Onze lezers weten misschien dat Wim Klever sinds enige tijd
rond Spinoza twittert. Onlangs kregen wij een van zijn tweets toegestuurd, meer bepaald over de slotzin van paragraaf 13
van hoofdstuk 9 van de Tractatus
Politicus. Enigszins geschrokken van de wreedaardigheid die de tweet hierin
leest, sloegen wij er de Latijnse tekst op na en stelden vast dat het inderdaad
om een in meer dan één betekenis erg controversiële passage gaat.
Dit is de tekst:
At urbes jure belli captae, et quae imperio accesserunt,
vel uti imperii sociae habendae et beneficio victae obligandae, vel coloniae,
quae jure civitatis gaudeant, eo mittendae et gens alio ducenda, vel omnino
delendae.
Wij vertaalden dat in onze recente volledige Nederlandse
vertaling van de TP op deze website als volgt:
Steden die in een oorlog veroverd zijn en aan het rijk
toegevoegd, moet men als geallieerden van het rijk beschouwen en door dat
voorrecht voor zich winnen; anders moet men er kolonisten naartoe sturen die al
burgerrechten hebben, en de oorspronkelijke bevolking ergens anders heen
brengen; ofwel maakt men die steden met de grond gelijk.
Wij baseerden ons voor onze vertaling op de nieuwe
tekstkritische uitgave van de volledige werken van Spinoza bij de Presses Universitaires de France, onder
de leiding van Pierre-François Moreau, en meer bepaald volume V, Tractatus Politicus (2005). De Latijnse
tekst is bezorgd door Omero Proietti, de vertaling, introductie, noten, glossaires, index en de bibliografie
zijn van Charles Ramond.
In zijn voorstelling van de tekst (blz. 64-67) bespreekt
Proietti uitvoerig deze passage en in een uitgebreide eindnoot (blz. 305-307) gaat
ook Ramond dieper in op deze inderdaad wel erg cynisch klinkende voorschriften.
Hij wijst er in de eerste plaats op dat in de Opera Posthuma een andere lezing staat voor het laatste woord van
de paragraaf, namelijk delenda est in
plaats van delendae. Die enkele
letters verschil veranderen de betekenis op een bijzonder indringende manier.
Wanneer men immers delenda est aanneemt,
kan dit alleen verwijzen naar het voorafgaande gens, en moet de vertaling zijn: en de oorspronkelijke bevolking
ergens anders heen brengen, of ze volledig uitroeien.
Het is duidelijk deze lezing waarop de tweet van Wim Klever
gesteund was. Wij vinden ze eveneens in de vorige volledige Nederlandse
vertaling van de TP van de hand van W. Meijer (1901):
en de oorspronkelijke
bewoners wegvoeren of uitroeien. Meijer voegt er in voetnoot aan toe: Dit was
de gewoonte der oude Hebreeën in Palestina, der Hollanders op Java en der
Engelsen in Egypte. De gedeeltelijke vertaling van de TP door Wim Klever
(1958) bevat hoofdstuk 9 niet. De
Franse vertaling van de Oeuvres door Charles Appuhn (1929, 1966) luidt
eveneens:
et la population qui lhabitait
doit être transportée ailleurs ou exterminée.
Blijkbaar heeft deze passage al van bij het begin voor
moeilijkheden gezorgd. Zo lezen we in de Nagelate Schriften:
en het volk elders zenden, of de plaatsen gantschelijk uitroejen (onze cursivering).
Wat is hier gebeurd? Gaat het om een correctie van wat
Spinoza wel degelijk geschreven heeft, uit kiesheid, zoals dat heet? Dat zou
dan een vorm van tekstvervalsing zijn die men in het Engels bowdlerising noemt: het verwijderen uit
de tekst van alle passages die de goede zeden in het gedrang zouden kunnen
brengen. In Frankrijk herschreef men onder Louis XIV zo de klassieke auteurs
voor de kroonprins ad usum Delphini, à lusage du Dauphin. Heeft men ook bij de
vertaling in de Nagelate Schriften een dergelijke ingreep gedaan?
Gebhardt gebruikte voor zijn uitgave (1925) zowel de OP als de NS; in dit geval corrigeerde
hij de Latijnse tekst op grond van de Nederlandse en voegde er (kwansuis
) een woord
aan toe: et gens alio ducenda, vel urbs omnino delenda est (onze
benadrukking). Was dat eveneens vanuit een bekommernis over de wreedheid die
uit de originele Latijnse tekst blijkt?
In de Duitse uitgave van de Sämtliche Werke, Band 5.2 (1994,
2010²) volgt Bartuschat de tekstuitgave van Proietti-Ramond en vertaalt dus
eveneens: und ihre Bevölkerung anderswo
zu verplanzen; oder sie sind ganz zu zerstören. Aangezien Bevölkerung zoals gens enkelvoud is, kan sie
enkel staan op de steden, en niet op die bevolking. In de inleiding bij de
tweede uitgave meldt de auteur dat hij nu Proietti-Ramond volgt; zijn voetnoot
bij de tekst (blz. 202) luidt: delendae] delenda est Korrektur Proietti; Gebhardt hatte urbs hinter vel ingefügt. Wij
nemen aan dat Bartuschat in de eerste uitgave van 1994 nog Gebhardt volgt in
tekst en vertaling.
De Franse tekstuitgave van Sylvain Zac (1968) volgt
Gebhardt, maar vertaalt:
, ou bien les
villes seront entièrement détruites. Let op het meervoud, terwijl hij toch van
Gebhardt overneemt:
urbs omnino delenda
est (enkelvoud).
Wij beschikken niet over het manuscript van de Tractatus Politicus. Wij moeten dus
voortgaan op de OP en de NS, maar die
verschillen zeer duidelijk en met ongemeen belangrijke consequenties voor de
betekenis van de tekst. Proietti maakt een reconstructie van het ms. op basis
van de twee getuigen die we daarvan hebben. Hij toont op overtuigende wijze aan
dat de vertaler van de NS, in het geval van de Tractatus Politicus Glazemaker, rechtstreeks van het ms. zelf
vertaald heeft, of van een getrouwe kopie, en dat hij geen inzage had van de
drukproeven van de OP, laat staan van
de gepubliceerde versie. De vertaling mag dus als een volwaardige rechtstreekse,
zij het vertaalde, getuige beschouwd worden van de oorspronkelijke tekst. Hoe kon
dat unieke ms. dan aanleiding geven tot twee versies die zoal niet tekstueel,
dan toch inhoudelijk een dergelijk aanzienlijk verschil maken?
Proietti gaat ervan uit dat er oorspronkelijk in het ms. delendae stond, of delenda e.. We
moeten steeds bedenken dat het om een (met de hand geschreven) manuscript gaat
dat al enige tijd tevoren geschreven is en wellicht vaak gebruikt en misschien
zelfs gecorrigeerd, of over een kopie, waarin ook correcties en
onduidelijkheden kunnen voorkomen. De zetter en de lector van de OP hebben die e. geïnterpreteerd als
een afkorting van est, zo komen we
tot het resultaat: vel omnino delenda est.
De vertaler ziet eveneens delendae, of
delenda e. en kiest voor een andere
oplossing: hij behoudt delenda en
negeert de e., maar weigert delenda te laten slaan op gens. Om dat duidelijk aan te geven,
voegt hij het woord plaatschen toe, een verwijzing naar de steden, het
onderwerp van de hele zin. Proietti acht het nodig om daarvoor een
veronderstelde, ontbrekende loca aan
te voeren, en niet een impliciet substituut voor het verzwegen urbes. Dat lijkt echter zo onwaarschijnlijk
als het onnodig is. Plaatsen is in
het Nederlands immers een synoniem voor steden en dorpen. Het is meer voor de
hand liggend dat de ervaren vertaler Glazemaker delendae heeft gezien en vertaald, zoals ook ik gedaan heb, waarbij
delendae evident slaat op de urbes waarvan sprake, en dat benadrukt
heeft, om alle misverstanden te vermijden, door invoeging van plaatsen; in
mijn vertaling is dat die steden, een spontane vertaling van delendae die ik maakte zonder me bewust
te zijn van enige andere lezing of een andere vertaling. Het is pas toen ik de tweet van Klever las, dat ik de
verschillende lezingen en vertalingen ben gaan nakijken.
Een van de sterkste argumenten voor de interpretatie waarbij
Spinoza niet aandringt op het uitroeien van de bevolking (gens), maar de vernietiging van de (omwalde) steden, vinden we in
de parallelle passage in TP6.35, een hoofdstuk dat over de monarchie gaat (terwijl
TP9.13 over de aristocratie handelt). We lezen daar:
35. Bellum non nisi
pacis causa inferendum, ut eo finito arma cessent. Urbibus igitur juri belli
captis et hoste subacto pacis conditiones instituendae sunt, ut captae urbes
nullo praesido servari debeant, sed vel ut hosti, pacis foedere accepto,
potestas concedatur easdem pretio retinendi, vel (si ea ratione timor semper a
tergo maneat formidine loci) prorsus delendae sunt et incolae alio locorum
ducendi.
Ik vertaalde dat als volgt:
Oorlogvoeren mag enkel om vredeswil en om een einde te
maken aan een gewapend conflict. Voor de steden die men volgens het
oorlogsrecht heeft ingenomen en voor de overwonnen vijand zal men
vredesvoorwaarden uitwerken. De veroverde steden zal men echter niet blijvend bezetten
met een garnizoen; ofwel zal men aan de vijand na het sluiten van het
vredesverdrag de gelegenheid geven om hun steden vrij te kopen, ofwel, wanneer
ze omwille van hun ligging een constante bedreiging vormen voor de eigen
veiligheid, zal men ze tot op de grond afbreken en de inwoners naar andere
plaatsen wegvoeren. (TP6.35; de vertaling van Klever stopt na par. 8)
Wanneer we die parallelle plaatsen vergelijken, doen we er
goed aan om in gedachten te houden wat Spinoza bij het begin van hoofdstuk 9 zegt:
Sed ut utriusque
differentiam et praestantiam noscamus, singula praecedentis imperii fundamenta
perlustrabimus, et quae ab hoc aliena sunt, rejiciemus, et alia, quibus niti
debeat, eorum loco jaciemus. (TP9.1)
In mijn vertaling:
Maar om goed het verschil te zien tussen beide en waarin
het ene model beter is dan het andere, zullen we nu elk van de grondslagen van
de staat uit het vorige hoofdstuk doorlichten; wat hier niet van toepassing is,
zullen we schrappen en de andere elementen, waarop ook het tweede model moet
gebaseerd zijn, zullen we hun passende plaats geven.
Het gaat hier in TP9.1 uiteraard over de vergelijking tussen
een aristocratische staat waarin één stad het bewind voert (Rome, Genua,
Venetië) en die waarin het niet één stad is maar verscheidene steden, of een
hele provincie (Holland). Dezelfde methode gebruikt Spinoza echter ook wanneer
hij de aristocratie vergelijkt met de monarchie: telkens vertrekt hij van wat
hij gezegd heeft over de monarchie, om dan te wijzen op de tegenstellingen met
de aristocratische staatsvorm.
Wat in hoofdstuk 6 gezegd wordt over de behandeling van de
veroverde steden wijkt slechts op een niet substantieel punt af van wat we in
hoofdstuk 9 vinden, namelijk dat men in 6 uitdrukkelijk geen garnizoenen moet sturen, terwijl dat in 9 wel een van de
opties is. Een verklaring daarvoor geeft Spinoza niet en het lijkt ook niet erg
vruchtbaar om er hier een ter plaatse te verzinnen. De overeenkomsten zijn
immers veel opvallender en betekenisvoller. Wij vinden hier inderdaad expliciet
en met dezelfde woorden dat het de steden
zijn die moeten verwoest worden (urbes
delendae
sunt), met de verduidelijking dat de inwoners moeten gespaard worden en
naar een andere plaats overgebracht (et
incolae alio locorum ducendi). Er is geen sprake van het uitroeien van de
bevolking.
Wij merken in de beide passages dezelfde zinsstructuur: vel
vel
(vel
). In hoofdstuk 9 wordt gens nadrukkelijk (in een bijzin: et gens
) in de tweede vel geplaatst, niet in de derde, waarin
over uitroeien gesproken wordt, een werkwoord (delere) dat we vaak samen aantreffen met urbs, aedificium, en wel ook met hostis. Het lijkt echter onwaarschijnlijk dat Spinoza ditzelfde
werkwoord ook zou gebruiken met gens.
En daarover gaat uiteindelijk de discussie. Spinoza wordt ingeroepen
om het gebruik en zelfs het mishandelen van dieren te verdedigen (zie daarover
het recente artikel van Hasana Sharp dat hier binnenkort in onze vertaling
wordt aangeboden), en om de minderwaardigheid te bewijzen van vrouwen, kinderen,
waanzinnigen, slaven en dienstboden (TP11). Met de passage in TP9.13 wil men
hem blijkbaar ook nog als een verdediger van de genocide zien.
Vooreerst moeten we daarbij opmerken dat Spinoza in de TP in
de eerste plaats een beschrijving
heeft willen geven van de drie belangrijkste staatsvormen (monarchie,
aristocratie, democratie), en niet van een utopie:
De filosofen beschouwen de mensen echter niet zoals ze
zijn, maar zoals zij zouden willen dat ze zijn. En zo komt het dat zij meestal
in plaats van een ethica een satire schrijven. Ze slagen er niet in om een
politiek te bedenken die men zich te nutte zou kunnen maken, maar enkel een die
men wel voor een waanbeeld moet houden, of die enkel goed is om in Utopia of in
een poëtische Gouden Eeuw in te voeren, waar men er overigens het allerminst
behoefte aan heeft. Vandaar dat men aanneemt dat van alle wetenschappen die men
beoefent, bij de politiek de theorie het meest afwijkt van de praktijk. Niemand
acht men dan ook minder geschikt om over het gemenebest te regeren dan
theoretici en filosofen. (TP1.1).
Het heeft dus geen zin om alles wat in de TP staat te
interpreteren als de ipsissima verba van
Spinoza, als zijn eigen opinie. Integendeel: telkens wanneer hij een
beschrijving geeft van een bestaande toestand of situatie, voegt hij er zijn
eigen opinie aan toe, en die komt steeds neer op een democratische correctie.
Bijgevolg, zelfs wanneer hij zou geschreven hebben dat genocide verantwoord is,
quod non, heeft men nog niet het
recht om dat in zijn schoenen te schuiven, zoals men ook niet kan zeggen dat
hij een verdediger zou zijn van al de laakbare praktijken en de dwaasheden van de
monarchie of de aristocratie, die hij nochtans in detail beschrijft.
Herhaaldelijk zegt hij dat hij de fundamentele principes wil aangeven waarop
een staatsvorm, elke staatsvorm, moet gebouwd zijn om stabiel te zijn en eeuwig;
is er ergens een monarchie, dan houdt men het volgens Spinoza het best bij die
staatsvorm, maar dan onder bepaalde, democratische voorwaarden. Uiteindelijk
zal hij zeggen dat enkel een zeer democratische vorm van aristocratie enige
overlevingskans heeft.
Het lijkt echter evident dat Spinoza helemaal de genocide
niet verdedigt, niet alleen op grond van de parallelle tekst in TP6.35, maar op
grond van zijn hele oeuvre. Nergens stellen wij bij hem het onmenselijk cynisme
vast dat men al dan niet terecht aan Machiavelli verwijt.
Spinoza zelf spreekt overigens steeds zeer lovend over
Machiavelli, zoals in TP5.7:
Misschien heeft hij ook willen aantonen dat een vrije
bevolking zich ervoor moet hoeden om haar heil aan een enkele persoon toe te
vertrouwen. Tenzij die overmoedig genoeg is om te denken dat hij iedereen kan
tevreden stellen, moet hij immers elke dag op zijn hoede zijn voor hinderlagen
en dus vooral bezorgd zijn over zichzelf; hij zal dan niet anders kunnen dan op
zijn beurt de bevolking te belagen, veeleer dan ze te beschermen. Ik meen dan
ook dat we mogen aannemen dat die zeer vooruitziende man er inderdaad zo over
dacht, temeer daar het wel vaststaat dat hij een voorstander was van de
vrijheid en dat hij heel heilzame raadgevingen heeft geformuleerd om haar te
beschermen. (TP5.7)
Wanneer wij bij Machiavelli nakijken wat hij zelf over de
kwestie van de veroverde steden zegt (in de Discorsi
bij de eerste tien boeken van Titus Livius, boek 2, 23), lezen we het volgende
(mijn vertaling): Op dit voorstel volgde de beslissing van de Senaat, die
aansloot bij de woorden van de Consul; men ging van stad tot stad die van enig
belang was en verleende hen voordelen, of verwoestte de stad; de begenadigden
genoten van uitzonderingen en privileges, en kregen burgerrechten en men stelde
hen op alle mogelijke manieren gerust; van de anderen verwoestte men de stad,
men stuurde er kolonisten heen, de inwoners werden naar Rome overgebracht en zo
verstrooid dat ze Rome nooit meer konden schaden, met wapengeweld of met juridische
argumenten.
Verre van een bevestiging van de radicale lezing van
TP9.13 vinden we hier een bevestiging van de andere versie: de steden worden
verwoest, de inwoners verstrooid of (als slaven?) naar Rome gebracht. Wij
kunnen ons moeilijk van de indruk ontdoen dat Spinoza deze passage voor ogen
had toen hij de Tractatus Politicus
schreef. Machiavelli was inderdaad een tegenstander van halve maatregelen, maar
zelfs hij ging niet zover dat hij genocide zou verheerlijken of zelfs maar
verdedigen.
Aandachtige lezers van Spinoza hebben het dan ook erg
moeilijk wanneer men plots vanuit een of andere hoek met de meest ongehoorde
beschuldigingen aan zijn adres op de proppen komt: sadistisch plezier in het
martelen van dieren, miskennen van de rechten van de vrouw, het plebs, van
kinderen, personen met een lichamelijke of mentale belemmering, handwerkers of
huispersoneel, en nu ook nog de zwaarst mogelijke misdaad tegen de mensheid, de
genocide.
Bij Spinoza is de mens als een onderdeel van de natuur even
onaantastbaar als elk ander onderdeel van de natuur, en beschikt elke mens over
al de onvervreemdbare rechten waartoe de mens in staat is. Dat is de diepste
grond van zijn gelijkstelling van macht en recht, die de basis vormt van de
hele Tractatus Politicus, namelijk
dat de rechten eigen zijn aan de mens en identiek met zijn of haar macht.
Overwonnen vijanden blijven nog steeds mensen, en er is niets in Spinozas
oeuvre dat erop wijst dat hij het eens zou zijn met hun systematische
eliminering. Hij verzet zich integendeel tegen elke oorlogsvoering die niet tot
doel heeft om een einde te maken aan het oorlogsgeweld (TP6.35). Genocide en
moord is in strijd met zijn herhaalde boodschap dat niets de mens van meer nut
is dan zijn medemens (E4p18s, p45c). Dat is niet zozeer een pleidooi voor
zelfbehoud, maar een niet-aflatende bevestiging van het feit dat de mens als
individu, als groep en als soort enkel tot zelfontplooiing kan komen,
lichamelijk zowel als mentaal, in contact met de medemens. Daarover gaat het in
de Tractatus Politicus. Dat men om
dat doel te bereiken, namelijk vreedzaam samenleven met elkaar, een ganse
bevolking, een gens (volksstam, een
volksgroep, een populatie, een etnische groep) zou mogen uitroeien, strookt
niet met de fundamentele inzichten die Spinoza ons aanreikt. Daarvoor is ons
heil al te zeer verbonden met dat van de anderen.
Het gaat er niet om Spinoza tegen alle beter weten in vrij
te pleiten van beschuldigingen die men terecht kan maken op grond van de
teksten, zoals Cristofolini in zijn tekstuitgave (1999) stelt; in zijn uitgave
van 2011 zou hij, naar Wim Klever meedeelt, overigens van mening veranderd zijn
en nu de lezing voorgesteld door Proietti volgen. Het is niet omdat iets niet
lijkt te stroken met het geheel van het oeuvre dat het er niet zou staan of
niet zou kunnen staan, of zelfs zou moeten uitgegomd of tersluiks cosmetisch
bijgewerkt worden (Gebhardt). Maar wanneer iets zo incongruent is met de
fundamentele grondslagen van een filosofie als deze beschuldiging van het
goedpraten van genocide door Spinoza, is het aangewezen en zelfs noodzakelijk om
objectief en grondig te onderzoeken wat er uiteindelijk van aan is.
Wij hebben vastgesteld dat een van de eerste twee getuigen
van het manuscript, de vertaling van de Nagelate Schriften, nadrukkelijk spreekt
over de verwoesting van de steden. De andere lezing, die we in de Opera Posthuma vinden, wordt in vrijwel
alle moderne tekstuitgave als een foutieve lezing van het manuscript aangemerkt,
op grond van ernstige en geloofwaardige tekstkritische en tekstanalytische
argumenten. Wij laten de uiteindelijke conclusie over aan de welwillende lezer,
maar de onze is wel duidelijk.
Karel Dhuyvetters
Categorie:Tractatus Politicus
Tags:Spinoza
|