Foto

Wij steunen
Spinoza in Vlaanderen

 

Veerle Afschrift
Amsterdamse Spinoza Kring

Jos Backx

Gerbert Bakx
Tinneke Beeckman

Mark Behets

Jonathan Bennett

Ingried de Beul

Etienne Bielen

Hubert Bierbooms
Rudmer Bijlsma
Johan Braeckman
Patrick Bruggeman
Kees Bruijnes
Wiep van Bunge
Manja Burgers
Arnold Burms

Filip Buyse
Paul Claes

Anton Claessens

Maria Cornelis †

Jean-Luc Cottyn

Leni Creuwels
Antonio Crivotti
Luc Daenekindt
Jean-Pierre Daenen
Andreas De Block

Robert De Bock

Firmin DeBrabander

Georges De Corte
Daniël De Decker
Herman De Dijn
Paul De Keulenaer
Koen De Maeseneir
Johan Depoortere

Deepak De Ridder
Lut De Rudder

Bert De Smet

Patrick De Vlieger
Luc Devoldere

Johan De Vos

Marcel De Vriendt

Peter de Wit
Hugo D'hertefelt
Karel D’huyvetters

Giuliana Di Biase

Hubert Eerdekens

Bas van Egmond

Willem Elias

Jean Engelen

Guido Eyckmans
Kristien Gerber

Herman Groenewegen

Bart Haers

Yvon Hajunga

Bert Hamminga
Cis van Heertum

Nico van Hengstum 
Bob Hoekstra
François Houtmeyers

Jonathan Israel
Susan James

Aryeh Janssens

Frank Janssens

Frans Jespers
Paul Juffermans
Jan Kapteijn

Julie Klein

Wim Klever

Jan Knol

Rikus Koops

Alan Charles Kors
Leon Kuunders

Theo Laaper

Mogens Laerke

Patrick Lateur

Sonja Lavaert
Willem Lemmens
Freddy Lioen

Patrick Loobuyck

Benny Madalijns

Gino Maes

Syliane Malinowski-Charles

Frank Mertens
Steven Nadler

Ed Nagtegaal

Jan Neelen

Fred Neerhoff

Dirk Opstaele

Gianni Paganini

Rik Pelckmans

Herman Philipse
Jacques Quekel

Ton Reerink

Jean-Pierre Rondas
Michael Rosenthal
Rudi Rotthier
Andrea Sangiacomo
Sjoerd A. Schippers
Eric Schliesser
Max Schneider
Winfried Schröder
Willy Schuermans
Herman Schurmans

Herman Seymus
Hasana Sharp
Anton Stellamans
JD Taylor

Herman Terhorst
Marin Terpstra
Paul Theuns
Tim Tielemans

Fernand Tielens
Jo Van Cauter
Henk Vandaele
Will van den Berg

Sven Van Den Berghe
Hubert Vandenbossche
Jan Baptist Vandenbroeck

Bea Van Den Steen

Daniël Vande Veire 

Patricia Van Dijck
Peter Van Everbroeck 

Joep van Hasselt 

Adelin Van Hecke
Miriam van Reijen

Jean Van Schoors

Paul Van Tieghem
Jasper von Grumbkow

Stan Verdult

Tessa Vermeiren
Corinna Vermeulen
Didier Verscheure
Pieter Vitse
Manon Zuiderwijk

 

Spinoza-links
  • Antiquariaat Spinoza - Amsterdam
  • Over Spinoza - Rikus Koops
  • Vereniging Het Spinozahuis
  • Spinoza & Hume - Herman De Dijn
  • Amsterdamse Spinoza Kring
  • Franciscus Van den Enden - Frank Mertens
  • Spinoza-blog - Stan Verdult
  • Spinoza Kring Lier - Willy Schuermans
  • Spinoza Kring Soest
  • Zoeken in blog

    Archief per week
  • 17/10-23/10 2016
  • 18/07-24/07 2016
  • 22/02-28/02 2016
  • 15/02-21/02 2016
  • 28/12-03/01 2016
  • 21/12-27/12 2015
  • 14/12-20/12 2015
  • 07/12-13/12 2015
  • 30/11-06/12 2015
  • 23/11-29/11 2015
  • 02/11-08/11 2015
  • 12/10-18/10 2015
  • 05/10-11/10 2015
  • 28/09-04/10 2015
  • 14/09-20/09 2015
  • 24/08-30/08 2015
  • 03/08-09/08 2015
  • 27/07-02/08 2015
  • 20/07-26/07 2015
  • 13/07-19/07 2015
  • 06/07-12/07 2015
  • 22/06-28/06 2015
  • 15/06-21/06 2015
  • 08/06-14/06 2015
  • 01/06-07/06 2015
  • 18/05-24/05 2015
  • 04/05-10/05 2015
  • 27/04-03/05 2015
  • 20/04-26/04 2015
  • 13/04-19/04 2015
  • 06/04-12/04 2015
  • 16/03-22/03 2015
  • 09/03-15/03 2015
  • 02/03-08/03 2015
  • 23/02-01/03 2015
  • 16/02-22/02 2015
  • 09/02-15/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 19/01-25/01 2015
  • 05/01-11/01 2015
  • 29/12-04/01 2015
  • 22/12-28/12 2014
  • 15/12-21/12 2014
  • 08/12-14/12 2014
  • 01/12-07/12 2014
  • 03/11-09/11 2014
  • 29/09-05/10 2014
  • 22/09-28/09 2014
  • 15/09-21/09 2014
  • 08/09-14/09 2014
  • 01/09-07/09 2014
  • 25/08-31/08 2014
  • 18/08-24/08 2014
  • 11/08-17/08 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 26/05-01/06 2014
  • 12/05-18/05 2014
  • 28/04-04/05 2014
  • 17/03-23/03 2014
  • 10/03-16/03 2014
  • 03/03-09/03 2014
  • 24/02-02/03 2014
  • 17/02-23/02 2014
  • 10/02-16/02 2014
  • 03/02-09/02 2014
  • 20/01-26/01 2014
  • 13/01-19/01 2014
  • 06/01-12/01 2014
  • 30/12-05/01 2014
  • 23/12-29/12 2013
  • 09/12-15/12 2013
  • 02/12-08/12 2013
  • 25/11-01/12 2013
  • 18/11-24/11 2013
  • 11/11-17/11 2013
  • 04/11-10/11 2013
  • 28/10-03/11 2013
  • 21/10-27/10 2013
  • 14/10-20/10 2013
  • 30/09-06/10 2013
  • 16/09-22/09 2013
  • 02/09-08/09 2013
  • 05/08-11/08 2013
  • 29/07-04/08 2013
  • 15/07-21/07 2013
  • 08/07-14/07 2013
  • 24/06-30/06 2013
  • 17/06-23/06 2013
  • 03/06-09/06 2013
  • 27/05-02/06 2013
  • 06/05-12/05 2013
  • 29/04-05/05 2013
  • 08/04-14/04 2013
  • 01/04-07/04 2013
  • 25/03-31/03 2013
  • 18/03-24/03 2013
  • 11/03-17/03 2013
  • 04/03-10/03 2013
  • 18/02-24/02 2013
  • 11/02-17/02 2013
  • 04/02-10/02 2013
  • 28/01-03/02 2013
  • 21/01-27/01 2013
  • 14/01-20/01 2013
  • 07/01-13/01 2013
  • 31/12-06/01 2013
  • 24/12-30/12 2012
  • 17/12-23/12 2012
  • 10/12-16/12 2012
  • 19/11-25/11 2012
  • 12/11-18/11 2012
  • 05/11-11/11 2012
  • 29/10-04/11 2012
  • 22/10-28/10 2012
  • 15/10-21/10 2012
  • 08/10-14/10 2012
  • 01/10-07/10 2012
  • 24/09-30/09 2012
  • 17/09-23/09 2012
  • 10/09-16/09 2012
  • 03/09-09/09 2012
  • 27/08-02/09 2012
  • 20/08-26/08 2012
  • 13/08-19/08 2012
  • 06/08-12/08 2012
  • 30/07-05/08 2012
  • 23/07-29/07 2012
  • 16/07-22/07 2012
  • 09/07-15/07 2012
    Foto
    Spinoza in Vlaanderen
    meld je aan als sympathisant of geïnteresseerde: spinoza-in-vlaanderen@telenet.be
    01-01-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Brieven over God: brief 75

    Brief 75 (OP23)

    BdS aan Henry Oldenburg

    ‘s-Gravenhage, 1 januari 1676

     

    Eindelijk zie ik wat het was dat je me vroeg niet openbaar te maken, maar aangezien net dat het belangrijkste fundament is van al wat in de Verhandeling voorkomt die ik voor publicatie bestemd had, wil ik hier in het kort uitleggen in welke zin ik de onvermijdelijke noodzakelijkheid van alle dingen en alle gebeurtenissen wel bedoel.

    Want ik maak God helemaal niet ondergeschikt aan het lot, maar in mijn opvatting volgt alles met onvermijdelijke noodzaak op dezelfde manier uit de natuur van God, als iedereen ook meent dat het uit de natuur van God voortvloeit dat hij zichzelf verstaat; absoluut niemand zal ontkennen dat dit noodzakelijkerwijs voortvloeit uit de natuur van God, en toch meent niemand dat God door een of ander noodlot gedwongen, maar integendeel geheel en gans vrij, en toch noodzakelijkerwijs zichzelf verstaat.

    Vervolgens: deze onvermijdelijke noodzaak van de dingen heft noch de goddelijke noch de menselijke wetten op. Want of de morele voorschriften nu de vorm van een wet of van een recht krijgen van God zelf of niet, ze zijn hoe dan ook goddelijk en heilzaam; en als we het goede dat voortvloeit uit de goddelijke kracht en liefde van God als rechter aanvaarden, of dat het voortkomt uit de noodzakelijkheid van de Goddelijke natuur, het zal daarom niet meer of minder begerenswaardig zijn; zo is ook al het onheil dat voortvloeit uit slechte praktijken en gedachten net daarom niet minder te vrezen omdat het noodzakelijkerwijs daaruit voortvloeit; en ten slotte: of we dat wat we doen noodzakelijkerwijs doen of zomaar, we laten ons hoe dan ook leiden door hoop en vrees.

    En dan: de mensen zijn voor God enkel daarom geen verantwoording verschuldigd, omdat zij in de macht van God zelf zijn, zoals klei in de macht van de pottendraaier, die uit dezelfde massa potten maakt, waarvan de ene hem tot eer strekken, de andere tot schande. Als je daaraan ook maar enigszins aandacht wil schenken, dan twijfel ik er niet aan dat je met weinig moeite zal kunnen antwoorden op al de opwerpingen die men gewoonlijk tegen deze opvatting inbrengt, zoals heel wat mensen net zoals ik al ervaren hebben.

    Mirakelen en onwetendheid heb ik als gelijklopend beschouwd, omdat zij die het bestaan van God en de godsdienst proberen te bewijzen met mirakelen, een duistere zaak willen aantonen met een nog meer duistere, die ze helemaal niet kennen; daarmee voeren ze een nieuw soort redenering in, en vervallen daarmee niet in een bewijs uit het onmogelijke, zoals men zegt, maar uit het ongerijmde.

    Overigens heb ik, als ik me niet vergis, mijn opvatting over mirakelen al voldoende uiteengezet in de Theologisch-staatkundige verhandeling. Ik voeg daaraan hier slechts dit toe: als je er rekening mee houdt dat Christus inderdaad niet aan de Senaat, noch aan Pilatus, noch aan iemand van de ongelovigen, doch enkel aan de heiligen is verschenen, en dat God noch een rechter- noch een linkerzijde heeft, en niet op één plaats is, maar essentieel overal is, en dat de materie overal eender is, en dat God zich niet vertoont buiten de wereld in een denkbeeldige ruimte die men heeft verzonnen, en ten slotte dat het menselijk gestel alleen maar binnen zijn voegen gehouden wordt door de luchtdruk, dan zal je gemakkelijk inzien dat die verschijning van Christus niet verschilt van die waarmee God aan Abraham verscheen, toen die daar mensen zag die hij uitnodigde om met hem de maaltijd te gebruiken.

    Maar je zal zeggen: al de Apostelen hebben helemaal geloofd dat Christus uit de dood is verrezen, en werkelijk ten hemel is opgestegen: en dat ontken ik niet. Want Abraham geloofde ook zelf dat God met hem de maaltijd gebruikt had, en al de Israëlieten geloofden dat God, gehuld in vuur, uit de hemel is nedergedaald op de berg Sinaï, en rechtstreeks tot hen gesproken heeft; en dat terwijl deze en andere soortgelijke zaken verschijningen of openbaringen waren, aangepast aan het bevattingsvermogen en de opvattingen van die mensen, waarmee God zijn gedachten aan hen wou openbaren.

    Ik kom dan ook tot de conclusie dat de verrijzenis uit de dood van Christus in werkelijkheid naar de geest geweest is, en enkel aan gelovigen geopenbaard is naar hun bevattingsvermogen, namelijk dat Christus met eeuwigheid begiftigd werd en uit de doden is opgestaan (doden bedoel ik hier in dezelfde zin als toen Christus zei: Dat de doden hun doden begraven) en ook dat hij door zijn leven en dood een voorbeeld heeft gesteld van uitzonderlijke heiligheid, en in die zin zijn volgelingen uit de dood opwekt, naarmate ze dit voorbeeld van zijn leven en dood navolgen.

    En het zou niet moeilijk zijn om heel het Evangelie uit te leggen volgens deze hypothese. Immers, hoofdstuk 15 van I Korintiërs kan men alleen maar vanuit deze hypothese verklaren, en de argumenten van Paulus zijn alleen zo begrijpelijk, terwijl ze anders, wanneer men de gebruikelijke hypothese volgt, gebrekkig blijken te zijn en moeiteloos te weerleggen.

    En dan heb ik het niet eens over het feit dat de Christenen al wat de Joden lichamelijk opvatten naar de geest uitleggen.

    Met jou stel ik de menselijke domheid vast. Laat me toe je op mijn beurt dit te vragen: bezitten wij povere mensen zoveel kennis van de Natuur, dat wij kunnen uitmaken hoever haar kracht en haar macht reikt, en wat haar kracht te boven gaat? Aangezien niemand dit zonder aanmatiging kan beweren, mag men dus zonder grootspraak mirakelen zoveel mogelijk verklaren door natuurlijke oorzaken, en wat we niet kunnen uitleggen, noch bewijzen, daarover moeten we maar beter ons oordeel opschorten, en de godsdienst zoals ik zei enkel onderbouwen met de wijsheid van de Leer.

    Ten slotte: jij meent dat er passages zijn in het Evangelie van Johannes en in de Hebreeënbrief die in tegenspraak zijn met wat ik heb gezegd; dat komt doordat jij uitdrukkingen uit oosterse talen beoordeelt naar het Europese taalgebruik. Hoewel Johannes zijn Evangelie in het Grieks schreef, dacht hij als jood. Wat daar ook van zij, geloof je misschien dat wanneer de Schrift zegt dat God zich in een wolk heeft vertoond, of dat hij in het Tabernakel of in de Tempel aanwezig was, God zelf de natuur heeft aangenomen van een wolk, of van het Tabernakel of van een tempel? En dit is nochtans het hoogste dat Christus over zichzelf heeft gezegd, namelijk dat hij de Tempel Gods was, ongetwijfeld omdat, zoals ik in mijn eerdere brief schreef, God zichzelf het allermeest heeft vertoond in Christus, en om dat nog beter te kennen te geven heeft Johannes gezegd dat het woord vlees is geworden. Maar genoeg daarover.


    Categorie:Brieven
    Tags:Spinoza
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Brieven over God: brief 75 Toelichting

    Brief 75 Toelichting

    Ook van deze brief heeft Leibniz een kopie gemaakt die bewaard is gebleven.

    Spinoza bekent in zijn ‘nieuwjaarsbrief’ aan Oldenburg dat hij eindelijk inziet wat Oldenburg hem vraagt niet te publiceren. Maar laat dat nu net het belangrijkste punt zijn van de hele Ethica…

    Hij interpreteert het bezwaar van Oldenburg als zou hij God zelf ondergeschikt maken aan de noodwendige natuurwetten, zodat God daarvan niet kan afwijken, bijvoorbeeld om mirakels te doen, of om voorzienig tussenbeide te komen ten gunste van een of andere verdienstelijke persoon, al dan niet op diens persoon, of na voorspraak van een heilige, tot wie men een smeekgebed heeft gericht. Dat is een ernstige misvatting: de natuurwetten vloeien voort uit de natuur van God zelf, en dus wordt God er niet door gedwongen, maar handelt hij van nature volledig vrij, zoals hij ook van nature zichzelf volledig verstaat, en niemand daarbij meent dat hij dat onder enige dwang van het noodlot doet. God is niet gebonden door zijn eigen wetten als door iets dat buiten hem bestaat, hij is zijn eigen wetten en wordt dus door niets gedwongen.

    Spinoza citeert hier zichzelf: zie brief 43 aan Ostens, § 5 en 6.

    Vervolgens: als alles door de natuurwetten bepaald is, is er geen nood meer aan religieuze of burgerlijke wetten en normen. Juist wel, zegt Spinoza: de morele normen zijn noodzakelijk voor de mensheid, en of ze door God uitgevaardigd of bekrachtigd worden, doet er niet toe: ze zijn hoe dan ook ‘goddelijk’ want heilzaam. Of we iets goed noemen omdat God het zo verordend heeft, of het zo noemen omdat het voortvloeit uit de Goddelijke natuur, dat wil zeggen de natuurwetten, het blijft even goed, net zoals het kwaad hetzelfde kwaad blijft wanneer we aannemen dat het een noodzakelijk gevolg is van de natuurwetten als wanneer het veroorzaakt wordt door misdaden en kwaad opzet. De dingen zijn goed en kwaad in hun context, wat ook de oorzaak ervan is. Niet de intentie moet beoordeeld worden, maar de daad. De mens handelt overigens altijd uit hoop op beloning en vrees voor straf, of wij nu handelen volgens de natuurwetten of niet.

    Met een prachtige beeldspraak, ontleend aan de Romeinenbrief (Rom 9, 20-21, een tekst die zelf verwijst naar Jer 18, 1-6 en Jes 29, 16; zie ook TTP adn.34 en TP 2, §22) wijst Spinoza Oldenburg terecht wanneer hij zegt dat de mens aan God geen verantwoording verschuldigd is, omdat hij of zij niet anders kon dan handelen volgens de onontkoombare natuurwetten. Nee, zegt Spinoza: God, of de Natuur maakt de mensen, zoals een pottendraaier zijn potten, allemaal uit dezelfde materie, maar toch zijn ze allemaal anders, en dus zijn ze inderdaad tegenover God geen verantwoording verschuldigd: God is geen rechter, hij oordeelt niet, beloont noch bestraft, want hij is zelf verantwoordelijk voor al wat is, zoals het is. En dus is er een andere instantie nodig die oordeelt over goed en kwaad, wetten maakt en sanctioneert, terwijl iedereen toch uitsluitend handelt binnen de natuurwetten; dat kan alleen de menselijke gemeenschap zelf zijn.

    Oldenburg beroept zich op de traditionele theologische moraal, die uitgaat van een God die als een wijze rechter verordent wat mag en wat niet mag, wat goed en kwaad is, en die de mensen tot het goede brengt door hen als zijn huisdieren te belonen als ze doen wat hij en zegt en te straffen als ze dat niet doen. Als iemand dan stelt dat de mensen niet uit vrije wil handelen, maar automatisch doen waartoe God hen voorbestemd heeft, dan gaat heel die redenering natuurlijk niet op, en is er geen reden meer om Gods geopenbaarde wetten na te volgen.

    Spinoza antwoordt daarop dat de Natuur, of God, niets te maken heeft met moraal, met schuld en boete of eeuwige beloning. Vanzelfsprekend zijn er ethische en andere wetten nodig in een samenleving, maar die moet de mensheid zelf in onderling overleg uitwerken. Zich voor een ethisch oordeel beroepen op een goddelijke openbaring, van welke aard ook, is vermetel en een ontkenning van de eigen menselijke verantwoordelijkheid.

    Mirakels zijn geen goed bewijsmateriaal, herhaalt Spinoza: met een onverklaarbaar gebeuren bewijs je niets, een mysterie verklaart niets; iets dat strijdig is met de natuurwetten kan je niet als argument gebruiken, dat is een bewijs uit het ongerijmde: credo quia absurdum. In plaats van een redenering te bewijzen op grond van het feit dat het tegenovergestelde onmogelijk is (reductio ad absurdum), bewijst men met mirakels de waarheid op grond van het feit dat er geen natuurlijke verklaring is. Zie ook E1app. …attulerunt novum modum argumentandi, reducendo scilicet, non ad impossibile, sed ad ignorantiam, waar Spinoza vrijwel dezelfde bewoordingen gebruikt om elke teleologische redenering te ontkrachten.

    Het feit dat God zelfs de natuurwetten kan verbreken, moet gelden als een bewijs van zijn almacht. Het feit dat zijn priesters en profeten mirakels kunnen doen, geldt als een bewijs dat ze uitzonderlijke boodschappers zijn van God. De mirakels van Jezus zijn een onweerlegbaar bewijs van zijn goddelijkheid. Al de mirakels samen vormen een bewijs voor de waarheid van de christelijke godsdienst. Dat is een enorm risico: wanneer men kan aantonen dat die gebeurtenissen helemaal niet miraculeus zijn, of dat het absoluut onwaarschijnlijk of zelfs onmogelijk is dat ze hebben plaatsgevonden, ontneemt men het geloof zijn legitimiteit.

    En kom alsjeblieft niet met Bijbelcitaten aandraven: Christus is wonderbaarlijk verschenen, doch enkel aan zijn volgelingen, en dat zijn geen objectieve getuigenissen. Hoe kan Christus overigens aan Gods rechterzijde zetelen, wanneer God geen linker- of rechterzijde heeft en niet op één plaats is, maar volgens de catechismus zelfs op alle plaatsen? Bovendien is de materie overal eender en kan ze geen onmogelijke spookachtige vormen aannemen, zoals bij verschijningen, en is er geen denkbeeldige hemel ‘boven’ de aarde, waar God zetelt. En een lichaam behoudt zijn vorm door het materiële evenwicht tussen dat lichaam en zijn omgeving, anders zou het uiteenvallen in zijn samenstellende delen. Als we met dat alles rekening houden, dan zijn de verschijningen van Jezus niet reëel, maar moet men ze bekijken zoals andere verschijningen uit de Bijbel, zoals de ontmoeting van de drie personen met Abraham in Gen 18. Abraham was ervan overtuigd dat hij die personen werkelijk zag, maar het waren slechts waanbeelden van zijn verbeelding.

    En ja, de personen aan wie God of Christus verscheen waren ervan overtuigd dat hij werkelijk verscheen, onder welke vorm dan ook, maar dat waren slechts gedachten die in hen opkwamen, binnen hun eigen beperkt bevattingsvermogen.

    De verschijningen en ook verrijzenis uit de dood van Jezus of van andere personen zijn mentale voorstellingen die in de apostelen zijn opgekomen omdat ze enkel op die manier de gebeurtenissen konden verklaren. Het gaat niet om ware gebeurtenissen, maar om specifieke goddelijke ingevingen (zoals alle gedachten goddelijke ingevingen zijn) aangepast aan die specifieke mensen, en die zij op die specifieke manier hebben verwoord. Hoe kan men anders begrijpen dat de ‘doden hun doden begraven’? (Mt 8, 22; Lk 9, 60) Doden kunnen helemaal niets meer, laat staan andere doden begraven. Deze tekst kan onmogelijk letterlijk genomen worden; en zo is het ook voor getuigenissen over verschijningen, verrijzenissen en hemelvaarten.

    De ware betekenis is niet dat een mens genaamd Jezus gestorven en verrezen is, dat hij vervolgens herhaaldelijk verschenen is aan zijn leerlingen en dan voor hun ogen ten hemel is opgestegen, maar dat hij een voorbeeldig leven heeft geleid, tot de dood toe, en een vorm van eeuwigheid heeft bereikt die ook zijn volgelingen te beurt valt wanneer zij hem nabootsen in zijn leven en dood. Zo moet men Paulus’ relaas in I Kor 15 begrijpen, want als men het letterlijk neemt, klopt er helemaal niets van.

    Op die manier kan en moet men trouwens moeiteloos het hele evangelie symbolisch interpreteren, zelfs als men geen rekening houdt met het feit dat de Joden een beeldrijke, materiële taal gebruiken om de dingen te duiden, terwijl de christenen veeleer een symbolische betekenis geven aan hun woorden.

    Oldenburg wijst erop dat de kennis van de mens beperkt is. Precies, beaamt Spinoza: de mensen zijn dom en dwaas. Hoe zouden we dan in staat zijn, zoals Oldenburg beweert, om uit te maken tot wat de natuur in staat is, en wat haar mogelijkheden te boven gaat? (zie E3p2s) Het is dus helemaal niet aanmatigend, maar juist bescheiden om mirakels als normale natuurverschijnselen te verklaren, en wat we niet kunnen verklaren als (voorlopig) onverklaarbaar te beschouwen, maar nog altijd als een normaal natuurverschijnsel, en het niet in te roepen als een bovennatuurlijk bewijs van het bestaan van een almachtige en door willekeur geleide God.

    Spinoza leest Oldenburg ook nog even de les over zijn interpretatie van de Schrift. Wij westerlingen begrijpen het zeer concrete taalgebruik van het Midden-Oosten niet, en ook Johannes en Paulus waren Joden, ook al zijn hun geschriften in het Grieks overgeleverd. Wanneer de Schrift zegt dat God zijn volk voorging in een wolk, moeten we niet denken dat God echt de gedaante heeft aangenomen van een wolk, of zich in een wolk veranderd heeft. God was aanwezig in Jezus, en Jezus noemde zich daarom de tempel Gods (Mt 12, 6-8; Mt 26, 61). God sprak in Jezus, wat Johannes ertoe bracht om te zeggen dat het Woord vlees is geworden (Joh 1, 14). Dat alles is echter nog geen reden om te stellen dat God werkelijk een mens van vlees en bloed geworden is, of nog dat de mens Jezus werkelijk God was.

    Daarmee acht Spinoza zijn betoog als beëindigd. Hij heeft Oldenburgs bezwaren weerlegd met gelijksoortige argumenten, Bijbelwoord voor Bijbelwoord, zoals hij ook in de TTP doet. Maar in feite gaat het over twee totaal tegengestelde godsopvattingen, zoals hij aangekondigd had. In de Ethica zal hij onomwonden zijn eigen De Deo schrijven, zonder zich nog erg druk te maken om het christelijk Godsbeeld, of om de traditionele theologische argumenten en bezwaren. De discussie met mensen als Oldenburg is even zinloos als de discussie van de zogeheten Nieuwe Atheïsten van onze tijd met de zeldzame overblijvende overtuigde gelovigen in onze contreien. Die gelovigen beweren, zoals Schleiermacher dat al deed, dat er een God is die niet in het rationeel filosofisch denken te vatten is, maar enkel in het geloof. De atheïsten beweren, zoals William James dat deed, dat geloven een louter subjectieve emotionele ervaring is zonder enige objectief aanwijsbare waarheidswaarde, en met tal van inherente gevaren, zoals blijkt uit de geschiedenis, tot op de dag van vandaag.

    Dat geloof kan enkel overleven als het verbreid wordt door krachtige godsdienstige figuren zoals de profeten, of door een machtige organisatie zoals een wereldkerk, en dan nog enkel onder een bevolking die arm is en slecht opgeleid. De graad van godsdienstigheid van een bevolking is omgekeerd evenredig met haar welvaart en beschaving. Spinoza reikt in zijn Ethica een Godsopvatting aan die ontdaan is van alle bijgeloof en van alle wereldse machtswellust. Dat hebben filosofen, theologen en machtshebbers zeer goed ingezien. Zolang de filosofie ten dienste stond van de theologie en het kerkelijk machtsapparaat, hebben zij Spinoza verketterd. Van zodra zij zich daarvan kon vrijmaken, heeft ze hem leren waarderen. Theologen en bedienaars van de godsdienst zullen zich echter nooit met de pure Godsopvatting van Spinoza kunnen verzoenen: zij maakt hen immers overbodig.

    In die zin is de God van Spinoza de God van een toekomstige wereld, waarin alle mensen broeders en zusters zijn, vrij en gelijk, en in staat om hun rijke mogelijkheden ongehinderd, ja onvoorwaardelijk aangemoedigd, ten volle te ontplooien.


    Categorie:Brieven
    Tags:Spinoza
    31-12-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Brieven over God: brief 74

    Brief 74

    Henry Oldenburg aan BdS

    Londen, 16 december 1675

    Aangezien je me wel lijkt te beschuldigen van een al te grote beknoptheid, zal ik die schuld inlossen door de ondeugd van een al te grote breedsprakigheid.

    Jij had gehoopt, merk ik, op een opsomming van de opvattingen in jouw geschriften die jouw lezers de beoefening van de godsdienstige deugdzaamheid leken te ontwrichten. Ik zal je zeggen wat voor iets het is dat hen het hevigst ontstelt.

    Je lijkt een fatalistische noodzakelijkheid te bewijzen van alle dingen en daden; maar als je die aanvaardt en bevestigt, dan, beweren zij, worden de levensaders van alle wetten, van alle deugdzaamheid en godsdienst overgesneden en zijn alle beloningen en straffen zinloos. Al wat dwingt, of noodzakelijkheid inhoudt, beoordelen ze als te verontschuldigen, en vandaar zijn ze van mening dat voor het aanschijn van God niemand zonder excuus zal zijn. Indien wij door het lot gedreven zijn en alles met onwrikbare hand ontrold verloopt langs een vast en onvermijdelijk pad, dan zien zij althans niet in waar er nog plaats is voor schuld en bestraffingen. Welke wig er kan gedreven worden in deze moeilijkheid, dat valt bijzonder moeilijk te zeggen. Welke hulp jij in deze zaak kan bieden, dat wil ik heel graag weten en vernemen.

    Bij jouw mening die je zo vriendelijk was mij te kennen te geven over de drie kapitale kwesties die ik aangaf, rijzen deze vragen.

    Ten eerste, in welke zin je mirakelen en onwetendheid voor synoniemen en equivalenten houdt, zoals je lijkt te zeggen in je jongste brief; want de opwekking van Lazarus uit de doden en de verrijzenis van Christus uit de dood lijkt alle kracht van de geschapen natuur te boven te gaan, en lijkt uitsluitend tot de competentie te behoren van de goddelijke macht; en dat het onvermijdelijk is dat iets de grenzen van een beperkte en door bepaalde grendels gehinderde intelligentie overschrijdt, wijst nog niet op schuldige onwetendheid. Of denk je misschien dat het een geschapen brein en kennis niet toekomt om in een ongeschapen brein en een opperste wilsbeschikking een zodanige kennis en macht te erkennen, die in staat is om datgene te doorgronden en datgene te doen, waarvan wij kleine mensjes het waarom en het hoe niet kunnen uitdrukken of verklaren? Wij zijn mensen, en blijkbaar moet niets menselijks als ons vreemd beschouwd worden.

    Ten slotte: wanneer je zegt dat je niet begrijpt dat God werkelijk de menselijke natuur heeft aangenomen, mag ik je vragen hoe je dan de Bijbelplaatsen in het Evangelie en in de Hebreeënbrief verklaart, waarvan het eerstgenoemde bevestigt dat het woord vlees geworden is, en de laatstgenoemde dat de zoon Gods niet de natuur van de engelen, maar het zaad van Abraham heeft aangenomen? En ik zou denken dat de hele teneur van dat evangelie impliceert dat de zoon Gods zich als het woord, dat God was en bij God was, in een menselijke natuur heeft getoond en voor ons en onze zonden het antilupton, de losprijs voor de verlossing door zijn lijden en dood heeft betaald. Wat daarover en over dergelijke zaken meer te zeggen valt, zodat de waarheid daarvan overeenstemt met het Evangelie en met de christelijke godsdienst, waarvan ik meen dat jij die gunstig gezind bent, daarvan zou ik graag door jou op de hoogte gebracht worden.


    Categorie:Brieven
    Tags:Spinoza
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Brieven over God: brief 73

    Brief 73

    BdS aan Henry Oldenburg

    Jouw heel korte brief van 15 november aan mij gericht, ontving ik vorige zaterdag.

    Daarin wijs je enkel aan wat in de Theologisch-Politieke verhandeling voor de lezers hinderlijk is. Ik had echter gehoopt uit jouw brief ook op te maken wat de opinies zijn die het beoefenen van de godsdienstige deugdzaamheid lijken aan het wankelen te brengen, en waarvoor je me eerder al waarschuwde.

    Maar om je mijn mening te kennen te geven over die drie kapitale vragen die je vermeldt, zeg ik dan ten eerste dat ik over God en de natuur een opvatting koester die zeer ver afstaat van wat de nieuwe christenen meestal verdedigen. Ik stel immers dat God van alle dingen de zogenaamde immanente oorzaak is en niet de transitieve. Ik beweer dat alles in God is en in God beweegt, en dat bevestig ik samen met Paulus en wellicht zelfs met alle filosofen van de oudheid, zij het op een andere manier, en ik zou zelfs durven zeggen, samen met alle Joden van de oudheid, zoals men kan opmaken uit sommige overgeleverde teksten, al zijn die op verscheidene manieren vervalst.

    Maar dat zoals sommigen denken de Theologisch-Politieke verhandeling tracht te bewijzen dat God en de natuur (en onder de natuur verstaan ze een bepaalde massa, of een lichamelijke materie) één en hetzelfde zijn, die vergissen zich allerwegen.

    Vervolgens, wat mirakelen betreft: het is integendeel mijn overtuiging dat de zekerheid van de goddelijke openbaring enkel kan bewezen worden aan de hand van de wijsheid van de leer, en niet met mirakelen, dat wil zeggen met onwetendheid, wat ik uitvoerig genoeg aantoon in hoofdstuk 6 over mirakelen.

    Ik voeg daar nu slechts dit aan toe, dat ik tussen godsdienst en bijgeloof dit belangrijke verschil zie, namelijk dat aan dat laatste onwetendheid ten grondslag ligt, aan het eerstgenoemde echter wijsheid, en ik ben ervan overtuigd dat dit er de oorzaak van is dat christenen niet door hun geloof, of hun naastenliefde, noch door de overige vruchten van de heilige Geest, maar enkel door een opinie te onderscheiden zijn van anderen, namelijk dat zij zich allemaal alleen maar verdedigen met de mirakelen, dat wil zeggen met onwetendheid, de bron van alle boosaardigheid, en zo geloof, zelfs als het waar is, tot bijgeloof maken.

    Maar ik betwijfel ten zeerste dat koningen ooit toestaan dat men voor die kwaal een remedie zou aanwenden.

    Ten derde, om je mijn mening te kennen te geven over de derde kapitale vraag, zeg ik dat het voor het heil niet geheel en al noodzakelijk is Christus te kennen naar het vlees, maar dat men heel anders moet denken over die eeuwige zoon van God, dat wil zeggen over Gods eeuwige wijsheid die zich heeft gemanifesteerd in alle dingen, en in hoogste mate in het menselijk brein, en allermeest in Christus Jezus.

    Niemand kan immers zonder die wijsheid de toestand van gelukzaligheid bereiken, aangezien die alleen zij inzicht geeft in wat waar is en wat onwaar, wat goed is en wat slecht. En omdat zoals ik zei deze wijsheid bij uitstek door Jezus Christus gemanifesteerd is, en bijgevolg zijn leerlingen die gepredikt hebben zoals ze hen door hem geopenbaard is, hebben zij aangetoond dat zij zich meer dan de anderen kunnen beroemen op die geest van Christus.

    Overigens, wat sommige kerken daaraan toevoegen, namelijk dat God de menselijke natuur heeft aangenomen, daarvan heb ik uitdrukkelijk doen opmerken dat ik niet weet wat zij bedoelen. Meer nog, om de waarheid te zeggen, dat lijkt me niet minder een absurde uitspraak te zijn dan wanneer men mij zou zeggen dat een cirkel de natuur van een vierkant heeft aangenomen. Ik meen wel dat dit volstaat als uitleg voor wat ik denk over die drie kapitale kwesties. Of dat de christenen onder je kennissen welgevallig zal zijn, dat zal jij wel beter kunnen weten.


    Categorie:Brieven
    Tags:Spinoza
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Brieven over God: brief 73 Toelichting

    Brief 73

    Er bestaat een kopie van deze brief, gemaakt door Leibniz.

    Spinoza merkt op dat Oldenburg niets zegt over de Ethica en hoe die aanstoot zouden kunnen geven, hoewel hij hem dat uitdrukkelijk gevraagd had, en dat hij enkel over de TTP spreekt. De drie aantijgingen die Oldenburg hem voorlegt behandelt hij in volgorde.

    Eindelijk krijgen we hier Spinoza op zijn best. Zij opvattingen liggen op dat moment in zijn leven grotendeels vast, niet alleen in zijn gedachten, maar ook schriftelijk. Enkel de Tractatus Politicus moet nog geschreven worden in de komende maanden. Zijn gezondheid gaat achteruit, hij beseft wellicht dat hij niet lang meer te leven heeft. Hij is er niet zozeer op uit om zich te verdedigen tegen valse beschuldigingen, maar om zijn ideeën klaar en duidelijk naar voren te brengen, honi soit qui mal y pense.

    Hij geeft dan ook grif toe dat zijn opvatting grondig verschilt van wat de zogenaamde nieuwe christenen voorstaan, waarmee hij wellicht zowel de katholieke als de protestantse theologen en theologische filosofen van zijn tijd bedoelt. Zijn opvattingen sluiten echter aan bij het oorspronkelijke christendom zoals Paulus het verwoordt (zie Hand 17, 28), bij de antieke filosofie en zelfs bij het Oude Testament: dat zijn voorwaar aloude en indrukwekkende adelbrieven.

    Vanzelfsprekend is het niet zo dat God identiek zou zijn met de loutere materie, dat beweert hij ook nergens, dat is een absurd eenzijdige opvatting van de natuur. Zijn monistische idee van de ene substantie, die we God kunnen noemen, of de Natuur, is tegelijk oneindig veel rijker en veel eenvoudiger dan die van een transcendente God en zijn louter materiële schepping, die dan op een of andere manier moet bezield worden.

    Over mirakels heeft hij alles gezegd in het zesde hoofdstuk van de TTP: mirakels zijn zoveel bewijzen van onwetendheid en bijgevolg ten enenmale onbruikbaar als argumenten voor de onbetwijfelbaarheid van de openbaring. Die kan enkel aangetoond worden vanuit de intrinsieke waarheid van de leer zelf. Alle christenen, katholieken zowel als protestanten, beroepen zich op mirakels, en onderscheiden zich overigens op geen enkele manier van elkaar: zij zijn allemaal even bijgelovig, even onwetend, en even boosaardig en maken zo elk geloof, zelfs als het waarachtig is, tot dom bijgeloof.

    Dat komt het burgerlijk gezag echter goed uit, en geen enkele machthebber zal toestaan dat men daarin verandering brengt. Spinoza ziet maar al te goed in dat het burgerlijk gezag, onder welke vorm dan ook, voor het onderwerpen van de bevolking altijd en overal gebruik maakt van de bijgelovigheid van de mensen en van de diensten die de bedienaars van de eredienst daarbij kunnen bewijzen, waarbij die tevens zichzelf verrijken en hun macht vergroten.

    Over Christus is Spinoza even duidelijk. Het is volgens hem niet noodzakelijk dat men het levensverhaal van de ‘historische’ (in feite de ‘evangelische’, want er is geen enkel historisch bewijs voorhanden) Jezus erkent om de zaligheid te verwerven (zie 2 Kor 5, 16; zie ook Y. Melamed, Christus secundum Spiritum: Spinoza, Jesus and the Infinite Intellect op Academia.edu). Het gaat niet om de levende ‘zoon’ van God, maar om de wijsheid van God die in alle dingen te vinden is, en nog het meest in het menselijk denken, vooral dat in de figuur van Jezus Christus, zoals dat overgeleverd is. Het menselijk denken brengt immers inzicht in de waarheid en in de vraag over goed en kwaad. De overgeleverde gedachten van ‘Jezus’ zijn van groot belang; de leerlingen hebben ze, zo nemen we aan, trouw overgeleverd en spreken dus terecht in zijn naam. Het gaat dus om de overlevering van menselijke wijsheid, niet om een apodictische goddelijke openbaring. In die menselijke wijsheid ontplooit zich, zij het op gebrekkige, beperkte wijze, de goddelijke waarheid: de eeuwige wetmatigheid van de Natuur, of God.

    Daarmee erkent Spinoza, niet voor het eerst, het uitzonderlijk belang van de door de traditie overgeleverde figuur van Jezus; echter niet als een historische figuur, maar als een bron van collectieve menselijke wijsheid, overgeleverd door ‘de apostelen’. Die opvatting wordt veel later in de moderne exegese over de ontstaansgeschiedenis van het Nieuwe Testament geconfirmeerd. Wie in die traditie staat, kan zich inderdaad beroemen op de geest (en niet de historische figuur) van Christus. Spinoza voegt er ten overvloede aan toe dat hij niet gelooft in de Menswording: God kan geen mens worden, dat zijn twee totaal incongruente begrippen, zo verschillend als een vierkant en een cirkel. Hij laat de verlossing, de unieke bemiddeling en de inlossing van de erfzonde gewoon onvermeld als niet ter zake of zelfs absurd.

    Met die voor die tijd ongetwijfeld schokkende onthullingen moet Oldenburg het maar doen. Of ‘men’ daarmee genoegen zal nemen onder zijn christene vrienden en kennissen, laat Spinoza ironisch in het midden.


    Categorie:Brieven
    Tags:Spinoza
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Brieven over God: brief 71

    Brief 71

    Henry Oldenburg aan BdS

    15 november 1675

    Voor zover ik kan opmaken uit jouw jongste brief, komt de uitgave van het boek dat je voor publicatie bestemd had in het gedrang.

    Ik kan niet anders dan jouw plan toe te juichen om te willen toelichten en verzachten wat in de Theologisch-Politieke verhandeling voor de lezers een moeilijkheid oplevert. Ik denk dat dit vooral datgene is wat daarin op ambigue wijze lijkt gezegd te worden over God en de natuur; de meeste lezers zullen van oordeel zijn dat die twee door jou met elkaar verward worden.

    Daarnaast hebben velen de indruk dat je het gezag en het belang van mirakels wegneemt, daar waar omzeggens alle christenen ervan overtuigd zijn dat alleen daarmee de zekerheid van de goddelijke openbaring kan bevestigd worden.

    Men zegt bovendien dat je jouw mening verheelt over Jezus Christus, de verlosser van de wereld en bij uitstek de bemiddelaar van de mensen, en over zijn menswording en zijn boetedoening.

    Ze vragen van jou dat je over deze drie kapitale punten met de meeste klaarheid je gedachten te kennen geeft. Als je dat doet, en daarin tegemoet komt aan wijze en redelijke christenen, dan meen ik dat jouw zaak veilig zal zijn.


    Categorie:Brieven
    Tags:Spinoza
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Brieven over God: brief 71 Toelichting

    Brief 71 Toelichting

    Oldenburg reageert niet op de vraag van Spinoza over de bezwaren tegen de Ethica: hij noteert droogweg dat de publicatie blijkbaar niet zal doorgaan. Vervolgens relateert hij aan Spinoza wat ‘men’ over de TTP zegt, ten behoeve van de aantekeningen die Spinoza van plan is te maken. Waar Spinoza het echter had over het uit de weg ruimen van vooroordelen, juicht Oldenburg het voornemen toe om bepaalde stellingen die moeilijkheden opleveren toe te lichten en te verzachten.

    Evident is dat de verhouding tussen God en de Natuur: in de traditionele theologie en filosofie zijn dat twee verschillende entiteiten, met totaal verschillende kenmerken, en een onbetwistbare hiërarchie, als tussen de Schepper en zijn schepping en zijn schepselen. Voor Spinoza is het gewoon sive, seu: het is hetzelfde; er is dus geen sprake van verwarring, tenzij in hoofde van zijn critici.

    Een tweede heikel punt is de kwestie van de mirakels. Samen met de voorspellingen was dat inderdaad traditioneel een argument voor de waarachtigheid van de openbaring. Men kan immers om het even wat beweren: als de boodschapper niet kan aantonen dat hij over buitengewone krachten en gaven bezit, is er geen reden om hem of haar te geloven. Spinoza verwijst daar later, in zijn Tractatus Politicus niet zonder duidelijke ironie naar (3.10). Spinoza maakt met het argument van de mirakels korte metten: ofwel zijn de getuigenissen daarover onbetrouwbaar, ofwel gaat het om feiten die een natuurlijke verklaring hebben. Overigens is het volgens Spinoza maar een armzalige godsdienst die behoefte heeft aan mirakels en profetieën om geloofwaardig te zijn. Elke bewering, filosofisch of theologisch, moet aan de hand van de rede beoordeeld worden op haar interne coherentie en waarheidsgehalte.

    De derde kwestie betreft de essentie van het christendom zelf: de figuur van Jezus Christus en zijn cruciale rol in de heilsgeschiedenis van de mensheid.

    Oldenburg eist van Spinoza niets minder dan een geloofsbelijdenis, een Credo. Of hij spoort hem ten minste aan om een dergelijke geloofsbelijdenis pro forma af te leggen en dan verder te zeggen wat hij wil, in min of meer bedekte termen: de zogenaamde esoterische methode, waarbij men de uitspraken die nadrukkelijk in de lijn van het geloof en het gezag liggen cum grano salis moet nemen, en de teksten die daarvan enigszins lijken af te wijken als understatements. Spinoza is daartoe vanzelfsprekend geenszins bereid. Hij is, zoals hij al had aangetoond tegenover de Joodse gemeenschap, niemand iets verschuldigd, behalve zichzelf, en hoeft niets te vrezen, behalve voor zijn eigen leven.

     

    Aanvullende lectuur

    G.H.R. Parkinson, Spinoza on Miracles and Natural Law, in Revue international de philosophie XXXI, 1977, pp. 145-157.

    Edwin Curley, Spinoza on Miracles, in E. Giancotti Boscherini (ed.), Proceedings of the First Italian International Congress on Spinoza, Naples, 1985, pp.421-438.

    Graeme Hunter, Spinoza on Miracles, in International Journal for the Philosophy of Religion 56, 41-51, 2004

    Carlos Fraenkel, Spinoza on Miracles and the Truth of the Bible, in Journal of the History of Ideas 74, 4, October 2013, pp. 643-658.

    Michael A. Rosenthal (2010). Miracles, Wonder, and the State in Spinoza's Theological-Political Treatise. In Yitzhak Y. Melamed & Michael A. Rosenthal (eds.), Spinoza's 'Theological-Political Treatise': A Critical Guide. Cambridge University Press, 231.

    Warren Zev Harvey, Spinoza on Biblical Miracles, in: Journal of the History of Ideas 74, 4, October 2013 pp. 659-675

    Nadler, Steven, Scripture and Truth: A Problem in Spinoza's Tractatus Theologico-Politicus, in Journal of the History of Ideas 74, 4, October 2013, pp. 623-642.

    Zsófia Göde, Was Spinoza a crypto-dogmaticist? The problem of the miracles in the Tractatus Theologico-politicus, Master’s thesis, Central European University, Budapest, 2014.


    Categorie:Brieven
    Tags:Spinoza
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Brieven over God: brief 74 Toelichting

    Brief 74 Toelichting

    Oldenburg is lichtelijk gepikeerd door Spinoza’s opmerking over zijn erg korte vorige brief, en maakt daarvan gebruik om voor zijn doen nogal uitvoerig in te gaan op de argumenten van Spinoza.

    Hij ontwijkt nog steeds de vraag van Spinoza over de concrete elementen in de Ethica of in zijn leer, of wat daarvan bekend is, die in strijd zouden zijn met de goede zeden.

    In plaats daarvan verwijst hij naar een algemeen verwijt dat ‘men’ hem blijkbaar maakt, en dat tot nog toe merkwaardigerwijs nog niet ter sprake is gekomen: Spinoza’s vermeend fatalistisch determinisme. Als alles gehoorzaamt aan onwrikbare algemene en autonome natuurwetten, dan is er geen goed of kwaad meer, en dus geen behoefte aan menselijke wetgeving om misdaden te beteugelen, of aan een godsdienst om de mensen aan te zetten om het goede te doen en het kwade te vermijden, en vooral: dan is er geen beloning en bestraffing meer, de middelen bij uitstek waarmee de godsdienst de mensen tot een deugdzaam leven dwingt. Wanneer men voor Gods rechterstoel verschijnt, kan iedereen aanvoeren dat hij of zij gehandeld heeft volgens de onweerstaanbare natuurwetten, en dus niet verantwoordelijk is voor zijn daden.

    Dat argument is van een dergelijk simplisme, dat ook hier weer vragen rijzen over de ernst van Oldenburg. Ofwel maakt hij het zich vreselijk gemakkelijk en weigert hij zelf na te denken over de kwestie, ofwel is hij te dom om dat te doen, ofwel veinst hij zijn domheid om Spinoza tot meer uitleg te verleiden.

    Hij wordt iets, maar niet bijster veel, ernstiger wanneer hij de antwoorden van Spinoza bespreekt op zijn eerdere vragen. Mirakels zijn geen blijken van onwetendheid, zo meent hij. Er zijn wel degelijk feiten die de mogelijkheden van de natuur te boven gaan: de opwekking uit de dood van Lazarus en de opstandig van Jezus Christus. Als wij dat niet begrijpen, dan is dat niet noodzakelijk een blijk van schuldige onwetendheid of bijgeloof: onze intelligentie is immers beperkt. Maar ze laat wel toe dat wij inzien dat er een God is die wel kan inzien, en ook doen, wat voor ons een mysterie moet blijven. Dat wij zo denken, is menselijk, en niets menselijks is ons vreemd, nietwaar? Spinoza had zelf al in brief 13 dit illustere citaat uit Terentius’ Heautotimoroumenos gebruikt.

    Tegen Spinoza’s afwijzen van de Menswording voert hij dubieuze Bijbelcitaten aan en verwijst vervolgens naar de algemene teneur van de evangelies, die de Zoon van God voorstellen als de Mensenzoon, God in de persoon van een ware mens. De verwijzing naar de Hebreeënbrief, hoofdstuk 2, vers 16 is erg bedenkelijk. Niet alleen neemt men nu algemeen aan dat die brief niet authentiek is: niet Paulus was de auteur, maar iemand anders, die zich voordeed als Paulus. Bovendien is de vertaling van vers 16 omstreden: enkel in de Engelstalige traditie, die zich steunt op de King James Bible, vindt men de vertaling dat Jezus ‘niet de natuur aanneemt van de engelen, maar het zaad van Abraham’. Alle andere en alle moderne vertalingen vertalen dat ‘Jezus niet de engelen helpt, maar het zaad van Abraham’. Dat is ook de enig mogelijke contextuele vertaling.

    Als Spinoza het christendom gunstig gezind is, zoals hij liet aanvoelen in zijn brief, dan verwacht Oldenburg van hem dat hij zich daarover duidelijk uitspreekt, en wel op een manier die niet strijdig is met het Evangelie en de christelijke leer.

    Stilaan worden de zaken scherper gesteld. Er is geen sprake meer van aanmoedigingen om dapper door te gaan met vrijmoedig nadenken en schrijven over deze belangrijke aangelegenheden en zich niets gelegen te laten aan het geblaf van de meute van de theologen, predikanten en filosofen, noch van enige toezegging van steun bij die precaire onderneming. Spinoza wordt door zijn ‘geleerde vriend’ tot de orde geroepen, ja terechtgewezen, en niet op filosofische gronden, maar met de Bijbel in de hand, in de beste traditie van de Nederlandse predikanten.

    Wellicht krijgen we hier de echte Oldenburg te horen en is er hier geen sprake meer van uitlokking of socratische methoden. De persoonlijke verontwaardiging van Oldenburg over Spinoza’s aanmatigingen in verband met de figuur van Jezus Christus lijkt gemeend en klinkt overtuigend. Zelfs na het (oppervlakkig?) lezen van de TTP kan Oldenburg zich blijkbaar niet voorstellen dat iemand in alle ernst afstand zou nemen van de grondslagen van het christelijk geloof: het Evangelie en de Bijbelse mirakels, en dan vooral de menswording en de verrijzenis van Jezus Christus.


    Categorie:Brieven
    Tags:Spinoza
    30-12-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Brieven over God: brief 68

    Brief 68

    BdS aan Henry Oldenburg

    Rond de tijd dat ik je brief van 22 juli ontving, ben ik naar Amsterdam afgereisd om het boek, waarover ik je geschreven had, te laten drukken. Terwijl ik dat in gang zette, verspreidde zich alom het gerucht dat er een boek van mij in druk was, en dat ik daarin tracht aan te tonen dat er geen God is. En juist dat gerucht werd door velen vernomen.

    Daarop hebben sommige theologen (die wellicht aan de oorsprong lagen van het gerucht) de kans gegrepen om bij de prins en de magistraat een klacht in te dienen over mij. Daarnaast hebben de lompe cartesianen, van wie men dacht dat ze mij gunstig gezind waren, niet opgehouden overal mijn opvattingen en mijn geschriften te verwensen, om zo die verdenking van zich af te schudden, en ze gaan daarmee nog altijd door.

    Toen ik dat te weten kwam via enkele betrouwbare personen, die tevens bevestigden dat de theologen mij te allen kante belagen, heb ik besloten de uitgave die ik voorbereidde uit te stellen tot ik enig zicht krijg hoe de zaak zal aflopen; ik had me voorgenomen je het besluit voor te leggen dat ik dan zou nemen. Maar de onderneming lijkt elke dag slechter te evolueren en ik ben niet zeker wat ik uiteindelijk zou doen.

    Ik wou echter ondertussen mijn antwoord op jouw brief niet langer uitstellen; ik ben je zeer dankbaar voor jouw zeer vriendschappelijke raadgeving, waarvan ik echter verdere verduidelijking wens, zodat ik zou weten welke leerstellingen jij denkt dat het zijn die het beoefenen van de godsdienstige deugdzaamheid aan het wankelen lijken te brengen. Want ik geloof dat al wat mij in overeenstemming lijkt te zijn met de rede, ook bij uitstek nuttig is voor de deugdzaamheid.

    Ten slotte wens ik, als dat je niet teveel moeite kost, dat je mij de plaatsen aanwijst in de Theologisch-Politieke verhandeling die een steen des aanstoots hebben gevormd voor de geleerde heren. Ik wens immers die verhandeling te voorzien van een aantal aantekeningen, en zo mogelijk vooringenomen opvattingen over die verhandeling op te heffen.


    Categorie:Brieven
    Tags:Spinoza
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Brieven over God: brief 68 Toelichting

    Brief 68 Toelichting

    Spinoza maakt zijn beklag over de omstandigheden die ertoe geleid hebben dat hij de publicatie van zijn Ethica heeft moeten uitstellen (en zelfs afzien van de publicatie ervan tijdens zijn leven, zoals zal blijken). Dat de theologen en predikanten de publicatie willen verhinderen, zelfs op grond van een louter gerucht, dat ze overigens wellicht zelf hebben verspreid, over de ongodsdienstigheid ervan, was te verwachten, zeker nadat vrij algemeen bekend was geworden dat de TTP van zijn hand was.

    Dat ook de filosofen zich tegen hem zouden richten, had Spinoza ook kunnen weten: hij had zijn afkeuring voor Descartes nooit onder stoelen of banken gestoken. Dat hij desondanks als een aanhanger van het (verboden!) Cartesianisme gebrandmerkt werd, was hen een doorn in het oog. Door zich te distantiëren van Spinoza wensten zij zich te onttrekken aan elke verdenking van goddeloosheid, die hun eigen zaak in het gedrang zou kunnen brengen.

    Het verwijt dat men Spinoza maakt, gaat naar de grond van de zaak: hij beweert dat er geen God is. En dat is inderdaad zo, althans vanuit het standpunt van de theologen, de predikanten, het gemene volk en in die mate ook het staatsgezag. Spinoza’s God is niet die van hen, en hun God is niet die van Spinoza. Spinoza meent dat hun God allesbehalve goddelijk is, en wenst die met zijn Ethica (zie bijvoorbeeld het Appendix bij deel 1)te vervangen door de ware God, zoals hij ook hun godsdienst wenste te vervangen door de ware godsdienst in zijn TTP. Over dat volgens hem onterechte verwijt van atheïsme zal Spinoza zijn beklag maken in de brief aan Jacob Ostens (43), waarin hij antwoordt op het uitvoerige pamflet (Brief 42) dat Lambert van Velthuysen schreef in reactie op de TTP, op verzoek van Jacob Ostens.

    En dan richt Spinoza zich rechtstreeks tot zijn ‘vriend’. Hij wenst duidelijkheid over Oldenburgs krampachtige en teleurstellende waarschuwing over leerstellingen in de Ethica die zouden kunnen geïnterpreteerd worden als aanzettend tot ontucht (!). Hoe zou een streng filosofisch, ethisch werk zoals de Ethica immers als zodanig geïnterpreteerd kunnen worden?

    Hij vraagt tevens opheldering over die aspecten in de TTP die bij Oldenburg in eerste instantie een negatieve reactie hadden veroorzaakt (Brief 61 en de daaraan voorafgaande brief, die hij al dan niet ontvangen heeft). Die opmerkingen zou hij dan nuttig kunnen verwerken, en de ‘vooroordelen’ weerleggen, in aantekeningen bij een nieuwe uitgave van de TTP. Een aantal van dergelijke aantekeningen, in totaal 36, vinden we inderdaad terug in postume edities. Het is echter niet zeker dat ze allemaal van de hand van Spinoza zelf zijn; voor slechts een vijftal lijkt dat het geval te zijn, die men heeft aangetroffen in een exemplaar van de TTP. Na de pijnlijke episode in 1995 over de Ethica-aantekeningen in het Leidse exemplaar weten we dat men voorzichtig moet zijn met dergelijke toewijzingen.

    De houding van Spinoza is overduidelijk. Hij kan zich niet voorstellen dat er in de Ethica stellingen zouden aangetroffen worden die ontaarde mensen zouden kunnen aangrijpen om hun ondeugden goed te praten, tenzij men met die ontaarde mensen natuurlijk filosofische atheïsten zou bedoelen (zoals Spinoza zelf), en met hun ondeugden niets anders dan hun weigering om de theologen en predikanten na te praten. Enkel een totaal onterechte en volkomen ongegronde gelijkschakeling van atheïsme en immoraliteit kan de aanleiding zijn voor de vreesachtige waarschuwing van Oldenburg. Noch door zijn persoonlijke levenswandel, noch door enig geschrift heeft Spinoza ooit iemand ertoe gebracht ook maar een ogenblik van het rechte pad af te wijken. Door bovendien te weigeren dat zijn TTP in het Nederlands werd vertaald, en door de publicatie van de Ethica tegen te houden, zou de verantwoordelijkheid voor het aanzetten tot ondeugd of ontucht paradoxaal genoeg integendeel vooral moeten gelegd worden bij diegenen die zijn ideeën bij het gewone volk bekend maakten, en wel precies in de geschriften waarin ze deze ideeën zogenaamd weerleggen en halfhartig bestrijden.

    Ook over de opmerkingen van Oldenburg en zijn vrienden bij de TTP is Spinoza hoewel steeds voorbeeldig beleefd, toch behoorlijk laatdunkend: hij heeft het over scrupulus, letterlijk een klein scherp kiezelsteentje, of het kleinst mogelijke gewichtje, en praejudicia, vooringenomenheid.

    Ongetwijfeld is dit de normale reactie van een auteur aan wie een buitenstaander goedbedoelde wijze raad meent te moeten geven. Spinoza besefte maar al te goed dat zijn opvattingen, meer bepaald over God en godsdienst, niet goed zouden onthaald worden bij theologen en predikanten, en dat die ook het gewone volk tegen hem zouden opzetten, en hem aanklagen bij de burgerlijke overheid; dat was immers ten overvloede gebleken bij de publicatie van de TTP. Maar de toezeggingen van steun en verdediging van Oldenburg, mede namens zijn Society, indachtig, daagt hij hem uit aan te tonen waar hij volgens hen in de fout zou gegaan zijn. Met de mening van de anderen hoefde hij immers toch geen rekening te houden, of had Oldenburg hem dat niet voortdurend op het hart gedrukt?


    Categorie:Brieven
    Tags:Spinoza


    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Van oud naar nieuw
  • La langue maternelle de Spinoza
  • Mark Behets, Spinoza's eeuwige geest
  • Maria Cornelis, 1940-2016
  • E5p31-42 vertaling
  • E5p31-42 toelichting
  • E5p21-30 vertaling
  • E5p21-30 toelichting
  • E5p11-20 vertaling
  • E5p11-20 toelichting
  • E5P1-10 vertaling
  • E5p1-10 toelichting
  • E4 appendix vertaling
  • E4 appendix toelichting
  • E4p67-73 vertaling
  • E4p67-73 toelichting
  • E4p64-66 vertaling
  • E4p64-66 toelichting
  • E4p59-63 vertaling
  • E4p59-63 toelichting
  • E4p37-58 vertaling
  • E4p37-50 toelichting
  • E4p51-58 toelichting
  • E4p26-36 vertaling
  • E4p26-36
  • E4p15-25 vertaling
  • E4p15-25 toelichting
  • E4p9-14 vertaling
  • E4p9-14 toelichting
  • E4p1-8 vertaling
  • E4p1-8 toelichting
  • E4 Voorwoord - definities - axioma, vertaling
  • E4 Voorwoord - definities - axioma, toelichting
  • E3 definities van de gemoedstoestanden, vertaling
  • E3 definities van de gemoedstoestanden, toelichting
  • E3p51-59 vertaling
  • E3p51-59 toelichting
  • E3p36-50 vertaling
  • E3p36-50 toelichting
  • E3p27-35 vertaling
  • E3p27-35 toelichting
  • E3p12-26 Vertaling
  • E3p12-26 Toelichting
  • E3p3-11 vertaling
  • E3p3-11 toelichting
  • E3p1-2 vertaling
  • E3p1-2 toelichting
  • Ideeën en gedachten
  • E2p44-49 vertaling
  • E2p44-49 toelichting
  • E2p32-43 Vertaling
  • E2p32-43 Toelichting
  • E2p25-31 Vertaling
  • E2p25-31 Toelichting
  • E2p19-24 vertaling
  • E2p19-24 toelichting
  • E2p19
  • E2p14-18 toelichting
  • E2p14-18 vertaling
  • De kleine fysica, toelichting
  • De kleine fysica, vertaling
  • E2p11-13
  • E2p11-13 Toelichting
  • E2p1-10 Vertaling
  • E2p1-10 Toelichting
  • Spinoza in Vlaanderen 2012-2015
  • E2 Voorwoord - definities - axioma's
  • E2 Voorwoord - definities - axioma's, toelichting
  • E1 Appendix
  • E1 Appendix Toelichting
  • E1p24-36 Vertaling
  • E1p24-36 Toelichting
  • E1p15-23 Vertaling
  • E1p15-23 Toelichting
  • E1p9-14
  • E1p9-14 Toelichting
  • E1p1-8
  • E1p1-8 Toelichting
  • Ethica, deel 1: de axioma's
  • E1def8 Eeuwig
  • E1def7 Vrij of gedwongen
  • Spinoza door Christel Verstreken
  • God - E1def6
  • Ethica E1def5
  • E1def4 Attribuut
  • Het begin van het begin: E1def1
  • Ethica E1def3
  • Sprekende bomen en mensen geboren uit stenen (E1p8s2)
  • E1def2 nogmaals
  • De Brieven over God: brief 82
  • De Brieven over God: brief 83
  • De Brieven over God: brief 82 en 83, toelichting
  • De Brieven over God: brief 70
  • De Brieven over God: brief 72
  • De Brieven over God: brief 70 en 72, toelichting
  • De Brieven over God: brief 65
  • De Brieven over God: brief 66
  • De Brieven over God: brief 65 en 66 Toelichting
  • Te kwader trouw (E4p72)
  • De Brieven over God: brief 63
  • De Brieven over God: brief 64
  • De Brieven over God: brief 63 en 64 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 59
  • De Brieven over God: brief 60
  • De Brieven over God: brief 59 en 60, toelichting
  • Dirk Opstaele, Optreden in de geheugenzaal.
  • De Brieven over God: brief 57
  • De Brieven over God: brief 58
  • De Brieven over God: brief 57 en 58, toelichting
  • De Brieven over God: de depositie van Steno
  • De Brieven over God: de depositie van Steno, toelichting
  • De Brieven over God: brief 54
  • De Brieven over God: brief 54, toelichting
  • De Brieven over God: brief 55
  • De Brieven over God: brief 55, toelichting
  • De Brieven over God: brief 56
  • De Brieven over God: brief 56, toelichting
  • De Brieven over God: brief 50
  • De Brieven over God: brief 50, toelichting
  • De Brieven over God: brief 34
  • De Brieven over God: brief 34 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 35
  • De Brieven over God: brief 35, toelichting
  • De Brieven over God: brief 36
  • De Brieven over God: brief 36, toelichting
  • De Brieven over God: brief 67bis
  • De Brieven over God: brief 67bis Toelichting
  • De Brieven over God: brief 67bis Toelichting
  • Antoine Arnauld, de bekering van Nicolaus Steno en Albert Burgh
  • De Brieven over God: brief 76
  • De Brieven over God: brief 76 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 67
  • De Brieven over God: brief 67, toelichting
  • De Brieven over God: brief 43
  • De Brieven over God: brief 43 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 42
  • De Brieven over God: brief 42 Toelichting
  • Spinoza over de Islam
  • De Brieven over God: brief 79
  • De Brieven over God: brief 79 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 78
  • De Brieven over God: brief 78 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 77
  • De Brieven over God: brief 77 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 75
  • De Brieven over God: brief 75 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 74
  • De Brieven over God: brief 73
  • De Brieven over God: brief 73 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 71
  • De Brieven over God: brief 71 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 74 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 68
  • De Brieven over God: brief 68 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 62
  • De Brieven over God: brief 62 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 61
  • De Brieven over God: brief 61 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 33
  • De Brieven over God: brief 33 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 32
  • De Brieven over God: brief 32 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 31
  • De Brieven over God: brief 31 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 30
  • De Brieven over God: brief 30 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 29
  • De Brieven over God: brief 29 Toelichting
  • De Brieven over God: brief 25
  • De Brieven over God: brief 25 Toelichting
  • Twee betekenissen van 'attribuut'?
  • De Brieven over God: brief 16
  • De Brieven over God: brief 16, toelichting
  • De Brieven over God: brief 14
  • De Brieven over God: brief 14, toelichting
  • De Brieven over God: brief 13
  • De Brieven over God: brief 13, toelichting
  • De Brieven over God: brief 11
  • De Brieven over God: brief 11, toelichting
  • Syliane Malinowski-Charles, Rationalisme of subjectieve ervaring.
  • De Brieven over God: brief 7
  • De Brieven over God: brief 7, toelichting
  • De Brieven over God: brief 6
  • De Brieven over God: brief 6, toelichting
  • John Stuart Mill, On Nature
  • De Brieven over God: brief 5
  • De Brieven over God: brief 5, toelichting
  • De Brieven over God: brief 4
  • De Brieven over God: brief 4, toelichting
  • De Brieven over God: brief 3
  • De Brieven over God: brief 3, toelichting
  • Bart Haers
  • De Brieven over God: brief 2, toelichting
  • De Brieven over God: brief 2
  • De Brieven over God: brief 1 toelichting
  • De Brieven over God: brief 1
  • De Brieven over God: inleiding
  • Spinoza opnieuw veroordeeld
  • Joseph Almog, Everything in its Right Place
  • Paul Claes, Het Kristal

    Categorieën
  • atheïsme (4)
  • Brieven (110)
  • Compendium Grammatices Lingae Hebraeae (1)
  • Ethica (107)
  • Spinoza (t)weetjes (7)
  • Spinoza links en rechts (11)
  • Spinoza literair (28)
  • Spinoza-nieuws (77)
  • Spinoza-onderzoek ontsloten (40)
  • Tractatus Politicus (24)


  • Blog als favoriet !


    Foto


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!