mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
13-03-2010
Sonnet voor Hélène
Wanneer je al goed oud zal zijn
en s avonds bij kaarslicht
zit bij de haard
afhaspelend en spinnend
en mijn gedichten neuriënd opzegt
besef je blij verwonderd
Ronsard bezong me toen ik nog knap was.
Dan is er geen van je meiden die dat
verneemt
al half ingedommeld van het labeur
die niet wakker schiet bij het horen van
mijn naam
Vroeger was het de meest gewone zaak,
vandaag gebeurt het nog nauwelijks, vermoed ik: het smeekgebed.
Nog niet zo heel lang geleden richtten vele
gelovigen zich zonder enige aarzeling of twijfel tot God, Jezus, Maria of een
of meer heiligen om een gunst af te smeken, voor zichzelf of voor anderen. Dat
kon gaan om triviale dingen, zoals een schietgebedje tot de heilige Antonius om
een sleutelbos terug te vinden, tot een heuse pelgrimstocht om de genezing van
een ongeneeslijke ziekte.
Men ging er daarbij van uit dat God of zijn
heiligen niet alleen dit smeekgebed aanhoorden, maar dat zij bovendien zouden
ingrijpen in de loop van de gebeurtenissen in de wereld. Voor de sleutelbos
zouden zij op een of andere manier onze aandacht vestigen op de plaats waar we
hem konden terugvinden. Voor de ongeneeslijke ziekte zouden zij op werkelijk
miraculeuze wijze tussenkomen. Het succes van het smeekgebed was niet
gegarandeerd: je kon het wel vragen, maar daarmee was het nog niet verkregen:
het moest de betrokkene ook zalig zijn. God kon ja of nee zeggen, dat was
duidelijk, want de ervaring toonde aan dat niet elk smeekgebed tot een gunstig
gevolg leidde.
Het was een wondere wereld, dat geloof. Men
kon niet anders dan zelf vaststellen dat dergelijke gebeden vrijwel nooit
succes hadden, of toch niet meer succes dan het gewone toeval, dus zoveel
succes als wanneer er niet gebeden werd. Maar dat weerhield niemand om met
overtuiging allerlei verzoeken te richten aan de hemel. Men was overtuigd dat
het werkelijk mogelijk was dat men verhoord werd.
Het kon niet anders of wetenschappers
zouden zich over deze kwestie buigen. Men deed onderzoekingen waarbij men
gelovigen van verschillende overtuigingen liet bidden voor de genezing van
zieken, met een blindproef waarbij andere zieken het zonder die voorspraak
moesten doen. Het zal jullie niet verbazen, lieve lezers, dat er geen
miraculeuze genezingen werden vastgesteld. Er was geen enkel gunstig resultaat
te merken van het bidden op voorspraak.
Als je dan denkt: baat het niet, dan
schaadt het niet, dan vertel ik er nog bij dat in een aantal gevallen er een
negatief resultaat was: statistisch gezien waren er meer gevallen waarin de
ziekte slecht afliep bij de personen voor wie gebeden werd dan bij de andere. Dat
zal dan wel een statistische afwijking of toeval zijn, maar het is toch maar akelig
dat de balans precies naar die kant doorsloeg
Iets anders is natuurlijk het gevolg van
het smeekgebed op de gemoedsgesteltenis van degene die bidt. Het is algemeen
bekend dat elke vorm van contemplatie, of men dat nu bidden noemt, mediteren of
wat dan ook, een gunstig effect kan hebben. Door zeer bewust bezig te zijn met
ons verdriet en door onze hoop te accentueren, bewerkstelligen we in onszelf
een zekere rust, die ertoe leidt dat wij beter in staat zijn om het onheil
onder ogen te zien en zelfs te aanvaarden. Zoiets kan zelfs op de gezondheid
een gunstige invloed hebben.
De Catechismus van de Katholieke Kerk is
terecht heel terughoudend over het smeekgebed. Je zal er vergeefs zoeken naar
een expliciete bevestiging van het (voormalig) volksgeloof over de efficiëntie
van het smeekgebed. Nochtans was dat geloof altijd al zeer aanwezig in de kerk
en bij de gelovigen. Het Oude Testament staat bol van uitdrukkingen als: hij
richtte zich tot de Heer en zijn gebed werd verhoord; de Heer heeft het gebed
van zijn volk gehoord en het gered.
Maar ook in het Nieuwe Testament worden
gebeden verhoord. Jezus zelf bidt tot de Vader voor de opwekking van Lazarus en
zegt letterlijk: ik wist wel dat Gij Mij altijd verhoort (Joh 11, 41-42). Bij
Mc 11,24 lezen we: Alles wat ge in het gebed vraagt, gelooft dat ge het al
verkregen hebt. En: Alles kan voor wie gelooft (Mc 9,23). En wie herinnert zich
niet: 9 Daarom zeg ik jullie: vraag en er zal je gegeven worden, zoek en je
zult vinden, klop en er zal voor je worden opengedaan. 10 Want wie vraagt
ontvangt, en wie zoekt vindt, en voor wie klopt zal worden opengedaan (Lk 11).
En dan is er het vreemde verhaal van de lastige weduwe in Lk 18:
1 Hij vertelde hun een gelijkenis over de
noodzaak om altijd te bidden en niet op te geven: 2 Er was eens een rechter in
een stad die geen ontzag had voor God en zich niets aan de mensen gelegen liet
liggen. 3 Er woonde ook een weduwe in die stad, die steeds weer naar hem toe
ging met het verzoek: Doe mij recht in het geschil met mijn tegenstander. 4
Maar lange tijd wilde hij dat niet doen. Ten slotte zei hij bij zichzelf: Ook
al heb ik geen ontzag voor God en laat ik mij niets aan de mensen gelegen
liggen, 5 toch zal ik die weduwe recht verschaffen omdat ze me last bezorgt.
Anders blijft ze eindeloos bij me komen en vliegt ze me nog aan. 6 Toen zei de
Heer: Luister naar wat deze rechter zegt, al minacht hij ook het recht. 7 Zal
God dan niet zeker recht verschaffen aan zijn uitverkorenen die dag en nacht tot
hem roepen? Of laat hij hen wachten? 8 Ik zeg jullie dat hij hun spoedig recht
zal verschaffen. Maar als de Mensenzoon komt, zal hij dan geloof vinden op
aarde?
Al deze teksten en de niet aflatende
prediking gedurende tweeduizend jaar hebben bij de gelovigen verwachtingen
gecreëerd die niet konden ingelost worden. Ook vandaag nog zal geen priester
het wagen om te zeggen dat bidden niet helpt, niet kan helpen, dat het geen zin
heeft om aan God, Maria of de heiligen iets te vragen, om missen te laten opdragen,
om op pelgrimstocht te gaan.
Het smeekgebed is door de kerk in de
gelovigen gehamerd, het is een soort van tweede natuur geworden, een gewoonte.
Toen mijn oudste zoon zijn eerste examens deed aan de universiteit, betrapte ik
mezelf erop dat ik iets als een smeekgebed richtte tot ja tot wie? Ik wist het
niet, maar toch deed ik de vrome wens dat hij het goed zou doen. Ik vond dat ik
dat moest doen, dat het beter was om het te doen dan het niet te doen en
onverschillig te zijn, er geen aandacht aan te besteden. Verwachtte ik dat mijn
smeekbede hem zou helpen? Nee, niet echt, maar toch voelde ik een of ander
verband tussen de twee.
Het is natuurlijk voor de mens om uiting te
geven aan zijn nood en aan zijn verwachtingen. Wanneer hij dat niet kan doen in
een gesprek met anderen, zal hij een fictieve conversatie opzetten met
zichzelf. Wat doen wij in gespreksgroepen en zelfhulpgroepen anders dan over
ons leed en onze bezorgdheden praten? Wat lopen we anders in onszelf te
mopperen of ongenietbaar te zijn voor onze omgeving? Niets is normaler dan dat.
Maar het is abnormaal te verwachten dat
onze gesprekken, onze zorgen en ons vrome wensen op miraculeuze wijze iets aan
de gebeurtenissen zouden veranderen. Dat is een mystificatie, een misleidende
voorstelling van de Kerk of waartegen de Kerk zich niet voldoende heeft verzet.
Er wordt niet veel meer gebeden en nog
minder gesmeekt, zelfs niet in de kerken. Wat kunnen we dan als bewuste
volwassenen doen wanneer het onheil ons of onze geliefden treft?
We kunnen met elkaar praten. We richten ons
tot vrienden en bekenden en vertellen hen over wat ons zorgen baart of
ongelukkig maakt. We schrijven hen om hen te vertellen wat ons overkomen is en
we putten steun en troost uit onze boodschap en uit hun reacties. We kunnen,
nee moeten openstaan voor het leed van de mensen uit onze omgeving want wie kan
er ongevoelig zijn voor hun leed? We mogen hen bijtreden in hun hoop en wens dat
het straks weer beter gaat, hen ondersteunen in hun vertwijfeling of onze
deelneming betuigen in de rouw die hen treft.
We kunnen ook niet anders dan voortdurend met
onszelf in gesprek treden, bewust of onbewust en ons meer vragen stellen dan er
antwoorden zijn.
En we mogen hopen dat we op die manier enigszins
tot een verzoening komen met wat er in ons leven gebeurt, wat er ook gebeure,
in het besef dat het onvermijdelijke toch gebeuren moet.
Als je dat bidden wil noemen, dan zal ook ik
me aansluiten bij jouw gebed voor de genezing van een geliefde.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst
09-03-2010
het geknakte riet
Sinds vele jaren is in België een discussie
aan de gang over de behandeling van misdadigers, in het bijzonder van jeugdige
delinquenten.
Aan de ene kant staan de voorstanders van
een strenge bestraffing onder de vorm van opsluiting in de gevangenis. Aan de
andere kant heb je de voorstanders van heropvoeding; zij zijn gekant tegen
gevangenisstraffen en pleiten voor een intensieve begeleiding met het oog op
een snelle re-integratie in de maatschappij. Hoewel je aanhangers van beide
standpunten vindt aan weerszijden van de taalgrens, lijkt in Vlaanderen de
nadruk te liggen op de bestraffing, in Franssprekend België op de begeleiding.
Veeleer dan een vruchtbare discussie is dit
een dovemansgesprek. De reden daarvoor is het onbegrip aan beide zijden voor de
argumenten van de anderen. En dat vindt zijn oorzaak dan weer in het feit dat
de enen vooral ideologische argumenten aanvoeren, terwijl de anderen een hoofdzakelijk
pragmatisch standpunt innemen.
Ideologisch zijn de argumenten over misdaad
en straf. De wet bepaalt welke daden niet getolereerd worden door de
maatschappij en welke straffen zij oplegt aan overtreders. Zo gezien is er niet
veel ruimte voor discussie: justitie is de toepassing van de bestaande
wetgeving, punt uit. Gevangenisstraf is precies dat, niet meer en niet minder.
De tijd van dwangarbeid en lijfstraffen is voorbij. Gevangenisstraf is
vrijheidsberoving en wat een gevangene in zijn cel aanvangt, is zijn zaak.
Pragmatisch is de houding waarbij men zich
afvraagt of gevangenisstraffen efficiënt zijn, of zij het beoogde resultaat
opleveren, wat het resultaat is van de straf en de strafmaat. Men stelt zich
daarbij de vraag wat eigenlijk de bedoeling is van de strafwet. Sluit men een
moordenaar op om de maatschappij te beschermen tegen eventuele nieuwe moorden?
Om de moordenaar de gelegenheid te ontnemen om nieuwe misdaden te plegen? Om
hem tegen zichzelf te beschermen? Of is het werkelijk een morele bestraffing,
zoals men een kind placht te straffen voor kleine vergrijpen? En wat is daarvan
dan weer de bedoeling? Bij kinderen hoopt men dat de straf hen een lesje leert,
dat ze zich zullen onthouden van dat gedrag, bijvoorbeeld liegen of stelen, om
de straf te vermijden die eraan vastzit bij ontdekking. Ontrading heet zoiets, deterrent, afschrikking. De straf als
leerproces. Is dat ook wat wij met het bestraffen van misdadigers beogen? Wij
hebben integendeel de indruk dat zij zeer goed weten dat ze iets doen wat niet
mag, maar ondanks de afschrikking toch het berekend risico nemen wegens de
geringe pakkans.
Misdaad en straf is ook een morele,
ethische kwestie. Een misdaad onbestraft laten, dat gaat in tegen ons
rechtvaardigheidsgevoel. Maar ook in die context stelt men zich weinig vragen
over de vorm die de straf aanneemt. Men krijgt twintig jaar en daar laat men
het meestal bij. Twintig jaar wat? En wat doet dat met een mens? Het leven in
de gevangenis is niet meer wat het was vijftig jaar geleden, maar dat het geen
pretje is, dat is ook vandaag wel duidelijk. Mensen die dat van dichtbij
meemaken, stellen zich ernstige vragen over het nut van domweg mensen opsluiten.
Men probeert ook het gevangenisleven enigszins zinvol te maken, de gevangenen
als mensen te behandelen, niet als misdadigers of nummers. Men organiseert werk
of bezigheid, ontspanning, een vorm van gemeenschapsleven naast de opsluiting
in de cel, alleen of met enkele anderen. Er is verlof, bezoek en voorlopige
vrijheid. Men bereidt actief voor op het moment dat de straf ten einde is en de
ex-misdadiger opnieuw een plaats in de maatschappij zal moeten innemen.
Al die versoepelingen zijn een doorn in het
oog van de voorstanders van de harde lijn. Die vinden al de inspanningen die
men doet ten gunste van de gevangenen volkomen onterecht: zij hebben blijkbaar
alle rechten verloren bij hun veroordeling. Het is de mentaliteit van: sluit ze
op en gooi de sleutel weg. Het is een simpele redenering, je hoeft er niet bij
na te denken.
Anderen denken wel na, zowel ideologisch
als pragmatisch. Zij vragen zich af of de maatschappij zich voordeel doet met
de simpele houding en komen tot de conclusie dat dit niet zo is. Zij geloven
dat mensen die iets misdaan hebben toch nog een toekomst hebben, tijdens hun
bestraffing en ook daarna. Zij geloven dat met een goede begeleiding
misdadigers terug op het rechte pad kunnen gebracht worden. Zij durven de vraag
te stellen naar het waarom van de misdaad, de levensgeschiedenis van de criminelen
en naar de gevolgen van de bestraffing. Zij zoeken naar andere vormen van
vrijheidsberoving, naar alternatieve straffen en naar een menselijke vorm van
opsluiting.
Maar een intensieve begeleiding en een
menswaardige behandeling van veroordeelde misdadigers vragen grote inspanningen
en veel, veel geld.
Wij hoorden op het nieuws over de Britse jongeman
die tien jaar geleden samen met een makker een kleuter gruwelijk vermoordde,
zij waren toen zelf amper tien jaar. Aan zijn begeleiding en re-integratie in
de maatschappij, inclusief een nieuwe identiteit, zijn miljoenen besteed. En nu
zit hij weer in de gevangenis, voor ernstige maar niet nader genoemde feiten.
Dat doet de gemoederen hoog oplaaien, zeker bij de hard-liners. Die zien zich bevestigd in hun onverzettelijk standpunt
en grijpen maar al te graag dergelijke incidenten en recidieven aan om een vernietigend oordeel uit te spreken over wat zij een onvergeeflijk toegeeflijke houding noemen tegenover criminelen.
Het is onmogelijk om op momenten als deze
een ernstige, rustige bespreking te voeren. En toch is dat nodig. Wij moeten
ons in de eerste plaats afvragen of een menselijke behandeling en
wederopvoeding van delinquenten en vooral van jeugdige delinquenten efficiënt
is. Wat is het succes ervan? Hoeveel hervallen in hun misdadig leven, hoeveel blijven
daarna op het rechte pad voor de rest van hun leven? Wij hebben er als
maatschappij geen belang bij dat mensen opgesloten zijn, ook dat kost handenvol
geld en het heeft weinig of geen invloed op de criminaliteit. Het is precies in
landen met overvolle gevangenissen dat de misdaadcijfers het meest
onrustwekkend zijn. Nederland en België zijn buren en op vele punten
vergelijkbaar, maar het misdaadbeleid is er zeer verschillend. België
exporteert nu zelfs zijn overtallige gevangenen naar leegstaande gevangenissen
in Nederland.
In de media krijgen we wel de sensationele
berichten over verkrachters die op de eerste dag van hun penitentiair verlof alweer
toeslaan, over mensen die al voor de tiende keer veroordeeld zijn voor gelijksoortige
feiten. Hoe vaak horen we het refrein niet dat misdadigers die gevat zijn al bekend
waren bij het gerecht? Hoe vaak zeggen we dan niet: en waarom zaten die dan
niet vast?
Wat we veel minder vaak horen zijn de
koele, objectieve statistieken. Hoeveel mensen zitten er in onze gevangenissen?
Voor welke feiten? Welke leeftijdsgroepen? Voor hoeveel jaar? Wat is het
resultaat van begeleiding, van alternatieve straffen, van penitentiair verlof
en vervroegde vrijlating? Van open cellen en van langdurige afzonderlijke opsluiting?
Hoeveel jonge delinquenten komen als volwassenen opnieuw voor de rechter?
Wellicht gebeurt er sociologisch criminologisch onderzoek, maar wie zal ons
daarover iets vertellen?
Mensen begaan misdaden, dat is een feit.
Hoe we daarmee omgaan, verschilt van land tot land en zelfs van streek tot
streek. Sommige landen voeren nog steeds de doodstraf uit, in andere is dat
zelfs onbespreekbaar. Wat in het ene land een zwaar vergrijp is, wordt in een
ander land nauwelijks vervolgd. Er is geen eenvormigheid in de wetgeving of in
de vervolging. Het budget van justitie verschilt spectaculair van land tot
land, maar is nergens onaanzienlijk. De opvattingen over misdaad en straf zijn
grondig verschillend, zelfs van mens tot mens, zowel ideologisch, ethisch, filosofisch
als maatschappelijk en pragmatisch. De informatie over alle aspecten van het
proces is fragmentarisch en amper bekend, zelfs bij de betrokken politici en
ambtenaren. Wij weten nauwelijks waarover we spreken.
Wel is zeker dat in de omgang van mensen
met elkaar vele levens gebroken worden. De peuter die vermoord werd door twee kinderen
van tien; de ouders van die peuter, maar ook die van de daders; de daders zelf.
Mensen doen vreselijke dingen met elkaar en de overlevenden moeten verder met
hun leven, zo goed en zo kwaad als het gaat. Wat we moeten proberen is de
schade beperken, voor alle betrokkenen, slachtoffers en daders. Daarvoor moeten
we voldoende middelen inzetten, rekening houdend met duizend andere
prioriteiten. Dat is een ingewikkelde kwestie, waarover we het nooit helemaal
met elkaar eens zullen zijn.
In Jesaja, hoofdstuk 42 lezen we:
1
Hier is mijn dienaar, hem zal ik steunen,
hij
is mijn uitverkorene, in hem vind ik vreugde,
ik
heb hem met mijn geest vervuld.
Hij zal alle volken het recht doen kennen.
2 Hij schreeuwt niet, hij verheft zijn stem niet,
hij roept niet luidkeels in het openbaar;
3 het geknakte riet breekt hij niet af,
de kwijnende vlam zal hij niet doven.
Het recht zal hij zuiver doen kennen.
4 Ongebroken en vol vuur
zal hij het recht op aarde vestigen.
Het Bijbelse beeld van het geknakte riet
dat niet afgebroken wordt, heeft zijn weg gevonden in ons taalgebruik en in
onze beschaving. Het vraagt om mededogen tegenover mensen die in hun leven
geconfronteerd worden met onheil. Dat zijn niet alleen de slachtoffers, maar
ook de daders. Als mens moeten wij ervoor bezorgd zijn dat het geknakte riet
niet afgebroken wordt, dat gebroken levens niet vernietigd worden. Ook voor een
kwijnende vlam is er nog hoop. Dat heeft niets te maken met een onverantwoorde en
onduldbare overdreven verdraagzaamheid tegenover misdaad en misdadigers. Het
betekent wel dat een mens een mens blijft, ook wanneer hij het leven van
anderen en daardoor ook dat van zichzelf verwoest. Het helpt niet om in de
media luidkeels om wraak te schreeuwen. Gerechtigheid is het zoeken naar een
aanvaardbaar evenwicht, naar een maatschappij waarin mensen als mensen met
elkaar omgaan onder alle omstandigheden.
PS Wie
goed geluisterd heeft bij het recente afscheid van Kardinaal Danneels als
primaat van België zal in het Jesaja-citaat (herhaald in Mt 12, 18-21) letterlijk
zijn woorden herkennen bij zijn terugblik op zijn ambtstermijn. Ondanks de teleurstelling
om de niet-ingeloste verwachtingen ben ik hem toch nog dankbaar omdat hij
inderdaad zijn stem niet al te vaak ongepast heeft verheven. Misschien was dat
wel het beste dat hij kon doen.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
08-03-2010
als de graankorrel niet sterft
Waarachtig,
ik verzeker u: als een graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft het
één graankorrel, maar wanneer hij sterft draagt hij veel vrucht. (Joh 12,24)
35 Nu zou iemand kunnen vragen: Maar hoe
worden de doden opgewekt? Hoe zou hun lichaam eruit moeten
zien? 36 Dwaas die u bent! Als u iets zaait, moet dat eerst sterven
voordat het tot leven kan komen. 37 En wat u zaait heeft nog niet de
vorm die het later krijgt; het is nog maar een naakte korrel, een graankorrel
misschien of iets anders.38 God geeft daaraan de vorm die hij heeft
vastgesteld, en hij geeft elke zaadkorrel zijn eigen vorm. 39 Elk
aards lichaam is anders; het lichaam van een mens is enig in zijn soort, dat
van een dier eveneens, dat van een vogel ook, en ook dat van een vis. 40 Er
zijn lichamen aan de hemel en lichamen op aarde, maar de schittering van een
hemellichaam is anders dan die van een aards lichaam. 41 De zon heeft
een andere schittering dan de maan, de maan weer een andere dan de sterren, en
de sterren onderling verschillen ook in schittering. 42 Zo zal het
ook zijn wanneer de doden opstaan. Wat in vergankelijke vorm wordt gezaaid,
wordt in onvergankelijke vorm opgewekt, 43 wat onaanzienlijk en zwak
is wanneer het wordt gezaaid, wordt met schittering en kracht opgewekt. 44 Er
wordt een aards lichaam gezaaid, maar een geestelijk lichaam opgewekt. Wanneer
er een aards lichaam is, is er ook een geestelijk lichaam. 45 Zo
staat er ook geschreven: De eerste mens, Adam, werd een levend, aards wezen. Maar
de laatste Adam werd een levendmakende geest. 46 Niet het geestelijke
is er als eerste, maar het aardse; pas daarna komt het
geestelijke. 47 De eerste mens kwam uit de aarde voort en was
stoffelijk, de tweede mens is hemels. 48 Ieder stoffelijk mens is als
de eerste mens, ieder hemels mens is als de tweede. 49 Zoals we nu de
gestalte van de stoffelijke mens hebben, zo zullen we straks de gestalte van de
hemelse mens hebben.
50 Wat ik bedoel, broeders en zusters, is
dit: wat uit vlees en bloed bestaat kan geen deel hebben aan het koninkrijk van
God; het vergankelijke krijgt geen deel aan de
onvergankelijkheid. 51 Ik zal u een geheim onthullen: wij zullen niet
allemaal eerst sterven toch zullen wij allemaal veranderd
worden, 52 in een ondeelbaar ogenblik, in een oogwenk, wanneer de
bazuin het einde inluidt. Wanneer de bazuin weerklinkt, zullen de doden worden
opgewekt met een onvergankelijk lichaam en zullen ook wij
veranderen.53 Want het vergankelijke lichaam moet worden bekleed met het
onvergankelijke, het sterfelijke lichaam met het onsterfelijke. 54 En
wanneer dit vergankelijke lichaam is bekleed met het onvergankelijke, dit
sterfelijke met het onsterfelijke, zal wat geschreven staat in vervulling gaan:
De dood is opgeslokt en overwonnen. 55 Dood, waar is je overwinning?
Dood, waar is je angel? 56 De angel van de dood is de zonde, en de
zonde ontleent haar macht aan de wet. 57 Maar laten we God danken,
die ons door Jezus Christus, onze Heer, de overwinning geeft. (1 Kor 15, 35-57)
Deze teksten zijn ons
welbekend, wij horen ze al ons hele leven lang. Het is de geliefde keuze van
priesters en voorgangers bij begrafenissen. In hun homilie borduren ze verder
op dit thema van de graankorrel, maar niet zelden gaan ze daarbij jammerlijk de
mist in. Het is immers een gewaagde metafoor. Het voorbeeld dat men neemt om
iets uit te leggen, te verduidelijken, past immers niet helemaal, men moet zich
in allerlei bochten wringen. Dat is des te moeilijker met het beeld van de graankorrel,
dat iedereen vertrouwd was in een hoofdzakelijk agrarische gemeenschap en nog
steeds is in onze verstedelijkte maatschappij.
Laten we even stilstaan bij de tekst van
Johannes:
Waarachtig,
ik verzeker u: als een graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft het
één graankorrel, maar wanneer hij sterft draagt hij veel vrucht. (Joh 12,24)
Dat een graankorrel moet gezaaid worden, in
de aarde geplant, dat is duidelijk. Als je dat niet doet, dan blijft die korrel
gewoon een korrel. Dat de korrel daarbij zou sterven, dat is een andere
kwestie. Het lijkt vermetel om een zaadje aan de aarde toe te vertrouwen in de
hoop dat er iets zal mee gebeuren, maar dit is in onze beschaving zo normaal
dat niemand er nog bij stilstaat. Wij weten nu eenmaal dat je bloembollen en
zaden onder de grond moet stoppen. Wij weten ook dat ze niet sterven, maar dat
ze zullen ontkiemen wanneer de weersomstandigheden dat toelaten. Of men dat
destijds, rond het begin van onze tijdrekening ook wist? Het is mogelijk dat Schriftgeleerden
en filosofen daarover toen nog in het ongewisse waren, maar ik kan me niet
voorstellen dat boeren en landmensen, tuinbouwers en plantenliefhebbers ook maar
even zouden aarzelen: het graan sterft niet, de nieuwe scheuten komen niet uit
het niets, maar uit de graankorrels die men in de grond heeft gestopt, je kan
dat met het blote oog zonder enige moeite zien.
Het beeld dat de evangelist hier gebruikt,
is dus niet perfect. Het is natuurlijk wel zo dat uit één korrel een nieuwe
plant te voorschijn komt, die als alles goed gaat ook een aar zal ontwikkelen,
waarin ettelijke graankorrels tot rijping zullen komen. Maar ook dat beeld past
niet bij de bedoeling van de evangelist.
Dit is het vervolg van de tekst: 25 Wie zijn leven liefheeft verliest
het, maar wie in deze wereld zijn leven haat, behoudt het voor het eeuwige
leven.
Je moet dus eerst sterven, voor je het
eeuwig leven kan verwerven. Dit is een zeer weerbarstige gedachte: het geloof
in het hiernamaals als een eeuwig leven was geen gemeengoed onder de Joden en
ook Jezus prediking heeft daarop slechts vaag gealludeerd. Velen
interpreteerden zijn boodschap over het Rijk der Hemelen immers als een
wereldlijk rijk, als een herstel van de autonomie van de Joden. Hoe dan ook,
het beeld van de stervende graankorrel als garantie voor het eeuwig leven is
slecht gekozen.
De context is deze: Jezus is triomfantelijk
Jeruzalem binnengegaan. Zijn prediking is ten einde, nu komt de tijd van zijn
lijden en dood. Hij vergelijkt zich met een graankorrel, die slechts vruchtbaar
kan worden wanneer je die in de grond stopt. Als je een mens in de grond stopt,
dan is dat omdat die dood is. Niet zo met een graankorrel en dat is waar de
vergelijking mank loopt.
Jezus klampt zich niet vast aan het leven,
hij weet dat hij moet sterven. Waarom, dat is op dit moment van het verhaal nog
niet duidelijk en zijn toehoorders begrijpen dan ook niet wat hij zegt. Ook de
apostelen weten niet wat er te gebeuren staat. Pas in de komende dagen zal
Jezus hen in twee afscheidsreden alles toelichten (Joh 14-16).
Deze passage in Johannes, die niet voorkomt
bij de andere evangelisten, is vaak het vertrekpunt voor de homilie bij
begrafenissen. Zoals Christus is gestorven en glorieus verrezen, zo zal elke
gelovige, op kracht van Jezus lijden en dood, eveneens verrijzen. Dit is
inderdaad wat Paulus zegt (cf. infra) en wat de Kerk predikt. Jezus is voor ons
gestorven, opdat wij het eeuwig leven zouden hebben. Ook wij moeten sterven,
maar voor ons is dat niet het einde, wij zullen verrijzen zoals Jezus en met
hem in de hemel zijn. Theologisch klopt dat, ook al begrijpen we niet goed hoe
de smartelijke dood van één mens een zo formidabel gevolg kan hebben voor álle
mensen ooit, voor en na Christus, waar ook ter wereld of in het universum.
Zelfs als we aannemen dat Jezus ook echt God is, dan nog is zijn menselijk
lijden en sterven voor hem slechts een overgang; hij lijdt misschien als mens,
maar weet dat hij zal verrijzen en verheerlijkt worden na drie dagen. Dat valt
dus nogal mee.
Als men in de homilie verwijst naar
Christus, dan is dat een uitdagende opgave, maar toch theologisch te begrijpen,
althans dat is wat men verwacht. Of men het gelooft, echt gelooft, is een
andere zaak. Over het hiernamaals weten we immers niets en ook de Kerk geeft
geen details. Vele gelovigen en de meest eerlijke priesters erkennen dan ook
dat de leer van de Kerk over het eeuwig leven een mysterie is, waarover men
slechts op zeer voorzichtige wijze kan spreken, zonder al te veel concrete
zekerheden. Overdreven vrome priesters en gelovigen zullen op een bijna
fanatieke manier de absolute zekerheid van het hiernamaals afschilderen in de
meest realistische beelden: Christus die ons staat op te wachten met open
armen, Maria die ons ten hemel begeleidt, de koren van de engelen die onze
opgang zingend begeleiden. Dat is het eeuwig leven als een glorievolle
verheerlijking, de bekroning van ons mens-zijn. In vergelijking daarmee is ons
aardse leven totaal onbetekenend.
Indien men, zoals vaak gebeurt, de
beeldspraak van het stervende graan hanteert en uitdiept, dan loopt dat gegarandeerd
faliekant af. Wij weten dat de graankorrel niet sterft. Dat staat immers op een
andere plaats in de Bijbel, in de gelijkenis van de zaaier:
Iemand
ging eens naar zijn land om te zaaien. 4 Tijdens het zaaien viel een
deel van het zaad op de weg, en er kwamen vogels die het
opaten. 5 Een ander deel viel op rotsachtige grond, waar maar weinig
aarde was, en het schoot meteen op omdat het niet diep in de grond kon
doordringen. 6 Toen de zon opkwam verschroeide het, en omdat het geen
wortel had droogde het uit. 7 Weer een ander deel viel tussen de
distels, en toen die opschoten verstikten ze het zaaigoed. 8 Maar er
viel ook wat zaad in goede grond, en dat bracht vrucht voort, deels
honderdvoudig, deels zestigvoudig, deels dertigvoudig. (Matteüs 13, 3-8)
Het zaad sterft niet, zelfs niet als het op
de rots valt: het is daar alleen maar onvruchtbaar. Zelfs in slechte grond
schiet het zaad op. Maar enkel in goede grond kan het wortel schieten, overleven
en vrucht dragen.
Zaad bewaart goed, maar niet erg lang. De voorraad energie in een graankorrel is zeer beperkt. Zelfs onder de meest gunstige natuurlijke omstandigheden kunnen zaden niet langer dan enkele jaren bewaard worden. Daarna zijn ze onherroepelijk verloren en verdord. Het verhaal over graankorrels uit de Egyptische piramiden die na drieduizend jaar nog ontkiemen, is een mythe, nep. Je kan zaden enkel langdurig bewaren door ze in te vriezen. In een diepe grot ergens in Noorden van Europa bewaart men de diepgevroren
zaden van duizenden planten. Als zaadkorrels sterven, dan zijn ze definitief dood; er is voor hen, net zoals voor de mens, geen wederopstanding voorzien. Het Bijbels beeld van de gestorven graankorrel die duizendvoudig vruchten voortbrengt klopt niet. Enkel levende granen doen dat.
Het is dus vrijwel zinloos om bij de dood
van een mens te verwijzen naar de stervende graankorrel: de vergelijking loopt al
te mank. Het voortplantingsproces van de mens en dat van het graan lopen
parallel, maar niet zoals de Bijbel het zegt. Het is de korenplant die afsterft
wanneer het graan rijp is, wanneer de zaden tot volle ontwikkeling gekomen
zijn, klaar om geoogst te worden als voedsel, maar gedeeltelijk ook als
zaaigraan voor nieuwe planten. Zo sterft ook de mens wanneer zijn tijd gekomen
is, omdat hij oud is of omdat ziekte of ongeluk hem treft. Wij mensen planten
ons voort door als man en vrouw onze essentiële kenmerken te verenigen en
kinderen voort te brengen die op ons lijken. Wij sterven niet bij het
voortplantingsproces, zoals het graan en sommige diersoorten. Wij blijven in
leven, soms overleven we zelfs onze kinderen.
Dat een mens moet sterven om eeuwig te
leven heeft alleen in theologische zin enige betekenis. Elke vergelijking met
het graan, dat niet sterft, is misleidend. Het is een ongepaste tekst bij een
begrafenis.
Dat kan men van de passage uit de eerste
Korintiërsbrief van Paulus niet zeggen. Het is immers een antwoord op een
concrete vraag van de gelovigen aldaar: wat moeten wij ons voorstellen bij het
eeuwig leven? Wat gebeurt er met ons lichaam? Men zag immers met eigen ogen dat
het lichaam afsterft en wegrot of verbrand wordt. Hoe zullen wij dan zijn in
het hiernamaals? Zonder lichaam?
Het is goed ook hier de context nog eens na
te lezen.
1 Broeders en zusters, ik herinner u aan het
evangelie dat ik u verkondigd heb, dat u ook hebt aangenomen, dat uw fundament
is 2 en uw redding, als u tenminste vasthoudt aan de boodschap die ik
u verkondigd heb. Anders bent u tevergeefs tot geloof gekomen. 3 Het
belangrijkste dat ik u heb doorgegeven, heb ik op mijn beurt ook weer
ontvangen: dat Christus voor onze zonden is gestorven, zoals in de Schriften
staat, 4 dat hij is begraven en op de derde dag is opgewekt, zoals in
de Schriften staat, 5 en dat hij is verschenen aan Kefas en vervolgens
aan de twaalf leerlingen. 6 Daarna is hij verschenen aan meer dan
vijfhonderd broeders en zusters tegelijk, van wie er enkelen gestorven zijn,
maar de meesten nu nog leven. 7 Vervolgens is hij aan Jakobus
verschenen en daarna aan alle apostelen. 8 Pas op het laatst is hij
ook aan mij verschenen, aan het misbaksel dat ik was. 9 Want ik ben
de minste van de apostelen, ik ben de naam apostel niet waard omdat ik Gods
gemeente heb vervolgd. 10 Alleen dankzij zijn genade ben ik wat ik
ben. En zijn genade is bij mij niet zonder uitwerking gebleven. Integendeel, ik
heb harder gezwoegd dan alle andere apostelen, niet op eigen kracht maar
dankzij Gods genade. 11 Hoe dan ook, of zij het nu zijn of ik, wij
verkondigen allemaal dezelfde boodschap, en door die boodschap bent u tot
geloof gekomen.
12 Maar wanneer nu over Christus wordt
verkondigd dat hij uit de dood is opgewekt, hoe kunnen sommigen van u dan
zeggen dat de doden niet zullen opstaan? 13 Als de doden niet
opstaan, is ook Christus niet opgewekt; 14 en als Christus niet is
opgewekt, is onze verkondiging zonder inhoud en uw geloof
zinloos. 15 Dan blijkt dat wij als getuigen van God over hem hebben
gelogen, omdat we verklaard hebben dat hij Christus heeft opgewekt want als
er geen doden worden opgewekt, dan kan hij dat niet hebben
gedaan. 16 Wanneer de doden niet worden opgewekt, is ook Christus
niet opgewekt. 17 Maar als Christus niet is opgewekt, is uw geloof
nutteloos, bent u nog een gevangene van uw zonden 18 en worden de doden
die Christus toebehoren niet gered. 19 Als wij alleen voor dit leven
op Christus hopen, zijn wij de beklagenswaardigste mensen die er zijn.
20 Maar Christus is werkelijk uit de dood
opgewekt, als de eerste van de gestorvenen. 21 Zoals de dood er is
gekomen door een mens, zo is ook de opstanding uit de dood er gekomen door een
mens. 22 Zoals wij door Adam allen sterven, zo zullen wij door
Christus allen levend worden gemaakt. 23 Maar ieder op de voor hem
bepaalde tijd: Christus als eerste en daarna, wanneer hij komt, zij die hem
toebehoren. 24 En dan komt het einde en draagt hij het koningschap
over aan God, de Vader, nadat hij alle heerschappij en elke macht en kracht
vernietigd heeft. 25 Want hij moet koning zijn totdat God alle
vijanden aan zijn voeten heeft gelegd. 26 De laatste vijand die
vernietigd wordt is de dood,27 want er staat: Hij heeft alles aan zijn
voeten gelegd. Wanneer er alles staat, is dat natuurlijk uitgezonderd degene
die alles aan hem onderwerpt. 28 En op het moment dat alles aan hem
onderworpen is, zal de Zoon zichzelf onderwerpen aan hem die alles aan hem
onderworpen heeft, opdat God over alles en allen zal regeren.
29 Wat denken zij die zich voor de doden
laten dopen te bereiken? Als de doden toch niet worden opgewekt, waarom zouden
zij zich dan voor hen laten dopen? 30 En waarom zouden wij ons
voortdurend aan gevaren blootstellen? 31 Elke dag sterf ik opnieuw,
broeders en zusters, zo waar als ik dankzij Christus Jezus, onze Heer, trots op
u kan zijn.32 In Efeze heb ik op leven en dood gevochten; wat zou ik daarmee
hebben bereikt als ik geen hoop had? Wanneer de doden toch niet worden
opgewekt, kunnen we maar beter zeggen: Laten we eten en drinken, want morgen
sterven we. 33 Maar vergis u niet: slecht gezelschap bederft goede
zeden. 34 Kom tot bezinning, zoals het u betaamt, en zondig niet
langer. Sommigen van u hebben geen enkele kennis van God. U moest u schamen. (1
Kor 15, 1-34)
Daarop volgt dan de tekst
die ik aan het begin citeerde.
Ook Paulus heeft het
moeilijk met de beeldspraak van de stervende graankorrel. Hij is zelf een dwaas,
als hij niet weet dat wat je zaait helemaal niet moet en zelfs niet mag sterven,
als je wil dat het overleeft. Wat hij vertelt over de planten en de dieren en
de hemellichamen heeft helemaal niets te maken met wat erop volgt, want enkel
de mens zal verrijzen.
Bij die verrijzenis
zullen wij niet met ons aardse lichaam opstaan, maar met een geestelijk
lichaam. Er is veel gediscuteerd over deze tekst. In de Vulgaattekst staat: Si
est corpus animale, est et spirituale; in de Griekse tekst is dat
respectievelijk psychikon en pneumatikon. De Vulgaattekst, waarop ook de
Nieuwe Bijbelvertaling gebaseerd is, spreekt niet van een ziel. De tekst van de
Canisiusvertaling doet dat wel, maar heeft dan een lange voetnoot nodig om uit
te leggen dat de ziel datgene is wat ons aards en sterfelijk lichaam verbindt
met ons verheerlijkt lichaam; de ziel is immers in beide aanwezig. Als wij niet
met ons (aardse) lichaam zullen verrijzen, maar met een niet nader bepaald
verheerlijkt lichaam, dat in feite geen enkele band meer heeft met het aardse, dan
wordt die verrijzenis niet alleen erg onduidelijk en effenaf mysterieus, zeker
voor de gewone man, maar ook heel wat minder aantrekkelijk.
Paulus legt hier en
elders sterk de nadruk op het feit dat wij het hiernamaals niet moeten zien als
een grote slemppartij of een orgie: al onze aardse geneugten en onze zondige
begeerten zullen daar verdwenen zijn, we worden ongeveer zoals de engelen en
die hebben niet eens een geslacht
De Kerk heeft steeds de grootste
moeite gehad met het overbrengen van de kern van haar boodschap, namelijk dat
er na dit leven nog iets anders is. Aanvankelijk was dat dé grote trekpleister
en de reden van het succes van de prediking. Als je in onzekere tijden aan de
mensen kunt beloven en garanderen dat er na de dood een heerlijk leven is, een
genieten zonder einde, het opperste geluk, dan is dat niet niks.
Maar zoals het toen was
en nu niet minder: hoe leg je dat uit? Welke bewijzen heb je? Hoe kan je de
argwanende mens zekerheid geven? Paulus heeft geen andere boodschap dan: geloof
wat ik jullie zeg. En waarom? Omdat hij het heeft gehoord van de apostelen, die
het gehoord hebben van Jezus zelf. Omdat Jezus zelf ook verrezen is, als
eerste, als voorbeeld: zie je wel dat het kan? En hoe weten we dat hij verrezen
is? Van de apostelen en de vrouwen bij het graf. En van Jezus zelf, die
verschenen is. En hoe weten we dat? Omdat... enzovoort.
Als je vandaag met een
dergelijk verhaal afkomt, verklaart men je gek. Vandaar dat verstandige
kerkleiders en priesters zich nu ver houden van concrete uitspraken en
beloften. Ze benadrukken vooral het mysterieuze karakter van het hiernamaals en
de onsterfelijkheid. Over de hel en het vagevuur spreken ze helemaal niet meer.
Kardinaal Danneels zei altijd, wanneer men hem daarover vragen stelde: we weten
er niets over; het zal ons duidelijk worden als het zover is; we kunnen er
alleen op hopen; het is een gefundeerde hoop, het is zelfs een geloven, omwille
van Christus boodschap.
Vandaag beseffen steeds
meer mensen dat die boodschap zeer veel geloof vraagt, meer dan men bereid is
op te brengen. De teksten die ons zijn overgeleverd zijn van een erg bedenkelijke
kwaliteit. De samenstelling ervan is suspect. De vroegste geschreven bronnen
dateren van meer dan twee- tot driehonderd jaar na de feiten. Er zijn geen
historische bronnen voor zelfs de meest elementaire gegevens uit het Evangelie:
de figuur van Jezus of Maria, de apostelen, laat staan voor de vele wonderen en
de verrijzenis zelf. De christenen zijn het grondig oneens over de
interpretatie van de basisteksten en zijn verdeeld in talrijke onverzoenbare
kerken. De katholieke leer die in de loop van de tijden opgebouwd is, heeft in
de meeste gevallen meer te maken met de wereldlijke macht van het kerkelijk
instituut dan met de boodschap van Christus. Het bestaan van andere,
niet-christelijke wereldgodsdiensten is een uitdaging voor de uniciteit en de
reddende waarheid van het christendom.
Bij elke begrafenis
probeert de Kerk wanhopig en krampachtig de Blijde Boodschap in de verf te
zetten: er is leven na de dood, een wonderbaarlijk, heerlijk leven. Er is geen
reden tot droefheid: de overledene gaat het eeuwig leven tegemoet en wacht daar
op ons.
De realiteit is anders.
Wij zijn bedroefd omdat we een geliefde moeten missen. De vage beloften
overtuigen ons niet en bieden niet de minste troost, integendeel, ze komen als
onwerkelijk, ongeloofwaardig en zelfs misplaatst en belachelijk over.
Wij willen dat onze
droefheid ernstig wordt genomen, dat wij mogen rouwen, dat we onze liefde voor
de overleden geliefde mogen trouw zijn en dus mogen lijden en afzien bij het
verlies, elk op zijn of haar manier, tot de tijd de wonden enigszins heelt. Wij
weten dat wij mensen zijn, aardse wezens, verbonden met het leven op deze aarde
en beperkt in onze levensloop, zoals alle individueel leven op aarde. Waarom
zou de mens de uitzondering zijn? Het religieus geloof is voor de mens een te
zwakke basis voor de onmogelijke veronderstelling van de onsterfelijkheid.
Maar zelfs als wij niet
alle geloof in een of andere vorm van overleven hebben opgegeven, dan nog zien
wij daarin geen reden om ons leven hier op aarde te beschouwen als slechts een
korte aanloop naar het eeuwig leven. Wij zijn realisten, we houden er rekening
mee dat er niets anders is, dat dit leven onze enige kans is. We willen van dit
leven het beste maken, want we hebben weinig redenen om aan te nemen dat er nog
iets anders is.
Het moet mogelijk zijn,
denk ik bij elke kerkelijke begrafenis, om ook vanuit de Kerk meer zinvolle
dingen te zeggen over het leven en de dood dan de manke vergelijkingen en
ongegronde en troosteloze fantasieën over het hiernamaals. Om te spreken over
het leven dat voorbij is en wat de overledene heeft betekend voor de anderen en
voor de wereld, zoals familieleden doen in de voorbeden. Om te peilen naar zijn
diepste gedachten, veeleer dan naar zijn vroomheid of zijn trouw kerkbezoek en
gebed. Om daarin misschien echte troost te vinden voor de overlevenden, de
nabestaanden, namelijk dat ons leven zich hier afspeelt, met elkaar en in de
wereld; dat wij wel degelijk allemaal moeten sterven, dat niets normaler is dan
dat, dat niemand eraan ontsnapt en dat er dus geen reden is om daarover bedroefd
te zijn; dat we enkel mogen wensen dat de dood niet te vroeg komt en dat ze
niet te pijnlijk zal zijn, dat onze doodsstrijd en ons lijden niet onnodig zal
gerekt worden omwille van zinloze kerkelijke en dus menselijke voorschriften.
Laten we de dood ernstig nemen en ze niet minimaliseren of ontkennen in het
licht van een lichtzinnig geloof in een eindeloos hiernamaals.
Wij mensen zijn precies als
de levende graankorrel: geboren uit mensen, groeiend tot volle wasdom, in staat
om op onze beurt mensen tot leven te brengen en in hen iets van onszelf voort
te zetten, elke dag levend in het besef dat we zullen sterven, vroeg of laat, voorgoed.
Een lezer die zijn mail niet ondertekent en
zich ook nog verbergt achter een pseudoniem mailadres dat bovendien onbestaande
bleek te zijn, zodat ik niet eens discreet persoonlijk kan reageren, schreef me
over mijn bijdrage over dito, klik
hier om mijn tekst nog eens te lezen: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=94.
Ik bespaar jullie de grove taal waarin hij
(of zij?) meende zich te moeten uitdrukken en ook de schrijnende dt-fouten, de meerbultige
kemels tegen het Latijn, het Italiaans en het Frans waaraan hij/zij zich meermaals
vrolijk schuldig maakte en de ronduit idiote pseudo-taalkundige verklaringen
die hij/zij debiteerde. Laten we dat alles toch maar enigszins met de mantel
van de liefde bedekken, zoals Paulus voorschrijft in I Kor 13, een passage die
in geen enkele huwelijksmis ontbreekt.
Wel maak ik van de gelegenheid nijverig gebruik
om te riposteren en een door hem/haar voorgestelde verklaring van de
uitdrukking op zijn qui-vive zijn op rechtere paden te brengen. Ook die fantaisistische
uitleg van mijn duidelijk meer dan lichtjes verwarde correspondent onthoud ik
jullie, zowel om jullie niet op slechte gedachten te brengen als om hem/haar te
behoeden voor de pijnlijke vernedering van een complete taalkundige afgang.
Als je op je qui-vive bent, dan ben je
alert, aandachtig, oplettend. De verklaring, die verrassend genoeg zelfs de vadsige
taalgenieën van de zwaarlijvige Van Dale niet ontgaan is, lieve lezers, zien
jullie meteen ook zelf: het is Frans en letterlijk vertaald: wie leeft? Het is
de vraag die schildwachten onherkenbare personen toeriepen opdat ze zich
kenbaar zouden maken.
Voor de etymologie kunnen we twee kanten
uit.
De eerste leunt aan bij gelijksoortige
uitroepen. In het Duits is dat Werda?
Wie daar, wie is er daar? Qui vive? zou
dan moeten vertaald worden als: wie leeft (daar)? Welk levend wezen is daar?
Een andere verklaring steunt op de uitroep in
het Frans vive, dat is een subjonctif, een wensende zin. In het
Latijn is dat de conjunctief vivat, een
uitdrukking die in vele talen letterlijk is overgenomen, ook in het Nederlands.
Vive le roi, leve de koning (of
liever: leve Vlaanderen). Moge de koning/de jarige &c. (lang) leven! Wij
noemen dat de aanvoegende wijs, zoals in die andere staande (of liggende )
uitdrukking: hij ruste in vrede.
Er zijn aanduidingen dat schildwachten in
het Latijn riepen: quis vivat? Het
antwoord daarop moest dan de naam zijn van degene wie men een lang leven
toewenste. Stel dat er een oorlog gaande is tussen keizer Karel en koning
François. De beide legers staan tegenover elkaar en hebben hun kamp opgeslagen.
Een schildwacht van de Franse koning ziet een nachtelijke bezoeker en roept quis vivat? vivat wie? Het juiste
antwoord is: Franciscus; qui vive?
François! of vive François.Zo maakte men bekend tot wiens kamp men
behoorde. Liegen was geen optie: een gentleman zou het vivat de andere koning
nooit over zijn lippen krijgen. De vertaling is hier niet: wie leeft, maar leve
wie? Het Italiaans heeft eveneens (sul)
qui vive, het Spaan quien vive.
Om een beetje in de zelfde sfeer te
blijven: ons alarm is evident afgeleid van het Franse alarme, dat zelf
ontwikkeld is uit het Italiaans allarme,
nu ook allarme, meervoud allarmi. Zoals vaak ligt een Latijns
woord aan de oorsprong van het Italiaans, in dit geval armus, bovenarm, sleutelbeen. Misschien waren de eerste arma wapens die met de arm gehanteerd werden;
onze Nederlandse arm is eveneens daarvan afgeleid. Het Engels kent ook alarm, gewoon geleend uit het Frans na
de inval.
Een parallel woord en zelfs een synoniem in
sommige talen is alert, Fr. alerte,
Eng. alert, Sp. alerta, It. allerta. De
etymologie is bijzonder leuk: we beginnen bij het Latijn erigere, oprichten, dan naar het oud-It. ergere, waarvan het verleden deelwoord erto is, vrouwelijk erta:
iets dat opgericht is, een heuveltje, een verhoging. Wie op een heuveltje
staat, stare allerta, kan goed om
zich heen kijken, ook dieren doen dat als ze op de uitkijk staan.
Alerte schildwachten zijn op hun qui-vive
en slaan alarm als ze het verkeerde wachtwoord als antwoord krijgen.
Lieve lezers, inclusief mijn anonieme
belager, als je mijn etymologische opzoekingen maar minnetjes vindt, dan kan ik
jullie dat niet kwalijk nemen. Maar ik kan jullie wel verzekeren dat alles wat
je hier te lezen krijgt door mij persoonlijk zorgvuldig is opgezocht in de
betere woordenboeken en naslagwerken. Elke aanvulling, correctie of bedenking of
zelfs uiting van ongeloof is meer dan welkom, maar dan bij voorkeur met
vermelding van je naam, met een correct e-mailadres en als het effe kan ook
zonder treiterige scheldwoorden. Anders riskeer je een tirade, van het It. tirata, van tirare, trekken, dus iets dat (te) lang getrokken is, langgerekt,
een ononderbroken stortvloed van woorden.
PS Vandaag, 7 maart 2010 is zoals elk jaar
een koppeltje wilde eenden (het zelfde?) geland in de vijver, of liever op de
vijver, want die is lichtjes bevroren, op het wak dat ik gemaakt heb na. Ze
zijn maar even gebleven, uitrustend van hun trektocht. Zou de lente dan toch in
aantocht zijn?
Onze gedachten zijn precies dat: ónze
gedachten, menselijke gedachten, gedragen door de hersenactiviteit van mensen.
Dat betekent dat zij gekleurd zijn door wat de mens is, als soort en als
individu. Ze zijn bepaald en beperkt door zijn specifiek kennen en zijn kenvermogen.
Specifiek voor de mens is, dat het spontaan kennen ondersteund wordt door de
wetenschappen en de technologie die de mens heeft ontwikkeld om zijn natuurlijk
kenvermogen kracht bij te zetten.
Gedachten zijn essentieel individueel. Wat
ze precies betekenen is noch voor elk van ons duidelijk, noch voor ons als
mensheid. Ieder interpreteert de woorden en de begrippen anders. Er zijn
algemene afspraken, maar er is ook een Babelse verwarring. Niemand is erin
geslaagd om voor alles definitieve definities vast te leggen. How do I love thee? Let me count the ways (Sonnet
43, Elizabeth Barrett Browning).
Wij hebben geen rechtstreekse controle over
wat zich fysisch in onze hersenen afspeelt. Onze expliciete, bewuste gedachten
staan in rechtstreekse verbinding met de hersenactiviteit, maar zijn er niet
aan gelijk, het is een interpretatie ervan. Aan een gedachte hoeft niet
noodzakelijk één bepaalde constellatie in de hersenen te beantwoorden. De
hersenen zijn veel complexer dan gelijk welke computer, ze werken niet serieel,
de ene gedachte na de andere, maar parallel, ontelbare bewerkingen quasi
terzelfder tijd en dat komt over als intuïtief. Maar welke processen van
associatie, herinnering &c zich daarbij allemaal afspelen is wellicht nooit
te achterhalen.
Onze hersenactiviteit leidt een eigen
leven, het is een autonome activiteit, die grotendeels ontsnapt aan onze
directe bewuste controle.
Bewust denken gebeurt in woorden, in taal,
die zo typisch is voor de mens. Het is een hulpmiddel dat de mens heeft
ontwikkeld in zijn contact met zijn omgeving. Het grote voordeel ervan is de
communicatie met anderen, ook uit het verleden, bijvoorbeeld in de wetenschap
en de kunsten en op die manier ook met hen die na ons zullen komen.
Gedachten kunnen waanideeën zijn, die aan
geen enkele objectieve realiteit beantwoorden: wij noemen zulke mensen
waan-zinnig. Maar alle gedachten zijn dat eigenlijk een beetje, ze beantwoorden
nooit helemaal aan een objectieve werkelijkheid, die we overigens wellicht nooit
helemaal kunnen kennen.
We moeten dus bescheiden zijn als we
spreken over ons menselijk bewustzijn, want weten niet goed wat het is en hoe
het werkt. Wij kunnen veel als mens, maar niet alles. We zijn beperkt. We zien
de wereld altijd vanuit ons menselijk standpunt, zelfs als we dat heel breed
zien en we kijken met menselijke ogen. Het universum is ontstellend veel ruimer
dan de mens, ook als we erkennen dat de mens daarin een belangrijke plaats
inneemt, althans op deze wereld. De mens maakt deel uit van deze wereld, dit
zonnestelsel, deze Melkweg en is daarin ontstaan en uitgegroeid tot wat hij is
en kan niet buiten die wereld leven.
De mens met zijn hersenen is het resultaat
van een lange evolutie. Het bewustzijn is eveneens geleidelijk ontstaan als een
functie van onze hersenen. Ons bewust-zijn en bewust denken is slechts een zeer
beperkt gedeelte van de totale activiteit van onze hersenen. Onze dromen
bijvoorbeeld ontsnappen daaraan vrijwel helemaal.
Dat wij specifieke gedachten hebben,
daaraan twijfelt niemand. Wat die gedachten zijn, is echter moeilijk te zeggen.
Maar ze zijn er wel. Het is een aspect van het contact dat we hebben met de
wereld om ons heen, een manier van in de wereld zijn als mens. Wij benaderen
alles met al onze specifiek menselijke kwaliteiten en mogelijkheden en
beperkingen. Gedachten zijn niet passief, ze zijn altijd actief, een doen.
Denken is niet passief, je moet er alert voor zijn, gericht op bestaan, op de
omgeving. Bewust denken is niet altijd accuraat en nooit simpel. We gebruiken
woorden voor begrippen die zeer abstract zijn, zoals liefde, geloof, vriendschap,
gezelligheid, pijn We weten min of meer wat daarmee bedoeld wordt, maar het
blijft tasten, proberen, benaderen, zoals het beschrijven van de ervaring van
een wijn in al zijn synesthetische complexiteit: enkel in een allusieve,
alluderende, poëtische taal brengen we er min of meer iets van terecht, iets
dat anderen zich kunnen voorstellen aan de hand van onze beschrijving.
Het bewust wakend zijn en het bewust denken
komt ons voor als een afzonderlijk domein, waarin wij met onszelf en met
anderen in gesprek treden. Het situeert zich binnen in ons, het is iets dat
zich in ons afspeelt, vooral in onze hersenen. Wij ervaren het als iets
persoonlijks, als onze persoon zelf. Wat wij buiten onszelf waarnemen, valt
buiten dat domein. Wat buiten ons ligt, is materieel. Ook ons eigen lichaam behoort
tot het materiële, tot de wereld. Wat zich in onze gedachten voordoet, ervaren
we als immaterieel, niet tastbaar, geestelijk, mentaal.
Een roos is niet het woord dat we ervoor
gebruiken, noch de afbeelding ervan op papier, een schilderij of foto, noch wat
wij er ons bij voorstellen. De roos is buiten ons, waarneembaar voor onze
zintuigen. Onze waarneming is zeer complex en doet ons lichaam op vele manieren
reageren. Onze hersenen spelen daarin de belangrijkste rol. Zo wordt de roos
voor ons aanwezig én betekenisvol. Het is niet zomaar een bepaalde constellatie
van atomen. Wij herkennen ze als behorend tot die groep planten die we rozen noemen;
ze heeft een kleur, een geur, ze staat in een omgeving, ze heeft eventueel een
prijs; we associëren ze met andere rozen die we al gezien en geroken hebben, met
gedichten over rozen, met de traditie van het geven van rode rozen; we
appreciëren die ene roos ook in haar maatschappelijke context: is het een
politicus die ze ons aanbiedt tijdens de verkiezingscampagne, of een geliefde
op Valentijn?
Er is dus een fysieke waarneming nodig, als
die er niet is, dan gebeurt er niets; de roos kan er nog wel zijn, maar ze is
er niet voor ons, we weten niet dat ze er is, ze kan er evengoed niet zijn. Er
moet zintuiglijk contact zijn.
In dat contact gebeurt er iets in ons dat ook
fysisch, materieel is: de lichtstralen die ons oog bereiken, de geur die onze
neus bereikt. Er gebeurt iets fysisch, materieel, in onze hersenen. De fysieke waarneming,
dus de weerkaatste lichtstralen op ons netvlies en de geurpartikels in onze
neus, worden als specifieke signalen naar de hersenen gestuurd en daar verwerkt.
Allerlei gegevens in ons geheugen worden daarbij opgerakeld. Er is een intense,
frenetieke, nog steeds fysische, chemische en elektrische, materiële activiteit
in ons lichaam, geconcentreerd in de hersenen. Dat geeft quasi onmiddellijk aanleiding
tot het bewustzijn van wat er gebeurt in dat contact: we nemen een roos waar,
we zien haar en we zien haar in haar context. Dat bewustzijn, het herkennen van
de roos is dus volledig gesteund op de wereld buiten ons en op wat er in ons
lichaam gebeurt in het contact met die wereld.
Een persoon met alle zintuigen actief, maar
met een beschadigd bewustzijn, zoals bij de ziekte van Alzheimer, is niet meer
in staat om actief in de wereld te zijn. De prikkels uit de wereld bereiken hem
wel en worden misschien gedeeltelijk verwerkt, maar de samenhang is verdwenen
door een fysieke beschadiging of degeneratie van de hersenen. Er is geen
herkenning en geen reactie, geen emotie. Het is noodzakelijk dat er een normaal
werkend brein is om alles zijn plaats en zin te geven voor de betrokken
persoon. Als het brein normaal werkt, dan is er ook bewustzijn.
Maar de betekenis die gegenereerd wordt
door dat contact tussen ons en de buitenwereld, die noemen we niet materieel.
Wanneer we de roos benoemen en ons bewust worden van al de emotionele aspecten,
gebeurt er iets dat niet tastbaar is, niet waarneembaar tenzij voor onszelf.
Wij zijn niet alleen de ontvangers en verwerkers van allerlei fysieke prikkels,
wij geven er ook betekenis aan, wij benoemen ze en verklaren ze in al hun
aspecten, ook emotioneel, we integreren ze zoveel als mogelijk met wat we al
weten en kennen en voelen, interpreteren ze in de situatie waarin we ons
bevinden, rekening houdend met ons verleden en onze toekomst. Naast allerlei
onbewuste reacties van ons lichaam in dat proces is er ook een bewustwording,
iets dat we ook onder woorden en gebaren kunnen brengen. We krijgen de tranen
in onze ogen, omarmen onze geliefde en stamelen: dank je, lieverd, voor die
mooie roos
Denken, in de ruimste zin van het woord, is
actief zijn in de wereld. Het is de manier waarop wij als mens met de wereld in
contact treden. Denken is doen. Of doen alsof, wanneer we onze ogen sluiten en nadenken,
wanneer we de impulsen van buitenaf zoveel mogelijk uitsluiten en we enkel met
wat er in ons bewustzijn aanwezig is een intern gesprek voeren, grotendeels
woordeloos, een overleg met onszelf, waarin we ons standpunt bepalen tegenover
het verleden, het heden en de toekomst.
We staan in het stemhokje en aarzelen heel
even voor we onze stem uitbrengen: wat gaat er op dat ogenblik allemaal door
ons hoofd? Maar we komen toch tot een beslissing en doen dan wat er moet gedaan
worden. Het is alsof we even proefdraaien: wat als ik blanco stem? Links,
rechts of centrum? We overwegen bliksemsnel de mogelijkheden, de gevolgen, we halen
ons weer voor de geest wat we gisteren of daarnet nog dachten en maken dan een
afweging en komen dan tot een besluit.
We ervaren dat als een zinvolle bezigheid:
bezint voor ge begint. Niet onnadenkend handelen, niet onbezonnen, dat doen
enkel kinderen of domme of waanzinnige mensen. We zoeken te overleven in de
wereld, bij voorkeur op een aangename, bevredigende manier. Dat lukt het best
door ons verstand te gebruiken, door logisch na te denken: wat is de beste
manier om mijn doel te bereiken? Maar ook door emotioneel na te denken: hoe zal
ik me daarbij voelen? Wat zou ik het liefst doen? We zoeken ons voordeel en ons
plezier, we vermijden onheil en pijn.
Met onze enorm sterk ontwikkelde hersenen,
onze intensieve, langdurige opvoeding en onze levenslange leeractiviteit
overleven we inderdaad in een uiterst complexe globale maatschappij en een al
even complexe cultuur. We hebben onze omgeving aan ons aangepast, onze wereld
bewoonbaar gemaakt. Die wereld is materieel, tastbaar, maar in tegenstelling
tot bergen en dalen, zeeën en oceanen, heeft die gemaakte, aangepaste wereld
betekenis voor ons: we hebben tunnels gegraven om onder berg of zee door te
kunnen, bruggen gebouwd over rivieren enzovoort.
We leven in een kunstmatige omgeving, niet
in de wilde natuur. Onze omgeving heeft zin gekregen, een functie. Een tunnel
is materieel, maar als we die gebruiken herkennen we de functie ervan, dan is
het niet zomaar een lege buis onder het Kanaal, maar een manier om van
Frankrijk naar Engeland te gaan. Dat is de betekenis van de tunnel, daarvoor is
hij gemaakt. Onze moderne wereld bestaat voor het grootste gedeelte uit dingen
die door de mens gemaakt zijn met een bepaald doel.
De interactie tussen mijzelf en de wereld
speelt zich grotendeels, zo niet helemaal, onbewust af, ik heb er nauwelijks
bewust controle over. Dat is wellicht wat Spinoza bedoelde toen hij zei dat
alles zonder meer oorzaak en gevolg is, zonder de dominante tussenkomst van een
autonoom, bijna goddelijk bewust ik.
De mens maakt met heel zijn lichaam deel
uit van het geheel van de wereld. De totaliteit van die complexe interactie
ontgaat ons grotendeels.
Het klare bewustzijn is niet meer dan een
epifenomeen, een bijverschijnsel, zoals het beeldscherm van een computer dat is.
De vroegste computers hadden niet eens een beeldscherm en werkten daarom niet
minder goed; ook onze computers werken grotendeels op de achtergrond, wat we op
het scherm zien is minimaal, een fractie van wat er gebeurt en dan nog in een sterk
vereenvoudigde vorm die voor onze ogen bestemd is, een vertaling van een
verborgen rapport in computertaal van uiterst complexe fysische gebeurtenissen
in het hart of het brein van de computer.
Ons bewustzijn speelt ongeveer dezelfde
rol: een gedeelte van wat er gebeurt in de wereld buiten ons en in ons wordt
zichtbaar en kenbaar gemaakt, aanwezig gesteld in het bewuste denken en voelen.
Wij staan er niet bij stil dat dit slechts een klein gedeelte is van wat er
allemaal gebeurt, zowel in de wereld buiten ons als in onze hersenen. Wij zien
bijvoorbeeld maar een gedeelte van het kleurenspectrum; ons nachtzicht is erg
slecht; we horen en ruiken niet zo goed als andere dieren; onze smaak is
bepaald door de evolutie: wat niet lekker is, is waarschijnlijk giftig.
Andere dieren hebben wellicht een heel ander smaakpalet. We zijn vergeetachtig,
onaandachtig, ongevoelig voor heel wat dingen. We missen dus heel veel in ons concreet
bewustzijn. There are more things in
heaven and earth, Horatio,than are dreamt of in your philosophy.(Hamlet
Act 1, scene 5, 159167)
Is het bewustzijn dan louter een
epifenomeen, een bijkomstig nevenverschijnsel, of vervult het een essentiële
rol? Dat is een zeer moeilijke vraag. Telkens wanneer we een aspect van het
bewustzijn benadrukken, bijvoorbeeld het logisch en rationeel nadenken, moeten
we toegeven dat ook dat een activiteit is van het geheel van onze hersenen. We
kunnen nooit het geheel uitsluiten, want dan valt ook het deel weg. Een
computer kan werken zonder beeldscherm, maar een beeldscherm valt uit wanneer er
geen werkende computer achter zit. Wij hebben wel de indruk dat wij soms enkel
ons bewust kennen en weten gebruiken, bijvoorbeeld bij het oplossen van een
wiskundig vraagstuk of bij wetenschappelijk werk, maar elke wetenschapper zal
toegeven dat op elk ogenblik het toeval, de intuïtie, de plotse ingeving, de
spontane associatie ten minste even belangrijk is als het strikte logisch
opbouwen van een redenering. Maar zelfs de meest formele logica doet een beroep
op de gehele capaciteit van ons denkvermogen, niet alleen dat van ons bewust
denken.
Kan ik mijn hersenen sturen of sturen mijn
hersenen mij? Zoals de vraag hier gesteld is, kunnen we ze niet beantwoorden.
We mogen het ik niet beperken tot het bewuste ik. Ook als we slapen en dromen
zijn we onszelf en dan is ons bewustzijn veel minder en anders actief. Wij zijn
ons hele lichaam, niet enkel ons bewustzijn. Onze hersenactiviteit is niet
beperkt tot het heldere bewustzijn, dat is slechts één aspect ervan. Wij zijn
ook onze dromen, ons onbewust en onderbewust-zijn, onze intuïtie, ons
aanvoelen Ons bewustzijn kan onze hersenen niet besturen, daartoe is het niet
in staat, net zoals de meesten onder ons niet in staat zijn om een computer te
besturen, wij kunnen die enkel gebruiken op een voorgeschreven manier.
Ons bewustzijn is een van de resultaten van
onze totale hersenactiviteit, een handig hulpmiddel dat zich ontwikkeld heeft
in de loop van de evolutie. Onze hersenen hadden hun indrukwekkende huidige
afmetingen bereikt lang voor er sprake was van het bewustzijn zoals wij dat nu
kennen. Er is dus een periode geweest waarin dat bewustzijn nog zeer primitief
was en de hersenen hoofdzakelijk onbewust functioneerden. De spectaculaire
groei van de hersenen van onze voorouders was een gevolg van hun aanpassing aan
de uitdagingen van hun omgeving. Die specifieke, uitzonderlijke fysieke
onderbouw creëerde de mogelijkheid voor het ontstaan en de ontwikkeling van het
bewustzijn, de taal, de beschaving, de cultuur.
Ons bewust leven speelt zich af op het
niveau van dit menselijk, beperkt en onvolkomen bewustzijn. Er zijn vele
aspecten van de interactie met de natuur die ons ontgaan en veel van onze
voorstellingen zijn inadequaat of totaal imaginair. Hoe de dingen zijn zonder
ons bewustzijn is een andere zaak en of we ze ooit zo kunnen kennen is een
absurde vraag. De wetenschap benadert de werkelijkheid op een specifieke,
gecontroleerde manier, maar ze blijft menselijk en dus is er altijd het risico
dat ze inadequaat is, we maken vorderingen maar het einde is nog lang niet in
zicht. Maar er is wel degelijk een verband tussen de wereld zoals hij aanwezig
is in ons bewustzijn en de werkelijkheid, hoe precair en onvolkomen dat
verband ook moge wezen. We leven niet in een imaginaire wereld. Dat blijkt met
overtuigende vanzelfsprekendheid uit de indrukwekkend invloed die de mens heeft
op zijn omgeving: wij hebben de wereld veranderd en hebben daarbij gebruik
gemaakt van de kennis die wij van de wereld hebben, hoe beperkt en eenzijdig
die kennis ook is.
De mens leeft dus in verscheidene
dimensies: die van de directe zintuiglijke waarnemingen in het contact met de
buitenwereld en met onze eigen lichamelijkheid; die van de wetenschappelijke
benadering van de dingen, waarbij we de grenzen van onze zintuigen spectaculair
hebben verlegd en de kennis van vele generaties hebben geaccumuleerd; en die
van de globale interactie van de mens en de natuur, waarvan we ons slechts zeer
gedeeltelijk bewust zijn. Het zijn allemaal aspecten van één en dezelfde
realiteit: de aanwezigheid van de mens in de wereld.
Dat enige bescheidenheid over ons kennen en
kunnen aangewezen is, blijkt nog het best als we onszelf bekijken. De mens is
zon ingewikkeld wezen, dat het vrijwel ondenkbaar is dat wij er ooit zouden in
slagen om een mens uit het niets te maken. Maar twee simpele cellen, elk
bovendien nog gehalveerd, weten alles wat ze moeten weten om negen maand later
een nieuwe mens op de wereld te zetten. Daar is niets, maar dan ook niets van
bewustzijn mee gemoeid. Onze genen zijn veel slimmer en bekwamer dan de
gezamenlijke wetenschap.
Categorie:levensbeschouwing Tags:filosofie
05-03-2010
Absinth
Ons verhaal begint, zoals het hoort, in de oudheid.
Bij de Grieken was Artemis een belangrijke godin: dochter van Zeus, zus van Apollo. Ze was de godin van de natuur, de jacht, ook wel de maan en zelfs de dood. Ze was een aantrekkelijke jonge vrouw, en verscheen ook als hinde.
Dat is dus een mythe, een verhaal dat op symbolische wijze aandacht vraagt voor iets dat niet geredelijk onder woorden kan gebracht worden. Het mysterieuze van de natuur wordt hier belichaamd door de mooie maar ongrijpbare bosgodin.
Een mythe van een ander soort is die van absint. Wat die twee met elkaar te maken hebben, zal je straks wel horen.
De primitieve mens leerde met vallen en opstaan welke elementen uit zijn omgeving hij zonder gevaar voor zijn gezondheid kon gebruiken als voedsel. Stilaan ontdekte hij ook hoe hij bepaalde kruiden kon gebruiken om zijn voedsel smaak te geven. En sommige van die kruiden bleken ook geneeskrachtige eigenschappen te hebben, of hadden een invloed op de werking van de geest. De overlevering van deze eigenschappen heeft talloze boeken vol kruidenkunde en folklore opgeleverd. De meest populaire blog op deze site gaat precies over kruiden.
Een andere kennis die de mens al snel verwierf was dat je met voedsel ook drank kon maken en dat sommige van die dranken een stof bevatten die de mens euforisch maakt. Wijn en bier en andere alcoholhoudende dranken vinden we al heel vroeg terug in de meeste beschavingen. Vervolgens ging men die dranken verrijken met kruiden, om ze op smaak te brengen of om ze beter te doen bewaren.
Een van die kruiden is de Artemisia, genoemd naar Artemis, juist, en het bekendste gebruik van een van de Artemisia-soorten is de absint, genoemd naar de A(rtemisia). absinthium, waarvan de blaadjes gebruikt worden in de productie. Ene monsieur Pernot of Pernod kreeg rond 1800 van een rondreizende kwakzalver een recept in handen voor een kruidendrankje en begon dat als een likeur op grote schaal te produceren, vooral in Frankrijk, onder de naam absinth. Er ontwikkelde zich een heel ritueel, waarbij men water langzaam liet lopen over een suikerklontje dat op een lepel lag op een glas, waarin dan de likeur was, die dan stilaan opaak werd, zoals pastis. Het was onmiddellijk een formidabel commercieel succes, maar het heeft niet lang geduurd. Naast alcohol, anijs, zoethout, venkel en ons A. absinthium werden er nog andere, chemische producten toegevoegd, vooral voor de kleur. Bij overmatig gebruik bleek absint een dodelijk goedje te zijn. Men heeft heel lang gedacht dat A. absinthium de oorzaak was, en er zit in het kruid inderdaad een stof, thujon of thujone, waaraan hallucinogene eigenschappen toegeschreven werden. Men weet nu dat die stof wel degelijk giftig is bij hoge dosissen en dan leidt tot onrustigheid, spierverlamming, stuiptrekkingen en eventueel zelfs de dood. Anderzijds is het weinig waarschijnlijk dat de dosissen die men toen in absint aantrof dat of ook maar enig ander gevolg zouden gehad hebben; het bewustzijnsverruimende en kunstenaars inspirerende effect moet dus van iets anders afkomstig geweest zijn. De likeur was behoorlijk straf, dat wil zeggen tot 50 of 60°, dus veel krachtiger dan cognac en jenever, en overmatig gebruik van zon straf spul is op zichzelf al genoeg om hallucinaties te veroorzaken.
Hoe dan ook, absint was op korte tijd de geliefkoosde drank geworden van kunstenaars allerhande en ook van de gewone man en vrouw, en richtte vele gebruikers te gronde, ook letterlijk. De overheden van verscheidene Europese landen grepen dan ook in en rond de eerste wereldoorlog was absint overal verboden. Onze vriend Pernod schakelde dan maar over op de bekende anis, feitelijk absint zonder de absint, die we ook kennen als anisette, pastis, arak, raki of ouzo. Dat dit een veel onschuldiger drankje is, ligt dus niet aan de afwezigheid van ons plantje, maar aan het veel lager alcoholgehalte en aan de manier van drinken, namelijk (meestal ) met flink wat water.
Recentelijk heeft men door chemische analyse ontdekt dat A. absinthium enkel in uitzonderlijk hoge dosissen gevaarlijk is en voor de rest enkel een bittere smaakmaker zonder meer. Vandaar dat absint mét absint nu weer in de handel verkrijgbaar is, zij het dat er een controle is op het gehalte van de actieve stof van het kruid in het drankje.
In het Nederlands hebben wij een unieke eigen naam voor Artemisia absinthium en voor het aftreksel ervan, namelijk alsem, een woord dat niet in naburige talen lijkt voor te komen, en dat afgeleid is van aloxinum, de middeleeuwse Latijnse benaming.
In het Duits spreekt men van Wermut, en dat zou heel ver teruggaan in de tijd en misschien verband houden met de vermeende verdovende eigenschappen, maar zeker is men niet van die etymologie.
Wermut vinden we terug in andere talen: in het Engels is dat wormwood geworden, twee bekende woorden gecombineerd om het onverstaanbare wermut te vertalen. In het Frans is het het bekende vermouth, dat op zijn beurt in het Nederlands overgenomen is als vermout (spreekt uit zoals vermoed).
Vermout(h) is nu een drank die bestaat uit wijn waaraan alcohol is toegevoegd tot zon 17°, en ook allerlei kruiden, soms zelfs veertig verschillende, steeds volgens zorgvuldig bewaarde formules die binnen de familie overgeleverd worden. Witte vermout is Frans van oorsprong, rode is Italiaans, maar beide soorten worden in beide landen en in nog vele andere gemaakt. Martini en Rossi zijn bekende merknamen, naast vele andere: Gancia, Punt e mes, Noilly Pratt, Cinzano, Campari, Pernod, Amer Picon Men drinkt het zuiver als aperitief, maar ook met ijs of als onderdeel van cocktails met sterke drank zoals de bekende Martini en de Manhattan.
Ik vermeld nog enkele andere vrij bekende familieleden van de Artemisia:
artemisia abrotanum: citroenkruid, niet te verwarren met citroenmelisse;
artemisia dracunculus: dragon, slangenkruid, keizersalade, in het Engels tarragon, in het Frans estragon;
artemisia vulgaris: bijvoet, een wilde plant die ook gebruikt wordt in drankjes.
Ons wormkruid of guldenroede heeft dan weer geen uitstaans met het Engelse wormwood: bij ons is het een middeltje tegen wormen.
1Jezus ging naar de
Olijfberg,2en vroeg in de morgen was hij weer in de tempel. Het
hele volk kwam naar hem toe, hij ging zitten en gaf hun
onderricht.3Toen brachten de schriftgeleerden en de farizeeën een
vrouw bij hem die op overspel betrapt was. Ze zetten haar in het midden
en4zeiden tegen Jezus: Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt
toen ze overspel pleegde.5Mozes draagt ons in de wet op zulke
vrouwen te stenigen. Wat vindt u daarvan?6Dit zeiden ze om hem op
de proef te stellen, om te zien of ze hem konden aanklagen. Jezus bukte zich en
schreef met zijn vinger op de grond.7Toen ze bleven aandringen,
richtte hij zich op en zei: Wie van jullie zonder zonde is, laat die als
eerste een steen naar haar werpen.8Hij bukte zich weer en schreef
op de grond.9Toen ze dat hoorden gingen ze weg, een voor een, de
oudsten het eerst, en ze lieten hem alleen, met de vrouw die in het midden
stond.10Jezus richtte zich op en vroeg haar: Waar zijn ze? Heeft
niemand u veroordeeld?11Niemand, heer, zei ze. Ik veroordeel u
ook niet, zei Jezus. Ga naar huis, en zondig vanaf nu niet meer.
Als er één woord
is dat wij uit onze christelijke opvoeding hebben onthouden, dan is het wel
zonde. Zondigen was iets doen dat niet mocht en er was veel dat niet mocht en
er was ook veel dat moest. Er was dus volop gelegenheid tot zondigen. Het was
een gesloten systeem: er zijn geboden en verboden; je kan die onmogelijk
allemaal onderhouden, we zijn maar mensen, zondaars; wie zondigt, maakt zich
schuldig aan een vergrijp, laadt een schuld op zich; wie die schuld erkent en
berouw toont, krijgt een boete opgelegd; na de boetedoening volgt de vergeving
en men kan opnieuw beginnen met een schone lei. Dat is een letterlijke vicieuze
cirkel, want vicieus komt van het Latijn vitiosus, vitium betekent fout,
vergissing, misdaad, in het Engels en het Frans vice.
In onze jeugd was
er daarvoor een heel systeem opgezet. Men maakte ons bijzonder duidelijk wat de
geboden en verboden waren, thuis en op school. Dat waren niet zomaar regeltjes
van onze ouders en opvoeders, nee, ze kwamen van God zelf, de Opperrechter, de
Alwetende. Zo werd ons geweten gevormd: we wisten gewoon dat we iets misdaan
hadden, we voelden ons schuldig, ook als niemand onze zonde gezien had: God
wist het toch. Men had ook een efficiënt menselijk controlemechanisme
ingebouwd: we moesten alle dagen naar de mis én te communie gaan, er was zelfs toezicht
in de mis. Maar als je gezondigd had, mocht je niet ter heilige tafel naderen,
dat was een verschrikkelijke zonde. Dus zat er niets anders op dan schuld te
bekennen en dat betekende: biechten, in een hokje bij een priester. Die
aanhoorde je schuldbekentenis en legde een straf op, enkele Onzevaders en
Weesgegroetjes, soms ook andere gebeden.
Lang geleden
waren er ook andere straffen: bedevaarten, tot in Rome, Compostella, zelfs naar
Jeruzalem. Maar vooral ook geldboetes, een systeem dat wij nog kennen: als je
veroordeeld wordt kan je kiezen tussen gevangenisstraf of een geldboete, je kan
de straf dus afkopen.
Ik vermoed dat
enkel ietwat angstige, ernstige kinderen zoals ik dat systeem au sérieux namen,
volwassenen trokken zich daar niets van aan, ze gingen ook niet dagelijks naar
de mis en er was geen controle. Maar ongetwijfeld is velen het zondebesef
bijgebleven op een of andere manier. Alleen al de angstige manier waarop wij
met seksualiteit omgaan, dé zonde bij uitstek, bewijst dat het moeilijk is om
zich van dat carcan of keurslijf te ontdoen.
Ons woord zonde
heeft een Germaanse oorsprong, maar die is verre van duidelijk. Duitse
etymologische woordenboeken noemen de herkomst Dunkel. Engelse verklaringen gaan terug op stammen
die verwijzen naar waarheid en naar zijn in de betekenis van hét zijn,
schuldig zijn. In het Latijn is er een gelijksoortige etymologie: vertrekkend
van esse,
zijn komen we bij sum, ik ben en dat leidde tot sons, schuldig, de schuldige, de misdadiger.
Sommigen beweren dat zonde afgeleid is van de genitief van sons: sontis; dat 'klinkt' in alle geval aannemelijk.
Al die
oorspronkelijke betekenissen hebben te maken met misdaad, met het overtreden
van menselijke regels en afspraken. Dat was zo in alle oude beschavingen,
culturen en religies, ook het Jodendom. Dat veranderde helemaal met de opkomst
van het Christendom. Precies door een persoonlijke God in het spel te
betrekken, krijgt men dat sluitend moreel systeem. De overtredingen worden niet
meer begaan tegenover menselijke maatschappelijke en ethische wetten. God zelf
is de Wet, hij openbaart wat goed en slecht is. Hij doet dat via zijn Zoon,
Christus, die ons is komen zeggen hoe we moeten leven. Dat vinden we neergeschreven
in het Evangelie en toegelicht en toegepast op latere omstandigheden door de
Kerk.
Zonde is vanaf
dan een vergrijp tegen God. De Kerk benadrukt vooral de schuldgevoelens die men
daarbij moet hebben. Zonden zijn niet zoals kleine verkeersovertredingen,
foutparkeren en zo, die we begaan zonder er veel over na te denken. Zondigen is
een ernstige zaak en dan worden zelfs verkeersovertredingen echt zonden, niet zomaar onschuldige
inbreuken op het verkeersreglement, maar een bewijs van de morele verdorvenheid
van de foutparkeerder.
Vandaag spreekt
men niet meer zoveel over zonden. Biechten zoals vroeger doet men al lang niet
meer, ik heb nog meegemaakt dat de biechtstoelen achteraan in de kapel van ons
internaat, Pius X in Antwerpen, officieel buiten gebruik gesteld werden, je kón
niet eens meer gaan biechten. Dat was rond 1964. Voor velen onder ons is dat een
hele aanpassing geweest. Als je niet meer kon biechten, hoe moest dat dan met
de zonden die we helaas nog steeds begingen? Je kon ze niet meer kwijt Was met
de boete ook de misdaad verdwenen, zoals met de penitentie ook de zonde? Mocht
alles nu, plots? Zo leek het wel. Masturbation is fun, klonk het nu, de seksuele revolutie kwam
op gang. Kerkelijke voorschriften raakten in onbruik of werden afgeschaft:
vleesderven op vrijdag, vasten, de dagelijkse mis met communie, de zondagsmis,
het jaarlijkse minimumritueel van zijn Pasen houden, kortom de vijf geboden
van de heilige kerk:
Zon- en feestdag zult gij
eren.
Op boet- en vrijdag het
vlees ontberen.
Houd de vasten
ongeschonden.
Biecht minstens eens per
jaar uw zonden,
En nut rond Pasen 't
Brood des Heren.
Priesters die hun
kap niet over de haag gegooid hadden, trokken hun soutane uit en kleedden zich in
clergyman of clergy, letterlijk geestelijke, maar in feite een grijs
burgerpak met donker hemd en Romeins collaar of col, later gewoon zoals
iedereen. Alles veranderde.
Maar dat waren de
uiterlijke tekenen. De leer van de kerk is niet veranderd, zeker niet de leer
over de zonde. De Catechismus laat daarover niet de minste twijfel bestaan. In
de index staan er niet minder dan zestig verwijzingen naar 'zonde'. De teksten zelf zijn
genomen uit het Oude en Nieuwe Testament, maar vooral uit Paulus' brieven; ook de
Kerkvaders, Augustinus voorop, en Thomas; meer recente teksten, zoals
encyclieken of herderlijke brieven zijn er blijkbaar niet over de zonde.
Paulus is voor de
ontwikkeling van het zondebesef van primordiaal belang geweest. Zijn
geschriften hebben een doorslaggevende betekenis gehad in de ontwikkeling van
het christendom, nog meer dan de evangelies zelf. Dat culmineert in het begrip
erfzonde.
Lezen we daarover
de Romeinenbrief, hoofdstuk 5, 12-21 in de Nieuwe Bijbelvertaling:
12Door één mens is de zonde in de
wereld gekomen en door de zonde de dood, en zo is de dood voor ieder mens
gekomen, want ieder mens heeft gezondigd.13Er was al zonde in de
wereld voordat de wet er was; alleen, zonder wet wordt er van de zonde geen
rekening bijgehouden.14Toch heerste de dood in de tijd van Adam tot
Mozes over alle mensen, ook al begingen ze met hun zonden niet dezelfde
overtreding als Adam. Nu is Adam de voorafbeelding van hem die komen
zou.15Maar de genade gaat zijn overtreding verre te boven. Door de
overtreding van één mens moesten alle mensen sterven, maar de genade die God
aan alle mensen schenkt door die ene mens, Jezus Christus, is veel
overvloediger.16Dit geschenk gaat het gevolg van de zonde van één
mens verre te boven, want die ene overtreding heeft tot veroordeling geleid,
maar de genade die na talloze overtredingen geschonken werd, heeft tot
vrijspraak geleid.17Als de dood heeft geheerst door de overtreding
van één mens, is het des te zekerder dat allen die de genade en de vrijspraak
in zon overvloed hebben ontvangen, zullen heersen in het eeuwige leven,
dankzij die ene mens, Jezus Christus.18Kortom, zoals de overtreding
van één enkel mens ertoe heeft geleid dat allen werden veroordeeld, zo zal de
rechtvaardigheid van één enkel mens ertoe leiden dat allen worden vrijgesproken
en daardoor zullen leven.19Zoals door de ongehoorzaamheid van één mens
alle mensen zondaars werden, zo zullen door de gehoorzaamheid van één mens alle
mensen rechtvaardigen worden.20En later is de wet erbij gekomen,
zodat de overtredingen toenamen; maar waar de zonde toenam, werd ook de genade
steeds overvloediger.21Zoals de zonde heeft geheerst en tot de dood
heeft geleid, zo moest door de vrijspraak de genade heersen en tot het eeuwige
leven leiden, dankzij Jezus Christus, onze Heer.
Die vreemde
theorie over de erfzonde is eigen aan het christendom. Zoiets komt helemaal niet
voor in andere godsdiensten. Na Paulus hebben theologen en gelovigen er steeds
de grootste moeite mee gehad. Dat heeft geleid tot zeer uiteenlopende
interpretaties in de loop van de geschiedenis en tot godsdienstoorlogen, schisma's en verdeeldheid. Vandaag spreekt vrijwel niemand
er nog over. Zelfs bij het doopselritueel komt die moeilijke en moeilijk te
aanvaarden gedachte niet meer echt aan bod. En toch blijft zonde, boete en verlossing de kern uitmaken
van de christelijke boodschap, hoe men het ook draait of keert. Als er geen
erfzonde is, dan hoefde God ook niet mens te worden en is Christus niet voor
onze zonden gestorven aan het kruis, heeft hij zijn leven niet gegeven om ons
te redden, is hij niet onze Verlosser. Zonder Paulus interpretatie van Jezus
leven en werk is het christendom quasi onbestaande. Jezus van Nazareth zoals we
hem kennen uit het Evangelie is zonder Paulus niet meer dan de moreel
hoogstaande leraar die vele gelovigen er vandaag in zien, een mens veeleer dan
God. Bedenk daarbij dat Paulus Jezus niet persoonlijk heeft gekend. Zijn
openbaring gebeurde toen hij onderweg naar Damascus (kwatongen interpreteren
dat wel eens als: onderweg naar 'de maskes', de meisjes dus) van zijn paard
viel. Waar heeft hij alles wat hij over God en Christus vertelt in zijn brieven
dan gehaald? Niet uit het evangelie, dat was toen nog niet eens geschreven. Ook
niet van de apostelen, hij was het met hen over ongeveer alles oneens en ging
zijn eigen gang. Een vreemde figuur, die Paulus.
Een etymologische
correctie om af te sluiten.
Het verhaal van
de zondvloed kent iedereen, het is wellicht het meest bekende uit het hele Oude
Testament. Ontelbare kunstenaars hebben Noach en zijn ark afgebeeld, talloze
cartoonisten hebben er varianten op verzonnen. Het woord zelf, zondvloed
heeft echter niets te maken met zonden. Zond is verwant met een oude
Germaanse wortel sin, met als betekenis onbegrensd, eindeloos, allesomvattend,
voortdurend, altijd. Het Latijnse semper (altijd) zou ermee verwant zijn. Sporen
daarvan vinden we in het Duitse Singrün, ook bekend als Immergrün, botanisch Vinca
minor, de bekende maagdenpalm
die inderdaad groen blijft in de winter. Het Duitse Singrün is bij ons zenegroen geworden, maar dat
is een andere plant, namelijk de Ajuga (reptans). Zondvloed betekent dus gewoon de algemene
vloed of overstroming die de hele wereld onder water zette.
En nog een
Bijbelse voetnoot: de tekst waarmee ik deze aflevering van mijn Kroniek begon,
over de overspelige vrouw, komt alleen bij Johannes voor, niet bij de andere
drie evangelisten. Meer nog (of minder): zelfs bij Johannes komt de tekst niet
voor, althans niet in al de vroege manuscripten, dat gebeurt pas rond 400 na
Christus. Het is misschien wel een oude tekst, maar geen evangelie, een tekst
die bijna zo mysterieus is als wat Jezus volgens die tekst met zijn vinger in
het zand schreef. De enige tekst die echt van Jezus zelf is, de enige autograaf
of autogram van Jezus, is ons niet overgeleverd. Blijkbaar vond niemand het
toen belangrijk om eens te kijken wat hij zoal aan het schrijven was. Misschien
deed hij ook maar alsof. Misschien kon hij niet eens lezen en schrijven, wie
zal het zeggen?
Categorie:God of geen god? Tags:etymologie, wetenswaardig
01-03-2010
maanzaad?
Maanzaad kennen we allemaal als die zwarte, grijze of blauwgrijze minuscule bolletjes die men op broodjes en brood strooit voor het bakken. Maar van welke plant komen ze? En waarom maanzaad?
De plant is de maankop, beter bekend als de papaver of klaproos. Maankop is ook de benaming van het doosje waarin de zaadjes zitten. Volgens Van Dale is het eerste gedeelte maan afgeleid van het Grieks mèkoon, papaver, en het tweede deel wijst op de vorm van het zaaddoosje. Als je met een vergrootglas naar zon zaadje kijkt, dan zie je goed dat die ook maan- of niervormig zijn. De zaadjes hebben een licht nootachtige smaak en zitten vol olie. Die maanzaadolie wordt geperst; wat overblijft, is dan maanzaadkoek.
De papaver, of toch bepaalde soorten, wordt ook gekweekt om er verdovende middelen van te maken: opium is het basisproduct, en daarvan maakt men morfine, codeïne, maar natuurlijk ook heroïne.
Maanzaadjes zijn volkomen onschuldig, misschien op dit detail na: bij bepaalde drugtests kan je positief reageren als je maanzaad gegeten hebt.
Een taalkundige eigenaardigheid: moonseed is helemaal geen maanzaad, het is de naam van een heel andere bloemsoort. De Engelse benaming voor maanzaad is poppy seed, natuurlijk, want papavers zijn poppies, en poppy is een verbastering van papaver.
We kennen de poppies van het gedicht In Flanders Fields dat John McCrae schreef op 3 mei 1915 en dat later dat jaar gepubliceerd werd in Punch.
In Flanders fields the poppies blow
Between the crosses, row on row,
That mark our place; and in the sky
The larks, still bravely singing, fly
Scarce heard amid the guns below.
We are the Dead.
Short days ago
We lived, felt dawn, saw sunset glow,
Loved, and were loved, and now we lie
In Flanders fields.
Take up our quarrel with the foe:
To you from failing hands we throw
The torch, be yours to hold it high.
If ye break faith with us who die
We shall not sleep, though poppies grow
In Flanders fields.
Ik vertaalde het gedicht voor Lut, die houdt van papavers in de tuin en ze ook graag schildert.
In Vlaandrens akkers
waaien de klaprozen
rij na rij, tussen de kruisen,
die onze rustplaats wijzen.
In de lucht vliegen de leeuweriken,
almaar dapper zingend,
nauwelijks te horen onder het kanongebulder
hier beneden.
Die doden, dat zijn wij.
Enkele dagen geleden nog
leefden we, voelden de dag ontluiken,
zagen de gloed van de ondergaande zon,
wij hadden lief, men had ons lief.
Nu liggen wij hier
in Vlaandrens akkers.
Neem nu onze strijd met de vijand op.
Naar jullie werpen we met onze krachteloze handen
de fakkel die jullie hoog moeten houden.
En als jullie het vertrouwen beschamen van ons, de doden,
dan zullen wij niet rusten zolang er klaprozen groeien
In Vlaandrens akkers.
De poppy is in vele geallieerde landen het officiële symbool van Remembrance Day, Wapenstilstandsdag op 11 november. De bloemen die we rond die tijd zien op BBC in alle knoopsgaten en in kransen zijn natuurlijk papieren kunstbloemen.