Foto

Wij steunen
Spinoza in Vlaanderen

 

Veerle Afschrift
Amsterdamse Spinoza Kring

Jos Backx

Gerbert Bakx
Tinneke Beeckman

Mark Behets

Jonathan Bennett

Ingried de Beul

Etienne Bielen

Hubert Bierbooms
Rudmer Bijlsma
Johan Braeckman
Patrick Bruggeman
Kees Bruijnes
Wiep van Bunge
Manja Burgers
Arnold Burms

Filip Buyse
Paul Claes

Anton Claessens

Maria Cornelis †

Jean-Luc Cottyn

Leni Creuwels
Antonio Crivotti
Luc Daenekindt
Jean-Pierre Daenen
Andreas De Block

Robert De Bock

Firmin DeBrabander

Georges De Corte
Daniël De Decker
Herman De Dijn
Paul De Keulenaer
Koen De Maeseneir
Johan Depoortere

Deepak De Ridder
Lut De Rudder

Bert De Smet

Patrick De Vlieger
Luc Devoldere

Johan De Vos

Marcel De Vriendt

Peter de Wit
Hugo D'hertefelt
Karel D’huyvetters

Giuliana Di Biase

Hubert Eerdekens

Bas van Egmond

Willem Elias

Jean Engelen

Guido Eyckmans
Kristien Gerber

Herman Groenewegen

Bart Haers

Yvon Hajunga

Bert Hamminga
Cis van Heertum

Nico van Hengstum 
Bob Hoekstra
François Houtmeyers

Jonathan Israel
Susan James

Aryeh Janssens

Frank Janssens

Frans Jespers
Paul Juffermans
Jan Kapteijn

Julie Klein

Wim Klever

Jan Knol

Rikus Koops

Alan Charles Kors
Leon Kuunders

Theo Laaper

Mogens Laerke

Patrick Lateur

Sonja Lavaert
Willem Lemmens
Freddy Lioen

Patrick Loobuyck

Benny Madalijns

Gino Maes

Syliane Malinowski-Charles

Frank Mertens
Steven Nadler

Ed Nagtegaal

Jan Neelen

Fred Neerhoff

Dirk Opstaele

Gianni Paganini

Rik Pelckmans

Herman Philipse
Jacques Quekel

Ton Reerink

Jean-Pierre Rondas
Michael Rosenthal
Rudi Rotthier
Andrea Sangiacomo
Sjoerd A. Schippers
Eric Schliesser
Max Schneider
Winfried Schröder
Willy Schuermans
Herman Schurmans

Herman Seymus
Hasana Sharp
Anton Stellamans
JD Taylor

Herman Terhorst
Marin Terpstra
Paul Theuns
Tim Tielemans

Fernand Tielens
Jo Van Cauter
Henk Vandaele
Will van den Berg

Sven Van Den Berghe
Hubert Vandenbossche
Jan Baptist Vandenbroeck

Bea Van Den Steen

Daniël Vande Veire 

Patricia Van Dijck
Peter Van Everbroeck 

Joep van Hasselt 

Adelin Van Hecke
Miriam van Reijen

Jean Van Schoors

Paul Van Tieghem
Jasper von Grumbkow

Stan Verdult

Tessa Vermeiren
Corinna Vermeulen
Didier Verscheure
Pieter Vitse
Manon Zuiderwijk

 

Spinoza-links
  • Antiquariaat Spinoza - Amsterdam
  • Over Spinoza - Rikus Koops
  • Vereniging Het Spinozahuis
  • Spinoza & Hume - Herman De Dijn
  • Amsterdamse Spinoza Kring
  • Franciscus Van den Enden - Frank Mertens
  • Spinoza-blog - Stan Verdult
  • Spinoza Kring Lier - Willy Schuermans
  • Spinoza Kring Soest
  • Zoeken in blog

    Archief per week
  • 17/10-23/10 2016
  • 18/07-24/07 2016
  • 22/02-28/02 2016
  • 15/02-21/02 2016
  • 28/12-03/01 2016
  • 21/12-27/12 2015
  • 14/12-20/12 2015
  • 07/12-13/12 2015
  • 30/11-06/12 2015
  • 23/11-29/11 2015
  • 02/11-08/11 2015
  • 12/10-18/10 2015
  • 05/10-11/10 2015
  • 28/09-04/10 2015
  • 14/09-20/09 2015
  • 24/08-30/08 2015
  • 03/08-09/08 2015
  • 27/07-02/08 2015
  • 20/07-26/07 2015
  • 13/07-19/07 2015
  • 06/07-12/07 2015
  • 22/06-28/06 2015
  • 15/06-21/06 2015
  • 08/06-14/06 2015
  • 01/06-07/06 2015
  • 18/05-24/05 2015
  • 04/05-10/05 2015
  • 27/04-03/05 2015
  • 20/04-26/04 2015
  • 13/04-19/04 2015
  • 06/04-12/04 2015
  • 16/03-22/03 2015
  • 09/03-15/03 2015
  • 02/03-08/03 2015
  • 23/02-01/03 2015
  • 16/02-22/02 2015
  • 09/02-15/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 19/01-25/01 2015
  • 05/01-11/01 2015
  • 29/12-04/01 2015
  • 22/12-28/12 2014
  • 15/12-21/12 2014
  • 08/12-14/12 2014
  • 01/12-07/12 2014
  • 03/11-09/11 2014
  • 29/09-05/10 2014
  • 22/09-28/09 2014
  • 15/09-21/09 2014
  • 08/09-14/09 2014
  • 01/09-07/09 2014
  • 25/08-31/08 2014
  • 18/08-24/08 2014
  • 11/08-17/08 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 26/05-01/06 2014
  • 12/05-18/05 2014
  • 28/04-04/05 2014
  • 17/03-23/03 2014
  • 10/03-16/03 2014
  • 03/03-09/03 2014
  • 24/02-02/03 2014
  • 17/02-23/02 2014
  • 10/02-16/02 2014
  • 03/02-09/02 2014
  • 20/01-26/01 2014
  • 13/01-19/01 2014
  • 06/01-12/01 2014
  • 30/12-05/01 2014
  • 23/12-29/12 2013
  • 09/12-15/12 2013
  • 02/12-08/12 2013
  • 25/11-01/12 2013
  • 18/11-24/11 2013
  • 11/11-17/11 2013
  • 04/11-10/11 2013
  • 28/10-03/11 2013
  • 21/10-27/10 2013
  • 14/10-20/10 2013
  • 30/09-06/10 2013
  • 16/09-22/09 2013
  • 02/09-08/09 2013
  • 05/08-11/08 2013
  • 29/07-04/08 2013
  • 15/07-21/07 2013
  • 08/07-14/07 2013
  • 24/06-30/06 2013
  • 17/06-23/06 2013
  • 03/06-09/06 2013
  • 27/05-02/06 2013
  • 06/05-12/05 2013
  • 29/04-05/05 2013
  • 08/04-14/04 2013
  • 01/04-07/04 2013
  • 25/03-31/03 2013
  • 18/03-24/03 2013
  • 11/03-17/03 2013
  • 04/03-10/03 2013
  • 18/02-24/02 2013
  • 11/02-17/02 2013
  • 04/02-10/02 2013
  • 28/01-03/02 2013
  • 21/01-27/01 2013
  • 14/01-20/01 2013
  • 07/01-13/01 2013
  • 31/12-06/01 2013
  • 24/12-30/12 2012
  • 17/12-23/12 2012
  • 10/12-16/12 2012
  • 19/11-25/11 2012
  • 12/11-18/11 2012
  • 05/11-11/11 2012
  • 29/10-04/11 2012
  • 22/10-28/10 2012
  • 15/10-21/10 2012
  • 08/10-14/10 2012
  • 01/10-07/10 2012
  • 24/09-30/09 2012
  • 17/09-23/09 2012
  • 10/09-16/09 2012
  • 03/09-09/09 2012
  • 27/08-02/09 2012
  • 20/08-26/08 2012
  • 13/08-19/08 2012
  • 06/08-12/08 2012
  • 30/07-05/08 2012
  • 23/07-29/07 2012
  • 16/07-22/07 2012
  • 09/07-15/07 2012
    Foto
    Spinoza in Vlaanderen
    meld je aan als sympathisant of geïnteresseerde: spinoza-in-vlaanderen@telenet.be
    08-02-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Brieven over God: brief 67

    Brief 67

    Albert Burgh aan BdS

    Firenze, 3 september 1675

    Ik had je beloofd, toen ik ons land verliet, dat ik je zou schrijven, vooral indien er mij onderweg iets meldenswaardigs zou overkomen. Nu die gelegenheid me vergund is, en zelfs een van het grootste belang, kwijt ik me van mijn verplichting en meld je dat ik door Gods oneindige barmhartigheid weer opgenomen ben in de Katholieke Kerk, en daarvan lid geworden ben. Hoe dat gebeurd is, zal je kunnen opmaken uit het geschrift dat ik gestuurd heb aan de hooggeachte en hooggeleerde heer D. Kranen, hoogleraar te Leiden, en ik voeg hier in het kort nog toe wat voor jou nuttig is.

    Zozeer als ik jou voorheen ooit bewonderde omwille van de subtiliteit en de scherpte van jouw verstand, zozeer beween en beklaag ik jou thans. Want terwijl jij een zeer intelligent iemand bent, begiftigd met een door God met uitzonderlijke gunsten onderscheiden verstand, en de waarheid lief hebt, ja zelfs met gedrevenheid, laat jij nochtans toe dat je door die ellendige en zeer hoogmoedige Meester van de boosaardige geesten laat misleiden en bedriegen. Want wat is heel jouw filosofie immers anders dan louter een illusie, een waanbeeld? En toch heb je aan haar niet alleen je gemoedsrust in dit leven toevertrouwd, maar tevens je eeuwige zielenheil. Ziehier op welke miserabele grondvesten jouw al berust. Jij veronderstelt dat jij uiteindelijk de ware filosofie hebt ontdekt. Hoe weet je dan dat jouw filosofie de beste is van al die andere die ooit ergens ter wereld onderwezen zijn geworden en nu nog onderwezen worden, of in de toekomst ooit zullen onderwezen worden? Om nog te zwijgen over wat in de toekomst nog zal bedacht worden! Heb jij dan al die filosofieën onderzocht, zowel de antieke als de hedendaagse, die hier, en in India, en overal ter wereld onderwezen worden? En als je die al terdege zou onderzocht hebben, hoe weet je dan dat jij de beste uitgekozen hebt? Je zal zeggen: mijn filosofie is in overeenstemming met de juiste rede, de andere zijn ermee strijdig; maar al de andere filosofen, op jouw volgelingen na, zijn het oneens met jou en met hetzelfde recht zeggen zij over zichzelf en hun filosofie hetzelfde als wat jij over die van jou zegt, en ze beschuldigen jou, zoals jij hen, van onwaarheden en dwalingen. Het is dan ook duidelijk dat jij, om de waarheid van jouw filosofie te laten blijken, argumenten moet aanvoeren die niet evengoed gelden voor de andere filosofen, maar enkel op die van jou van toepassing kunnen zijn. Ofwel moet jouw filosofie als net zo onzeker en waardeloos bestempeld worden als al de andere.

    Ik zal me nu echter beperken tot jouw boek, dat je voorzien hebt van die goddeloze titel, en jouw filosofie samenvoegen met jouw theologie, aangezien jijzelf die waarlijk door elkaar haalt, ofschoon je met een duivelse listigheid beweert te stellen dat de ene onderscheiden is van de andere en andere grondslagen heeft; op die manier zal ik verdergaan.

    Misschien zal je dus zeggen: de anderen hebben de H. Schrift niet zo herhaaldelijk gelezen als ik, en uit die eigenste H. Schrift haal ik de bewijzen voor mijn stellingen; het is immers de erkenning van het gezag van de H. Schrift die het onderscheid uitmaakt tussen de christenen en de andere volkeren van heel de wereld. En hoe doe ik dat? Door duidelijke teksten samen te brengen met meer obscure verklaar ik de H. Schrift, en uit die eigen interpretatie stel ik mijn eigen dogma’s op, of bewijs ik wat al van tevoren in mijn brein opgekomen is. Maar ik bezweer je, denk eens ernstig na over wat je daar zegt; hoe weet jij immers dat jij die samenvoeging goed doet, en verder dat wanneer die samenvoeging gebeurt zoals het hoort, dat volstaat voor de interpretatie van de H. Schrift, en dat je zo tot een juiste interpretatie komt van de H. Schrift? Vooral omdat de katholieken zeggen, en wat ook zeer waar is, dat het Woord Gods niet in zijn geheel in geschrifte is overgeleverd, en dat zodoende de H. Schrift niet enkel door H. Schrift alleen kan verklaard worden, ik zou zeggen niet alleen niet door één enkele persoon, maar zelfs niet door de kerk zelf, die de enige interpreet is van de H. Schrift. Men moet immers eveneens de apostolische overleveringen raadplegen, wat bewezen wordt vanuit de H. Schrift zelf en uit het getuigenis van de kerkvaders, en ook nog in dezelfde mate in overeenstemming is met de juiste rede en met de ervaring. En aangezien dus jouw vertrekpunt zeer onjuist is, en tot een slechte afloop leidt, waar blijft dan heel jouw leer, als die steunt en opgebouwd is op deze onware grondslag?

    Zodoende dan, indien jij gelooft in de gekruisigde Christus, erken dan jouw allerslechtste ketterij, kom terug op die perversie van jouw natuur en verzoen je met de kerk.

    Want wat zou jij op een andere manier jouw leer bewijzen dan al de ketters die ooit Gods kerk verlaten hebben, nu nog verlaten en ooit in de toekomst zullen verlaten, deden, doen en zullen doen? Zij allen immers, zoals ook jij, maken gebruik van hetzelfde principe, namelijk uitsluitend van de H. Schrift, om hun dogma’s uit te vinden en te onderbouwen.

    En verheug je er maar niet over dat wellicht de Calvinisten, ook wel Gereformeerden genoemd, noch de Lutheranen, nog de Mennonieten, noch de Socinianen &c. jouw leer niet kunnen weerleggen. Want die zijn er allemaal, zoals gezegd, even slecht aan toe als jij, en zitten evenzeer als jij in de schaduw van de dood.

    Als je daarentegen niet in Christus gelooft, dan ben je er slechter aan toe dan ik vermag uit te spreken; maar er is een gemakkelijke remedie: kom immers terug op je zondigheid, en zie de verderfelijke arrogantie in van jouw ellendige en waanzinnige denkwijzen. Je gelooft niet in Christus: waarom? Jij zegt: omdat met mijn principes de leer en het leven van Christus allesbehalve overeenstemt, en evenmin de leer van de christenen over Christus zelf met mijn leer. Maar dan zeg ik nogmaals: jij durft het aan te denken dat je de meerdere bent van al diegenen die ooit in de maatschappij of in Gods kerk opgetreden zijn, van de patriarchen, de profeten, de apostelen, de martelaren, de doctores, de belijders en de maagden, van de ontelbare heiligen, meer nog, godlasterlijk de meerdere van de Heer Jezus Christus zelf? Ben jij dan de enige die hen door jouw leer, jouw levenswijze en uiteindelijk in alles overtreft? Maak jij, een armzalig mensje, een vuige aardworm, meer nog: stof, een maaltijd voor de wormen, je dan in een onuitsprekelijke godslastering sterk dat jij de voorkeur geniet boven de vleesgeworden wijsheid van de eeuwige Vader? Beweer jij dan dat jij als enige meer vooruitziend en groter bent dan al diegenen die ooit sinds het ontstaan van de wereld tot Gods kerk behoorden en geloofden dat Christus zou komen, of al gekomen was, of dat nu nog geloven? Op welke grondslag steunt deze roekeloze, waanzinnige, verwerpelijke en vermaledijde arrogantie van jou?

    Jij ontkent dat Christus de zoon is van de levende God, het Woord van de eeuwige wijsheid van de Vader, dat zich in het vlees vertoond heeft, dat voor het mensengeslacht geleden heeft en gekruisigd is. Waarom? Omdat dat allemaal niet beantwoordt aan jouw principes. Maar benevens het feit dat het al bewezen is dat jij niet de juiste principes hebt, maar onware, roekeloze, absurde, zeg ik nu nog meer, namelijk dat zelfs indien je zou steunen op ware beginselen, en daarop alles zou opbouwen, je daarmee nog altijd niet alles zou kunnen verklaren wat er in de wereld is, ooit gebeurd is of nu gebeurt, noch zou het je dan vrijstaan om vermetel te beweren, wanneer iets met diezelfde principes in strijd blijkt te zijn, dat dat precies daarom waarlijk onmogelijk is, of onwaar. Er zijn immers heel wat zaken, neen, ontelbare die je, hoewel we over de natuurlijke dingen wel iets met zekerheid weten, toch helemaal niet kan verklaren. Je zal zelfs de klaarblijkelijke contradictie van dergelijke fenomenen met de andere niet kunnen oplossen door jouw verklaringen, die jij voor uiterst zeker houdt. Jij zal met jouw beginselen werkelijk niets verklaren van wat er gebeurt bij hekserij en bij bezweringen, alleen maar door het uitspreken van bepaalde woorden, of simpelweg door het dragen van die woorden of van een teken, geschreven op een of ander materiaal; en evenmin van de ontzettende verschijnselen van wie bezeten is door demonen; ikzelf heb daarvan verschillende voorbeelden gezien en ik heb uiterst betrouwbare getuigenissen vernomen over ontelbare dergelijke zaken, van talloze uiterst betrouwbare personen, die daarover eensluidend spraken. Hoe zou jij kunnen oordelen over de essentie van al de dingen, zelfs als we toegeven dat sommige ideeën die jij in gedachten hebt, adequaat overeenstemmen met de essentie van de dingen waarvan zij het idee zijn? Jij kan immers nooit zeker zijn dat de ideeën van alle geschapen dingen van nature aanwezig zijn in het menselijk brein, dan wel dat veel ideeën, indien niet allemaal, daarin kunnen voortgebracht worden en waarlijk ook voortgebracht worden door externe objecten, of ook door suggesties van goede of kwade geesten, en door de klaarblijkelijke goddelijke openbaring. Hoe is het dan mogelijk dat jij, zonder het getuigenis en de levenservaring van andere personen te raadplegen, om nog te zwijgen van het onderwerpen van jouw oordeel aan de goddelijke almacht, uit jouw principes nauwkeurig zou kunnen omschrijven en voor zeker vastleggen, het actuele bestaan, of niet bestaan; de mogelijkheid of onmogelijkheid om te bestaan van bijvoorbeeld de volgende dingen, namelijk of die er daadwerkelijk zijn, of niet zijn, of kunnen zijn, of niet kunnen zijn in de wereld, zoals daar zijn een wichelroede om metaal te ontdekken en onderaards water; de steen die de alchemisten zoeken, de macht van woorden en tekens; het verschijnen van allerhande geesten, zowel goede als boze, en hun macht, hun kennis en hun inbezitneming; de verschijning van planten en bloemen in glazen flessen nadat ze verbrand zijn; sirenen; aardmannetjes die zoals men zegt vaak in mijnen te zien zijn; de antipathieën en sympathieën van talloze dingen; de ondoordringbaarheid van het menselijk lichaam, &c? Werkelijk niets van al dat vermelde, mijn beste filosoof, zal je kunnen bepalen, zelfs indien je zou beschikken over een verstand dat duizend keer subtieler en scherpzinniger zou zijn dan het jouwe; en indien jij uitsluitend vertrouwt op je eigen intellect om een oordeel te vellen in deze en dergelijke kwesties, dan denk je vast nu al op dezelfde manier over zaken die jou onbekend zijn, of waarmee je niet vertrouwd bent, en die vandaar voor onmogelijk gehouden worden, maar die voorwaar enkel als onzeker moeten gezien worden, tot je overtuigd wordt door het getuigenis van ontelbare getuigen die te vertrouwen zijn. Ik stel mij voor dat Julius Caesar net zo zou geoordeeld hebben, indien iemand hem zou gezegd hebben dat het mogelijk is een stof samen te stellen die in latere eeuwen heel gewoon zou zijn, waarvan de kracht zodanig werkdadig is dat ze burchten en hele steden, en zelfs bergen in de lucht zou doen vliegen, en die wanneer ze opgesloten wordt in een of andere ruimte, na de ontsteking plotsklaps op wondere wijze uitzet en alles wat haar werking in de weg staat, vernietigt: dat zou Julius Caesar hoe dan ook niet geloofd hebben, maar voluit schaterlachend zou hij die man weggehoond hebben, als wou hij hem overtuigen van iets dat strijdig was met zijn oordeel, zijn ervaring en de hele krijgskunst.

    Maar laten we terugkeren naar ons onderwerp. Als jij de zaken die ik vermeldde niet kent en er ook niet kan over oordelen, hoe zal jij dan, een miserabele mens, opgezwollen van duivelse hoogmoed, vermetel oordelen over de ontzettende mysteries van het leven en het lijden van Christus, die zelfs katholieke leraren als ondoorgrondelijk voorhouden? Wat raaskal je dan nog verder met je onbenullig en futiel geleuter over de ontelbare mirakelen en de tekenen die na Christus zijn apostelen en leerlingen, en nadien niet minder dan duizenden heiligen als een bewijs en een bevestiging afleverden van de waarheid van het katholieke geloof, door de almachtige kracht van God, en die door dezelfde almachtige barmhartigheid en goedheid van God ook nu nog op onze dagen overal ter wereld ontelbaar gebeuren? En indien je dat niet kan tegenspreken, wat je zeker onmogelijk kan, wat lig je dan nog dwars? Geef je gewonnen, kom terug op je dwalingen en je zonden; neem een onderdanige houding aan en herleef!

    Overigens weze het me vergund dieper in te gaan op de feitelijke waarheid, zoals die waarlijk de grondslag is van de christelijke godsdienst. Hoe zal je, wanneer je er goed over nadenkt, de bewijskracht durven ontkennen van de consensus van zoveel myriaden mensen, van wie ettelijke duizenden jou mijlenver vooruit waren en nog steeds zijn op het gebied van de leer, de geleerdheid en de waarlijk subtiele grondigheid, en de volmaaktheid van levenswijze, en die allen unaniem en uit een mond bevestigen dat Christus de Zoon van de levende God vlees geworden is, geleden heeft, gekruisigd is en gestorven is voor de zonden van het mensengeslacht, verrezen is, verheerlijkt is en als God heerst in de hemelen met de eeuwige Vader in eenheid met de Heilige Geest, en al het andere dat daarmee verband houdt: dat door diezelfde Heer Jezus, en nadien in zijn naam door de apostelen en de andere heiligen door de goddelijke en almachtige kracht in Gods kerk ontelbare mirakelen zijn gebeurd, die het menselijke bevattingsvermogen niet enkel te boven gaan, maar die tevens strijdig zijn met het gewone verstand, en waarvan tot op de dag van vandaag ontelbare materiële aanwijzingen wijd en zijd verspreid over de hele wereld zichtbaar aanwezig zijn, en dat dergelijke mirakelen nog steeds gebeuren? Zou ik dan niet evengoed mogen ontkennen dat de oude Romeinen er ooit geweest zijn, en dat keizer Julius Caesar door het onderdrukken van de vrijheid van de republiek hun staatsbestel heeft omgevormd tot een monarchie? En me niets aantrekken van al de monumentale overblijfselen die iedereen in het oog springen en die de tijd ons nagelaten heeft, van de macht van de Romeinen, en anderzijds al evenmin van het getuigenis van de zeer zwaarwichtige auteurs die destijds de geschiedenis hebben geschreven van de Romeinse republiek en van het keizerrijk, en daarin heel veel over Julius Caesar hebben verhaald; of het oordeel van zoveel duizenden mensen, die ofwel zelf de vermelde monumenten hebben gezien of daaraan, aangezien door ontelbaren bevestigd wordt dat ze bestaan, evengoed ooit geloof hechtten als aan de vermelde histories en die ook nu nog geloven. En dat allemaal op grond van het feit dat ik deze nacht gedroomd zou hebben dat de monumentale getuigenissen die er overgebleven zijn van de Romeinen, geen reële dingen zijn, maar louter illusies; en dat op dezelfde manier ook wat van de Romeinen verteld wordt van dezelfde aard is als wat in die boeken die men romans noemt, over Amadis de Gaula en soortgelijke helden op kinderachtige wijze verteld wordt; en dat Julius Caesar ofwel nooit echt bestaan heeft, ofwel zo hij al bestaan heeft, hij een zwartgallige idioot was die niet in het echt de Romeinen van hun vrijheid beroofd heeft door zelf de troon van de keizerlijke majesteit in te stellen, maar die ertoe gebracht werd, hetzij door zijn eigen dwaze verbeelding, hetzij door de overredingskracht van vrienden die hem flatteerden, te geloven dat hij al die machtige dingen gedaan had. Kan ik dan verder zo niet evengoed ontkennen dat het Chinese rijk door de Tataren bezet is? Dat Constantinopel de hoofdstad van het Turkse rijk is, en talloze soortgelijke zaken? Is er wel iemand die zou menen dat ik, als ik dat ontken, goed bij mijn hoofd ben, en mij zou vrijpleiten van betreurenswaardige waanzin? Want dat alles wordt ondersteund door de gezamenlijke consensus van enkele duizenden mensen, en hun zekerheid daarover is ten zeerste evident, omdat het onmogelijk is dat zij allemaal, wanneer zij die dingen en nog talloze andere beweren, zichzelf iets wijsmaken, of anderen iets wensten wijs te maken gedurende zoveel eeuwen, meer nog, in een opeenvolging van talloze jaren sinds de eerste jaren van onze wereld tot op de huidige dag.

    Overweeg ten tweede: de Kerk van God heeft zich verbreid vanaf het begin van de wereld tot op deze dag in een ononderbroken voortzetting en blijft onwrikbaar en stevig bestaan, daar waar al de andere, heidense of ketterse godsdiensten althans hun ontstaan later kenden, als ze al niet al aan hun einde gekomen zijn; hetzelfde moet men zeggen over de koninkrijken en over de opvattingen van alle mogelijke filosofen.

    Overweeg ten derde: door de incarnatie van Christus is de Kerk van God overgegaan van de cultus van het Oude Testament naar die van het Nieuwe Testament, en is door Christus zelf, de Zoon van de levende God gesticht; vervolgens is ze verbreid door de Apostelen en hun leerlingen en hun volgelingen, allen mensen die naar wereldse maatstaven ongeletterd waren; nochtans hebben zij al de filosofen in verwarring gebracht door het onderricht van de christelijke leer, die in strijd is met de gewone opvattingen en elke menselijke redenering overtreft en te boven gaat. Dat waren mensen die naar wereldse maatstaven verwerpelijk waren, smerig en onbehouwen, en die niet de steun kregen van het gezag van wereldse koningen of prinsen; integendeel: zij werden door hen vervolgd met alle mogelijke onheil en hebben met alle tegenslagen ter wereld te kampen gehad. Hoe meer de uiterst machtige Romeinse keizers zich toelegden om hun inspanningen te belemmeren of zelfs onmogelijk te maken, en zoveel ze konden de christenen ter dood brachten op alle mogelijke manieren van martelaarschap, hoe meer die inspanningen succes hadden. En in die omstandigheden verbreidde de Kerk van Christus zich in een korte tijdspanne over het hele aardrijk, tot uiteindelijk de Romeinse keizer zelf, en de koningen en heersers van Europa bekeerd waren tot het christelijk geloof en de kerkelijke hiërarchie de wijdse macht verwierf die men vandaag de dag kan bewonderen. Dat alles gebeurde door middel van de naastenliefde, het mededogen, de verdraagzaamheid, het vertrouwen op God en de andere christelijke deugden, en niet met wapengekletter en het geweld van talrijke legers, en de verwoesting van gewesten, zoals de wereldse heersers hun grenzen uitbreidden. De poorten van de hel vermochten niets tegen de Kerk, zoals Christus haar beloofd had. Bedenk hier ook het verschrikkelijke en onuitsprekelijk gruwelijke lot dat de Joden tot de uiterste graad van ellende en onheil heeft gebracht, omdat ze de daders waren van de kruisiging van Christus. Doorloop, doorblader en herbekijk de geschiedenis van alle tijden, en je zal in gelijk welke andere organisatie niets vinden, zelfs niet in je dromen, dat daarmee kan vergeleken worden.

    Ten vierde: merk op dat deze eigenschappen tot de essentie behoren van de katholieke Kerk, ja waarlijk dat ze onafscheidelijk zijn van die Kerk, namelijk haar aloude geschiedenis, waardoor ze als opvolgster in de plaats kwam van de Joodse godsdienst, die toentertijd de ware was, bij Christus een aanvang nam zestien en een halve eeuw geleden, en door deze lange geschiedenis heen heeft ze een nooit onderbroken reeks van haar herders gekend, en daardoor komt het dat alleen zij de boeken bezit die heilig zijn, en puur goddelijk en onvervalst, tezamen met de even zekere en onbezoedelde ongeschreven overlevering van het woord Gods; daarnaast haar onwrikbaarheid, waardoor haar leer en de bediening van de sacramenten, zoals die door Christus zelf en de Apostelen ingesteld is, onaangetast en zoals het hoort in al haar kracht bewaard is gebleven; haar onfeilbaarheid, waarmee ze al wat met het geloof te maken heeft met het hoogste gezag, betrouwbaarheid en waarachtigheid vastlegt en beslist krachtens de macht die Christus zelf haar met dit doel voor ogen heeft verleend, en krachtens de leiding van de Heilige Geest, van wie de Kerk de Bruid is. Haar onhervormbaarheid, waardoor het zeker is dat ze, aangezien ze niet kan vervalst worden of bedrogen worden, noch anderen bedriegen, daar nooit nood aan heeft. Haar eenheid, waardoor al haar leden hetzelfde geloven, hetzelfde aanleren wat het geloof aangaat, een en hetzelfde altaar en alle sacramenten gemeenschappelijk hebben, en ten slotte streven naar een en hetzelfde einddoel, in een obediëntie die ze onderling gemeen hebben. Het feit dat geen enkele ziel zich van haar kan afscheiden, onder welk voorwendsel dat ook weze, zonder dat die meteen ook een eeuwige verdoeming oploopt, tenzij die nog voor de dood weer met haar verenigd wordt door een penitentie; van daar dat het duidelijk is dat al de ketterijen uit haar verdwenen zijn, en zij altijd, constant aan zichzelf gelijk, en stevig gevestigd, als gebouwd op een rots, behouden blijft. Haar enorme uitgestrektheid, waarmee ze over de hele wereld zichzelf verbreidt, en wel op zichtbare wijze, wat niet kan gezegd worden van gelijk welke andere schismatieke, ketterse of heidense organisatie, noch van enig politiek regime, of een filosofische leer, zodat geen enkele van de vermelde eigenschappen van de katholieke Kerk van toepassing is, of van toepassing kan zijn, op enig andere organisatie. En ten slotte haar voortdurendheid tot het einde van de wereld, die haar verzekerd is geworden door de Weg, de Waarheid en het Leven zelf, en die ook de aanwezigheid van al de vermelde eigenschappen, die zowel door dezelfde Christus beloofd en toegekend werden door toedoen van de Heilige Geest, eveneens manifest bewijst.

    Ten vijfde: denk aan de bewonderenswaardige ordening waarmee de Kerk geleid en gestuurd wordt, een zo omvangrijk lichaam: dat bewijst manifest dat zij niet in geringe mate afhankelijk is van de Goddelijke Voorzienigheid en dat haar bestuur door de Heilige Geest op wonderbaarlijke wijze ingericht, beschermd en geleid wordt; zo ook roept de harmonie die zichtbaar is in alle dingen van dit universum, de almacht, de wijsheid en de oneindige voorzienigheid uit, die alles heeft geschapen en ook in stand houdt; immers, in geen enkele andere organisatie wordt een dergelijke ordening, die zo prachtig is en zo strikt, en zonder onderbreking onderhouden.

    Ten zesde: bedenk dat de katholieken niet alleen in ontelbare aantallen, zowel mannen en vrouwen (en ook vandaag zijn er daarvan velen, en ik heb er persoonlijk gezien en gekend) op bewonderenswaardige en zeer heilige wijze geleefd hebben en door de kracht van de almachtige God en in de aanbiddelijke naam van Jezus Christus vele mirakelen hebben verricht, en er ook nu nog dagelijks plotse bekeringen gebeuren bij zeer veel personen die overgaan van een zeer slecht naar een beter, waarlijk christelijk en gewijd leven, en allen zijn ze van dien aard dat ze in de mate dat ze heiliger en meer volmaakt zijn, ook nederiger zijn en zichzelf meer onwaardig achten, en de lof voor een heiliger levenswijze aan anderen overlaten. Zelfs de zwaarste zondaars behouden echter desondanks steeds het vereiste respect voor de heilige zaken, en belijden hun eigen slechtheid, beschuldigen zich van hun eigen ondeugden en onvolmaaktheden en willen daarvan bevrijd worden en zo hun leven beteren, zodat men kan stellen dat de meest volmaakte ketter, of filosoof, die er ooit geweest is, onder de meest onvolmaakte katholieken amper verdient vermeld te worden. Daaruit vloeit voort, en blijkt op zeer manifeste wijze, dat de katholieke leer de meest wijze en bewonderenswaardige is omwille van zijn diepgang, en dat die, in een woord gezegd, alle andere doctrines ter wereld overtreft, en wel omdat die leer de mensen beter maakt dan die van de andere, van gelijk welke organisatie, en hun de veilige weg voorhoudt en schenkt naar de gemoedsrust in dit leven, en naar het eeuwige zielenheil dat daarna moet nagestreefd worden.

    Ten zevende: bezin u ernstig over de publieke bekentenissen van talrijke ketters, gehard door hun koppigheid, en van zeer ernstige filosofen, namelijk dat wanneer zij het christelijk geloof hebben aangenomen, ten langen leste inzien en tot het besef komen dat zij voordien ellendig waren, blind, onwetend, ja dwaas en waanzinnig, toen ze opgezwollen waren door hun hoogmoed en opgeblazen door de wind van hun arrogantie zichzelf ten onrechte overtuigd hadden dat ze ver boven de anderen verheven waren door de volmaaktheid van hun leer, hun eruditie en hun levenswandel; sommigen van hen hebben nadien een zeer heilig leven geleid en hebben de herinnering aan ontelbare mirakelen nagelaten; anderen zijn gezwind en met het grootste gejubel het martelaarschap tegemoet gegaan; niet weinigen, onder wie de goddelijke Augustinus, zijn de meest subtiele, meest diepzinnige en meest wijze, en dus ook de meest nuttige doctores van de Kerk geworden, ja als haar steunpilaren.

    En bedenk ten slotte uiteindelijk ernstig het aller-ellendigste en onrustige leven van de atheïsten, hoewel die wel eens een grote mentale hilariteit voordoen en het willen laten voorkomen dat ze hun leven blijmoedig doorbrengen in de grootste innerlijke gemoedsrust; bekijk echter vooral hun zeer ongelukkige en verschrikkelijke dood, waarvan ikzelf enkele voorbeelden heb gezien; ik ken er zeer vele, zelfs ontelbare naar het woord van anderen en even zeker uit de geschiedenis. Leer dus door hun voorbeeld tijdig tot uw zinnen te komen.

    Zo zie je immers ook, of althans ik hoop dat je inziet, hoe vermetel jij je verlaat op de opinies van jouw verstand. Wanneer Christus immers waarlijk God is, en tegelijk mens, zoals absoluut zeker is, kijk dan tot wat je teruggebracht bent: door te volharden in jouw abominabele dwalingen en je zeer zware zonden, wat kan je dan nog anders verhopen dan de eeuwige verdoemenis? Overweeg zelf maar hoe verschrikkelijk dat is. Hoe weinig reden heb je om de hele wereld uit te lachen, behalve je ellendige volgelingen; hoe dwaas overmoedig en opgeblazen kom je tevoorschijn door je gedachte van de uitmuntendheid van jouw verstand en de bewondering voor jouw zeer ijdele, ja zeer valse en zeer ongodsvruchtige leer. Hoe walgelijk maak je jezelf nog ellendiger dan zelfs de wilde beesten, door jezelf de wilsvrijheid te ontnemen. Immers, als je die werkelijk niet ervaart, noch aanvaardt, hoe kan je jezelf dan zo bedriegen en denken dat jouw leer de hoogste lof, ja ook de meest exacte navolging waard is?

    Als je niet wil, en ik mag er niet aan denken, dat God noch jouw naaste zich over jou ontfermt, heb dan tenminste zelf medelijden met jouw eigen ellende, waarin je het erop toelegt om jezelf nog ellendiger te maken dan je nu al bent, wat minder ellendig is dan je zal zijn als je op de ingeslagen weg doorgaat.

    Kom tot inkeer, jij filosofische mens, en erken jouw wijze dwaasheid en jouw waanzinnige wijsheid; wordt nederig in plaats van hoogmoedig, en je zal genezen zijn. Aanbid Christus in de Heilige Drievuldigheid, opdat Hij zich verwaardigt zich te ontfermen over jouw ellende en jou redt. Lees de heilige Vaders en de doctores van de Kerk, en mogen die jou inzicht geven in wat jou te doen staat om niet ten onder te gaan, maar het eeuwig leven te verwerven. Ga te rade bij katholieken die grondig bekend zijn met hun geloof en getuigen van een goede levenswandel, en die jou veel zullen zeggen dat je nooit hebt geweten, en waardoor je zal verbluft zijn.

    En ook ik heb je deze brief ijverig geschreven met een waarlijk christelijke bedoeling, vooreerst opdat je de liefde zou kennen die ik voor jou koester, hoewel je een heiden bent; en vervolgens om je te vragen dat je niet zou volharden in het in het verderf storten van nog anderen ook.

    Ik besluit als volgt: God wil jouw ziel redden van de eeuwige verdoemenis, als jij dat althans wil. Twijfel er niet aan gehoor te geven aan God, die je al zo vaak geroepen heeft via anderen en die je nogmaals en misschien voor de laatste keer roept via mij, die zelf deze genade heeft verworven door het onuitsprekelijke mededogen van God zelf, en diezelfde genade van ganser harte over jou afsmeekt. Wijs haar niet af; want als je niet luistert naar God die jou roept, zal de toorn van dezelfde Heer over jou ontbranden en bestaat het gevaar dat je van zijn oneindig mededogen uitgesloten wordt en dat je zal eindigen als het ellendige slachtoffer van de goddelijke gerechtigheid die alles in haar toorn verslindt. Moge de almachtige God dat verhinderen ter meerdere eer van zijn naam en tot heil van jouw ziel, maar niet minder als een heilzaam en na te volgen voorbeeld voor de vele aller-ongelukkigste personen die jou verafgoden, door onze Heer en Redder Jezus Christus, die met de Eeuwige Vader leeft en heerst, in eenheid met de Heilige Geest, in alle eeuwen der eeuwen. Amen.


    Categorie:Brieven
    Tags:Spinoza
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Brieven over God: brief 67, toelichting

    Brief 67 Toelichting

    Zo bekend als de brief van Albert Burgh is, zo onbekend is Albert Burgh (1650-1708?) zelf. Het weinige dat we met zekerheid weten, is dat hij de zoon en kleinzoon was van aanzienlijke Amsterdamse figuren. Al het overige dat men over hem her en der kan vinden, is veeleer van bedenkelijke oorsprong en mist overtuigende bewijzen of secundaire bevestiging. Wij laten dat bijgevolg veiligheidshalve buiten beschouwing en beperken ons tot wat in de briefwisseling zelf te vinden is.

    De historische gronden voor dit verhaal zijn immers bijzonder karig; ze berusten uiteindelijk uitsluitend op een passage in een werk van Antoine Arnauld (1612-1694), Apologie pour les Catholiques (1681), die wij hierbij afzonderlijk in een eigen vertaling weergeven. Arnauld, een bijzonder gedreven Jansenist en verdediger van het katholicisme in Frankrijk, beweert het verhaal uit goede, betrouwbare bron vernomen te hebben, maar dat is vanzelfsprekend nog geen bewijs van authenticiteit. Het is best mogelijk dat er zich een dergelijk feit heeft voorgedaan, maar het is eveneens zeer waarschijnlijk dat er van bij de aanvang allerlei fraais en pittige details aan toegevoegd werden, zoals ook nog in latere tijden zou gebeuren. Bij Arnauld verschijnt het verhaal in een reeks van dergelijke stereotiepe katholieke bekeringsverhalen, niet toevallig onmiddellijk na dat van Stensen/Steno, en het wordt gevolgd door een vrijwel identiek verhaal over een andere Nederlandse bekeerling, zodat men zich terecht vragen kan stellen over de authenticiteit. Het is dan ook op zijn minst merkwaardig dat ook moderne Spinoza-commentatoren, naast oudere en meer romantisch dan wetenschappelijk geïnspireerde, zich wel eens laten verleiden om dit spurieuze verhaal, net als talrijke andere legendarische elementen uit de rijke Spinozabiografie, ongekwalificeerd als een historisch vaststaand feit weer te geven, in dit geval allicht om zo aan deze briefwisseling een dramatiek toe te voegen die ze inhoudelijk zo deerlijk mist.

    Albert Burgh kende Spinoza goed genoeg om hem voor zijn vertrek naar Italië te beloven dat hij hem zou schrijven, mocht er onderweg iets te melden zijn. Hij geeft ook toe dat hij Spinoza bewonderde om zijn briljant verstand. Maar daar houdt het ook op. Spinoza is wel bijzonder intelligent, maar vergist zich toch volkomen, en wel op de meest groteske manier: hij laat zich zomaar misleiden door de baarlijke duivel zelf! Zijn filosofie is een louter verzinsel, een hersenspinsel zonder enige waarde. Het is opvallend dat Burgh in zijn brief met geen woord rept over de inhoud van Spinoza’s filosofie. Hij voert geen argumenten aan tegen de grondgedachten van Spinoza’s filosofie, maar beperkt zich tot het opsommen van redenen waarom het katholiek geloof beter is dan de filosofie van één man. De verwijten hebben niets te maken met de specifieke inhoud van Spinoza’s filosofie; in feite zou men ze kunnen toepassen op alle andere filosofen, en dat is wat Burgh ook doet: geen enkele filosoof vindt genade in zijn ogen, al hun stellingen zijn in de loop der tijden in vergetelheid geraakt en hebben aldus geen enkele waarheidswaarde.

    Die afwezigheid van elke concrete kritiek op de filosofie van Spinoza is merkwaardig en verontrustend. Het vermoeden rijst dat de jonge Albert – hij was 25 op het ogenblik dat hij zijn brief schreef – Spinoza slechts oppervlakkig heeft gekend, en zo goed als niets afwist van zijn filosofie, tenzij van horen zeggen, meer bepaald van personen die Spinoza’s inzichten bestreden, al dan niet met enige kennis van zaken. Wie ooit iets van Spinoza gelezen heeft, weet dat de betekenis van de woorden slechts een eerste stap is in het begrijpen van zijn gedachten en dat het jaren duurt voor men enigszins een idee heeft van de draagwijdte van Spinoza’s revolutionaire ideeën, zelfs na herhaalde lezing van Spinoza’s oeuvre en van degelijke commentaren en andere secundaire literatuur. Het lijkt onwaarschijnlijk dat de jonge Albert Burgh, die niet eens kennis kon genomen hebben van bijvoorbeeld de Ethica, zoals Spinoza uitdrukkelijk vermeldt in zijn antwoord op deze brief, een degelijke kennis had van Spinoza’s filosofische opvattingen; allicht baseerde hij zich op de atheïstische reputatie die Spinoza had verworven bij de predikanten, theologen en bij het grote publiek na de anonieme publicatie van de Tractatus Theologico-Politicus, het werk met de ‘goddeloze titel’.

    Daarmee is de toon gezet. We moeten ons niet verwachten aan een uiteenzetting van de ideeën van Spinoza en hun refutatie. De aanval komt uit de hoek van Kerk, bij monde van een recente bekeerling, met alle blinde heftigheid van dien: verbrand wat je aanbeden hebt! Niet wat Spinoza voorstaat, is van belang, maar dat hij zich afzet tegen de theocratie, de hiërocratie en het klerikalisme, met andere woorden: de wereldse macht van de gevestigde kerken, en zichzelf daarmee uitsluit, niet alleen uit de katholieke kerk (zoals overigens al de ‘gereformeerden’), maar zelfs uit de gelovige gemeenschap.

    Het begint al goed: Spinoza heeft zelf geen enkele verdienste aan zijn uitzonderlijke verstandelijke vermogens en wat hij daarmee doet. Het is God zelf die hem daarmee begunstigd heeft. Meteen wordt Spinoza op zijn plaats gezet. Meer nog: naast de almachtige en liefdevolle God haalt Burgh meteen ook diens alter ego te voorschijn: de duivel in persoon, de Meester van alle boosaardige geesten, die Spinoza in zijn netten gevangen heeft en hem totaal misleid heeft. We worden hals over kop in het rijke Roomse leven gestort en voor wie gewoon is Spinoza te lezen, is dat meer dan een koude douche: het is een onmogelijke terugkeer naar een vervlogen tijdperk. Het is alsof men na jaren onkerkelijkheid plots weer binnenstapt in een kathedraal waar een plechtige heilige mis opgedragen wordt, met alle potsierlijk overdreven liturgische pracht en praal van voorbije eeuwen, en de misselijk makende geur van wierook je genadeloos in het gezicht slaat.

    Spinoza is een filosoof; en wat dan nog? Hoe kan Spinoza stellen dat zijn filosofie de enige goede is? Kent hij alle filosofieën die er ooit geweest zijn, om nog te zwijgen van al degene die er nog zullen komen? Spinoza’s argument is: ik heb gelijk, want ik denk op de juiste manier, en al de anderen niet. Maar dat is precies wat ook al de anderen zeggen.

    Dat Burgh het vooral op de Tractatus gemunt heeft, blijkt uit zijn verwijzing naar Spinoza’s boek ‘met een goddeloze titel’: theologisch-politiek traktaat, voor de Kerk een onterechte combinatie, want het goddelijke is boven al het menselijke verheven. Spinoza beweert wel dat het twee verschillende en onafhankelijke domeinen zijn, maar dat doet hij alleen maar om te kunnen ontkennen dat het geloof zich mag inlaten met de filosofie en de politiek, terwijl hij volhoudt dat de politiek zich wel degelijk moet bemoeien met de godsdienst.

    Spinoza maakt in de Tractatus uitvoerig gebruik van de Schrift, zowel het Oude als het Nieuwe Testament. Maar, zo stelt Burgh, je doet dat heel selectief, en gebruikt die teksten enkel om je eigen vooringenomen ideeën te illustreren en met gewijde teksten te bekrachtigen. Een dergelijke individuele en subjectieve exegese heeft niet meer waarde dan de filosofie van slechts één persoon. Bovendien gaat Spinoza daarmee voorbij aan die tweede, essentiële en onbetwijfelbare peiler van de openbaring volgens de katholieke godsdienst, naast de Schrift en de verklaring daarvan door de Kerk: de traditie of overlevering door de Kerk van God.

    Spinoza stelt tegenover dit indrukwekkende systeem enkel het resultaat van zijn eigen beperkte denken. Zijn vertrekpunt is dus verkeerd en bovendien zijn ook zijn conclusies fout. Dat is een voldoende reden om zijn leer te verwerpen. En Albert Burgh bezweert hem: in de naam van de gekruisigde Heer, Jezus Christus, aan wie je toch niet durft te twijfelen, besef dat je een ketter bent, dat je van het rechte pad bent afgeweken, en ‘verzoen je met de Kerk’, dat wil zeggen: onderwerp je aan haar leergezag en haar wereldlijke macht.

    Burgh doet echter niet alleen een beroep op Christus, want dan zou het ook volstaan dat Spinoza zich bekent tot een van de nieuwe christelijke opvattingen en kerken die ontstaan zijn in de Reformatie. Die maken immers allemaal dezelfde fout als Spinoza, namelijk zich uitsluitend steunen op de Schrift: sola Scriptura! Daardoor verwerpen ze de tweede, onmisbare vorm van de goddelijke openbaring, namelijk de apostolische traditie, en dus ook het ware geloof. Vandaar dat ze niet bij machte zijn om Spinoza’s filosofie te weerleggen: door zich uitsluitend te beroepen op de Schrift, gebruiken ze dezelfde argumenten als Spinoza. Samen met Spinoza wandelen ze, zoals de Psalmist zegt, ‘in het dal van de schaduw van de dood’ (Psalm 23, 4).

    Burgh betwijfelt, net zoals de predikanten, theologen en kerkelijke gezagsdragers, dat Spinoza wel gelooft in Jezus Christus, een afschuwelijke veronderstelling in de ogen van de hele toenmalige christelijke gemeenschap, en een klassiek verwijt dat men aan Joden maakt, die niet alleen Christus niet aanvaard hebben als de Messias, maar Jezus, de Zoon van God, gekruisigd hebben: Kruisig hem! Zijn bloed kome over ons en onze kinderen! (Mt 27, 23-24). Voor die ultieme ketterij is er maar een remedie: Spinoza moet heel zijn arrogante en zondige leer laten varen. Want waarom wijst Spinoza Christus af? Omdat zijn eigen leer niet in overeenstemming is met de Blijde Boodschap, het Evangelie, en de christelijke dogma’s niet overeenstemmen met zijn leer. Daarmee stelt Spinoza zich niet alleen boven de ontelbare gelovigen, maar zelfs boven Christus zelf. Hoezo? Is hij dan beter dan iedereen, beter dan Jezus zelf? Is hij geen onooglijk schepsel, een feestmaal voor de wormen (Francis Quarles, 1592-1644, A Feast for Worms, 1621)?

    Volgens Burgh verwerpt en ontkent Spinoza alles wat niet in zijn kraam past: zijn leer heeft geen plaats voor Jezus Christus? Dan heeft die ook niet bestaan. Kan zijn eigen leer dan misschien alles verklaren wat er is op aarde? Zijn er niet talloze zaken die we niet helemaal begrijpen en met onze kennis en wetenschap niet kunnen verklaren, zoals hekserij, bezweringen, talismannen en scapulieren, bezetenheid door duivels? Burgh heeft dat met eigen ogen gezien en gelooft het getuigenis daarover van talloze betrouwbare personen. En andersom: waarom zou al wat Spinoza kan bedenken, en enkel dat, ook in werkelijkheid bestaan? Is het misschien voldoende dat hij iets bedenkt opdat het werkelijk zou bestaan? Misschien, nee, wellicht zijn heel wat van onze gedachten niet het resultaat van correcte waarnemingen en interpretaties, maar illusies veroorzaakt door boosaardige geesten met de bedoeling ons te misleiden en in het verderf te storten. Wat is uiteindelijk de waarheidsgrond van Spinoza’s ideeën? Hoe kan hij met zekerheid weten dat iets bestaat of niet bestaat, waar is of vals? Volgt dan een opsomming van legendarische, mythologische en fabelachtige wezens en verschijnselen, de hele wondere wereld van de Laatmiddeleeuwse volksfantasie, tot kaboutertjes toe, een allegaartje zo idioot dat het ook toentertijd lachwekkend moet geklonken hebben in beschaafde middens.

    Bovendien is er onnoemelijk veel dat Spinoza niet kent: dat is toch niet allemaal automatisch ook onmogelijk, maar hoogstens enkel onzeker, tot men er zekerheid over krijgt door betrouwbare getuigenissen. Burgh neemt dan een eerste keer de bekende historische figuur van Julius Caesar als voorbeeld: indien men aan Caesar de werking van buskruit zou beschreven hebben, iets waarin hij als veldheer zeker geïnteresseerd zou geweest zijn, dan zou die dat als ridicuul afgewezen hebben, terwijl het wel degelijk bestaat, en wellicht toen al bestond bij de Chinezen. Om maar te zeggen dat er wel degelijk dingen echt bestaan buiten de kennis van één bepaalde persoon.

    Dat gezegd zijnde, hoe kan iemand dan zo arrogant zijn om een vernietigend oordeel te vellen over de historische figuur van Jezus Christus en over zijn heilsboodschap met al haar ontzaggelijke mysteries, terwijl ontelbare mirakels, door Christus zelf en nadien door zijn apostelen en talloze heiligen tot op de huidige dag een onweerlegbaar bewijs leveren van de oneindige macht van God? Als deze bewijzen onweerlegbaar zijn, moet Spinoza zich wel gewonnen geven.

    Na nog maar een tirade met dezelfde inhoud haalt Burgh nogmaals Caesar te voorschijn, in een vergelijking met Jezus Christus. Van Caesar weten we heel wat, enerzijds door de vele materiële overblijfselen, zoals tempels, publieke gebouwen, opschriften enzovoort, en anderzijds door het getuigenis van illustere en volkomen betrouwbare antieke auteurs. Ontelbare mensen hebben daaraan geloof gehecht, en twijfelen niet aan de waarheidsgetrouwheid van wat over Caesar bekend is, tot de dag van vandaag, hoewel slechts een relatief gering aantal mensen Caesar ook persoonlijk gekend hebben. Stel nu dat iemand op een nacht droomt dat dit allemaal onwaar is: de Romeinse monumenten bestaan niet echt, het zijn hersenschimmen, net zoals de geschiedschrijving: allemaal fabels en verzinsels, zoals goedkope romannetjes en romantische verhalen en sprookjes voor kinderen. Caesar was dan een zwakzinnige die zich dat allemaal ingebeeld heeft en zich valselijk beroemde op daden die hij nooit heeft gesteld, ofwel een goedgelovige streber, die zich van alles liet wijsmaken door zijn onbetrouwbare en huichelachtige bewonderende omgeving. En zo kan men verder gaan, en alle geschiedenisboeken en atlassen verzinsels noemen. Maar dat is onmogelijk, want er is een grote consensus onder verstandige mensen, die zich een oordeel kunnen vormen over feiten en opinies en getuigenissen. Het is met andere woorden onmogelijk dat zoveel mensen zich zo zwaar zouden vergist hebben sinds het ontstaan van de wereld: eerst de Joden, en daarna al de christenen.

    Dan vervolgt Albert Burgh zijn aanklacht in nog zes volgende argumenten, die hij Spinoza ter overweging voorlegt.

    De Kerk heeft aloude adelbrieven: zij bestaat sinds de schepping van de wereld in de tuin van Eden en bestaat nog steeds, ongenaakbaar, onveranderlijk, onoverwinnelijk, onvergankelijk. Andere godsdiensten zijn zonder uitzondering later ontstaan, en dus minder oud, en vele zijn ondertussen al vergeten. Dat geldt evenzeer voor wereldse rijken, en niet minder voor filosofische opvattingen.

    Het derde argument schetst het ontstaan van het christendom, gesticht door Jezus Christus, die zelf God is, en uitgedragen door zijn apostelen en volgelingen, eenvoudige, ongeletterde mensen die een boodschap brachten die regelrecht inging tegen de menselijke wijsheid. Ze werden bestreden door de machtigen der aarde, maar hoe groter de tegenstand, hoe groter de aanhang werd. Op korte tijd werd het een wereldgodsdienst, en zelfs keizers en koningen moesten zich uiteindelijk bekeren. Deze veroveringstocht gebeurde niet te vuur en te zwaard, zoals wereldse heersers dat doen, nee: het waren zachtaardige mensen, die de christelijke deugden beoefenden.

    Terloops krijgen de Joden, waartoe ook Spinoza ooit behoorde en etnisch nog steeds gerekend werd door zijn christelijke omgeving, nog maar eens het verwijt te horen dat zij de moordenaars van Jezus Christus zijn, en dat al het onheil dat hun sindsdien overkomen is, niet anders kan zijn dan een straf van God voor zulk een gruwelijke misdaad als het doden van de Zoon van God zelf. Nee, vergeleken met alle andere godsdiensten en organisaties is de katholieke kerk uniek.

    Het vierde argument brengt een opsomming van een aantal specifieke kenmerken, die uniek zijn voor de katholieke kerk: haar antiquitas, haar oudheid: ze is de voortzetting van het Jodendom en bestond (toentertijd) al zestien en een halve eeuw ononderbroken. Ze is aldus de behoedster in hun oorspronkelijke staat van de heilige boeken van de openbaring, en van de mondelinge overlevering; haar onveranderlijkheid, die ervoor gezorgd heeft dat de sacramenten, die het heil van de gelovigen moeten bewerkstelligen, geldig worden toegediend door bedienaars van de eredienst die hun aanstelling en gezag hebben gekregen op legitieme wijze, namelijk van hun door Christus zelf aangestelde voorgangers; haar onfeilbaarheid inzake geloof en zeden, die alleen haar toegezegd is door Christus, en die verzekerd wordt door Gods Geest, die hij heeft gezonden zoals beloofd; haar onaantastbaarheid, waardoor ze in staat is weerstand te bieden aan alle bedreigingen en alle corruptie, en dus verheven boven alle bedrog ook niemand bedriegt; de eenheid van haar leer, die door alle gelovigen erkend en onderhouden wordt; haar alleenzaligmakend karakter: wie zich van haar afscheidt, is automatisch een ketter en voor eeuwig verdoemd, terwijl zijzelf, gebouwd op een rots (petra) in de figuur van Petrus, alle stormen weerstaat (Mt 16, 18-19); haar enorme omvang, die zich uitstrekt over de hele wereld: ook daardoor onderscheidt zij zich van alle godsdiensten en organisaties; en tenslotte haar eeuwigdurendheid: ontstaan bij het begin van de wereld, zal ze blijven bestaan tot het einde der tijden.

    Het vijfde argument is de volmaakte organisatie van een vereniging van een dergelijke immense omvang zoals alleen de roomse Kerk is, en die sinds haar ontstaan onveranderd is gebleven. Dat kan alleen door een goddelijke tussenkomst, hetzelfde goddelijke bestier dat ook de grond is van de vergelijkbare wonderbaarlijke harmonie in het universum.

    Het zesde argument stelt dat er talloze waarlijk heilige katholieken geweest zijn en nog steeds zijn, die daardoor in staat waren om vele mirakels te verrichten door Gods kracht en in de naam van Jezus Christus. Daarnaast gebeuren er elke dag spectaculaire bekeringen, waardoor mensen die vroeger een zondig en misdadig leven leidden plotsklaps als heiligen gaan leven, maar daardoor geenszins hoogmoedig worden, maar blijk geven van een absolute nederigheid. Anderzijds stelt men vast dat zelfs de meest doortrapte booswichten respect opbrengen voor al wat heilig is, en zich terdege bewust zijn van hun zondigheid en tekorten, en niet beter wensen dan zich te kunnen bekeren. Burgh gaat zover te stellen dat onder die omstandigheden zelfs de slechtste katholieke gelovige nog steeds torenhoog verheven is boven zelfs de meest voorbeeldig levende ketter of ongelovige filosoof die er ooit geweest is… Het katholicisme maakt de mensen beter voor het leven hier op aarde en garandeert hen zo tevens de eeuwige zaligheid, die ze anders nooit kunnen bereiken (extra ecclesiam nulla salus, een onaanvechtbaar dogma sinds 1442).

    Het argument van de spectaculaire bekeringen is een expliciete en betekenisvolle verwijzing naar Arnaulds Apologie, en een duidelijke aanwijzing voor de waarschijnlijke oorsprong van deze brief.

    Ten zevende: talrijke ketters en grote filosofen hebben zich uiteindelijk bekeerd, en hebben allen bekend dat ze voordien dwaas en onwetend waren; sommigen zijn heiligen geworden en hebben mirakels verricht, anderen zijn zingend de marteldood ingegaan; nog anderen zijn steunpilaren van de Kerk geworden, zoals Augustinus. Het is dus geen schande om zijn ongelijk te bekennen, en Spinoza zou door zijn bekering in uitstekend gezelschap verkeren…

    Als afsluiter pakt Burgh de atheïsten aan. Die maken goede sier hier op aarde en ze beweren vrolijk dat ze onbezorgd leven. Maar wanneer de dood nadert, slaat met de angst voor de eeuwige straf in de hel de vertwijfeling toe. Dat is het klassieke argument dat nog eeuwen zal gebruikt worden, en dat zal leiden tot de hilarische en volkomen verzonnen verhalen over bekeringen in articulo mortis van beroemde personen en beruchte atheïsten, of de afschuwelijke omstandigheden waarin hardnekkige godloochenaars onvermijdelijk creperen. Beide versies zijn later ook over Spinoza verteld, in kleuren en geuren.

    Spinoza is dus gewaarschuwd: hem wacht een vreselijke dood en daarna de eeuwige verdoemenis. Dan zal het lachen hem wel vergaan, en zal blijken hoe waardeloos en zinloos zijn leer is, voor zichzelf en voor zijn misleide volgelingen. Burgh voegt er nog een verwijzing aan toe over het feit dat Spinoza ontkent dat de mens over een vrije wil zou beschikken, een verwijt dat hem steevast gemaakt werd door de christenen, voor wie de vrije (lees: kwade) wil de enige mogelijkheid is voor het bestaan van het kwaad in de wereld.

    Burgh eindigt met al de vermeende verheven maar in werkelijkheid holklinkende litanieën en woorden die hij ongetwijfeld dagelijks hoorde in Rome en de Italiaanse kerken en kloosters waar hij zich ophield. Hij houdt van Spinoza, niet zoals een persoon een andere persoon liefheeft, maar zoals een christen tot plicht heeft zijn medemens te ‘beminnen’, ook als dat een heiden (gentilis)is. Als Spinoza zich niet bekeert, dan wacht hem die andere kant van de liefhebbende God: de verschrikkelijke gerechtigheid Gods, die alles in haar brandende toorn verslindt… uit liefde, natuurlijk. Dies irae…

    Wat valt er verder nog te zeggen over een dergelijk pamflet? Want dat is het, en geen persoonlijke brief van een vroegere leerling aan zijn leermeester zoals men die toen en nu zou schrijven. Het is, zoals veel andere brieven in die tijd, een werkstuk dat bestemd is om gekopieerd te worden en te circuleren onder vrienden, kennissen en geïnteresseerden en gebruikt tegenover tegenstanders. Meer dan waarschijnlijk is het opgesteld in overleg tussen de auteur en zijn kerkelijke medestanders en meerderen en is de rol van de jonge Albert Burgh hierbij veeleer gering geweest. Er is geen autograaf van de brief, hij is enkel bekend uit de OP en de NS; het is niet helemaal ondenkbaar dat hij door de vrienden van Spinoza ‘enigszins’ bewerkt is voor publicatie, om het contrast met het antwoord van Spinoza nog pregnanter te maken. Maar dat zijn veronderstellingen. Wanneer we het bij de tekst houden zoals hij voorligt, stellen we vast dat het niet gaat om een weerlegging van de filosofie van Spinoza, maar dat men Spinoza vooral verwijt dat hij niet gelovig is, en meer specifiek dat hij niet katholiek is. Er waren toentertijd wel meer niet-katholieken in Nederland, maar die waren tenminste christengelovig. En er waren ook nog meer Joden, maar die waren tenminste gelovig in de Oudtestamentische versie.

    Spinoza was een gentilis, en dat is een vreemde term, die in verschillende omstandigheden verschillende betekenissen heeft. Het is de vertaling voor wat de Joden goy noemen: een niet-Jood; voor de christenen betekent het een niet-christen, en bijgevolg ook een Jood; Nabokov maakte zich in de Verenigde Staten boos toen hij in een restaurant op het menu de vermelding las: ‘Gentiles
    only’, dus: Joden niet welkom. Spinoza is voor de katholieke Burgh een gentilis, in de zin van een heiden, en hij voelt zich geroepen hem te bekeren, zijn ziel te redden voor het te laat is, dat wil zeggen voor zijn dood en de eeuwige verdoemenis die hem automatisch wacht als ongedoopte en niet-bekeerde. Spinoza’s filosofie doet er in feite niet toe: het is een hoogmoedige verdwazing, veroorzaakt door Beëlzebub, of Satan zelf. Alleen God kan Spinoza redden, maar dan moet Spinoza zich wel tot God wenden en zijn eigen noodlottige leer, die de christelijke God en Christus zelf ontkent, afzweren.

    Het Godsbeeld dat Albert Burgh zo krampachtig verdedigt, is echter voor Spinoza onaanvaardbaar. Zijn opvoeding als orthodoxe Jood had hem al op zijn minst huiverig gemaakt tegenover het christendom. De brutale, ongenadige vervolging van de Iberische Joden, ook binnen zijn eigen familie, door de christenen, en de ervaring van de veeleer halfhartige tolerantie tegenover de Joodse gemeenschap, zelfs in het om mercantiele redenen relatief verdraagzame Amsterdam, hadden ongetwijfeld zijn bekeringsnood niet aangewakkerd. Hij was vertrouwd met de talrijke en hoog oplaaiende christelijke theologische disputen van zijn tijd, om maar te zwijgen van de moordende godsdienstoorlogen die er toen volop woedden. Die innerlijke verdeeldheid van het christendom, en het rabiaat extremisme allerzijds dat daarvan het gevolg was, zullen er veeleer toe geleid hebben dat hij, na zijn openlijke afkeer van het traditionalistische Jodendom en de daarop volgende verbanning in de meest hatelijke termen, absoluut niet geneigd was dat Jodendom in te ruilen voor wat Burgh zo overtuigend aanprijst als de voortzetting en vervolmaking daarvan, namelijk het (katholieke) christendom. Zijn kritiek op het Joodse Godsbeeld geldt ten minste evenzeer voor het christelijke. Spinoza is geen gelovige, hij denkt of voelt niet in die termen. Hij is filosoof, wellicht een van de meest ongemitigeerde en compromisloze filosofen die er ooit geweest zijn. Hij verwerpt de goden van de openbaringsgodsdiensten zonder meer en zonder aarzeling, en gaat op zoek naar wat God kan betekenen voor wie niet de weg van de godsdienst wil of kan gaan. Een dergelijke figuur was en blijft, veel meer dan het christendom voor de heidenen, een steen des aanstoots (1 Petr. 2, 7; vgl. Jes. 8, 14, waar God voor de beide huizen van de Joden, Juda en Israël een steen des aanstoots, een rotssteen om over te struikelen is). Spinoza staat in een lange traditie van filosofen die zich niet konden vinden in de godsbeelden van hun tijd, maar voor de Westerse beschaving is hij een mijlpaal en een keerpunt. Veel eerder dan anderen en veel duidelijker en met onomwonden redeneringen en bezonnen, doorslaggevende argumenten heeft hij in een ware Copernicaanse revolutie van het denken over God aangetoond dat het Godsbeeld van de traditionele godsdiensten vals is, intellectueel oneerlijk en niet meer dan een dekmantel, bewust of onbewust verzonnen en aangenomen, voor de hebzucht en de machtswellust van de kerk en haar bedienaars enerzijds en de wereldlijke macht anderzijds. Hij verdedigt een filosofisch puur, uitgezuiverd Godsbeeld dat men niet in geloof moet aanvaarden op het gezag van onbetrouwbare en machtsgeile anderen, maar dat men zelf kan ontdekken door gebruik te maken van de eigen mentale vermogens, indien men bereid is zonder omkijken de weg te gaan die langs steeds moeilijker en eenzamer wegen leidt tot de intellectuele liefde tot God, die tevens de liefde is van God voor zichzelf in al de vormen die hij aanneemt.

    De door Burgh aangehaalde banale argumenten vindt men terug in al de katholieke apologetische geschriften en zijn duizendmaal en meer, en steeds even vruchteloos aangevoerd tegen de protestanten, maar ook tegen de heidense auteurs uit de oudheid. Ze zijn niet specifiek voor de persoon van Spinoza of zijn leer. En dus vormen ze een al bij al irrelevant en oninteressant element in de verzamelde werken van Spinoza, tenzij als een aanleiding voor Spinoza om zijn eigen standpunt te verduidelijken en met argumenten te verdedigen, een literaire traditie met een eeuwenoude geschiedenis bij strijdschriften. Of hij dat ook gedaan heeft, zal blijken uit het antwoord dat hij, na enige aarzeling, blijkbaar toch geschreven heeft.

     

     

     


    Categorie:Brieven
    Tags:Spinoza


    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Van oud naar nieuw
  • La langue maternelle de Spinoza
  • Mark Behets, Spinoza's eeuwige geest
  • Maria Cornelis, 1940-2016
  • E5p31-42 vertaling
  • E5p31-42 toelichting
  • E5p21-30 vertaling
  • E5p21-30 toelichting
  • E5p11-20 vertaling
  • E5p11-20 toelichting
  • E5P1-10 vertaling
  • E5p1-10 toelichting
  • E4 appendix vertaling
  • E4 appendix toelichting
  • E4p67-73 vertaling
  • E4p67-73 toelichting
  • E4p64-66 vertaling
  • E4p64-66 toelichting
  • E4p59-63 vertaling
  • E4p59-63 toelichting
  • E4p37-58 vertaling
  • E4p37-50 toelichting
  • E4p51-58 toelichting
  • E4p26-36 vertaling
  • E4p26-36
  • E4p15-25 vertaling
  • E4p15-25 toelichting
  • E4p9-14 vertaling
  • E4p9-14 toelichting
  • E4p1-8 vertaling
  • E4p1-8 toelichting
  • E4 Voorwoord - definities - axioma, vertaling
  • E4 Voorwoord - definities - axioma, toelichting
  • E3 definities van de gemoedstoestanden, vertaling
  • E3 definities van de gemoedstoestanden, toelichting
  • E3p51-59 vertaling
  • E3p51-59 toelichting
  • E3p36-50 vertaling
  • E3p36-50 toelichting
  • E3p27-35 vertaling
  • E3p27-35 toelichting
  • E3p12-26 Vertaling
  • E3p12-26 Toelichting
  • E3p3-11 vertaling
  • E3p3-11 toelichting
  • E3p1-2 vertaling
  • E3p1-2 toelichting
  • Ideeën en gedachten
  • E2p44-49 vertaling
  • E2p44-49 toelichting
  • E2p32-43 Vertaling
  • E2p32-43 Toelichting
  • E2p25-31 Vertaling
  • E2p25-31 Toelichting
  • E2p19-24 vertaling
  • E2p19-24 toelichting
  • E2p19
  • E2p14-18 toelichting
  • E2p14-18 vertaling
  • De kleine fysica, toelichting
  • De kleine fysica, vertaling
  • E2p11-13
  • E2p11-13 Toelichting
  • E2p1-10 Vertaling
  • E2p1-10 Toelichting
  • Spinoza in Vlaanderen 2012-2015
  • E2 Voorwoord - definities - axioma's
  • E2 Voorwoord - definities - axioma's, toelichting
  • E1 Appendix
  • E1 Appendix Toelichting
  • E1p24-36 Vertaling
  • E1p24-36 Toelichting
  • E1p15-23 Vertaling
  • E1p15-23 Toelichting
  • E1p9-14
  • E1p9-14 Toelichting
  • E1p1-8
  • E1p1-8 Toelichting
  • Ethica, deel 1: de axioma's
  • E1def8 Eeuwig
  • E1def7 Vrij of gedwongen
  • Spinoza door Christel Verstreken
  • God - E1def6
  • Ethica E1def5
  • E1def4 Attribuut
  • Het begin van het begin: E1def1
  • Ethica E1def3
  • Sprekende bomen en mensen geboren uit stenen (E1p8s2)
  • E1def2 nogmaals
  • De Brieven over God: brief 82
  • De Brieven over God: brief 83
  • De Brieven over God: brief 82 en 83, toelichting
  • De Brieven over God: brief 70
  • De Brieven over God: brief 72
  • De Brieven over God: brief 70 en 72, toelichting
  • De Brieven over God: brief 65
  • De Brieven over God: brief 66
  • De Brieven over God: brief 65 en 66 Toelichting
  • Te kwader trouw (E4p72)
  • De Brieven over God: brief 63
  • De Brieven over God: brief 64
  • De Brieven over God: brief 63 en 64 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 59
  • De Brieven over God: brief 60
  • De Brieven over God: brief 59 en 60, toelichting
  • Dirk Opstaele, Optreden in de geheugenzaal.
  • De Brieven over God: brief 57
  • De Brieven over God: brief 58
  • De Brieven over God: brief 57 en 58, toelichting
  • De Brieven over God: de depositie van Steno
  • De Brieven over God: de depositie van Steno, toelichting
  • De Brieven over God: brief 54
  • De Brieven over God: brief 54, toelichting
  • De Brieven over God: brief 55
  • De Brieven over God: brief 55, toelichting
  • De Brieven over God: brief 56
  • De Brieven over God: brief 56, toelichting
  • De Brieven over God: brief 50
  • De Brieven over God: brief 50, toelichting
  • De Brieven over God: brief 34
  • De Brieven over God: brief 34 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 35
  • De Brieven over God: brief 35, toelichting
  • De Brieven over God: brief 36
  • De Brieven over God: brief 36, toelichting
  • De Brieven over God: brief 67bis
  • De Brieven over God: brief 67bis Toelichting
  • De Brieven over God: brief 67bis Toelichting
  • Antoine Arnauld, de bekering van Nicolaus Steno en Albert Burgh
  • De Brieven over God: brief 76
  • De Brieven over God: brief 76 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 67
  • De Brieven over God: brief 67, toelichting
  • De Brieven over God: brief 43
  • De Brieven over God: brief 43 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 42
  • De Brieven over God: brief 42 Toelichting
  • Spinoza over de Islam
  • De Brieven over God: brief 79
  • De Brieven over God: brief 79 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 78
  • De Brieven over God: brief 78 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 77
  • De Brieven over God: brief 77 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 75
  • De Brieven over God: brief 75 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 74
  • De Brieven over God: brief 73
  • De Brieven over God: brief 73 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 71
  • De Brieven over God: brief 71 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 74 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 68
  • De Brieven over God: brief 68 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 62
  • De Brieven over God: brief 62 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 61
  • De Brieven over God: brief 61 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 33
  • De Brieven over God: brief 33 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 32
  • De Brieven over God: brief 32 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 31
  • De Brieven over God: brief 31 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 30
  • De Brieven over God: brief 30 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 29
  • De Brieven over God: brief 29 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 25
  • De Brieven over God: brief 25 Toelichting
  • Twee betekenissen van 'attribuut'?
  • De Brieven over God: brief 16
  • De Brieven over God: brief 16, toelichting
  • De Brieven over God: brief 14
  • De Brieven over God: brief 14, toelichting
  • De Brieven over God: brief 13
  • De Brieven over God: brief 13, toelichting
  • De Brieven over God: brief 11
  • De Brieven over God: brief 11, toelichting
  • Syliane Malinowski-Charles, Rationalisme of subjectieve ervaring.
  • De Brieven over God: brief 7
  • De Brieven over God: brief 7, toelichting
  • De Brieven over God: brief 6
  • De Brieven over God: brief 6, toelichting
  • John Stuart Mill, On Nature
  • De Brieven over God: brief 5
  • De Brieven over God: brief 5, toelichting
  • De Brieven over God: brief 4
  • De Brieven over God: brief 4, toelichting
  • De Brieven over God: brief 3
  • De Brieven over God: brief 3, toelichting
  • Bart Haers
  • De Brieven over God: brief 2, toelichting
  • De Brieven over God: brief 2
  • De Brieven over God: brief 1 toelichting
  • De Brieven over God: brief 1
  • De Brieven over God: inleiding
  • Spinoza opnieuw veroordeeld
  • Joseph Almog, Everything in its Right Place
  • Paul Claes, Het Kristal

    Categorieën
  • atheïsme (4)
  • Brieven (110)
  • Compendium Grammatices Lingae Hebraeae (1)
  • Ethica (107)
  • Spinoza (t)weetjes (7)
  • Spinoza links en rechts (11)
  • Spinoza literair (28)
  • Spinoza-nieuws (77)
  • Spinoza-onderzoek ontsloten (40)
  • Tractatus Politicus (24)


  • Blog als favoriet !


    Foto


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!