Spinoza en Advaita (2)
Het lijkt mij goed om eens wat dieper op de afzonderlijke raakpunten van beide
filosofieën in te gaan, juist omdat dit kan leiden tot een beter begrijpen en
beleven van de eigen leer.
S. : Er is geen individualiteit, onafhankelijk bestaan; het
betreft zuiver en
alleen een modus van God.
A. : Er is geen individu, er is niets buiten het Zelf / Dat;
Dat zijt gij.
(Dat: het niet dit, niet dit, het Onnoembare, God)
Uit De doornen en de roos citeer ik: ...de ultieme oorzaak of het absoluut
oneindig Zijnde: de ene oergrond van alle verschijnselen die zich in ontelbare
vormen van realiteit eindeloos ontplooit, onder meer in de vorm van het
denken....
De Advaita heeft een zelfde opvatting, maar erkent zelfs
geen enkele vorm van realiteit, ook geen geest, dus denken. De Werkelijkheid
ligt voorbij het ervaren van de zintuigen (de geest wordt in Oosterse
filosofieën beschouwd als zesde zintuig). De Werkelijkheid van dit lege is het
Absolute, het absoluut oneindig Zijnde, het Onnoembare. Dat wat de zintuigen
waarnemen, heeft geen eigenheid, is vergankelijk, is leeg. Dat geldt ook voor
het denken, ook het denken is vergankelijk (waar is het denken van de
niet-bewuste mens, de baby of bij diepe dementie?).
De kwantumfysica is ver doorgedrongen in de vaststelling van
deze leegte en dat de zogenaamde vastheid van de materie alleen veroorzaakt
wordt door de snelheid waarmee deeltjes in energetische beslotenheid rond
dansen, elkaar scheppend en vernietigend; maar steeds verder en steeds opnieuw
vaststellend dat wat vast gedacht was leeg blijkt te zijn.
In de filosofie van de Advaita zijn wij en al wat ons
omringt geen modus van de ene substantie, wij zijn Dat, het Onnoembare, ook wel
geduid met Bewustzijn. Louter dit Zijnde zijn, wil dit zeggen dat wijzelf de causa sui zijn, dus zonder
individualiteit en onafhankelijkheid! (Over de (on)vrijheid van de wil in een
latere bijdrage meer.)
Geboren worden of sterven is daarom onbestaand in de
Advaita. Een modus (je moet er nu eenmaal een naam aan geven), met of zonder
vorm, is op geen enkel moment niet Dat. Het is een onophoudelijk bewegen in
ons relatieve zijn en beleven, en een rust in het absolute. Spinoza gebruikt
hiervoor meen ik de termen sub specie
durationis en sub specie aeternitatis.
Hoe verwoordt Spinoza een en ander? Ik heb daarvan geen grondige kennis en val nogmaals
terug op De doornen en de roos en citeer:
...te aanvaarden... de eigen eindigheid, zelfs als rationeel wezen...
(voorwoord). Ligt in deze verwoording niet exact hetzelfde gedachtegoed, ook
ten aanzien van de geest?
In het artikel Advaita
en kwantumfysica op mijn website
is een passus uit de Avatamsaka Sutra geciteerd: Geen ding kan vernietigd
worden. Omdat geen ding geschapen is, geen schepper heeft, het niet verklaard
en gelokaliseerd kan worden, omdat de dingen ongeboren en niet ontstaan zijn,
omdat er geen geven en nemen is, geen beweging en geen functie.
Uit De doornen en de roos blz. 16: Er is geen doelgerichtheid in de natuur:
alles is gewoon wat het is. Het is nagenoeg onmogelijk naast deze parallel te
kijken!
Het niet bestaan van een individualiteit en dus aanvaarden
van onze eindigheid nú, op dit moment en niet als wij sterven, het niet zijn wie
wij denken te zijn, een sterven zonder gestorven te zijn, is een cruciaal punt,
waaruit belangrijke consequenties voortvloeien. Graag nodig ik u uit om dit
punt vanuit Spinozas filosofie iets dieper te onderzoeken en te verwoorden dan
ik heb kunnen doen.
Will van den Berg
www.advaita-avadhuta.eu
Categorie:Spinoza links en rechts
Tags:Spinoza
|