Violenta imperia nemo continuit diu.
Spinoza en de revolutionaire wetmatigheid van de menselijke natuur.
Hasana Sharp
Hasana Sharp, Violenta imperia nemo continuit diu. Spinoza and the Revolutionary Laws of Human Nature., in The Graduate Faculty Philosophy Journal, The New School for Social Research, New York, vol. 34, nr. 1 (2013), pp. 133-148. Met toestemming van de auteur en van de redactie van het tijdschrift vertaald © door Karel Dhuyvetters; met dank aan Maria Cornelis en Hubert Eerdekens voor het proeflezen.
Inleiding
Het is heel gewoon om vast te stellen dat Spinoza geen sympathie vertoont voor revolutie. Om die bewering kracht bij te zetten, wijzen de commentatoren op de herhaalde waarschuwingen over de zinloosheid van opstanden, op zijn kritiek op de langdurige beroering in Engeland (1), en op zijn veelvuldige opmerkingen over de vreesaanjagende massas die al te zeer uit zijn op bloedvergieten (2). Of men daarmee zijn geloofwaardigheid als de intellectuele voorvader van de radicale Verlichting nu in het gedrang brengt of niet, toch menen de meesten dat het pessimisme dat Spinoza tentoonspreidt in verband met de haalbaarheid van een radicale verandering van het regime (TTP18.10) een veroordeling impliceert van revolutie in het algemeen (3). Dit komt me voor als een haastige conclusie, om verschillende redenen. Ten eerste: Spinoza gebruikt het woord revolutie niet in een politieke betekenis; hij zou dat trouwens niet gekund hebben. Die term werd zelden gebruikt als een aanduiding van politieke omwenteling in de 17de eeuw; misschien werd hij voor het eerst gebruikt als een verwijzing naar een specifieke gebeurtenis met betrekking tot de Glorious Revolution van 1688, elf jaar na de dood van Spinoza. Vandaag verwijst revolutie specifiek naar een opstandige beweging die de universele vrijheid hoog in het vaandel voert; de Glorious Revolution daarentegen was een triomfantelijke benaming voor de gebeurtenissen die leidden tot het herstel van de Engelse monarchie. Ten tweede, en nog belangrijker, zoals Hannah Arendt opmerkt: Revoluties zijn meer dan zomaar succesvolle opstanden. (4) Opstanden en veranderingen van regime kunnen net zo goed conservatief of reactionair zijn als revolutionair. Bijgevolg zijn Spinozas opvattingen over dergelijke fenomenen niet noodzakelijk de geschikte gelegenheid om te ontdekken wat zijn houding is tegenover revolutionaire veranderingen.
We moeten het dan vanzelfsprekend wel eens zijn over wat revolutionaire verandering is. Dit zegt Arendt: Enkel wanneer de pathos van vernieuwing aanwezig is en wanneer de vernieuwing verbonden is met de vrijheidsgedachte kunnen wij terecht spreken van een revolutie. (5) Voor Arendt roept revolutie associaties op met een rechtlijnige opvatting van de tijd, in tegenstelling met een cyclische. In de oudheid en de middeleeuwen beschouwde men verandering als natuurlijk en onvermijdelijk, maar ook als repetitief en cyclisch, gebonden aan de wetten van het ontstaan en vergaan die de hele natuur beheersen. In de opvatting van Arendt is revolutie, in de zin van een radicale breuk met het verleden, een typisch modern verschijnsel dat een opvatting van de geschiedenis veronderstelt waarin radicale vernieuwing niet alleen mogelijk is, maar tevens iets dat tot stand kan gebracht worden door menselijke wezens zelf. In die betekenis is revolutie slechts denkbaar wanneer mensen zichzelf beginnen te zien als de bewerkers van hun eigen lotsbestemming, als de ontwerpers van hun eigen levenswijze, als wezens die hun bestaansmidden niet zien in de rigide wetmatigheid van de kosmos, maar in de vrijheid zelf. Wanneer we revolutie op die manier begrijpen, is het niet duidelijk of Spinoza deel uitmaakt van de laatste middeleeuwers dan wel van de eerste modernen. Het ware weinig verwonderlijk dat Spinoza een spilfiguur was, die, net zoals Machiavelli, zowel op zijn tijd vooruit was als vasthield aan een klassiek perspectief en dat hij er dus helemaal overtuigd van was dat de ervaring ons alle soorten van stadsstaten heeft getoond die men kan bedenken (TP 1.3)(6) en dat de natuurlijke gemoedsaandoeningen van de mensen overal dezelfde zijn (TP5.2, zie ook 7.27).
En toch: als we revolutionaire verandering niet interpreteren in termen van radicale vernieuwing en breuk, maar zoals Marx en Engels die beschreven in De Duitse ideologie, dan denk ik dat we in Spinoza een vurig revolutionaire denker zullen ontdekken. Voor Marx en Engels is revolutionaire politieke verandering het soort van ommekeer dat in toenemende mate het gemeenschappelijk belang tot stand brengt. (7) De ultieme revolutionaire beweging is er een die de belangen van haar deelnemers organiseert in een effectieve eenheid, zo dat werkelijk iedereen, door zich voor zichzelf in te zetten, die resultaten zal tot stand brengen die ook voor anderen van nut zijn. Dit is een aannemelijke manier om Spinozas herhaalde bewering te begrijpen dat hij voor zijn politieke principes geleid wordt door de doelstelling om een samenleving tot stand te brengen die geleid wordt als door eenzelfde gedachte (TP 6.1). Het is dus in die zin dat wij kunnen stellen dat Spinoza een revolutionaire politiek uittekent. Wij mogen terecht in Spinoza een moderne tendens onderkennen zoals Arendt die opvat, aangezien hij een voorstander is van politieke en institutionele structuren in de mate dat zij de menselijke vrijheid ondersteunen en vergroten. Nochtans is deze vrijheid niet zozeer een radicale inventieve kracht, maar veeleer de kracht om te komen tot een inzicht in het eigen welzijn dat harmonieert met het algemeen welzijn en vervolgens te handelen naar dat inzicht. In mijn opvatting lopen Spinozas voorschriften van de praktische rede vooruit op Marx en Engels, aangezien de politieke vrijheid groter is in de mate dat wat voorgesteld wordt als het dominante belang een waarlijk gemeenschappelijk belang genereert. Spinoza ziet dat als een eensgezindheid en eendracht (TP6.4).
Misschien geef ik de indruk dat ik alleen maar de bezorgdheid omzeil van de commentatoren die Spinozas laatdunkende opvatting over opstandigheid citeren. Sommigen menen misschien wel dat Spinoza helemaal het recht niet erkent om zich te verzetten tegen tirannie. Hij zegt bijvoorbeeld dat een volk vaak in staat is geweest om van tiran te veranderen, maar nooit om zich ervan te ontdoen (TTP 18.7) en dat dergelijke pogingen uiteindelijk onvoorzichtig zijn (TP 5.7). Spinoza stelt inderdaad herhaaldelijk dat het omverwerpen van tirannen en de staat te vernietigen op zich desastreus is, maar hij wijst er net zo vaak op dat de wetmatigheid van de menselijke natuur van dien aard is dat de ondergang van elke concrete tirannieke staatsvorm onvermijdelijk is. Toestanden van onderdrukking geven aanleiding tot opstanden met dezelfde noodzakelijkheid als die waarmee de aarde om de zon draait. Spinoza beroept zich op revolutie in de astronomische zin van een onvermijdelijke cyclus (8), maar hij ziet de grond van die verandering in de ijzeren wet van de conatus, het streven naar het behoud en de verbetering van het eigen bestaan (E3p6-9). Men kan dus zeggen dat in zekere zin Spinoza de wetmatigheid van de menselijke natuur zelf definieert als revolutionair. Alle natuurlijke wezens verlangen ernaar om zichzelf in stand te houden, en dat effectief ook doen is precies wat Spinoza vrijheid noemt. Hij houdt consequent vol dat een samenleving enkel kan overleven wanneer haar leden zich die samenleving levendig blijven voorstellen als de bron van hun kracht en hun vrijheid. Bijgevolg, met nogmaals een verwijzing naar Marx en Engels, als de opvattingen van de heersende klasse gezien worden als onverzoenbaar met of vijandig tegenover de opvattingen en de doelstellingen van de massa, dan zal, volgens Spinoza, het niet anders kunnen dan dat zij niet anders kunnen dan [hen] alle onheil toe te wensen en dat zelf te veroorzaken als ze het kunnen (TTP 5.8). Bijgevolg, hoewel Spinoza opstanden niet prijst, waarschuwt hij zijn lezers toch dat die onontkoombaar zijn zolang men geen rekening houdt met de niet te onderdrukken passie voor de vrijheid.
In mijn verder betoog zal ik mijn argument hard maken dat er ten minste twee manieren zijn waarop Spinozas principes revolutionaire verandering ondersteunen. Ik begin met een kort overzicht van zijn interesse voor het probleem van de opstand. Daarna toon ik aan dat indien politieke programmas revolutionair kunnen genoemd worden in de mate dat de vrijheid hun motivering is en hun rechtvaardiging, en in de mate dat vrijheid een uitbreiding impliceert van het veld van het algemeen belang tot het geheel van het politieke domein, Spinoza wel degelijk een revolutionair moet genoemd worden. Ten slotte zal ik aanvoeren dat zelfs indien hij massale opstanden niet aanprijst, hij er hoe dan ook een goede reden voor ziet in de wetmatigheden van de menselijke natuur zelf, die onverenigbaar is met een tirannie. Het is dus in een revolutionaire betekenis dat Spinoza Seneca herhaaldelijk citeert: Violenta imperia nemo continuit diu (TTP 5.8, 16.9).
Mislukte opstanden
Spinoza stelt vast dat filosofen die zich wagen aan politieke theorieën er enkel in slagen om satires te schrijven (TP 1.1). Desondanks maakt hij zelf geen aanspraak op revolutionaire vernieuwing. Hij beweert veeleer dat hij zich laat inspireren door staatsmannen en de politieke praktijk (TP 1.2) en dat hij een wiskundige discipline aanwendt voor een nauwkeurige observatie van de menselijke natuur met het oog op het deduceren van de principes van een effectieve politieke organisatie.
Toen ik mijn aandacht op de politiek richtte, was het dus niet mijn bedoeling om iets nieuws of ongehoords naar voren te brengen. Ik wilde enkel wat het meest met de praktijk in overeenstemming is, secuur en onbetwijfelbaar bewijzen en dat afleiden uit de eigen aard zelf van de menselijke natuur. Ik wilde ook de kwesties die met deze wetenschap te maken hebben, met dezelfde vrijheid van gemoed benaderen als wij gewoon zijn bij de wiskunde. Ik ben dus voortdurend bezorgd geweest om niet te lachen of te treuren om wat de mensen doen, noch om hen daarom te verwensen, maar om het te begrijpen. De menselijke gemoedsaandoeningen zoals daar zijn de liefde, de haat, de woede, de na-ijver, de eerzucht, het medelijden en andere menselijke commoties heb ik daarom niet onder ogen genomen als kwalijke afwijkingen die de menselijke natuur heeft, maar als kenmerken die net zo bij die natuur horen als warmte, koude, onweer en donder en dergelijke meer tot de natuur van de lucht behoren (
). (TP 1.4)
Zoals hij ook deed in de Ethica, beroept Spinoza zich op de houding van de wiskundige wanneer hij zich voorneemt de menselijke gemoedsaandoeningen te analyseren (E3praef). Er is een aanzienlijke gemoedsrust voor nodig om in een geschiedenis waarin het wemelt van betwistingen, rebellieën en oorlog genoegen te scheppen in het begrijpen van de menselijke eigenschappen, tendensen en wetmatigheden. Spinoza gaat ervan uit dat de mensen overal eender zijn en dat wij universeel het voorwerp van passies zijn (TP 1.5, E4p4), en dat we daarin zowel geholpen worden als belemmerd door onze omgeving. (9) Hoe we ons gedragen, of we geneigd zijn tot geweld of gehoorzaamheid, is geen afspiegeling van onze kaste of klasse, maar van de karakteristieken van onze samenleving (TP 5.2). Daarmee verwerpt Spinoza de opvatting als zouden sommige mensen of volkeren barbaars zijn en andere nobel en verfijnd: Maar onze natuur is een en dezelfde voor iedereen. We laten ons echter misleiden door macht en verfijning (TP7.27). Voortgaand op deze vooropstelling kan Spinoza beweren dat hoewel de geschiedenis een oneindig aantal vormen kent van menselijke organisatie, de ervaring ons alle soorten van stadsstaten heeft getoond die men kan bedenken (TP 1.3) en ook voldoende materiaal om de natuurlijke grondslagen van de staat af te leiden uit de natuur of de gesteldheid van de mens (TP 1.7).
Het in acht nemen van de menselijke natuur leidt Spinoza tot de conclusie dat het typisch is dat opstanden er niet in slagen een betere situatie tot stand te brengen. De universele onderworpenheid van menselijke wezens aan hun passies en de invloed van externe omstandigheden is van dien aard dat onze mogelijkheden zwaar beperkt zijn door onze eigen geschiedenis, onze aangeleerde ingesteldheid en de macht en de genoegens die zich aandienen in onze sociale omgeving. (10) Zo volgt uit dezelfde regel die zegt dat rebellie zijn oorsprong vindt in een slecht georganiseerde samenleving eveneens dat die rebellies typisch gekenmerkt zijn door hun destructief karakter veeleer dan dat ze bevrijdend zouden zijn. Bekijken we dit principe even van naderbij. Dit zegt Spinoza:
Het is wel duidelijk dat burgertwisten, oorlogen, een gebrek aan respect voor of inbreuken op de wet niet zozeer moeten worden toegeschreven aan de slechte bedoelingen van de bevolking, als wel aan een verkeerde staatsinstelling. Mensen zijn immers niet beschaafd geboren, ze worden het. Bovendien zijn de natuurlijke gemoedsaandoeningen van de mensen overal dezelfde. Als er dus in een bepaalde staat meer slechte wil heerst en men er meer zondigt dan in een andere, dan moeten we de oorzaak daarvan zeker zoeken in het feit dat die staat niet voldoende gezorgd heeft voor de eendracht en de rechten niet met voldoende vooruitziendheid heeft ingesteld (
). (TP5.2)
Omdat burgers in zijn termen gemaakt zijn in een schadelijke omgeving die aanmoedigt tot misdaad, verscheurdheid en vijandigheid, kan men geredelijk inzien dat het in veel gevallen onvoorzichtig was om te proberen een tiran uit te schakelen; daarmee nam men immers de oorzaak niet weg die van een staatsman een tiran maakte. Integendeel, men maakte dat er nog meer reden was om de staatsman te vrezen, zo leert ons Machiavelli. (TP 5.7)
Het geweld van opstanden leidt vaak tot een vicieuze cirkel. Burgers die het voorwerp zijn van onderdrukking worden typisch misleid. Dat wil zeggen: ze worden verhinderd om de middelen te ontwikkelen die hen toelaten uit te maken wat in hun voordeel is, of om de harde inspanningen te leveren die vereist zijn om een voor hen gunstiger situatie tot stand te brengen. Het is typisch dat zij niet in staat zijn om het web te zien van de oorzakelijke verbanden die niet alleen de tiran (en zijn trawanten) aan de macht houden, maar tevens de verlangens, de passies en de omstandigheden die de tirannie in het leven roepen en in stand houden. Zij zijn ontregeld door hun eigen ellende en laten zich drijven, niet door de kennis van wat goed is, maar door de vrees voor lijden en dood, en door hun wanhopig verlangen om te ontsnappen aan hun huidige omstandigheden. Op dezelfde manier is de heerser die aangesteld is als een gevolg van de opstandige pogingen om de bron van hun onderdrukking te niet te doen, belast met de levendige herinnering aan wat gewelddadige massas vermogen, terwijl hij zich eveneens moet hoeden voor de in ongenade gevallen bondgenoten van de vorige heerser. Een dergelijke heerser, zelfs als hij de beste bedoelingen zou hebben, zal waarschijnlijk niet in staat zijn om zich te concentreren op het algemeen belang. Integendeel, hij wordt achtervolgd door de angst voor belagers van alle kanten, en vooral door het spookbeeld van de bloeddorstige razernij van zijn eigen volk. Spinoza benadrukt het zo: Hoe zal hij onvermijdelijk aankijken tegen burgers wier handen besmeurd zijn met koninklijk bloed, burgers die zich beroemen op koningsmoord alsof het een nobele daad was, een daad die ongetwijfeld een omineus voorbeeld voor hem is? (TTP 18.7).
Spinoza stelt vast dat het niet alleen uitermate moeilijk is om een geschiedenis van geweld te ontstijgen, maar, nog steeds in de denktrant van Machiavelli, dat elke verandering rekening moet houden met de staatsinrichting waaraan een volk gewend is. Wie gewoon is aan een republikeins zelfbestuur zal nooit een monarch aanvaarden, en wie gewoon is om de decreten van een koning op te volgen zullen niet minder dan een totale collectieve transmutatie nodig hebben om in staat te zijn tot zelfbestuur (TTP 18.6-7). Zo komt Spinoza tot het algemeen maxime: De staatsvorm van elke gemeenschap moet noodzakelijk bewaard worden en kan niet gewijzigd worden zonder risico op de totale ineenstorting van de staat (TTP 18.10).
Merk echter op dat Spinoza deze uitspraken formuleert in de vorm van een waarschuwing. Hij stelt vast dat het uitermate gevaarlijk is (TTP 18.7) om een monarch af te zetten, en dat het veranderen van de vorm van een democratie in een monarchie, of omgekeerd, een groot risico meebrengt (TTP 18.10). Op dezelfde manier is het veelal onvoorzichtig om een tiran uit de weg te ruimen. Geen van deze beweringen zijn absolute imperatieven. Het zijn maximes van voorzichtigheid, bedoeld als raadgevingen voor wie eropuit is om de oorzaken van de tirannie aan te pakken. Wanneer hij zich uitdrukt in voorschriften, zegt hij: Ongetwijfeld zal men het contract of de wetten waarmee een grote groep mensen zijn rechten heeft overgedragen aan een raad of aan één persoon, wel moeten schenden, wanneer het in het belang van de gemeenschap is om die te schenden (TP4.6). Maar meteen wijst hij erop dat de macht om het algemeen welzijn te benoemen niet kan berusten bij een private persoon; indien dat het geval zou zijn, dan zou de wet geen bindende kracht hebben. In de plaats daarvan zal de beste samenlevingsvorm maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat een kritisch onderzoek van de rationaliteit van zijn wetten ingebouwd is in zijn regulier functioneren. (11) De beste staat geeft zo weinig mogelijk aanleiding tot opstand, omdat daarin mechanismen geïnstalleerd zijn voor zijn rationele heropbouw en voor de participatie en de opvoeding van zoveel leden als de staatsvorm toelaat (TP 7.27, 29).
In dit onderdeel heb ik aangetoond dat Spinoza inderdaad een lage dunk heeft van de kansen om door een opstand een einde te maken aan het lijden dat tot die opstand aanzet. Op grond van die vaststelling betreffende de menselijke natuur komt Spinoza echter niet tot antirevolutionaire beleidsprincipes, ver vandaar. In de volgende sectie zal ik proberen aan te tonen dat Spinoza, vooral in zijn te weinig bestudeerde Tractatus Politicus, tot zijn principes komt vanuit zijn ontzag voor de moeilijkheid om vrijheid tot stand te brengen bij mensen die gewend zijn aan slavernij. Zijn hoop op een progressieve, zij het geleidelijke, bevrijding van de totale bevolking maakt hem tot een revolutionair politiek denker. (12)
Animorum unione
Volgens Arendt was de bedoeling van revolutie, zoals het altijd al geweest was, de vrijheid. (13) Indien Spinoza aanspraak kan maken op een plaats onder de eersten van de modernen, dan is dat, zoals Steven B. Smith aangeeft, omdat hij de eerste belangrijke gecanoniseerde denker is in de moderne tijd die de democratie verdedigt als de beste staatsvorm. (14) Spinoza verdedigt die op grond van het feit dat die het best overeenstemt met de natuurlijke vrijheid die eigen is aan de mens (TTP 16.8). Ik zal dit hier verder interpreteren. Men kan ook zeggen dat hij modern is omdat hij, zoals Hobbes en Descartes, geen intrinsiek onderscheid aanvaardt tussen de mensen en aldus een metafysische basis aanreikt voor gelijkheid. (15) Spinoza heeft niet alleen een voorkeur voor die vorm van bestuur die het best overeenkomt met de natuurlijke vrijheid; het is tevens zo dat zijn aanbevelingen voor welke vorm van bestuur dan ook gedreven worden door de imperatief om de macht van de samenleving te maximaliseren door haar leden bijeen te brengen in eensgezindheid. Ik zal hier de stelling verdedigen dat dit proces van eenmaking uitdrukking geeft aan zijn vrijheidsopvatting, die intrinsiek revolutionair is in de betekenis die Marx en Engels eraan gegeven hebben in De Duitse Ideologie. Welke vorm van bestuur Spinoza ook bespreekt, zijn bedoeling is steeds, zoals Balibar aanvoert, die te democratiseren, om de macht van de hele bevolking te vergroten door instellingen die aan zoveel mogelijk van haar leden de kans bieden om gebruik te maken van de rede, dat wil zeggen om te denken en te handelen vanuit de verzamelde middelen van de gemeenschap. (16)
In de Ethica sluit vrijheid nauw aan bij de rede. Wij zijn redelijk wanneer onze mentale vermogens de adequate oorzaken zijn van onze gedachten. Dat wil zeggen: wanneer een gedachte kan worden verklaard vanuit de middelen die eigen zijn aan een bepaald verstand, dan kan dat individu beschouwd worden als vrij, actief en rationeel. (17) Op dezelfde wijze definieert Spinoza kracht (virtus) als de macht van de mens om bepaalde dingen tot stand te brengen die enkel kunnen begrepen worden vanuit de wetten van zijn natuur (E4def8). Belangrijk is hier dat het vermogen tot zelfdeterminatie, het tegengestelde van het ondergaan van de toevallige gevolgen van externe oorzaken, te danken is aan wat Balibar omschrijft als de transindividuele eigenschappen van ons verstand. (18) Hoewel de uitdrukking transindividueel sommigen vreemd in de oren kan klinken, kan deze gedachte toch niet verrassend genoemd worden in verband met Spinozas opvatting van de rede. Hij omschrijft de gemeenschappelijke begrippen die de grondslagen zijn van ons redeneren (E2P40s1) als die dingen die voor iedereen gemeenschappelijk zijn, en die zowel aanwezig zijn in het deel als in het geheel (E2p38c). Iedereen heeft adequate gedachten van die gemeenschappelijke begrippen omdat wij bepaalde eigenschappen gemeen hebben met al de andere dingen in de natuur. Aangezien een individu zich een adequate gedachte vormt van wat het gemeen heeft met andere individuele lichamen, vormt het zich eveneens plaatselijke gemeenschappelijke begrippen betreffende subsets van natuurlijke wezens (E2p39). Daaruit volgt dat de mentale vermogens in staat zijn om veel dingen adequaat te onderscheiden naarmate hun lichaam meer gemeen heeft met andere lichamen (E2p39c). De grondslagen van ons redeneren berusten dus op onze gedeelde eigenschappen en worden nog uitgebreid naarmate we meer wezens ontmoeten met wie we die eigenschappen delen of beginnen te delen. Het vermogen (virtus) van een individu is dus afhankelijk van de gemeenschappelijke middelen en wordt vermeerderd naarmate men meer gemeenschappelijke middelen cultiveert of ontmoet. Bijgevolg, hoewel adequate gedachten het gevolg zijn van iemands natuur en eigen zijn aan haar verstand, zijn de geprivilegieerde bronnen van rationele gedachten diegene die zich uitstrekken over haar particulariteit en haar verbondenheid met anderen uitdrukken.
Men zou kunnen verwachten dat rationaliteit volgt uit wat universeel is en dus extra-individueel, maar wij vinden eveneens een bevestiging van het transindividuele karakter van de daadkrachtigheid in Spinozas principe van de conatus, dat het streven naar het vasthouden aan het bestaan omschrijft dat specifiek is voor werkelijk elk afzonderlijk wezen in de natuur. Bijgevolg is de kracht van elk ding, of het streven waarmee het (afzonderlijk of samen met anderen) een of ander doet, of probeert het te doen, niets anders dan zijn gegeven of actuele essentie (E3p7d). (19) Iets kan worden verklaard door de singuliere essentie van dat wezen, of uitsluitend door zijn natuur, als het maar voortvloeit uit wat in ons aanwezig is en wat wij gemeen hebben met anderen. Zelfdeterminatie, of vrijheid, wordt dus verhoogd naarmate we meer de krachten bundelen met anderen (E4p35s). Spinoza besluit daaruit dat niets nuttiger is voor de mens dan de mens, en dat wij ernaar moeten streven dat iedereen zo in alles zou overeenstemmen dat allen lichamelijk en verstandelijk als het ware slechts één lichaam en één verstand vormen en dat allen samen, zoveel ze kunnen, trachten hun bestaan te bewaren, en allen samen voor zichzelf nastreven wat voor iedereen gemeenschappelijk nuttig is (E4p18s).
Zich verenigen om een gemeenschappelijk lichaam te vormen, met een gezamenlijk verstand, en een gemeenschappelijk project van instandhouding zou het grootste redeneervermogen voortbrengen en de vrijheid van eenieder maximaliseren. (20) Een dergelijk project, zo betreurt Spinoza herhaaldelijk, is enkel met veel moeite te bereiken, als het al niet onbereikbaar is. Het gebeurt niet vaak dat de mensen leven onder de leiding van de rede, maar het is met hen zo gesteld dat zij meestal afgunstig zijn en elkaar tot een last (E4p35s, onze cursivering). Misschien zet Spinozas pessimisme over de haalbaarheid van een leven volgens de rede commentators zoals Steven B. Smith ertoe aan te besluiten dat voor Spinoza voorbeeldig leven zijn bekroning vindt in het leven van de vrije persoon die zich wijdt aan de solitaire en virtueel continue contemplatie van God en de wereld
wiens gedachten en daden voortspruiten
uit gevoelens van liefde en vriendschap. (21) Het beeld van de solitaire wijze verzonken in de contemplatie van God ‒ en enkel gedreven door liefde en vriendschap ‒ gaat voorbij aan de sociale omgang die dergelijke gevoelens van kameraadschap veronderstellen. Bovendien biedt het inderdaad niet zo ongebruikelijke insisteren op het feit dat vrijheid zoals Spinoza die ziet het best kan bereikt worden in afzondering, geen verklaring voor de volgehouden ethische visie van eenheid die wij vinden in de politieke geschriften. Bovendien merkt Spinoza op dat het onvermogen om te leven volgens de rede volgt uit hoe het typisch met ons leven gesteld is. Spinozas politieke opvattingen worden net geleid door een poging om het leven van de mensen anders in te stellen. Zo verklaart Spinoza in zijn Tractatus Politicus het project van eenmaking op rationele premissen tot zijn leidende doelstelling: Het lichaam van de staat moet als door één verstand geleid worden (TP 3.5).
In de eenmaking van de samenleving weerklinkt Spinozas beschrijving in de Ethica van de rationele wenselijkheid om heel de mensheid te verbinden in één enkel verstand en lichaam. In beide gevallen is het de rede die de eenheid van denken mogelijk maakt die Spinoza voorstaat.
Een stadstaat zal over de meeste macht beschikken en het meest zelfgerechtigd zijn, wanneer hij gegrond is op de rede en volgens de rede geleid wordt. Het recht van de stadstaat wordt gemeten naar de macht van zijn eensgezinde bevolking. Die eensgezindheid is slechts denkbaar als de stadstaat precies datgene nastreeft wat het gezond verstand als nuttig erkent voor alle mensen. (TP 3.7)
In de Tractatus Politicus zoekt Spinoza zijn lezers ervan te overtuigen dat een sterke en duurzame samenleving bepaald wordt door de gezamenlijke macht van de gemeenschap (TP 3.9) en bestaat uit beperkende maatregelen die de gezagsdragers dwingen om het vertrouwen van het publiek niet te beschamen of die zich nu laten leiden door de rede of door hun passies (TP 1.6). De kunst van het regeren wordt dan de kunst van het creëren van instellingen die de burgers en de gezagsdragers immuun maken voor de verleidingen van het gezang van de Sirenen (TP 7.1) en dus zoveel mogelijk mensen toelaten en verplichten te leven zoals de rede voorschrijft (TP 3.6).
De logica van de voorschriften ontstaat, in de termen van Balibar, als een theorie van de democratisering die van toepassing is op elk regime. (22) Sommige commentatoren hebben zich vragen gesteld bij de stemmingswijziging tussen de Tractatus Theologico-Politicus en de Tractatus Politicus. Volgens sommigen laat Spinoza zijn oproep tot bevrijding van willekeurige staatsinmenging vallen en beperkt hij zich hier tot een realistische analyse van de macht in wat dan zijn minder gepassioneerde verhandeling is. (23) Nochtans zie ik, net zoals Balibar, in de principes die Spinoza beschrijft voor elke samenlevingsvorm een consequente bekommernis voor het project van eenmaking dat enkel kan gerealiseerd worden door zoveel mogelijk mensen in de gelegenheid te stellen om deel te nemen aan het proces van wetgeving en bestuur. De democratiseringstheorie is derhalve een institutionele theorie die velen in staat stelt om te denken en te handelen vanuit gemeenschappelijke middelen. Het houdt niet noodzakelijk een erkenning in van bepaalde moderne democratische principes, bijvoorbeeld dat iedereen gelijk is voor de wet, het is veeleer een bevestiging dat in eender welk regime het welzijn (salus) van het volk de hoogste wet is (TP 7.5). Dat Spinoza zich aan die regel houdt, blijkt uit zijn herhaald benadrukken van de noodzaak om bestuursorganen te hebben die uit talrijke leden zijn samengesteld, en om enkel wetten te stemmen die voldoende kunnen rekenen op algemene instemming. Dergelijke institutionele maatregelen maken het mogelijk dat er vrede tot stand komt, in de zin van een harmonieuze eensgezindheid die helemaal strookt met Spinozas opvatting van de vrijheid als een resultaat dat samenwerking mogelijk maakt.
Belangrijk daarbij is dat de eenheid die Spinoza bepleit, geen passieve onderwerping is aan een gemeenschappelijke leefregel, maar de actieve totstandkoming van een gezamenlijk streven. Die gezamenlijke inspanning sluit geenszins conflicten uit, zoals Filippo del Lucchese terecht opmerkt. (24) Spinoza stelt vast dat sommige langdurige monarchieën weliswaar vreedzaam zijn, maar in feite zijn het woestenijen, bevolkt met slaven die zozeer verkommerd zijn dat ze niet meer in staat zijn om zich te bevrijden uit hun desolate situatie. Want vrede is niet zomaar de afwezigheid van oorlog, maar een heilstoestand die voortkomt uit grootmoedigheid (TP 5.4). Een dergelijke grootmoedigheid en sociale harmonie zal men gemakkelijker aantreffen in samenlevingen die volgens Spinoza lijken op een ruziënde familie (TP 6.4). De beste staatsvorm voorziet in mechanismen voor productieve disputen, want een simplistische gehoorzaamheid is niet voldoende voor een krachtige samenleving. Zelfs in een monarchie is het zwaard van de vorst, of zijn recht, in feite het recht van zijn bevolking (TP 7.25) en zullen mensen die hun verstand gebruiken nooit in die mate afstand doen van hun rechten dat ze ophouden mens te zijn en als vee behandeld worden (TP 7.25). Hoewel volgens Spinoza elk gezag de bedoeling moet hebben om te komen tot eensgezindheid (una mente), moet men integendeel de mensen zo leiden dat het niet lijkt alsof ze geleid worden, maar dat ze naar eigen inzicht en volgens hun eigen vrije wil leven(TP 10.8). Gezamenlijke doelstellingen zijn enkel mogelijk in een samenleving die grootmoedige individuen voortbrengt, dat wil zeggen individuen die belangen nastreven die ze als hun eigen belang zien: Wanneer iedereen het meest uit is op wat voor hem zelf voordelig is, dan is men het meest nuttig voor elkaar. (25)
In dezelfde geest omschrijven Marx en Engels revolutionaire verandering als het incorporeren van een toenemend groot aantal uiteenlopende belangen in het gemeenschappelijk belang. Een historische beweging is revolutionair in de mate dat wat voorgesteld wordt als het algemeen welzijn een succesvolle weergave is van de belangen van meer en meer leden van de gemeenschap in kwestie.
Want elke nieuwe klasse die zich in de plaats stelt van een klasse die daarvoor aan de macht was, wordt gedwongen
om haar belangen voor te stellen als het algemeen belang van al de leden van de samenleving, dat wil zeggen voorgesteld in de ideale vorm: ze moet haar ideeën de vorm geven van universaliteit en ze voorstellen als de enige rationele en universeel geldende. De klasse die de revolutie veroorzaakt stelt zich van bij de aanvang voor, alleen al omdat ze gekant is tegen een klasse, niet als een klasse maar als de vertegenwoordigers van de hele gemeenschap; ze komt dan voor als de volledige massa van de samenleving die zich opwerpt tegen de ene heersende klasse. (26)
Deze bedenkingen maken duidelijk hoe de universele voorstelling van het algemeen belang het particuliere eigenbelang van een klasse kan verbergen, maar de opkomende klasse beantwoordt enkel aan de definitie van revolutionair wanneer haar belangen nauwer verbonden zijn met de algemene verzuchtingen dan die van de vorige klasse. Elke nieuwe klasse
vestigt haar hegemonie enkel op een bredere basis dan die van de klasse die voorheen regeerde. (27) Revolutionaire verandering verwijst naar het instellen van een stabiele nieuwe sociale en politieke basis veeleer dan naar een efemere uitspatting, of het verwijderen van heersers door middel van een opstand. De stabiliteit van de revolutionaire verandering komt tot stand door haar veralgemenend karakter. Het brengt meer en meer leden en groepen in lijn met het algemeen welzijn door rekening te houden met de concrete omstandigheden van hun welzijn. Een groep verwerft zijn revolutionaire kracht niet door de belangen van de menigte te laten verdwijnen in één dominant belang. Het is veeleer zo dat een beginnende macht revolutionair wordt als ze erin slaagt om uitdrukking te geven, in Spinozas termen, aan de gemeenschappelijke kenmerken van die veelheid van belangen. (28)
Het is evident dat Spinoza niet oproept tot een gewelddadige opstand van de onderdrukten met het oog op het vormen van een klasseloze maatschappij. Desondanks is hij bekommerd om het realiseren van de concrete voorwaarden waardoor ieder lid van de gemeenschap psychologisch en fysisch betrokken wordt bij het welzijn van eenieder. Zo suggereert hij dat in een monarchie het onroerend goed gemeenschappelijk bezit blijft, zodat het gevaar van een oorlog in de praktijk voor iedereen gelijk is (TP 7.8); iedereen zal dan het land verdedigen als was het zijn eigen grond. Als een gemeenschap er niet in slaagt om middelen te vinden om de uiteenlopende belangen te coördineren, veroorzaakt ze haar eigen ondergang. Het recht van de stadstaat wordt bepaald door de gezamenlijke macht van de gemeenschap; bijgevolg staat het vast dat de macht en het recht van een stadstaat ernstig in het gedrang zullen komen wanneer de staat zelf meer mensen ertoe aanzet om zich te verenigen in hun verzet (TP 3.9).
In dit onderdeel heb ik getracht de grondslag te leggen voor wat ik Spinozas revolutionair advies noem: zorg voor eensgezindheid onder de burgers door het democratiseren van de instellingen en de sociale voorwaarden, en verweef zo de individuele belangen met het algemeen belang. Dit is revolutionair omdat het een geleidelijke uitbreiding inhoudt van het algemeen belang door het tot stand brengen van waarlijk gemeenschappelijke grondslagen voor de instandhouding en wederzijdse macht. In de sectie die volgt, breng ik nog meer argumenten om dit advies revolutionair te noemen, omdat, zoals Spinoza benadrukt, wanneer men er niet in slaagt om een reële basis te creëren voor harmonie, dit een regelrechte uitnodiging is tot opstandigheid.
De revolutionaire natuur van de mens
Hoewel Spinoza herhaaldelijk verwijst naar de wetten van de menselijke natuur, kan men maar moeilijk spreken van een menselijke natuur in zijn filosofie. Het is typisch voor een natuur dat er een essentieel kenmerk is dat een groep definieert. Om een groep te definiëren moet men dat kenmerk kunnen toekennen aan elk lid van die groep, en mag het niet kunnen toegekend worden aan leden van andere groepen. Voor een filosoof zoals Descartes kunnen alle mensen gebruik maken van de rede en de vrije wil, en geen enkel ander wezen is daartoe in staat. (29) Spinoza daarentegen wijst nooit een kenmerk aan dat exclusief tot de mens behoort, aangezien de grondslagen voor de rede aanwezig zijn in alle natuurlijke wezens. Ik sluit mij dus aan bij de commentatoren die beweren dat Spinoza geen concept heeft van een menselijke natuur in de zin van een menselijke essentie. (30) Nochtans beweert hij dat hij zijn politieke principes afleidt uit een wetenschappelijke studie van de eigen aard zelf van de menselijke natuur (TP 1.4). Maar onze aandacht wordt gevestigd op het feit dat die natuur niet exclusief toebehoort aan menselijke wezens waar hij schrijft:
Ik wil erop wijzen dat ik dit alles heb bewezen op grond van de noodzakelijke natuur van de mens, beschouwd vanuit elk mogelijk oogpunt, meer bepaald op grond van de algemeen menselijke aandrift om zichzelf in stand te houden, een aandrift die aanwezig is in alle mensen, de dwazen zowel als de wijzen. (TP 3.18)
Hij had daaraan kunnen toevoegen dat die aandrift inherent is aan alle wezens, zelfs diegene die we levenloos noemen. (31)
In de Tractatus Theologico-Politicus kent Spinoza dat streven in de eerste plaats toe aan het geheel van de natuur, vervolgens aan grote vissen die kleine vissen opeten en uiteindelijk aan alle soorten van individuele dingen. Hij verwijst daar naar het principe van de conatus als de opperste natuurwet, namelijk dat elk ding ernaar streeft om zoveel het kan te volharden in zijn eigen toestand (TTP 16.2). Daaruit volgt een universele wet van de menselijke natuur dat niemand iets verwaarloost dat men als goed beschouwt tenzij ze hopen op een groter goed of een groter verlies vrezen; en niemand verdraagt iets dat slecht is, tenzij om iets erger te vermijden of omdat men hoopt op iets dat beter is (TTP 16.6). De wetten van de menselijke natuur mogen dan al allerlei complexe reacties weergeven die wij ons kunnen indenken, maar zij volgen steeds hetzelfde algemeen principe dat kleine visjes ertoe aanzet om in prachtige scholen te zwemmen die de roofvissen in verwarring brengen. De duurzaamheid van een maatschappij is een afspiegeling van de ijzeren wet van de conatus: een samenlevingsvorm houdt zolang stand als zijn leden van mening zijn dat hij het belang dient van die leden.
Spinozas sociaal contract is niet zozeer de juridische uitdrukking van rationele eendracht tussen gelijkwaardige standpunten, maar veeleer de uitdrukking van een gezamenlijk vindingrijk inzicht in wat bijdraagt tot het volharden in het bestaan. Spinoza formuleert het zo: Wij besluiten daaruit dat elke overeenkomst enkel van kracht kan zijn indien ze in ons voordeel is, en wanneer ze niet in ons voordeel is, vervalt die overeenkomst en is ze van nul en gener waarde (TTP 16.7). Hoewel Spinoza hier dus niet het recht opeist om zich te verzetten tegen de tirannie, blijft hij erbij dat het staatsgezag toch altijd die wet moet respecteren om zich te kunnen handhaven. Dat wil zeggen, men moet steeds de indruk hebben dat het staatsgezag handelt in het belang van zijn burgers. Bovendien voert Spinoza aan dat de meest efficiënte manier om ervoor te zorgen dat men de indruk geeft dat men het gemeenschappelijk welzijn als de hoogste wet erkent, erin bestaat om dat ook daadwerkelijk te doen. (32) Misschien overdrijft hij die kwestie wel wetens en willens wanneer hij zegt dat het maar zelden kan voorkomen dat heersers totaal absurde bevelen uitvaardigen. Om hun positie te verdedigen en hun macht te bewaren zijn ze uitermate verplicht om zich in te zetten voor wat goed is voor iedereen en alles te leiden volgens de voorschriften van de rede (TTP 16.9). Hij voegt daaraan toe, op een toon die misschien als een waarschuwing klinkt:
want niemand heeft een gewelddadig gezag lang in stand gehouden (ibid.).
De zinsnede de wetten van de menselijke natuur komt herhaaldelijk voor in de context van het identificeren van de grenzen van het soeverein gezag. Een voorbeeld:
Er zal nooit een soeverein gezag zijn dat bij machte is om alles zomaar naar hartenlust te realiseren. Het ware vruchteloos mocht een heerser een onderdaan het bevel geven iemand te haten die zich in de gunst heeft gewerkt door het verlenen van een gunst, of iemand lief te hebben die hem heeft benadeeld, of hem verbieden verontwaardigd te zijn over een belediging, of zijn vrees weg te nemen, of nog wel meer dergelijke zaken die voortvloeien uit de wetten van de menselijke natuur. (TTP 17.1, onze cursivering)
Deze wetten van de menselijke natuur omvatten psychologische veralgemeningen waarmee men rekening moet houden bij het inrichten van een samenleving. Dergelijke algemene regels verwijzen evenzeer typisch naar de onmogelijkheid voor de heersers om hun onderdanen meer te manipuleren dan tot op zekere hoogte; als ze nog verder gaan, is de ondergang van de staat zo goed als zeker. De wetten van de menselijke natuur benadrukken de onuitroeibaarheid van het menselijk streven, en de zekerheid van het verzet tegen onduldbare onderdrukking. (33)
Hoewel het menselijk wezen voor Spinoza geen robuuste metafysische categorie is ‒hij stelt inderdaad een van de meest krachtige kritieken voor van het menselijk exceptionalisme in de geschiedenis van het denken van het Westen‒ bevat de conatus die we terugvinden in de wetten van de menselijke natuur de zaden van de revolutie. Het is het verlangen om niet alleen te leven maar om goed te leven dat de begrenzing vormt voor elk systeem van dwang. Spinoza schrijft: De menselijke natuur laat zich niet absoluut dwingen (TTP 5.8). Wanneer het onderworpen is aan een gewelddadig regime zal een volk niet anders kunnen dan zich verheugen wanneer zijn heerser pijn of verlies ondergaat
zij kunnen niet anders dan hem alle mogelijk ongeluk toewensen en het hem zelf aandoen als ze dat kunnen (ibid.).
Maar het is niet alleen het uitoefenen van openlijk geweld in de vorm van bedreigingen, brutale straffen en het willekeurig van het leven beroven dat in strijd zal blijken te zijn met de wetten van de menselijke natuur. Spinoza identificeert wat wij vandaag zouden kunnen betitelen als structureel geweld als een oorzaak van grondige ommekeer (TTP 17.4).
Iedereen weet welke wandaden de mensen vaak plegen omdat ze zich niet kunnen verzoenen met hun huidige situatie en een grondige ommekeer nastreven, hoe blinde woede en onvrede met hun armoede mensen aanzet tot handelen, en hoezeer deze kwestie hun gemoed vervult en verstoort. Dat alles te voorkomen en een staat te construeren die geen gelegenheden biedt tot onrust stoken, alles zo te organiseren dat elke persoon, wat ook zijn karakter is, de voorkeur geeft aan het publieke recht dan aan zijn persoonlijk voordeel, dat is de opdracht, dat is het harde werk. De noodzaak daarvan heeft de mensen ertoe gebracht om allerlei systemen te bedenken. Maar men is er nooit in geslaagd om een vorm van bestuur te ontwerpen die niet meer gevaar liep van zijn eigen burgers dan van externe belagers, en die niet meer bevreesd was voor de eerstgenoemden dan voor deze laatsten. (TTP 17.4)
Spinoza beroept zich herhaaldelijk op deze vrees die een staat koestert tegenover zijn eigen bevolking. Hij suggereert dat deze vrees de staat ertoe moet aanzetten zijn reputatie als een bezorger van het gemeenschappelijk welzijn veilig te stellen. (34)
Maar om erkend te worden als een vertegenwoordiger van het algemeen belang is het evenwel niet voldoende dat men een volk zijn overleven belooft en bescherming tegen de grootste gevaren, men moet tevens respect opbrengen voor de karakteristieke menselijke aspiraties. We noemen die staatsstructuur de beste, waarin de mensen eendrachtig samenleven; ik bedoel dan wel een menswaardig leven, dat niet bepaald wordt door het circuleren van ons bloed en al die andere dingen die we gemeen hebben met alle dieren, maar vooral door de rede, onze echte mentale levenskracht TP 5.5). Het inroepen van de menselijke natuur dient in Spinozas teksten als een algemene oproep tot een staatsvorm die bezield wordt door ware vrijheid als het collectieve tot stand brengen van de redelijkheid en het goede leven. Vele commentatoren menen dat Spinozas Ethica streeft naar individuele deugdelijkheid en zijn politiek enkel naar een ersatzvrijheid in de vorm van gehoorzaamheid aan de meest elementaire morele voorschriften. Wij kunnen echter in zijn mantras over de eensgezindheid (una mente), in zijn waarschuwingen over de schadelijke gevolgen van vrees en haat, en in zijn bevestiging van het onverwoestbare menselijke streven om te beschikken over een krachtdadig denkvermogen en een goed gevoed lichaam, de grote lijnen zien van een revolutionair manifest.
Categorie:Spinoza-onderzoek ontsloten
Tags:Spinoza
|