Foto

Wij steunen
Spinoza in Vlaanderen

 

Veerle Afschrift
Amsterdamse Spinoza Kring

Jos Backx

Gerbert Bakx
Tinneke Beeckman

Mark Behets

Jonathan Bennett

Ingried de Beul

Etienne Bielen

Hubert Bierbooms
Rudmer Bijlsma
Johan Braeckman
Patrick Bruggeman
Kees Bruijnes
Wiep van Bunge
Manja Burgers
Arnold Burms

Filip Buyse
Paul Claes

Anton Claessens

Maria Cornelis †

Jean-Luc Cottyn

Leni Creuwels
Antonio Crivotti
Luc Daenekindt
Jean-Pierre Daenen
Andreas De Block

Robert De Bock

Firmin DeBrabander

Georges De Corte
Daniël De Decker
Herman De Dijn
Paul De Keulenaer
Koen De Maeseneir
Johan Depoortere

Deepak De Ridder
Lut De Rudder

Bert De Smet

Patrick De Vlieger
Luc Devoldere

Johan De Vos

Marcel De Vriendt

Peter de Wit
Hugo D'hertefelt
Karel D’huyvetters

Giuliana Di Biase

Hubert Eerdekens

Bas van Egmond

Willem Elias

Jean Engelen

Guido Eyckmans
Kristien Gerber

Herman Groenewegen

Bart Haers

Yvon Hajunga

Bert Hamminga
Cis van Heertum

Nico van Hengstum 
Bob Hoekstra
François Houtmeyers

Jonathan Israel
Susan James

Aryeh Janssens

Frank Janssens

Frans Jespers
Paul Juffermans
Jan Kapteijn

Julie Klein

Wim Klever

Jan Knol

Rikus Koops

Alan Charles Kors
Leon Kuunders

Theo Laaper

Mogens Laerke

Patrick Lateur

Sonja Lavaert
Willem Lemmens
Freddy Lioen

Patrick Loobuyck

Benny Madalijns

Gino Maes

Syliane Malinowski-Charles

Frank Mertens
Steven Nadler

Ed Nagtegaal

Jan Neelen

Fred Neerhoff

Dirk Opstaele

Gianni Paganini

Rik Pelckmans

Herman Philipse
Jacques Quekel

Ton Reerink

Jean-Pierre Rondas
Michael Rosenthal
Rudi Rotthier
Andrea Sangiacomo
Sjoerd A. Schippers
Eric Schliesser
Max Schneider
Winfried Schröder
Willy Schuermans
Herman Schurmans

Herman Seymus
Hasana Sharp
Anton Stellamans
JD Taylor

Herman Terhorst
Marin Terpstra
Paul Theuns
Tim Tielemans

Fernand Tielens
Jo Van Cauter
Henk Vandaele
Will van den Berg

Sven Van Den Berghe
Hubert Vandenbossche
Jan Baptist Vandenbroeck

Bea Van Den Steen

Daniël Vande Veire 

Patricia Van Dijck
Peter Van Everbroeck 

Joep van Hasselt 

Adelin Van Hecke
Miriam van Reijen

Jean Van Schoors

Paul Van Tieghem
Jasper von Grumbkow

Stan Verdult

Tessa Vermeiren
Corinna Vermeulen
Didier Verscheure
Pieter Vitse
Manon Zuiderwijk

 

Spinoza-links
  • Antiquariaat Spinoza - Amsterdam
  • Over Spinoza - Rikus Koops
  • Vereniging Het Spinozahuis
  • Spinoza & Hume - Herman De Dijn
  • Amsterdamse Spinoza Kring
  • Franciscus Van den Enden - Frank Mertens
  • Spinoza-blog - Stan Verdult
  • Spinoza Kring Lier - Willy Schuermans
  • Spinoza Kring Soest
  • Zoeken in blog

    Archief per week
  • 17/10-23/10 2016
  • 18/07-24/07 2016
  • 22/02-28/02 2016
  • 15/02-21/02 2016
  • 28/12-03/01 2016
  • 21/12-27/12 2015
  • 14/12-20/12 2015
  • 07/12-13/12 2015
  • 30/11-06/12 2015
  • 23/11-29/11 2015
  • 02/11-08/11 2015
  • 12/10-18/10 2015
  • 05/10-11/10 2015
  • 28/09-04/10 2015
  • 14/09-20/09 2015
  • 24/08-30/08 2015
  • 03/08-09/08 2015
  • 27/07-02/08 2015
  • 20/07-26/07 2015
  • 13/07-19/07 2015
  • 06/07-12/07 2015
  • 22/06-28/06 2015
  • 15/06-21/06 2015
  • 08/06-14/06 2015
  • 01/06-07/06 2015
  • 18/05-24/05 2015
  • 04/05-10/05 2015
  • 27/04-03/05 2015
  • 20/04-26/04 2015
  • 13/04-19/04 2015
  • 06/04-12/04 2015
  • 16/03-22/03 2015
  • 09/03-15/03 2015
  • 02/03-08/03 2015
  • 23/02-01/03 2015
  • 16/02-22/02 2015
  • 09/02-15/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 19/01-25/01 2015
  • 05/01-11/01 2015
  • 29/12-04/01 2015
  • 22/12-28/12 2014
  • 15/12-21/12 2014
  • 08/12-14/12 2014
  • 01/12-07/12 2014
  • 03/11-09/11 2014
  • 29/09-05/10 2014
  • 22/09-28/09 2014
  • 15/09-21/09 2014
  • 08/09-14/09 2014
  • 01/09-07/09 2014
  • 25/08-31/08 2014
  • 18/08-24/08 2014
  • 11/08-17/08 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 26/05-01/06 2014
  • 12/05-18/05 2014
  • 28/04-04/05 2014
  • 17/03-23/03 2014
  • 10/03-16/03 2014
  • 03/03-09/03 2014
  • 24/02-02/03 2014
  • 17/02-23/02 2014
  • 10/02-16/02 2014
  • 03/02-09/02 2014
  • 20/01-26/01 2014
  • 13/01-19/01 2014
  • 06/01-12/01 2014
  • 30/12-05/01 2014
  • 23/12-29/12 2013
  • 09/12-15/12 2013
  • 02/12-08/12 2013
  • 25/11-01/12 2013
  • 18/11-24/11 2013
  • 11/11-17/11 2013
  • 04/11-10/11 2013
  • 28/10-03/11 2013
  • 21/10-27/10 2013
  • 14/10-20/10 2013
  • 30/09-06/10 2013
  • 16/09-22/09 2013
  • 02/09-08/09 2013
  • 05/08-11/08 2013
  • 29/07-04/08 2013
  • 15/07-21/07 2013
  • 08/07-14/07 2013
  • 24/06-30/06 2013
  • 17/06-23/06 2013
  • 03/06-09/06 2013
  • 27/05-02/06 2013
  • 06/05-12/05 2013
  • 29/04-05/05 2013
  • 08/04-14/04 2013
  • 01/04-07/04 2013
  • 25/03-31/03 2013
  • 18/03-24/03 2013
  • 11/03-17/03 2013
  • 04/03-10/03 2013
  • 18/02-24/02 2013
  • 11/02-17/02 2013
  • 04/02-10/02 2013
  • 28/01-03/02 2013
  • 21/01-27/01 2013
  • 14/01-20/01 2013
  • 07/01-13/01 2013
  • 31/12-06/01 2013
  • 24/12-30/12 2012
  • 17/12-23/12 2012
  • 10/12-16/12 2012
  • 19/11-25/11 2012
  • 12/11-18/11 2012
  • 05/11-11/11 2012
  • 29/10-04/11 2012
  • 22/10-28/10 2012
  • 15/10-21/10 2012
  • 08/10-14/10 2012
  • 01/10-07/10 2012
  • 24/09-30/09 2012
  • 17/09-23/09 2012
  • 10/09-16/09 2012
  • 03/09-09/09 2012
  • 27/08-02/09 2012
  • 20/08-26/08 2012
  • 13/08-19/08 2012
  • 06/08-12/08 2012
  • 30/07-05/08 2012
  • 23/07-29/07 2012
  • 16/07-22/07 2012
  • 09/07-15/07 2012
    Foto
    Spinoza in Vlaanderen
    meld je aan als sympathisant of geïnteresseerde: spinoza-in-vlaanderen@telenet.be
    31-12-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Brieven over God: brief 73 Toelichting

    Brief 73

    Er bestaat een kopie van deze brief, gemaakt door Leibniz.

    Spinoza merkt op dat Oldenburg niets zegt over de Ethica en hoe die aanstoot zouden kunnen geven, hoewel hij hem dat uitdrukkelijk gevraagd had, en dat hij enkel over de TTP spreekt. De drie aantijgingen die Oldenburg hem voorlegt behandelt hij in volgorde.

    Eindelijk krijgen we hier Spinoza op zijn best. Zij opvattingen liggen op dat moment in zijn leven grotendeels vast, niet alleen in zijn gedachten, maar ook schriftelijk. Enkel de Tractatus Politicus moet nog geschreven worden in de komende maanden. Zijn gezondheid gaat achteruit, hij beseft wellicht dat hij niet lang meer te leven heeft. Hij is er niet zozeer op uit om zich te verdedigen tegen valse beschuldigingen, maar om zijn ideeën klaar en duidelijk naar voren te brengen, honi soit qui mal y pense.

    Hij geeft dan ook grif toe dat zijn opvatting grondig verschilt van wat de zogenaamde nieuwe christenen voorstaan, waarmee hij wellicht zowel de katholieke als de protestantse theologen en theologische filosofen van zijn tijd bedoelt. Zijn opvattingen sluiten echter aan bij het oorspronkelijke christendom zoals Paulus het verwoordt (zie Hand 17, 28), bij de antieke filosofie en zelfs bij het Oude Testament: dat zijn voorwaar aloude en indrukwekkende adelbrieven.

    Vanzelfsprekend is het niet zo dat God identiek zou zijn met de loutere materie, dat beweert hij ook nergens, dat is een absurd eenzijdige opvatting van de natuur. Zijn monistische idee van de ene substantie, die we God kunnen noemen, of de Natuur, is tegelijk oneindig veel rijker en veel eenvoudiger dan die van een transcendente God en zijn louter materiële schepping, die dan op een of andere manier moet bezield worden.

    Over mirakels heeft hij alles gezegd in het zesde hoofdstuk van de TTP: mirakels zijn zoveel bewijzen van onwetendheid en bijgevolg ten enenmale onbruikbaar als argumenten voor de onbetwijfelbaarheid van de openbaring. Die kan enkel aangetoond worden vanuit de intrinsieke waarheid van de leer zelf. Alle christenen, katholieken zowel als protestanten, beroepen zich op mirakels, en onderscheiden zich overigens op geen enkele manier van elkaar: zij zijn allemaal even bijgelovig, even onwetend, en even boosaardig en maken zo elk geloof, zelfs als het waarachtig is, tot dom bijgeloof.

    Dat komt het burgerlijk gezag echter goed uit, en geen enkele machthebber zal toestaan dat men daarin verandering brengt. Spinoza ziet maar al te goed in dat het burgerlijk gezag, onder welke vorm dan ook, voor het onderwerpen van de bevolking altijd en overal gebruik maakt van de bijgelovigheid van de mensen en van de diensten die de bedienaars van de eredienst daarbij kunnen bewijzen, waarbij die tevens zichzelf verrijken en hun macht vergroten.

    Over Christus is Spinoza even duidelijk. Het is volgens hem niet noodzakelijk dat men het levensverhaal van de ‘historische’ (in feite de ‘evangelische’, want er is geen enkel historisch bewijs voorhanden) Jezus erkent om de zaligheid te verwerven (zie 2 Kor 5, 16; zie ook Y. Melamed, Christus secundum Spiritum: Spinoza, Jesus and the Infinite Intellect op Academia.edu). Het gaat niet om de levende ‘zoon’ van God, maar om de wijsheid van God die in alle dingen te vinden is, en nog het meest in het menselijk denken, vooral dat in de figuur van Jezus Christus, zoals dat overgeleverd is. Het menselijk denken brengt immers inzicht in de waarheid en in de vraag over goed en kwaad. De overgeleverde gedachten van ‘Jezus’ zijn van groot belang; de leerlingen hebben ze, zo nemen we aan, trouw overgeleverd en spreken dus terecht in zijn naam. Het gaat dus om de overlevering van menselijke wijsheid, niet om een apodictische goddelijke openbaring. In die menselijke wijsheid ontplooit zich, zij het op gebrekkige, beperkte wijze, de goddelijke waarheid: de eeuwige wetmatigheid van de Natuur, of God.

    Daarmee erkent Spinoza, niet voor het eerst, het uitzonderlijk belang van de door de traditie overgeleverde figuur van Jezus; echter niet als een historische figuur, maar als een bron van collectieve menselijke wijsheid, overgeleverd door ‘de apostelen’. Die opvatting wordt veel later in de moderne exegese over de ontstaansgeschiedenis van het Nieuwe Testament geconfirmeerd. Wie in die traditie staat, kan zich inderdaad beroemen op de geest (en niet de historische figuur) van Christus. Spinoza voegt er ten overvloede aan toe dat hij niet gelooft in de Menswording: God kan geen mens worden, dat zijn twee totaal incongruente begrippen, zo verschillend als een vierkant en een cirkel. Hij laat de verlossing, de unieke bemiddeling en de inlossing van de erfzonde gewoon onvermeld als niet ter zake of zelfs absurd.

    Met die voor die tijd ongetwijfeld schokkende onthullingen moet Oldenburg het maar doen. Of ‘men’ daarmee genoegen zal nemen onder zijn christene vrienden en kennissen, laat Spinoza ironisch in het midden.


    Categorie:Brieven
    Tags:Spinoza
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Brieven over God: brief 71

    Brief 71

    Henry Oldenburg aan BdS

    15 november 1675

    Voor zover ik kan opmaken uit jouw jongste brief, komt de uitgave van het boek dat je voor publicatie bestemd had in het gedrang.

    Ik kan niet anders dan jouw plan toe te juichen om te willen toelichten en verzachten wat in de Theologisch-Politieke verhandeling voor de lezers een moeilijkheid oplevert. Ik denk dat dit vooral datgene is wat daarin op ambigue wijze lijkt gezegd te worden over God en de natuur; de meeste lezers zullen van oordeel zijn dat die twee door jou met elkaar verward worden.

    Daarnaast hebben velen de indruk dat je het gezag en het belang van mirakels wegneemt, daar waar omzeggens alle christenen ervan overtuigd zijn dat alleen daarmee de zekerheid van de goddelijke openbaring kan bevestigd worden.

    Men zegt bovendien dat je jouw mening verheelt over Jezus Christus, de verlosser van de wereld en bij uitstek de bemiddelaar van de mensen, en over zijn menswording en zijn boetedoening.

    Ze vragen van jou dat je over deze drie kapitale punten met de meeste klaarheid je gedachten te kennen geeft. Als je dat doet, en daarin tegemoet komt aan wijze en redelijke christenen, dan meen ik dat jouw zaak veilig zal zijn.


    Categorie:Brieven
    Tags:Spinoza
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Brieven over God: brief 71 Toelichting

    Brief 71 Toelichting

    Oldenburg reageert niet op de vraag van Spinoza over de bezwaren tegen de Ethica: hij noteert droogweg dat de publicatie blijkbaar niet zal doorgaan. Vervolgens relateert hij aan Spinoza wat ‘men’ over de TTP zegt, ten behoeve van de aantekeningen die Spinoza van plan is te maken. Waar Spinoza het echter had over het uit de weg ruimen van vooroordelen, juicht Oldenburg het voornemen toe om bepaalde stellingen die moeilijkheden opleveren toe te lichten en te verzachten.

    Evident is dat de verhouding tussen God en de Natuur: in de traditionele theologie en filosofie zijn dat twee verschillende entiteiten, met totaal verschillende kenmerken, en een onbetwistbare hiërarchie, als tussen de Schepper en zijn schepping en zijn schepselen. Voor Spinoza is het gewoon sive, seu: het is hetzelfde; er is dus geen sprake van verwarring, tenzij in hoofde van zijn critici.

    Een tweede heikel punt is de kwestie van de mirakels. Samen met de voorspellingen was dat inderdaad traditioneel een argument voor de waarachtigheid van de openbaring. Men kan immers om het even wat beweren: als de boodschapper niet kan aantonen dat hij over buitengewone krachten en gaven bezit, is er geen reden om hem of haar te geloven. Spinoza verwijst daar later, in zijn Tractatus Politicus niet zonder duidelijke ironie naar (3.10). Spinoza maakt met het argument van de mirakels korte metten: ofwel zijn de getuigenissen daarover onbetrouwbaar, ofwel gaat het om feiten die een natuurlijke verklaring hebben. Overigens is het volgens Spinoza maar een armzalige godsdienst die behoefte heeft aan mirakels en profetieën om geloofwaardig te zijn. Elke bewering, filosofisch of theologisch, moet aan de hand van de rede beoordeeld worden op haar interne coherentie en waarheidsgehalte.

    De derde kwestie betreft de essentie van het christendom zelf: de figuur van Jezus Christus en zijn cruciale rol in de heilsgeschiedenis van de mensheid.

    Oldenburg eist van Spinoza niets minder dan een geloofsbelijdenis, een Credo. Of hij spoort hem ten minste aan om een dergelijke geloofsbelijdenis pro forma af te leggen en dan verder te zeggen wat hij wil, in min of meer bedekte termen: de zogenaamde esoterische methode, waarbij men de uitspraken die nadrukkelijk in de lijn van het geloof en het gezag liggen cum grano salis moet nemen, en de teksten die daarvan enigszins lijken af te wijken als understatements. Spinoza is daartoe vanzelfsprekend geenszins bereid. Hij is, zoals hij al had aangetoond tegenover de Joodse gemeenschap, niemand iets verschuldigd, behalve zichzelf, en hoeft niets te vrezen, behalve voor zijn eigen leven.

     

    Aanvullende lectuur

    G.H.R. Parkinson, Spinoza on Miracles and Natural Law, in Revue international de philosophie XXXI, 1977, pp. 145-157.

    Edwin Curley, Spinoza on Miracles, in E. Giancotti Boscherini (ed.), Proceedings of the First Italian International Congress on Spinoza, Naples, 1985, pp.421-438.

    Graeme Hunter, Spinoza on Miracles, in International Journal for the Philosophy of Religion 56, 41-51, 2004

    Carlos Fraenkel, Spinoza on Miracles and the Truth of the Bible, in Journal of the History of Ideas 74, 4, October 2013, pp. 643-658.

    Michael A. Rosenthal (2010). Miracles, Wonder, and the State in Spinoza's Theological-Political Treatise. In Yitzhak Y. Melamed & Michael A. Rosenthal (eds.), Spinoza's 'Theological-Political Treatise': A Critical Guide. Cambridge University Press, 231.

    Warren Zev Harvey, Spinoza on Biblical Miracles, in: Journal of the History of Ideas 74, 4, October 2013 pp. 659-675

    Nadler, Steven, Scripture and Truth: A Problem in Spinoza's Tractatus Theologico-Politicus, in Journal of the History of Ideas 74, 4, October 2013, pp. 623-642.

    Zsófia Göde, Was Spinoza a crypto-dogmaticist? The problem of the miracles in the Tractatus Theologico-politicus, Master’s thesis, Central European University, Budapest, 2014.


    Categorie:Brieven
    Tags:Spinoza
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Brieven over God: brief 74 Toelichting

    Brief 74 Toelichting

    Oldenburg is lichtelijk gepikeerd door Spinoza’s opmerking over zijn erg korte vorige brief, en maakt daarvan gebruik om voor zijn doen nogal uitvoerig in te gaan op de argumenten van Spinoza.

    Hij ontwijkt nog steeds de vraag van Spinoza over de concrete elementen in de Ethica of in zijn leer, of wat daarvan bekend is, die in strijd zouden zijn met de goede zeden.

    In plaats daarvan verwijst hij naar een algemeen verwijt dat ‘men’ hem blijkbaar maakt, en dat tot nog toe merkwaardigerwijs nog niet ter sprake is gekomen: Spinoza’s vermeend fatalistisch determinisme. Als alles gehoorzaamt aan onwrikbare algemene en autonome natuurwetten, dan is er geen goed of kwaad meer, en dus geen behoefte aan menselijke wetgeving om misdaden te beteugelen, of aan een godsdienst om de mensen aan te zetten om het goede te doen en het kwade te vermijden, en vooral: dan is er geen beloning en bestraffing meer, de middelen bij uitstek waarmee de godsdienst de mensen tot een deugdzaam leven dwingt. Wanneer men voor Gods rechterstoel verschijnt, kan iedereen aanvoeren dat hij of zij gehandeld heeft volgens de onweerstaanbare natuurwetten, en dus niet verantwoordelijk is voor zijn daden.

    Dat argument is van een dergelijk simplisme, dat ook hier weer vragen rijzen over de ernst van Oldenburg. Ofwel maakt hij het zich vreselijk gemakkelijk en weigert hij zelf na te denken over de kwestie, ofwel is hij te dom om dat te doen, ofwel veinst hij zijn domheid om Spinoza tot meer uitleg te verleiden.

    Hij wordt iets, maar niet bijster veel, ernstiger wanneer hij de antwoorden van Spinoza bespreekt op zijn eerdere vragen. Mirakels zijn geen blijken van onwetendheid, zo meent hij. Er zijn wel degelijk feiten die de mogelijkheden van de natuur te boven gaan: de opwekking uit de dood van Lazarus en de opstandig van Jezus Christus. Als wij dat niet begrijpen, dan is dat niet noodzakelijk een blijk van schuldige onwetendheid of bijgeloof: onze intelligentie is immers beperkt. Maar ze laat wel toe dat wij inzien dat er een God is die wel kan inzien, en ook doen, wat voor ons een mysterie moet blijven. Dat wij zo denken, is menselijk, en niets menselijks is ons vreemd, nietwaar? Spinoza had zelf al in brief 13 dit illustere citaat uit Terentius’ Heautotimoroumenos gebruikt.

    Tegen Spinoza’s afwijzen van de Menswording voert hij dubieuze Bijbelcitaten aan en verwijst vervolgens naar de algemene teneur van de evangelies, die de Zoon van God voorstellen als de Mensenzoon, God in de persoon van een ware mens. De verwijzing naar de Hebreeënbrief, hoofdstuk 2, vers 16 is erg bedenkelijk. Niet alleen neemt men nu algemeen aan dat die brief niet authentiek is: niet Paulus was de auteur, maar iemand anders, die zich voordeed als Paulus. Bovendien is de vertaling van vers 16 omstreden: enkel in de Engelstalige traditie, die zich steunt op de King James Bible, vindt men de vertaling dat Jezus ‘niet de natuur aanneemt van de engelen, maar het zaad van Abraham’. Alle andere en alle moderne vertalingen vertalen dat ‘Jezus niet de engelen helpt, maar het zaad van Abraham’. Dat is ook de enig mogelijke contextuele vertaling.

    Als Spinoza het christendom gunstig gezind is, zoals hij liet aanvoelen in zijn brief, dan verwacht Oldenburg van hem dat hij zich daarover duidelijk uitspreekt, en wel op een manier die niet strijdig is met het Evangelie en de christelijke leer.

    Stilaan worden de zaken scherper gesteld. Er is geen sprake meer van aanmoedigingen om dapper door te gaan met vrijmoedig nadenken en schrijven over deze belangrijke aangelegenheden en zich niets gelegen te laten aan het geblaf van de meute van de theologen, predikanten en filosofen, noch van enige toezegging van steun bij die precaire onderneming. Spinoza wordt door zijn ‘geleerde vriend’ tot de orde geroepen, ja terechtgewezen, en niet op filosofische gronden, maar met de Bijbel in de hand, in de beste traditie van de Nederlandse predikanten.

    Wellicht krijgen we hier de echte Oldenburg te horen en is er hier geen sprake meer van uitlokking of socratische methoden. De persoonlijke verontwaardiging van Oldenburg over Spinoza’s aanmatigingen in verband met de figuur van Jezus Christus lijkt gemeend en klinkt overtuigend. Zelfs na het (oppervlakkig?) lezen van de TTP kan Oldenburg zich blijkbaar niet voorstellen dat iemand in alle ernst afstand zou nemen van de grondslagen van het christelijk geloof: het Evangelie en de Bijbelse mirakels, en dan vooral de menswording en de verrijzenis van Jezus Christus.


    Categorie:Brieven
    Tags:Spinoza
    30-12-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Brieven over God: brief 68

    Brief 68

    BdS aan Henry Oldenburg

    Rond de tijd dat ik je brief van 22 juli ontving, ben ik naar Amsterdam afgereisd om het boek, waarover ik je geschreven had, te laten drukken. Terwijl ik dat in gang zette, verspreidde zich alom het gerucht dat er een boek van mij in druk was, en dat ik daarin tracht aan te tonen dat er geen God is. En juist dat gerucht werd door velen vernomen.

    Daarop hebben sommige theologen (die wellicht aan de oorsprong lagen van het gerucht) de kans gegrepen om bij de prins en de magistraat een klacht in te dienen over mij. Daarnaast hebben de lompe cartesianen, van wie men dacht dat ze mij gunstig gezind waren, niet opgehouden overal mijn opvattingen en mijn geschriften te verwensen, om zo die verdenking van zich af te schudden, en ze gaan daarmee nog altijd door.

    Toen ik dat te weten kwam via enkele betrouwbare personen, die tevens bevestigden dat de theologen mij te allen kante belagen, heb ik besloten de uitgave die ik voorbereidde uit te stellen tot ik enig zicht krijg hoe de zaak zal aflopen; ik had me voorgenomen je het besluit voor te leggen dat ik dan zou nemen. Maar de onderneming lijkt elke dag slechter te evolueren en ik ben niet zeker wat ik uiteindelijk zou doen.

    Ik wou echter ondertussen mijn antwoord op jouw brief niet langer uitstellen; ik ben je zeer dankbaar voor jouw zeer vriendschappelijke raadgeving, waarvan ik echter verdere verduidelijking wens, zodat ik zou weten welke leerstellingen jij denkt dat het zijn die het beoefenen van de godsdienstige deugdzaamheid aan het wankelen lijken te brengen. Want ik geloof dat al wat mij in overeenstemming lijkt te zijn met de rede, ook bij uitstek nuttig is voor de deugdzaamheid.

    Ten slotte wens ik, als dat je niet teveel moeite kost, dat je mij de plaatsen aanwijst in de Theologisch-Politieke verhandeling die een steen des aanstoots hebben gevormd voor de geleerde heren. Ik wens immers die verhandeling te voorzien van een aantal aantekeningen, en zo mogelijk vooringenomen opvattingen over die verhandeling op te heffen.


    Categorie:Brieven
    Tags:Spinoza
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Brieven over God: brief 68 Toelichting

    Brief 68 Toelichting

    Spinoza maakt zijn beklag over de omstandigheden die ertoe geleid hebben dat hij de publicatie van zijn Ethica heeft moeten uitstellen (en zelfs afzien van de publicatie ervan tijdens zijn leven, zoals zal blijken). Dat de theologen en predikanten de publicatie willen verhinderen, zelfs op grond van een louter gerucht, dat ze overigens wellicht zelf hebben verspreid, over de ongodsdienstigheid ervan, was te verwachten, zeker nadat vrij algemeen bekend was geworden dat de TTP van zijn hand was.

    Dat ook de filosofen zich tegen hem zouden richten, had Spinoza ook kunnen weten: hij had zijn afkeuring voor Descartes nooit onder stoelen of banken gestoken. Dat hij desondanks als een aanhanger van het (verboden!) Cartesianisme gebrandmerkt werd, was hen een doorn in het oog. Door zich te distantiëren van Spinoza wensten zij zich te onttrekken aan elke verdenking van goddeloosheid, die hun eigen zaak in het gedrang zou kunnen brengen.

    Het verwijt dat men Spinoza maakt, gaat naar de grond van de zaak: hij beweert dat er geen God is. En dat is inderdaad zo, althans vanuit het standpunt van de theologen, de predikanten, het gemene volk en in die mate ook het staatsgezag. Spinoza’s God is niet die van hen, en hun God is niet die van Spinoza. Spinoza meent dat hun God allesbehalve goddelijk is, en wenst die met zijn Ethica (zie bijvoorbeeld het Appendix bij deel 1)te vervangen door de ware God, zoals hij ook hun godsdienst wenste te vervangen door de ware godsdienst in zijn TTP. Over dat volgens hem onterechte verwijt van atheïsme zal Spinoza zijn beklag maken in de brief aan Jacob Ostens (43), waarin hij antwoordt op het uitvoerige pamflet (Brief 42) dat Lambert van Velthuysen schreef in reactie op de TTP, op verzoek van Jacob Ostens.

    En dan richt Spinoza zich rechtstreeks tot zijn ‘vriend’. Hij wenst duidelijkheid over Oldenburgs krampachtige en teleurstellende waarschuwing over leerstellingen in de Ethica die zouden kunnen geïnterpreteerd worden als aanzettend tot ontucht (!). Hoe zou een streng filosofisch, ethisch werk zoals de Ethica immers als zodanig geïnterpreteerd kunnen worden?

    Hij vraagt tevens opheldering over die aspecten in de TTP die bij Oldenburg in eerste instantie een negatieve reactie hadden veroorzaakt (Brief 61 en de daaraan voorafgaande brief, die hij al dan niet ontvangen heeft). Die opmerkingen zou hij dan nuttig kunnen verwerken, en de ‘vooroordelen’ weerleggen, in aantekeningen bij een nieuwe uitgave van de TTP. Een aantal van dergelijke aantekeningen, in totaal 36, vinden we inderdaad terug in postume edities. Het is echter niet zeker dat ze allemaal van de hand van Spinoza zelf zijn; voor slechts een vijftal lijkt dat het geval te zijn, die men heeft aangetroffen in een exemplaar van de TTP. Na de pijnlijke episode in 1995 over de Ethica-aantekeningen in het Leidse exemplaar weten we dat men voorzichtig moet zijn met dergelijke toewijzingen.

    De houding van Spinoza is overduidelijk. Hij kan zich niet voorstellen dat er in de Ethica stellingen zouden aangetroffen worden die ontaarde mensen zouden kunnen aangrijpen om hun ondeugden goed te praten, tenzij men met die ontaarde mensen natuurlijk filosofische atheïsten zou bedoelen (zoals Spinoza zelf), en met hun ondeugden niets anders dan hun weigering om de theologen en predikanten na te praten. Enkel een totaal onterechte en volkomen ongegronde gelijkschakeling van atheïsme en immoraliteit kan de aanleiding zijn voor de vreesachtige waarschuwing van Oldenburg. Noch door zijn persoonlijke levenswandel, noch door enig geschrift heeft Spinoza ooit iemand ertoe gebracht ook maar een ogenblik van het rechte pad af te wijken. Door bovendien te weigeren dat zijn TTP in het Nederlands werd vertaald, en door de publicatie van de Ethica tegen te houden, zou de verantwoordelijkheid voor het aanzetten tot ondeugd of ontucht paradoxaal genoeg integendeel vooral moeten gelegd worden bij diegenen die zijn ideeën bij het gewone volk bekend maakten, en wel precies in de geschriften waarin ze deze ideeën zogenaamd weerleggen en halfhartig bestrijden.

    Ook over de opmerkingen van Oldenburg en zijn vrienden bij de TTP is Spinoza hoewel steeds voorbeeldig beleefd, toch behoorlijk laatdunkend: hij heeft het over scrupulus, letterlijk een klein scherp kiezelsteentje, of het kleinst mogelijke gewichtje, en praejudicia, vooringenomenheid.

    Ongetwijfeld is dit de normale reactie van een auteur aan wie een buitenstaander goedbedoelde wijze raad meent te moeten geven. Spinoza besefte maar al te goed dat zijn opvattingen, meer bepaald over God en godsdienst, niet goed zouden onthaald worden bij theologen en predikanten, en dat die ook het gewone volk tegen hem zouden opzetten, en hem aanklagen bij de burgerlijke overheid; dat was immers ten overvloede gebleken bij de publicatie van de TTP. Maar de toezeggingen van steun en verdediging van Oldenburg, mede namens zijn Society, indachtig, daagt hij hem uit aan te tonen waar hij volgens hen in de fout zou gegaan zijn. Met de mening van de anderen hoefde hij immers toch geen rekening te houden, of had Oldenburg hem dat niet voortdurend op het hart gedrukt?


    Categorie:Brieven
    Tags:Spinoza
    27-12-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Brieven over God: brief 62

    Brief 62

    Henry Oldenburg aan BdS

    Londen, 22 juli 1675

    Zeer geachte heer, nu onze briefwisseling zo voorspoedig op gang gekomen is, wil ik aan de vriendschapsplicht niet tekort komen door een onderbreking in het briefschrijven. Uit het antwoord dat je me op 5 juli gaf, meen ik begrepen te hebben dat je in gedachten hebt die vijfdelige verhandeling van jou in het publieke domein te brengen; laat me alsjeblieft toe, omwille van de oprechtheid van jouw gevoelens tegenover mij, je aan te raden daarin niets op te nemen dat ook maar enigszins de beoefening van de godsdienstige deugdzaamheid aan het wankelen zou lijken te brengen. In deze uiterst ontaarde en schandelijke tijden jaagt men niets begeriger na, dan dat soort leerstellingen, waarvan de gevolgtrekkingen de wijd verbreide ondeugden lijken te verdedigen.

    Overigens zou ik niet weigeren enkele exemplaren van de vermelde verhandeling te ontvangen. Ik zou je enkel dit willen vragen, namelijk dat je die te gelegener tijd zou bestemmen voor een of andere Nederlandse handelaar die in Londen verblijft, en die ervoor zou zorgen dat ze nadien aan mij overgedragen worden. Het hoeft ook niet gezegd te worden dat die boeken op die manier aan mij overgemaakt zijn: als ze maar veilig in mijn bezit zouden komen, twijfel ik er niet aan dat ik een geschikte gelegenheid zal vinden om ze dan van hier uit onder mijn vrienden te verspreiden, en daarvoor een billijke prijs te krijgen.

    …/…


    Categorie:Brieven
    Tags:Spinoza
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Brieven over God: brief 62 Toelichting

    Brief 62 Toelichting

    Het antwoord van Spinoza op Brief 61 ontbreekt. Blijkbaar heeft Spinoza daarin te kennen gegeven dat hij zijn Ethica voor publicatie wil vrijgeven. In Brief 68 aan Oldenburg vinden we daarvan de bevestiging. Spinoza moet ook enige toelichting hebben verschaft bij de inhoud, wat Oldenburg ertoe brengt om, volledig in tegenstelling met alles wat hij tevoren heeft gedaan om Spinoza aan te moedigen tot het krachtig formuleren van zijn ideeën en het vrijmoedig publiceren ervan, Spinoza nu zeer nadrukkelijk te bezweren toch maar niets te publiceren dat ook maar enigszins zou kunnen geïnterpreteerd worden als ondermijnend voor de beoefening van de godsdienstige deugden. Er zijn immers uiterst ontaarde en schandelijke mensen die hun gedrag zoeken goed te praten aan de hand van dergelijke uitlatingen.

    Oldenburg wil wel graag enkele exemplaren van de Ethica wanneer die verschijnt. Hij wenst die echter via een omweg en in het geheim te ontvangen, zodat hij niet gecompromitteerd wordt door zijn contact met Spinoza of het bezit van zijn boek… Als hij de exemplaren zo in handen krijgt, zal hij ze verspreiden, even clandestien allicht, onder zijn vrienden, die er een billijke prijs voor veil zullen hebben.

    Deze ronduit abjecte, ja beschamende passages staan wel in schril contrast met de eerdere herhaalde en dringende aanmoedigingen van Oldenburg en met de verwijten die hij tot Spinoza richtte in verband met zijn uitstelgedrag en zijn volgens hem volkomen onterechte vrees voor repercussies, en vooral met de steun die hij Spinoza toezegde, niet alleen in zijn eigen naam, maar ook namens de hele republiek der letteren, en de dure eden die hij daarvoor zwoer.

    Als een echte angsthaas drukt Oldenburg Spinoza nu op het hart om geen enkel risico te nemen en erop toe te zien dat hij niets publiceert dat zelfs maar de indruk zou kunnen wekken dat het ingaat tegen de godsdienst, de theologen of de predikanten, daar waar hij die eerder als blaffende honden had afgedaan; of iets dat de goede zeden in het gedrang zou kunnen brengen, alsof Spinoza ooit iets zou zeggen of schrijven dat strijdig zou zijn met de welvoeglijkheid of de allerhoogste morele normen! Oldenburg neemt bovendien alle mogelijke voorzorgen om te verhinderen dat men hem in verband zou kunnen brengen met Spinoza, zelfs op zakelijk gebied. Van je vrienden moet je het hebben…

    Oldenburg is hypocriet, zoals het betaamt voor iemand met zijn functie als secretaris van een koninklijk genootschap; dat is de prijs die men betaalt voor een hoge bescherming en erkenning. Wellicht komt daar nog bij dat Engeland nog maar net een derde oorlog heeft uitgevochten met Nederland, en dat Spinoza’s Tractatus Theologico-Politicus ondertussen verboden is in Nederland en in heel Europa bestempeld wordt als een goddeloos, hels geschrift. In het openbaar zal Oldenburg dus elke associatie met Spinoza vermijden, terwijl hij hem privé blijft bestoken met vragen over zijn ideeën en zijn geschriften, uit naam van hun ‘vriendschap’, natuurlijk.


    Categorie:Brieven
    Tags:Spinoza
    26-12-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Brieven over God: brief 61

    Brief 61

    Henry Oldenburg aan BdS

    Londen, 8 juni 1675

    Ik wil deze geschikte gelegenheid niet laten voorbijgaan die de hooggeleerde heer Bourgeois, doctor in de geneeskunde van de universiteit van Caen en de gereformeerde godsdienst toegedaan, die nu naar Nederland vertrekt, mij biedt, om je langs deze weg te laten weten dat ik enkele weken geleden mijn dank betuigde voor jouw verhandeling die je mij toestuurde, maar die mij nooit in handen gekomen is, maar dat ik twijfel koester of die brief van mij jou wel ter hand gesteld is.

    Daarin gaf ik over die verhandeling mijn mening te kennen die ik nu hoe dan ook, nadat ik dat nader onderzocht en overwogen heb, als erg voorbarig beschouw. Toen leken sommige zaken mij in een richting te gaan die schadelijk is voor de godsdienst, omdat ik die toen beoordeelde met de maatstaven die het gros van de theologen en de vaste formules van de confessies (die al te zeer door partijdigheid geïnspireerd lijken) volop voorhouden.

    Maar toen ik het hele opzet nog eens dieper overdacht, ontdekte ik talrijke zaken die mij ervan overtuigen dat het helemaal niet jouw bedoeling is om ook maar iets te ondernemen ten nadele van de ware godsdienst of de solide filosofie, maar dat je je integendeel beijvert om het authentieke doel van de christelijke godsdienst en niet minder de goddelijke sublimiteit en uitmuntendheid van de vruchtbare filosofie aan te prijzen en te ondersteunen.

    Omdat ik nu meen dat jij net dit in gedachten hebt, wil ik je met aandrang vragen aan je oude en eerlijke vriend, die de goede afloop van een zo goddelijke onderneming geheel en al toejuicht, met frequente brieven te willen uitleggen wat je nu met die bedoeling voorbereidt en overweegt.

    Ik zweer je een heilige eed dat ik niets daarvan aan enig sterveling zal onthullen, als je mij althans de geheimhouding oplegt. Ik zal mij er enkel op toeleggen om goede en scherpzinnige personen geleidelijk aan mentaal voor te bereiden op het aannemen van de waarheden die je ooit ruimer aan het licht zal brengen, en om de vooroordelen die tegenover jouw gedachten ontstaan zijn uit de weg te ruimen.

    Indien ik mij niet vergis, komt het me voor dat jij de natuur en de kracht van het menselijk brein buitengewoon diep doorgrondt, evenals zijn vereniging met ons lichaam. Ik verzoek je nadrukkelijk mij jouw gedachten over die kwestie te willen uiteenzetten.

    …/…


    Categorie:Ethica
    Tags:Spinoza
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Brieven over God: brief 61 Toelichting

    Brief 61 Toelichting

    Tussen Brief 33 en deze Brief 61 zijn welhaast tien jaar verlopen. We weten niet of de briefwisseling in de tussentijd volledig is stilgevallen, mede omwille van de oorlogsomstandigheden. In de volgende brief (62) verheugt Oldenburg zich over de hervatting van de correspondentie, maar Spinoza’s antwoord op Brief 61 is niet bewaard, evenmin als de brief van Oldenburg die aan Brief 61 voorafging.

    Blijkbaar heeft Spinoza de Tractatus Theologico-Politicus, die in 1670 anoniem verscheen, naar Oldenburg verzonden, of hem dat althans aangekondigd, maar die zending is niet aangekomen. Toch blijkt Oldenburg op de hoogte te zijn van de inhoud, hetzij door de tussenliggende briefwisseling, hetzij doordat hij via andere wegen een exemplaar heeft verworven van de Tractatus. Anderzijds moedigt hij Spinoza op de gebruikelijke manier aan om hem via frequente brieven op de hoogte te houden van zijn verder onderzoek en de geschriften die hij blijkbaar in voorbereiding heeft, wat dan op de Ethica moet slaan, waarover Spinoza dus iets moet losgelaten hebben.

    De eerste reactie van Oldenburg op de TTP, die Spinoza niet bereikt heeft, was veeleer negatief, omdat hij het boek las zoals de theologen en de predikanten. Bij nader toezien echter, meent hij dat Spinoza’s opvattingen enkel gericht zijn op de bevordering van de ware godsdienst en de filosofie. Vanwaar deze ommezwaai? Wellicht vreesde Oldenburg dat zijn oorspronkelijke negatieve reactie bij Spinoza in slechte aarde zou vallen en dat hij niet meer geneigd zou zijn om de correspondentie te hervatten. Om dus weer bij hem in het gevlei te komen, trekt hij zijn bezwaren in, en spreekt hij zijn overtuiging uit dat Spinoza nooit iets zou ondernemen dat zou ingaan tegen de ware godsdienst en de degelijke filosofie.

    Na die nogal hol klinkende captatio benevolentiae vervalt Oldenburg in zijn gewone rol, die van de ‘vriend’ die zoveel mogelijk wenst te weten te komen van Spinoza’s ideeën en plannen, nog voor die vaste vorm krijgen. Hij gaat nu wel heel ver in zijn formulering: waar hij in een vorige brief (31) al zijn goede trouw toezegde en Spinoza zijn woord gaf dat hij kon rekenen op zijn steun en die van de ware wetenschappers (aangezien hij toch niets tegen God of de Voorzienigheid zou schrijven…), doet hij nu een heilige gelofte om niets daarvan voort te vertellen (teminste, als Spinoza daarop zou aandringen) en om de geesten rijp te maken voor Spinoza’s ideeën, inzonderheid die over het menselijk denkende brein (het tweede deel van de Ethica) en de band met het lichaam (het derde, vierde en vijfde deel?).

    Het is opmerkelijk dat Oldenburg in zijn brieven nog geen enkele keer ook maar iets heeft prijsgegeven over zijn eigen ideeën over God en godsdienst, op enkele gemeenplaatsen na, terwijl Spinoza herhaaldelijk in zijn kaarten liet kijken, ook al besefte hij dat hij zich daardoor blootstelde aan ernstige gevaren. Dit is geen open briefwisseling tussen vrienden, of tussen geleerden, althans niet wat filosofische en theologische kwesties aangaat, maar een volgehouden inspanning door Oldenburg om Spinoza aan te zetten tot het vrijgeven van zijn gedachten over God, zowel via publicaties als in zijn correspondentie met Oldenburg.


    Categorie:Brieven
    Tags:Spinoza
    25-12-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Brieven over God: brief 33

    Brief 33

    Henry Oldenburg aan BdS

    Londen, 8 december 1665

    Wat je filosofeert over de samenhang van de delen van de natuur met het geheel en hun verband, schenkt grote voldoening, hoewel ik niet afdoende begrijp hoe wij ordening en symmetrie totaal kunnen verwijderen uit de natuur, zoals jij lijkt te doen, vooral omdat je zelf erkent dat al haar lichamen door andere omgeven zijn, en onderling volgens een welbepaalde en vaste regeling gedetermineerd worden, zowel om te bestaan als om te ageren, steeds met behoud van de verhouding tussen beweging in rust in alles samen, wat wel bij uitstek de formele ratio zelf lijkt van de ware ordening. Maar wellicht begrijp ik je hierin niet afdoende, evenmin als in datgene wat je voorheen schreef over Descartes’ wetten. Ik wou dat je de last op jou wou nemen om me uit te leggen op welk punt jij van oordeel bent dat zowel Descartes als Huygens zich vergist hebben in de wetten van de beweging. Je zou me zeer dankbaar stemmen door je van die taak te kwijten, en ik zou trachten dat naar best vermogen waardig te zijn.

    …/…


    Categorie:Brieven
    Tags:Spinoza
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Brieven over God: brief 33 Toelichting

    Brief 33 Toelichting

    Oldenburg blijkt, zoals te verwachten viel, niet de volledige draagwijdte ingezien te hebben van wat Spinoza zo beeldrijk heeft uitgelegd in zijn vorige brief, aan de hand van de allegorie van de vermiculus, het denkbeeldig wormpje in het bloed. Hij gaat er niet op in en beperkt zich integendeel tot de terloopse opmerking vooraf die Spinoza maakte over het feit dat de natuur alleen in onze verbeelding mooi of lelijk, ordelijk of chaotisch is. Als alles volgens vaste wetmatigheden bestaat en ageert in samenhang met zijn omgeving, en het geheel bevindt zich in een onveranderlijke verhouding van beweging en rust, zoals Spinoza stelt, dan is er toch sprake van een volmaakte harmonieuze ordening?

    Hij komt ook nog eens terug op de denigrerende opmerkingen die Spinoza terloops maakte over de wetten van de beweging van Descartes en Huygens. Wat was daar zo verkeerd mee?

    De vraag naar de ordening van de wereld is natuurlijk de vraag naar een ordenend principe of een wijze, vooruitziende schepper, een begrip dat Spinoza niet kent. Zeker, er is een wetmatigheid waaraan niets of niemand ontsnapt, maar dat betekent helemaal niet dat er een harmonie is, of zelfs een orde: dat bewijst overtuigend al het geweld van de natuur en al het leed in de wereld (zie E1app). Wanneer de mens in de natuur evenwicht en zelfs schoonheid en goedheid ontwaart, is hij blind voor al wat niet zo is. Lees daarover maar het welsprekend essay On Nature vanJohn Stuart Mil.

    Het universum heeft zijn eigen wetmatigheden, die integraal op de mens, als een onderdeel van dat universum, van toepassing zijn, maar die wetmatigheden zijn niet gericht op het welzijn van de mens of van wat dan ook, en er is ook geen hoger wezen dat die wetmatigheden heeft ingesteld met die bedoeling. De natuur ontplooit zich in al zijn aspecten volgens onveranderlijke principes, maar zonder een bepaald doel. Een wetmatigheid is nog iets anders dan een harmonie of een ordening. Dat veronderstelt immers een ordenende kracht en een bedoeling om te ordenen in een bepaalde zin.

    Wat er werkelijk gebeurt, ligt niet vooraf vast; er zijn immers binnen de wetmatigheden van de natuur oneindig veel mogelijkheden. Al wat is, kan niet anders dan zijn, en alleen dat was uiteindelijk concreet mogelijk, maar paradoxaal genoeg moest niets daarvan er ook noodzakelijk de facto komen, anders zouden alle elkaar uitsluitende mogelijkheden zich moeten gerealiseerd hebben, en dat is absurd.

    Spinoza stelt dat allemaal duidelijk genoeg, zodat we ons moeten afvragen of we de vragen om verduidelijking en het vermeende onbegrip van Oldenburg ernstig moeten nemen, dan wel ze beschouwen als doorzichtige socratische vragen, die de ondervraagde het gewenste antwoord moeten ontlokken.


    Categorie:Brieven
    Tags:Spinoza
    15-12-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Brieven over God: brief 32

    Brief 32

    BdS aan Henry Oldenburg

    Dat jij en de hoogedele heer Boyle mij welwillend aanmoedigen tot filosoferen, daarvoor ben ik zeer dankbaar; ik zal zeker, naar de beperktheid van mijn verstandelijke mogelijkheden, daarmee zoveel ik kan doorgaan en ik twijfel ondertussen niet aan jullie bijstand en goedgunstigheid.

    Als je me vraagt naar mijn mening over de kwestie die erom draait dat wij te weten komen hoe elk deel van de natuur in het geheel daarvan past en op welke manier elk deel samenhangt met de andere delen, dan denk ik dat je vraagt naar de redenen die ons ervan overtuigen dat elk deel van de natuur in overeenstemming is met de hele natuur en samenhangt met de andere. Want weten hoe ze werkelijk samenhangen, en hoe elk deel met zijn geheel overeenstemt, daarvan heb ik je al in mijn vorige brief gezegd dat ik het niet weet, want dat te weten zou vereisen dat men de hele natuur en al de delen daarvan zou kennen. Ik zal dus proberen de reden aan te tonen die mij ertoe noopt om dat te stellen, maar eerst wil ik je erop wijzen dat ik aan de natuur geen schoonheid, wanstaltigheid, ordening of verwarring toeschrijf. Men kan immers van de dingen enkel zeggen dat ze mooi, wanstaltig, ordelijk of verward zijn vanuit het perspectief van onze verbeelding.

    Onder de samenhang van de delen versta ik dus niets anders dan dat de wetten, of de natuur van een deel zich zo aanpast aan de wetten of de natuur van een ander deel, dat ze elkaar zo weinig mogelijk tegenwerken.

    In verband met het geheel en de delen zie ik de zaken zo dat de delen van een geheel, in de mate dat hun natuur wederzijds aangepast is, in de mate van het mogelijke onderling overeenkomen, maar dat in de mate dat ze onderling van elkaar verschillen, elk in dat geval een idee vormt in ons brein dat verschillend is van de andere, en dat dit dan als een geheel, en niet als een deel beschouwd wordt.

    Bijvoorbeeld: wanneer de bewegingen van de partikels van het lymfevocht en de chijl enzovoort onderling wat betreft hun grootte en hun vorm zo aan elkaar aangepast zijn dat ze helemaal met elkaar overeenkomen, vormen ze allemaal samen één vocht, en beschouwt men chijl, lymfevocht enzovoort als delen van het bloed; als we echter aannemen dat de lymfepartikels wat betreft hun vorm en bewegingen verschillen van de partikels van de chijl, dan beschouwen we in dat geval die delen als een geheel, en niet als een deel.

    Laten we ons als je wil eens inbeelden dat er een wormpje in het bloed leeft, dat bij machte is om visueel een onderscheid te maken tussen de partikels van bloed, lymfevocht enzovoort, en verstandelijk kan vaststellen op welke manier elk partikel door de botsing met een ander ofwel terugbotst, ofwel een deel van zijn beweging doorgeeft enzovoort.

    Dat wormpje zou in dat bloed leven zoals wij in dit deel van het universum, en het zou elk partikel van het bloed voor een geheel houden, en niet voor een deel, en het zou evenmin weten hoe al de delen beheerst zijn door de universele natuur van het bloed, en onderling, zoals de universele natuur van het bloed vereist, gedwongen zijn zich aan te passen, zodat ze op een welbepaalde manier met elkaar in overeenstemming zijn.

    Want als wij ons inbeelden dat er buiten het bloed geen wetten bestaan die aan het bloed nieuwe bewegingen zouden geven, en er geen enkele ruimte bestaat buiten het bloed, noch andere lichamen waaraan de bloedpartikels hun beweging kunnen doorgeven, dan staat het vast dat het bloed altijd in dezelfde toestand zal blijven en dat de partikels van het bloed geen enkele andere verandering zullen ondergaan dan diegene die denkbaar zijn vanuit de gegeven beweging van het bloed naar het lymfevocht, de chijl enzovoort, en zo zou men het bloed altijd moeten beschouwen als een geheel, en niet als een deel.

    Maar omdat er talrijke andere oorzaken zijn, die op een welbepaalde manier de wetten van de natuur van het bloed beïnvloeden, en die op hun beurt de invloed ondergaan van het bloed, gebeurt het van daaruit dat er andere bewegingen en andere wijzigingen ontstaan in het bloed, die niet uitsluitend het gevolg zijn van de mate van beweging van de delen daarvan onderling, maar van de mate van beweging van het bloed en de externe oorzaken onderling samen; op die manier geldt het bloed als een deel, doch niet als een geheel. Dat wat het geheel en het deel betreft.

    Welnu, men kan en moet alle lichamen van de natuur op dezelfde manier opvatten zoals wij hier het bloed opgevat hebben; alle lichamen zijn immers door andere omringd en worden door elkaar bepaald om te bestaan en om op een welbepaalde en gedetermineerde wijze te ageren, steeds met behoud in alles samen, dat wil zeggen in het hele universum, van dezelfde mate van beweging en rust. Daaruit volgt dat elk lichaam, naargelang het op een bepaalde wijze aangepast bestaat, als een deel van het hele universum, moet beschouwd worden als overeenkomend met zijn geheel, en samenhangend met de andere delen.

    En omdat de natuur van het universum niet beperkt is zoals de natuur van het bloed, maar absoluut oneindig, worden bijgevolg vanuit de natuur van die oneindige kracht de delen daarvan op oneindig veel manieren beïnvloed en gedwongen om oneindig veel veranderingen te ondergaan.

    Maar ik denk dat naargelang de substantie elk deel een nauwere eenheid vormt met zijn geheel. Want zoals ik getracht heb aan te tonen in mijn eerste brief die ik jou schreef toen ik nog in Rijnsburg woonde: aangezien het eigen is aan de natuur van de substantie om oneindig te zijn, volgt daaruit dat elk deel behoort tot de natuur van de lichamelijke substantie en daarzonder niet kan bestaan noch denkbaar is.

    Je ziet dus op welke manier, en om welke reden ik meen dat het menselijk lichaam een deel is van de natuur; wat nu het menselijk brein betreft, meen ik dat het eveneens een deel is van de natuur, en wel omdat ik stel dat er in de natuur ook een oneindige kracht van het denken bestaat, die omdat ze oneindig is de hele natuur op objectieve wijze in zich bevat, en waarvan de gedachten op dezelfde manier voortgang vinden als de natuur, die daarvan juist het denkobject is.

    Ten slotte noem ik het menselijk brein diezelfde kracht, niet als een oneindige en een die de hele natuur waarneemt, maar als een eindige, namelijk voor zover ze enkel het menselijk lichaam waarneemt, en op die manier noem ik het menselijk brein een deel van een oneindig intellect.

    Maar dat alles, en wat verband houdt met deze kwestie, hier accuraat uitleggen en bewijzen, zou een al te uitvoerige aangelegenheid zijn, en ik denk dat je dat op dit ogenblik van mij ook niet verwacht. Ik vrees zelfs dat ik jouw bedoeling niet goed begrepen heb, en iets anders beantwoord heb dan wat je gevraagd hebt, en dat wil ik graag van jou vernemen.

    …/…


    Categorie:Brieven
    Tags:Spinoza
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Brieven over God: brief 32 Toelichting

    Brief 32 Toelichting

    Het origineel van deze brief is bewaard en berust bij de Royal Society. De verschillen met de kopie die de uitgevers van de OP ter beschikking hadden, zijn onbelangrijk.

    Spinoza laat zich eindelijk verleiden tot het prijsgeven van zijn fundamentele opvattingen over de natuur, en dus over God.

    Hij wijst eerst Oldenburg terecht: het is voor iedereen en zelfs voor de hele mensheid onmogelijk om alle verbanden tussen al de dingen te kennen, en alle oorzaken en gevolgen tot in het oneindige. Wat Spinoza wel kan, is aantonen dat de dingen inderdaad een onderlinge samenhang vertonen, en dat alles deel uitmaakt van één zinvol samenhangend geheel. Spinoza leefde in een tijd waarin de wetenschap grote vorderingen maakte, en het onderzoek naar de natuurwetten spectaculaire resultaten opleverde. Hij was zeer onder de indruk van die nieuwe inzichten, en wijdde zich zelf ook aan dergelijk onderzoek. Het fundamentele inzicht dat het universum niet chaotisch of willekeurig is, vormt de basis van zijn filosofie.

    Hij begint echter met het weerleggen van een misvatting: de natuur is niet mooi of lelijk, niet geordend of wanordelijk; de natuur is zoals ze is, wat wij er ook mogen van denken. De natuur is met andere woorden niet afgestemd op het geluk of het ongeluk van de mens, zoals de enen of de anderen denken. Zie E2def6: ‘Onder realiteit en volmaaktheid versta ik hetzelfde’. Wat is, is perfect. In de Voorrede van het vierde deel van de Ethica wordt dit thema verder uitgewerkt.

    De eigen wetmatigheid waaraan elk onderdeel van de natuur onderworpen is, verhindert niet dat de dingen zich aan elkaar aanpassen, of contact opnemen met dingen die met de eigen natuur overeenstemmen. Dingen die van nature gelijkend zijn, vormen de delen van een isomorf geheel, dat we dan als zodanig beschouwen. Dingen die van nature verschillend zijn, herkennen we als zodanig, en beschouwen we niet als een geheel, maar als verschillende gehelen. Zie E2def7: ‘Onder singuliere dingen versta ik dingen die begrensd zijn en een beperkt bestaan hebben. En als verscheidene individuen zo samengaan in één act dat ze allemaal samen de oorzaak zijn van één gevolg, dan beschouw ik ze in die mate als één singulier ding.’

    Een goed voorbeeld daarvan is het bloed, waarvan men toen al had ontdekt dat het uit verschillende elementen bestaat, bijvoorbeeld de rode bloedlichaampjes of bloed stricto sensu, lymfevocht, en chijl, een bijzondere vorm van lymfevocht. Bekijkt men het bloed als een homogeen geheel, waarvan alle delen perfect aan elkaar aangepast zijn, dan beschouwen we het bloed als een geheel, en spreekt men niet meer van verschillende delen. Als men echter vaststelt dat bepaalde onderdelen van het bloed sensu lato, zoals het lymfevocht of de chijl, afwijkend zijn van het bloed in brede zin naar vorm en beweging en dus ook functioneel, dan beschouwt men die niet meer als homogene delen van het bloed, maar als een afzonderlijk geheel. En inderdaad: lymfevocht beweegt zich gedeeltelijk in het bloed en gedeeltelijk in een afzonderlijke circulatie.

    Ter illustratie geeft Spinoza de roemruchte allegorie van het wormpje in het bloed. Stel, zo zegt hij, dat er een diertje is dat zich in het bloed bevindt, en dat begiftigd is met zintuigen en verstand. Dat diertje zal dan merken dat het bloed bestaat uit heterogene bestanddelen, die met elkaar op verschillende manieren in botsing komen; de hardere zullen bijvoorbeeld meer terugkaatsen dan de zachtere, wat hun beweging zal beïnvloeden. Aangezien het diertje alleen het bloed ziet met al zijn verschillende onderdelen, zal het aannemen dat dit de hele wereld is en zal het proberen al die verschillende soorten van dingen, die het als van elkaar verschillende eenheden ziet en niet als een homogeen geheel, en ook al hun bewegingen, te verklaren zonder een beroep te doen op externe factoren, dus louter op grond van de natuur en de wetten van de verschillende eenheden die het in het bloed opmerkt.

    Het diertje zou met andere woorden niet weten wat het geheel is, namelijk bloed, omdat het alleen de delen ziet, en niet hun samenhang, of het geheel. Er is namelijk ook een natuur en wetmatigheid van het bloed als geheel, waaraan alle onderdelen onderworpen zijn; en er is tevens een functionaliteit binnen het lichaam, waardoor het bloed onderworpen is aan de natuur en de wetmatigheid van het lichaam, dat op zijn beurt onderworpen is aan de biologische wetmatigheid en uiteindelijk aan het geheel van de natuurwetten.

    Het diertje zou dus ten onrechte veronderstellen dat het bloed een gesloten geheel is, dat helemaal op zichzelf bestaat als een onveranderlijke verzameling van specifieke en onderling verschillende eenheden die met elkaar in botsing komen, zonder externe oorzaak of enig gevolg voor iets dat buiten het bloed zou bestaan, een veronderstelling waartoe het diertje niet eens in staat is, en zonder enig gevolg voor het bloed zelf, dat niet van samenstelling zou veranderen door die voortdurende bewegingen, en dus een onveranderlijk geheel zou blijven.

    Maar het bloed heeft wel degelijk een functie binnen het lichaam en ondergaat daardoor veranderingen, namelijk door de opname en verspreiding van zuurstof en voedsel, en is dus mede onderhevig aan de wetmatigheden van die processen. Als dusdanig is het bloed objectief beschouwd een deel van het lichaam, en geen geheel.

    De verklaring van de allegorie is dat de mens in het universum is zoals het wormpje in het bloed. Wij zien enkel de verschillende onderdelen van de wereld om ons heen, en we proberen hun oorzaak en gevolgen te verklaren vanuit hun onderlinge botsingen, zonder rekening te houden met het groter geheel. Wij zien dus de delen, niet het geheel, en missen zo de essentie, namelijk de algemene natuurwetten die het geheel beheersen tot in de kleinste deeltjes.

    Die deeltjes passen zich aan elkaar aan, zodat ze alle conflict zoveel als mogelijk vermijden, wat aanleiding geeft tot de vorming van allerlei combinaties van deeltjes, die dan een eigen wetmatigheid ontwikkelen binnen het groter geheel, dat echter steeds onveranderlijk is in zijn evenwicht tussen beweging en rust, ondanks de voortdurende verschillen die optreden door de constante botsingen van de delen, groot en klein, onderling.

    De algemene wetmatigheid van de ene substantie geldt voor alle partikels en voor alle samenstellingen daarvan, en zo maakt alles deel uit van één groot geheel; daarnaast is er echter de nauwere samenhang van de delen van elk van die samenstellingen, zoals bepaald door de natuur van elk ding. Zie de ‘Kleine fysica’ na E2p13, vooral Lemma 7 en het scholium, waarin we de omgekeerde volgorde vinden: ‘En indien we zo verder doorgaan tot in het oneindige, zien we gemakkelijk in dat de hele natuur één individu is.’

    Dat wat de materie betreft. Voor het denkende brein geldt echter dezelfde regel, aangezien ook dat een onderdeel is van de natuur. Zoals het universum een oneindige materiële vorm heeft, zo is er in het universum ook een oneindige denkkracht, die de hele Natuur objectief, dat wil zeggen als kenbare gegevens in zich heeft, zoals zij is, en niet zoals wij mensen denken dat ze is. De gedachten komen daaruit op dezelfde manier voort als de Natuur zelf, het voorwerp van het denken. Dat is het oneindige denken van God, waarin alle gedachten volmaakt begrepen zijn. Het menselijk brein is dan een beperkt en tijdelijk deel van die oneindige denkkracht, dat zich beperkt tot de waarneming van het lichaam in zijn omgeving. Wij zien hier reeds wat later in het tweede deel van de Ethica zal gesteld worden: ‘De ordening en het verband van de ideeën is dezelfde als de ordening en het verband van de dingen (E2p7). ‘… de denkende substantie en de uitgebreide substantie is één en dezelfde substantie, …’ (E2p7s).

    Wij moeten zo voorzichtig zijn als Spinoza zelf wanneer we spreken over het denken van God. Wanneer we dit al te antropomorf zien, dan begaan we een zware vergissing, waarvoor Spinoza ons herhaaldelijk waarschuwt. ‘Denken is een attribuut van God, of: God is iets dat denkt.’ (E2p1: Deus est res cogitans.) Aangezien God alles is, het Universum zelf, is dat geen persoonlijk denken, maar een oneindige denkkracht (potentia infinita cogitandi) die in de Natuur aanwezig is. Er is dus in de Substantie, of God, of de Natuur geen afzonderlijk intellect dat denkt: het ganse universum is oneindig ‘denkend’, zoals het eveneens oneindig ‘uitgebreid’ is (E2p2). Alleen de mens denkt, en is, specifiek en actief (E2a2: Homo cogitat), maar tevens beperkt, tijdelijk en onvolmaakt.

    Spinoza zet hier zijn monistische ideeën kort en bondig maar briljant uiteen. Hij vreest echter dat Oldenburg dat antwoord niet verwacht en dus ook niet zal begrijpen. Wellicht wou die enkel weten wat het concrete verband is tussen een deel en zijn geheel, zoals tussen oorzaak en gevolg, in een bepaald geval, of in het algemeen, terwijl Spinoza het heeft over de samenhang van alles in de ene substantie en hij Oldenburg met een allegorie probeert duidelijk te maken dat zijn beperkt inzicht overeenkomt met dat van een onooglijk wormpje in het bloed, dat niet verder kijkt dan zijn rudimentaire neus lang is.

    Spinoza heeft het inderdaad nergens over een scheppende en voorzienige God, die Oldenburg als de noodzakelijke steunpilaren zag voor elke discussie over de mens en de wereld; noch over hoe in die wereld bepaalde delen een concreet geheel vormen, maar over de ene substantie, waarvan de delen concrete vormen (modi) zijn, zowel materieel als intellectueel. De algemene natuurwetten zijn onverkort van toepassing op alle onderliggende gehelen tot in het oneindige, en voor die kleinere gehelen gelden daarnaast ook eigen wetten naargelang de natuur van elk van hen.

    Velen hebben het moeilijk gehad met dat fundamenteel aspect van Spinoza’s filosofie, en dat is nog steeds zo. Wanneer men inderdaad al te zeer de oneindigheid, volmaaktheid en onveranderlijkheid van de ene Substantie, de Natuur, of God benadrukt, komt het concrete bestaan zelf van de oneindig veel verschillende vormen in het gedrang. Quid ad aeternitatem? Wat is een mens, wat is een gedachte in het aanschijn van de eeuwige oneindigheid? En waarom ons inlaten met de onvolmaakte ideeën van mensen, als er de volmaakte kennis van God is? Of waarom aandacht besteden aan het materiële aspect van het universum, wanneer er een intellectueel aspect is dat zoveel rijker is?

    Het is de grote verdienste van Spinoza dat hij ‘God en zijn schepping’ verenigt in één centraal begrip: God, de Natuur, de Substantie. Die is tegelijk onveranderlijk en voortdurend in beweging en verandering in al haar materiële onderdelen, van de grootste tot de kleinste, zonder dat er ook maar één stukje van verloren gaat of één aan toegevoegd kan worden. En tegelijk is God res cogitans (E2p1), of: de Natuur denkt; dat wil zeggen dat elke mogelijke gedachte op objectieve wijze, dus volmaakt aanwezig is in God, en dat levende wezens onvolmaakte ideeën hebben, wegens hun beperktheden, maar toch nuttig kunnen nadenken, en dat hun gedachten in het beste, uitzonderlijke geval zelfs sommige gedachten van God kunnen evenaren. De delen bestaan volwaardig, zij het tijdelijk en met beperkingen, in het eeuwige volmaakte geheel. De veranderingen zijn reëel, maar zij veranderen de natuur van het geheel niet, omdat zij enkel gebeuren binnen de algemene natuurwetten en slechts een herschikking zijn van alles wat aanwezig is in de natuur. De onvolmaakte gedachten van de mens doen geen afbreuk aan het volmaakte denken van God, maar maken er integraal deel van uit.

    In die zin is ook de mens een volwaardig wezen in Spinoza’s universum, en geen hulpeloze speelbal van het noodlot of de willekeur van wispelturige goden. De mens is geëvolueerd tot wat hij is, een materieel wezen dat in staat is tot denken en handelen; dat bewijst enerzijds dat het binnen de natuurwetten mogelijk (maar niet noodzakelijk) was dat een dergelijk wezen tot stand kwam, en anderzijds dat de mens beschikt over een zekere autonomie. Zeker: de mens kan zich niet onttrekken aan de natuurwetten, maar hij kan wel gebruik maken van de ontzaggelijke mogelijkheden die daarin schuilen, en er zijn voordeel mee doen. De mensheid als geheel is in staat om zichzelf te vernietigen, of kan op elk ogenblik door een natuurramp vernietigd worden, maar is tevens in staat om samen te overleven op deze aarde, nu al met zeven miljard exemplaren… Rien ne se perd, rien ne se crée, maar tevens, wat men meestal vergeet te vermelden: tout se transforme (Lavoisier). Het is in die veranderingen dat de eindeloze vormen van de substantie, in uitgebreidheid en denken, volkomen tot hun recht komen.

    Aanvullende lectuur

    Ilaria Gaspari, Spinoza and the Vermiculus. A Reading of Letter 32 to Oldenburg and Spinoza’s Views on Imagination, Historia Philosophica 10 (2012): 41-54.

    Id., The Curious Case of the Vermiculus. Some remarks on Spinoza’s Letter 32 and Spinoza’s Views on Imagination and Reason, in Society and Politics vol. 7. 2 (2013), Letters by Early Modern Philosophers, beschikbaar op academia.edu.

    Filip Buyse,  La Lettre 32 de Spinoza sous un autre point de vue : les insectes et les pendules, Colloque international ‘Spinoza et les arts’, Amiens, 15, 16 et 17 mai 2014.

     

     

     


    Categorie:Brieven
    Tags:Spinoza
    08-12-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Brieven over God: brief 31

    Brief 31

    Henry Oldenburg aan BdS

    Londen, 12 oktober 1665

    Je beijvert je, zoals het een verstandig man en een filosoof betaamt, om de goede mensen lief te hebben; en het is zo dat je niet hoeft te betwijfelen dat zij jou op hun beurt liefhebben en je verdiensten waarderen zoals het hoort. De heer Boyle brengt je samen met mij zijn beste groet en moedigt je aan om krachtig en nauwgezet door te gaan met filosoferen. In het bijzonder, als er bij jou enig licht zou opgaan bij het moeizaam onderzoek dat je hieraan wijdt, namelijk dat te weten te komen hoe elk deel van de natuur in het geheel daarvan past, en op welke manier het met de andere delen samenhangt, dan vragen wij je heel vriendelijk dat je ons dat zou meedelen. De redenen die je aangeeft om een verhandeling op te stellen over de Bijbel treed ik helemaal bij en het behoort tot mijn vurigste wensen dat ik met eigen ogen kan lezen wat je commentaren zijn bij dit onderwerp. De heer Serrurier zal me wellicht binnenkort een pakketje toesturen, en als je het goedvindt kan je daaraan gerust toevoegen wat je daarover al hebt opgesteld; ik zeg je onze bereidheid toe tot wederdienst aan jou.

    …/…

    Wanneer je Huyghens’ verhandeling over de beweging ter sprake brengt, laat je verstaan dat Descartes’ wetten van de beweging omzeggens allemaal fout zijn. Ik heb het boekje nu niet bij de hand dat je destijds hebt geschreven over Descartes beginselen, op geometrische wijze bewezen. Het schiet me niet te binnen of je daarin die onjuistheid aantoont, of veeleer ten behoeve van anderen Descartes op de voet volgt. Och, mocht je eindelijk maar de kiemen van je eigen gedachten laten ontspruiten, en ze ter beschikking stellen ter bevordering en ter lering van de wereld van de filosofen! Ik herinner me dat je ergens aangegeven hebt dat veel van wat Descartes zelf aangaf als het menselijk bevattingsvermogen te boven gaand, en zelfs nog veel verheven en subtiele dingen, evident door de mens kan begrepen worden en heel helder uitgelegd. Waarom aarzel je, mijn vriend, waarvoor ben je bevreesd? Probeer het, begin eraan en breng tot een goed einde een zo belangrijk domein, en je zal zien dat alle filosofen het in koor voor jou opnemen. Daarop wil ik een eed doen, en ik zou dat niet wagen, mocht ik eraan twijfelen dat ik die gestand kan doen. Ik kan helemaal niet geloven dat jij van plan bent ook maar iets te beramen tegen het bestaan en de voorzienigheid van God, en als deze steunpilaren ongedeerd blijven, staat de godsdienst stevig overeind, en laat elke filosofische gedachte zich gemakkelijk verdedigen of verontschuldigen. Doorbreek dus je uitstel, en laat je niet verleiden tot dralen.

    …/…


    Categorie:Brieven
    Tags:Spinoza
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Brieven over God: brief 31 Toelichting

    Brief 31 Toelichting

    Oldenburg grijpt terug naar Spinoza’s vorige brief, meer bepaald de passage over de samenhang in de natuur, en vraagt om meer toelichting daarover. Ook de verhandeling die Spinoza voorbereidt over de Bijbel interesseert hem, en hij treedt de redenen bij die Spinoza aangeeft om daarover te schrijven. Vervolgens herneemt hij zijn oude pleidooi: zet je eigen gedachten op papier! De wetenschappers zullen je dankbaar zijn en het voor jou opnemen, zodat je niets hoeft te vrezen.

    Maar dan komt de aap uit de mouw. De dure eed die Oldenburg daarop zweert, is niet onvoorwaardelijk. Hij kan namelijk niet geloven dat Spinoza van plan zou zijn het bestaan van God en de Voorzienigheid in vraag te stellen. Als men die geloofspunten ongemoeid laat, kan men ongestraft om het even wat naar voren brengen. Het is een vrij cynische uitnodiging om, zoals ook Descartes deed, formeel te stellen dat men het met de dogma’s van de theologen en de moraal van de predikanten eens is, en vervolgens gedachten te formuleren die daarmee onmogelijk te verzoenen zijn. Dat soort van kniebuigingen is echter niet de methode van Spinoza. Hij gebruikt nog wel de term ‘God’, of ‘god’, maar wat hij erover zegt, is niet meer te verzoenen met de christelijke leer.

    Het moet voor Spinoza een pijnlijke, ontgoochelende en frustrerende ervaring geweest zijn te beseffen dat maar weinig mensen in zijn omgeving zo radicaal dachten over de eerste beginselen als hij. Oldenburg blijft hem aanporren om zijn gedachten daarover te publiceren of met hem per brief te delen, maar hij heeft er geen idee van hoe ver Spinoza wel gaat in zijn afwijzen van de toen gangbare ideeën. Ook vandaag nog zijn Spinoza’s ideeën een steen des aanstoots, al hebben de tegenstanders daarvan geen flauw idee dat die gedachten meer dan 350 jaar geleden ontsproten aan het rechtlijnig denken van een uitzonderlijk scherpzinnig man.


    Categorie:Brieven
    Tags:Spinoza
    07-12-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Brieven over God: brief 30

    Brief 30

    BdS aan Henry Oldenburg

    Voorburg, ca. 1 oktober 1665

    …/…

    Het verheugt me dat er onder jullie filosofen zijn die indachtig zijn wat ze aan zichzelf en aan hun republiek verschuldigd zijn. Wat ze de laatste tijd gedaan hebben, daar kijk ik naar uit, wanneer de krijgslieden verzadigd zullen zijn van bloed en tot rust komen om weer ietwat op krachten te komen. Als die illustere spotter in deze tijd zou leven, zou hij zich werkelijk doodlachen.

    Mij zetten deze woelige tijden echter niet aan tot lachen, maar ook niet tot wenen, maar eerder tot filosoferen, en tot een betere studie van de menselijke natuur. Ik meen immers dat het mij niet vergund is mij vrolijk te maken over de natuur, en nog veel minder om die te betreuren, zolang ik bedenk dat de mensen, zoals al het andere, slechts een deel zijn van de natuur, en ik niet weet hoe elk deel van de natuur in het geheel daarvan past, en met de andere samenhangt. En alleen al omwille van dat tekort aan kennis ontdek ik dat allerlei dingen in de natuur, die ik zo ten dele en enkel gehavend waarneem, en die geenszins in overeenstemming zijn met onze filosofische denkwijze, mij voorheen als ijdel, buitensporig, absurd voorkwamen. Maar nu laat ik eenieder leven volgens zijn eigen gedacht, en wie dat wil mag gerust sterven voor zijn eigen zaak, als het mij maar vergund is te leven voor de waarheid.

    Ik stel nu een verhandeling op over mijn idee over de Bijbel. Tot dat werk nopen mij 1° de vooringenomenheid van de theologen; ik weet immers dat die ten zeerste verhindert dat de mensen in staat zijn hun gedachten aan de filosofie te wijden; om die vooringenomenheid te onthullen en ze helemaal te verwijderen uit de gedachten van bedachtzame mensen zet ik me in; 2° de opinie die het gewone volk over mij heeft, dat mij voortdurend valselijk beschuldigd van atheïsme; ik zal proberen ook die zoveel als mogelijk is af te wenden; 3° De vrijheid om te filosoferen en te zeggen wat wij denken; die vrijheid, die hier door het al te grote gezag en de driestheid van de predikanten hoe dan ook onderdrukt wordt, wil ik met alle middelen handhaven.

    …/…


    Categorie:Brieven
    Tags:Spinoza
    06-12-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Brieven over God: brief 30 Toelichting

    Brief 30 Toelichting

    Deze brief ontbreekt in de OP. Het is een reconstructie op basis van een brief van Oldenburg aan Robert Moray, opgenomen in het verzameld werk van Boyle (1772). In die brief citeert Oldenburg Spinoza uitvoerig. Een tweede fragment werd door Wolf opgenomen (1935), nadat de originele brief van Oldenburg aan Moray teruggevonden was.

    ‘Illustere spotter’ is het epitheton ornans van de filosoof Democritus; het is ietwat onduidelijk hoe hij de bijnaam van ‘de spotter’ gekregen heeft, maar hij stond sinds de Oudheid als dusdanig bekend en sinds de Renaissance wordt hij lachend afgebeeld. Bij de aanblik van de menselijke dwaasheid van een zinloze oorlog tussen de twee meest beschaafde en rijkste staten van de hele wereld, zou hij zich zeker doodlachen (risu sane periret).

    Wij vinden hier een eerste formulering van de bekende uitspraak van Spinoza: men moet niet lachen of wenen om wat de mensen doen, maar het proberen te begrijpen. In de Ethica vinden we die gedachte terug in de Voorrede bij het derde deel, in de Tractatus Politicus in de aanhef en § 4 van het eerste hoofdstuk. Als men over de mens spreekt, moet men geen oordeel vellen vanuit een filosofisch ideaalbeeld van de mens, maar al wat mensen denken en doen beschouwen als ‘des mensen’. Daden zijn niet intrinsiek, of volgens een goddelijke norm goed of slecht, maar enkel volgens de normen die mensen met elkaar afspreken. Wanneer wij vanuit onze ideale voorstelling van de mens een of ander menselijk kenmerk of voorval als belachelijk of betreurenswaardig beschouwen, is dat omdat wij niet al de oorzaken kennen van dat onvolmaakt gedrag. Het is dus een blijk van onwetendheid om met de menselijke tekorten te lachen, en een gebrek aan inzicht om erdoor bedroefd te raken. De wijze onthoudt zich van dergelijke overhaaste en nutteloze reacties en probeert integendeel te begrijpen waarom zoveel mensen, zelfs de meest verstandige, vaak zo deerlijk tekortschieten.

    Toch mag men dit niet interpreteren als een vorm van fatalistisch en onverschillig berusten. Spinoza beseft dat de volmaaktheid niet van deze wereld is, en dat de mensheid blijkbaar altijd wel een reden vindt om oorlog te voeren, terwijl vredevol samenwerken zoveel voordeliger zou zijn voor alle partijen. En dus aanvaardt hij de teleurstellende gedachten die anderen blijken te hebben en in het onvermijdelijk oorlogsgeweld, maar eist voor zichzelf, en dus voor elke nadenkende persoon, het recht op om te leve volgens andere principes. Als sommigen bereid zijn om te sterven voor een of andere zaak, zelfs ‘het vaderland’, dan doen ze dat maar, als ze het toch niet kunnen laten. Wie echter nadenkt en tot betere inzichten komt, leeft niet voor waanideeën en hoeft er ook niet voor te sterven, maar leeft voor de waarheid.

    Hier en daar in zijn oeuvre ‘bekent’ Spinoza verrassend dat hij iets niet weet, zie bijvoorbeeld E3p22s en mijn bespreking daarvan op de website Spinoza in Vlaanderen. Dat is hier echter niet het geval: het is niet zijn kennis die tekortschiet of nog niet tot een waarheid doorgedrongen is: het is voor elke mens onmogelijk om heel de samenhang van gans de natuur te kennen; wij zien overigens de dingen onvolledig en vervormd, omdat we alles vanuit ons eigen, menselijk oogpunt bekijken (E2p16). Dan blijken ze in te gaan tegen de filosofische denkwijze en vindt men ze dwaas, zinloos en overdreven en is men geneigd om ze te veroordelen. Spinoza heeft ingezien dat men de zaken in hun context moet zien en dat elke menselijke reactie in overeenstemming is met de menselijke natuur, en dus moet aanvaard worden. Hij reageert dus niet op de dwaasheid van de oorlog, maar hij zal zich voor zijn part volledig wijden aan het zoeken naar de waarheid.

    Wat belangrijk is, is volgens Spinoza niet zozeer het kennen van de hele samenhang van alle dingen, want dat is onmogelijk voor de mens, maar wel te weten dat de dingen onderling samenhangen, en de natuurwetten die deze samenhang ordenen zo veel mogelijk te doorgronden. Zeker, men moet zoeken naar de ‘eerste oorzaak’ van alles, maar die zal men niet vinden in een almachtige persoonlijke God, die de dingen willekeurig voorbeschikt en laat gebeuren. Men zal steeds ontdekken dat er niets anders is dan de dingen zelf en de onverbiddelijke, eeuwige natuurwetten die ze beheersen. Maar daarbinnen is er ontzettend veel mogelijk, zowel ten goede als ten kwade, en wat voor de ene goed is, is het onheil van een andere.

    Daarmee probeert Spinoza Oldenburg nogmaals duidelijk te maken dat er in zijn filosofie geen plaats is voor een transcendente God, noch voor mensen die Hij als volmaakte wezens geschapen heeft en die enkel door hun eigen vrije wil in zondigheid vervallen zijn, en die derhalve hun terechte straf niet kunnen ontlopen. Tegenover het christelijk beeld van God en wereld stelt hij zijn monistische filosofie: God is de Natuur, en buiten God is er niets; de Natuur is volmaakt zoals hij is, alles gebeurt volgens de volmaakte natuurwetten, er kan niets gebeuren dat daartegen zou ingaan. Dat verklaart de ‘volmaakte’ samenhang van alles in de ene Natuur, of God. Wat mensen onder elkaar doen, moeten ze zelf uitzoeken en afspreken; er is immers geen goddelijke openbaring waarop men zich als norm kan beroepen. Wat de godsdienst en de kerken voorschrijven, is evengoed onvolmaakt mensenwerk en veeleer gericht op het eigenbelang van de organisatie en haar bedienaars, dan op de optimale werking van de samenleving, zoals ze pretenderen. Het volstaat om zich heen te kijken om dat in te zien.

    Vervolgens kondigt Spinoza aan dat hij bezig is met wat uiteindelijk de Tractatus Theologico-Politicus zal worden. Daartoe heeft hij zijn werk aan de Ethica zelfs onderbroken. Blijkbaar is hij geraakt door de reactie op zijn Descartes-boek vanwege de theologen, predikanten en ook het gewone volk, dat door hen is opgehitst, want hoe zouden eenvoudige lieden bevroeden wat er in dat boek staat? Toen al verweet men hem een atheïst te zijn, een tegenstander van de godsdienst, een ongelovige. Men wist dat hij door de Joden was verbannen, en dat hij zich niet had bekeerd tot het christendom. En zijn ‘God’ staat diametraal tegenover het traditionele religieuze godsbeeld.

    Tegenover die kritiek zal hij zich verdedigen door zijn ideeën over de Bijbel, inzonderheid het Oude Testament, te boek te stellen en zijn gedachten over de rol van de godsdienst in de staat duidelijk te maken. Hij eist aldus de libertas philosophandi op, de vrijheid om te denken wat men wil en te zeggen en te schrijven wat men denkt, zoals Oldenburg schreef, Tacitus citerend, in Brief 14. Het is echter vooral in de Ethica dat hij zijn eigen Godsidee filosofisch zal uitwerken en zo de mensheid leren wat de ware God is, en wat niet.


    Categorie:Brieven
    Tags:Spinoza
    05-12-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Brieven over God: brief 29

    Brief 29

    Henry Oldenburg aan BdS

    Londen, ca. september 1665

    …/…

    Ik zie dat jij niet zozeer filosofeert, maar veeleer, als het vergund is het zo te stellen, theologiseert. Je legt je gedachten vast over de engelen, over profeteren en over mirakels. Maar wellicht doe je dat op filosofische wijze; wat daar ook van zij, ik ben zeker dat het werk jou waardig is, en voor mij bij uitstek ten zeerste begerenswaardig. Aangezien de uiterst moeilijke tijden die we doormaken de vrijheid van handel in de weg staan, vraag ik je alleen dat je het niet te moeilijk zal vinden om mij jouw bedoeling en zienswijze, die in dit boek van jou beschreven staan, in je volgende brief te kennen te geven.

    …/…

     


    Categorie:Brieven
    Tags:Spinoza
    04-12-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Brieven over God: brief 29 Toelichting

    Brief 29 Toelichting

    Deze brief maakt geen deel uit van de OP, en verschijnt voor het eerst in de uitgave van Van Vloten (1860).

    Oldenburg reageert blijkbaar op een brief van Spinoza die ofwel niet bewaard is gebleven of om een of andere reden niet opgenomen werd in de Opera Posthuma. Dat blijkt uit enkele toespelingen, die niet slaan op Brief 26. Wellicht heeft Spinoza Oldenburg een inhoudsopgave bezorgd van wat uiteindelijk de Tractatus Theologico-Politicus is geworden en pas in 1670 uitgegeven is. Oldenburg vraagt naar meer informatie, per brief, over dat boek.


    Categorie:Brieven
    Tags:Spinoza


    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Van oud naar nieuw
  • La langue maternelle de Spinoza
  • Mark Behets, Spinoza's eeuwige geest
  • Maria Cornelis, 1940-2016
  • E5p31-42 vertaling
  • E5p31-42 toelichting
  • E5p21-30 vertaling
  • E5p21-30 toelichting
  • E5p11-20 vertaling
  • E5p11-20 toelichting
  • E5P1-10 vertaling
  • E5p1-10 toelichting
  • E4 appendix vertaling
  • E4 appendix toelichting
  • E4p67-73 vertaling
  • E4p67-73 toelichting
  • E4p64-66 vertaling
  • E4p64-66 toelichting
  • E4p59-63 vertaling
  • E4p59-63 toelichting
  • E4p37-58 vertaling
  • E4p37-50 toelichting
  • E4p51-58 toelichting
  • E4p26-36 vertaling
  • E4p26-36
  • E4p15-25 vertaling
  • E4p15-25 toelichting
  • E4p9-14 vertaling
  • E4p9-14 toelichting
  • E4p1-8 vertaling
  • E4p1-8 toelichting
  • E4 Voorwoord - definities - axioma, vertaling
  • E4 Voorwoord - definities - axioma, toelichting
  • E3 definities van de gemoedstoestanden, vertaling
  • E3 definities van de gemoedstoestanden, toelichting
  • E3p51-59 vertaling
  • E3p51-59 toelichting
  • E3p36-50 vertaling
  • E3p36-50 toelichting
  • E3p27-35 vertaling
  • E3p27-35 toelichting
  • E3p12-26 Vertaling
  • E3p12-26 Toelichting
  • E3p3-11 vertaling
  • E3p3-11 toelichting
  • E3p1-2 vertaling
  • E3p1-2 toelichting
  • Ideeën en gedachten
  • E2p44-49 vertaling
  • E2p44-49 toelichting
  • E2p32-43 Vertaling
  • E2p32-43 Toelichting
  • E2p25-31 Vertaling
  • E2p25-31 Toelichting
  • E2p19-24 vertaling
  • E2p19-24 toelichting
  • E2p19
  • E2p14-18 toelichting
  • E2p14-18 vertaling
  • De kleine fysica, toelichting
  • De kleine fysica, vertaling
  • E2p11-13
  • E2p11-13 Toelichting
  • E2p1-10 Vertaling
  • E2p1-10 Toelichting
  • Spinoza in Vlaanderen 2012-2015
  • E2 Voorwoord - definities - axioma's
  • E2 Voorwoord - definities - axioma's, toelichting
  • E1 Appendix
  • E1 Appendix Toelichting
  • E1p24-36 Vertaling
  • E1p24-36 Toelichting
  • E1p15-23 Vertaling
  • E1p15-23 Toelichting
  • E1p9-14
  • E1p9-14 Toelichting
  • E1p1-8
  • E1p1-8 Toelichting
  • Ethica, deel 1: de axioma's
  • E1def8 Eeuwig
  • E1def7 Vrij of gedwongen
  • Spinoza door Christel Verstreken
  • God - E1def6
  • Ethica E1def5
  • E1def4 Attribuut
  • Het begin van het begin: E1def1
  • Ethica E1def3
  • Sprekende bomen en mensen geboren uit stenen (E1p8s2)
  • E1def2 nogmaals
  • De Brieven over God: brief 82
  • De Brieven over God: brief 83
  • De Brieven over God: brief 82 en 83, toelichting
  • De Brieven over God: brief 70
  • De Brieven over God: brief 72
  • De Brieven over God: brief 70 en 72, toelichting
  • De Brieven over God: brief 65
  • De Brieven over God: brief 66
  • De Brieven over God: brief 65 en 66 Toelichting
  • Te kwader trouw (E4p72)
  • De Brieven over God: brief 63
  • De Brieven over God: brief 64
  • De Brieven over God: brief 63 en 64 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 59
  • De Brieven over God: brief 60
  • De Brieven over God: brief 59 en 60, toelichting
  • Dirk Opstaele, Optreden in de geheugenzaal.
  • De Brieven over God: brief 57
  • De Brieven over God: brief 58
  • De Brieven over God: brief 57 en 58, toelichting
  • De Brieven over God: de depositie van Steno
  • De Brieven over God: de depositie van Steno, toelichting
  • De Brieven over God: brief 54
  • De Brieven over God: brief 54, toelichting
  • De Brieven over God: brief 55
  • De Brieven over God: brief 55, toelichting
  • De Brieven over God: brief 56
  • De Brieven over God: brief 56, toelichting
  • De Brieven over God: brief 50
  • De Brieven over God: brief 50, toelichting
  • De Brieven over God: brief 34
  • De Brieven over God: brief 34 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 35
  • De Brieven over God: brief 35, toelichting
  • De Brieven over God: brief 36
  • De Brieven over God: brief 36, toelichting
  • De Brieven over God: brief 67bis
  • De Brieven over God: brief 67bis Toelichting
  • De Brieven over God: brief 67bis Toelichting
  • Antoine Arnauld, de bekering van Nicolaus Steno en Albert Burgh
  • De Brieven over God: brief 76
  • De Brieven over God: brief 76 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 67
  • De Brieven over God: brief 67, toelichting
  • De Brieven over God: brief 43
  • De Brieven over God: brief 43 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 42
  • De Brieven over God: brief 42 Toelichting
  • Spinoza over de Islam
  • De Brieven over God: brief 79
  • De Brieven over God: brief 79 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 78
  • De Brieven over God: brief 78 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 77
  • De Brieven over God: brief 77 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 75
  • De Brieven over God: brief 75 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 74
  • De Brieven over God: brief 73
  • De Brieven over God: brief 73 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 71
  • De Brieven over God: brief 71 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 74 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 68
  • De Brieven over God: brief 68 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 62
  • De Brieven over God: brief 62 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 61
  • De Brieven over God: brief 61 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 33
  • De Brieven over God: brief 33 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 32
  • De Brieven over God: brief 32 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 31
  • De Brieven over God: brief 31 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 30
  • De Brieven over God: brief 30 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 29
  • De Brieven over God: brief 29 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 25
  • De Brieven over God: brief 25 Toelichting
  • Twee betekenissen van 'attribuut'?
  • De Brieven over God: brief 16
  • De Brieven over God: brief 16, toelichting
  • De Brieven over God: brief 14
  • De Brieven over God: brief 14, toelichting
  • De Brieven over God: brief 13
  • De Brieven over God: brief 13, toelichting
  • De Brieven over God: brief 11
  • De Brieven over God: brief 11, toelichting
  • Syliane Malinowski-Charles, Rationalisme of subjectieve ervaring.
  • De Brieven over God: brief 7
  • De Brieven over God: brief 7, toelichting
  • De Brieven over God: brief 6
  • De Brieven over God: brief 6, toelichting
  • John Stuart Mill, On Nature
  • De Brieven over God: brief 5
  • De Brieven over God: brief 5, toelichting
  • De Brieven over God: brief 4
  • De Brieven over God: brief 4, toelichting
  • De Brieven over God: brief 3
  • De Brieven over God: brief 3, toelichting
  • Bart Haers
  • De Brieven over God: brief 2, toelichting
  • De Brieven over God: brief 2
  • De Brieven over God: brief 1 toelichting
  • De Brieven over God: brief 1
  • De Brieven over God: inleiding
  • Spinoza opnieuw veroordeeld
  • Joseph Almog, Everything in its Right Place
  • Paul Claes, Het Kristal

    Categorieën
  • atheïsme (4)
  • Brieven (110)
  • Compendium Grammatices Lingae Hebraeae (1)
  • Ethica (107)
  • Spinoza (t)weetjes (7)
  • Spinoza links en rechts (11)
  • Spinoza literair (28)
  • Spinoza-nieuws (77)
  • Spinoza-onderzoek ontsloten (40)
  • Tractatus Politicus (24)


  • Blog als favoriet !


    Foto


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!