Spinozas humanisme
Spinoza wijst ons voortdurend op de bescheiden plaats die
wij als mens innemen in het universum; en hij deed dat lang voor de omvang en
de wetmatigheden van dat universum bekend waren. Voor hem vormt de mensheid
geen afzonderlijk koninkrijk binnen het algemene imperium van de natuur. Lang
voor Darwin hetzelfde aanvoerde, bevestigde hij de fundamentele eenheid van
alle leven. Lang voor de moderne wetenschap ertoe kwam, hield hij het erop dat
er slechts één substantie is, waaruit alles bestaat.
Daarmee zette hij zich af tegen elk christelijk humanisme,
dat uitgaat van een goddelijke Schepper van alles en van de mens als een
bijzonder wezen. Er is geen Schepper, er is enkel de Natuur die zich ontplooit
volgens eigen wetmatigheden. De mens is geen bijzonder schepsel, maar een
onderdeel van het universum dat zich hier op aarde ontwikkeld heeft. Er is ook
geen goddelijke moraal of plichtenleer.
Mensen leren met hun omgeving en in het bijzonder met elkaar
samenleven op een manier die het best bijdraagt tot het leven en het overleven
van de mens en van de mensheid. De moraal die ze ontwikkelen, is een menselijke
moraal. Niets is goed of kwaad in metafysische of theologische zin, het is een
kwestie van concrete en praktische afwegingen en afspraken onder mensen.
Door de mens die bijzondere plaats in het geheel der dingen
te ontzeggen, lijkt het wel alsof Spinoza een anti-humanist zou zijn, zoals Y.
Melamed (2006) stelt.* Dat is echter enkel mogelijk, wanneer men zoals Melamed vasthoudt
aan een beeld van het humanisme zoals dat vooral voorkomt in de christelijke traditie
en in de filosofieën die daarop gesteund zijn. Spinoza heeft daarmee echter op
een radicale manier gebroken en het is de verdienste van Y. Melamed dat hij dat
op een heldere en overtuigende manier aantoont.
Waar wij Melamed en met hem ook enkele anderen niet volgen,
is vooreerst in de algemene conclusie dat Spinoza een anti-humanist zou zijn en
vervolgens in enkele specifieke conclusies die Melamed c.s. daaruit trekt. Het
christelijk humanisme is namelijk veel te specifiek en te beperkt om als
voorbeeld gesteld te worden voor elk humanisme.
Wanneer men zoals Spinoza en Darwin aanneemt dat de mens een
veel bescheidener plaats inneemt in het wereldbestel en dat de natuurwetten
integraal op de mensheid van toepassing zijn, ontzegt men de mens wel zijn teleologisch
uniek statuut, met alle privilegies die dat inhield: rechtstreeks geschapen
door God, begiftigd met een onsterfelijke ziel, een vrije wil, een immateriële
geest, de heerschappij over de schepping, de liefde van de almachtige en
welwillende Schepper enzovoort. Maar precies door die copernicaanse omwenteling
bevrijdt men Prometheus ook van zijn kluisters. Spinoza en na hem Darwin hebben
de mens te midden van de schepping geplaatst in plaats van erboven; zij hebben
hem kordaat zijn transcendentale ambities en zijn hybris ontnomen.
Dat is echter veeleer een opwaardering van de mens dan een
ontluistering. Door de mensheid te ontdoen van haar zelfgemaakte goden bevrijden
zij haar uit een millennialange slavernij, niet zozeer onder het juk van die
God of goden, maar dat van de bedienaars van de erediensten. Die intellectuele sanatio in radice heeft onvermijdelijk een
diepgaande sociale weerslag in de maatschappelijke opvattingen. Niet God is het
Opperwezen, en de macht en het morele gezag berust niet bij de kerken, noch bij
het wereldlijk gezag, aan wie God (of de Kerk) het rechtens toegezegd had, maar
bij de mens als individu en bij de mensheid als gemeenschap.
In die zin kan Spinoza onmogelijk een anti-humanist genoemd
worden en dat is ook wat men zeer sterk heeft aangevoeld sinds de dagen van
Spinoza zelf. Dat blijkt zo mogelijk nog meer uit het verzet tegen zijn
opvattingen dan uit de lof van zijn vrienden en degenen die in zijn sporen zijn
getreden. Het is precies vanuit het christelijk humanisme dat de hevigste
aanvallen zijn gekomen en dat is vandaag nog steeds zo. Alle andere vormen van
humanisme daarentegen beroepen zich sinds zijn eerste publicaties en tot op de
dag van vandaag met trots op zijn grote voorbeeld en op zijn geschriften als de
basis van hun humanistische overtuigingen, tot de diepe ecologisten toe.
Het is niet mogelijk om het belang van Spinoza voor ons
modern humanisme te overschatten. Niemand heeft voor of na hem een zo
overtuigend sluitende voorstelling gemaakt van het universum en van de plaats
die alles, van de dode materie tot de meest complexe levensvormen, daarin
heeft. Zijn humanisme is een gekwalificeerd, realistisch humanisme. Het
ontluistert, miskent noch overschat de mens, maar erkent zijn reële eigenschappen.
Het is waar: hij kent die eigenschappen ook toe aan alle andere vormen die de
materie aanneemt, maar in drastisch mindere mate of op een grondig andere
manier; het lijdt geen twijfel dat Spinoza en ook Darwin zich bewust waren van
de uitzonderlijke hoogte van de vlucht die het denken heeft genomen in homo sapiens. Door hun complexiteit en
hun alomvattend perspectief zijn hun geschriften zelf daarvan het beste bewijs.
Voor Spinoza was het denken zo belangrijk dat hij er een afzonderlijk attribuut
heeft van gemaakt van de ene substantie, fundamenteel gescheiden van de materie
en van alle andere, ons onbekende attributen.
Hoe jammer is het dan voortdurend te moeten vaststellen dat
men ook vandaag nog steeds zowel Spinoza als Darwin zo onvoorstelbaar kortzichtig
probeert voor te stellen als simplistische materialisten en voorstanders van
een fysisch gedetermineerd fatalisme. Men kan zich de vraag stellen uit welke
diepe frustraties dat voorkomt. Is het denkbaar dat men nog steeds zo intellectueel
gevangen zit in een ongecontroleerde emotionele afschuw van het christelijk transcendentalisme
en de goddelijke moraal waartegen Spinoza zich zo verzet heeft, dat men gruwt
van elke poging om het gelouterd humanisme van Spinoza te releveren?
Wij stellen vast dat sommigen vandaag ook de evolutionaire
psychologie, de sociobiologie en de neurowetenschappen afdoen als een nieuwe ontluistering
van de mens. Lhistoire se répète.
Het zijn immers dezelfde argumenten die uit dezelfde hoek worden aangebracht
tegen dezelfde gedachtegang. Ook deze vernieuwers ziet men volkomen onterecht als
aanhangers van dergelijk fatalisme, daar waar zij zich beijveren om de specifieke
eigenschappen van de mens wetenschappelijke grondslagen te geven.
Het is zelfs ronduit ontstellend te moeten zien hoe sommigen
blind zijn voor de het licht van de zon zelf, namelijk het uitzonderlijk
denkvermogen van de mens, het resultaat van een lange en niet-teleologische
evolutie volgens Darwins principes, en de fabuleuze weerslag daarvan op de
beschaving, en zich daarvoor menen te kunnen beroepen op een bedenkelijke lezing
van precies de enige auteur die er eigenhandig in geslaagd is om de mensheid haar
terechte plaats in de wereld terug te geven, bevrijd van god en kerk, een met
de andere levensvormen en verantwoordelijk voor het eigen nest.
Karel Dhuyvetters
* Spinoza's Anti-Humanism - The Political Theory Workshop ...
Categorie:Spinoza-onderzoek ontsloten
Tags:Spinoza
|