De bril van Tinneke Beeckman
Tinneke Beeckman maakt het de recensent van haar jongste
boek, Door Spinozas lens, niet gemakkelijk. Haar illustere voorbeeld
volgend, eindigt ze haar boek met een citaat, of toch een parafrase, van de
Meester zelf: Wie de behoefte voelt om anderen terecht te wijzen, leeft in
onmacht. Onmacht over zichzelf en over anderen. Dat snijdt elke kritiek meteen
zo niet de adem, dan toch de pas af: als je het niet met haar eens bent en haar
wil terechtwijzen, of zelfs maar de behoefte daaraan voelt, dan heb je jezelf
niet in de hand. En hoe kan je dan iets betekenen voor de anderen?
Maar laten we ons daardoor niet intimideren; evenmin als
door andere boekbesprekingen die her en der opduiken en in algemene bewoordingen
de kwaliteiten loven van deze publicatie en haar auteur. Eerlijk duurt het
langst, en grondig ook, letterlijk. Ik zal dus mijn leeservaringen weergeven
zoals ze bij mij opgekomen zijn aequo
animo, sine ira ac studio, daartoe aangespoord door ons grote voorbeeld:
niet oordelen, maar begrijpen.
Over Spinoza wordt heden ten dage uitzonderlijk veel
gepubliceerd, overal ter wereld. Het verschijnen van een Vlaams boek over hem
is echter nog steeds uitzonderlijk. Dat is op zich al de moeite om de
loftrompet boven te halen, zeker op een website die als titel draagt Spinoza in Vlaanderen. Wij hebben hier
dan ook nog voor het verschijnen herhaaldelijk de aandacht gevestigd op dit
boek; we hebben de auteur uitgenodigd om haar werk hier persoonlijk toe te
lichten en hier is de eerste boekbespreking verschenen van een
Spinoza-liefhebber (en niet: amateur), Mark Behets. Wij verheugen ons ten
zeerste over deze gebeurtenis en juichen ze van ganser harte toe. We
feliciteren de auteur met haar inspanningen om Spinoza bekend en bemind te
maken bij het Nederlandstalig publiek. Ook de uitgever Pelckmans-Klement mag in
die gelukwensen betrokken worden, niet het minst omdat die ook al eerder
publicaties over Spinoza in de fondslijst opnam, zoals Herman De Dijns De doornen en de roos, dat onlangs zelfs
een derde druk beleefde, een lot dat we overigens ook dit boek van Tinneke
Beeckman van harte toewensen.
Als we de opzet van het boek bekijken, vinden we daarvan een
gepaste beschrijving in de goedgekozen titel zelf: door Spinozas lens. De
auteur kijkt om zich heen en peilt ook in het eigen hart, maar dan met een
vergrootglas dat Benedictus de Spinoza voor haar heeft geslepen. Dat laat haar en
zo ook ons toe dingen te zien die anders onopgemerkt zouden blijven, zoals de
wondere microscopische wereld die zich ontvouwde voor de verbaasde blikken van Antoni
van Leeuwenhoek, Spinozas jaargenoot.
Door steeds te rade te gaan bij Spinoza leren we
onvermijdelijk ook veel bij over deze filosoof zelf. Daarin schuilt mijns
inziens dan ook de grootste verdienste van dit boek; over de behandelde
onderwerpen, die in de ondertitel omschreven worden als Macht, meditatie,
manifestatie, evolutie en seksualiteit, is er aan publicaties, antiek of
recent, voorwaar geen korteresse. Wij worden veeleer overstelpt met een
plethora aan boeken en boekjes die ons over die menselijke, al te menselijke aspecten
van ons bestaan hun waarheid proberen te verkopen. Onze auteur heeft er goed
aan gedaan voor haar over- of bepeinzingen een beroep te doen op de heldere
lens die Spinoza is. Zo slaat de aandachtige lezer een dubbelslag, of bevindt
zich in de zo begeerde (en kapot geclicheerde) win-winsituatie: wij krijgen
door de kundige begeleiding van het tandemduo Spinoza-Beeckman een beter
inzicht in de wereld om ons heen en leren meteen ook op een aangename manier
zijn notoir ontoegankelijke, om niet te zeggen als hermetisch beruchte
filosofie van nabij kennen.
Meteen ontwaren we een zweem van een auctoriale wazigheid.
Wanneer is Tinneke aan het woord en wanneer is zij slechts de spreekbuis van Benedictus?
Wanneer zien we wat de auteur ziet wanneer ze door Spinozas lens kijkt, en
wanneer kijkt ze naar Spinoza door haar eigen al dan niet gekleurde lenzen?
Er staan in dit boek vele citaten, van Spinoza en van andere
auteurs. Ze zijn zoals verjaardagscadeautjes echter op verschillende manieren
ingepakt. Soms met verschillende lagen opvallend inpakpapier, met kleurrijke
linten en strikken, zodat de aandacht bij het ontrafelen riskeert afgeleid te
worden van de inhoud; soms gewoon in een zakelijke enveloppe; slechts af en toe
onverbloemd. Ik bedoel daarmee: het naakte citaat van Spinoza (of anderen)
verschijnt soms met aanhalingstekens of als cursieve tekst, met een keurige
verwijzing naar de bron, chapter and
verse. Vaker staat er alleen bij: Spinoza zegt, schrijft, meent, beweert,
stelt enzovoort, waarna een omschrijving volgt, of een samenvatting, of een
interpretatie, of een combinatie van dat alles met geciteerde tekst, maar herhaaldelijk
zonder of zonder concrete aanduiding van de bron(nen). Soms verschijnen er letterlijke
citaten zonder bronverwijzing. Ik zeg dit niet om de auteur terecht te wijzen
en zo mijn eigen onmacht al te dik in de verf te zetten, maar om een inzicht in
haar methode te krijgen en in de metatekst de oertekst te onderscheiden. Het
zou voor de geïnteresseerde lezer, die een en ander wil nakijken en nalezen om
er meer over te weten ook nuttig zijn om zoveel mogelijk bronvermeldingen te
krijgen. Zo lezen we op bladzijde 102-3: Een gemeenschap bereikt vrede door
zich voor te bereiden op oorlogen: door wapens, een leger en bereidheid tot
strijd te stimuleren. Hier toont Spinoza zich een realist en geen idealist.
Althans deze lezer, nochtans niet helemaal onvertrouwd met Spinoza, zou dan wel
willen weten waar deze toch enigszins verrassende uitspraak vandaan komt en hoe
ze in haar context verschijnt en zo misschien beter kan ingepast en begrepen
worden in de algemene lijn van zijn filosofie. Het is niet moeilijk om met
citaten en ideeën toegeschreven aan Spinoza bepaalde standpunten toe te
lichten; zijn soms lapidaire of zelfs enigmatische schrijfstijl leent zich
daartoe uitstekend, iets wat grasduinende sprekers sinds eeuwen goed begrepen
hebben. Maar het lijkt me wenselijk om zoals bij de Schrift, steeds het boek,
het hoofdstuk en zelfs het vers te vermelden waar de lezer kan zien waar de
auteur de mosterd vandaan heeft. Een register van Spinoza-vindplaatsen ware dan
ook erg nuttig geweest.
De Spinoza-citaten worden uiteraard in het Nederlands
weergegeven. Meteen stelt men zich de vraag (ook al omdat de auteur het niet
expliciet vermeldt): welke vertaling gebruikt de auteur? Voor de Ethica is dat Van
Suchtelen (Wereldbibliotheek, 1915, herwerkt in 1978) en niet die van Henri
Krop (2002, 2008) noch uiteraard de zeer recente van Corinna Vermeulen (2012).
Een enkele keer vindt Tinneke Beeckman zelf de Van Suchtelens toch wat te
ouderwets en grijpt ze (kwansuis) in. Ook voor de andere werken van Spinoza valt
ze terug op de klassieke uitgaven van de Wereldbibliotheek; voor de TP (Tractatus Politicus) is ze aangewezen op
de gedeeltelijke publicatie van Wim Klever (1985) of een occasionele eigen
vertaling. Uit dit alles blijkt hoe beperkt het aanbod helaas is aan
Nederlandse vertalingen van het werk van Spinoza; alleen voor de Ethica en de Korte Verhandeling beschikken we over recente
vertalingen, die in de bibliografie echter onvermeld blijven.
De vraag waar we bij het lezen herhaaldelijk en uiteindelijk
ook na het finaal dichtslaan van het boek mee zitten, is: wie is er aan het
woord? Probeert de auteur toe te lichten wat Spinoza denkt, of geeft ze ons
haar mening over haar onderwerpen aan de hand van wat Spinoza erover denkt? In
sommige hoofdstukken of zelfs passages ligt de nadruk duidelijk op de ene
aperte auteur, in andere op de andere, meer schimmige. Ook dit is geen
terechtwijzing uit onmacht, maar een vaststelling. Het is de eigenzinnige
benadering van de auteur en dat is haar goed recht. Het is aan elke lezer om zich
daaraan (af en toe) te ergeren, zich ermee te verzoenen of zich er dankbaar
bewonderend over uit te laten. In het Voorwoord vermeldt de auteur terecht dat
het om een uitgewerkte zelfobservatie gaat. Laten we het daar maar op houden.
In het Voorwoord zegt de auteur dat delen van het boek
in
lezingen [zijn] voorgesteld. Hier en daar blijkt dat nadrukkelijk,
bijvoorbeeld uit de apostroferende stijl, waarbij de toehoorder/lezer direct
wordt aangesproken. Dat is in mijn aanvoelen een meer gelukte methode voor
lezingen dan voor het essay, waar men bij voorkeur een meer bedachtzame en
overleggende overredingsmethode hanteert. Anderen zullen wellicht precies hierin
de charme van de auteur en haar verhelderende benadering herkennen.
Als Spinoza-boek is deze publicatie ongetwijfeld een
uitstekende entrée en matière, een
interessante manier om kennis te maken met Spinoza en zijn filosofie. In het
eerste hoofdstuk is er een bondige inleiding op zijn leven en zijn tijd. Hoewel
de auteur in het boek steeds Spinoza zegt, noemt ze hem hier gepast Baruch
tot na de herem, de infame banvloek
die hem uit de Joodse gemeenschap verwijderde; van toen af noemde hij zichzelf
en ondertekende hij zijn brieven als Benedictus de Spinoza. Het irriteert me
dat sommigen blijven spreken over Baruch als zij het over de filosoof hebben;
ook onze auteur doet dat éénmaal, in het Voorwoord (blz. 10). Ik meen dat we de
uitdrukkelijke wens van Spinoza moeten respecteren om publiekelijk als
Benedictus door het leven te gaan en de geschiedenis binnen te treden, hoe men
hem privé ook moge aangesproken hebben.
We lezen hier, zoals bij anderen, dat Spinoza in zijn
levensonderhoud voorzag door het slijpen van lenzen. We hebben daarvoor
eigenlijk geen overtuigende bewijzen. De draaibank in het Spinozahuis in
Rijnsburg is er een van een houtbewerker. Wij weten dat hij lenzen sleep en dat
hij daar erg goed in was. Hij deed dat echter vooral als een onderdeel van zijn
natuurwetenschappelijke experimenten, zoals hij ook betrokken was in de bouw
van een telescoop, en zoals hij over de optica ook schreef in zijn brieven
(Brief 36). Dat hij met dat tijdrovend handwerk in zijn levensonderhoud kon
voorzien, is zeer twijfelachtig, ook al werd er naar verluidt door zijn
wetenschappelijke collegae hoge prijs gesteld op zijn kwaliteitsvolle lenzen.
De zegelring van Spinoza, hier weliswaar enkel vermeld in
het Nawoord van Eric Schliesser (blz. 211), mist eveneens historische onderbouw;
wij kennen afdrukken, op papier en naar ik aanneem ook in zegellak waarmee
brieven werden verzegeld, maar dat deden de burgers veeleer met een zegelstempel,
waarvan er talrijke rijkversierde exemplaren overgebleven zijn, ook uit latere
eeuwen. Als wij over zijn zegelring spreken, moeten we daarvoor historische
bronnen hebben en voor zover ik het kon achterhalen zijn die er niet. Terloops
vermeld ik de eigenaardigheid dat op sommige van die afdrukken de S (van BdS)
in spiegelschrift staat; dit is bevreemdend: heeft de graveur zich vergist? Had
Spinoza meer dan één stempeltje? Ik heb niet de indruk dat iemand het weet of
er onderzoek naar gedaan heeft op de originele brieven of andere documenten.
Mocht dat toch zo zijn, dan vernemen wij dat graag.
Nu we toch met historische correctheid bezig zijn: de
Brieven over het kwaad, onlangs copieus uitgegeven door Miriam van Reijen, zijn
geschreven van en naar Willem van Blijenbergh; als we enkel zijn familienaam
vermelden, is dat Van Blijenbergh en dus niet Blyenbergh (sic). Zo is het dus
naar Nederlandse gewoonte ook Lambertus van Velthuysen (blz. 21). Op blz. 172 noemt de auteur de DPP (Renati Des Cartes Principiorum Philosophiae
)
een vertaling van Descartes
filosofie. Voor wie niet weet waarover het gaat, kan dit een misleidende term
zijn. Op blz. 21 verschijnt Uriël da Costa als een joods denker verketterd en
uiteindelijk tot zelfmoord gedreven. De auteur sluit zich daarmee aan bij de talrijke
auteurs, onder wie zelfs Steven Nadler - corruptio
optimi pessima, of als zelfs de besten zich laten van de wijs brengen - die
voortgaan op de op zwakke gronden gevestigde opvatting over deze legendarische
figuur. Ik heb in een andere context bij mijn vertaling van het zogenaamde
testament van Uriël da Costa de nadruk gelegd op de talloze historische
vraagtekens die bij dit verhaal moeten geplaatst worden.
Op blz. 30 komt Locke ter sprake met zijn beruchte
uitzondering in zijn Letter Concerning Toleration:
Deze liberale denker verdedigt religieuze tolerantie, maar sluit toch
katholieken, atheïsten en deïsten uit. De tekst van de Letter vermeldt a Roman
Catholic slechts eenmaal en stelt dat de staat niet tegen hem mag optreden
omwille van wat hij gelooft of niet. In de passage waar Locke zijn limieten
stelt voor tolerantie heeft hij het niet over katholieken, maar over a Mahometan;
de redenering die hij opbouwt kan wellicht ook voor katholieken gebruikt
worden, maar enkel bij associatie of extrapolatie en dus impliciet; zijn
bezwaar tegen atheïsten is eveneens enkel gesteund op vermeende praktische
bezwaren in verband met het onderhouden van contracten, beloften en eden; de
mensen daarmee bedoeld zijn amorele nihilisten en het was toen en is vandaag
nog steeds intellectueel oneerlijk om atheïsten daarmee gelijk te stellen.
Deïsten komen in de Letter niet
expliciet voor. Ik weet niet waarom ze hier mee in de boot genomen worden.
Locke was geen deïst, maar daaruit concluderen dat hij hen zou uitsluiten van
zijn nochtans brede tolerantie lijkt me discutabel op zijn minst. Hoe dan ook,
het gaat in de expliciet vermelde gevallen niet om religieuze intolerantie,
want die is bij Locke algemeen, maar om een uitsluiting op politieke en
maatschappelijke gronden. Ook hier had een bronverwijzing veel kunnen duidelijk
maken.
Van de Pacificatie van Gent vermeldt de auteur op bladzijde
46 dat daarmee in de Westerse geschiedenis een stap werd gezet naar een
beperkte godsdienstvrijheid, dus naar vrijheid van geweten en vrijheid van
denken. Dat is erg optimistisch, zoals ook Oranje toen al te optimistisch was
om te denken dat hij de 17 provinciën kon verenigen in een unie gebouwd op godsdienstvrijheid.
Drie jaar later viel de unie uiteen in twee intern onverdraagzame en extern vijandige
gewesten en werden de onoverbrugbare tegenstellingen bekrachtigd in respectievelijk
de Unie van Atrecht en Utrecht.
De auteur gaat ook vrij nonchalant om met Spinozas
vermeende (filosofische) afhankelijkheid van de natuurwetenschappelijke
revoluties van zijn tijd (blz. 171 vv.). Het verbaast me dat Eric Schliesser
zich in zijn elegant nawoord daartegen niet verzet heeft of er althans geen kanttekening
heeft bij gemaakt. Het is bekend dat hij in zijn publicaties hierover een meer
genuanceerde, om niet te zeggen afwijkende mening is toegedaan.
Het viel mij op dat we ook in dit boek een verschijning zien
van een engel. Die werd voor het eerst opgemerkt in een ingelaste fictieve
dialoog, van de hand van Martin Schouten, tussen Spinoza en Willem van
Blijenbergh, in het recente boek van Miriam van Reijen. Ik citeer: Al hangt
een muis net zo van god af als een engel, dan is de muis nog geen soort engel
en de droefheid nog geen soort blijdschap (blz. 49). Wanneer we er Brief 23 op
naslaan in de uitgave van Van Reijen, blijkt het daar niet om een engel, maar
om een egel te gaan (blz. 153, 47). In het citaat van Schouten is het geen
typefout, aangezien het woord identiek herhaald wordt. Dat geldt echter ook
voor Van Reijen, die tot driemaal toe egel schrijft. Bij Tinneke Beeckman is
het een engel (blz. 149).Wat is het nu, een engel of een egel? In de uitgave
van de Briefwisseling van Akkerman (et al.) staat engel en engelen (blz. 205).
Ook bij Appuhn (Flammarion, p. 220) gaat het om engelen, al is de muis daar wel
een rat geworden. De egel moeten we dus wel op rekening van Miriam van Reijen schrijven,
tenzij ze voor haar stekelige keuze goede argumenten zou hebben. Want hoewel
een engel en een egel allebei evenzeer van god afhangen, is er nog altijd een
behoorlijk verschil tussen een egel en een engel.
Ik heb hier en daar enkele taalkundige ongerechtigheden en
typefoutjes opgemerkt. Ik neem aan dat er op het laatst enige tijdsdruk geweest
is om de publicatiedatum te halen en ik zal er dus ook niet te veel aandacht
aan besteden. Ik vernoem er slechts één, die systematisch voorkomt: er is een verschil
tussen best en het best. Op blz. 15 lezen we:
hoe kan je de samenleving
best organiseren om
. Hier hoort een het voor best te staan. We gebruiken best,
zoals de auteur elders ook correct doet, als we bedoelen: best wel. Overigens
is de taal verzorgd, zij het ietwat zakelijk; ook wat zij zelf neerpent over
seksualiteit en liefde is niet echt poëtisch, zoals zij Spinoza met een
onverholen litotes verwijt op blz. 191. Een bloemrijke taal is misschien niet
meteen wat men van een essayistisch Spinoza-boek verwacht, maar ik had toch
gehoopt dat de onmiskenbare passie van de auteur voor haar onderwerp haar zou
verleid hebben tot een meer, hoe zal ik zeggen, geëngageerde, zo al niet
flamboyante taal en stijl, die we met zoveel genoegen smaken bij auteurs zoals Jonathan
Israel, Dawkins, Dennett, Pinker, Churchland
De uiterlijke verschijning van het boek is behoorlijk goed
voor een paperback; ik hoop dat de rug het houdt tot na mijn boekbespreking. De
klassieke letter is (amper) groot genoeg in de platte tekst, die van de
voetnoten, de bibliografie en het register is onverantwoord klein voor mensen
van mijn leeftijd, de nummering van de voetnoten is helaas gewoon onleesbaar
klein zonder een
lens. Hier en daar zijn er paginas die vetter afgedrukt zijn
dan andere.
Van meer belang zijn enkele inhoudelijke bedenkingen die ik
hier zou willen formuleren.
Zelfs als we rekening houden met de opzet van het boek zoals
de auteur die eerlijk en openlijk aangeeft, is het toch verrassend om sommige
formuleringen tegen te komen die althans mij lichtelijk de wenkbrauwen doen
fronsen. Zo spreekt de auteur herhaaldelijk over actieve passies (e.g. blz.
72). Daarmee zitten we bij een bekend vertaalprobleem: wat te doen met affectus en passio? Tinneke Beeckman kiest vaak eenzijdig voor passies en verdoezelt
op die manier het onderscheid dat Spinoza wel degelijk maakt (E3Def3). Voor wie
daarmee vertrouwd is, klinkt actieve passie als een al te flagrant oxymoron.
Passie heeft in het Nederlands onvermijdelijk de bijklank van passioneel en
emotioneel geladen en dat is precies wat Spinoza niet bedoelt met de goede of
blije affecten.
Herhaaldelijk botste ik, naast zeer geslaagde, ook op nogal haastige
formuleringen van Spinozas kerngedachten. Tegenover de vrije wil plaatst hij
een deterministische visie op de werkelijkheid. (blz. 85). Men moet dan voor
ogen houden dat hier met vrije wil uitsluitend bedoeld wordt wat Spinoza
onder meer in zijn briefwisseling met Van Blijenbergh afwijst, namelijk dat een
mens over een absoluut vermogen beschikt dat hem altijd en overal in staat
stelt om feilloos te oordelen over goed en kwaad, zonder enige beïnvloeding van
buitenaf of van zijn eigen persoonsgeschiedenis, die op haar beurt ook het
cumulatief resultaat is van zijn interactie met de wereld en al wat daarin een
rol speelt. Als men de twee, namelijk vrije wil en determinatie zo cru
tegenover elkaar plaatst, dan verdwijnen er net iets teveel nuances achteloos in
het decor. Men kan dan de indruk krijgen dat alles materialiter gebeurt en dat
de mens daarin geen rol van betekenis speelt; dan wordt hij of zij als het ware
de hulpeloze speelbal van het lot tot in het diepst van zijn gedachten. Dat is
een volkomen onterechte reductio ad
absurdum die men vandaag helaas wel vaker terugvindt bij auteurs die zich met
evenveel gusto verzetten tegen de
vermeende aantijgingen van de neurowetenschappen, die de hersenen zouden in de
plaats stellen van het verstand, of de geest, of het bewustzijn, of de ziel of
wat dan ook.
De zaak is zowel veel eenvoudiger als veel subtieler dan
dat. Niemand betwijfelt vandaag dat de natuurwetten (wat die ook zijn, en we
weten er zeker nog niet alles over) onverkort gelden voor het hele universum;
ook de mens ontsnapt er niet aan. Er gebeurt niets zonder dat daarvoor een
oorzaak is. Wij worden beïnvloed in al onze contacten met de werkelijkheid en
ook daar speelt oorzaak en gevolg volop, veel meer dan wij beseffen. Ons
bewustzijn beslaat slechts een klein gedeelte van de activiteit van onze
hersenen en ons zenuwstelsel, het grootste gedeelte gebeurt (gelukkig!)
autonoom en buiten onze actieve controle. Maar de mens is geen flipperkast en
ook geen kwal. Onze hersenen zijn wonderen van complexiteit, zoals heel ons
lichaam dat ook is; veel meer dan zelfs de hoogste andere diersoorten zijn wij
in staat om afstand te nemen van onszelf en onze omgeving, om onszelf als het
ware buiten ruimte en tijd te plaatsen en afwegingen te maken, ongetwijfeld
beïnvloed door onze volledige geschiedenis, maar daarvan toch niet absoluut en
onweerstaanbaar afhankelijk.
Bladzijde 95: (wat) betekent dat alle dingen in de natuur
in een ordelijke (sic) en goed
gestructureerd geheel passen. Dat is de causale orde: elke gebeurtenis wordt
veroorzaakt door iets anders, volgens de wetten van de natuur, de principes van
het goddelijke zijn. Elke gebeurtenis heeft bijgevolg eigen effecten. Op deze
wijze verlopen de wetten van de causaliteit dan ook noodzakelijk: zonder de
oorzaken kan er geen effect zijn. Als de oorzaak er is, volgt het effect
noodzakelijkerwijs. Deze veronderstellingen maken Spinoza tot een universele
causale determinist. De bijhorende voetnoot verwijst naar Daniel Dennett, de illustere
auteur van onder andere Consciousness
Explained, door zijn tegenstanders meestal geridiculiseerd als Consciousness Explained Away. Wij moeten
erop letten dat we niet te haastig redeneren. Spinoza zelf wijst elke
gedachte van een orde in de natuur af. Oorzaak en gevolg spelen een veel
complexer spel dan hier wordt geschetst. Als wij alle oorzaken zouden kennen,
zouden we ook alle gevolgen kennen, zo suggereert men hier. Vooreerst is het
onmogelijk om alle oorzaken te kennen en ook het relatieve belang dat zij elk hebben
in hun gezamenlijke beïnvloeding van een of ander ding. Elk gevolg is op zijn
beurt weer een oorzaak in een wereld die enorm complex ineen steekt binnen een
enorm universum. Maar, en dit is van primordiaal belang, de mens is zelf ook
een factor in dat verhaal, niet als een zwerfkei buitelend in een bulderende
bergbeek in de lente, maar als een uiterst verfijnde intelligentie, met zicht
op verleden, heden en toekomst en aldus in staat om in te grijpen, met talloze
hulpmiddelen, onmiddellijk, op korte, middellange en lange termijn op de wereld
om ons heen en op ons eigen lot, individueel en collectief.
Het is niet omdat wij passioneel zijn dat wij niet rationeel
kunnen handelen, evenmin als het ons onmogelijk is om irrationeel te handelen
zelfs als we rationeel denken. Zoals ook in de Inleiding van Miriam van
Reijens boek over de Brieven over het kwaad, mis ik hier een mensbeeld waarvan
ik dacht dat het tot de verworvenheden van onze beschaving behoorde en dat door
de neurowetenschappen trouwens geenszins wordt tenietgedaan: de mens als
historisch wezen, als een weliswaar tijdelijk maar desondanks betrekkelijk
autonoom wezen, dat zich op grandioze wijze onderscheidt van het overige
biologische leven op aarde. Wij behoren tot de natuur, zeker, en wij kunnen de
natuurwetten niet overschrijden of ongestraft negeren; wij kunnen ons niet
helemaal onttrekken aan de invloed van onze omgeving, maar wij spelen als
individu en collectief wel een actieve rol in dat proces. Wij zijn niet
helemaal vrij, maar wij zijn ook niet helemaal gebonden. Wij maken voortdurend
allerlei kleine en grote keuzes, die ons maken tot wie we zijn, onvoorspelbaar uniek
en individueel en verantwoordelijk.
Wij moeten ons dus hoeden voor een al te eenzijdig
benadrukken van elk overdreven materialistisch determinisme, zoals wij ook elke
predestinatie en elk goddelijk determinisme afgezworen hebben als mensonterend
en abject.
Evenmin mogen we uit Spinozas monistische metafysica, of
zijn verwerpen van elke metafysica, zo men wil, haastige conclusies trekken
voor de mens. Het is evident voor ons (op enkele verwarde uitzonderlingen na)
dat het universum geen specifieke doelgerichtheid heeft, dat alles wat gebeurt
gewoon gebeurt omdat het kan gebeuren op dat ogenblik. Er ligt aan dat alles
geen Groot Plan of Intelligent Design te
gronde, dat volledig is uitgetekend (door wie of wat?) om te bereiken wat er nu
is en wat nog komen moet. Er is in dat universum niets dat wij absoluut goed en
kwaad kunnen noemen, er zijn geen concrete morele normen te vinden in de
natuurwetten. Derhalve kan men ook niet zeggen dat een bepaalde daad goed of
slechts is vanuit het standpunt van de
tijdloze eeuwigheid (sub specie
aeternitatis). Betekent dat echter ook dat er geen goed of kwaad is onder de mensen? Natuurlijk niet! Men
hoeft Spinoza niet te lezen om dat te weten en hem (aandachtig) lezen zal nooit
tot een dergelijke conclusie leiden. Het is dan ook onvoorzichtig om te
stellen: Er is geen inwendige neiging tot het goede in de mens. (blz. 97). We
kunnen dan rationeel wel inzicht hebben in het goede of het kwade, maar we
hebben geen inzicht in onze eigen drijfveren. (98) Het bewustzijn is voor
Spinoza van nature een plaats van illusie. (106) De mens is een wezen van
aandoeningen, in de zin van aandoen en aangedaan worden: van effecten
veroorzaken en effecten (inwerkingen) ondergaan. (117) Hoe de aandoeningen,
van lichaam of geest, op elkaar inwerken, beantwoordt aan de noodzakelijke orde
van de wetten van de natuur. Spinoza stelt dus dat alles wat bestaat, opgenomen
is in een voortdurende keten van ontstaan en vergaan, van oorzaak en gevolg.
(123) Die interactie met de buitenwereld bepaalt
wie je bent. (134, mijn cursivering). Er is geen eerste affect, evenmin als
er een vaste kern zou zijn, een zelf. (135) Alles in de werkelijkheid is
ofwel noodzakelijk, ofwel onmogelijk. Dat is Spinozas determinisme. (146)
Wat gebeurt, verloopt noodzakelijk, zonder voorafgaande bedoeling. Dat is
Spinozas determinisme. (165) De mens kan wel zelf oorzaken voortbrengen,
maar ondergaat effecten van oorzaken waarop hij geen invloed heeft. (184)
Ik weet het wel, elke van deze fragmenten kan men desnoods
ook anders lezen en in dit boek staan er talrijke passages die wel het
tegendeel lijken te poneren, dat zou er nog maar aan mankeren! Maar die
bevestiging van het blind determinisme dat op ons rust als een doem (of een
erfzonde
) en de ontkenning van de autonomie van de persoon (twee termen die in
het boek schitteren door hun afwezigheid) loopt in een voortdurend herhaalde mantra
door het boek heen en zorgt ervoor dat men op de duur nog slechts met enige
moeite dat andere, essentiële aspect van Spinozas antropologische filosofie
kan onderkennen. Daarin schuilt vooral voor al te enthousiaste of minder onderlegde
lezers een groot gevaar, zoals in elke al te eenzijdige benadering van complexe
redeneringen, en inzonderheid van de uiterst complexe teksten die Spinoza driehonderd
vijftig jaar geleden schreef. Dat gevaar is niet denkbeeldig maar reëel wanneer
we het niet meer hebben over theoretische metafysische bespiegelingen, maar
over de concrete toepassingen ervan.
Dat brengt ons bij het laatste hoofdstuk, dat handelt over
de seksualiteit. Wij krijgen hier de bekende Spinoza-citaten, ook die over de
vrouw (zelfs tweemaal vlak na elkaar), evenals de mogelijke weerleggingen
daarvan: Spinoza sprak over de vrouwen van toen, niet die van nu, noch over
de vrouw. Dat is allemaal goed en wel, maar er zit toch een addertje in het
gras (waarmee ik geenszins wil alluderen op Bijbelse noch Shakespeariaanse verhalen).
Ik heb het over de toepassing van wat de auteur als de algemene teneur van
Spinoza noemt op de menselijke seksualiteit. Haar redenering gaat als volgt. Er
zijn in het universum geen universele normen van goed en kwaad; men kan uit de
natuurwetten geen concrete morele voorschriften afleiden. Er is ook geen
goddelijke openbaring en de openbaring waarop de religies zich steunen is
onbetrouwbaar omdat ze niet waarheidsgetrouw is maar op de verbeelding
gesteund. Bijgevolg, zo stelt zij, hebben de dingen geen bedoeling meegekregen.
Ze zijn gewoon wat ze zijn, zonder morele of teleologische kwalificaties.
Zo komen we bij het merkwaardige verhaal van het paard en
zijn poten (blz. 89-90), waarbij we in het midden laten of dat edel dier nu
benen of poten heeft.Elke doelgerichtheid is een uitvinding van de verbeelding:
als de mens denkt dat de zon er is om te schijnen op aarde of de poten van het
paard om te lopen, begrijpen ze niets van de natuurlijke orde. (
) In
werkelijkheid geldt echter dit: als de zon schijnt, heeft een deel van de aarde
licht. Als een paard poten heeft, kan het lopen. Oorzaken produceren effecten.
De auteur verwijst naar het Voorwoord van het vierde deel van de Ethica. Daar
vinden we wel een algemene uitleg over de begoochelingen die wij ons maken op
grond van onze eigen plannenmakerij, maar niet het voorbeeld van de zon. Die
komt pas op in de toelichting bij de eerste stelling (E4p1s), maar niet zoals
de auteur hier voorgeeft. Spinoza heeft het dan over de schijn der dingen; de
auteur heeft het over teleologisch denken; de verwijzing klopt dus niet
helemaal.
Wie denkt vanuit een Opperwezen dat alles met een bedoeling
heeft gemaakt en de mens als het centrum van die bedoeling ziet, zal zeggen dat
de zon door God aan de hemel geplaatst is om ons van nut te zijn, opdat we
zouden zien bij dag en zouden kunnen slapen bij nacht. En het paard? Spinoza
heeft het wel hier en daar over paarden, gevleugelde en gestreepte, en zelfs
over hun poten, die er volgens hem echt wel bij horen. Maar het is mij niet
bekend dat hij zou beweren dat wij ons vergissen als wij stellen dat de poten
van het paard er zijn om ermee te lopen
Ik krijg altijd een wee gevoel in de
maagstreek als filosofen met voorbeelden komen aandraven (no pun intended) die, juist, mank lopen.
Ik weet het wel, God heeft die poten niet bedacht opdat het
paard zou kunnen lopen, in plaats van als de slang op zijn buik voort te
glijden, een komisch zicht ongetwijfeld. Het is de evolutie die in het hebben
van poten een voordeel zag, dat ze in het geval van het paard op indrukwekkende
wijze heeft uitgewerkt. De poten en het lopen zijn tezamen ontwikkeld: hoe
beter de poten, hoe sneller het paard kon lopen en hoe sneller het moest lopen,
hoe meer goede poten van pas kwamen. Dank je wel, Mr. Darwin.
Onze auteur vervolgt: Niet denken in termen van doelen,
maar van oorzaken. (
) Wat volgt concreet uit de vaststelling dat de natuur
geen doelgerichtheid heeft? Dat de seksualiteit die evenmin heeft. De
seksualiteit is dan niet meer bestemd om het voortbestaan van de soort te
verzekeren dan de ogen gemaakt zijn om te zien of de tanden om te kauwen. (
)
Er is voortplanting, omdat er seksualiteit is. Niet het omgekeerde, dat de
seksualiteit dient opdat de mensen zich zouden voortplanten.
Vergeef me dat ik enigszins ongelovig deze zin ettelijke
keren herlezen heb en hem nog steeds niet begrijp. Laten we eens naar de
context van dit citaat kijken (E1, appendix). Ook daar gaat het uitsluitend
over het afwijzen van metafysische doeloorzaken, die afgeleid zijn van onze
ervaring dat allerlei dingen nuttig zijn om ons doel te bereiken. Spinoza
ontkent hier helemaal niet dat die dingen nuttig zijn voor ons (ogen om te
zien, tanden om te kauwen, planten en dieren om ons mee te voeden, de zon om
licht te geven, de zee om vissen voort te brengen enzovoort), hij stelt alleen
dat het op basis van die terechte gedachte is dat wij alle dingen in de natuur
als middelen opvatten om ons te geven wat ons van nut is. En aangezien we wel
weten dat we deze middelen enkel aantreffen en niet hebben gemaakt, is dat voor
ons een aanleiding om te geloven dat er een ander is, die ze voor ons gebruik
heeft gemaakt. Quod non, niet dus. Dat is de redenering van Spinoza. Ook deze
verwijzing klopt dus niet.
De redenering van Tinneke Beeckman is echter dat al wat in
de natuur is, geen enkel doel op zich heeft. Seksualiteit is iets dat we
aantreffen, dat we ontdekken en dat we gebruiken zoals het ons uitkomt. Het is
niet gericht op voortplanting, het is nergens op gericht want niets is op iets
gericht in het universum, alles wat kan gebeuren, gebeurt. Nu ben ik het ermee
eens dat wat de menselijke seksualiteit betreft die laatste regel zeker opgaat:
er is waarlijk niets dat we nog niet geprobeerd hebben, althans dat is mijn
stellige indruk, en als het nog niet allemaal gelukt is, dan is het voorwaar niet
omdat we het niet geprobeerd hebben.
Ik meen echter dat hier een onterechte overgang gemaakt
wordt van een metafysische stellingname naar een praktische, concrete en
vervolgens morele. In het universum is er geen moraal, omdat er geen normen
zijn en geen Opperwezen om ze te verordenen. Maar het is niet omdat niemand een
doel gelegd heeft in de dingen dat ze ook geen functie hebben! In het biologisch
leven is de voortplanting een essentiële kwestie: to be or not to be, that is the question, zoals Hamlet het terecht
samenvat. De voortplanting is geen triviale zaak, ook niet bij Spinoza, integendeel:
de essentie van de mens is zijn conatus
en dat is niet anders dan zijn wil om zelf in leven te blijven en door zich
voort te planten het leven in stand te houden en het leven van de naaste te
beschermen. Leven is voor alle leven een waarde, zelfs de hoogste waarde.
Genetisch vertaalt zich dat onder meer in factoren die de voortplanting
aanmoedigen. Een daarvan is de seksualiteit. Levende wezens die geneigd zijn om
zich voort te planten, hebben het ultieme evolutionaire voordeel, zij die dat
missen moeten afrekenen met het ultieme evolutionaire nadeel: een levend wezen
dat zich niet voortplant is een doodlopend straatje. Een gemeenschap waarin die
negatieve genetische trek sterk vertegenwoordigd zou zijn, heeft geen enkele
overlevingskans. Aangezien we ons in aanzienlijke mate vermenigvuldigen,
selecteert de evolutie dus op seksualiteit. Dat betekent dat seksualiteit wel
degelijk een functie heeft, niet op metafysische gronden, maar op biologische
en voor ons ook menselijke. Voor het universum maakt het niet uit of er leven
is op aarde, of waar dan ook. Voor jou en voor mij wel en ik neem aan ook voor
onze auteur.
De moeilijkheden beginnen pas goed wanneer ze conclusies
gaat trekken uit haar bedenkelijke premisse. Verder volgt dat er geen
natuurlijke seksuele gerichtheid is van mannen op vrouwen of omgekeerd. (blz.
199) Dat is erg verregaand. Uit de afwezigheid van elke metafysische
doelgerichtheid van het universum leidt ze af dat er evenmin enige
doelgerichtheid is in de menselijke seksualiteit. Zowel over de seksuele
objectkeuze, als over handelingen, kan Spinozas filosofie geen beperkingen
opleggen. Zonder transcendente norm geen mogelijkheid om goede tegen slechte
handelingen af te wegen. (blz. 200) De absurde conclusies die ze citeert bij
de Franse filosoof Matheron bespaar ik de lezer.
Dit is niet zomaar iets waar ik het moeilijk mee heb, dit
kan ik onmogelijk aanvaarden, op geen enkele manier, filosofisch, logisch,
emotioneel, vanuit mijn min of meer gezond verstand of hoe dan ook. Let wel, ik
betwist de conclusies niet; zoals ik zei: er is wellicht niets dat de mens nog
niet geprobeerd heeft met zijn seksualiteit; alles wat kan, gebeurt en zelfs
heel wat waarvan we dachten dat het (fysisch) niet kon. Maar dat is een andere
kwestie. De mens is in staat om alle mogelijkheden waarover we beschikken
uitputtend te gebruiken. Wij zijn niet uitsluitend onderhevig aan de instincten
die de meeste dieren leiden. Wij
kunnen die vlot omzeilen. Boire sans soif
et faire l'amour en tout temps, madame, il n'y a que ça qui nous distingue des
autres bêtes (Beaumarchais, Le
mariage de Figaro).
Onder mensen maken we afspraken over ons gedrag en daarbij
houden we rekening met elkaar. Het is in die context dat de noties van goed en
kwaad ontstaan en ook alle zingeving waarzonder we niet kunnen leven. Die
zingeving is niet arbitrair; ze houdt rekening met onze waarden. Leven is de
primaire waarde. Alles wat bijdraagt tot het leven deelt in die waarde, dus
essentieel ook voortplanting en, onrechtstreeks, seksualiteit. In onze moderne
tijd hebben wij namelijk expliciet gesteld dat die twee niet onverbrekelijk bij
elkaar horen. Wij kunnen ons voortplanten zonder seksualiteit en seks hebben
zonder ons voort te planten, dat is nog nooit iemand ontgaan die eerlijk naar
zichzelf heeft gekeken.
Ik vraag me echter af of de seksualiteit volledig kan
losgemaakt worden van de voortplanting, zoals onze auteur, daarin bevestigd
door Matheron, lijkt te geloven. Wanneer namelijk de seksualiteit haar functie
verliest, namelijk het aanzetten tot voortplanting, wordt ze een tijdverdrijf
dat geen ander evolutionair voordeel oplevert dan zeg maar het boogschieten op
de liggende, c.q. staande wip of het nobele klaverjassen. Hoe leuk het op dit
moment ook mag lijken, seks is dan gedoemd om net zo sexy te worden als in-vitro
fertilisatie nu is. Al de sensoren voor seksueel genot die we nu zo koesteren,
zullen in dat geval stilaan evolutionair weg geselecteerd worden omdat ze geen
evolutionair voordeel meer opleveren, net zoals ze ontstaan zijn omdat ze dat
wel deden. Wanneer onze voortplanting aseksueel geworden is, zal de evolutie
niet meer op seksualiteit selecteren en zal ze dus verdwijnen. Het zal ons niet
meer interesseren. Misschien gaan er dan wel piepshows ontstaan waar we stiekem
kijken hoe spermatozoïden racen om als eerste binnen te dringen in eicellen.
Ik herhaal nogmaals voor de goede orde dat deze gedachten
niet geïnspireerd zijn door enige afkeuring of afkeer van seksualiteit tussen
partners van hetzelfde geslacht; dat is een andere kwestie. Het is volkomen
terecht dat de auteur stelt dat men niet uit de metafysica, van Spinoza of van
wie dan ook kan afleiden dat homoseksualiteit intrinsiek verkeerd zou zijn.
Over seksuele preferenties, of ze nu genetisch of cultureel bepaald zijn of
berusten op een bewuste keuze, kunnen we spreken in een dubbele context. De
eerste is biologisch, en daar stellen we vast dat homoseksualiteit niet gericht
is op de biologische voortplanting door het ouderpaar zelf; er is (voorlopig?) een
externe partner nodig. Ook daarover vallen er geen absolute morele oordelen
te vellen, alleen menselijke. De seksuele beleving van homoseksuele geliefden
is niet biologisch verbonden met de voortplanting, zoals bij heteroseksuele
paren. Men gebruikt een biologische functionaliteit, een reële evolutionair
ontstane biologische doelgerichtheid voor een ander doel, namelijk het seksueel
genot en het voeden van de liefdesrelatie, zoals trouwens ook heteroparen doen.
Dat is goed en normaal en al wat je wil, maar het is een alternatief gebruik
van een biologische functie die er wel degelijk is.
Dat is voor mij de kern van
de zaak, niet alleen in verband met seksualiteit maar algemeen: (meta)fysische wetten
zijn onontkoombaar en zijn nooit een basis voor morele oordelen, maar zij zijn
niet het hele verhaal; er is nu eenmaal leven op aarde en dat leven heeft eigen,
uiterst complexe wetmatigheden bovenop de fysische. Die ontkennen omwille van
de fysische, is een fundamentele vergissing met zeer zware gevolgen. Het is de
aanzet van alle simplistisch nihilistisch determinisme en een miskenning van de
uitzonderlijke waarde van het leven op aarde, waarin de mens een primordiale
rol heeft dank zij de evolutie.
De aberrante en abstruse vormen van seksuele preferentie die
mij helaas even voor ogen kwamen bij het lezen van de Matheron-citaten hebben mij
dan ook hartsgrondig doen twijfelen aan de ernst van de redenering die hier opgebouwd
wordt.
We moeten toch af en toe eens nadenken over onze evolutie,
waar we vandaan komen en hoe het verder moet. Er zijn niet alleen de strakke en
abstracte en weinig frivole wetten van de fysica, er zijn ook de veel
complexere wetten van de biologie, die weliswaar niet aan die van de fysica
ontsnappen, maar die er aanzienlijke bijkomende complexiteit aan toevoegen. Ook
aan die wetten valt niet licht te ontsnappen. Spinoza houdt niet op te zeggen
en te herhalen dat wij geen koele rationele machines zijn, maar mensen van
vlees en bloed, met zeer sterke emoties. Die zijn evolutionair ontstaan, zoals
wij helemaal het resultaat zijn van de evolutie. Wij zijn intellectueel en
emotioneel veel verder ontwikkeld dan gelijk welk andere soort en met onze
technologie zijn wij in staat tot ongelooflijke dingen, zeker als we niet
bekijken wat het kost. Maar wij verschillen op veel punten niet van onze eerste
menselijke voorouders. Er zijn systemen die nog net zo verlopen als toen: eten,
drinken en onze stofwisseling, zoals we beleefd zeggen; bescherming tegen de
elementen; en onze voortplanting, zeker wat de rol van de vrouw betreft; we
hebben nog geen machines die de eerste maanden van een zwangerschap kunnen
overnemen van de vrouw.
De auteur heeft het verder ook over de liefde en daar
begeeft ze zich veel minder op glad ijs. Liefde is relationeel en
maatschappelijk en gaat over veel meer dan alleen maar seksualiteit of
voortplanting. Ik heb mijn persoonlijke bedenkingen bij enkele van haar meer
uitdagende of gratuite uitspraken en citaten in dat verband, zoals Mannen
voelen zich juist meer aangetrokken tot populaire vrouwen, en omgekeerd
(blz. 202); schoonheid - en wat mooi is kan elk voor zich beoordelen is voor
seksuele liefde noodzakelijk maar niet voldoende voor een langdurige band (blz.
203), maar dat doet er verder niet toe.
Een laatste opmerking geldt haar voorstelling van Darwins
evolutieleer, die we kort samengevat vinden op bladzijde 167vv. Ik mis daar een
essentieel element, met name de oorsprong van de genetische differentiatie, die
we moeten zoeken in de erfelijke mutaties die zich voordoen bij de (seksuele of
aseksuele) voortplanting. Als we dit cruciale gegeven niet vermelden, klopt het
verhaal niet meer.
Ik besef dat ik af en toe streng ben geweest voor onze
auteur en voor haar boek. Men gelieve dit te zien als een bewijs van mijn
respect en niet als een teken van afkeuring. Indien ik had gemeend dat dit boek
niet de moeite waard was, had ik het na enkele bladzijden naast me neergelegd
en in de plaats daarvan nog eens enkele bladzijden van de Ethica gelezen; dat
laatste kan ik overigens iedereen van harte aanraden. Ik heb integendeel het
hele boek uitgelezen, inclusief de tergend kleine voetnoten en de bibliografie
(zodat ik ook de vriendelijke referentie naar onze website heb opgemerkt,
waarvoor dank). Verscheidene paragrafen heb ik meermaals herlezen en ik denk
dat ik dat nog zal doen.
Voor wie is dit boek geschreven en aan wie kunnen we het
aanraden of cadeau doen? Eigenlijk aan iedereen, zelfs de twee uitersten: de
complete neofiet op het gebied van de filosofie van Spinoza evengoed als de
beslagen specialist, en iedereen daartussen. Ieder zal zijn graantje meepikken
uit het rijke en diverse aanbod dat de auteur ons hier biedt. De onderwerpen
die ze behandelt, zijn actueel en cruciaal. Haar ruime vertrouwdheid met de
filosofie in het algemeen en met die van Spinoza in het bijzonder bieden alle
garanties voor een degelijke en boeiende voorstelling van zaken, die menigeen
zal aanzetten tot nadenken, tot verder onderzoek naar de opvattingen van
Spinoza en die van anderen, om zo tot meer verantwoorde en meer
verantwoordelijke inzichten te komen in onze condition humaine. Als deze publicatie van Tinneke Beeckman daartoe
bijdraagt, en dat lijdt niet de minste twijfel, dan heeft ze ons een bijzondere
dienst bewezen, waarvoor we haar dankbaar moeten zijn en waarvoor we haar graag
van harte feliciteren.
Karel Dhuyvetters
Categorie:Spinoza-onderzoek ontsloten
Tags:Spinoza
|