Het lezen
van de Ethica van Spinoza is een
bijzondere ervaring. Voortdurend stoot je op pareltjes die je zo zou willen
inkaderen. Een daarvan vind je in E3p22s: Quo
autem nomine appellanda sit Laetitia quae ex alterius bono oritur, nescio.
Ik vertaal vrij: Hoe we echter de Vreugde moeten noemen die ontstaat uit het
goede van een ander, dat weet ik niet.
Spinoza die
iets niet weet en dat openlijk toegeeft, het doet je wel even opkijken.
Bovendien is wat hij beschrijft niet eens zo uitzonderlijk. Het is het goed
gevoel dat je hebt als je merkt dat iemand jouw lief en leed deelt. Vreugde die
haar oorsprong vindt in het goede dat je ondervindt van iemand anders, daar is
toch niets speciaals aan?
Het
verrassende probleem waarop Spinoza wijst, betreft niet dit gevoel, deze emotie
zelf, want die kennen we allen. Hij merkt fijntjes op dat er voor dat nochtans
bekende gevoel letterlijk geen woorden zijn, het heeft geen naam, zoals ze in
Antwerpen zeggen.
Spinoza zet
je altijd aan het denken. Door te stellen dat hij, die wel alles lijkt te
weten, iets niet weet, dwingt hij je om te proberen dat wel te weten. Zo
moeilijk kan dat toch niet zijn? Het kan toch niet dat wij voor alles een naam
hebben bedacht, maar niet voor dat warme gevoel van gedeelde vreugde? Tot je
zelf probeert een oplossing te vinden
Spinoza
vertrekt van de vaststelling dat wij emotioneel reageren op wat ons overkomt:
ofwel hebben we er een goed gevoel bij (Laetitia,
vreugde) ofwel niet (Tristitia, droefheid)
ofwel wekt het onze begeerte op (Cupiditas).
(E3p15)
Als wij bij
iets een goed gevoel hebben, dan hebben wij dat iets lief (amare). Indien niet, haten we het (odi). (E3p15c)
De gedachte
alleen al aan het voorwerp van onze liefde vervult ons met vreugde en de
gedachte dat er iets slechts mee zou gebeuren, maakt ons ongelukkig. (E3p21)
Wanneer
iemand anders liefdevol staat tegenover het voorwerp van onze liefde, koesteren
wij positieve gevoelen tegenover die persoon. Staat die andere er negatief
tegenover, dan zullen wij die persoon haten. (E3p22)
Deze
positieve of negatieve gevoelens tegenover de anderen worden dus veroorzaakt
door hoe zij staan tegenover de dingen die wij liefhebben of haten: wij zullen
hen haten omdat ze onze liefde en haat niet delen, of liefhebben omdat ze
dezelfde dingen goed of slecht vinden als wij. De reden van onze gevoelens
tegenover hen ligt dus buiten ons, ze ligt in de houding of de daden van de
andere. (E3p22d)
Wanneer iemand
anders het voorwerp van onze liefde kwaad (damno)
berokkent, dan voelen we ons daar slecht bij, we beklagen ons beminde goed, het
wekt ons medelijden (commiseratio) op
voor het het voorwerp van onze liefde. Dat medelijden wordt geboren uit kwaad
dat een andere berokkent. Maar als iemand anders gunstig staat tegen ons
geliefde voorwerp en het goed behandelt, wat is het gevoel dat dit in ons
opwekt? Wat is dus het tegenovergestelde van commiseratio? Dat is wat Spinoza vruchteloos probeerde te benoemen.
Het gaat dus
om het goed gevoel (Laetitia) dat wij
ervaren wanneer iemand anders onze liefde voor iets deelt. Het is niet meteen duidelijk
of Spinoza hier spreekt over onze gevoelens tegenover die andere persoon, dan
wel over onze gevoelens tegenover het voorwerp van onze liefde. Misschien maakt
dat niet veel uit, want zij zijn van dezelfde aard: we staan positief tegenover
wie onze voorkeur deelt, negatief tegen wie ze niet deelt. Commiseratio slaat echter niet op ons gevoel tegenover de andere
die onze voorkeur niet deelt; voor hem of haar voelen we geen medelijden, maar
haat. We mogen commiseratio hier niet
vertalen als medelijden, gedeelde smart, maar veeleer als intense droefheid
omwille van de schade die de ander ons berokkent.
We zoeken
dan een woord voor het goed gevoel dat we krijgen wanneer iemand anders net zo
staat tegenover wat wij goed en slecht vinden als wij. Spinoza geeft ons een
aanzet, wanneer hij onmiddellijk na zijn bekentenis van onwetendheid (nescio), verder gaat: Verder (porro) is het zo dat de liefde die men
voelt voor iemand die een ander goed behandelt, we welwillendheid noemen (Favorem); de haat echter tegenover wie
een ander schade berokkent, noemen we verontwaardiging (Indignationem). (E3P22s)
Spinoza
lijkt ons hier in de richting te wijzen van onze gevoelens tegenover anderen,
maar dat is niet zo, meen ik. Enerzijds begint hij de zin met porro, wat een tegenstelling inhoudt:
het is veeleer anderzijds dan een verklaring van het voorgaande. In de
volgende zin keert hij terug naar het gevoel dat we hebben tegenover het
voorwerp van onze liefde: Ten slotte moeten we nog opmerken, dat wij niet alleen
droef zijn om wat wij beminnen, maar ook om wat ons voorheen onverschillig
liet, op voorwaarde dat wij het als iets van ons (similem) beschouwen. Hier gaat het duidelijk om onze gevoelens
tegenover datgene wat wij beminnen, niet om de andere persoon.
Wij hebben
nu vrij goed voor ogen waarover Spinoza spreekt: het goed gevoel, de blijdschap
die wij zelf in ons voelen wanneer iemand anders positief staat tegenover onze eigen
voorkeuren. Het is het tegendeel van de droefheid die we ervaren wanneer iemand
het niet met ons eens is en onze zorgen en voorkeuren niet deelt. Het is een
blijdschap die haar oorzaak vindt in de verrassende vaststelling dat iemand
dezelfde belangstellingen, voorkeuren en ideeën heeft als wij.
Idem velle atque idem nolle, ea demum
firma amicitia est (Sallustius,
XX,4) Hetzelfde willen en hetzelfde niet willen, dat is pas ware vriendschap.
Maar amicitia slaat dan weer op de
verhouding tussen twee personen, de vriendschap die hen bindt. Amor, liefde eveneens. Toch meen ik dat
we het antwoord op het raadsel, of de radeloosheid van Spinoza daar moeten
zoeken.
Als wij ons blijven
concentreren, zoals Spinoza doet in deze passages uit de Ethica, op de gevoelens, de affecten die wij ervaren, dan lopen we
hopeloos vast. Er zijn duizend manieren om onze gevoelens te beschrijven en al
de woorden die we kennen volstaan niet om dat adequaat te doen. Commiseratio is maar een woord en het
kan op allerlei manieren worden verklaard en vertaald. Het tegenovergestelde
ervan? Dat hangt helemaal af van de vertaling. Tegenover droefheid staat
vreugde. Spinoza heeft blijkbaar geen woord gevonden in het Latijn dat heel
precies aangeeft om wat soort droefheid het hier gaat. Zoals commiseratio maar één van de vele
woorden is die je kan kleven op de droefheid hij hier bedoelt, zo kan je een
hele resem van woorden bedenken voor het tegenovergestelde ervan: vreugde in de
eerste plaats, blijdschap, opgetogenheid, blijmoedigheid, vrolijkheid, genoegen,
aangename verrassing, uitgelatenheid; je kan er vele adjectieven aan toevoegen:
diepe, intense, ontroerende, plotse, onverwachte, onverdiende
vreugde &c.
Het gaat
daarbij steeds om het voorwerp van onze gedeelde liefde, maar onvermijdelijk ook
om de relatie met die andere persoon. Wanneer wij intens blij zijn omwille van
een andere persoon, dan noemen we dat liefde (E3p13s). Over die beroemde passage
in de Ethica schreef ik vroeger al, klik hier als je het eens wil
nalezen. Daarom gaat
het dus: een mens is maar gelukkig wanneer hij of zij blij is. Vriendschap,
liefde is gevoelens en verlangens en idealen en bezorgdheden delen met iemand
anders.
Net zoals
Spinozas definitie van de liefde geen wereldschokkende waarheid is en ook niet
de kern uitmaakt van zijn betoog, moeten we ook zijn verrassende en
intrigerende bekentenis van zijn onwetendheid niet zien als een diepzinnige
probleemstelling. Ik stel me voor dat hij bij het schrijven van deze tekst
plots vaststelde dat hij in het Latijn (dat hij niet volmaakt beheerste en vaak
op een zeer eigenzinnige manier gebruikte) niet onmiddellijk een woord vond dat
perfect weergaf wat hij bedoelde. Dat is niets bijzonders: misschien is er wel
degelijk een woord en kende hij het niet, misschien is er ook geen specifiek woord
voor en kunnen we het alleen maar met twee of meer woorden zeggen, zoals
Spinoza zelf trouwens ook voortdurend doet.
Hoe minder
woorden je gebruikt, hoe raadselachtiger de tekst. Hoe complexer de gedachte en
hoe nauwkeuriger het onderscheid dat je wil maken, hoe meer woorden je nodig
hebt. Soms weten we perfect wat we voelen, maar slagen er niet in om het te
verwoorden. Dan nemen we onze toevlucht tot de aloude clichés: ik heb je lief,
ik zie u graag, ik bemin je
We laten het dan aan de andere over om de diepte,
de omvang en de complexiteit en de delicate subtiliteit van onze gevoelens te
vatten.
Het is niet
omdat we er geen woorden voor hebben, dat we niet kunnen zeggen wat we
bedoelen. Wij weten bijvoorbeeld allemaal wat leedvermaak is. In het Duits is
dat Schadenfreude. Ook Spinoza
spreekt daarover in stelling 24s van het derde deel van de Ethica: Dergelijke vormen van Haat zijn te herleiden tot de
afgunst, die mensen ertoe brengt om zich te verheugen over het onheil van
anderen en zich ongelukkig te voelen bij hun voorspoed.
Maar hoe zeg
je leedvermaak in het Frans? Of het Engels? Of het Latijn, inderdaad? Ik
althans zou het niet weten. Nochtans is leedvermaak alleszins niet beperkt tot
het Germaanse taalgebied. Eventjes dacht ik dat Spinoza verwees naar het
tegenovergestelde van leedvermaak, waar hij het heeft over Laetitia quae ex alterius bono oritur, vreugde die ontstaat uit
het goede van een ander. Dat zou mooi zijn: we hebben wel een naam voor onze
kwalijke blijdschap, ons misplaatst plezier om het ongeluk van een ander, maar
niet voor onze terechte blijdschap om zijn of haar geluk. Dat is ook zo, ik
vind daar inderdaad geen woord voor, nescio
et ego. Maar een aandachtige lezing van de tekst leert ons dat Spinoza het
niet daarover heeft, maar over iets helemaal anders, namelijk de vreugde
omwille van het ontdekken en herkennen in de andere van wat ons ook ter harte
gaat. En ook daarvoor zijn er geen woorden, of toch niet één enkel woord.
Zo zie ja
maar. Spinozas raadsel verbergt geen diepe geheimen. Voor mij was het een
goede gelegenheid om deze eigenzinnige, strak geformuleerde en complexe
bladzijden uit de Ethica nog eens te
lezen. De Latijnse tekst was daarbij mijn leidraad en vaste grond. De
Nederlandse vertaling van Henri Krop uit 2008 liet me helaas vaak in de steek.
Dat hoeft ons niet te verwonderen. Er zijn over deze passages dikke boeken
geschreven en elke lezer van Spinoza staat voor nieuwe ontdekkingen, inzichten,
paradoxen en contradicties. Het is mensenwerk, dat mogen we niet vergeten.
Spinoza was
geniaal, maar niet onfeilbaar of volmaakt. Hij was de eerste om ons te wijzen
op het gevaar van vermeende heilige boeken, toen hij in de Tractatus Theologico-Politicus de Bijbel zo vakkundig ontluisterde.
We moeten Spinoza even kritisch durven lezen. Gelukkig hebben we daartoe heel
wat minder reden dan voor de Bijbel het geval is. Spinoza wou geen kerk
stichten, geen school vormen. Hij schreef voor zichzelf en voor enkele
vrienden. Hij wenste, net zoals Copernicus, niet gepubliceerd te worden, dat
gebeurde pas na zijn dood. Hij zocht het voetlicht niet op of de grote
bekendheid. En toch hebben zijn in omvang bescheiden geschriften en zijn
levenswandel steeds talrijke mensen gefascineerd en geïnspireerd. Ik prijs me
gelukkig dat ook ik hem ontdekt heb, zij het helaas laat in mijn leven. Augustinus
citerend (Conf. 10, 27, maar hij heeft het daar over zijn God) stel ik ook met
spijt vast: sero te amavi! Al te laat
heb ik jou leren kennen en liefhebben
Karel D'huyvetters
Categorie:Ethica
Tags:Spinoza
|