In de hier recentelijk verschenen artikels van Susan James
en Eric Schliesser over de epistemologie van Spinoza wordt herhaaldelijk de
vraag gesteld of volgens Spinoza godsdienst kan bijdragen tot de waarheid. James
meent van wel: godsdienst, op de juiste manier beleefd en overwogen, schept
mogelijkheidsvoorwaarden voor de hogere kennis die de filosofie is. Schliesser
is het daarmee niet eens: filosofie is een andere, hogere soort van kennis dan
theologie en elk denken dat op godsdienst is gegrond.
Men zou deze twistvraag ook kunnen formuleren in termen van
de middeleeuwse logica. Ik ging daarvoor te rade in de twee monumentale volumes,
samen goed voor meer dan 1500 bladzijden, van de Logica Modernorum van Lambertus Marie De Rijk. Daar vind je een
vermelding van de Ars Meliduna, een
anoniem geschrift over de logica, door De Rijk genoemd naar het Franse stadje
Melun, waar onder meer Abélard verbleef. [Vreemd genoeg is daarin ook sprake
van de Secta Meludina (sic, let op
het verschil) een spelling die we alleen vinden in het British Library MS Royal
11.D.30. Een zeer vroeg geval van dyslexie?]
Een van de regels van de logica in dat handschrift is Ex falso nihil sequitur: uit een onware
of onjuiste stelling kan je niets afleiden. Sinterklaas bestaat is een falsum, hij bestaat namelijk niet echt,
het is een verzinsel, hij wordt uitgebeeld door vermomde mensen en de
cadeautjes die hij brengt komen niet uit de hemel of Spanje, maar wellicht uit
China en worden door de ouders gekocht voor de kinderen. Wie dus stelt dat
Sinterklaas echt bestaat zoals aan de kinderen wijsgemaakt wordt, doet een
valse bewering. Wat zou je daaruit kunnen afleiden? Niet bijzonder veel,
inderdaad. Niet dat Sinterklaas niet bestaat, dat zou immers een contradictie
opleveren: hij kan niet tegelijk bestaan en niet bestaan. Het is ook geen
bewijs van zijn bestaan, aangezien de bewering onwaar is; als hij echt bestaat,
dan is de bewering niet onwaar maar waar. Je kan er ook niet uit afleiden dat
de ouders de cadeautjes kopen, want als de bewering waar is, dan is het de Sint
die ze brengt. Je kan dus met die onware bewering als het ware niets aanvangen,
ze is waardeloos.
Een ander formulering is: Ex falso sequitur quodlibet: uit een onware bewering volgt om het
even wat. Als we aanvaarden dat 2+2=5, dan valt onze hele wiskunde in duigen,
dan is alles waar, ook dat 1+1=3. We zien hier hetzelfde principe: met een
onware stelling kan je niets bewijzen.
Een andere regel uit die middeleeuwse logica luidt: ex vero nihil nisi verum: uit het ware
volgt enkel waarheid. Logici aller
landen en tijden houden ervan om de zaken om te keren: de vice versa-regel, dus: als iets waar is, dan is het
tegenovergestelde onwaar, en is de ontkenning van het tegenovergestelde weer
waar. Als uit het onware niets behoorlijks af te leiden valt, moet uit het ware
waarheid volgen en alleen waarheid. Als we naar waarheid stellen dat
Sinterklaas niet echt bestaat, dan zijn al de ware dingen die we erover zeggen
op hun beurt ook waar: de rol van de ouders, de cadeautjes uit de winkel
enzovoort. We kunnen nog verder gaan en ook uitleggen hoe en wanneer de legende
ontstaan is, en welke grond van waarheid ze bevat over een bisschop enzovoort.
Dat kan allemaal waar zijn als de grondstelling waar is, namelijk dat hij niet
echt bestaat. Bestaat hij wel echt, dan is al die uitleg onwaar.
Je kan uit die ware stelling ook geen onwaarheid afleiden,
bijvoorbeeld dat hij wel echt bestaat, dat zou weer een contradictie zijn. Je
kan evenmin op grond van die ware stelling, namelijk dat hij niet echt bestaat,
afleiden dat de kinderen geen cadeautjes krijgen: de waarheid, namelijk dat ze
die van hun ouders krijgen, is niet in strijd met de stelling dat hij niet echt
bestaat, maar volgt eruit; mocht hij wel bestaan, dan zouden ze die cadeautjes
van hem krijgen, maar dat is natuurlijk niet zo.
Als we die twee regels samenvoegen, krijgen we dit: Ex falso non sequitur verum nec ex vero
falsum: uit het onware volgt niets dat waar is, noch uit het ware iets dat
vals is. Of nog: ex vero nihil sive
verum, ex falso sequitur quodlibet: uit het ware volgt alleen waarheid, uit
het onware om het even wat.
Nu moeten we dat laatste goed verstaan. Quodlibet betekent letterlijk: wat je maar wil. Dat zou dus kunnen
impliceren dat uit het onware niet alleen onwaarheid maar ook waarheid zou
kunnen volgen. Laten we dat even van naderbij bekijken.
Als we vertrekken van het duidelijk onware 2+2=5, kunnen we
daaruit dan besluiten dat 2+2=4? Evident niet, dat zou een contradictie zijn. Dat
maant ons aan tot voorzichtigheid met de quodlibet-versie
van onze regel.
Als we zeggen dat Sinterklaas echt bestaat, is dat dan een
goede zaak? Kijk, hier komen we bij de kern van de kwestie. Mogen we een
onwaarheid vertellen? Zelfs aan onze kinderen? Kan daar iets goeds uit
voortkomen? Ik stel me (en jou) de vraag en ik voel intuïtief aan dat het
antwoord negatief is. Maar intuïtief is niet genoeg, ik moet het ook kunnen
verklaren of bewijzen.
Mogen we überhaupt een onwaarheid vertellen? Toen de Nazis
of hun lokale medewerkers kwamen aankloppen met de vraag of er joden in huis
waren of andere gezochte personen, moest men dan naar waarheid ja antwoorden
als Anne Frank in de achterkamer verborgen zat? Natuurlijk niet, roepen we
gezamenlijk en spontaan uit. Mogen we dan soms liegen? Dat lijkt wel een erg
verdachte regel. Maar wat is liegen? Het is het bewust verdraaien of verzwijgen
van de waarheid met de bedoeling iemand te bedriegen en dus schade te
berokkenen. Zo gesteld is zeggen dat je geen joden verbergt (terwijl je dat wel
doet) geen leugen, maar het tegenovergestelde, namelijk het vermijden dat
iemand, bijvoorbeeld Anne Frank, dodelijk gevaar zou lopen. Je berokkent door
te liegen ook de Nazis geen schade, je verhindert alleen dat ze (nog) een zware
misdaad begaan. In die zin had ook Eichmann ongelijk toen hij volhield dat hij
alleen maar treintransporten organiseerde en geen joden uitroeide: dat was
misschien wel letterlijk zo, maar wat hij persoonlijk deed was wel in hoge mate
schadelijk voor de joden die hij vervoerde. Zijn uitspraak was dus onwaar.
Ons aanvoelen dat we niet mogen liegen, is dus intact. Dan
geldt het ook voor Sinterklaas, toch? En laten we een stapje verder gaan: geldt
het dan ook niet voor de godsdienst in het algemeen? Laten we even nagaan wat
Spinoza daarover te zeggen heeft.
Wat is de grond van de zaak volgens Spinoza? Dat wij goed
leven; daarom heet zijn belangrijkste boek Ethica.
Wat betekent goed leven? Dat wij met elkaar samenleven en werken tot het
welzijn van eenieder. Die waarheid kunnen we ontdekken door ons verstand te
gebruiken; wij kunnen zelf inzien dat niets nuttiger is voor de mens dan de
mens (E4p18s). Maar Spinoza heeft geen al te groot gedacht van de mensheid.
Slechts een heel kleine minderheid zal door de rede geleid de gewoonte
ontwikkelen om zo te leven. De rest, vrijwel iedereen dus, moet het dan maar op
een andere manier vernemen, en dat is waarvoor we de godsdienst en de
openbaring nodig hebben, namelijk om diezelfde boodschap op een andere manier
aan de mensen te verkondigen. De godsdienst doet dat echter niet door een
beroep te doen op het verstand, maar door de mensen op te leggen, te verplichten
om volgens de wet te leven. Godsdienst gaat enkel om gehoorzaamheid aan de wet.
(TTP 15, 10).
Wat zijn dan de essentiële dogmas van het universele
geloof, de fundamentele elementen die de Schrift en de godsdienst ons
voorhouden? Dat er een hoogste wezen bestaat dat van liefde en naastenliefde
houdt; dat alle mensen om gered te worden hem moeten gehoorzamen en vereren,
door rechtvaardigheid en naastenliefde te beoefenen jegens hun medemensen.
Daaruit volgen alle eigenschappen van God en alle andere grote dogmas van het
geloof. Het is een infernale logica die ons maar al te vertrouwd is:
1.
Er is een God, een hoogste wezen, oneindig
rechtvaardig en rechtvaardig; wie hem niet kent of wie niet in hem gelooft, kan
hem niet gehoorzamen of hem als rechter erkennen;
2.
Hij is één, dat kan niet anders als hij onze
hoogste devotie opeist; dat hij die moet delen met anderen is ondenkbaar;
3.
Hij is alomtegenwoordig en alwetend; als iets
voor hem verborgen kan blijven, of als wij niet zouden weten dat hij alles
weet, dan zouden we beginnen te twijfelen aan zijn rechtvaardigheid als
rechter;
4.
Hij is almachtig en in niets van wat hij doet wordt
hij geleid door wetten; hij doet alles absoluut zoals hij dat zelf wil, voor zijn
eigen plezier en vanuit zijn unieke genadigheid. Alle mensen moeten hem
gehoorzamen, maar hij gehoorzaamt aan niets of niemand;
5.
God vereren en gehoorzamen bestaat er alleen in
dat wij onze naaste rechtvaardig behandelen en liefhebben;
6.
Alleen wie God gehoorzaamt in zijn leven, en
alleen zij, worden gered. Wie zich laat leiden door zijn lusten, is verloren.
Indien we dat niet zouden geloven, dan was er geen enkele reden om naar God te
luisteren en niet naar onze lusten;
7.
Ten slotte: God vergeeft de berouwvolle zondaar;
niemand is immers zonder zonde; als we niet zeker zouden zijn van Gods
vergevingsgezindheid, dan zouden we allemaal wanhopig zijn over onze redding en
zouden we geen reden hebben om te denken dat God genadig is.
(TTP 14, 10)
Het maakt verder niet uit wat de eventuele metafysische of
fysische achtergrond is van die God, daarover mag men gerust van mening
verschillen; het is voldoende dat men de algemene lijnen gelooft; het is in
feite zelfs voldoende dat men alleen gelooft dat men de wet van de
naastenliefde moet naleven en dat ook doet. Geloof vereist immers niet de
waarheid, maar vroomheid. Niet redeneren over het geloof is belangrijk, maar op
wat men ermee doet. Geloof is goed voor de maatschappij, want daardoor gaan de
mensen eendrachtig in vrede samenleven (TTP 14, 11).
We zien hier hoe Spinoza het geloof een uiterst belangrijke
rol toekent: het is de manier waarop de allermeeste mensen tot vreedzaam samenleven
komen. Het is zelfs zo dat als wij het getuigenis van de Schrift niet zouden
hebben, wij de redding van bijna alle mensen in twijfel zouden moeten trekken (TTP
15, 10).
Anderzijds waarschuwt hij ons ook: godsdienst gaat om het
resultaat, namelijk het leven in gehoorzaamheid aan de (basis)wet van de
rechtvaardigheid en de naastenliefde. Het maakt dan niet uit of de dogmas die
men voorhoudt ook waar zijn, het is voldoende dat ze vroom zijn en de mensen
tot gehoorzaamheid brengen; sommige van die dogmas hebben zelfs niet een
schaduw van waarheid in zich. Maar we moeten ervoor beducht zijn dat de
personen die ze aanvaarden ze ook geloven, dat ze niet doorhebben dat ze
eigenlijk onwaar zijn, anders gaan zij zeker in opstand komen tegen die vrome
dogmas. Hoe kan iemand die uit is op rechtvaardigheid en op het onderhouden
van Gods wet iets als iets goddelijks vereren waarvan hij weet dat het onwaar
is en dus niet tot Gods goddelijke natuur behoort? Gelovigen mogen zich gerust
vergissen, de Schrift veroordeelt onwetendheid immers niet, enkel
ongehoorzaamheid tegenover de wet (TTP 14, 8). Maar er is altijd het gevaar dat
men met de rede ontdekt dat de dogmas onwaar zijn.
Mij lijkt een dergelijke opvatting over het geloof vrij
cynisch. Het is een middel om het ongeletterde en simpel volk op het rechte pad
te houden met morele dwang, door hen angst aan te jagen zelfs, met een God die
overigens niet hoeft te bestaan, of niet te zijn zoals de godsdienst hem
voorstelt. Alleen het resultaat heeft belang. Slechts enkelingen zijn in staat
om tot dezelfde conclusie te komen, niet dat gehoorzaamheid aan de wet het
belangrijkste is, maar wel de inhoud van die wet, namelijk in vrede samenleven
en werken. Zij komen tot die conclusie op basis van de rede, het ware licht
van onze mentale vermogens, die zonder de rede niets anders vermogen te zien
dan dromen en fantasieën. Godsdienst gaat niet over waarheid; godsdienst hoeft
niet waar te zijn, alleen maar efficiënt; Godsdienst maakt geen gebruik van de
rede, maar van gezag; godsdienst gaat over dromen en fantasieën (TTP 15, 6).
En zo komen we terug bij ons vertrekpunt. Kunnen we op grond
van het onware tot de waarheid komen? Kunnen we een ethisch verantwoord leven
leiden op basis van dromen en fantasieën? Op grond van een openbaring die
aangepast was aan de eenvoudige mensen tot wie ze gericht was, met de bedoeling
hen ertoe te brengen, onder morele druk, om zich een beetje te gedragen?
Bestaat het gevaar dan inderdaad niet, zoals Spinoza zelf zegt, dat iemand op
een dag gaat inzien dat godsdienst inderdaad niet gaat om de waarheid, maar om
verzinsels en dat de hele constructie dan meteen ineenstort? Als men met andere
woorden op een dag ontdekt dat niet gehoorzaamheid aan de dogmas van de
godsdienst belangrijk is, maar wel aan de fundamentele wet van rechtvaardigheid
en naastenliefde, en dat men dit alleen kan ontdekken met de rede, dan wordt
gehoorzaamheid aan God onmogelijk (TTP 14, 5). Dat volgt uit de definitie zelf
van wat geloof is.
Er zijn vandaag wellicht minder onwetende mensen dan in
Spinozas tijd (al vermoed ik dat Spinoza zijn tijdgenoten toch enigszins, al
dan niet bewust, onderschatte). De kans is dus groter dat er nu meer mensen
zijn die de fundamentele geloofsregels doorzien voor wat ze zijn en die dus
niet anders kunnen, volgens Spinoza, dan zich van God afkeren en hun volledig
vertrouwen in de rede stellen.
Door het geloof zo voor te stellen als hij deed in de TTP,
namelijk als een constructie die allen maar oog heeft voor het resultaat, en
niet voor de waarheid, heeft hij het geloof grondig ondergraven. Als je
verkondigt: als je het goede doet, dan is alles in orde, ook als je het om de
verkeerde redenen doet, dan maak je de mensen belachelijk. Wie het goede doet
uit angst, heeft daaraan geen enkele verdienste. Wie de mensen met allerlei verzonnen
regels verplicht om het goede te doen, heeft niets bereikt op moreel vlak en
zal uiteindelijk falen, want de leugen komt altijd uit, mensen zijn geen oenen,
ook ongeletterde mensen niet. Het belangrijkste is helemaal niet dat men het
goede doet, maar dat men het goede doet uit persoonlijke overtuiging. Die
overtuiging kan volgens Spinoza niet komen van het geloof, maar enkel van de
rede. Bijgevolg is geloof en godsdienst niet de rechte weg naar de waarheid en
naar een waarlijk ethisch leven, maar een tragische komedie die men opvoert om
de mensen in het gareel te houden.
Ex falso sequitur
nihil. Uit een onwaarheid kan je geen enkele zinvolle of nuttige conclusie trekken.
Ex falso non sequitur verum. Uit een
onwaarheid is nog nooit een waarheid voortgekomen. Het is niet behoorlijk om de
mensen iets wijs te maken waarvan men weet dat het niet waar is, maar waarvan
men denkt dat het hen zal overtuigen om iets te doen waarvan men denkt dat het
goed is. Dat is niet alleen cynisch, niet alleen immoreel, onethisch en onwaardig,
het is ook niet efficiënt, want vroeg of laat en veeleer vroeg dan laat heeft
men het toch door, en er is niets dat zo onze woede en verontwaardiging opwekt,
dan het gevoel willens en wetens bedrogen te zijn, zogenaamd om onze bestwil.
Ik vind dus dat we onze kinderen geen onzin moeten vertellen
over Sinterklaas, ook niet als ze heel klein zijn. Dat is nergens goed voor;
integendeel, het is zelfs slecht voor hen. We maken ons belachelijk, want nog
voor ze een paar jaar verder zijn vernemen ze toch hoe de vork aan de steel
zit, of moeten we het hen zelf vertellen en dan staan we daar een beetje
schaapachtig te grinniken
Wat is godsdienst anders dan een Sinterklaasverhaal? Dat is naar
mijn mening in de grond de stelling die Spinoza verdedigt. Aangezien godsdienst
niet bezig is met waarheid maar met gehoorzaamheid aan gezag (van andere, niet
redelijk denkende mensen), aangezien godsdienst niet bezig is met de juiste
methode, namelijk de rede, kan er uiteindelijk niets goeds van komen.
Uit een onwaarheid kan geen waarheid voortkomen, alleen onwaarheid.
Alleen uit de waarheid kan de waarheid voortkomen. U zult de waarheid kennen, en de waarheid zal u bevrijden (Joh
8,32). Het zal een lange weg zijn om ons te bevrijden van de hardnekkige godsdiensten,
want enerzijds zijn er nog altijd veel goedgelovige mensen die het
gemakkelijker vinden om niet na te denken, terwijl er anderzijds een niet te
onderschatten aantal uiterst cynische mensen zijn, die menen andere mensen te moeten
voorhouden wat ze moeten doen om gered te worden. Er is hoop dat door de
vooruitgang van de beschaving het aantal ongeletterden zal afnemen. Maar de
cynische mensen die hun medemensen bedriegen, zogezegd om hun bestwil, doch in
feite om hun eigen bestwil, die zullen we, zoals de armen uit het Evangelie,
altijd wel bij ons hebben; die zijn werkelijk onuitroeibaar, vrees ik.
Karel D'huyvetters
Categorie:atheïsme
Tags:Spinoza
|