Foto
Categorieën
  • etymologie (80)
  • ex libris (83)
  • God of geen god? (187)
  • historisch (29)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (249)
  • literatuur (41)
  • muziek (76)
  • natuur (8)
  • poëzie (95)
  • samenleving (239)
  • spreekwoorden (12)
  • tijd (13)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • Vrijdenkers
  • Uitgeverij Coriarius
  • Het betere boek
    Archief per maand
  • 09-2025
  • 08-2025
  • 07-2025
  • 06-2025
  • 05-2025
  • 04-2025
  • 03-2025
  • 02-2025
  • 01-2025
  • 12-2024
  • 11-2024
  • 10-2024
  • 09-2024
  • 08-2024
  • 07-2024
  • 06-2024
  • 05-2024
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    13-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Sonnet voor Hélène
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Wanneer je al goed oud zal zijn

    en s’ avonds bij kaarslicht

    zit bij de haard

    afhaspelend en spinnend

    en mijn gedichten neuriënd opzegt

    besef je blij verwonderd

    Ronsard bezong me toen ik nog knap was.

     

    Dan is er geen van je meiden die dat verneemt

    al half ingedommeld van het labeur

    die niet wakker schiet bij het horen van mijn naam

    die de jouwe met mijn loftuitingen vereeuwigde.

     

    Ik lig dan al onder de grond

    een schim zonder gebeente

    bij de mirtenstruiken ging ik rusten.

     

    Dan ben jij krom en oud

    en treurt nu om mijn liefde

    die je toen trots afwees.

     

    Geloof me, wacht om te leven niet tot morgen

    pluk vandaag nog de rozen van het leven.

     

    (vertaling © Karel D’huyvetters 2010)

     

    Dit is mijn werkvertaling van een van de meest geliefde gedichten van Pierre de Ronsard, uit de bundel Sonnets pour Hélène (1587).

    Quand vous serez bien vieille, au soir, à la chandelle,

    Assise auprès du feu, dévidant et filant,

    Direz, chantant mes vers, en vous émerveillant :

    Ronsard me célébrait du temps que j’étais belle.


    Lors, vous n’aurez servante oyant telle nouvelle,

    Déjà sous le labeur à demi sommeillant,

    Qui au bruit de mon nom ne s’aille réveillant,

    Bénissant votre nom de louange immortelle.

     

    Je serai sous la terre et fantôme sans os :

    Par les ombres myrteux je prendrai mon repos : 

    Vous serez au foyer une vieille accroupie,

     

    Regrettant mon amour et votre fier dédain.

    Vivez, si m’en croyez, n’attendez à demain :

    Cueillez dès aujourd’hui les roses de la vie.

     

    En dit is een parafrase door W.B. Yeats in zijn bundel van 1893 ‘The Rose’.

    When You are Old


    When you are old and grey and full of sleep,

    And, nodding by the fire, take down this book,

    And slowly read, and dream of the soft look

    Your eyes had once, and of their shadows deep.

     

    How many loved your moments of glad grace

    And loved your beauty with love false or true,

    But one man loved the pilgrim soul in you,

    And loved the sorrows of your changing face.

     

    And bending down beside the glowing bars,

    Murmur, a little sadly, how Love fled

    And paced upon the mountain overhead

    And hid his face amid a crowd of stars.

     

    Wanneer jij oud bent en grijs en overmand door slaap

    en knikkebollend bij het vuur dit boek openslaat

    en traagzaam leest en droomt van de zachte glans

    die ooit je ogen sierde en over hun schaduwen zo diep.

     

    Hoeveel waren er niet die genoten van je blije gratie

    en van je schoonheid hielden met een liefde vals of echt

    slechts een enkele hield van de pelgrimsziel in jou

    en van de zorglijnen die je gelaat vertekenden.

     

    Dan zit je gebogen bij de gloeiende kolen

    en mompelt met spijt over een liefde die vervloog

    en haar schreden richtte naar de berg daarboven

    en haar gelaat verborg tussen een menigte sterren.

     

    (vertaling © Karel D’huyvetters 2010)

     

      

     

     


    Categorie:poëzie
    Tags:poëzie
    11-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Smeekgebed
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Vroeger was het de meest gewone zaak, vandaag gebeurt het nog nauwelijks, vermoed ik: het smeekgebed.

    Nog niet zo heel lang geleden richtten vele gelovigen zich zonder enige aarzeling of twijfel tot God, Jezus, Maria of een of meer heiligen om een gunst af te smeken, voor zichzelf of voor anderen. Dat kon gaan om triviale dingen, zoals een schietgebedje tot de heilige Antonius om een sleutelbos terug te vinden, tot een heuse pelgrimstocht om de genezing van een ongeneeslijke ziekte.

    Men ging er daarbij van uit dat God of zijn heiligen niet alleen dit smeekgebed aanhoorden, maar dat zij bovendien zouden ingrijpen in de loop van de gebeurtenissen in de wereld. Voor de sleutelbos zouden zij op een of andere manier onze aandacht vestigen op de plaats waar we hem konden terugvinden. Voor de ongeneeslijke ziekte zouden zij op werkelijk miraculeuze wijze tussenkomen. Het succes van het smeekgebed was niet gegarandeerd: je kon het wel vragen, maar daarmee was het nog niet verkregen: het moest de betrokkene ook ‘zalig zijn’. God kon ja of nee zeggen, dat was duidelijk, want de ervaring toonde aan dat niet elk smeekgebed tot een gunstig gevolg leidde.

    Het was een wondere wereld, dat geloof. Men kon niet anders dan zelf vaststellen dat dergelijke gebeden vrijwel nooit succes hadden, of toch niet meer succes dan het gewone toeval, dus zoveel succes als wanneer er niet gebeden werd. Maar dat weerhield niemand om met overtuiging allerlei verzoeken te richten aan de hemel. Men was overtuigd dat het werkelijk mogelijk was dat men verhoord werd.

    Het kon niet anders of wetenschappers zouden zich over deze kwestie buigen. Men deed onderzoekingen waarbij men gelovigen van verschillende overtuigingen liet bidden voor de genezing van zieken, met een blindproef waarbij andere zieken het zonder die voorspraak moesten doen. Het zal jullie niet verbazen, lieve lezers, dat er geen miraculeuze genezingen werden vastgesteld. Er was geen enkel gunstig resultaat te merken van het bidden op voorspraak.

    Als je dan denkt: baat het niet, dan schaadt het niet, dan vertel ik er nog bij dat in een aantal gevallen er een negatief resultaat was: statistisch gezien waren er meer gevallen waarin de ziekte slecht afliep bij de personen voor wie gebeden werd dan bij de andere. Dat zal dan wel een statistische afwijking of toeval zijn, maar het is toch maar akelig dat de balans precies naar die kant doorsloeg…

    Iets anders is natuurlijk het gevolg van het smeekgebed op de gemoedsgesteltenis van degene die bidt. Het is algemeen bekend dat elke vorm van contemplatie, of men dat nu bidden noemt, mediteren of wat dan ook, een gunstig effect kan hebben. Door zeer bewust bezig te zijn met ons verdriet en door onze hoop te accentueren, bewerkstelligen we in onszelf een zekere rust, die ertoe leidt dat wij beter in staat zijn om het onheil onder ogen te zien en zelfs te aanvaarden. Zoiets kan zelfs op de gezondheid een gunstige invloed hebben.

    De Catechismus van de Katholieke Kerk is terecht heel terughoudend over het smeekgebed. Je zal er vergeefs zoeken naar een expliciete bevestiging van het (voormalig) volksgeloof over de efficiëntie van het smeekgebed. Nochtans was dat geloof altijd al zeer aanwezig in de kerk en bij de gelovigen. Het Oude Testament staat bol van uitdrukkingen als: hij richtte zich tot de Heer en zijn gebed werd verhoord; de Heer heeft het gebed van zijn volk gehoord en het gered.

    Maar ook in het Nieuwe Testament worden gebeden verhoord. Jezus zelf bidt tot de Vader voor de opwekking van Lazarus en zegt letterlijk: ik wist wel dat Gij Mij altijd verhoort (Joh 11, 41-42). Bij Mc 11,24 lezen we: Alles wat ge in het gebed vraagt, gelooft dat ge het al verkregen hebt. En: Alles kan voor wie gelooft (Mc 9,23). En wie herinnert zich niet: 9 Daarom zeg ik jullie: vraag en er zal je gegeven worden, zoek en je zult vinden, klop en er zal voor je worden opengedaan. 10 Want wie vraagt ontvangt, en wie zoekt vindt, en voor wie klopt zal worden opengedaan (Lk 11). En dan is er het vreemde verhaal van de lastige weduwe in Lk 18:

    1 Hij vertelde hun een gelijkenis over de noodzaak om altijd te bidden en niet op te geven: 2 ‘Er was eens een rechter in een stad die geen ontzag had voor God en zich niets aan de mensen gelegen liet liggen. 3 Er woonde ook een weduwe in die stad, die steeds weer naar hem toe ging met het verzoek: “Doe mij recht in het geschil met mijn tegenstander.” 4 Maar lange tijd wilde hij dat niet doen. Ten slotte zei hij bij zichzelf: Ook al heb ik geen ontzag voor God en laat ik mij niets aan de mensen gelegen liggen, 5 toch zal ik die weduwe recht verschaffen omdat ze me last bezorgt. Anders blijft ze eindeloos bij me komen en vliegt ze me nog aan.’ 6 Toen zei de Heer: ‘Luister naar wat deze rechter zegt, al minacht hij ook het recht. 7 Zal God dan niet zeker recht verschaffen aan zijn uitverkorenen die dag en nacht tot hem roepen? Of laat hij hen wachten? 8 Ik zeg jullie dat hij hun spoedig recht zal verschaffen. Maar als de Mensenzoon komt, zal hij dan geloof vinden op aarde?’

    Al deze teksten en de niet aflatende prediking gedurende tweeduizend jaar hebben bij de gelovigen verwachtingen gecreëerd die niet konden ingelost worden. Ook vandaag nog zal geen priester het wagen om te zeggen dat bidden niet helpt, niet kan helpen, dat het geen zin heeft om aan God, Maria of de heiligen iets te vragen, om missen te laten opdragen, om op pelgrimstocht te gaan.

    Het smeekgebed is door de kerk in de gelovigen gehamerd, het is een soort van tweede natuur geworden, een gewoonte. Toen mijn oudste zoon zijn eerste examens deed aan de universiteit, betrapte ik mezelf erop dat ik iets als een smeekgebed richtte tot… ja tot wie? Ik wist het niet, maar toch deed ik de vrome wens dat hij het goed zou doen. Ik vond dat ik dat moest doen, dat het beter was om het te doen dan het niet te doen en onverschillig te zijn, er geen aandacht aan te besteden. Verwachtte ik dat mijn smeekbede hem zou helpen? Nee, niet echt, maar toch ‘voelde’ ik een of ander verband tussen de twee.

    Het is natuurlijk voor de mens om uiting te geven aan zijn nood en aan zijn verwachtingen. Wanneer hij dat niet kan doen in een gesprek met anderen, zal hij een fictieve conversatie opzetten met zichzelf. Wat doen wij in gespreksgroepen en zelfhulpgroepen anders dan over ons leed en onze bezorgdheden praten? Wat lopen we anders in onszelf te mopperen of ongenietbaar te zijn voor onze omgeving? Niets is normaler dan dat.

    Maar het is abnormaal te verwachten dat onze gesprekken, onze zorgen en ons vrome wensen op miraculeuze wijze iets aan de gebeurtenissen zouden veranderen. Dat is een mystificatie, een misleidende voorstelling van de Kerk of waartegen de Kerk zich niet voldoende heeft verzet.

    Er wordt niet veel meer gebeden en nog minder gesmeekt, zelfs niet in de kerken. Wat kunnen we dan als bewuste volwassenen doen wanneer het onheil ons of onze geliefden treft?

    We kunnen met elkaar praten. We richten ons tot vrienden en bekenden en vertellen hen over wat ons zorgen baart of ongelukkig maakt. We schrijven hen om hen te vertellen wat ons overkomen is en we putten steun en troost uit onze boodschap en uit hun reacties. We kunnen, nee moeten openstaan voor het leed van de mensen uit onze omgeving want wie kan er ongevoelig zijn voor hun leed? We mogen hen bijtreden in hun hoop en wens dat het straks weer beter gaat, hen ondersteunen in hun vertwijfeling of onze deelneming betuigen in de rouw die hen treft.

    We kunnen ook niet anders dan voortdurend met onszelf in gesprek treden, bewust of onbewust en ons meer vragen stellen dan er antwoorden zijn.

    En we mogen hopen dat we op die manier enigszins tot een verzoening komen met wat er in ons leven gebeurt, wat er ook gebeure, in het besef dat het onvermijdelijke toch gebeuren moet.

    Als je dat bidden wil noemen, dan zal ook ik me aansluiten bij jouw gebed voor de genezing van een geliefde.




    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst
    09-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.het geknakte riet
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Sinds vele jaren is in België een discussie aan de gang over de behandeling van misdadigers, in het bijzonder van jeugdige delinquenten.

    Aan de ene kant staan de voorstanders van een strenge bestraffing onder de vorm van opsluiting in de gevangenis. Aan de andere kant heb je de voorstanders van heropvoeding; zij zijn gekant tegen gevangenisstraffen en pleiten voor een intensieve begeleiding met het oog op een snelle re-integratie in de maatschappij. Hoewel je aanhangers van beide standpunten vindt aan weerszijden van de taalgrens, lijkt in Vlaanderen de nadruk te liggen op de bestraffing, in Franssprekend België op de begeleiding.

    Veeleer dan een vruchtbare discussie is dit een dovemansgesprek. De reden daarvoor is het onbegrip aan beide zijden voor de argumenten van de anderen. En dat vindt zijn oorzaak dan weer in het feit dat de enen vooral ideologische argumenten aanvoeren, terwijl de anderen een hoofdzakelijk pragmatisch standpunt innemen.

    Ideologisch zijn de argumenten over misdaad en straf. De wet bepaalt welke daden niet getolereerd worden door de maatschappij en welke straffen zij oplegt aan overtreders. Zo gezien is er niet veel ruimte voor discussie: justitie is de toepassing van de bestaande wetgeving, punt uit. Gevangenisstraf is precies dat, niet meer en niet minder. De tijd van dwangarbeid en lijfstraffen is voorbij. Gevangenisstraf is vrijheidsberoving en wat een gevangene in zijn cel aanvangt, is zijn zaak.

    Pragmatisch is de houding waarbij men zich afvraagt of gevangenisstraffen efficiënt zijn, of zij het beoogde resultaat opleveren, wat het resultaat is van de straf en de strafmaat. Men stelt zich daarbij de vraag wat eigenlijk de bedoeling is van de strafwet. Sluit men een moordenaar op om de maatschappij te beschermen tegen eventuele nieuwe moorden? Om de moordenaar de gelegenheid te ontnemen om nieuwe misdaden te plegen? Om hem tegen zichzelf te beschermen? Of is het werkelijk een morele bestraffing, zoals men een kind placht te straffen voor kleine vergrijpen? En wat is daarvan dan weer de bedoeling? Bij kinderen hoopt men dat de straf hen een lesje leert, dat ze zich zullen onthouden van dat gedrag, bijvoorbeeld liegen of stelen, om de straf te vermijden die eraan vastzit bij ontdekking. Ontrading heet zoiets, deterrent, afschrikking. De straf als leerproces. Is dat ook wat wij met het bestraffen van misdadigers beogen? Wij hebben integendeel de indruk dat zij zeer goed weten dat ze iets doen wat niet mag, maar ondanks de afschrikking toch het berekend risico nemen wegens de geringe pakkans.

    Misdaad en straf is ook een morele, ethische kwestie. Een misdaad onbestraft laten, dat gaat in tegen ons rechtvaardigheidsgevoel. Maar ook in die context stelt men zich weinig vragen over de vorm die de straf aanneemt. Men krijgt ‘twintig jaar’ en daar laat men het meestal bij. Twintig jaar wat? En wat doet dat met een mens? Het leven in de gevangenis is niet meer wat het was vijftig jaar geleden, maar dat het geen pretje is, dat is ook vandaag wel duidelijk. Mensen die dat van dichtbij meemaken, stellen zich ernstige vragen over het nut van domweg mensen opsluiten. Men probeert ook het gevangenisleven enigszins zinvol te maken, de gevangenen als mensen te behandelen, niet als misdadigers of nummers. Men organiseert werk of bezigheid, ontspanning, een vorm van gemeenschapsleven naast de opsluiting in de cel, alleen of met enkele anderen. Er is verlof, bezoek en voorlopige vrijheid. Men bereidt actief voor op het moment dat de straf ten einde is en de ex-misdadiger opnieuw een plaats in de maatschappij zal moeten innemen.

    Al die versoepelingen zijn een doorn in het oog van de voorstanders van de harde lijn. Die vinden al de inspanningen die men doet ten gunste van de gevangenen volkomen onterecht: zij hebben blijkbaar alle rechten verloren bij hun veroordeling. Het is de mentaliteit van: sluit ze op en gooi de sleutel weg. Het is een simpele redenering, je hoeft er niet bij na te denken.

    Anderen denken wel na, zowel ideologisch als pragmatisch. Zij vragen zich af of de maatschappij zich voordeel doet met de ‘simpele’ houding en komen tot de conclusie dat dit niet zo is. Zij geloven dat mensen die iets misdaan hebben toch nog een toekomst hebben, tijdens hun bestraffing en ook daarna. Zij geloven dat met een goede begeleiding misdadigers terug op het rechte pad kunnen gebracht worden. Zij durven de vraag te stellen naar het waarom van de misdaad, de levensgeschiedenis van de criminelen en naar de gevolgen van de bestraffing. Zij zoeken naar andere vormen van vrijheidsberoving, naar alternatieve straffen en naar een menselijke vorm van opsluiting.

    Maar een intensieve begeleiding en een menswaardige behandeling van veroordeelde misdadigers vragen grote inspanningen en veel, veel geld.

    Wij hoorden op het nieuws over de Britse jongeman die tien jaar geleden samen met een makker een kleuter gruwelijk vermoordde, zij waren toen zelf amper tien jaar. Aan zijn begeleiding en re-integratie in de maatschappij, inclusief een nieuwe identiteit, zijn miljoenen besteed. En nu zit hij weer in de gevangenis, voor ernstige maar niet nader genoemde feiten. Dat doet de gemoederen hoog oplaaien, zeker bij de hard-liners. Die zien zich bevestigd in hun onverzettelijk standpunt en grijpen maar al te graag dergelijke incidenten en recidieven aan om een vernietigend oordeel uit te spreken over wat zij een onvergeeflijk toegeeflijke houding noemen tegenover criminelen.

    Het is onmogelijk om op momenten als deze een ernstige, rustige bespreking te voeren. En toch is dat nodig. Wij moeten ons in de eerste plaats afvragen of een menselijke behandeling en wederopvoeding van delinquenten en vooral van jeugdige delinquenten efficiënt is. Wat is het succes ervan? Hoeveel hervallen in hun misdadig leven, hoeveel blijven daarna op het rechte pad voor de rest van hun leven? Wij hebben er als maatschappij geen belang bij dat mensen opgesloten zijn, ook dat kost handenvol geld en het heeft weinig of geen invloed op de criminaliteit. Het is precies in landen met overvolle gevangenissen dat de misdaadcijfers het meest onrustwekkend zijn. Nederland en België zijn buren en op vele punten vergelijkbaar, maar het misdaadbeleid is er zeer verschillend. België exporteert nu zelfs zijn overtallige gevangenen naar leegstaande gevangenissen in Nederland.

    In de media krijgen we wel de sensationele berichten over verkrachters die op de eerste dag van hun penitentiair verlof alweer toeslaan, over mensen die al voor de tiende keer veroordeeld zijn voor gelijksoortige feiten. Hoe vaak horen we het refrein niet dat misdadigers die gevat zijn al ‘bekend’ waren bij het gerecht? Hoe vaak zeggen we dan niet: en waarom zaten die dan niet vast?

    Wat we veel minder vaak horen zijn de koele, objectieve statistieken. Hoeveel mensen zitten er in onze gevangenissen? Voor welke feiten? Welke leeftijdsgroepen? Voor hoeveel jaar? Wat is het resultaat van begeleiding, van alternatieve straffen, van penitentiair verlof en vervroegde vrijlating? Van ‘open’ cellen en van langdurige afzonderlijke opsluiting? Hoeveel jonge delinquenten komen als volwassenen opnieuw voor de rechter? Wellicht gebeurt er sociologisch criminologisch onderzoek, maar wie zal ons daarover iets vertellen?

    Mensen begaan misdaden, dat is een feit. Hoe we daarmee omgaan, verschilt van land tot land en zelfs van streek tot streek. Sommige landen voeren nog steeds de doodstraf uit, in andere is dat zelfs onbespreekbaar. Wat in het ene land een zwaar vergrijp is, wordt in een ander land nauwelijks vervolgd. Er is geen eenvormigheid in de wetgeving of in de vervolging. Het budget van justitie verschilt spectaculair van land tot land, maar is nergens onaanzienlijk. De opvattingen over misdaad en straf zijn grondig verschillend, zelfs van mens tot mens, zowel ideologisch, ethisch, filosofisch als maatschappelijk en pragmatisch. De informatie over alle aspecten van het proces is fragmentarisch en amper bekend, zelfs bij de betrokken politici en ambtenaren. Wij weten nauwelijks waarover we spreken.

    Wel is zeker dat in de omgang van mensen met elkaar vele levens gebroken worden. De peuter die vermoord werd door twee kinderen van tien; de ouders van die peuter, maar ook die van de daders; de daders zelf. Mensen doen vreselijke dingen met elkaar en de overlevenden moeten verder met hun leven, zo goed en zo kwaad als het gaat. Wat we moeten proberen is de schade beperken, voor alle betrokkenen, slachtoffers en daders. Daarvoor moeten we voldoende middelen inzetten, rekening houdend met duizend andere prioriteiten. Dat is een ingewikkelde kwestie, waarover we het nooit helemaal met elkaar eens zullen zijn.

    In Jesaja, hoofdstuk 42 lezen we:

    1 Hier is mijn dienaar, hem zal ik steunen,

    hij is mijn uitverkorene, in hem vind ik vreugde,

    ik heb hem met mijn geest vervuld.

    Hij zal alle volken het recht doen kennen.

    2 Hij schreeuwt niet, hij verheft zijn stem niet,

    hij roept niet luidkeels in het openbaar;

    3 het geknakte riet breekt hij niet af,

    de kwijnende vlam zal hij niet doven.

    Het recht zal hij zuiver doen kennen.

    4 Ongebroken en vol vuur

    zal hij het recht op aarde vestigen.

    Het Bijbelse beeld van het geknakte riet dat niet afgebroken wordt, heeft zijn weg gevonden in ons taalgebruik en in onze beschaving. Het vraagt om mededogen tegenover mensen die in hun leven geconfronteerd worden met onheil. Dat zijn niet alleen de slachtoffers, maar ook de daders. Als mens moeten wij ervoor bezorgd zijn dat het geknakte riet niet afgebroken wordt, dat gebroken levens niet vernietigd worden. Ook voor een kwijnende vlam is er nog hoop. Dat heeft niets te maken met een onverantwoorde en onduldbare overdreven verdraagzaamheid tegenover misdaad en misdadigers. Het betekent wel dat een mens een mens blijft, ook wanneer hij het leven van anderen en daardoor ook dat van zichzelf verwoest. Het helpt niet om in de media luidkeels om wraak te schreeuwen. Gerechtigheid is het zoeken naar een aanvaardbaar evenwicht, naar een maatschappij waarin mensen als mensen met elkaar omgaan onder alle omstandigheden.



    PS Wie goed geluisterd heeft bij het recente afscheid van Kardinaal Danneels als primaat van België zal in het Jesaja-citaat (herhaald in Mt 12, 18-21) letterlijk zijn woorden herkennen bij zijn terugblik op zijn ambtstermijn. Ondanks de teleurstelling om de niet-ingeloste verwachtingen ben ik hem toch nog dankbaar omdat hij inderdaad zijn stem niet al te vaak ongepast heeft verheven. Misschien was dat wel het beste dat hij kon doen.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    08-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.als de graankorrel niet sterft
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Waarachtig, ik verzeker u: als een graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft het één graankorrel, maar wanneer hij sterft draagt hij veel vrucht. (Joh 12,24)

     

    35 Nu zou iemand kunnen vragen: ‘Maar hoe worden de doden opgewekt? Hoe zou hun lichaam eruit moeten zien?’ 36 Dwaas die u bent! Als u iets zaait, moet dat eerst sterven voordat het tot leven kan komen. 37 En wat u zaait heeft nog niet de vorm die het later krijgt; het is nog maar een naakte korrel, een graankorrel misschien of iets anders.38 God geeft daaraan de vorm die hij heeft vastgesteld, en hij geeft elke zaadkorrel zijn eigen vorm. 39 Elk aards lichaam is anders; het lichaam van een mens is enig in zijn soort, dat van een dier eveneens, dat van een vogel ook, en ook dat van een vis. 40 Er zijn lichamen aan de hemel en lichamen op aarde, maar de schittering van een hemellichaam is anders dan die van een aards lichaam. 41 De zon heeft een andere schittering dan de maan, de maan weer een andere dan de sterren, en de sterren onderling verschillen ook in schittering. 42 Zo zal het ook zijn wanneer de doden opstaan. Wat in vergankelijke vorm wordt gezaaid, wordt in onvergankelijke vorm opgewekt, 43 wat onaanzienlijk en zwak is wanneer het wordt gezaaid, wordt met schittering en kracht opgewekt. 44 Er wordt een aards lichaam gezaaid, maar een geestelijk lichaam opgewekt. Wanneer er een aards lichaam is, is er ook een geestelijk lichaam. 45 Zo staat er ook geschreven: ‘De eerste mens, Adam, werd een levend, aards wezen.’ Maar de laatste Adam werd een levendmakende geest. 46 Niet het geestelijke is er als eerste, maar het aardse; pas daarna komt het geestelijke. 47 De eerste mens kwam uit de aarde voort en was stoffelijk, de tweede mens is hemels. 48 Ieder stoffelijk mens is als de eerste mens, ieder hemels mens is als de tweede. 49 Zoals we nu de gestalte van de stoffelijke mens hebben, zo zullen we straks de gestalte van de hemelse mens hebben.

    50 Wat ik bedoel, broeders en zusters, is dit: wat uit vlees en bloed bestaat kan geen deel hebben aan het koninkrijk van God; het vergankelijke krijgt geen deel aan de onvergankelijkheid. 51 Ik zal u een geheim onthullen: wij zullen niet allemaal eerst sterven – toch zullen wij allemaal veranderd worden, 52 in een ondeelbaar ogenblik, in een oogwenk, wanneer de bazuin het einde inluidt. Wanneer de bazuin weerklinkt, zullen de doden worden opgewekt met een onvergankelijk lichaam en zullen ook wij veranderen.53 Want het vergankelijke lichaam moet worden bekleed met het onvergankelijke, het sterfelijke lichaam met het onsterfelijke. 54 En wanneer dit vergankelijke lichaam is bekleed met het onvergankelijke, dit sterfelijke met het onsterfelijke, zal wat geschreven staat in vervulling gaan: ‘De dood is opgeslokt en overwonnen. 55 Dood, waar is je overwinning? Dood, waar is je angel?’ 56 De angel van de dood is de zonde, en de zonde ontleent haar macht aan de wet. 57 Maar laten we God danken, die ons door Jezus Christus, onze Heer, de overwinning geeft. (1 Kor 15, 35-57)

     

    Deze teksten zijn ons welbekend, wij horen ze al ons hele leven lang. Het is de geliefde keuze van priesters en voorgangers bij begrafenissen. In hun homilie borduren ze verder op dit thema van de graankorrel, maar niet zelden gaan ze daarbij jammerlijk de mist in. Het is immers een gewaagde metafoor. Het voorbeeld dat men neemt om iets uit te leggen, te verduidelijken, past immers niet helemaal, men moet zich in allerlei bochten wringen. Dat is des te moeilijker met het beeld van de graankorrel, dat iedereen vertrouwd was in een hoofdzakelijk agrarische gemeenschap en nog steeds is in onze verstedelijkte maatschappij.

    Laten we even stilstaan bij de tekst van Johannes:  

    Waarachtig, ik verzeker u: als een graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft het één graankorrel, maar wanneer hij sterft draagt hij veel vrucht. (Joh 12,24)

    Dat een graankorrel moet gezaaid worden, in de aarde geplant, dat is duidelijk. Als je dat niet doet, dan blijft die korrel gewoon een korrel. Dat de korrel daarbij zou sterven, dat is een andere kwestie. Het lijkt vermetel om een zaadje aan de aarde toe te vertrouwen in de hoop dat er iets zal mee gebeuren, maar dit is in onze beschaving zo normaal dat niemand er nog bij stilstaat. Wij weten nu eenmaal dat je bloembollen en zaden onder de grond moet stoppen. Wij weten ook dat ze niet sterven, maar dat ze zullen ontkiemen wanneer de weersomstandigheden dat toelaten. Of men dat destijds, rond het begin van onze tijdrekening ook wist? Het is mogelijk dat Schriftgeleerden en filosofen daarover toen nog in het ongewisse waren, maar ik kan me niet voorstellen dat boeren en landmensen, tuinbouwers en plantenliefhebbers ook maar even zouden aarzelen: het graan sterft niet, de nieuwe scheuten komen niet uit het niets, maar uit de graankorrels die men in de grond heeft gestopt, je kan dat met het blote oog zonder enige moeite zien.

    Het beeld dat de evangelist hier gebruikt, is dus niet perfect. Het is natuurlijk wel zo dat uit één korrel een nieuwe plant te voorschijn komt, die als alles goed gaat ook een aar zal ontwikkelen, waarin ettelijke graankorrels tot rijping zullen komen. Maar ook dat beeld past niet bij de bedoeling van de evangelist.

    Dit is het vervolg van de tekst: 25 Wie zijn leven liefheeft verliest het, maar wie in deze wereld zijn leven haat, behoudt het voor het eeuwige leven.

    Je moet dus eerst sterven, voor je het eeuwig leven kan verwerven. Dit is een zeer weerbarstige gedachte: het geloof in het hiernamaals als een eeuwig leven was geen gemeengoed onder de Joden en ook Jezus’ prediking heeft daarop slechts vaag gealludeerd. Velen interpreteerden zijn boodschap over het Rijk der Hemelen immers als een wereldlijk rijk, als een herstel van de autonomie van de Joden. Hoe dan ook, het beeld van de stervende graankorrel als garantie voor het eeuwig leven is slecht gekozen.

    De context is deze: Jezus is triomfantelijk Jeruzalem binnengegaan. Zijn prediking is ten einde, nu komt de tijd van zijn lijden en dood. Hij vergelijkt zich met een graankorrel, die slechts vruchtbaar kan worden wanneer je die in de grond stopt. Als je een mens in de grond stopt, dan is dat omdat die dood is. Niet zo met een graankorrel en dat is waar de vergelijking mank loopt.

    Jezus klampt zich niet vast aan het leven, hij weet dat hij moet sterven. Waarom, dat is op dit moment van het verhaal nog niet duidelijk en zijn toehoorders begrijpen dan ook niet wat hij zegt. Ook de apostelen weten niet wat er te gebeuren staat. Pas in de komende dagen zal Jezus hen in twee afscheidsreden alles toelichten (Joh 14-16).

    Deze passage in Johannes, die niet voorkomt bij de andere evangelisten, is vaak het vertrekpunt voor de homilie bij begrafenissen. Zoals Christus is gestorven en glorieus verrezen, zo zal elke gelovige, op kracht van Jezus’ lijden en dood, eveneens verrijzen. Dit is inderdaad wat Paulus zegt (cf. infra) en wat de Kerk predikt. Jezus is voor ons gestorven, opdat wij het eeuwig leven zouden hebben. Ook wij moeten sterven, maar voor ons is dat niet het einde, wij zullen verrijzen zoals Jezus en met hem in de hemel zijn. Theologisch klopt dat, ook al begrijpen we niet goed hoe de smartelijke dood van één mens een zo formidabel gevolg kan hebben voor álle mensen ooit, voor en na Christus, waar ook ter wereld of in het universum. Zelfs als we aannemen dat Jezus ook echt God is, dan nog is zijn menselijk lijden en sterven voor hem slechts een overgang; hij lijdt misschien als mens, maar weet dat hij zal verrijzen en verheerlijkt worden na drie dagen. Dat valt dus nogal mee.

    Als men in de homilie verwijst naar Christus, dan is dat een uitdagende opgave, maar toch theologisch te begrijpen, althans dat is wat men verwacht. Of men het gelooft, echt gelooft, is een andere zaak. Over het hiernamaals weten we immers niets en ook de Kerk geeft geen details. Vele gelovigen en de meest eerlijke priesters erkennen dan ook dat de leer van de Kerk over het eeuwig leven een mysterie is, waarover men slechts op zeer voorzichtige wijze kan spreken, zonder al te veel concrete zekerheden. Overdreven vrome priesters en gelovigen zullen op een bijna fanatieke manier de absolute zekerheid van het hiernamaals afschilderen in de meest realistische beelden: Christus die ons staat op te wachten met open armen, Maria die ons ten hemel begeleidt, de koren van de engelen die onze opgang zingend begeleiden. Dat is het eeuwig leven als een glorievolle verheerlijking, de bekroning van ons mens-zijn. In vergelijking daarmee is ons aardse leven totaal onbetekenend.

    Indien men, zoals vaak gebeurt, de beeldspraak van het stervende graan hanteert en uitdiept, dan loopt dat gegarandeerd faliekant af. Wij weten dat de graankorrel niet sterft. Dat staat immers op een andere plaats in de Bijbel, in de gelijkenis van de zaaier:

    ‘Iemand ging eens naar zijn land om te zaaien. 4 Tijdens het zaaien viel een deel van het zaad op de weg, en er kwamen vogels die het opaten. 5 Een ander deel viel op rotsachtige grond, waar maar weinig aarde was, en het schoot meteen op omdat het niet diep in de grond kon doordringen. 6 Toen de zon opkwam verschroeide het, en omdat het geen wortel had droogde het uit. 7 Weer een ander deel viel tussen de distels, en toen die opschoten verstikten ze het zaaigoed. 8 Maar er viel ook wat zaad in goede grond, en dat bracht vrucht voort, deels honderdvoudig, deels zestigvoudig, deels dertigvoudig. (Matteüs 13, 3-8)

    Het zaad sterft niet, zelfs niet als het op de rots valt: het is daar alleen maar onvruchtbaar. Zelfs in slechte grond schiet het zaad op. Maar enkel in goede grond kan het wortel schieten, overleven en vrucht dragen.

    Zaad bewaart goed, maar niet erg lang. De voorraad energie in een graankorrel is zeer beperkt. Zelfs onder de meest gunstige natuurlijke omstandigheden kunnen zaden niet langer dan enkele jaren bewaard worden. Daarna zijn ze onherroepelijk verloren en verdord. Het verhaal over graankorrels uit de Egyptische piramiden die na drieduizend jaar nog ontkiemen, is een mythe, nep. Je kan zaden enkel langdurig bewaren door ze in te vriezen. In een diepe grot ergens in Noorden van Europa bewaart men de diepgevroren zaden van duizenden planten. Als zaadkorrels sterven, dan zijn ze definitief dood; er is voor hen, net zoals voor de mens, geen wederopstanding voorzien. Het Bijbels beeld van de gestorven graankorrel die duizendvoudig vruchten voortbrengt klopt niet. Enkel levende granen doen dat. 

    Het is dus vrijwel zinloos om bij de dood van een mens te verwijzen naar de stervende graankorrel: de vergelijking loopt al te mank. Het voortplantingsproces van de mens en dat van het graan lopen parallel, maar niet zoals de Bijbel het zegt. Het is de korenplant die afsterft wanneer het graan rijp is, wanneer de zaden tot volle ontwikkeling gekomen zijn, klaar om geoogst te worden als voedsel, maar gedeeltelijk ook als zaaigraan voor nieuwe planten. Zo sterft ook de mens wanneer zijn tijd gekomen is, omdat hij oud is of omdat ziekte of ongeluk hem treft. Wij mensen planten ons voort door als man en vrouw onze essentiële kenmerken te verenigen en kinderen voort te brengen die op ons lijken. Wij sterven niet bij het voortplantingsproces, zoals het graan en sommige diersoorten. Wij blijven in leven, soms overleven we zelfs onze kinderen.

    Dat een mens moet sterven om eeuwig te leven heeft alleen in theologische zin enige betekenis. Elke vergelijking met het graan, dat niet sterft, is misleidend. Het is een ongepaste tekst bij een begrafenis.

     

    Dat kan men van de passage uit de eerste Korintiërsbrief van Paulus niet zeggen. Het is immers een antwoord op een concrete vraag van de gelovigen aldaar: wat moeten wij ons voorstellen bij het eeuwig leven? Wat gebeurt er met ons lichaam? Men zag immers met eigen ogen dat het lichaam afsterft en wegrot of verbrand wordt. Hoe zullen wij dan zijn in het hiernamaals? Zonder lichaam?

    Het is goed ook hier de context nog eens na te lezen.

    1 Broeders en zusters, ik herinner u aan het evangelie dat ik u verkondigd heb, dat u ook hebt aangenomen, dat uw fundament is 2 en uw redding, als u tenminste vasthoudt aan de boodschap die ik u verkondigd heb. Anders bent u tevergeefs tot geloof gekomen. 3 Het belangrijkste dat ik u heb doorgegeven, heb ik op mijn beurt ook weer ontvangen: dat Christus voor onze zonden is gestorven, zoals in de Schriften staat, 4 dat hij is begraven en op de derde dag is opgewekt, zoals in de Schriften staat, 5 en dat hij is verschenen aan Kefas en vervolgens aan de twaalf leerlingen. 6 Daarna is hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders en zusters tegelijk, van wie er enkelen gestorven zijn, maar de meesten nu nog leven. 7 Vervolgens is hij aan Jakobus verschenen en daarna aan alle apostelen. 8 Pas op het laatst is hij ook aan mij verschenen, aan het misbaksel dat ik was. 9 Want ik ben de minste van de apostelen, ik ben de naam apostel niet waard omdat ik Gods gemeente heb vervolgd. 10 Alleen dankzij zijn genade ben ik wat ik ben. En zijn genade is bij mij niet zonder uitwerking gebleven. Integendeel, ik heb harder gezwoegd dan alle andere apostelen, niet op eigen kracht maar dankzij Gods genade. 11 Hoe dan ook, of zij het nu zijn of ik, wij verkondigen allemaal dezelfde boodschap, en door die boodschap bent u tot geloof gekomen.

    12 Maar wanneer nu over Christus wordt verkondigd dat hij uit de dood is opgewekt, hoe kunnen sommigen van u dan zeggen dat de doden niet zullen opstaan? 13 Als de doden niet opstaan, is ook Christus niet opgewekt; 14 en als Christus niet is opgewekt, is onze verkondiging zonder inhoud en uw geloof zinloos. 15 Dan blijkt dat wij als getuigen van God over hem hebben gelogen, omdat we verklaard hebben dat hij Christus heeft opgewekt – want als er geen doden worden opgewekt, dan kan hij dat niet hebben gedaan. 16 Wanneer de doden niet worden opgewekt, is ook Christus niet opgewekt. 17 Maar als Christus niet is opgewekt, is uw geloof nutteloos, bent u nog een gevangene van uw zonden 18 en worden de doden die Christus toebehoren niet gered. 19 Als wij alleen voor dit leven op Christus hopen, zijn wij de beklagenswaardigste mensen die er zijn.

    20 Maar Christus is werkelijk uit de dood opgewekt, als de eerste van de gestorvenen. 21 Zoals de dood er is gekomen door een mens, zo is ook de opstanding uit de dood er gekomen door een mens. 22 Zoals wij door Adam allen sterven, zo zullen wij door Christus allen levend worden gemaakt. 23 Maar ieder op de voor hem bepaalde tijd: Christus als eerste en daarna, wanneer hij komt, zij die hem toebehoren. 24 En dan komt het einde en draagt hij het koningschap over aan God, de Vader, nadat hij alle heerschappij en elke macht en kracht vernietigd heeft. 25 Want hij moet koning zijn totdat ‘God alle vijanden aan zijn voeten heeft gelegd’. 26 De laatste vijand die vernietigd wordt is de dood,27 want er staat: ‘Hij heeft alles aan zijn voeten gelegd.’ Wanneer er ‘alles’ staat, is dat natuurlijk uitgezonderd degene die alles aan hem onderwerpt. 28 En op het moment dat alles aan hem onderworpen is, zal de Zoon zichzelf onderwerpen aan hem die alles aan hem onderworpen heeft, opdat God over alles en allen zal regeren.

    29 Wat denken zij die zich voor de doden laten dopen te bereiken? Als de doden toch niet worden opgewekt, waarom zouden zij zich dan voor hen laten dopen? 30 En waarom zouden wij ons voortdurend aan gevaren blootstellen? 31 Elke dag sterf ik opnieuw, broeders en zusters, zo waar als ik dankzij Christus Jezus, onze Heer, trots op u kan zijn.32 In Efeze heb ik op leven en dood gevochten; wat zou ik daarmee hebben bereikt als ik geen hoop had? Wanneer de doden toch niet worden opgewekt, kunnen we maar beter zeggen: ‘Laten we eten en drinken, want morgen sterven we.’ 33 Maar vergis u niet: slecht gezelschap bederft goede zeden. 34 Kom tot bezinning, zoals het u betaamt, en zondig niet langer. Sommigen van u hebben geen enkele kennis van God. U moest u schamen. (1 Kor 15, 1-34)

    Daarop volgt dan de tekst die ik aan het begin citeerde.

    Ook Paulus heeft het moeilijk met de beeldspraak van de stervende graankorrel. Hij is zelf een dwaas, als hij niet weet dat wat je zaait helemaal niet moet en zelfs niet mag sterven, als je wil dat het overleeft. Wat hij vertelt over de planten en de dieren en de hemellichamen heeft helemaal niets te maken met wat erop volgt, want enkel de mens zal verrijzen.

    Bij die verrijzenis zullen wij niet met ons aardse lichaam opstaan, maar met een geestelijk lichaam. Er is veel gediscuteerd over deze tekst. In de Vulgaattekst staat: ‘Si est corpus animale, est et spirituale’; in de Griekse tekst is dat respectievelijk ‘psychikon’ en ‘pneumatikon’. De Vulgaattekst, waarop ook de Nieuwe Bijbelvertaling gebaseerd is, spreekt niet van een ziel. De tekst van de Canisiusvertaling doet dat wel, maar heeft dan een lange voetnoot nodig om uit te leggen dat de ziel datgene is wat ons aards en sterfelijk lichaam verbindt met ons verheerlijkt lichaam; de ziel is immers in beide aanwezig. Als wij niet met ons (aardse) lichaam zullen verrijzen, maar met een niet nader bepaald verheerlijkt lichaam, dat in feite geen enkele band meer heeft met het aardse, dan wordt die verrijzenis niet alleen erg onduidelijk en effenaf mysterieus, zeker voor de gewone man, maar ook heel wat minder aantrekkelijk.

    Paulus legt hier en elders sterk de nadruk op het feit dat wij het hiernamaals niet moeten zien als een grote slemppartij of een orgie: al onze aardse geneugten en onze zondige begeerten zullen daar verdwenen zijn, we worden ongeveer zoals de engelen en die hebben niet eens een geslacht…

    De Kerk heeft steeds de grootste moeite gehad met het overbrengen van de kern van haar boodschap, namelijk dat er na dit leven nog iets anders is. Aanvankelijk was dat dé grote trekpleister en de reden van het succes van de prediking. Als je in onzekere tijden aan de mensen kunt beloven en garanderen dat er na de dood een heerlijk leven is, een genieten zonder einde, het opperste geluk, dan is dat niet niks.

    Maar zoals het toen was en nu niet minder: hoe leg je dat uit? Welke bewijzen heb je? Hoe kan je de argwanende mens zekerheid geven? Paulus heeft geen andere boodschap dan: geloof wat ik jullie zeg. En waarom? Omdat hij het heeft gehoord van de apostelen, die het gehoord hebben van Jezus zelf. Omdat Jezus zelf ook verrezen is, als eerste, als voorbeeld: zie je wel dat het kan? En hoe weten we dat hij verrezen is? Van de apostelen en de vrouwen bij het graf. En van Jezus zelf, die verschenen is. En hoe weten we dat? Omdat... enzovoort.

    Als je vandaag met een dergelijk verhaal afkomt, verklaart men je gek. Vandaar dat verstandige kerkleiders en priesters zich nu ver houden van concrete uitspraken en beloften. Ze benadrukken vooral het mysterieuze karakter van het hiernamaals en de onsterfelijkheid. Over de hel en het vagevuur spreken ze helemaal niet meer. Kardinaal Danneels zei altijd, wanneer men hem daarover vragen stelde: we weten er niets over; het zal ons duidelijk worden als het zover is; we kunnen er alleen op hopen; het is een gefundeerde hoop, het is zelfs een geloven, omwille van Christus’ boodschap.

    Vandaag beseffen steeds meer mensen dat die boodschap zeer veel geloof vraagt, meer dan men bereid is op te brengen. De teksten die ons zijn overgeleverd zijn van een erg bedenkelijke kwaliteit. De samenstelling ervan is suspect. De vroegste geschreven bronnen dateren van meer dan twee- tot driehonderd jaar na de ‘feiten’. Er zijn geen historische bronnen voor zelfs de meest elementaire gegevens uit het Evangelie: de figuur van Jezus of Maria, de apostelen, laat staan voor de vele wonderen en de verrijzenis zelf. De christenen zijn het grondig oneens over de interpretatie van de basisteksten en zijn verdeeld in talrijke onverzoenbare kerken. De katholieke leer die in de loop van de tijden opgebouwd is, heeft in de meeste gevallen meer te maken met de wereldlijke macht van het kerkelijk instituut dan met de boodschap van Christus. Het bestaan van andere, niet-christelijke wereldgodsdiensten is een uitdaging voor de uniciteit en de reddende waarheid van het christendom.

    Bij elke begrafenis probeert de Kerk wanhopig en krampachtig de Blijde Boodschap in de verf te zetten: er is leven na de dood, een wonderbaarlijk, heerlijk leven. Er is geen reden tot droefheid: de overledene gaat het eeuwig leven tegemoet en wacht daar op ons.

    De realiteit is anders. Wij zijn bedroefd omdat we een geliefde moeten missen. De vage beloften overtuigen ons niet en bieden niet de minste troost, integendeel, ze komen als onwerkelijk, ongeloofwaardig en zelfs misplaatst en belachelijk over.

    Wij willen dat onze droefheid ernstig wordt genomen, dat wij mogen rouwen, dat we onze liefde voor de overleden geliefde mogen trouw zijn en dus mogen lijden en afzien bij het verlies, elk op zijn of haar manier, tot de tijd de wonden enigszins heelt. Wij weten dat wij mensen zijn, aardse wezens, verbonden met het leven op deze aarde en beperkt in onze levensloop, zoals alle individueel leven op aarde. Waarom zou de mens de uitzondering zijn? Het religieus geloof is voor de mens een te zwakke basis voor de onmogelijke veronderstelling van de onsterfelijkheid.

    Maar zelfs als wij niet alle geloof in een of andere vorm van overleven hebben opgegeven, dan nog zien wij daarin geen reden om ons leven hier op aarde te beschouwen als slechts een korte aanloop naar het eeuwig leven. Wij zijn realisten, we houden er rekening mee dat er niets anders is, dat dit leven onze enige kans is. We willen van dit leven het beste maken, want we hebben weinig redenen om aan te nemen dat er nog iets anders is.

    Het moet mogelijk zijn, denk ik bij elke kerkelijke begrafenis, om ook vanuit de Kerk meer zinvolle dingen te zeggen over het leven en de dood dan de manke vergelijkingen en ongegronde en troosteloze fantasieën over het hiernamaals. Om te spreken over het leven dat voorbij is en wat de overledene heeft betekend voor de anderen en voor de wereld, zoals familieleden doen in de voorbeden. Om te peilen naar zijn diepste gedachten, veeleer dan naar zijn vroomheid of zijn trouw kerkbezoek en gebed. Om daarin misschien echte troost te vinden voor de overlevenden, de nabestaanden, namelijk dat ons leven zich hier afspeelt, met elkaar en in de wereld; dat wij wel degelijk allemaal moeten sterven, dat niets normaler is dan dat, dat niemand eraan ontsnapt en dat er dus geen reden is om daarover bedroefd te zijn; dat we enkel mogen wensen dat de dood niet te vroeg komt en dat ze niet te pijnlijk zal zijn, dat onze doodsstrijd en ons lijden niet onnodig zal gerekt worden omwille van zinloze kerkelijke en dus menselijke voorschriften. Laten we de dood ernstig nemen en ze niet minimaliseren of ontkennen in het licht van een lichtzinnig geloof in een eindeloos hiernamaals.

    Wij mensen zijn precies als de levende graankorrel: geboren uit mensen, groeiend tot volle wasdom, in staat om op onze beurt mensen tot leven te brengen en in hen iets van onszelf voort te zetten, elke dag levend in het besef dat we zullen sterven, vroeg of laat, voorgoed.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:godsdienst, atheïsme
    07-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.qui-vive?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Een lezer die zijn mail niet ondertekent en zich ook nog verbergt achter een pseudoniem mailadres dat bovendien onbestaande bleek te zijn, zodat ik niet eens discreet persoonlijk kan reageren, schreef me over mijn bijdrage over dito, klik hier om mijn tekst nog eens te lezen: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=94.

    Ik bespaar jullie de grove taal waarin hij (of zij?) meende zich te moeten uitdrukken en ook de schrijnende dt-fouten, de meerbultige kemels tegen het Latijn, het Italiaans en het Frans waaraan hij/zij zich meermaals vrolijk schuldig maakte en de ronduit idiote pseudo-taalkundige verklaringen die hij/zij debiteerde. Laten we dat alles toch maar enigszins met de mantel van de liefde bedekken, zoals Paulus voorschrijft in I Kor 13, een passage die in geen enkele huwelijksmis ontbreekt.

    Wel maak ik van de gelegenheid nijverig gebruik om te riposteren en een door hem/haar voorgestelde verklaring van de uitdrukking ‘op zijn qui-vive zijn’ op rechtere paden te brengen. Ook die fantaisistische uitleg van mijn duidelijk meer dan lichtjes verwarde correspondent onthoud ik jullie, zowel om jullie niet op slechte gedachten te brengen als om hem/haar te behoeden voor de pijnlijke vernedering van een complete taalkundige afgang.

    Als je op je qui-vive bent, dan ben je alert, aandachtig, oplettend. De verklaring, die verrassend genoeg zelfs de vadsige taalgenieën van de zwaarlijvige Van Dale niet ontgaan is, lieve lezers, zien jullie meteen ook zelf: het is Frans en letterlijk vertaald: wie leeft? Het is de vraag die schildwachten onherkenbare personen toeriepen opdat ze zich kenbaar zouden maken.

    Voor de etymologie kunnen we twee kanten uit.

    De eerste leunt aan bij gelijksoortige uitroepen. In het Duits is dat Werda? Wie daar, wie is er daar? Qui vive? zou dan moeten vertaald worden als: wie leeft (daar)? Welk levend wezen is daar?

    Een andere verklaring steunt op de uitroep in het Frans vive, dat is een subjonctif, een wensende zin. In het Latijn is dat de conjunctief vivat, een uitdrukking die in vele talen letterlijk is overgenomen, ook in het Nederlands. Vive le roi, leve de koning (of liever: leve Vlaanderen). Moge de koning/de jarige &c. (lang) leven! Wij noemen dat de aanvoegende wijs, zoals in die andere staande (of liggende…) uitdrukking: hij ruste in vrede.

    Er zijn aanduidingen dat schildwachten in het Latijn riepen: quis vivat? Het antwoord daarop moest dan de naam zijn van degene wie men een lang leven toewenste. Stel dat er een oorlog gaande is tussen keizer Karel en koning François. De beide legers staan tegenover elkaar en hebben hun kamp opgeslagen. Een schildwacht van de Franse koning ziet een nachtelijke bezoeker en roept quis vivat? vivat wie? Het juiste antwoord is: Franciscus; qui vive? François! of vive François. Zo maakte men bekend tot wiens kamp men behoorde. Liegen was geen optie: een gentleman zou het ‘vivat de andere koning’ nooit over zijn lippen krijgen. De vertaling is hier niet: wie leeft, maar ‘leve wie?’ Het Italiaans heeft eveneens (sul) qui vive, het Spaan quien vive.

    Om een beetje in de zelfde sfeer te blijven: ons ‘alarm’ is evident afgeleid van het Franse alarme, dat zelf ontwikkeld is uit het Italiaans all’arme, nu ook allarme, meervoud allarmi. Zoals vaak ligt een Latijns woord aan de oorsprong van het Italiaans, in dit geval armus, bovenarm, sleutelbeen. Misschien waren de eerste arma wapens die met de arm gehanteerd werden; onze Nederlandse ‘arm’ is eveneens daarvan afgeleid. Het Engels kent ook alarm, gewoon geleend uit het Frans na de inval.

    Een parallel woord en zelfs een synoniem in sommige talen is alert, Fr. alerte, Eng. alert, Sp. alerta, It. allerta. De etymologie is bijzonder leuk: we beginnen bij het Latijn erigere, oprichten, dan naar het oud-It. ergere, waarvan het verleden deelwoord erto is, vrouwelijk erta: iets dat opgericht is, een heuveltje, een verhoging. Wie op een heuveltje staat, stare all’erta, kan goed om zich heen kijken, ook dieren doen dat als ze op de uitkijk staan.

    Alerte schildwachten zijn op hun qui-vive en slaan alarm als ze het verkeerde wachtwoord als antwoord krijgen.

    Lieve lezers, inclusief mijn anonieme belager, als je mijn etymologische opzoekingen maar minnetjes vindt, dan kan ik jullie dat niet kwalijk nemen. Maar ik kan jullie wel verzekeren dat alles wat je hier te lezen krijgt door mij persoonlijk zorgvuldig is opgezocht in de betere woordenboeken en naslagwerken. Elke aanvulling, correctie of bedenking of zelfs uiting van ongeloof is meer dan welkom, maar dan bij voorkeur met vermelding van je naam, met een correct e-mailadres en als het effe kan ook zonder treiterige scheldwoorden. Anders riskeer je een tirade, van het It. tirata, van tirare, trekken, dus iets dat (te) lang getrokken is, langgerekt, een ononderbroken stortvloed van woorden.

    PS Vandaag, 7 maart 2010 is zoals elk jaar een koppeltje wilde eenden (het zelfde?) geland in de vijver, of liever op de vijver, want die is lichtjes bevroren, op het wak dat ik gemaakt heb na. Ze zijn maar even gebleven, uitrustend van hun trektocht. Zou de lente dan toch in aantocht zijn?




    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    06-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De denker
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Onze gedachten zijn precies dat: ónze gedachten, menselijke gedachten, gedragen door de hersenactiviteit van mensen. Dat betekent dat zij gekleurd zijn door wat de mens is, als soort en als individu. Ze zijn bepaald en beperkt door zijn specifiek kennen en zijn kenvermogen. Specifiek voor de mens is, dat het spontaan kennen ondersteund wordt door de wetenschappen en de technologie die de mens heeft ontwikkeld om zijn natuurlijk kenvermogen kracht bij te zetten.

    Gedachten zijn essentieel individueel. Wat ze precies betekenen is noch voor elk van ons duidelijk, noch voor ons als mensheid. Ieder interpreteert de woorden en de begrippen anders. Er zijn algemene afspraken, maar er is ook een Babelse verwarring. Niemand is erin geslaagd om voor alles definitieve definities vast te leggen. How do I love thee? Let me count the ways… (Sonnet 43, Elizabeth Barrett Browning).

    Wij hebben geen rechtstreekse controle over wat zich fysisch in onze hersenen afspeelt. Onze expliciete, bewuste gedachten staan in rechtstreekse verbinding met de hersenactiviteit, maar zijn er niet aan gelijk, het is een interpretatie ervan. Aan een gedachte hoeft niet noodzakelijk één bepaalde constellatie in de hersenen te beantwoorden. De hersenen zijn veel complexer dan gelijk welke computer, ze werken niet serieel, de ene gedachte na de andere, maar parallel, ontelbare ‘bewerkingen’ quasi terzelfder tijd en dat komt over als intuïtief. Maar welke processen van associatie, herinnering &c zich daarbij allemaal afspelen is wellicht nooit te achterhalen.

    Onze hersenactiviteit leidt een eigen leven, het is een autonome activiteit, die grotendeels ontsnapt aan onze directe bewuste controle.

    Bewust denken gebeurt in woorden, in taal, die zo typisch is voor de mens. Het is een hulpmiddel dat de mens heeft ontwikkeld in zijn contact met zijn omgeving. Het grote voordeel ervan is de communicatie met anderen, ook uit het verleden, bijvoorbeeld in de wetenschap en de kunsten en op die manier ook met hen die na ons zullen komen.

    Gedachten kunnen waanideeën zijn, die aan geen enkele objectieve realiteit beantwoorden: wij noemen zulke mensen waan-zinnig. Maar alle gedachten zijn dat eigenlijk een beetje, ze beantwoorden nooit helemaal aan een objectieve werkelijkheid, die we overigens wellicht nooit helemaal kunnen kennen.

    We moeten dus bescheiden zijn als we spreken over ons menselijk bewustzijn, want weten niet goed wat het is en hoe het werkt. Wij kunnen veel als mens, maar niet alles. We zijn beperkt. We zien de wereld altijd vanuit ons menselijk standpunt, zelfs als we dat heel breed zien en we kijken met menselijke ogen. Het universum is ontstellend veel ruimer dan de mens, ook als we erkennen dat de mens daarin een belangrijke plaats inneemt, althans op deze wereld. De mens maakt deel uit van deze wereld, dit zonnestelsel, deze Melkweg en is daarin ontstaan en uitgegroeid tot wat hij is en kan niet buiten die wereld leven.

    De mens met zijn hersenen is het resultaat van een lange evolutie. Het bewustzijn is eveneens geleidelijk ontstaan als een functie van onze hersenen. Ons bewust-zijn en bewust denken is slechts een zeer beperkt gedeelte van de totale activiteit van onze hersenen. Onze dromen bijvoorbeeld ontsnappen daaraan vrijwel helemaal.

    Dat wij specifieke gedachten hebben, daaraan twijfelt niemand. Wat die gedachten zijn, is echter moeilijk te zeggen. Maar ze zijn er wel. Het is een aspect van het contact dat we hebben met de wereld om ons heen, een manier van in de wereld zijn als mens. Wij benaderen alles met al onze specifiek menselijke kwaliteiten en mogelijkheden en beperkingen. Gedachten zijn niet passief, ze zijn altijd actief, een doen. Denken is niet passief, je moet er alert voor zijn, gericht op bestaan, op de omgeving. Bewust denken is niet altijd accuraat en nooit simpel. We gebruiken woorden voor begrippen die zeer abstract zijn, zoals liefde, geloof, vriendschap, gezelligheid, pijn… We weten min of meer wat daarmee bedoeld wordt, maar het blijft tasten, proberen, benaderen, zoals het beschrijven van de ervaring van een wijn in al zijn synesthetische complexiteit: enkel in een allusieve, alluderende, poëtische taal brengen we er min of meer iets van terecht, iets dat anderen zich kunnen voorstellen aan de hand van onze beschrijving.

    Het bewust wakend zijn en het bewust denken komt ons voor als een afzonderlijk domein, waarin wij met onszelf en met anderen in gesprek treden. Het situeert zich binnen in ons, het is iets dat zich in ons afspeelt, vooral in onze hersenen. Wij ervaren het als iets persoonlijks, als onze persoon zelf. Wat wij buiten onszelf waarnemen, valt buiten dat domein. Wat buiten ons ligt, is materieel. Ook ons eigen lichaam behoort tot het materiële, tot de wereld. Wat zich in onze gedachten voordoet, ervaren we als immaterieel, niet tastbaar, geestelijk, mentaal.

    Een roos is niet het woord dat we ervoor gebruiken, noch de afbeelding ervan op papier, een schilderij of foto, noch wat wij er ons bij voorstellen. De roos is buiten ons, waarneembaar voor onze zintuigen. Onze waarneming is zeer complex en doet ons lichaam op vele manieren reageren. Onze hersenen spelen daarin de belangrijkste rol. Zo wordt de roos voor ons aanwezig én betekenisvol. Het is niet zomaar een bepaalde constellatie van atomen. Wij herkennen ze als behorend tot die groep planten die we rozen noemen; ze heeft een kleur, een geur, ze staat in een omgeving, ze heeft eventueel een prijs; we associëren ze met andere rozen die we al gezien en geroken hebben, met gedichten over rozen, met de traditie van het geven van rode rozen; we appreciëren die ene roos ook in haar maatschappelijke context: is het een politicus die ze ons aanbiedt tijdens de verkiezingscampagne, of een geliefde op Valentijn?

    Er is dus een fysieke waarneming nodig, als die er niet is, dan gebeurt er niets; de roos kan er nog wel zijn, maar ze is er niet voor ons, we weten niet dat ze er is, ze kan er evengoed niet zijn. Er moet zintuiglijk contact zijn.

    In dat contact gebeurt er iets in ons dat ook fysisch, materieel is: de lichtstralen die ons oog bereiken, de geur die onze neus bereikt. Er gebeurt iets fysisch, materieel, in onze hersenen. De fysieke waarneming, dus de weerkaatste lichtstralen op ons netvlies en de geurpartikels in onze neus, worden als specifieke signalen naar de hersenen gestuurd en daar verwerkt. Allerlei gegevens in ons geheugen worden daarbij opgerakeld. Er is een intense, frenetieke, nog steeds fysische, chemische en elektrische, materiële activiteit in ons lichaam, geconcentreerd in de hersenen. Dat geeft quasi onmiddellijk aanleiding tot het bewustzijn van wat er gebeurt in dat contact: we nemen een roos waar, we zien haar en we zien haar in haar context. Dat bewustzijn, het herkennen van de roos is dus volledig gesteund op de wereld buiten ons en op wat er in ons lichaam gebeurt in het contact met die wereld.

    Een persoon met alle zintuigen actief, maar met een beschadigd bewustzijn, zoals bij de ziekte van Alzheimer, is niet meer in staat om actief in de wereld te zijn. De prikkels uit de wereld bereiken hem wel en worden misschien gedeeltelijk verwerkt, maar de samenhang is verdwenen door een fysieke beschadiging of degeneratie van de hersenen. Er is geen herkenning en geen reactie, geen emotie. Het is noodzakelijk dat er een normaal werkend brein is om alles zijn plaats en zin te geven voor de betrokken persoon. Als het brein normaal werkt, dan is er ook bewustzijn.

    Maar de betekenis die gegenereerd wordt door dat contact tussen ons en de buitenwereld, die noemen we niet materieel. Wanneer we de roos benoemen en ons bewust worden van al de emotionele aspecten, gebeurt er iets dat niet tastbaar is, niet waarneembaar tenzij voor onszelf. Wij zijn niet alleen de ontvangers en verwerkers van allerlei fysieke prikkels, wij geven er ook betekenis aan, wij benoemen ze en verklaren ze in al hun aspecten, ook emotioneel, we integreren ze zoveel als mogelijk met wat we al weten en kennen en voelen, interpreteren ze in de situatie waarin we ons bevinden, rekening houdend met ons verleden en onze toekomst. Naast allerlei onbewuste reacties van ons lichaam in dat proces is er ook een bewustwording, iets dat we ook onder woorden en gebaren kunnen brengen. We krijgen de tranen in onze ogen, omarmen onze geliefde en stamelen: dank je, lieverd, voor die mooie roos…

    Denken, in de ruimste zin van het woord, is actief zijn in de wereld. Het is de manier waarop wij als mens met de wereld in contact treden. Denken is doen. Of doen alsof, wanneer we onze ogen sluiten en nadenken, wanneer we de impulsen van buitenaf zoveel mogelijk uitsluiten en we enkel met wat er in ons bewustzijn aanwezig is een intern gesprek voeren, grotendeels woordeloos, een overleg met onszelf, waarin we ons standpunt bepalen tegenover het verleden, het heden en de toekomst.

    We staan in het stemhokje en aarzelen heel even voor we onze stem uitbrengen: wat gaat er op dat ogenblik allemaal door ons hoofd? Maar we komen toch tot een beslissing en doen dan wat er moet gedaan worden. Het is alsof we even proefdraaien: wat als ik blanco stem? Links, rechts of centrum? We overwegen bliksemsnel de mogelijkheden, de gevolgen, we halen ons weer voor de geest wat we gisteren of daarnet nog dachten en maken dan een afweging en komen dan tot een besluit.

    We ervaren dat als een zinvolle bezigheid: bezint voor ge begint. Niet onnadenkend handelen, niet onbezonnen, dat doen enkel kinderen of domme of waanzinnige mensen. We zoeken te overleven in de wereld, bij voorkeur op een aangename, bevredigende manier. Dat lukt het best door ons verstand te gebruiken, door logisch na te denken: wat is de beste manier om mijn doel te bereiken? Maar ook door emotioneel na te denken: hoe zal ik me daarbij voelen? Wat zou ik het liefst doen? We zoeken ons voordeel en ons plezier, we vermijden onheil en pijn.

    Met onze enorm sterk ontwikkelde hersenen, onze intensieve, langdurige opvoeding en onze levenslange leeractiviteit overleven we inderdaad in een uiterst complexe globale maatschappij en een al even complexe cultuur. We hebben onze omgeving aan ons aangepast, onze wereld bewoonbaar gemaakt. Die wereld is materieel, tastbaar, maar in tegenstelling tot bergen en dalen, zeeën en oceanen, heeft die gemaakte, aangepaste wereld betekenis voor ons: we hebben tunnels gegraven om onder berg of zee door te kunnen, bruggen gebouwd over rivieren enzovoort.

    We leven in een kunstmatige omgeving, niet in de wilde natuur. Onze omgeving heeft zin gekregen, een functie. Een tunnel is materieel, maar als we die gebruiken herkennen we de functie ervan, dan is het niet zomaar een lege buis onder het Kanaal, maar een manier om van Frankrijk naar Engeland te gaan. Dat is de betekenis van de tunnel, daarvoor is hij gemaakt. Onze moderne wereld bestaat voor het grootste gedeelte uit dingen die door de mens gemaakt zijn met een bepaald doel.

    De interactie tussen mijzelf en de wereld speelt zich grotendeels, zo niet helemaal, onbewust af, ik heb er nauwelijks bewust controle over. Dat is wellicht wat Spinoza bedoelde toen hij zei dat alles zonder meer oorzaak en gevolg is, zonder de dominante tussenkomst van een autonoom, bijna goddelijk bewust ik.

    De mens maakt met heel zijn lichaam deel uit van het geheel van de wereld. De totaliteit van die complexe interactie ontgaat ons grotendeels.

    Het klare bewustzijn is niet meer dan een epifenomeen, een bijverschijnsel, zoals het beeldscherm van een computer dat is. De vroegste computers hadden niet eens een beeldscherm en werkten daarom niet minder goed; ook onze computers werken grotendeels op de achtergrond, wat we op het scherm zien is minimaal, een fractie van wat er gebeurt en dan nog in een sterk vereenvoudigde vorm die voor onze ogen bestemd is, een vertaling van een verborgen rapport in computertaal van uiterst complexe fysische gebeurtenissen in het hart of het brein van de computer.

    Ons bewustzijn speelt ongeveer dezelfde rol: een gedeelte van wat er gebeurt in de wereld buiten ons en in ons wordt zichtbaar en kenbaar gemaakt, aanwezig gesteld in het bewuste denken en voelen. Wij staan er niet bij stil dat dit slechts een klein gedeelte is van wat er allemaal gebeurt, zowel in de wereld buiten ons als in onze hersenen. Wij zien bijvoorbeeld maar een gedeelte van het kleurenspectrum; ons nachtzicht is erg slecht; we horen en ruiken niet zo goed als andere dieren; onze smaak is bepaald door de evolutie: wat niet ‘lekker’ is, is waarschijnlijk giftig. Andere dieren hebben wellicht een heel ander smaakpalet. We zijn vergeetachtig, onaandachtig, ongevoelig voor heel wat dingen. We missen dus heel veel in ons concreet bewustzijn. There are more things in heaven and earth, Horatio,than are dreamt of in your philosophy.(Hamlet Act 1, scene 5, 159–167)

    Is het bewustzijn dan louter een epifenomeen, een bijkomstig nevenverschijnsel, of vervult het een essentiële rol? Dat is een zeer moeilijke vraag. Telkens wanneer we een aspect van het bewustzijn benadrukken, bijvoorbeeld het logisch en rationeel nadenken, moeten we toegeven dat ook dat een activiteit is van het geheel van onze hersenen. We kunnen nooit het geheel uitsluiten, want dan valt ook het deel weg. Een computer kan werken zonder beeldscherm, maar een beeldscherm valt uit wanneer er geen werkende computer achter zit. Wij hebben wel de indruk dat wij soms enkel ons bewust kennen en weten gebruiken, bijvoorbeeld bij het oplossen van een wiskundig vraagstuk of bij wetenschappelijk werk, maar elke wetenschapper zal toegeven dat op elk ogenblik het toeval, de intuïtie, de plotse ingeving, de spontane associatie ten minste even belangrijk is als het strikte logisch opbouwen van een redenering. Maar zelfs de meest formele logica doet een beroep op de gehele capaciteit van ons denkvermogen, niet alleen dat van ons bewust denken.

    Kan ik mijn hersenen sturen of sturen mijn hersenen mij? Zoals de vraag hier gesteld is, kunnen we ze niet beantwoorden. We mogen het ‘ik’ niet beperken tot het bewuste ik. Ook als we slapen en dromen zijn we onszelf en dan is ons bewustzijn veel minder en anders actief. Wij zijn ons hele lichaam, niet enkel ons bewustzijn. Onze hersenactiviteit is niet beperkt tot het heldere bewustzijn, dat is slechts één aspect ervan. Wij zijn ook onze dromen, ons onbewust en onderbewust-zijn, onze intuïtie, ons aanvoelen… Ons bewustzijn kan onze hersenen niet besturen, daartoe is het niet in staat, net zoals de meesten onder ons niet in staat zijn om een computer te ‘besturen’, wij kunnen die enkel gebruiken op een voorgeschreven manier.

    Ons bewustzijn is een van de resultaten van onze totale hersenactiviteit, een handig hulpmiddel dat zich ontwikkeld heeft in de loop van de evolutie. Onze hersenen hadden hun indrukwekkende huidige afmetingen bereikt lang voor er sprake was van het bewustzijn zoals wij dat nu kennen. Er is dus een periode geweest waarin dat bewustzijn nog zeer primitief was en de hersenen hoofdzakelijk ‘onbewust’ functioneerden. De spectaculaire groei van de hersenen van onze voorouders was een gevolg van hun aanpassing aan de uitdagingen van hun omgeving. Die specifieke, uitzonderlijke fysieke onderbouw creëerde de mogelijkheid voor het ontstaan en de ontwikkeling van het bewustzijn, de taal, de beschaving, de cultuur.

    Ons bewust leven speelt zich af op het niveau van dit menselijk, beperkt en onvolkomen bewustzijn. Er zijn vele aspecten van de interactie met de natuur die ons ontgaan en veel van onze voorstellingen zijn inadequaat of totaal imaginair. Hoe de dingen zijn zonder ons bewustzijn is een andere zaak en of we ze ooit zo kunnen kennen is een absurde vraag. De wetenschap benadert de werkelijkheid op een specifieke, gecontroleerde manier, maar ze blijft menselijk en dus is er altijd het risico dat ze inadequaat is, we maken vorderingen maar het einde is nog lang niet in zicht. Maar er is wel degelijk een verband tussen de wereld zoals hij aanwezig is in ons bewustzijn en de ‘werkelijkheid’, hoe precair en onvolkomen dat verband ook moge wezen. We leven niet in een imaginaire wereld. Dat blijkt met overtuigende vanzelfsprekendheid uit de indrukwekkend invloed die de mens heeft op zijn omgeving: wij hebben de wereld veranderd en hebben daarbij gebruik gemaakt van de kennis die wij van de wereld hebben, hoe beperkt en eenzijdig die kennis ook is.

    De mens leeft dus in verscheidene dimensies: die van de directe zintuiglijke waarnemingen in het contact met de buitenwereld en met onze eigen lichamelijkheid; die van de wetenschappelijke benadering van de dingen, waarbij we de grenzen van onze zintuigen spectaculair hebben verlegd en de kennis van vele generaties hebben geaccumuleerd; en die van de globale interactie van de mens en de natuur, waarvan we ons slechts zeer gedeeltelijk bewust zijn. Het zijn allemaal aspecten van één en dezelfde realiteit: de aanwezigheid van de mens in de wereld.

    Dat enige bescheidenheid over ons kennen en kunnen aangewezen is, blijkt nog het best als we onszelf bekijken. De mens is zo’n ingewikkeld wezen, dat het vrijwel ondenkbaar is dat wij er ooit zouden in slagen om een mens uit het niets te maken. Maar twee simpele cellen, elk bovendien nog gehalveerd, weten alles wat ze moeten weten om negen maand later een nieuwe mens op de wereld te zetten. Daar is niets, maar dan ook niets van bewustzijn mee gemoeid. Onze genen zijn veel slimmer en bekwamer dan de gezamenlijke wetenschap.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie
    05-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Absinth
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Ons verhaal begint, zoals het hoort, in de oudheid.

    Bij de Grieken was Artemis een belangrijke godin: dochter van Zeus, zus van Apollo. Ze was de godin van de natuur, de jacht, ook wel de maan en zelfs de dood. Ze was een aantrekkelijke jonge vrouw, en verscheen ook als hinde.

    Dat is dus een mythe, een verhaal dat op symbolische wijze aandacht vraagt voor iets dat niet geredelijk onder woorden kan gebracht worden. Het mysterieuze van de natuur wordt hier belichaamd door de mooie maar ongrijpbare bosgodin.

    Een mythe van een ander soort is die van absint. Wat die twee met elkaar te maken hebben, zal je straks wel horen.

    De primitieve mens leerde met vallen en opstaan welke elementen uit zijn omgeving hij zonder gevaar voor zijn gezondheid kon gebruiken als voedsel. Stilaan ontdekte hij ook hoe hij bepaalde kruiden kon gebruiken om zijn voedsel smaak te geven. En sommige van die kruiden bleken ook geneeskrachtige eigenschappen te hebben, of hadden een invloed op de werking van de ‘geest’. De overlevering van deze eigenschappen heeft talloze boeken vol kruidenkunde en –folklore opgeleverd. De meest populaire blog op deze site gaat precies over kruiden.

    Een andere kennis die de mens al snel verwierf was dat je met voedsel ook drank kon maken en dat sommige van die dranken een stof bevatten die de mens euforisch maakt. Wijn en bier en andere alcoholhoudende dranken vinden we al heel vroeg terug in de meeste beschavingen. Vervolgens ging men die dranken verrijken met kruiden, om ze op smaak te brengen of om ze beter te doen bewaren.

    Een van die kruiden is de Artemisia, genoemd naar Artemis, juist, en het bekendste gebruik van een van de Artemisia-soorten is de absint, genoemd naar de A(rtemisia). absinthium, waarvan de blaadjes gebruikt worden in de productie. Ene monsieur Pernot of Pernod kreeg rond 1800 van een rondreizende kwakzalver een recept in handen voor een kruidendrankje en begon dat als een likeur op grote schaal te produceren, vooral in Frankrijk, onder de naam absinth. Er ontwikkelde zich een heel ritueel, waarbij men water langzaam liet lopen over een suikerklontje dat op een lepel lag op een glas, waarin dan de likeur was, die dan stilaan opaak werd, zoals pastis. Het was onmiddellijk een formidabel commercieel succes, maar het heeft niet lang geduurd. Naast alcohol, anijs, zoethout, venkel en ons A. absinthium werden er nog andere, chemische producten toegevoegd, vooral voor de kleur. Bij overmatig gebruik bleek absint een dodelijk goedje te zijn. Men heeft heel lang gedacht dat A. absinthium de oorzaak was, en er zit in het kruid inderdaad een stof, thujon of thujone, waaraan hallucinogene eigenschappen toegeschreven werden. Men weet nu dat die stof wel degelijk giftig is bij hoge dosissen en dan leidt tot onrustigheid, spierverlamming, stuiptrekkingen en eventueel zelfs de dood. Anderzijds is het weinig waarschijnlijk dat de dosissen die men toen in absint aantrof dat of ook maar enig ander gevolg zouden gehad hebben; het bewustzijnsverruimende en kunstenaars inspirerende effect moet dus van iets anders afkomstig geweest zijn. De likeur was behoorlijk ‘straf’, dat wil zeggen tot 50 of 60°, dus veel krachtiger dan cognac en jenever, en overmatig gebruik van zo’n straf spul is op zichzelf al genoeg om hallucinaties te veroorzaken.

    Hoe dan ook, absint was op korte tijd de geliefkoosde drank geworden van kunstenaars allerhande en ook van de gewone man en vrouw, en richtte vele gebruikers te gronde, ook letterlijk. De overheden van verscheidene Europese landen grepen dan ook in en rond de eerste wereldoorlog was absint overal verboden. Onze vriend Pernod schakelde dan maar over op de bekende anis, feitelijk absint zonder de ‘absint’, die we ook kennen als anisette, pastis, arak, raki of ouzo. Dat dit een veel onschuldiger drankje is, ligt dus niet aan de afwezigheid van ons plantje, maar aan het veel lager alcoholgehalte en aan de manier van drinken, namelijk (meestal…) met flink wat water.

    Recentelijk heeft men door chemische analyse ontdekt dat A. absinthium enkel in uitzonderlijk hoge dosissen gevaarlijk is en voor de rest enkel een bittere smaakmaker zonder meer. Vandaar dat absint mét absint nu weer in de handel verkrijgbaar is, zij het dat er een controle is op het gehalte van de actieve stof van het kruid in het drankje.

     

    In het Nederlands hebben wij een unieke eigen naam voor Artemisia absinthium en voor het aftreksel ervan, namelijk alsem, een woord dat niet in naburige talen lijkt voor te komen, en dat afgeleid is van aloxinum, de middeleeuwse Latijnse benaming.

     

    In het Duits spreekt men van Wermut, en dat zou heel ver teruggaan in de tijd en misschien verband houden met de vermeende verdovende eigenschappen, maar zeker is men niet van die etymologie.

     

    Wermut vinden we terug in andere talen: in het Engels is dat wormwood geworden, twee bekende woorden gecombineerd om het onverstaanbare wermut te vertalen.  In het Frans is het het bekende vermouth, dat op zijn beurt in het Nederlands overgenomen is als vermout (spreekt uit zoals ‘vermoed’).

     

    Vermout(h) is nu een drank die bestaat uit wijn waaraan alcohol is toegevoegd tot zo’n 17°, en ook allerlei kruiden, soms zelfs veertig verschillende, steeds volgens zorgvuldig bewaarde formules die binnen de familie overgeleverd worden. Witte vermout is Frans van oorsprong, rode is Italiaans, maar beide soorten worden in beide landen en in nog vele andere gemaakt. Martini en Rossi zijn bekende merknamen, naast vele andere: Gancia, Punt e mes, Noilly Pratt, Cinzano, Campari, Pernod, Amer Picon… Men drinkt het zuiver als aperitief, maar ook met ijs of als onderdeel van cocktails met sterke drank zoals de bekende Martini en de Manhattan.

     

    Ik vermeld nog enkele andere vrij bekende familieleden van de Artemisia:

    artemisia abrotanum: citroenkruid, niet te verwarren met citroenmelisse;

    artemisia dracunculus: dragon, slangenkruid, keizersalade, in het Engels tarragon, in het Frans estragon;

    artemisia vulgaris: bijvoet, een wilde plant die ook gebruikt wordt in drankjes.

     

    Ons wormkruid of guldenroede heeft dan weer geen uitstaans met het Engelse wormwood: bij ons is het een middeltje tegen wormen. 

     


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    02-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zonde en zondvloed
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Johannes, hoofdstuk 8

    1Jezus ging naar de Olijfberg,2en vroeg in de morgen was hij weer in de tempel. Het hele volk kwam naar hem toe, hij ging zitten en gaf hun onderricht.3Toen brachten de schriftgeleerden en de farizeeën een vrouw bij hem die op overspel betrapt was. Ze zetten haar in het midden en4zeiden tegen Jezus: ‘Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt toen ze overspel pleegde.5Mozes draagt ons in de wet op zulke vrouwen te stenigen. Wat vindt u daarvan?’6Dit zeiden ze om hem op de proef te stellen, om te zien of ze hem konden aanklagen. Jezus bukte zich en schreef met zijn vinger op de grond.7Toen ze bleven aandringen, richtte hij zich op en zei: ‘Wie van jullie zonder zonde is, laat die als eerste een steen naar haar werpen.’8Hij bukte zich weer en schreef op de grond.9Toen ze dat hoorden gingen ze weg, een voor een, de oudsten het eerst, en ze lieten hem alleen, met de vrouw die in het midden stond.10Jezus richtte zich op en vroeg haar: ‘Waar zijn ze? Heeft niemand u veroordeeld?’11‘Niemand, heer,’ zei ze. ‘Ik veroordeel u ook niet,’ zei Jezus. ‘Ga naar huis, en zondig vanaf nu niet meer.’

    Als er één woord is dat wij uit onze christelijke opvoeding hebben onthouden, dan is het wel ‘zonde’. Zondigen was iets doen dat niet mocht en er was veel dat niet mocht en er was ook veel dat moest. Er was dus volop gelegenheid tot zondigen. Het was een gesloten systeem: er zijn geboden en verboden; je kan die onmogelijk allemaal onderhouden, we zijn maar mensen, zondaars; wie zondigt, maakt zich schuldig aan een vergrijp, laadt een schuld op zich; wie die schuld erkent en berouw toont, krijgt een boete opgelegd; na de boetedoening volgt de vergeving en men kan opnieuw beginnen met een schone lei. Dat is een letterlijke vicieuze cirkel, want vicieus komt van het Latijn vitiosus, vitium betekent ‘fout, vergissing, misdaad’, in het Engels en het Frans vice.

    In onze jeugd was er daarvoor een heel systeem opgezet. Men maakte ons bijzonder duidelijk wat de geboden en verboden waren, thuis en op school. Dat waren niet zomaar regeltjes van onze ouders en opvoeders, nee, ze kwamen van God zelf, de Opperrechter, de Alwetende. Zo werd ons geweten gevormd: we wisten gewoon dat we iets misdaan hadden, we voelden ons schuldig, ook als niemand onze zonde gezien had: God wist het toch. Men had ook een efficiënt menselijk controlemechanisme ingebouwd: we moesten alle dagen naar de mis én te communie gaan, er was zelfs toezicht in de mis. Maar als je gezondigd had, mocht je niet ter heilige tafel naderen, dat was een verschrikkelijke zonde. Dus zat er niets anders op dan schuld te bekennen en dat betekende: biechten, in een hokje bij een priester. Die aanhoorde je schuldbekentenis en legde een straf op, enkele Onzevaders en Weesgegroetjes, soms ook andere gebeden.

    Lang geleden waren er ook andere straffen: bedevaarten, tot in Rome, Compostella, zelfs naar Jeruzalem. Maar vooral ook geldboetes, een systeem dat wij nog kennen: als je veroordeeld wordt kan je kiezen tussen gevangenisstraf of een geldboete, je kan de straf dus afkopen.

    Ik vermoed dat enkel ietwat angstige, ernstige kinderen zoals ik dat systeem au sérieux namen, volwassenen trokken zich daar niets van aan, ze gingen ook niet dagelijks naar de mis en er was geen controle. Maar ongetwijfeld is velen het zondebesef bijgebleven op een of andere manier. Alleen al de angstige manier waarop wij met seksualiteit omgaan, dé zonde bij uitstek, bewijst dat het moeilijk is om zich van dat carcan of keurslijf te ontdoen.

    Ons woord ‘zonde’ heeft een Germaanse oorsprong, maar die is verre van duidelijk. Duitse etymologische woordenboeken noemen de herkomst Dunkel. Engelse verklaringen gaan terug op stammen die verwijzen naar ‘waarheid’ en naar ‘zijn’ in de betekenis van ‘hét zijn’, schuldig zijn. In het Latijn is er een gelijksoortige etymologie: vertrekkend van esse, zijn komen we bij sum, ik ben en dat leidde tot sons, schuldig, de schuldige, de misdadiger. Sommigen beweren dat ‘zonde’ afgeleid is van de genitief van sons: sontis; dat 'klinkt' in alle geval aannemelijk.

    Al die oorspronkelijke betekenissen hebben te maken met misdaad, met het overtreden van menselijke regels en afspraken. Dat was zo in alle ‘oude’ beschavingen, culturen en religies, ook het Jodendom. Dat veranderde helemaal met de opkomst van het Christendom. Precies door een persoonlijke God in het spel te betrekken, krijgt men dat sluitend moreel systeem. De overtredingen worden niet meer begaan tegenover menselijke maatschappelijke en ethische wetten. God zelf is de Wet, hij openbaart wat goed en slecht is. Hij doet dat via zijn Zoon, Christus, die ons is komen zeggen hoe we moeten leven. Dat vinden we neergeschreven in het Evangelie en toegelicht en toegepast op latere omstandigheden door de Kerk.

    Zonde is vanaf dan een vergrijp tegen God. De Kerk benadrukt vooral de schuldgevoelens die men daarbij moet hebben. Zonden zijn niet zoals kleine verkeersovertredingen, foutparkeren en zo, die we begaan zonder er veel over na te denken. Zondigen is een ernstige zaak en dan worden zelfs verkeersovertredingen echt zonden, niet zomaar onschuldige inbreuken op het verkeersreglement, maar een bewijs van de morele verdorvenheid van de foutparkeerder.

    Vandaag spreekt men niet meer zoveel over zonden. Biechten zoals vroeger doet men al lang niet meer, ik heb nog meegemaakt dat de biechtstoelen achteraan in de kapel van ons internaat, Pius X in Antwerpen, officieel buiten gebruik gesteld werden, je kón niet eens meer gaan biechten. Dat was rond 1964. Voor velen onder ons is dat een hele aanpassing geweest. Als je niet meer kon biechten, hoe moest dat dan met de zonden die we helaas nog steeds begingen? Je kon ze niet meer kwijt… Was met de boete ook de misdaad verdwenen, zoals met de penitentie ook de zonde? Mocht alles nu, plots? Zo leek het wel. Masturbation is fun, klonk het nu, de seksuele revolutie kwam op gang. Kerkelijke voorschriften raakten in onbruik of werden afgeschaft: vleesderven op vrijdag, vasten, de dagelijkse mis met communie, de zondagsmis, het jaarlijkse minimumritueel van ‘zijn Pasen houden’, kortom ‘de vijf geboden van de heilige kerk’:

    Zon- en feestdag zult gij eren.

    Op boet- en vrijdag het vlees ontberen.

    Houd de vasten ongeschonden.

    Biecht minstens eens per jaar uw zonden,

    En nut rond Pasen 't Brood des Heren.

    Priesters die hun kap niet over de haag gegooid hadden, trokken hun soutane uit en kleedden zich in clergyman of clergy, letterlijk geestelijke, maar in feite een grijs burgerpak met donker hemd en Romeins collaar of col, later gewoon zoals iedereen. Alles veranderde.

    Maar dat waren de uiterlijke tekenen. De leer van de kerk is niet veranderd, zeker niet de leer over de zonde. De Catechismus laat daarover niet de minste twijfel bestaan. In de index staan er niet minder dan zestig verwijzingen naar 'zonde'. De teksten zelf zijn genomen uit het Oude en Nieuwe Testament, maar vooral uit Paulus' brieven; ook de Kerkvaders, Augustinus voorop, en Thomas; meer recente teksten, zoals encyclieken of herderlijke brieven zijn er blijkbaar niet over de zonde.

    Paulus is voor de ontwikkeling van het zondebesef van primordiaal belang geweest. Zijn geschriften hebben een doorslaggevende betekenis gehad in de ontwikkeling van het christendom, nog meer dan de evangelies zelf. Dat culmineert in het begrip ‘erfzonde’.

    Lezen we daarover de Romeinenbrief, hoofdstuk 5, 12-21 in de Nieuwe Bijbelvertaling:

    12Door één mens is de zonde in de wereld gekomen en door de zonde de dood, en zo is de dood voor ieder mens gekomen, want ieder mens heeft gezondigd.13Er was al zonde in de wereld voordat de wet er was; alleen, zonder wet wordt er van de zonde geen rekening bijgehouden.14Toch heerste de dood in de tijd van Adam tot Mozes over alle mensen, ook al begingen ze met hun zonden niet dezelfde overtreding als Adam. Nu is Adam de voorafbeelding van hem die komen zou.15Maar de genade gaat zijn overtreding verre te boven. Door de overtreding van één mens moesten alle mensen sterven, maar de genade die God aan alle mensen schenkt door die ene mens, Jezus Christus, is veel overvloediger.16Dit geschenk gaat het gevolg van de zonde van één mens verre te boven, want die ene overtreding heeft tot veroordeling geleid, maar de genade die na talloze overtredingen geschonken werd, heeft tot vrijspraak geleid.17Als de dood heeft geheerst door de overtreding van één mens, is het des te zekerder dat allen die de genade en de vrijspraak in zo’n overvloed hebben ontvangen, zullen heersen in het eeuwige leven, dankzij die ene mens, Jezus Christus.18Kortom, zoals de overtreding van één enkel mens ertoe heeft geleid dat allen werden veroordeeld, zo zal de rechtvaardigheid van één enkel mens ertoe leiden dat allen worden vrijgesproken en daardoor zullen leven.19Zoals door de ongehoorzaamheid van één mens alle mensen zondaars werden, zo zullen door de gehoorzaamheid van één mens alle mensen rechtvaardigen worden.20En later is de wet erbij gekomen, zodat de overtredingen toenamen; maar waar de zonde toenam, werd ook de genade steeds overvloediger.21Zoals de zonde heeft geheerst en tot de dood heeft geleid, zo moest door de vrijspraak de genade heersen en tot het eeuwige leven leiden, dankzij Jezus Christus, onze Heer.

    Die vreemde theorie over de erfzonde is eigen aan het christendom. Zoiets komt helemaal niet voor in andere godsdiensten. Na Paulus hebben theologen en gelovigen er steeds de grootste moeite mee gehad. Dat heeft geleid tot zeer uiteenlopende interpretaties in de loop van de geschiedenis en tot godsdienstoorlogen, schisma's en verdeeldheid. Vandaag spreekt vrijwel niemand er nog over. Zelfs bij het doopselritueel komt die moeilijke en moeilijk te aanvaarden gedachte niet meer echt aan bod. En toch blijft zonde, boete en verlossing de kern uitmaken van de christelijke boodschap, hoe men het ook draait of keert. Als er geen erfzonde is, dan hoefde God ook niet mens te worden en is Christus niet voor onze zonden gestorven aan het kruis, heeft hij zijn leven niet gegeven om ons te redden, is hij niet onze Verlosser. Zonder Paulus’ interpretatie van Jezus’ leven en werk is het christendom quasi onbestaande. Jezus van Nazareth zoals we hem kennen uit het Evangelie is zonder Paulus niet meer dan de moreel hoogstaande leraar die vele gelovigen er vandaag in zien, een mens veeleer dan God. Bedenk daarbij dat Paulus Jezus niet persoonlijk heeft gekend. Zijn openbaring gebeurde toen hij onderweg naar Damascus (kwatongen interpreteren dat wel eens als: onderweg naar 'de maskes', de meisjes dus) van zijn paard viel. Waar heeft hij alles wat hij over God en Christus vertelt in zijn brieven dan gehaald? Niet uit het evangelie, dat was toen nog niet eens geschreven. Ook niet van de apostelen, hij was het met hen over ongeveer alles oneens en ging zijn eigen gang. Een vreemde figuur, die Paulus.

    Een etymologische correctie om af te sluiten.

    Het verhaal van de zondvloed kent iedereen, het is wellicht het meest bekende uit het hele Oude Testament. Ontelbare kunstenaars hebben Noach en zijn ark afgebeeld, talloze cartoonisten hebben er varianten op verzonnen. Het woord zelf, ‘zondvloed’ heeft echter niets te maken met zonden. ‘Zond’ is verwant met een oude Germaanse wortel ‘sin’, met als betekenis onbegrensd, eindeloos, allesomvattend, voortdurend, altijd. Het Latijnse semper (altijd) zou ermee verwant zijn. Sporen daarvan vinden we in het Duitse Singrün, ook bekend als Immergrün, botanisch Vinca minor, de bekende maagdenpalm die inderdaad groen blijft in de winter. Het Duitse Singrün is bij ons zenegroen geworden, maar dat is een andere plant, namelijk de Ajuga (reptans). Zondvloed betekent dus gewoon de algemene vloed of overstroming die de hele wereld onder water zette.

    En nog een Bijbelse voetnoot: de tekst waarmee ik deze aflevering van mijn Kroniek begon, over de overspelige vrouw, komt alleen bij Johannes voor, niet bij de andere drie evangelisten. Meer nog (of minder): zelfs bij Johannes komt de tekst niet voor, althans niet in al de vroege manuscripten, dat gebeurt pas rond 400 na Christus. Het is misschien wel een oude tekst, maar geen evangelie, een tekst die bijna zo mysterieus is als wat Jezus volgens die tekst met zijn vinger in het zand schreef. De enige ‘tekst’ die echt van Jezus zelf is, de enige autograaf of autogram van Jezus, is ons niet overgeleverd. Blijkbaar vond niemand het toen belangrijk om eens te kijken wat hij zoal aan het schrijven was. Misschien deed hij ook maar alsof. Misschien kon hij niet eens lezen en schrijven, wie zal het zeggen?



    Categorie:God of geen god?
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    01-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.maanzaad?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Maanzaad kennen we allemaal als die zwarte, grijze of blauwgrijze minuscule bolletjes die men op broodjes en brood strooit voor het bakken. Maar van welke plant komen ze? En waarom maanzaad?

     

    De plant is de maankop, beter bekend als de papaver of klaproos. Maankop is ook de benaming van het doosje waarin de zaadjes zitten. Volgens Van Dale is het eerste gedeelte maan afgeleid van het Grieks mèkoon, papaver, en het tweede deel wijst op de vorm van het zaaddoosje. Als je met een vergrootglas naar zo’n zaadje kijkt, dan zie je goed dat die ook maan- of niervormig zijn. De zaadjes hebben een licht nootachtige smaak en zitten vol olie. Die maanzaadolie wordt geperst; wat overblijft, is dan maanzaadkoek.

    De papaver, of toch bepaalde soorten, wordt ook gekweekt om er verdovende middelen van te maken: opium is het basisproduct, en daarvan maakt men morfine, codeïne, maar natuurlijk ook heroïne.

    Maanzaadjes zijn volkomen onschuldig, misschien op dit detail na: bij bepaalde drugtests kan je positief reageren als je maanzaad gegeten hebt.

     

    Een taalkundige eigenaardigheid: moonseed is helemaal geen maanzaad, het is de naam van een heel andere bloemsoort. De Engelse benaming voor maanzaad is poppy seed, natuurlijk, want papavers zijn poppies, en poppy is een verbastering van papaver.

     

    We kennen de poppies van het gedicht In Flanders Fields dat John McCrae schreef op 3 mei 1915 en dat later dat jaar gepubliceerd werd in Punch.

     

    In Flanders fields the poppies blow

    Between the crosses, row on row,

    That mark our place; and in the sky

    The larks, still bravely singing, fly

    Scarce heard amid the guns below.


    We are the Dead.

    Short days ago

    We lived, felt dawn, saw sunset glow,

    Loved, and were loved, and now we lie

    In Flanders fields.


    Take up our quarrel with the foe:

    To you from failing hands we throw

    The torch, be yours to hold it high.

    If ye break faith with us who die

    We shall not sleep, though poppies grow

    In Flanders fields.

     

    Ik ‘vertaalde’ het gedicht voor Lut, die houdt van papavers in de tuin en ze ook graag schildert.

     

    In Vlaandrens akkers

    waaien de klaprozen

    rij na rij, tussen de kruisen,

    die onze rustplaats wijzen.

    In de lucht vliegen de leeuweriken,

    almaar dapper zingend,

    nauwelijks te horen onder het kanongebulder

    hier beneden.

     

    Die doden, dat zijn wij.

    Enkele dagen geleden nog

    leefden we, voelden de dag ontluiken,

    zagen de gloed van de ondergaande zon,

    wij hadden lief, men had ons lief.

    Nu liggen wij hier

    in Vlaandrens akkers.

     

    Neem nu onze strijd met de vijand op.

    Naar jullie werpen we met onze krachteloze handen

    de fakkel die jullie hoog moeten houden.

    En als jullie het vertrouwen beschamen van ons, de doden,

    dan zullen wij niet rusten zolang er klaprozen groeien

    In Vlaandrens akkers.

     

    De poppy is in vele geallieerde landen het officiële symbool van Remembrance Day, Wapenstilstandsdag op 11 november. De bloemen die we rond die tijd zien op BBC in alle knoopsgaten en in kransen zijn natuurlijk papieren kunstbloemen.


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Bidden
  • wereldverbeteraars
  • Galilei
  • 900 jaar Abdij van Vlierbeek
  • Bewapeningswedloop
  • Frans spreken gelijk een koe Latijn
  • De oorsprong van de godsgedachte en de godsdienst.
  • Theocratie en democratie
  • Israël: zij en wij
  • God de Vader
  • Vreemde vogels
  • Vrijdenkers: recente bijdragen
  • Tweeling, tweelingen
  • de gruwel en de verantwoordelijkheid
  • De behendige Van Bendegem
  • De Verlichting en haar belagers
  • Corsica
  • Breendonk, de gruwel, de feiten
  • Levend verleden
  • Spectaculair
  • Verrijzenis
  • Goede Vrijdag 2025
  • Palmzondag
  • Gij zult niet doden
  • Vrijdenkers
  • Koekoek!
  • Vrede
  • Christelijke moraal, atheïstische ethiek
  • Al te vroeg gestorven
  • La perfection n'est pas de ce monde.
  • Openbaring
  • Elke mens is uniek
  • Me dunkt...
  • Hybride
  • Sint-Catharina. Brief aan een christen vriend.
  • Het geboortejaar van Jezus Christus
  • Etsi Deus non daretur: zelfs als er geen God zou zijn.
  • Godsvrucht
  • Eerlijkheid
  • Verlossing: I know that my Redeemer liveth.
  • Gezag
  • Als de vos de passie preekt...
  • De hondse filosofen
  • Anselmus van Canterbury
  • Op mijn eentje
  • Inquisitie in de Middeleeuwen
  • Heksen
  • Gerede twijfel
  • Kristien Hemmerechts' late bekering en mystieke ervaringen
  • De Blijde Boodschap, andermaal
  • Verwondering
  • Wees volmaakt zoals uw hemelse vader
  • Paul Claes Odyssee 2.0
  • Griekse tragedies: Sofokles
  • Thomas a Kempis, de Navolging van Christus
  • De Griekse bronnen van de Verlichting
  • Islam en christendom
  • Darwin, creationisme, intelligent design
  • Satan
  • Humanisme
  • Godsdienstvrijheid
  • Ethiek en humanisme
  • De vos en de egel
  • Perfide
  • Godsdienst na de dood van God?
  • Sceptisch
  • incest
  • Catechismus
  • Filosofen te koop
  • Democratie
  • De uitzondering en de regel
  • Etiketten
  • Extreemrechts
  • Waarheid en verzinsel
  • Over geloof en psychologie (recensie)
  • De misdadige geschiedenis van de Kerk
  • Judith Butler, Wie is er bang voor Gender? (recensie)
  • Erwten en kikkers
  • David Hume
  • Denken en geloven in de oudheid (recensie)
  • Kinderspel?
  • Over grenzen, Mark Elchardus
  • Robot
  • Vooruitgangsgeloof
  • Het kan me niet schelen!
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!