Boekbespreking:
Roger Scruton, Spinoza, Oxford University Press, 1986, 122 pp.
Mark Behets
Dit kleine boekje uit 1986 kwam me toevallig onder ogen in
de bibliotheek. De combinatie van Spinoza en Scruton intrigeerde me en deed me
besluiten om het mee te nemen. Scruton kende ik van een lezing die hij in 2012
in Leuven gaf over het thema De ziel. Het was een merkwaardige lezing want
de spreker gebruikte niet alleen rationele stellingen en argumenten om zijn
ideeën weer te geven, maar ook muziekstukken, fotos van kunstwerken, poëzie
Ik vond dit vrij indrukwekkend, want tijdens deze esthetische elementen voelde
ik echt een extra dimensie waarvan een sterkere overtuigingskracht uitging dan
van de inhoudelijke uiteenzetting zelf. Maar zon aanpak verschilt hemelsbreed
van de Spinozistische, en ik vroeg me dan ook af wat Scruton tot Spinoza
gebracht had, en wat zijn oordeel over Spinoza zou zijn.
Het boekje heeft me in mijn verwachtingen zeker niet
teleurgesteld, wel integendeel, hoewel ik de eindconclusie ervan slechts deels
kan onderschrijven. Het boeiende is dat Scruton tegelijk Spinoza apprecieert én
bekritiseert, en dit op een compacte maar zeer heldere manier. In zekere zin
vind ik dat Scruton, toch geen Spinoza-specialist, Spinozas filosofie zowel
inzichtelijker als overtuigender maakt dan de vrij volgzame boeken van bv. Herman
de Dijn, Wim Klever, Miriam van Reijen, Tinneke Beeckman
Kritiek doet immers
nadenken en verhoogt op die manier het inzicht. Dit beter inzicht heeft me
alleen maar helderder doen inzien dat Spinozas filosofie dichter bij de
waarheid moet staan dan alle andere alternatieven.
Ik ga deze bespreking beginnen met m.i. het belangrijkste,
het algemeen oordeel van Scruton over Spinoza. Welke aspecten van Spinoza
krijgen lof van Scruton? Duidelijk de overwinning van de ratio op bijgeloof en
antropomorfisme. Geloof in mirakels versterkt niet de positie van God, maar
doet God oneer aan. De waarheid is ons ultieme en enige doel. De wereld staat
niet ten dienste van de mens.
De essentiële kritiek van Scruton is echter dat Spinoza niet
inziet dat de ratio uiteindelijk tekortschiet. Scruton volgt Kant: de
bewijzen waarop Spinoza zijn metafysica bouwt, zijn gegrond op de verborgen
assumptie dat de wereld is zoals we hem met ons verstand kennen. Kant keert
zich hiertegen: de zuivere rede kan nooit het ding an sich kennen, tot de
absolute kennis kan de mens nooit komen. Hij kan alleen een glimp van de
transcendente werkelijkheid opvangen in de esthetische ervaring en in het
leiden van een moreel zuiver leven. Spinoza heeft dus ongelijk in zijn
afwijzing van het transcendente.
Scruton en Kant hebben hier zeker een belangrijk punt, maar
overtuigen me niet dat ze hiermee Spinoza onderuithalen. Ik heb geen probleem
om toe te geven dat Kant principieel gelijk heeft met te stellen dat metafysica
geen wetenschap kan zijn, maar altijd een speculatief karakter zal hebben. Meer
nog: ik denk dat Spinoza zelf niet geloofde dat zijn metafysica op rationeel onweerlegbare
bewijzen steunde. In zijn Ethica heeft hij immers op verschillende plaatsen
begrip voor de lezer die de tot dan uitgewerkte redeneringen niet meer kan
accepteren. Hij vraagt echter de lezer te wachten met zijn eindoordeel tot hij
het geheel gelezen heeft (E2, st11, opmerking). Spinozas redenering is m.i. dat
de lezer na volledige kennisname van Spinozas theorie zal inzien dat deze
theorie de wereld veel beter verklaart dan andere bekende theorieën, en dit is voor
Spinoza het criterium om de lezer te overtuigen, niet de onweerlegbaarheid van
de axiomas en definities waarvan hij vertrekt. Ik denk niet alleen dat dit een
correct waarheidscriterium is, maar ook dat er tot vandaag nog steeds geen echt
overtuigender filosofie voorhanden is. Want welke alternatieven hebben we
vandaag voor Spinoza?
Er zijn de klassieke monotheïstische godsdiensten:
Christendom, Jodendom en Islam, die uiteraard stellen dat het transcendente
bestaat, maar die voor informatie over dat transcendente steunen op een
openbaring waarvan het duidelijk is dat die door mensen geschreven is, mensen
die zich onvermijdelijk hebben laten leiden door hun verbeelding. Een kritische
lezing zoals Spinoza die op de Schrift toepaste, laat alleen een ethische
boodschap over, die waardevol is, maar waarvoor geen geloof in het transcendente
nodig is om die te vinden.
Er is het moderne iets-isme, een geloof zonder teksten en
eigenlijk ook zonder inhoud, dat zich niet kan verzoenen met een puur rationele
wereld zonder illusies, maar evenmin nog kan vasthouden aan een godsdienst die
door de ratio als ongeloofwaardig ontmaskerd is. Dit iets is inhoudelijk eigenlijk
niets, alleen een psychologisch houvast.
Er zijn de militante atheïsten, die de strijd tegen de
godsdienst tot een nieuw geloof gemaakt hebben. Die niet alleen het
transcendente overboord gegooid hebben, maar meteen ook alle metafysica.
Ook Scruton biedt geen coherent alternatief voor de Spinoza
filosofie. Hij heeft terecht een punt dat het esthetische, naast het morele,
een doel-op-zich is voor de (wijze) mens, en door Spinoza verwaarloosd lijkt.
Maar waarom deze doelen-op-zich tot het transcendente niveau moeten verheven
worden, kan hij mij niet overtuigend aantonen. En dus geldt m.i. het scheermes
van Ockham: de eenvoudigste assumptie, de Spinozistische eenheid-van-alles,
zonder een transcendent niveau, verdient de voorkeur.
Scruton formuleert zijn eindoordeel over Spinoza als volgt:
Van alle grote metafysici, kwam Spinoza het dichtst bij het beschrijven van
hoe de wereld voor ons zou zijn, als het mogelijk was om onze morele kennis te
vertalen in theorieën. (mijn vertaling uit het Engels). Dit is meer dan
appreciatie, het is bewondering in de hoogste graad.
Naast deze algemene beoordeling van Spinozas filosofie, is
er uit dit boek ook heel wat te leren over de inhoud van die filosofie zelf.
Scruton begint met een degelijke filosofische
voorgeschiedenis van Spinozas werk. Hij laat zien wat de invloeden waren van
de grote filosofische ideeën waarmee Spinoza vertrouwd was: Aristoteles en het
belang van het goede leven, Plato en de definitie van de blijheid, de
scholastici en het Godsbewijs, Maimonides en de ontoereikendheid van woorden om
ideeën weer te geven, de Kabbala en de immanentie van God, Descartes en de
wetenschap, Grotius en de natuurwet, Hobbes en de relatie tussen macht en
politiek. Deze inleiding is vrij origineel, en verheldert zeer hoe Spinoza tot
zijn filosofie is gekomen.
In de verdere behandeling van Spinozas teksten, dissecteert
Scruton als analytisch filosoof haarfijn de logische fouten en dubbelzinnige
begrippen. Zo wijst hij er terecht op dat de (Latijnse) term idea
(voorstelling in de vertaling van Van Suchtelen) door Spinoza in zeer
verschillende betekenissen gebruikt wordt: zowel voor gewaarwording, voor voorstelling
als voor oordeel, en zelfs voor elk ander mentaal begrip. Dit maakt de
interpretatie van Spinozas theorie over het denken zeer moeilijk, volgens Scruton
soms zelfs onmogelijk. Deze uitleg heb ik met genoegen gelezen, want mijn eigen
pogingen om het Spinozistische parallellisme tussen uitgebreidheid en denken te
vatten, heeft me al veel frustratie opgeleverd en ik ben er nog steeds niet
helemaal uit. Ook het begrip adequaatheid was me nooit volledig duidelijk,
maar hier heb ik bij Scruton een zeer heldere verklaring gevonden. Elke
voorstelling heeft een ideatum, een exact overeenkomend ding in de
uitgebreidheid, en is dus in die zin waar (extrinsieke waarheid). Meer
bepaald heeft elke voorstelling in de menselijke geest een ideatum in het
menselijk lichaam. Maar een adequate voorstelling is niet alleen extrinsiek
waar, ze is ook intrinsiek volkomen volledig en coherent, zodat het
voorgestelde object ook exact overeenkomt met de werkelijkheid buiten ons
lichaam. Onze adequate voorstellingen laten ons toe de wereld volledig te
kennen. Dit laatste steunt op de verborgen vooronderstelling in Spinozas filosofie:
het rationalisme, dat stelt dat onze kennis volledig overeenkomt met de stand
van zaken in de zijnswereld (de wereld van het kennen en deze van het zijn,
zijn identiek, wat Kant, zoals hoger al vermeld, een onbewijsbare en onterechte
premisse noemt).
Scruton eindigt zijn boek met een erg zwierig geschreven
opsomming van de invloeden van Spinoza op latere filosofen. Scrutons stijl is
niet alleen zeer helder, hij is ook erg esthetisch. Wat natuurlijk niet
verwonderlijk is voor iemand die in het transcendente karakter van de kunst
gelooft. De slotzin van het boek gebruikt de stijlfiguur van de paradox.
Scruton schrijft, volgend op een citaat van Nietzsche, waarin die erg heftig tekeer
gaat tegen Spinoza, die ziekelijke kluizenaar:
Wat ook de zwakheden van Spinozas systeem mogen zijn, men
is geneigd te denken dat een filosoof niet helemaal verkeerd kan zijn als hij
dergelijke rancune oproept bij iemand die het met zoveel van zijn stellingen
zou eens geweest zijn, als hij de argumenten had begrepen.
Wat echter stilistisch goed klinkt, is daarom nog niet
noodzakelijk waar. Dank zij Google kunnen we vandaag makkelijk een volledig
overzicht vinden van Nietzsches uitspraken over Spinoza. Volgend citaat toont
dat Nietzsche het wél had begrepen:
Ik ben uitermate verbaasd, uitermate opgewonden! Ik heb een
voorganger, en wat voor één. Ik kende Spinoza nauwelijks: dat ik me nu juist
tot hem heb gewend, was ingegeven door mijn instinct. Niet alleen is zijn
algemene tendens dezelfde als de mijne namelijk van kennis de machtigste
emotie maken- , maar ik herken me ook in vijf hoofdthemas van zijn denken;
deze hoogste ongewone en eenzame denker staat in volgende zaken het dichtst bij
mij: hij ontkent de vrije wil, de doelgerichtheid, de morele wereldorde, het onzelfzuchtige
en het kwaad. (Friedrich Nietzsche aan
Franz Overbeck - 30.7.1881
mijn vertaling uit het Duits).
PS: Ik las de originele Engelse versie
van het boek, maar er bestaat ook een Nederlandse vertaling in de reeks
Kopstukken filosofie uitgeverij Lemniscaat.
Categorie:Spinoza-onderzoek ontsloten
Tags:Spinoza
|