover 17 x 24 cm.
Verkoopprijs voor de twee delen samen, die niet afzonderlijk verkocht worden, verzendkosten inbegrepen:
België € 36, Nederland € 38.
bankrekening BE40 9731 6405 9063
Spinoza’s Theologisch-staatkundige verhandeling is de vroegste diepgaande filosofische weerlegging van openbaringsgodsdiensten zoals het jodendom, het christendom en de islam en een op alle vlakken overtuigende afwijzing van elke vorm van theocratie en klerikalisme, en precies daardoor een radicale verdediging van de democratie en de vrijheid van mening. Sinds haar publicatie is ze steeds door kerkelijke en burgerlijke instanties verketterd, veroordeeld en verboden. De clandestiene verspreiding ervan heeft echter in belangrijke mate bijgedragen tot het erudiete libertinisme in de 18de eeuw, en tot de ontwikkeling van het vrije denken en de Verlichting. Sindsdien is het een eminente beklijvende inspiratiebron gebleven voor alle personen die zich willen bevrijden van religieuze vooroordelen en streven naar een democratische samenleving die uitsluitend gebaseerd is op universele menselijke waarden.
Deze eigentijdse vertaling en toelichting van Spinoza’s Theologisch-staatkundige verhandeling is opgedragen aan de nagedachtenis van de ontelbare onschuldige slachtoffers van elke vorm van godsdienstwaan en klerikalisme door de eeuwen heen, tot op de dag van vandaag.
Karel D’huyvetters (°1946) was gedurende bijna veertig jaar als ambtenaar verbonden aan de Leuvense universiteit. Na zijn pensionering wijdde hij zich aan de studie van de filosofie van Spinoza en de verspreiding van zijn gedachtegoed. Hij richtte de website Spinoza in Vlaanderen op, en publiceerde daar talrijke eigen artikels en vertalingen van anderen. Van hem verscheen eerder de vertaling met toelichting van Spinoza’s Staatkundige verhandeling (Wereldbibliotheek 2014, 2015²), De Brieven over God (Coriarius 2016) en de Ethica (Coriarius 2017).
Met deze Theologisch-staatkundige verhandeling zijn de belangrijkste werken van Spinoza nu in hedendaags Nederlands en met een uitvoerige toelichting beschikbaar voor alle belangstellenden.
De Bibliotheca Spinozana Flandrica wil de belangrijkste werken van Spinoza evenals recente Spinoza-studies in het Nederlands toegankelijk maken voor een breed publiek. Uitgeverij Coriarius publiceert deze werken zonder winstoogmerk.
Uitgeverij Coriarius is trots de publicatie aan te kondigen van het
Guillaume Apollinaire
Beestenboek – Bestiaire
ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van het overlijden van de dichter.
In 1911 publiceerde Guillaume Apollinaire zijn debuutbundel Bestiaire ou Cortège d’Orphée, geïllustreerd met houtgravures van Raoul Dufy. De bibliofiele uitgave van 120 exemplaren verscheen bij Deplanche in Parijs.
Deze heruitgave van de Franse tekst met de subtiele Nederlandse vertaling van Paul Claes en met 32 originele illustraties van Martine Bosch wordt nu eveneens op 120 bibliofiel gedrukte genummerde en gesigneerde exemplaren aangeboden voor € 15 plus verzendkosten.