Hubert Bierbooms Rudmer Bijlsma Johan Braeckman Patrick Bruggeman Kees Bruijnes Wiep van Bunge Manja Burgers Arnold Burms
Filip Buyse Paul Claes
Anton Claessens
Maria Cornelis †
Jean-Luc Cottyn
Leni Creuwels Antonio Crivotti Luc Daenekindt Jean-Pierre Daenen Andreas De Block
Robert De Bock
Firmin DeBrabander
Georges De Corte Daniël De Decker Herman De Dijn Paul De Keulenaer Koen De Maeseneir Johan Depoortere
Deepak De Ridder Lut De Rudder
Bert De Smet
Patrick De Vlieger Luc Devoldere
Johan De Vos
Marcel De Vriendt
Peter de Wit Hugo D'hertefelt Karel D’huyvetters
Giuliana Di Biase
Hubert Eerdekens
Bas van Egmond
Willem Elias
Jean Engelen
Guido Eyckmans Kristien Gerber
Herman Groenewegen
Bart Haers
Yvon Hajunga
Bert Hamminga Cis van Heertum
Nico van Hengstum Bob Hoekstra François Houtmeyers
Jonathan Israel Susan James
Aryeh Janssens
Frank Janssens
Frans Jespers Paul Juffermans Jan Kapteijn
Julie Klein
Wim Klever
Jan Knol
Rikus Koops
Alan Charles Kors Leon Kuunders
Theo Laaper
Mogens Laerke
Patrick Lateur
Sonja Lavaert Willem Lemmens Freddy Lioen
Patrick Loobuyck
Benny Madalijns
Gino Maes
Syliane Malinowski-Charles
Frank Mertens Steven Nadler
Ed Nagtegaal
Jan Neelen
Fred Neerhoff
Dirk Opstaele
Gianni Paganini
Rik Pelckmans
Herman Philipse Jacques Quekel
Ton Reerink
Jean-Pierre Rondas Michael Rosenthal Rudi Rotthier Andrea Sangiacomo Sjoerd A. Schippers Eric Schliesser Max Schneider Winfried Schröder Willy Schuermans Herman Schurmans
Herman Seymus Hasana Sharp Anton Stellamans JD Taylor
Herman Terhorst Marin Terpstra Paul Theuns Tim Tielemans
Fernand Tielens Jo Van Cauter Henk Vandaele Will van den Berg
Sven Van Den Berghe Hubert Vandenbossche Jan Baptist Vandenbroeck
Ongeveer dertig jaar geleden begon ik met mijn studie van de
filosofie van Spinoza, vooral zoals ze te vinden is in zijn Ethica. In de
volgende paginas zal ik enkele aspecten van zijn denken beschrijven; ik hoop
op die manier aan te tonen dat hij mijn drie decennia van af-en-aan arbeid
waard was. De beste redenen om hem zo razend interessant te vinden liggen in de
harde, technische details die ik hier niet kan presenteren; ik hoop echter dat
ik iets kan meegeven waaruit althans een indruk kan ontluiken.
Pantheïsme en atheïsme
Spinoza was een geboren en getogen jood. Toen hij
vierentwintig was werd hij door zijn synagoge geëxcommuniceerd; dat gebeurde
niet vaak in de Joodse gemeenschap en was in zijn geval waarschijnlijk te
wijten aan druk, of vrees voor die druk, vanuit de omringende christelijke
gemeenschap. De veroordeling kwam er niet omdat Spinoza zijn godsdienstige
plichten verwaarloosde, maar omwille van zijn onorthodoxe manier om ermee om te
gaan. Men maakte bezwaar tegen wat hij meende te moeten zeggen over de ware
aard van die God.
Er is een probleem met Spinoza en God. Hume had het over het
baarlijk atheïsme waarvoor Spinoza zo wereldwijd infaam is en over de afschuwelijke
hypothese waarop zijn metafysica gebouwd is (A Treatise of Human Nature I.iv.5) het is duidelijk dat hij er een beetje een
grapje van maakte, maar het grapje zou niet erg geslaagd geweest zijn als er
niet heel wat mensen waren die wel degelijk dachten dat Spinoza een atheïst
was. Fair en intelligent als Antoine Arnauld was, maakte hij helemaal geen
grapjes toen hij Spinoza omschreef als de meest gevaarlijke en goddeloze
persoon van de laatste honderd jaar (geciteerd door Leibniz, II,1 blz. 553).
En toch kon de dichter Novalis Spinoza een man noemen die dronken was van
God. Dat vraagt om enige uitleg.
NB Omwille van de technische
beperkingen van deze site kunnen we het artikel hier niet in extenso aanbieden. De volledige tekst vindt men als een pdf-file
in bijlage.
Tinneke Beeckman maakt het de recensent van haar jongste
boek, Door Spinozas lens, niet gemakkelijk. Haar illustere voorbeeld
volgend, eindigt ze haar boek met een citaat, of toch een parafrase, van de
Meester zelf: Wie de behoefte voelt om anderen terecht te wijzen, leeft in
onmacht. Onmacht over zichzelf en over anderen. Dat snijdt elke kritiek meteen
zo niet de adem, dan toch de pas af: als je het niet met haar eens bent en haar
wil terechtwijzen, of zelfs maar de behoefte daaraan voelt, dan heb je jezelf
niet in de hand. En hoe kan je dan iets betekenen voor de anderen?
Maar laten we ons daardoor niet intimideren; evenmin als
door andere boekbesprekingen die her en der opduiken en in algemene bewoordingen
de kwaliteiten loven van deze publicatie en haar auteur. Eerlijk duurt het
langst, en grondig ook, letterlijk. Ik zal dus mijn leeservaringen weergeven
zoals ze bij mij opgekomen zijn aequo
animo, sine ira ac studio, daartoe aangespoord door ons grote voorbeeld:
niet oordelen, maar begrijpen.
Over Spinoza wordt heden ten dage uitzonderlijk veel
gepubliceerd, overal ter wereld. Het verschijnen van een Vlaams boek over hem
is echter nog steeds uitzonderlijk. Dat is op zich al de moeite om de
loftrompet boven te halen, zeker op een website die als titel draagt Spinoza in Vlaanderen. Wij hebben hier
dan ook nog voor het verschijnen herhaaldelijk de aandacht gevestigd op dit
boek; we hebben de auteur uitgenodigd om haar werk hier persoonlijk toe te
lichten en hier is de eerste boekbespreking verschenen van een
Spinoza-liefhebber (en niet: amateur), Mark Behets. Wij verheugen ons ten
zeerste over deze gebeurtenis en juichen ze van ganser harte toe. We
feliciteren de auteur met haar inspanningen om Spinoza bekend en bemind te
maken bij het Nederlandstalig publiek. Ook de uitgever Pelckmans-Klement mag in
die gelukwensen betrokken worden, niet het minst omdat die ook al eerder
publicaties over Spinoza in de fondslijst opnam, zoals Herman De Dijns De doornen en de roos, dat onlangs zelfs
een derde druk beleefde, een lot dat we overigens ook dit boek van Tinneke
Beeckman van harte toewensen.
Als we de opzet van het boek bekijken, vinden we daarvan een
gepaste beschrijving in de goedgekozen titel zelf: door Spinozas lens. De
auteur kijkt om zich heen en peilt ook in het eigen hart, maar dan met een
vergrootglas dat Benedictus de Spinoza voor haar heeft geslepen. Dat laat haar en
zo ook ons toe dingen te zien die anders onopgemerkt zouden blijven, zoals de
wondere microscopische wereld die zich ontvouwde voor de verbaasde blikken van Antoni
van Leeuwenhoek, Spinozas jaargenoot.
Door steeds te rade te gaan bij Spinoza leren we
onvermijdelijk ook veel bij over deze filosoof zelf. Daarin schuilt mijns
inziens dan ook de grootste verdienste van dit boek; over de behandelde
onderwerpen, die in de ondertitel omschreven worden als Macht, meditatie,
manifestatie, evolutie en seksualiteit, is er aan publicaties, antiek of
recent, voorwaar geen korteresse. Wij worden veeleer overstelpt met een
plethora aan boeken en boekjes die ons over die menselijke, al te menselijke aspecten
van ons bestaan hun waarheid proberen te verkopen. Onze auteur heeft er goed
aan gedaan voor haar over- of bepeinzingen een beroep te doen op de heldere
lens die Spinoza is. Zo slaat de aandachtige lezer een dubbelslag, of bevindt
zich in de zo begeerde (en kapot geclicheerde) win-winsituatie: wij krijgen
door de kundige begeleiding van het tandemduo Spinoza-Beeckman een beter
inzicht in de wereld om ons heen en leren meteen ook op een aangename manier
zijn notoir ontoegankelijke, om niet te zeggen als hermetisch beruchte
filosofie van nabij kennen.
Meteen ontwaren we een zweem van een auctoriale wazigheid.
Wanneer is Tinneke aan het woord en wanneer is zij slechts de spreekbuis van Benedictus?
Wanneer zien we wat de auteur ziet wanneer ze door Spinozas lens kijkt, en
wanneer kijkt ze naar Spinoza door haar eigen al dan niet gekleurde lenzen?
Er staan in dit boek vele citaten, van Spinoza en van andere
auteurs. Ze zijn zoals verjaardagscadeautjes echter op verschillende manieren
ingepakt. Soms met verschillende lagen opvallend inpakpapier, met kleurrijke
linten en strikken, zodat de aandacht bij het ontrafelen riskeert afgeleid te
worden van de inhoud; soms gewoon in een zakelijke enveloppe; slechts af en toe
onverbloemd. Ik bedoel daarmee: het naakte citaat van Spinoza (of anderen)
verschijnt soms met aanhalingstekens of als cursieve tekst, met een keurige
verwijzing naar de bron, chapter and
verse. Vaker staat er alleen bij: Spinoza zegt, schrijft, meent, beweert,
stelt enzovoort, waarna een omschrijving volgt, of een samenvatting, of een
interpretatie, of een combinatie van dat alles met geciteerde tekst, maar herhaaldelijk
zonder of zonder concrete aanduiding van de bron(nen). Soms verschijnen er letterlijke
citaten zonder bronverwijzing. Ik zeg dit niet om de auteur terecht te wijzen
en zo mijn eigen onmacht al te dik in de verf te zetten, maar om een inzicht in
haar methode te krijgen en in de metatekst de oertekst te onderscheiden. Het
zou voor de geïnteresseerde lezer, die een en ander wil nakijken en nalezen om
er meer over te weten ook nuttig zijn om zoveel mogelijk bronvermeldingen te
krijgen. Zo lezen we op bladzijde 102-3: Een gemeenschap bereikt vrede door
zich voor te bereiden op oorlogen: door wapens, een leger en bereidheid tot
strijd te stimuleren. Hier toont Spinoza zich een realist en geen idealist.
Althans deze lezer, nochtans niet helemaal onvertrouwd met Spinoza, zou dan wel
willen weten waar deze toch enigszins verrassende uitspraak vandaan komt en hoe
ze in haar context verschijnt en zo misschien beter kan ingepast en begrepen
worden in de algemene lijn van zijn filosofie. Het is niet moeilijk om met
citaten en ideeën toegeschreven aan Spinoza bepaalde standpunten toe te
lichten; zijn soms lapidaire of zelfs enigmatische schrijfstijl leent zich
daartoe uitstekend, iets wat grasduinende sprekers sinds eeuwen goed begrepen
hebben. Maar het lijkt me wenselijk om zoals bij de Schrift, steeds het boek,
het hoofdstuk en zelfs het vers te vermelden waar de lezer kan zien waar de
auteur de mosterd vandaan heeft. Een register van Spinoza-vindplaatsen ware dan
ook erg nuttig geweest.
De Spinoza-citaten worden uiteraard in het Nederlands
weergegeven. Meteen stelt men zich de vraag (ook al omdat de auteur het niet
expliciet vermeldt): welke vertaling gebruikt de auteur? Voor de Ethica is dat Van
Suchtelen (Wereldbibliotheek, 1915, herwerkt in 1978) en niet die van Henri
Krop (2002, 2008) noch uiteraard de zeer recente van Corinna Vermeulen (2012).
Een enkele keer vindt Tinneke Beeckman zelf de Van Suchtelens toch wat te
ouderwets en grijpt ze (kwansuis) in. Ook voor de andere werken van Spinoza valt
ze terug op de klassieke uitgaven van de Wereldbibliotheek; voor de TP (Tractatus Politicus) is ze aangewezen op
de gedeeltelijke publicatie van Wim Klever (1985) of een occasionele eigen
vertaling. Uit dit alles blijkt hoe beperkt het aanbod helaas is aan
Nederlandse vertalingen van het werk van Spinoza; alleen voor de Ethica en de KorteVerhandeling beschikken we over recente
vertalingen, die in de bibliografie echter onvermeld blijven.
De vraag waar we bij het lezen herhaaldelijk en uiteindelijk
ook na het finaal dichtslaan van het boek mee zitten, is: wie is er aan het
woord? Probeert de auteur toe te lichten wat Spinoza denkt, of geeft ze ons
haar mening over haar onderwerpen aan de hand van wat Spinoza erover denkt? In
sommige hoofdstukken of zelfs passages ligt de nadruk duidelijk op de ene
aperte auteur, in andere op de andere, meer schimmige. Ook dit is geen
terechtwijzing uit onmacht, maar een vaststelling. Het is de eigenzinnige
benadering van de auteur en dat is haar goed recht. Het is aan elke lezer om zich
daaraan (af en toe) te ergeren, zich ermee te verzoenen of zich er dankbaar
bewonderend over uit te laten. In het Voorwoord vermeldt de auteur terecht dat
het om een uitgewerkte zelfobservatie gaat. Laten we het daar maar op houden.
In het Voorwoord zegt de auteur dat delen van het boek in
lezingen [zijn] voorgesteld. Hier en daar blijkt dat nadrukkelijk,
bijvoorbeeld uit de apostroferende stijl, waarbij de toehoorder/lezer direct
wordt aangesproken. Dat is in mijn aanvoelen een meer gelukte methode voor
lezingen dan voor het essay, waar men bij voorkeur een meer bedachtzame en
overleggende overredingsmethode hanteert. Anderen zullen wellicht precies hierin
de charme van de auteur en haar verhelderende benadering herkennen.
Als Spinoza-boek is deze publicatie ongetwijfeld een
uitstekende entrée en matière, een
interessante manier om kennis te maken met Spinoza en zijn filosofie. In het
eerste hoofdstuk is er een bondige inleiding op zijn leven en zijn tijd. Hoewel
de auteur in het boek steeds Spinoza zegt, noemt ze hem hier gepast Baruch
tot na de herem, de infame banvloek
die hem uit de Joodse gemeenschap verwijderde; van toen af noemde hij zichzelf
en ondertekende hij zijn brieven als Benedictus de Spinoza. Het irriteert me
dat sommigen blijven spreken over Baruch als zij het over de filosoof hebben;
ook onze auteur doet dat éénmaal, in het Voorwoord (blz. 10). Ik meen dat we de
uitdrukkelijke wens van Spinoza moeten respecteren om publiekelijk als
Benedictus door het leven te gaan en de geschiedenis binnen te treden, hoe men
hem privé ook moge aangesproken hebben.
We lezen hier, zoals bij anderen, dat Spinoza in zijn
levensonderhoud voorzag door het slijpen van lenzen. We hebben daarvoor
eigenlijk geen overtuigende bewijzen. De draaibank in het Spinozahuis in
Rijnsburg is er een van een houtbewerker. Wij weten dat hij lenzen sleep en dat
hij daar erg goed in was. Hij deed dat echter vooral als een onderdeel van zijn
natuurwetenschappelijke experimenten, zoals hij ook betrokken was in de bouw
van een telescoop, en zoals hij over de optica ook schreef in zijn brieven
(Brief 36). Dat hij met dat tijdrovend handwerk in zijn levensonderhoud kon
voorzien, is zeer twijfelachtig, ook al werd er naar verluidt door zijn
wetenschappelijke collegae hoge prijs gesteld op zijn kwaliteitsvolle lenzen.
De zegelring van Spinoza, hier weliswaar enkel vermeld in
het Nawoord van Eric Schliesser (blz. 211), mist eveneens historische onderbouw;
wij kennen afdrukken, op papier en naar ik aanneem ook in zegellak waarmee
brieven werden verzegeld, maar dat deden de burgers veeleer met een zegelstempel,
waarvan er talrijke rijkversierde exemplaren overgebleven zijn, ook uit latere
eeuwen. Als wij over zijn zegelring spreken, moeten we daarvoor historische
bronnen hebben en voor zover ik het kon achterhalen zijn die er niet. Terloops
vermeld ik de eigenaardigheid dat op sommige van die afdrukken de S (van BdS)
in spiegelschrift staat; dit is bevreemdend: heeft de graveur zich vergist? Had
Spinoza meer dan één stempeltje? Ik heb niet de indruk dat iemand het weet of
er onderzoek naar gedaan heeft op de originele brieven of andere documenten.
Mocht dat toch zo zijn, dan vernemen wij dat graag.
Nu we toch met historische correctheid bezig zijn: de
Brieven over het kwaad, onlangs copieus uitgegeven door Miriam van Reijen, zijn
geschreven van en naar Willem van Blijenbergh; als we enkel zijn familienaam
vermelden, is dat Van Blijenbergh en dus niet Blyenbergh (sic). Zo is het dus
naar Nederlandse gewoonte ook Lambertus van Velthuysen (blz. 21). Op blz. 172 noemt de auteur de DPP (Renati Des Cartes Principiorum Philosophiae )
een vertaling van Descartes
filosofie. Voor wie niet weet waarover het gaat, kan dit een misleidende term
zijn. Op blz. 21 verschijnt Uriël da Costa als een joods denker verketterd en
uiteindelijk tot zelfmoord gedreven. De auteur sluit zich daarmee aan bij de talrijke
auteurs, onder wie zelfs Steven Nadler - corruptio
optimi pessima, of als zelfs de besten zich laten van de wijs brengen - die
voortgaan op de op zwakke gronden gevestigde opvatting over deze legendarische
figuur. Ik heb in een andere context bij mijn vertaling van het zogenaamde
testament van Uriël da Costa de nadruk gelegd op de talloze historische
vraagtekens die bij dit verhaal moeten geplaatst worden.
Op blz. 30 komt Locke ter sprake met zijn beruchte
uitzondering in zijn Letter Concerning Toleration:
Deze liberale denker verdedigt religieuze tolerantie, maar sluit toch
katholieken, atheïsten en deïsten uit. De tekst van de Letter vermeldt a Roman
Catholic slechts eenmaal en stelt dat de staat niet tegen hem mag optreden
omwille van wat hij gelooft of niet. In de passage waar Locke zijn limieten
stelt voor tolerantie heeft hij het niet over katholieken, maar over a Mahometan;
de redenering die hij opbouwt kan wellicht ook voor katholieken gebruikt
worden, maar enkel bij associatie of extrapolatie en dus impliciet; zijn
bezwaar tegen atheïsten is eveneens enkel gesteund op vermeende praktische
bezwaren in verband met het onderhouden van contracten, beloften en eden; de
mensen daarmee bedoeld zijn amorele nihilisten en het was toen en is vandaag
nog steeds intellectueel oneerlijk om atheïsten daarmee gelijk te stellen.
Deïsten komen in de Letter niet
expliciet voor. Ik weet niet waarom ze hier mee in de boot genomen worden.
Locke was geen deïst, maar daaruit concluderen dat hij hen zou uitsluiten van
zijn nochtans brede tolerantie lijkt me discutabel op zijn minst. Hoe dan ook,
het gaat in de expliciet vermelde gevallen niet om religieuze intolerantie,
want die is bij Locke algemeen, maar om een uitsluiting op politieke en
maatschappelijke gronden. Ook hier had een bronverwijzing veel kunnen duidelijk
maken.
Van de Pacificatie van Gent vermeldt de auteur op bladzijde
46 dat daarmee in de Westerse geschiedenis een stap werd gezet naar een
beperkte godsdienstvrijheid, dus naar vrijheid van geweten en vrijheid van
denken. Dat is erg optimistisch, zoals ook Oranje toen al te optimistisch was
om te denken dat hij de 17 provinciën kon verenigen in een unie gebouwd op godsdienstvrijheid.
Drie jaar later viel de unie uiteen in twee intern onverdraagzame en extern vijandige
gewesten en werden de onoverbrugbare tegenstellingen bekrachtigd in respectievelijk
de Unie van Atrecht en Utrecht.
De auteur gaat ook vrij nonchalant om met Spinozas
vermeende (filosofische) afhankelijkheid van de natuurwetenschappelijke
revoluties van zijn tijd (blz. 171 vv.). Het verbaast me dat Eric Schliesser
zich in zijn elegant nawoord daartegen niet verzet heeft of er althans geen kanttekening
heeft bij gemaakt. Het is bekend dat hij in zijn publicaties hierover een meer
genuanceerde, om niet te zeggen afwijkende mening is toegedaan.
Het viel mij op dat we ook in dit boek een verschijning zien
van een engel. Die werd voor het eerst opgemerkt in een ingelaste fictieve
dialoog, van de hand van Martin Schouten, tussen Spinoza en Willem van
Blijenbergh, in het recente boek van Miriam van Reijen. Ik citeer: Al hangt
een muis net zo van god af als een engel, dan is de muis nog geen soort engel
en de droefheid nog geen soort blijdschap (blz. 49). Wanneer we er Brief 23 op
naslaan in de uitgave van Van Reijen, blijkt het daar niet om een engel, maar
om een egel te gaan (blz. 153, 47). In het citaat van Schouten is het geen
typefout, aangezien het woord identiek herhaald wordt. Dat geldt echter ook
voor Van Reijen, die tot driemaal toe egel schrijft. Bij Tinneke Beeckman is
het een engel (blz. 149).Wat is het nu, een engel of een egel? In de uitgave
van de Briefwisseling van Akkerman (et al.) staat engel en engelen (blz. 205).
Ook bij Appuhn (Flammarion, p. 220) gaat het om engelen, al is de muis daar wel
een rat geworden. De egel moeten we dus wel op rekening van Miriam van Reijen schrijven,
tenzij ze voor haar stekelige keuze goede argumenten zou hebben. Want hoewel
een engel en een egel allebei evenzeer van god afhangen, is er nog altijd een
behoorlijk verschil tussen een egel en een engel.
Ik heb hier en daar enkele taalkundige ongerechtigheden en
typefoutjes opgemerkt. Ik neem aan dat er op het laatst enige tijdsdruk geweest
is om de publicatiedatum te halen en ik zal er dus ook niet te veel aandacht
aan besteden. Ik vernoem er slechts één, die systematisch voorkomt: er is een verschil
tussen best en het best. Op blz. 15 lezen we: hoe kan je de samenleving
best organiseren om . Hier hoort een het voor best te staan. We gebruiken best,
zoals de auteur elders ook correct doet, als we bedoelen: best wel. Overigens
is de taal verzorgd, zij het ietwat zakelijk; ook wat zij zelf neerpent over
seksualiteit en liefde is niet echt poëtisch, zoals zij Spinoza met een
onverholen litotes verwijt op blz. 191. Een bloemrijke taal is misschien niet
meteen wat men van een essayistisch Spinoza-boek verwacht, maar ik had toch
gehoopt dat de onmiskenbare passie van de auteur voor haar onderwerp haar zou
verleid hebben tot een meer, hoe zal ik zeggen, geëngageerde, zo al niet
flamboyante taal en stijl, die we met zoveel genoegen smaken bij auteurs zoals Jonathan
Israel, Dawkins, Dennett, Pinker, Churchland
De uiterlijke verschijning van het boek is behoorlijk goed
voor een paperback; ik hoop dat de rug het houdt tot na mijn boekbespreking. De
klassieke letter is (amper) groot genoeg in de platte tekst, die van de
voetnoten, de bibliografie en het register is onverantwoord klein voor mensen
van mijn leeftijd, de nummering van de voetnoten is helaas gewoon onleesbaar
klein zonder een lens. Hier en daar zijn er paginas die vetter afgedrukt zijn
dan andere.
Van meer belang zijn enkele inhoudelijke bedenkingen die ik
hier zou willen formuleren.
Zelfs als we rekening houden met de opzet van het boek zoals
de auteur die eerlijk en openlijk aangeeft, is het toch verrassend om sommige
formuleringen tegen te komen die althans mij lichtelijk de wenkbrauwen doen
fronsen. Zo spreekt de auteur herhaaldelijk over actieve passies (e.g. blz.
72). Daarmee zitten we bij een bekend vertaalprobleem: wat te doen met affectus en passio? Tinneke Beeckman kiest vaak eenzijdig voor passies en verdoezelt
op die manier het onderscheid dat Spinoza wel degelijk maakt (E3Def3). Voor wie
daarmee vertrouwd is, klinkt actieve passie als een al te flagrant oxymoron.
Passie heeft in het Nederlands onvermijdelijk de bijklank van passioneel en
emotioneel geladen en dat is precies wat Spinoza niet bedoelt met de goede of
blije affecten.
Herhaaldelijk botste ik, naast zeer geslaagde, ook op nogal haastige
formuleringen van Spinozas kerngedachten. Tegenover de vrije wil plaatst hij
een deterministische visie op de werkelijkheid. (blz. 85). Men moet dan voor
ogen houden dat hier met vrije wil uitsluitend bedoeld wordt wat Spinoza
onder meer in zijn briefwisseling met Van Blijenbergh afwijst, namelijk dat een
mens over een absoluut vermogen beschikt dat hem altijd en overal in staat
stelt om feilloos te oordelen over goed en kwaad, zonder enige beïnvloeding van
buitenaf of van zijn eigen persoonsgeschiedenis, die op haar beurt ook het
cumulatief resultaat is van zijn interactie met de wereld en al wat daarin een
rol speelt. Als men de twee, namelijk vrije wil en determinatie zo cru
tegenover elkaar plaatst, dan verdwijnen er net iets teveel nuances achteloos in
het decor. Men kan dan de indruk krijgen dat alles materialiter gebeurt en dat
de mens daarin geen rol van betekenis speelt; dan wordt hij of zij als het ware
de hulpeloze speelbal van het lot tot in het diepst van zijn gedachten. Dat is
een volkomen onterechte reductio ad
absurdum die men vandaag helaas wel vaker terugvindt bij auteurs die zich met
evenveel gusto verzetten tegen de
vermeende aantijgingen van de neurowetenschappen, die de hersenen zouden in de
plaats stellen van het verstand, of de geest, of het bewustzijn, of de ziel of
wat dan ook.
De zaak is zowel veel eenvoudiger als veel subtieler dan
dat. Niemand betwijfelt vandaag dat de natuurwetten (wat die ook zijn, en we
weten er zeker nog niet alles over) onverkort gelden voor het hele universum;
ook de mens ontsnapt er niet aan. Er gebeurt niets zonder dat daarvoor een
oorzaak is. Wij worden beïnvloed in al onze contacten met de werkelijkheid en
ook daar speelt oorzaak en gevolg volop, veel meer dan wij beseffen. Ons
bewustzijn beslaat slechts een klein gedeelte van de activiteit van onze
hersenen en ons zenuwstelsel, het grootste gedeelte gebeurt (gelukkig!)
autonoom en buiten onze actieve controle. Maar de mens is geen flipperkast en
ook geen kwal. Onze hersenen zijn wonderen van complexiteit, zoals heel ons
lichaam dat ook is; veel meer dan zelfs de hoogste andere diersoorten zijn wij
in staat om afstand te nemen van onszelf en onze omgeving, om onszelf als het
ware buiten ruimte en tijd te plaatsen en afwegingen te maken, ongetwijfeld
beïnvloed door onze volledige geschiedenis, maar daarvan toch niet absoluut en
onweerstaanbaar afhankelijk.
Bladzijde 95: (wat) betekent dat alle dingen in de natuur
in een ordelijke (sic) en goed
gestructureerd geheel passen. Dat is de causale orde: elke gebeurtenis wordt
veroorzaakt door iets anders, volgens de wetten van de natuur, de principes van
het goddelijke zijn. Elke gebeurtenis heeft bijgevolg eigen effecten. Op deze
wijze verlopen de wetten van de causaliteit dan ook noodzakelijk: zonder de
oorzaken kan er geen effect zijn. Als de oorzaak er is, volgt het effect
noodzakelijkerwijs. Deze veronderstellingen maken Spinoza tot een universele
causale determinist. De bijhorende voetnoot verwijst naar Daniel Dennett, de illustere
auteur van onder andere Consciousness
Explained, door zijn tegenstanders meestal geridiculiseerd als Consciousness Explained Away. Wij moeten
erop letten dat we niet te haastig redeneren. Spinoza zelf wijst elke
gedachte van een orde in de natuur af. Oorzaak en gevolg spelen een veel
complexer spel dan hier wordt geschetst. Als wij alle oorzaken zouden kennen,
zouden we ook alle gevolgen kennen, zo suggereert men hier. Vooreerst is het
onmogelijk om alle oorzaken te kennen en ook het relatieve belang dat zij elk hebben
in hun gezamenlijke beïnvloeding van een of ander ding. Elk gevolg is op zijn
beurt weer een oorzaak in een wereld die enorm complex ineen steekt binnen een
enorm universum. Maar, en dit is van primordiaal belang, de mens is zelf ook
een factor in dat verhaal, niet als een zwerfkei buitelend in een bulderende
bergbeek in de lente, maar als een uiterst verfijnde intelligentie, met zicht
op verleden, heden en toekomst en aldus in staat om in te grijpen, met talloze
hulpmiddelen, onmiddellijk, op korte, middellange en lange termijn op de wereld
om ons heen en op ons eigen lot, individueel en collectief.
Het is niet omdat wij passioneel zijn dat wij niet rationeel
kunnen handelen, evenmin als het ons onmogelijk is om irrationeel te handelen
zelfs als we rationeel denken. Zoals ook in de Inleiding van Miriam van
Reijens boek over de Brieven over het kwaad, mis ik hier een mensbeeld waarvan
ik dacht dat het tot de verworvenheden van onze beschaving behoorde en dat door
de neurowetenschappen trouwens geenszins wordt tenietgedaan: de mens als
historisch wezen, als een weliswaar tijdelijk maar desondanks betrekkelijk
autonoom wezen, dat zich op grandioze wijze onderscheidt van het overige
biologische leven op aarde. Wij behoren tot de natuur, zeker, en wij kunnen de
natuurwetten niet overschrijden of ongestraft negeren; wij kunnen ons niet
helemaal onttrekken aan de invloed van onze omgeving, maar wij spelen als
individu en collectief wel een actieve rol in dat proces. Wij zijn niet
helemaal vrij, maar wij zijn ook niet helemaal gebonden. Wij maken voortdurend
allerlei kleine en grote keuzes, die ons maken tot wie we zijn, onvoorspelbaar uniek
en individueel en verantwoordelijk.
Wij moeten ons dus hoeden voor een al te eenzijdig
benadrukken van elk overdreven materialistisch determinisme, zoals wij ook elke
predestinatie en elk goddelijk determinisme afgezworen hebben als mensonterend
en abject.
Evenmin mogen we uit Spinozas monistische metafysica, of
zijn verwerpen van elke metafysica, zo men wil, haastige conclusies trekken
voor de mens. Het is evident voor ons (op enkele verwarde uitzonderlingen na)
dat het universum geen specifieke doelgerichtheid heeft, dat alles wat gebeurt
gewoon gebeurt omdat het kan gebeuren op dat ogenblik. Er ligt aan dat alles
geen Groot Plan of Intelligent Design te
gronde, dat volledig is uitgetekend (door wie of wat?) om te bereiken wat er nu
is en wat nog komen moet. Er is in dat universum niets dat wij absoluut goed en
kwaad kunnen noemen, er zijn geen concrete morele normen te vinden in de
natuurwetten. Derhalve kan men ook niet zeggen dat een bepaalde daad goed of
slechts is vanuit het standpunt van de
tijdloze eeuwigheid (sub specie
aeternitatis). Betekent dat echter ook dat er geen goed of kwaad is onder de mensen? Natuurlijk niet! Men
hoeft Spinoza niet te lezen om dat te weten en hem (aandachtig) lezen zal nooit
tot een dergelijke conclusie leiden. Het is dan ook onvoorzichtig om te
stellen: Er is geen inwendige neiging tot het goede in de mens. (blz. 97). We
kunnen dan rationeel wel inzicht hebben in het goede of het kwade, maar we
hebben geen inzicht in onze eigen drijfveren. (98) Het bewustzijn is voor
Spinoza van nature een plaats van illusie. (106) De mens is een wezen van
aandoeningen, in de zin van aandoen en aangedaan worden: van effecten
veroorzaken en effecten (inwerkingen) ondergaan. (117) Hoe de aandoeningen,
van lichaam of geest, op elkaar inwerken, beantwoordt aan de noodzakelijke orde
van de wetten van de natuur. Spinoza stelt dus dat alles wat bestaat, opgenomen
is in een voortdurende keten van ontstaan en vergaan, van oorzaak en gevolg.
(123) Die interactie met de buitenwereld bepaalt
wie je bent. (134, mijn cursivering). Er is geen eerste affect, evenmin als
er een vaste kern zou zijn, een zelf. (135) Alles in de werkelijkheid is
ofwel noodzakelijk, ofwel onmogelijk. Dat is Spinozas determinisme. (146)
Wat gebeurt, verloopt noodzakelijk, zonder voorafgaande bedoeling. Dat is
Spinozas determinisme. (165) De mens kan wel zelf oorzaken voortbrengen,
maar ondergaat effecten van oorzaken waarop hij geen invloed heeft. (184)
Ik weet het wel, elke van deze fragmenten kan men desnoods
ook anders lezen en in dit boek staan er talrijke passages die wel het
tegendeel lijken te poneren, dat zou er nog maar aan mankeren! Maar die
bevestiging van het blind determinisme dat op ons rust als een doem (of een
erfzonde ) en de ontkenning van de autonomie van de persoon (twee termen die in
het boek schitteren door hun afwezigheid) loopt in een voortdurend herhaalde mantra
door het boek heen en zorgt ervoor dat men op de duur nog slechts met enige
moeite dat andere, essentiële aspect van Spinozas antropologische filosofie
kan onderkennen. Daarin schuilt vooral voor al te enthousiaste of minder onderlegde
lezers een groot gevaar, zoals in elke al te eenzijdige benadering van complexe
redeneringen, en inzonderheid van de uiterst complexe teksten die Spinoza driehonderd
vijftig jaar geleden schreef. Dat gevaar is niet denkbeeldig maar reëel wanneer
we het niet meer hebben over theoretische metafysische bespiegelingen, maar
over de concrete toepassingen ervan.
Dat brengt ons bij het laatste hoofdstuk, dat handelt over
de seksualiteit. Wij krijgen hier de bekende Spinoza-citaten, ook die over de
vrouw (zelfs tweemaal vlak na elkaar), evenals de mogelijke weerleggingen
daarvan: Spinoza sprak over de vrouwen van toen, niet die van nu, noch over
de vrouw. Dat is allemaal goed en wel, maar er zit toch een addertje in het
gras (waarmee ik geenszins wil alluderen op Bijbelse noch Shakespeariaanse verhalen).
Ik heb het over de toepassing van wat de auteur als de algemene teneur van
Spinoza noemt op de menselijke seksualiteit. Haar redenering gaat als volgt. Er
zijn in het universum geen universele normen van goed en kwaad; men kan uit de
natuurwetten geen concrete morele voorschriften afleiden. Er is ook geen
goddelijke openbaring en de openbaring waarop de religies zich steunen is
onbetrouwbaar omdat ze niet waarheidsgetrouw is maar op de verbeelding
gesteund. Bijgevolg, zo stelt zij, hebben de dingen geen bedoeling meegekregen.
Ze zijn gewoon wat ze zijn, zonder morele of teleologische kwalificaties.
Zo komen we bij het merkwaardige verhaal van het paard en
zijn poten (blz. 89-90), waarbij we in het midden laten of dat edel dier nu
benen of poten heeft.Elke doelgerichtheid is een uitvinding van de verbeelding:
als de mens denkt dat de zon er is om te schijnen op aarde of de poten van het
paard om te lopen, begrijpen ze niets van de natuurlijke orde. ( ) In
werkelijkheid geldt echter dit: als de zon schijnt, heeft een deel van de aarde
licht. Als een paard poten heeft, kan het lopen. Oorzaken produceren effecten.
De auteur verwijst naar het Voorwoord van het vierde deel van de Ethica. Daar
vinden we wel een algemene uitleg over de begoochelingen die wij ons maken op
grond van onze eigen plannenmakerij, maar niet het voorbeeld van de zon. Die
komt pas op in de toelichting bij de eerste stelling (E4p1s), maar niet zoals
de auteur hier voorgeeft. Spinoza heeft het dan over de schijn der dingen; de
auteur heeft het over teleologisch denken; de verwijzing klopt dus niet
helemaal.
Wie denkt vanuit een Opperwezen dat alles met een bedoeling
heeft gemaakt en de mens als het centrum van die bedoeling ziet, zal zeggen dat
de zon door God aan de hemel geplaatst is om ons van nut te zijn, opdat we
zouden zien bij dag en zouden kunnen slapen bij nacht. En het paard? Spinoza
heeft het wel hier en daar over paarden, gevleugelde en gestreepte, en zelfs
over hun poten, die er volgens hem echt wel bij horen. Maar het is mij niet
bekend dat hij zou beweren dat wij ons vergissen als wij stellen dat de poten
van het paard er zijn om ermee te lopen Ik krijg altijd een wee gevoel in de
maagstreek als filosofen met voorbeelden komen aandraven (no pun intended) die, juist, mank lopen.
Ik weet het wel, God heeft die poten niet bedacht opdat het
paard zou kunnen lopen, in plaats van als de slang op zijn buik voort te
glijden, een komisch zicht ongetwijfeld. Het is de evolutie die in het hebben
van poten een voordeel zag, dat ze in het geval van het paard op indrukwekkende
wijze heeft uitgewerkt. De poten en het lopen zijn tezamen ontwikkeld: hoe
beter de poten, hoe sneller het paard kon lopen en hoe sneller het moest lopen,
hoe meer goede poten van pas kwamen. Dank je wel, Mr. Darwin.
Onze auteur vervolgt: Niet denken in termen van doelen,
maar van oorzaken. ( ) Wat volgt concreet uit de vaststelling dat de natuur
geen doelgerichtheid heeft? Dat de seksualiteit die evenmin heeft. De
seksualiteit is dan niet meer bestemd om het voortbestaan van de soort te
verzekeren dan de ogen gemaakt zijn om te zien of de tanden om te kauwen. ( )
Er is voortplanting, omdat er seksualiteit is. Niet het omgekeerde, dat de
seksualiteit dient opdat de mensen zich zouden voortplanten.
Vergeef me dat ik enigszins ongelovig deze zin ettelijke
keren herlezen heb en hem nog steeds niet begrijp. Laten we eens naar de
context van dit citaat kijken (E1, appendix). Ook daar gaat het uitsluitend
over het afwijzen van metafysische doeloorzaken, die afgeleid zijn van onze
ervaring dat allerlei dingen nuttig zijn om ons doel te bereiken. Spinoza
ontkent hier helemaal niet dat die dingen nuttig zijn voor ons (ogen om te
zien, tanden om te kauwen, planten en dieren om ons mee te voeden, de zon om
licht te geven, de zee om vissen voort te brengen enzovoort), hij stelt alleen
dat het op basis van die terechte gedachte is dat wij alle dingen in de natuur
als middelen opvatten om ons te geven wat ons van nut is. En aangezien we wel
weten dat we deze middelen enkel aantreffen en niet hebben gemaakt, is dat voor
ons een aanleiding om te geloven dat er een ander is, die ze voor ons gebruik
heeft gemaakt. Quod non, niet dus. Dat is de redenering van Spinoza. Ook deze
verwijzing klopt dus niet.
De redenering van Tinneke Beeckman is echter dat al wat in
de natuur is, geen enkel doel op zich heeft. Seksualiteit is iets dat we
aantreffen, dat we ontdekken en dat we gebruiken zoals het ons uitkomt. Het is
niet gericht op voortplanting, het is nergens op gericht want niets is op iets
gericht in het universum, alles wat kan gebeuren, gebeurt. Nu ben ik het ermee
eens dat wat de menselijke seksualiteit betreft die laatste regel zeker opgaat:
er is waarlijk niets dat we nog niet geprobeerd hebben, althans dat is mijn
stellige indruk, en als het nog niet allemaal gelukt is, dan is het voorwaar niet
omdat we het niet geprobeerd hebben.
Ik meen echter dat hier een onterechte overgang gemaakt
wordt van een metafysische stellingname naar een praktische, concrete en
vervolgens morele. In het universum is er geen moraal, omdat er geen normen
zijn en geen Opperwezen om ze te verordenen. Maar het is niet omdat niemand een
doel gelegd heeft in de dingen dat ze ook geen functie hebben! In het biologisch
leven is de voortplanting een essentiële kwestie: to be or not to be, that is the question, zoals Hamlet het terecht
samenvat. De voortplanting is geen triviale zaak, ook niet bij Spinoza, integendeel:
de essentie van de mens is zijn conatus
en dat is niet anders dan zijn wil om zelf in leven te blijven en door zich
voort te planten het leven in stand te houden en het leven van de naaste te
beschermen. Leven is voor alle leven een waarde, zelfs de hoogste waarde.
Genetisch vertaalt zich dat onder meer in factoren die de voortplanting
aanmoedigen. Een daarvan is de seksualiteit. Levende wezens die geneigd zijn om
zich voort te planten, hebben het ultieme evolutionaire voordeel, zij die dat
missen moeten afrekenen met het ultieme evolutionaire nadeel: een levend wezen
dat zich niet voortplant is een doodlopend straatje. Een gemeenschap waarin die
negatieve genetische trek sterk vertegenwoordigd zou zijn, heeft geen enkele
overlevingskans. Aangezien we ons in aanzienlijke mate vermenigvuldigen,
selecteert de evolutie dus op seksualiteit. Dat betekent dat seksualiteit wel
degelijk een functie heeft, niet op metafysische gronden, maar op biologische
en voor ons ook menselijke. Voor het universum maakt het niet uit of er leven
is op aarde, of waar dan ook. Voor jou en voor mij wel en ik neem aan ook voor
onze auteur.
De moeilijkheden beginnen pas goed wanneer ze conclusies
gaat trekken uit haar bedenkelijke premisse. Verder volgt dat er geen
natuurlijke seksuele gerichtheid is van mannen op vrouwen of omgekeerd. (blz.
199) Dat is erg verregaand. Uit de afwezigheid van elke metafysische
doelgerichtheid van het universum leidt ze af dat er evenmin enige
doelgerichtheid is in de menselijke seksualiteit. Zowel over de seksuele
objectkeuze, als over handelingen, kan Spinozas filosofie geen beperkingen
opleggen. Zonder transcendente norm geen mogelijkheid om goede tegen slechte
handelingen af te wegen. (blz. 200) De absurde conclusies die ze citeert bij
de Franse filosoof Matheron bespaar ik de lezer.
Dit is niet zomaar iets waar ik het moeilijk mee heb, dit
kan ik onmogelijk aanvaarden, op geen enkele manier, filosofisch, logisch,
emotioneel, vanuit mijn min of meer gezond verstand of hoe dan ook. Let wel, ik
betwist de conclusies niet; zoals ik zei: er is wellicht niets dat de mens nog
niet geprobeerd heeft met zijn seksualiteit; alles wat kan, gebeurt en zelfs
heel wat waarvan we dachten dat het (fysisch) niet kon. Maar dat is een andere
kwestie. De mens is in staat om alle mogelijkheden waarover we beschikken
uitputtend te gebruiken. Wij zijn niet uitsluitend onderhevig aan de instincten
die de meeste dieren leiden. Wij
kunnen die vlot omzeilen. Boire sans soif
et faire l'amour en tout temps, madame, il n'y a que ça qui nous distingue des
autres bêtes (Beaumarchais, Le
mariage de Figaro).
Onder mensen maken we afspraken over ons gedrag en daarbij
houden we rekening met elkaar. Het is in die context dat de noties van goed en
kwaad ontstaan en ook alle zingeving waarzonder we niet kunnen leven. Die
zingeving is niet arbitrair; ze houdt rekening met onze waarden. Leven is de
primaire waarde. Alles wat bijdraagt tot het leven deelt in die waarde, dus
essentieel ook voortplanting en, onrechtstreeks, seksualiteit. In onze moderne
tijd hebben wij namelijk expliciet gesteld dat die twee niet onverbrekelijk bij
elkaar horen. Wij kunnen ons voortplanten zonder seksualiteit en seks hebben
zonder ons voort te planten, dat is nog nooit iemand ontgaan die eerlijk naar
zichzelf heeft gekeken.
Ik vraag me echter af of de seksualiteit volledig kan
losgemaakt worden van de voortplanting, zoals onze auteur, daarin bevestigd
door Matheron, lijkt te geloven. Wanneer namelijk de seksualiteit haar functie
verliest, namelijk het aanzetten tot voortplanting, wordt ze een tijdverdrijf
dat geen ander evolutionair voordeel oplevert dan zeg maar het boogschieten op
de liggende, c.q. staande wip of het nobele klaverjassen. Hoe leuk het op dit
moment ook mag lijken, seks is dan gedoemd om net zo sexy te worden als in-vitro
fertilisatie nu is. Al de sensoren voor seksueel genot die we nu zo koesteren,
zullen in dat geval stilaan evolutionair weg geselecteerd worden omdat ze geen
evolutionair voordeel meer opleveren, net zoals ze ontstaan zijn omdat ze dat
wel deden. Wanneer onze voortplanting aseksueel geworden is, zal de evolutie
niet meer op seksualiteit selecteren en zal ze dus verdwijnen. Het zal ons niet
meer interesseren. Misschien gaan er dan wel piepshows ontstaan waar we stiekem
kijken hoe spermatozoïden racen om als eerste binnen te dringen in eicellen.
Ik herhaal nogmaals voor de goede orde dat deze gedachten
niet geïnspireerd zijn door enige afkeuring of afkeer van seksualiteit tussen
partners van hetzelfde geslacht; dat is een andere kwestie. Het is volkomen
terecht dat de auteur stelt dat men niet uit de metafysica, van Spinoza of van
wie dan ook kan afleiden dat homoseksualiteit intrinsiek verkeerd zou zijn.
Over seksuele preferenties, of ze nu genetisch of cultureel bepaald zijn of
berusten op een bewuste keuze, kunnen we spreken in een dubbele context. De
eerste is biologisch, en daar stellen we vast dat homoseksualiteit niet gericht
is op de biologische voortplanting door het ouderpaar zelf; er is (voorlopig?) een
externe partner nodig. Ook daarover vallen er geen absolute morele oordelen
te vellen, alleen menselijke. De seksuele beleving van homoseksuele geliefden
is niet biologisch verbonden met de voortplanting, zoals bij heteroseksuele
paren. Men gebruikt een biologische functionaliteit, een reële evolutionair
ontstane biologische doelgerichtheid voor een ander doel, namelijk het seksueel
genot en het voeden van de liefdesrelatie, zoals trouwens ook heteroparen doen.
Dat is goed en normaal en al wat je wil, maar het is een alternatief gebruik
van een biologische functie die er wel degelijk is.
Dat is voor mij de kern van
de zaak, niet alleen in verband met seksualiteit maar algemeen: (meta)fysische wetten
zijn onontkoombaar en zijn nooit een basis voor morele oordelen, maar zij zijn
niet het hele verhaal; er is nu eenmaal leven op aarde en dat leven heeft eigen,
uiterst complexe wetmatigheden bovenop de fysische. Die ontkennen omwille van
de fysische, is een fundamentele vergissing met zeer zware gevolgen. Het is de
aanzet van alle simplistisch nihilistisch determinisme en een miskenning van de
uitzonderlijke waarde van het leven op aarde, waarin de mens een primordiale
rol heeft dank zij de evolutie.
De aberrante en abstruse vormen van seksuele preferentie die
mij helaas even voor ogen kwamen bij het lezen van de Matheron-citaten hebben mij
dan ook hartsgrondig doen twijfelen aan de ernst van de redenering die hier opgebouwd
wordt.
We moeten toch af en toe eens nadenken over onze evolutie,
waar we vandaan komen en hoe het verder moet. Er zijn niet alleen de strakke en
abstracte en weinig frivole wetten van de fysica, er zijn ook de veel
complexere wetten van de biologie, die weliswaar niet aan die van de fysica
ontsnappen, maar die er aanzienlijke bijkomende complexiteit aan toevoegen. Ook
aan die wetten valt niet licht te ontsnappen. Spinoza houdt niet op te zeggen
en te herhalen dat wij geen koele rationele machines zijn, maar mensen van
vlees en bloed, met zeer sterke emoties. Die zijn evolutionair ontstaan, zoals
wij helemaal het resultaat zijn van de evolutie. Wij zijn intellectueel en
emotioneel veel verder ontwikkeld dan gelijk welk andere soort en met onze
technologie zijn wij in staat tot ongelooflijke dingen, zeker als we niet
bekijken wat het kost. Maar wij verschillen op veel punten niet van onze eerste
menselijke voorouders. Er zijn systemen die nog net zo verlopen als toen: eten,
drinken en onze stofwisseling, zoals we beleefd zeggen; bescherming tegen de
elementen; en onze voortplanting, zeker wat de rol van de vrouw betreft; we
hebben nog geen machines die de eerste maanden van een zwangerschap kunnen
overnemen van de vrouw.
De auteur heeft het verder ook over de liefde en daar
begeeft ze zich veel minder op glad ijs. Liefde is relationeel en
maatschappelijk en gaat over veel meer dan alleen maar seksualiteit of
voortplanting. Ik heb mijn persoonlijke bedenkingen bij enkele van haar meer
uitdagende of gratuite uitspraken en citaten in dat verband, zoals Mannen
voelen zich juist meer aangetrokken tot populaire vrouwen, en omgekeerd
(blz. 202); schoonheid - en wat mooi is kan elk voor zich beoordelen is voor
seksuele liefde noodzakelijk maar niet voldoende voor een langdurige band (blz.
203), maar dat doet er verder niet toe.
Een laatste opmerking geldt haar voorstelling van Darwins
evolutieleer, die we kort samengevat vinden op bladzijde 167vv. Ik mis daar een
essentieel element, met name de oorsprong van de genetische differentiatie, die
we moeten zoeken in de erfelijke mutaties die zich voordoen bij de (seksuele of
aseksuele) voortplanting. Als we dit cruciale gegeven niet vermelden, klopt het
verhaal niet meer.
Ik besef dat ik af en toe streng ben geweest voor onze
auteur en voor haar boek. Men gelieve dit te zien als een bewijs van mijn
respect en niet als een teken van afkeuring. Indien ik had gemeend dat dit boek
niet de moeite waard was, had ik het na enkele bladzijden naast me neergelegd
en in de plaats daarvan nog eens enkele bladzijden van de Ethica gelezen; dat
laatste kan ik overigens iedereen van harte aanraden. Ik heb integendeel het
hele boek uitgelezen, inclusief de tergend kleine voetnoten en de bibliografie
(zodat ik ook de vriendelijke referentie naar onze website heb opgemerkt,
waarvoor dank). Verscheidene paragrafen heb ik meermaals herlezen en ik denk
dat ik dat nog zal doen.
Voor wie is dit boek geschreven en aan wie kunnen we het
aanraden of cadeau doen? Eigenlijk aan iedereen, zelfs de twee uitersten: de
complete neofiet op het gebied van de filosofie van Spinoza evengoed als de
beslagen specialist, en iedereen daartussen. Ieder zal zijn graantje meepikken
uit het rijke en diverse aanbod dat de auteur ons hier biedt. De onderwerpen
die ze behandelt, zijn actueel en cruciaal. Haar ruime vertrouwdheid met de
filosofie in het algemeen en met die van Spinoza in het bijzonder bieden alle
garanties voor een degelijke en boeiende voorstelling van zaken, die menigeen
zal aanzetten tot nadenken, tot verder onderzoek naar de opvattingen van
Spinoza en die van anderen, om zo tot meer verantwoorde en meer
verantwoordelijke inzichten te komen in onze condition humaine. Als deze publicatie van Tinneke Beeckman daartoe
bijdraagt, en dat lijdt niet de minste twijfel, dan heeft ze ons een bijzondere
dienst bewezen, waarvoor we haar dankbaar moeten zijn en waarvoor we haar graag
van harte feliciteren.
Wij kondigen hier met genoegen de aanmelding aan als
sympathisant van Spinoza
in Vlaanderen van Antonio Crivotti, die
ons meteen ook de toestemming verleende om zijn artikel over Spinoza als
atheïst in het Nederlands te vertalen voor onze website. Wij kunnen niet
beloven dat die vertaling (uit het Italiaans, met behulp van een bestaande Franse
vertaling) voor binnenkort is, er liggen nog enkele andere teksten op vertaling
te wachten. Mocht iemand zich geroepen voelen om daarbij een handje toe te
steken, aarzel dan niet, alle hulp wordt ten zeerste geapprecieerd.
Categorie:Spinoza-nieuws Tags:Spinoza
16-10-2012
Lezing Sonja Lavaert, een verslag
Van Freddy Lioen
ontvingen we volgend bericht:
De werkplaats Spinoza
uit het O. Oostende heeft bij haar stichting het idee opgevat om het gedachtegoed
van Spinoza te helpen uitdragen. Vorig jaar hadden we de eerste druk
bijgewoonde - editie waarin Spinoza als de filosoof van de blijheid werd
gebracht. Dit jaar belicht de filosofe Sonja Lavaert (Dr. in de filosofie,
docente aan de VUB en auteur) de politieke betekenis van Spinoza. Dit boeiend
seminarie vond plaats op woensdag 10
oktober 2012 om 19 uur in Hotel & Restaurant Van der Valk te 8020
Oostkamp. Iedereen was er welkom en ook voor deze editie was er een ruime
opkomst.
Dr. Sonja Lavaert bezorgde ons een goed gestoffeerde
Spinoza-lezing, die als volgt ingedeeld was:
1. Leven, werken, context
2. Politieke betekenis Spinoza vanuit extern perspectief, in de teksten van
tijdgenoten, voor en tegenstanders, die hij heeft beïnvloed of door wie hij is
beïnvloed, waarin hij een rol speelt
3. Politieke betekenis Spinoza intrinsiek, in zijn teksten: TTP, Ethica, TP
4. Enkele conclusies: politieke betekenis nu
In haar studie en onderzoek is professor Lavaert ooit vertrokken bij Dante, de
Renaissance en Machiavelli, om bij Spinoza terecht te komen. O.m. zijn
politieke betekenis gaf dan weer aanleiding om terug te komen waar ze
vertrokken was, nl. terug bij Dante en Machiavelli.
Als inleiding op haar slot poneerde dr. Lavaert dat de revolutionaire betekenis
en de radicale verlichting van Spinoza vandaag nog steeds gelden. Dit betekent
'dat we zijn themas en kritiek kunnen toepassen in
een reflectie over het actuele politieke leven en actuele democratie. Spinozas
stellingen en argumenten kunnen dienen als instrument om vooroordelen te
doorprikken, discoursen te analyseren, vanzelfsprekendheden in vraag te
stellen, om het heersende denken, de cultuur en concrete beleidsvoeringen te
analyseren, wegen en beoordelen. Meteen een apotheose die in de huidige
actualiteit weerklank kan vinden.
Na de lezing was het tijd voor een gezellige receptie en werd er voluit van
gedachten gewisseld. Ook Dr. Lavaert was zeer aanspreekbaar en bleef ons verder
inspireren over haar onderwerp.
Recensie: Door Spinoza's lens, Tinneke Beeckman, door Mark Behets
Boekbespreking: Tinneke Beeckman Door Spinozas lens
door Mark Behets
Alvorens
over dit boek te beginnen, wil ik Karel, de webmaster, danken voor het forum
dat hij me hierbij biedt om de bespreking van dit m.i. zeer interessante boek
te verspreiden. Karel, bedankt voor je inspanningen om deze site op te richten
en in stand te houden. Door de verspreiding van de wijsheid van Spinoza te
bevorderen, bewijs je, zoals alle sympathisanten van deze site weten, de hele
maatschappij een belangrijke dienst.
Ach waren alle mensen wijs
Dan was d aard een paradijs
Ondanks een
weinig opvallende omslag en titel, blijkt Door Spinozas lens een duidelijk
ander boek te zijn dan alle vroegere Spinozaboeken die ik onder ogen heb
gekregen. Het oogt nieuw in quasi alle opzichten: schrijfstijl, indeling,
onderwerpen, doelpubliek
Om met het
laatste te beginnen: dit is een ideaal boek voor de beginnende Spinoza
liefhebber. Er is geen enkel voorkennis over Spinoza vereist. Het vertrekt niet
van in eerste instantie weinig boeiende theoretisch-filosofische
uiteenzettingen, maar wel van concrete onderwerpen die vandaag in de
actualiteit staan. Van hieruit beschrijft Beeckman de toepasselijke filosofische
inzichten van Spinoza, op een tegelijk bevattelijke maar toch vrij diepgaande
manier. Wie de zes topics van het boek heeft doorgewerkt en dat kan in de
volgorde die de lezer zelf verkiest-, heeft een goede basis van alle belangrijke
werken van Spinoza meegekregen en is klaar om de lectuur van Spinoza zelf aan te
vatten.
Hoewel dus uiterst geschikt voor de debutant, is het zeer merkwaardig dat dit boek
er ook in slaagt om de gevorderde Spinozist aan te spreken. Beeckman formuleert
in haar toepassing van Spinozas theorieën op de behandelde onderwerpen, heel wat
originele ideeën en benaderingen. Hoewel het ook over praktische filosofie
gaat, is dit GEEN Alain DeBotton-boek. Het graaft heel wat dieper.
Ook qua
stijl is het boek verfrissend. Hoewel de auteur doctor in de filosofie is (en
tot voor kort aan de Vrije Universiteit Brussel verbonden was), blijft ze ver
van de zware academisch-filosofische schrijftrant, maar hanteert het vlotte
proza van de betere journalistiek.
De inhoud is
gedurfd en daarom origineel. De auteur extrapoleert Spinozas inzichten naar
zes hedendaagse kwesties en laat als het ware de zeventiende-eeuwse filosoof
hierover uitspraken doen. Het eerste onderwerp de vrije meningsuiting- is nog
vrij gemakkelijk, daar dit ook al in de zeventiende eeuw aan de orde was en er
bij Spinoza dan ook zeer veel over te vinden is. In de latere hoofdstukken
komen moeilijkere topics aan bod, waar Spinoza niets over schreef of slechts
enkele zinnen seks bijvoorbeeld. Beeckman lijkt een paar keer zelf te schrikken
van haar durf en wijst dan expliciet op het speculatieve karakter van haar
onderneming. M.i. is haar aarzeling ongegrond: haar speculaties zijn grondig
onderbouwd vanuit Spinozas uitgangspunten en zullen dan ook op weinig kritiek
stuiten. Om een voorbeeld te geven: vanuit Spinozas afwijzing van elke
doelgerichtheid van de God/Natuur, stelt ze: er is geen seks omdat er
voortplanting moet zijn (Christelijke these), maar er is voortplanting omdat er
seks is (Spinozas naturalisme). En dus is er geen grond om enige afwijkende seksbeleving
te veroordelen.
Als ik bovenstaande
kwaliteiten overloop, kan ik het niet laten een wat provocerende uitspraak te doen:
er zit veel vrouwelijks in de aanpak van het boek. Vrouwelijk in de zin dat het
een aantal typisch mannelijke gebreken vermijdt: het is niet polemiserend, niet
te abstract, verwaarloost niet de praktische en psychologische aspecten. Maar
niet vrouwelijk in de zin dat logische gestrengheid, theoretische diepgang en
duidelijke stellingnames zouden ontbreken. Beeckman staat meer dan haar
mannetje.
In een
boekbespreking horen uiteraard ook enkele kritische noten (hoewel het de lezer
nu wel duidelijk zal zijn dat dit een beperkte opsomming wordt).
Belangrijkste
punt van kritiek is m.i. dat de politieke voorkeur van Beeckman af en toe naar
voren komt en door de onoplettende lezer kan verward worden met een stelling
die vanuit Spinoza zou af te leiden zijn. Zo wordt op pag. 46 het kapitalisme
wel erg negatief beschreven en op pag. 168 wordt neoliberalisme quasi gelijk
gesteld met het recht van de sterkste. Beeckman relateert deze stellingen
niet aan Spinoza, maar m.i. zou uit Spinozas realisme en anti-utopisme ten minste
een genuanceerder oordeel volgen: het kapitalisme is een economisch systeem dat
tot nu toe het meest efficiënt is gebleken; Spinoza zou zeker oog hebben voor
dit aspect.
Ander punt
van kritiek is dat in het boek slechts één Spinoza-interpretatie aan bod komt
(die van Beeckman), wat voor een beginnende Spinozist de indruk zou kunnen
wekken dat dit de enig mogelijke interpretatie is. Het wat enigmatisch karakter
van Spinoza valt zo wegen daardoor voor sommigen een stuk van zijn
aantrekkelijkheid. Deze benadering lijkt echter onvermijdelijk verbonden met de
opzet van het boek, met name Spinoza toepassen op de praktijk. Toepassen is
slechts mogelijk als men vertrekt vanuit een vaststaande interpretatie.
Besluit:
In navolging
van Beeckman ga ik me aan een speculatie wagen zij het dan van een andere
soort. Ik voorspel een grote verspreiding van dit boek, niet alleen in
Vlaanderen en Nederland, maar, na vertaling in het Engels, ook daarbuiten.
Waarom? Het succes van boeken als De troost van de filosofie van Alain De
Botton bewijst dat er een grote markt is voor praktische filosofie en Door
Spinozas lens heeft m.i. alle nodige kwaliteiten in zich (en meer). De
interesse van de schrijvende pers (interview in De Standaard Weekblad) en van
de gesproken pers (interview op Radio 1) zijn duidelijk gunstige voortekenen.
En om de
link te maken met het wat kinderlijke- versje hierboven: het succes van dit
boek impliceert dat we een stapje dichter komen bij het ideaal van het versje
zij het dan dat we van Spinoza geleerd hebben niet in een
utopie te geloven.
Categorie:Spinoza-nieuws Tags:Spinoza
13-10-2012
recensie: Brieven over het kwaad, Miriam van Reijen, Inleiding
Miriam van Reijen begint haar inleiding op de Brieven over
het kwaad, de correspondentie tussen Willem van Blijenbergh en Spinoza, met een
situering van de Dordtse graanverhandelaar. Hij is niet wie hij voorgeeft: een
onbevangen en eerlijk zoeker naar de filosofische waarheid die, geïnteresseerd
door Spinozas boekje over Descartes filosofie, bij de auteur komt aankloppen
om opheldering te krijgen over enkele passages die hij niet goed verstaan heeft.
Hij is integendeel een overtuigd en militant calvinist, die op het moment dat
hij Spinoza aanschrijft zelf al een uiterst christelijk geïnspireerd en sterk geëngageerd
boek geschreven heeft tegen het atheïsme. Hij zal zich ook later in woord en
daad en in geschrifte hevig blijven verzetten tegen het ongeloof en in het
bijzonder tegen Spinoza, zowel bij het verschijnen van de Tractatus Theologico-Politicus als later, na de dood van Spinoza,
tegen de Ethica.
De briefwisseling gebeurt dus naar aanleiding van de DPP en
dat zal voor verwarring blijven zorgen, omdat het in die eerste publicatie van
Spinoza niet helemaal duidelijk is wie daarin aan het woord is: Descartes, of
Spinoza. Het voorwoord van Meyer waarschuwt de lezer: Spinoza is het niet eens
met alles wat Descartes zegt. Van Blijenbergh reageert dus soms op uitspraken
van Descartes waarmee Spinoza het niet noodzakelijk eens is. Dat is al een
eerste complicatie: Spinoza heeft geen zin om Descartes te verdedigen tegen
beter weten in.
Vanaf de tweede brief zien we een tweede meningsverschil: Van
Blijenbergh komt uit de kast als strenggelovig christen denker; naast de rede
aanvaardt hij het gezag van God en wanneer er een conflict of tegenspraak zou
ontstaan tussen die beide, dan is er voor hem geen twijfel: God is het
allerhoogste gezag. De mens kent het Woord van God door de Openbaring, de
Schrift, de traditie, het kerkelijk gezag, de predikanten, de theologie, de
gemeente en het woord van God zoals het weerklinkt in het hart van de gelovige.
Dat verandert de discussie natuurlijk grondig. Spinoza kent aan al deze
kennisbronnen namelijk slechts een uiterst beperkt gezag toe en zeker geen
filosofische waarde. Het zijn immers allemaal menselijke verzinsels of
bedenksels. Er is geen persoonlijke God zoals het christendom die bedacht en
verkondigd heeft. Er is enkel de Natuur, het geheel der dingen, alle dingen,
gezien in het licht van de eeuwigheid. Er zijn alleen onveranderlijke
natuurwetten die voor alles en iedereen gelden, ook voor God, ook voor de mens.
Die onverzoenbare tweespalt maakt alle verdere discussie
onmogelijk en Spinoza zal het gesprek dan ook afbreken in zijn korte laatste brief.
Wij kunnen ons, zoals ongetwijfeld ook Spinoza deed, ergeren of zelfs vrolijk
maken over Van Blijenbergh, maar dat lijkt me ongepast; binnen zijn opvattingen
heeft hij immers gelijk en zijn argumenten zijn allesbehalve zwak of naast de
kwestie. Alleen praten de twee heren naast elkaar, weliswaar over hetzelfde
belangrijk onderwerp. Het conflict en de hele discussie is dus in feite zinloos.
Naarmate het gesprek vordert, wordt de toon scherper en worden de argumenten en
voorbeelden met steeds meer overtuiging en zelfs met enige opwinding
aangebracht. Maar vanzelfsprekend levert dat niet het gewenste resultaat op,
precies omdat de premissen van de discussie fundamenteel verschillen. Wanneer
ze het over concrete onderwerpen hebben, zal het die onderliggende fundamentele
onenigheid zijn die de oorzaak is van verdere misverstanden, in die mate dat
zelfs over kwesties waarover ze het in de grond eens zijn, de discussie toch hoog
zal oplopen.
De kern van de briefwisseling bestaat uit een
gedachtewisseling over het kwaad in de wereld en (dus) over de vrije wil van de
mens. Na Leibniz zal men dat de theodicee noemen, van het Griekse theos (God) en dikè, (rechtspraak). God is de Rechter van alles; hij zal
uiteindelijk het goede belonen en het kwaad bestraffen. Daarom moet hij ook de
regels voor het handelen openbaren, anders zouden we ze niet kennen en zouden
we ze niet kunnen naleven. Hij moet alwetend zijn, zodat wij niets voor hem
kunnen verbergen en er dus niemand vals kan spelen. God zelf is echter boven
alle regels en wetten verheven, hij kan niet zondigen, hij is oneindig goed.
Het is een sluitend systeem, op een belangrijk detail na: hoe komt het kwaad in
de wereld?
Voor de gelovige christen Van Blijenbergh is dat evident:
het is de mens die zondig is, die handelt tegen Gods wetten in en die daarvoor
door Hem bestraft wordt.
Spinoza is het daarmee vanzelfsprekend niet eens. Een
dergelijke God is een antropomorfistische constructie, die niet aan de
werkelijkheid beantwoordt. Hij huldigt een andere metafysica, of ontkent alle
metafysica, zo men wil. De Natuur kent geen goed en kwaad, maar is wat ze is,
onverbiddelijk in haar naakte essentie. Alles gebeurt volgens de natuurwetten,
alles is een kwestie van oorzaak en gevolg. Omdat we (nog) niet alle oorzaken
kennen of doorzien, beelden we ons allerlei valse oorzaken in. Maar met ons
verstand, de rede, kunnen we tot ware inzichten komen, die ons zullen aantonen
hoe de zaken werkelijk zijn.
Meteen blijkt het fundamentele misverstand. Van Blijenbergh
reageert op Spinozas filosofische, metafysische uitspraak met morele
argumenten en voorbeelden: hoe kan alles nu volmaakt zijn, je ziet toch zelf
dat dat helemaal niet zo is? Spinoza reageert geprikkeld, omdat Van Blijenbergh
zijn logische metafysische redenering niet volgt en dus volgens hem naast de
kwestie praat. Maar ook Spinoza bezondigt zich daaraan, door zijn eigen
opvattingen nog sterker in de verf te zetten en geen oog te hebben voor de
morele argumenten van zijn correspondent. Dat maakt Van Blijenbergh dan weer
kregelig, omdat volgens hem Spinoza het licht van de zon ontkent. Het is
hetzelfde onzalige dovemansgesprek dat tot op de dag van vandaag gevoerd wordt.
Wij mogen niet in dezelfde val trappen. Spinoza zegt
helemaal niet dat er geen goed en kwaad is, dat alles om het even is; als dat
het geval zou zijn, waarom moest hij dan een ethica schrijven? Hij wil er Van Blijenbergh alleen op wijzen dat
er geen ontisch of absoluut kwaad is,
dat hij met zijn metafysica en met name met zijn Godsbeeld helemaal fout zit.
Het kwaad situeert zich niet daar, maar in de samenleving van de mensen. Wij
zondigen niet tegen Gods majesteit en oneindige goedheid, maar tegen elkaar. Er
zijn wel degelijk wetten en morele normen, maar die zijn niet absoluut en afkomstig
van een almachtige God via zijn Openbaring; ze worden voorlopig en met vallen
en opstaan gemaakt door mensen die samenleven en samenwerken en die daartoe de
nodige tijdelijke afspraken maken.
Maar ze komen er niet uit. Van Blijenbergh blijft vastzitten
in zijn gelovige constructie, Spinoza in zijn alternatieve metafysica. Dat ze
het over ongeveer alle concrete ethische kwesties in feite volledig en
expliciet eens zijn, zoals moord, diefstal, overspel enzovoort verdwijnt
helemaal in de mist van hun uitzichtloos metafysisch-theologisch
dispuut.
Dat blijkt overduidelijk uit hun discussie over de vrije wil.
Van Blijenbergh heeft die nodig om het kwaad in de wereld te verklaren. Maar
aangezien Spinoza volhoudt dat er geen (ontisch) kwaad is, kan hij onmogelijk
het bestaan aanvaarden van een vrije wil zoals Van Blijenbergh die opeist. Voor
Spinoza is een absolute vrije wil evident onmogelijk, gezien de onveranderlijke
natuurwetten. Een echt vrije wil, van God of mens, zou gelijk staan met het
toeval en dus in strijd zijn met die natuurwetten en met de causaliteit, de
wetten van oorzaak en gevolg die alles beheersen. En dus zegt Spinoza, nadat
hij al heeft verklaard dat er geen (goed en) kwaad is, dat er ook geen vrije
wil is. Dat is voldoende om Van Blijenbergh nu helemaal wanhopig te maken. Hij
denkt dat Spinoza beweert dat er geen goede en slechte daden zijn en dat een
mens zelf geen beslissingen kan nemen. Dat lijkt hem zo ongerijmd, dat hij
Spinoza overlaadt met allerlei voorbeelden waaruit het tegendeel overduidelijk
moet blijken.
Spinoza heeft het dan wel gehad met zijn correspondent. Hij
verliest zijn geduld, herhaalt zijn standpunt en zet er dan een punt achter.
Het is hopeloos, ze hebben elkaar niets meer te vertellen.
Ik herhaal: wij mogen niet in dezelfde val trappen. Wij
moeten te allen tijde het niet eens zo subtiele onderscheid maken tussen de
metafysische discussie die Spinoza hier voert en de ethische of morele of
politieke discussie die Van Blijenbergh entameert. Wij mogen ons niet laten
verleiden tot uitspraken die in hun absoluutheid onverteerbaar zijn voor de
tegenstander, om het eens met Van Blijenbergh te zeggen.
Zo lijkt het niet wenselijk om al te zeer te benadrukken dat
volgens Spinoza alles noodzakelijk
voortvloeit uit de omstandigheden. Er is een aanzienlijk verschil tussen de
strikte en logische causaliteit die inderdaad onveranderlijk aanwezig is in de
natuurwetten, en een brutaal positivistisch determinisme. De oorzaken zijn oneindig
talrijk en divers en zo complex in hun gezamenlijke inwerking op ontelbare
voorwerpen, dat het voor de mens en de mensheid onmogelijk is om de
totaliteit daarvan op elk moment of ooit helemaal te doorgronden. Het is in de
praktijk totaal onmogelijk om de meeste gebeurtenissen met enige
waarschijnlijkheid te voorspellen, laat staan om alles te voorzien of af te
leiden uit het voorgaande. Dat doet niets af aan een absolute causaliteit, maar
het is evenmin een strak en simplistisch determinisme.
Evenzo voor de vrije wil. Indien men daaronder wil verstaan
dat de mens in staat is om op elk ogenblik om het even wat te beslissen, dan is
dat een onhoudbare en zelfs absurde stelling, zoals ook Spinoza opmerkt. Zelfs
indien men dat ex absurdo zou kunnen
veronderstellen, dan is het nog steeds zo dat het zich in de praktijk niet kan
voordoen. De mens vormt geen uitzondering op de natuurwetten, hij is er het
resultaat van en is er dus integraal aan onderworpen, hij kan er niet aan
ontsnappen. Wij kunnen dus geen beslissingen nemen of dingen doen die strijdig
zijn met de natuurwetten en in alles wat wij doen zijn wij onderhevig, zij het
op in de praktijk ondoorgrondelijke wijze, aan de algemene causaliteit die op
ontelbare manieren op ons inwerkt. Dit betekent echter niet, en het is
belangrijk dat we dit goed begrijpen en nooit uit het oog verliezen, dat wij
geen keuzes zouden (kunnen) maken! Integendeel: wij maken voortdurend keuzes,
wij wegen voortdurend de verschillende invloeden die wij onmiskenbaar ondergaan
af, wij overleggen voortdurend met anderen en met onszelf over de mogelijke
gevolgen van onze daden. Wij denken na, wij houden rekening met ons verleden en
wij maken berekenend plannen voor de toekomst. Ook dat is een uiterst complexe
bezigheid, zoals blijkt uit de fysieke complexiteit van het menselijk lichaam,
inzonderheid onze hersenen en ons zenuwstelsel, die een graad van
ingewikkeldheid vertonen die groter is dan welke menselijke creatie ook. Wij
komen op grond van bewust en onbewust overleg tot onze beslissingen. Daarin
ligt onze vrijheid, die verder ook duidelijk blijkt uit het feit dat mensen
totaal onvoorspelbaar zijn en allen anders reageren, zelfs onder dezelfde
omstandigheden. De algemene causaliteit laat binnen de bindende natuurwetten een
enorme creatieve diversiteit en dus verantwoordelijkheid toe, die nog toeneemt
naarmate de levende wezens over grotere verstandelijke vermogens beschikken. De
moderne mens, levend in de moderne maatschappij en de moderne beschaving, is
onweerlegbaar veruit het meest vrije wezen dat er ooit geweest is.
Het is dus inderdaad niet wenselijk om alleen maar te zeggen
of overdadig te benadrukken dat wij gedetermineerd zijn in alles wat wij doen. Dat
is geen adequate beschrijving van ons mens-zijn, evenmin als het domweg
vasthouden aan een onrealistische absolute vrijheid van beslissing die geen
rekening zou houden met onze voorgeschiedenis en onze situering in ruimte en
tijd, noch met de natuurwetten. We moeten goed weten in welke context we
spreken. Dat is het probleem met Van Blijenbergh en Spinoza, althans in deze
brieven, en dat is ook vandaag nog het probleem.
We mogen de discussie tussen de twee heren ook niet
ridiculiseren door ze te herleiden tot een banaal twistgesprek tussen een
gelovige en een ongelovige, of tussen een theoloog en een filosoof. Zowel Van
Blijenbergh als Spinoza heeft gelijk en ongelijk, naargelang we het metafysisch
standpunt innemen of het praktische ethische. Dat blijkt uit de voorbeelden die
ze aanhalen en de manier waarop ze erop reageren. Van Blijenbergh stelt: je kan
toch niet zeggen dat moedermoord niet slecht is! Waarop Spinoza reageert: wat
is moedermoord? De ene moeder is de andere niet en ook de ene moord is de
andere niet. In bepaalde omstandigheden kan het doden van een moeder minder
verwerpelijk zijn dan in andere, en uiteindelijk kan het doden van iemand,
zoals bij wettige zelfverdediging, zelf niet moreel verwerpelijk maar
verantwoord en zelfs verplicht zijn. Wij doden achteloos allerlei levende
wezens, en ja, ook moeders. Volgens Spinoza behoort dat tot de Natuur, omdat
alles wat gebeurt ertoe behoort, en alles gebeurt omdat causale verbanden ertoe
geleid hebben; we kunnen dus niet zeggen dat de Natuur verantwoordelijk is voor
het kwaad, omdat de Natuur niet in die categorieën denkt, de Natuur denkt
niet, zij is.
Van Blijenbergh vergist zich dan weer door de Natuur te
herleiden tot of te onderwerpen aan een antropomorfe God, die als almachtige
schepper verantwoordelijk is voor alles wat er gebeurt, behalve het kwaad, dat
dan automatisch op rekening komt van de mens, als een belediging van de
majesteit en een afwijzing van de oneindige liefde van God.
Spinoza ontkent echter geenszins het bestaan van het kwaad,
noch dat van de persoonlijke verantwoordelijkheid voor de keuzes die men maakt.
Het is die laatste kwestie die in de Inleiding van Miriam
van Reijen hier en daar, ongetwijfeld gezien de aard en de opzet van de tekst,
soms wat haastig is besproken, zodat men ten onrechte zou kunnen denken dat
Spinoza, of de auteur, die persoonlijke verantwoordelijkheid van de mens als
ethisch wezen zouden minimaliseren of in vraag stellen. In het licht van de
weergaloze complexiteit van ons bestaan en de even fenomenale complexiteit van
de menselijke persoon kunnen wij immers spreken van een dubbele individuele
menselijke verantwoordelijkheid.
De eerste is filosofisch van aard en de meest fundamentele.
Zij berust op de vrijheid die wij wel degelijk hebben om de verschillende
invloeden die op ons inspelen te verwerken met onze (bewuste en onbewuste)
mentale vermogens, die een integraal onderdeel zijn van ons individueel
lichaam. In de mate dat wij die evaluatie voortdurend maken, en naargelang van
de resultaten daarvan, kunnen wij ook beoordeeld worden en oordelen over het
menselijk gedrag en wij doen dat inderdaad voortdurend.
Als menselijk individu, als (totaal) lichaam, levend in een
maatschappij, zijn we ook verantwoordelijk voor onze daden, los van enige
intentie die wij daarbij zouden hebben. Wat wij doen, heeft een invloed op onze
omgeving en onze omgeving zal daarop reageren. In een beschaafde maatschappij
gebeurt dat op een beschaafde manier. Men zal dus een ongepaste daad of een
misdaad niet bestraffen uit woede of verontwaardiging, maar na ernstig overleg;
de straf zal in de eerste plaats bedoeld zijn als een aansporing tot inzicht en
het vermijden van herhaling, naast de vanzelfsprekende eis tot bescherming van
de medemens en de maatschappij. In die zin zal men bijvoorbeeld (werkelijk) ontoerekeningsvatbare
personen die zware misdaden begaan uit de maatschappij verwijderen op een
liefdevolle manier, uit respect voor hun specifieke en ontoereikende manier van
mens-zijn, waaraan zij geen schuld hebben.
Zelfs in extreme gevallen, zoals bij de genocidale dictators
van de 20ste eeuw, moeten we dat onderscheid maken. Ze waren
persoonlijk verantwoordelijk voor hun daden; het is immers onmogelijk dat zij
niet wisten dat wat zij deden en veroorzaakten op geen enkele manier kon
goedgepraat worden. Ten tweede zijn zij ook als fysieke persoon
verantwoordelijk voor wat ze gedaan hebben en komt het de maatschappij toe om
zichzelf tegen dergelijke fysieke personen te beschermen, desnoods door hen
fysiek uit te schakelen.
Hierin vinden wij een aanzet voor een beter begrip van wat
men zonde of misdaad noemt. Het is niet zo, zoals men zou kunnen afleiden uit
een onnauwkeurige lezing van sommige passages in deze brieven van Spinoza, dat
wij steeds enkel kunnen handelen zoals wij doen en dat wij enkel achteraf spijt
kunnen hebben en daardoor de indruk
krijgen dat wij toen anders hadden kunnen handelen. Dat is een zo weinig
subtiel determinisme dat het een regelrechte aanfluiting is van de grondslagen
zelf van de Ethica en van elk moreel
denken. Wat er gebeurt bij een misstap is dat wij bewust of onbewust, tijdelijk
of langdurig, handelen tegen ons beter weten in. Wij zetten tijdelijk het
verstand op nul, fysiek door middel van drank, drugs of hersenspoeling, of
intellectueel en emotioneel door onszelf iets wijs te maken of te luisteren
naar anderen. Maar wij blijven vrije en verantwoordelijke mensen, in de beide
hierboven vermelde betekenissen: moreel en fysiek.
Wanneer wij in de Inleiding dan lezen: De dief heeft
weliswaar geen vrije wil en is dus niet verantwoordelijk voor zijn daad, maar
daarmee ontloopt hij nog niet de reactie en de maatregelen van de andere
mensen. (blz. 32-3), dan kan dat zinnetje, buiten de context, ons even uit het
oog doen verliezen dat er naast de fysieke en politieke verantwoordelijkheid
die hier benadrukt wordt, ook een nog belangrijkere morele verantwoordelijkheid
op de mens rust, die zelfs de grondslag en de norm is voor de tweede soort. De
mens is op vele wijzen in staat om te weten wat goed is en wat niet, maar
hoofdzakelijk door zijn verstandelijke vermogens, die weliswaar voor iedereen
anders ontwikkeld zijn en ook verschillen in ruimte en tijd. Maar wij kunnen altijd
met onze verlangens, of onze wil, zoals Spinoza zegt, ons verstand verdringen
en handelen tegen ons verstand in. Dan ervaren wij wel onze vrijheid die
altijd in onze wil besloten ligt (alleen vanuit dit gezichtspunt worden onze
daden goed of slecht genoemd). (Brief 21 BdS, blz. 125)
Ik heb het ook moeilijk met de redenering die de auteur
opbouwt op blz. 33-34: Spinoza probeert nog een laatste manier waarop hij Van
Blijenbergh wil laten inzien dat het voor een mens nooit mogelijk was om in een
concrete situatie anders te handelen dan hij of zij heeft gedaan. Dit is een
erg krasse formulering. Op de keper beschouwd betekent dit een onverbloemd
fatalisme. Men doet op elk ogenblik wat men doet omdat men niet anders kan, als
noodzakelijk gevolg van de oorzaken die ons handelen onverbiddelijk bepalen.
Alleen achteraf en door te vergelijken met zichzelf op een ander moment of met
anderen of met de mens in het algemeen kan men zich voorstellen dat men ook
anders had kunnen handelen. Ik kan het daarmee niet eens zijn en ik vind dat
ook niet terug bij Spinoza, die enkel zegt dat men niet kan handelen tegen zijn
eigen specifieke natuur, maar daarmee stelt hij zich weer op het puur metafysische
standpunt. Het is wel degelijk zo dat men op het moment van het handelen over
het algemeen verdomd goed weet of men goed handelt of slecht; helaas weerhoudt de
wetenschap dat we een minder goede handeling stellen ons er niet van ze de facto tochte stellen. De auteur lijkt hier een onverantwoorde gedachtesprong
te maken tussen wat wij doen omdat er daarvoor ontelbare oorzaken zijn, en wat
we doen omdat we uit die ontelbare oorzaken een keuze maken voor één van de vele
mogelijke gevolgen en niet voor de ontelbare andere. Onze keuze wordt daarbij
bepaald door onze voorgeschiedenis en de omstandigheden, maar het is wel
degelijk een keuze, het is geen voorspelbaar en uniek gevolg van
onvermijdelijke oorzaken. Het is een (goed of minder goed, al dan niet)
beredeneerde keuze uit mogelijkheden, geen lijdzaam ondergaan van het blinde
fatum. Tussen oorzaak en gevolg staat de mens.
Vandaar dat ook de interpretatie van het schuldgevoel hier al
te eenzijdig negatief is. Als men niet verantwoordelijk is voor zijn keuzes,
dan heeft schuldgevoel inderdaad geen zin. Maar wanneer men (tijdens of) na de
feiten schuldgevoelens koestert over een daad die men gesteld heeft en waarvan
men vooraf, tijdens of nadien inziet dat het een minder dan volmaakte daad was,
dan is schuldgevoel niet alleen aller-menselijkst, maar tevens een nuttig en
dus positief gevoel. Het pijnlijk en diep bewustzijn van ons falen kan ons
immers helpen om in de toekomst dergelijke onvolmaakte daden te vermijden en zo
een groter geluk te betrachten dan het betrekkelijke en kortstondige geluk dat
eventueel verbonden was aan de onvolmaakte daad. Door een redelijke analyse van
onze daden en onze emoties leren we bij en komen we dichter bij de waarheid.
Ook verderop in de Inleiding stel ik herhaaldelijk vast dat
de auteur zich waagt aan bewoordingen die men zou kunnen interpreteren als
eenzijdige en dus misleidende voorstellingen van de filosofie van Spinoza op
dit punt, zoals die blijkt uit de deze Brieven over het kwaad en zijn ander
werk. Ik citeer enkele voorbeelden.
Spinoza noemt vrijheid het vermogen om ongehinderd te
kunnen doen wat je uit jezelf niet laten kunt. (blz. 36)
Appels zijn hierin niet anders dan mensen. Ook mensen
kunnen vrij vallen, maar niet vrij kiezen om te vallen of niet. (37)
Zowel Spinozas godsbeeld als het mensbeeld dat eruit
volgt, laten geen ruimte voor een vrije wil. (37)
Ook in de mens gebeurt alles, zowel lichamelijk als
geestelijk, in overeenstemming met de werking van de natuurwetten, als gevolg
van eerdere en door ons in principe te kennen oorzaken. Dan is er dus ook geen
onderscheid tussen menselijk moreel slecht handelen waardoor schade ontstaat
en natuurrampen die schade veroorzaken. (38)
Mensen zijn, behalve fundamenteel bepaald tot noodzakelijk
pogen in het bestaan te volharden, tegelijk ook altijd individueel en concreet
bepaald door de dingen om hen heen. Net als alles in het krachtveld van alle
dingen worden ze voortdurend bepaald, geholpen of gehinderd door die andere
dingen. Er is dus sprake van een dubbele determinatie waardoor van vrije wil
geen sprake kan zijn. Alles wordt verticaal en uiteindelijk bepaald door de
goddelijke ofwel natuurwet, en alles wordt horizontaal bepaald door andere
dingen in de omgeving. (40)
Niet alleen diegene die steelt of zich ophangt, kan niet
anders, ook diegene die dit niet doet, zou niet anders kunnen! (40)
Om zelf te kunnen kiezen wat je wilt zou je buiten jezelf
moeten gaan staan en dan los van degene die je bent, kiezen wat voor mens je
wilt zijn. Die idee van vrije wil of vrije keus lijkt wel erg op het sterke
verhaal van de baron van Munchhausen die zichzelf - alsof hij vaste grond onder
de eigen voeten had - aan zijn eigen haren uit het moeras kan trekken terwijl
hij erin aan het wegzakken is. Concreet betekent dit dat elke individuele mens
op een bepaalde manier bestaat, precies zoals hij daar op dat moment vanuit
zichzelf toe in staat is, en tot niets anders en niets meer. (40)
Een verregaande praktische en concrete consequentie van het
niet aannemen van een vrije wil is de terechte
(mijn cursivering) conclusie dat er dan geen zonde, geen morele
verantwoordelijkheid, geen blaam en geen verdienste, geen schuld en geen
vergeving kunnen bestaan. De gedetermineerde mens is inderdaad niet moreel
verantwoordelijk. (43)
Het zal allicht altijd moeilijk blijven om Spinoza in al
zijn aspecten volledig en zonder mogelijkheid tot twijfel of tegenspraak te verklaren
en te begrijpen. Met name elke poging om zijn onvermurwbaar naturalisme en zijn
onverbiddelijke vereiste van immanente causaliteit te verzoenen met de reële vrijheid
van de individuele mens zal altijd voor spanningen zorgen. Hoe kan een mens
immers ontsnappen aan de wetmatigheden van de natuur, waaraan hij integraal en
essentieel onderworpen is, als een niet-uitzonderlijk onderdeel van die natuur?
Het antwoord ligt mijns inziens hierin, dat het denken, dat niets anders is dan
het leven zelf, of zoals Spinoza het zegt, de conatus, in het menselijk zelfbewustzijn een dergelijke graad van
complexiteit en verfijning heeft bereikt, dat wij inderdaad in toenemende mate afstand
kunnen nemen van onszelf, onze eigen geschiedenis en die van de mensheid in
ogenschouw kunnen nemen en verantwoorde beslissingen nemen in verband met onze daden
met het oog op onze toekomst en die van de mensheid en van het universum. Het
is die menselijke autonomie en historiciteit die Spinozas filosofie zo
sprekend kenmerken, die ik in deze inleiding af en toe gemist heb, in dubbele
zin : ze ontbreken dat is jammer. (blz. 40)
Dit zijn echter mijn persoonlijke overwegingen bij een tekst
die zelf ook veel uitvoeriger, veel subtieler en veel complexer is dan ik hier
heb kunnen weergeven. Als inleiding op de Brieven is het zonder enige twijfel een
zeer gedegen werkstuk dat, zoals blijkt uit mijn commentaar, de noodzakelijke discussie
over Spinozas filosofische opvattingen onverminderd en positief zal
aanwakkeren en ook het nooit aflatend gesprek over het kwaad in de mens en in wereld
en de vrije wil, die ons mens-zijn zo indringend markeren en van zo groot
belang zijn voor onze samenleving en onze beschaving, ja ons voortbestaan, op
voorbeeldige wijze zal aanmoedigen en zelfs op een aanzienlijk hoger intellectueel
en moreel niveau zal tillen. Op die manier heeft de voortreffelijke inleiding de
publicatie van de Brieven over het kwaad tot een inhoudelijk aanzienlijk
rijkere en meer uitdagende gebeurtenis gemaakt. Ook daarvoor zijn wij dr. van
Reijen onze bijzondere erkentelijkheid en bewondering verschuldigd.
Categorie:Brieven Tags:Spinoza
11-10-2012
Jonathan Bennett
Jonathan Bennett
is een naam die in de wereld van het
Spinoza-onderzoek klinkt als een klok. Velen onder ons hebben zijn A Study of Spinozas Ethics op de boekenplank
staan en slaan het nog vaak open om professor Bennetts uitleg over een of ander
aspect van Spinozas filosofie nog eens na te lezen, wat steeds stimuleert tot
verder nadenken. Bekend is ook zijn werk als hertaler van Spinoza en andere vroegmoderne
auteurs in begrijpelijk Engels.
(als de link niet meteen werkt, doe dan ctrl+klikken of type
de naam van de link in je browser)
Wij
ontvingen van Dr. Bennett volgende vriendelijke mail: Please put me on your list of sympathisers - I am entirely in favour of
what you are doing.
Bovendien verleende professor Bennett ons welwillend de
toestemming om enkele Spinoza-artikels van zijn hand die vroeger verschenen zijn
in nu moeilijk toegankelijke tijdschriften, te vertalen in het Nederlands en ze
in exclusiviteit aan te bieden op onze website. Wij zijn meteen aan de slag
gegaan en hopen het resultaat hier in de loop van de komende maanden aan te
bieden.
Categorie:Spinoza-nieuws Tags:Spinoza
Tinneke Beeckman, Door Spinoza's Lens
Op 10 oktober
2012 verschijnt het boek van Tinneke Beeckman, Door Spinozas lens. Macht,
meditatie, manifestatie, evolutie, seksualiteit. Uitgeverij Pelckmans, 2012,
ca. 232 blz., ISBN 978-90-289-6834-9, ca. 18,95
We ontvingen dit
bericht van de auteur:
Het werk van
filosoof en lenzenslijper Spinoza (1632-1677) heeft mijn blik op de wereld
ontzettend veranderd. In het boek geef ik zes perspectieven voor de hedendaagse
burger: vrij debat en geloof, revolte en manifestatie, politiek en moraal,
meditatie, Darwins evolutietheorie en seksualiteit.
Eerst bespreek ik
Spinozas visie op vrij debat, geloof en politiek. Wat zijn de politieke
vragen in Spinozas tijd, de 17e eeuw? Waarom argumenteert hij tegen inmenging
van godsdienst in de politiek en waaruit bestaat zijn pleidooi voor vrije
meningsuiting?
Het hoofdstuk
over revolte en manifestatie sluit aan bij recente uitdrukkingen van een
verlangen naar verandering: de Arabische Lente, de Occupy-beweging in Wall
Street en elders. Hoe bepalen verontwaardiging en angst politieke regimes?
Waaruit bestaat duurzame politieke verandering? Hoe denkt Spinoza politieke
macht?
In het derde
hoofdstuk bespreek ik Spinoza omkering van morele waarden in de politiek.
Onder invloed van Machiavelli bekritiseert Spinoza een aantal voorgangers,
zoals de christelijke, scholastische denker Thomas van Aquino en de utopist
Thomas More. Spinozas omkering van waarden lijkt me vandaag bijzonder
relevant.
Na de politieke
themas komen bewustzijn, sensualiteit en lichamelijkheid aan de beurt.
In het vierde
hoofdstuk vat ik meditatie op als mindfulness. Ik ga op zoek naar de
zintuiglijkheid en de lichamelijkheid in Spinozas denken, en hoe die de plaats
van de rede voor hem bepalen. Ik vertel mijn meer persoonlijke omgang met
Spinozas denken als praktische filosofie. Zelfkennis, hoe begin je ten slotte
daaraan?
In het vijfde
hoofdstuk breng ik Spinoza samen met Darwin, die me als filosofe erg
fascineert. Zijn Darwins ideeën zoals verwantschappen tussen soorten en
natuurlijke selectie mogelijk binnen Spinozas naturalisme? Ik geef de harmonie
tussen Darwins theorie en Spinoza het voordeel van de twijfel, al zijn er
enkele kritische punten.
Tot slot
verschijnt Spinoza als filosoof van de passies, in het hoofdstuk over
seksualiteit. Een thema dat vandaag uiteraard razend actueel is: enerzijds
lijken de liberale rechten van vrouwen en holebis verworven, maar zijn ze dat
vaak niet. Anderzijds verkoopt seks goed, en lijken seksuele verlangens
obsessief en alomtegenwoordig. En bevatten liefdesrelaties tot op bepaalde
hoogte geen dramas?
Spinoza schrijft
niet alleen alsof hij er alles van weet, hij heeft voor de lezer vandaag
opmerkelijke inzichten.
Een nawoord van
Eric Schliesser (UGent, BOF-onderzoeksprofessor) sluit het boek af.
Categorie:Spinoza-nieuws Tags:Spinoza
10-10-2012
recensie: Brieven over het kwaad, Miriam van Reijen
Wij kondigden hier al enige tijd geleden het verschijnen aan
van het boek van Miriam van Reijen,De
brieven over het kwaad. De correspondentie tussen Benedictus de Spinoza en
Willem van Blijenbergh, hertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door
Miriam van Reijen. Amsterdam, Wereldbibliotheek, 2012, ISBN 9 78 90 284
2488 3, 175 blz., 19,90 .
We konden ons op deze website ook al verheugen over een
uitvoerige en boeiende inleiding door de auteur zelf, speciaal door haar aangepast
voor Spinoza in Vlaanderen. Daarmee
waren onze lezers alvast goed op weg gezet.
Intussen mochten we van de promotiedienst van uitgever
Wereldbibliotheek Amsterdam een recensie-exemplaar van dit aantrekkelijke boek ontvangen,
waarvoor onze dank. We kwijten ons dan ook volgaarne van onze taak om deze
belangrijke publicatie te bespreken op onze website. We nemen ons voor om dat in
twee afleveringen te doen. Een eerste bespreking wijden we aan de publicatie zelf
en haar belang voor de Spinoza-liefhebber, maar ook aan de concrete
samenstelling en de uiterlijke verschijning. In een tweede bijdrage zullen we
ons dan wagen aan een inhoudelijke bespreking van de substantiële inleiding van
Miriam van Reijen, waarbij uiteraard ook de brieven zelf zullen betrokken
worden.
Vooreerst willen wij het feit zelf van deze publicatie
toejuichen. Zij vult een lange en jammerlijke lacune, die menig Spinozavriend
ongetwijfeld vaak zal betreurd hebben. Dat deze acht brieven van uitzonderlijk
belang zijn voor de kennis van Spinozas kernopvattingen is niemand ontgaan;
getuige daarvan de publicatie in andere wereldtalen van deze brieven en de
secundaire literatuur die erover bestaat, vaak van de hand van coryfeeën van het
Spinoza-onderzoek. Tot nog toe waren wij aangewezen op de volledige verzameling
van de brieven, in het Nederlands vertaald door (hoofdzakelijk) Fokke Akkerman,
maar die uitgave dateert al van 1977, met een tweede druk in 1992. Bovendien
zijn de brieven die oorspronkelijk in het Nederlands gesteld waren in die
uitgave in een letterlijke transcriptie van het 17de-eeuwse
Nederlands weergegeven. Dat is zo voor Brief 18 (WvB), 19 (BdS), 20 (WvB), 22
(WvB), 23 (BdS), 24 (WvB), 27 (BdS). Van Brief 21 is er alleen een Latijnse
versie bewaard, die door Akkerman vertaald is.
Het was dus heus wel nodig dat er een omzetting gemaakt werd
naar het hedendaags Nederlands. Dat is dr. Miriam van Reijen echt goed gelukt.
Ze volgt de oorspronkelijke tekst getrouw, maar past die waar nodig en nuttig stelselmatig
aan op een degelijke, rustige manier. Het resultaat is een frisse, vlotte en
uitstekend leesbare tekst, waarbij de volle aandacht van de lezer eindelijk kan
gaan naar de fascinerende inhoud. Daarmee heeft dr. van Reijen ons een zeer
waardevolle dienst bewezen. Ook de vertaling van Akkerman van Brief 21 werd, in
afspraak met hem, in dezelfde zin opgeschoond. Naar ons aanvoelen is dit op
zich al een reden om het boekje meteen aan te schaffen. Ongetwijfeld zal het
nog verscheidene generaties van Nederlandstalige Spinoza-liefhebbers blijven
bekoren en hen van ongemeen nut zijn. Dat is het voordeel van een werk dat goed
gedaan is: het hoeft dan niet meteen overgedaan te worden.
Op de keerzijde van de Franse titel staat een facsimile
afdruk van het handschrift van brief 27 van Spinoza. Na de inhoudsopgave volgt
een Verantwoording, waarin de auteur aangeeft hoe zij praktisch tewerk gegaan
is en welke noodzakelijke keuzes ze gemaakt heeft voor de schrijfwijze, het
hoofdlettergebruik, de nummering van de brieven en de paragrafen, de
cursivering enzovoort. Dan krijgen we de uitvoerige Inleiding, pagina 11 tot 46,
waarvan een eerdere versie verscheen in het magazine Filosofie (2010). Op de zeer degelijke inhoud daarvan komen we graag
later nog terug.
Vervolgens is er een interessant tussendoortje: een levendig
stukje (fictieve, maar op de tekst gesteunde) dialoog tussen de twee
briefschrijvers, van de hand van Martin Schouten en overgenomen uit de Volkskrant (1997).
De tekst van de acht brieven staat op de rechterpagina, de
noten op de linkerpagina. Dat is best een handige indeling; zie echter onze
bedenkingen over de leesbaarheid verderop. De inhoud van de noten is van
uitstekende kwaliteit: ad rem, niet
onnodig wijdlopig, met talrijke verwijzingen naar onder meer de Ethica en met verhelderende uitleg over
de historische context van woorden en begrippen.
Na de laatste brief krijgen we nog een levensschets van
Spinoza, kort maar goed. De bibliografie vermeldt vooreerst de werken van Spinoza
en is zeer uitvoerig voor de uitgaven van de Brieven. Bij de Korte Verhandeling missen we verrassend
de recente paralleluitgave door Rikus Koops. De secundaire literatuuropgave is
selectief op de Brieven gericht en op de thematiek die in de brieven over het
kwaad aan bod komt.
Wat de vormgeving betreft, is er zeer goed en iets minder
goed nieuws te melden. Het formaat van het boekje is erg handzaam. Het is
verzorgd genaaid en stevig ingebonden, wat jarenlang intensief gebruik
waarborgt, zelfs voor het nageslacht. Fraaie kapitaalbandjes boven en onder en
een heus leeslint: bewonderenswaardig. Vol linnen band in een voornaam
donkergroen, met zilveren opdruk op de rug, voorbeeldig. Een goed ogende stofwikkel
om een en ander te beschermen, fijn, dank u wel, we zijn verwend!
Het boek is een tweelingbroertje (of zusje, zo je wil) van
de Korte verhandeling, hertaald en
bezorgd door Jan Knol (2011). Wij hadden destijds bedenkingen over het
binnenwerk en die hebben we dus ook nu weer. Vooreerst de kleur van het papier:
een nogal foncé crèmekleurtje. Dat oogt wel goed en chic in het volle daglicht,
maar bij matig kunstlicht verduistert daardoor het contrast met de letters net
iets teveel, maar dat is slechts onze persoonlijke indruk, anderen zullen daar
allicht minder om malen. Komt daarbij nog dat de platte tekst wel gezet is uit
een fraaie klassieke letter, maar in een corpsgrootte die voor lezers van onze
leeftijd toch echt te klein is. Het wordt nog erger bij de noten op de linkerpagina,
die nog uit een kleinere letter gezet zijn. Dat is niet alleen echt hinderlijk,
het is ook volkomen onnodig, aangezien de meeste linkerbladzijden heel wat ongebruikte
witruimte hebben, genoeg om zelfs de zeldzame volle bladzijden eventueel te
laten overlopen naar een volgende.
Men heeft over die noten misschien niet lang genoeg
nagedacht; men volgt gewoon de incunabelentraditie die zegt dat (voet)noten uit
een kleiner corps moeten gezet worden. Dat kan (ooit) zijn (economische)
redenen (gehad) hebben, maar waarom het in dit digitaal tijdperk de lezer nog onnodig
moeilijk maken als men toch de ruimte heeft? De eventuele meerkost zou men
graag overhebben voor meer leesbare noten.
De aanzienlijke maar nutteloze voetmarge zou men graag ten
dele opofferen voor een iets ruimere rugmarge, zodat men het boek minder moet
breken om een platte pagina voor zich te hebben.
De mooie cursieve letter, die onder meer voor benadrukking
gebruikt is, bemoeilijkt het lezen toch enigszins, zeker bij langere passages,
waarvan er gelukkig niet te veel zijn. Overigens echter niets dan goeds over
het zetwerk, dat door het hele boek heen even fraai en uiterst verzorgd is.
Al bij al is dit ongetwijfeld een ongemeen belangrijke en
aantrekkelijk uitgegeven publicatie, met een redelijk prijskaartje, die wij
zonder enige aarzeling warm aanbevelen.
Zoals aangekondigd zullen wij ons binnenkort wagen aan een
commentaar bij de uitvoerige inleiding van Miriam van Reijen en bij deze
Brieven van het kwaad.
Categorie:Spinoza-nieuws Tags:Spinoza
09-10-2012
Michael Rosenthal
Wij verheugen ons bijzonder in de aanmelding als internationaal
sympathisant van Spinoza
in Vlaanderen van Prof. Dr. Michael Rosenthal, hoogleraar en Departementshoofd
Filosofie aan de University of Washington,
Seattle, WA, USA, een erkende autoriteit in het Spinoza-onderzoek. Hij is geen
onbekende in Nederland, waar hij onlangs nog
lezingen gaf over Spinoza.
Volgende woensdag, 10 oktober 2012 om 19 uur vindt de tweede editie plaats van
onze Lezing Spinoza in Van der Valk te Oostkamp.
Wij zijn een jonge maçonnieke werkplaats - arbeidend onder
de obediëntie van de RGLB - die straks twee jaar actief is. Van bij de
stichting hebben we het plan opgevat om eenmaal per jaar een eminente Spinoza
kenner uit te nodigen om een thema uit zijn rijke filosofie te komen toelichten
en dit voor een zo ruim mogelijk publiek.
In de editie 2011 'Spinoza en het vrije denken' bracht Dr.
Tinneke Beeckman een zeer gesmaakte lezing.
Voor de editie 2012 komt Dr. Sonja Lavaert de politieke
betekenis van de grote filosoof toelichten.
Spinoza - het
belang van zijn filosofie voor individu en maatschappij vandaag.
Twee lezingen van dr.
Miriam van Reijen over de actuele waarde van Spinoza's filosofie.
Twee woensdagnamiddagen
3 en 10 oktober om 13.30 uur in het Elcker-Ik Centrum in Antwerpen
Gisteren nam ik deel, samen met mijn echtgenote, aan de
eerste van de twee lezingen.
Ik telde een 26-tal deelnemers, allen minstens 50-plussers,
onder wie de heer Theo van der Werf, secretaris van de Vereniging Het
Spinozahuis in Nederland. Het publiek bestond uit vijf dames, dr. Miriam van
Reijen niet meegerekend, de rest, uiteraard, heren. Hoewel ik niet kan
vergelijken, vond ik dit een zeer behoorlijke opkomst voor een niet zo voor de
hand liggend onderwerp.
Ik vond haar presentatie zeer goed gebracht en zeer
toegankelijk. Ze startte met een biografie van Spinoza, schetste de historische
context, gaf een overzicht van zijn werken en introduceerde daarna de
hoofdpunten van zijn filosofie. Vervolgens kwamen de aandoeningen, hun ontstaan
en de mogelijkheid om van passie naar actie te komen, uitgebreid aan bod. Het
ging haar vooral om de praktische kant van Spinoza's filosofie, vooral hoe om
te gaan met de aandoeningen in het alledaagse leven, een thema dat haar nauw
aan het hart ligt.
Vragen kwamen er al snel. Steeds volgde een duidelijk en gefundeerd
antwoord. Moeilijke punten werden door middel van voorbeelden verduidelijkt.
Het was soms grappig te zien hoe af en toe enige verwarring ontstond wanneer we geconfronteerd werden met de filosofische consequenties van
sommige uitspraken.
Volgende week, op woensdag 10 oktober, komen de Ethica en
vooral het Theologisch-politiek traktaat aan de beurt, zo heb ik ten minste
begrepen.
Tijdens de pauze heb ik ook even kennisgemaakt met de heer
Theo van der Werf. Ik vond het heel fijn hem te ontmoeten.
Nog even vermelden dat ik ter plaatse "Stoïcijnse
levenskunst" kocht, een reeks van zes cd's door dr. Miriam van Reijen over
de Stoïcijnse filosofie. Het zijn live opnames van cursussen over Stoïcijnse
levenskunst, waarin een aantal filosofen zoals Spinoza, Epictetus, Seneca en
Sartre worden besproken.
Mijn echtgenote en ik hebben zeer genoten van deze lezing.
Dank u wel, dr. van Reijen.
Hubert Eerdekens
Categorie:Spinoza-nieuws Tags:Spinoza
03-10-2012
Derde editie van Spinoza, de doornen en de roos, Herman De Dijn
Spinoza
in Vlaanderen steunt Rikus Koops van bij
de publicatie van zijn hertaling en uitgave van de Korte Verhandeling. Toen hij
op zijn website begon met zijn Toelichtingen hebben wij spontaan onze
medewerking aangeboden voor het nalezen van die teksten. Dat resulteerde in een
vlotte samenwerking en aangename contacten. Nu hij met die heldere en
interessante commentaren bij elk van de hoofdstukken van de KV klaar is, willen
we hem daarmee van harte feliciteren. Men kan op zijn webstek nu ook de 16
toelichtingen samen downloaden in een keer, alles gratis en voor niks, zoals
het hoort.
En hoewel hij een vaste vermelding
heeft bij onze favorieten, willen we onze lezers nog eens extra verwijzen naar
zijn website: http://www.overspinoza.nl/.
Categorie:Spinoza links en rechts Tags:Spinoza
02-10-2012
Lees- en gespreksdag in Werchter
Spinoza lezen in
Vlaanderen
Lees- en gespreksdag voor Spinoza-vrienden in Vlaanderen
Werchter, 17 oktober
2012, 10 tot 16 uur.
Samen met enkele andere sympathisanten van Spinoza in Vlaanderen hebben we het idee
opgevat om een (eerste?) dag te besteden aan het lezen en bespreken van een
Spinoza-tekst, meer bepaald de Appendix
bij het eerste hoofdstuk van de Ethica.
Wij noemen het met opzet geen studiedag; het is de bedoeling om van het samen lezen
en praten te genieten, niet om in slaap te vallen bij langdurige geleerde
uiteenzettingen, noch om verhitte discussies te voeren over de mogelijke
plaatsing van een kommapunt.
We beginnen om 10 uur met de kennismaking met de deelnemers
bij een kop koffie of thee. Rond 10.30 uur start de eerste lezing, met de
nodige onderbrekingen voor tussenkomsten. Rond 12 uur ronden we af en drinken
we een aperitiefje.
Voor het middagmaal wachten we nog even af wat we doen tot
we het aantal en de wensen ter zake van de deelnemers kennen: broodmaaltijd,
restaurantbezoek, koud buffet
De tweede lezing begint rond 14 uur en loopt tot ongeveer
15.45 uur, ook weer met de nodige onderbrekingen. We sluiten af met koffie,
thee of iets krachtiger.
In principe vindt de bijeenkomst plaats ten huize van Karel
en Lut Dhuyvetters- De Rudder, Hogeweg 78, 3118 Werchter. Daar is ruimte voor
een tiental deelnemers.
Deelname is gratis. Voor koffie, thee, frisdrank naar
believen en aperitief vragen we een bijdrage van 5 euro per persoon. Het
middagmaal betaalt iedereen zelf.
Aanmelding via mail of telefonisch bij Karel, graag zo
spoedig mogelijk om evidente praktische redenen. We sluiten de aanmelding definitief
af op 15 oktober 2012. Tegen die dag verwachten we ook de betaling van de
deelname in de kosten van 5 euro per persoon op rekening BE70 9796 5587 7225.
Iedereen brengt zijn eigen tekst van de Appendix mee, anders maken we wel een kopietje ter plaatse.
Dezer dagen staat de dirigent Ivan Fischer volop in de
belangstelling. Wij kregen een link doorgestuurd naar een van zijn eigen composities:
Spinoza-vertalingen. Omdat Stan Verdult daaraan al enige tijd geleden op zijn
bekende grondige manier aandacht besteedde, verwijzen wij graag naar de blog
die hij daaraan wijdde: http://spinoza.blogse.nl/log/ivan-fischer-spinoza-vertalingen.html.
Vrijheid is ( ) het doel van de staat, schrijft Spinoza in
het slothoofdstuk van de Tractatus Theologico-Politicus (c. 20, 567). Maar wat
voor vrijheid de staat behoort tot stand te brengen en hoe die daarbij tewerk
moet gaan, dat blijkt niet meteen bij een eerste lezing van Spinozas politieke
geschriften. In de TTP vormt de vrijheid van meningsuiting (of, meer in het
bijzonder: de vrijheid om te filosoferen) de kern van Spinozas bezorgdheid. De
Tractatus Politicus bekijkt het vanuit een ander perspectief, waarin de
vrijheid die men vindt in de stabiliteit en de veiligheid van de staat een
prominente rol speelt. Desondanks spreekt Spinoza ook in dat werk over de
eenheid of harmonie in de geest van de mensen die de vreedzame, vrije staat
leidt (c. 6:4, 692). Deze passage suggereert dat de vrijheid waar de politiek
moet voor zorgen niet alleen de uiterlijke vrijheid is van de veiligheid, maar
ook een bepaalde innerlijke, morele vrijheid, die gereflecteerd wordt in een
harmonie in de geest van de mensen. Spinozas politiek project lijkt zich hier
op dezelfde lijn te bevinden als zijn ethisch project. Zijn Ethica is zoals welbekend
gericht op het nastreven van adequate kennis, die ons geleidelijk aan zal
omvormen van passieve tot (relatief) actieve onderdelen van het schema van de
Natuur. Volgens Balibar streeft Spinoza met zijn politiek naar het ideaal van
de Ethica, maar dan op collectieve schaal. Dat wil zeggen dat zijn politiek
bestaat in het zoeken naar een strategie van collectieve bevrijding, die als
leidend motto zou hebben: denken door zoveel mogelijk mensen , zoveel denkend als
mogelijk is (2008, 98). Balibar geeft nochtans toe dat Spinoza zich ook bewust
was van de grenzen van een dergelijk project, meer bepaald in de TP (2008,
50-51). Hoewel ik het op deze punten eens ben met Balibar, meen ik dat het
nodig is dat wij een kritische tekstanalyse maken van Spinozas rijke notie van
politieke vrijheid om te kunnen komen tot een echt overtuigende voorstelling
van zijn politieke doelstellingen. Mijn bedoeling met dit artikel is dan ook
tweevoudig. Vooreerst zal ik inderdaad een dergelijke analyse maken van
Spinozas opvattingen over politieke vrijheid. Vervolgens zal ik de
consequenties aangeven van mijn analyse voor een goed begrip van hoe en in
welke mate Spinoza zich een politiek van collectieve bevrijding voorstelt. Het
nastreven van de collectieve morele vrijheid vormt inderdaad het hoogtepunt van
Spinozas politieke streefdoel, zo zal ik aantonen, maar deze inspanning is
tevens gelimiteerd, omdat ze gegrond is op een immer wankel machtsevenwicht.
Nota bene
Rudmer Bijlsma is doctoraatsbursaal aan de Universiteit
Antwerpen, Departement Wijsbegeerte. Hij vervult er een onderzoeksopdracht aan
het Centrum voor Ethiek, over Passie,
narratief, en sociale orde bij Spinoza en Hume.
Dit project is een vergelijkend onderzoek naar de
sociaal-politieke denkbeelden van Spinoza en Hume. Beide filosofen beschouwen
een sociale orde als het product van zijn specifieke geschiedenis, niet slechts
van de feitelijke, maar ook van de ''narratieve'' geschiedenis. Een collectief
narratief, d.w.z. een gezamenlijke imaginaire reconstructie van het verleden,
verenigt een volk door te appelleren aan gedeelde emoties, en is daarmee van
essentieel belang voor sociale samenhang. In dit onderzoek wordt de notie van
''narratief'' aangewend om de commonground in de politieke theorieën van
Spinoza en Hume te belichten. In het bijzonder zal aandacht worden besteed aan
het religieuze narratief, dat beide filosofen als gevaarlijk zien, maar (zo
lijkt het) ook als potentieel nuttig voor een samenleving, indien het loskomt
van overmatig bijgeloof.
Toen wij Rudmer
polsten over een bijdrage voor Spinoza in Vlaanderen,
bood hij aan om bovenstaand recent artikel ter beschikking te stellen. Helaas
kreeg hij daarvoor van de redactie van het betrokken tijdschrift uiteindelijk geen
toestemming. Wel mag hij de oorspronkelijke Engelstalige tekst van het artikel
ter beschikking stellen van individuele belangstellenden en hij is daartoe
graag bereid gevonden, waarvoor onze dank. Men wende zich rechtstreeks tot hem: Rudmer.Bijlsma@ua.ac.be.
In de hier recentelijk verschenen artikels van Susan James
en Eric Schliesser over de epistemologie van Spinoza wordt herhaaldelijk de
vraag gesteld of volgens Spinoza godsdienst kan bijdragen tot de waarheid. James
meent van wel: godsdienst, op de juiste manier beleefd en overwogen, schept
mogelijkheidsvoorwaarden voor de hogere kennis die de filosofie is. Schliesser
is het daarmee niet eens: filosofie is een andere, hogere soort van kennis dan
theologie en elk denken dat op godsdienst is gegrond.
Men zou deze twistvraag ook kunnen formuleren in termen van
de middeleeuwse logica. Ik ging daarvoor te rade in de twee monumentale volumes,
samen goed voor meer dan 1500 bladzijden, van de Logica Modernorum van Lambertus Marie De Rijk. Daar vind je een
vermelding van de Ars Meliduna, een
anoniem geschrift over de logica, door De Rijk genoemd naar het Franse stadje
Melun, waar onder meer Abélard verbleef. [Vreemd genoeg is daarin ook sprake
van de Secta Meludina (sic, let op
het verschil) een spelling die we alleen vinden in het British Library MS Royal
11.D.30. Een zeer vroeg geval van dyslexie?]
Een van de regels van de logica in dat handschrift is Ex falso nihil sequitur: uit een onware
of onjuiste stelling kan je niets afleiden. Sinterklaas bestaat is een falsum, hij bestaat namelijk niet echt,
het is een verzinsel, hij wordt uitgebeeld door vermomde mensen en de
cadeautjes die hij brengt komen niet uit de hemel of Spanje, maar wellicht uit
China en worden door de ouders gekocht voor de kinderen. Wie dus stelt dat
Sinterklaas echt bestaat zoals aan de kinderen wijsgemaakt wordt, doet een
valse bewering. Wat zou je daaruit kunnen afleiden? Niet bijzonder veel,
inderdaad. Niet dat Sinterklaas niet bestaat, dat zou immers een contradictie
opleveren: hij kan niet tegelijk bestaan en niet bestaan. Het is ook geen
bewijs van zijn bestaan, aangezien de bewering onwaar is; als hij echt bestaat,
dan is de bewering niet onwaar maar waar. Je kan er ook niet uit afleiden dat
de ouders de cadeautjes kopen, want als de bewering waar is, dan is het de Sint
die ze brengt. Je kan dus met die onware bewering als het ware niets aanvangen,
ze is waardeloos.
Een ander formulering is: Ex falso sequitur quodlibet: uit een onware bewering volgt om het
even wat. Als we aanvaarden dat 2+2=5, dan valt onze hele wiskunde in duigen,
dan is alles waar, ook dat 1+1=3. We zien hier hetzelfde principe: met een
onware stelling kan je niets bewijzen.
Een andere regel uit die middeleeuwse logica luidt: ex vero nihil nisi verum: uit het ware
volgt enkel waarheid. Logici aller
landen en tijden houden ervan om de zaken om te keren: de vice versa-regel, dus:als iets waar is, dan is het
tegenovergestelde onwaar, en is de ontkenning van het tegenovergestelde weer
waar. Als uit het onware niets behoorlijks af te leiden valt, moet uit het ware
waarheid volgen en alleen waarheid. Als we naar waarheid stellen dat
Sinterklaas niet echt bestaat, dan zijn al de ware dingen die we erover zeggen
op hun beurt ook waar: de rol van de ouders, de cadeautjes uit de winkel
enzovoort. We kunnen nog verder gaan en ook uitleggen hoe en wanneer de legende
ontstaan is, en welke grond van waarheid ze bevat over een bisschop enzovoort.
Dat kan allemaal waar zijn als de grondstelling waar is, namelijk dat hij niet
echt bestaat. Bestaat hij wel echt, dan is al die uitleg onwaar.
Je kan uit die ware stelling ook geen onwaarheid afleiden,
bijvoorbeeld dat hij wel echt bestaat, dat zou weer een contradictie zijn. Je
kan evenmin op grond van die ware stelling, namelijk dat hij niet echt bestaat,
afleiden dat de kinderen geen cadeautjes krijgen: de waarheid, namelijk dat ze
die van hun ouders krijgen, is niet in strijd met de stelling dat hij niet echt
bestaat, maar volgt eruit; mocht hij wel bestaan, dan zouden ze die cadeautjes
van hem krijgen, maar dat is natuurlijk niet zo.
Als we die twee regels samenvoegen, krijgen we dit: Ex falso non sequitur verum nec ex vero
falsum: uit het onware volgt niets dat waar is, noch uit het ware iets dat
vals is. Of nog: ex vero nihil sive
verum, ex falso sequitur quodlibet: uit het ware volgt alleen waarheid, uit
het onware om het even wat.
Nu moeten we dat laatste goed verstaan. Quodlibet betekent letterlijk: wat je maar wil. Dat zou dus kunnen
impliceren dat uit het onware niet alleen onwaarheid maar ook waarheid zou
kunnen volgen. Laten we dat even van naderbij bekijken.
Als we vertrekken van het duidelijk onware 2+2=5, kunnen we
daaruit dan besluiten dat 2+2=4? Evident niet, dat zou een contradictie zijn. Dat
maant ons aan tot voorzichtigheid met de quodlibet-versie
van onze regel.
Als we zeggen dat Sinterklaas echt bestaat, is dat dan een
goede zaak? Kijk, hier komen we bij de kern van de kwestie. Mogen we een
onwaarheid vertellen? Zelfs aan onze kinderen? Kan daar iets goeds uit
voortkomen? Ik stel me (en jou) de vraag en ik voel intuïtief aan dat het
antwoord negatief is. Maar intuïtief is niet genoeg, ik moet het ook kunnen
verklaren of bewijzen.
Mogen we überhaupt een onwaarheid vertellen? Toen de Nazis
of hun lokale medewerkers kwamen aankloppen met de vraag of er joden in huis
waren of andere gezochte personen, moest men dan naar waarheid ja antwoorden
als Anne Frank in de achterkamer verborgen zat? Natuurlijk niet, roepen we
gezamenlijk en spontaan uit. Mogen we dan soms liegen? Dat lijkt wel een erg
verdachte regel. Maar wat is liegen? Het is het bewust verdraaien of verzwijgen
van de waarheid met de bedoeling iemand te bedriegen en dus schade te
berokkenen. Zo gesteld is zeggen dat je geen joden verbergt (terwijl je dat wel
doet) geen leugen, maar het tegenovergestelde, namelijk het vermijden dat
iemand, bijvoorbeeld Anne Frank, dodelijk gevaar zou lopen. Je berokkent door
te liegen ook de Nazis geen schade, je verhindert alleen dat ze (nog) een zware
misdaad begaan. In die zin had ook Eichmann ongelijk toen hij volhield dat hij
alleen maar treintransporten organiseerde en geen joden uitroeide: dat was
misschien wel letterlijk zo, maar wat hij persoonlijk deed was wel in hoge mate
schadelijk voor de joden die hij vervoerde. Zijn uitspraak was dus onwaar.
Ons aanvoelen dat we niet mogen liegen, is dus intact. Dan
geldt het ook voor Sinterklaas, toch? En laten we een stapje verder gaan: geldt
het dan ook niet voor de godsdienst in het algemeen? Laten we even nagaan wat
Spinoza daarover te zeggen heeft.
Wat is de grond van de zaak volgens Spinoza? Dat wij goed
leven; daarom heet zijn belangrijkste boek Ethica.
Wat betekent goed leven? Dat wij met elkaar samenleven en werken tot het
welzijn van eenieder. Die waarheid kunnen we ontdekken door ons verstand te
gebruiken; wij kunnen zelf inzien dat niets nuttiger is voor de mens dan de
mens (E4p18s). Maar Spinoza heeft geen al te groot gedacht van de mensheid.
Slechts een heel kleine minderheid zal door de rede geleid de gewoonte
ontwikkelen om zo te leven. De rest, vrijwel iedereen dus, moet het dan maar op
een andere manier vernemen, en dat is waarvoor we de godsdienst en de
openbaring nodig hebben, namelijk om diezelfde boodschap op een andere manier
aan de mensen te verkondigen. De godsdienst doet dat echter niet door een
beroep te doen op het verstand, maar door de mensen op te leggen, te verplichten
om volgens de wet te leven. Godsdienst gaat enkel om gehoorzaamheid aan de wet.
(TTP 15, 10).
Wat zijn dan de essentiële dogmas van het universele
geloof, de fundamentele elementen die de Schrift en de godsdienst ons
voorhouden? Dat er een hoogste wezen bestaat dat van liefde en naastenliefde
houdt; dat alle mensen om gered te worden hem moeten gehoorzamen en vereren,
door rechtvaardigheid en naastenliefde te beoefenen jegens hun medemensen.
Daaruit volgen alle eigenschappen van God en alle andere grote dogmas van het
geloof. Het is een infernale logica die ons maar al te vertrouwd is:
1.Er is een God, een hoogste wezen, oneindig
rechtvaardig en rechtvaardig; wie hem niet kent of wie niet in hem gelooft, kan
hem niet gehoorzamen of hem als rechter erkennen;
2.Hij is één, dat kan niet anders als hij onze
hoogste devotie opeist; dat hij die moet delen met anderen is ondenkbaar;
3.Hij is alomtegenwoordig en alwetend; als iets
voor hem verborgen kan blijven, of als wij niet zouden weten dat hij alles
weet, dan zouden we beginnen te twijfelen aan zijn rechtvaardigheid als
rechter;
4.Hij is almachtig en in niets van wat hij doet wordt
hij geleid door wetten; hij doet alles absoluut zoals hij dat zelf wil, voor zijn
eigen plezier en vanuit zijn unieke genadigheid. Alle mensen moeten hem
gehoorzamen, maar hij gehoorzaamt aan niets of niemand;
5.God vereren en gehoorzamen bestaat er alleen in
dat wij onze naaste rechtvaardig behandelen en liefhebben;
6.Alleen wie God gehoorzaamt in zijn leven, en
alleen zij, worden gered. Wie zich laat leiden door zijn lusten, is verloren.
Indien we dat niet zouden geloven, dan was er geen enkele reden om naar God te
luisteren en niet naar onze lusten;
7.Ten slotte: God vergeeft de berouwvolle zondaar;
niemand is immers zonder zonde; als we niet zeker zouden zijn van Gods
vergevingsgezindheid, dan zouden we allemaal wanhopig zijn over onze redding en
zouden we geen reden hebben om te denken dat God genadig is.
(TTP 14, 10)
Het maakt verder niet uit wat de eventuele metafysische of
fysische achtergrond is van die God, daarover mag men gerust van mening
verschillen; het is voldoende dat men de algemene lijnen gelooft; het is in
feite zelfs voldoende dat men alleen gelooft dat men de wet van de
naastenliefde moet naleven en dat ook doet. Geloof vereist immers niet de
waarheid, maar vroomheid. Niet redeneren over het geloof is belangrijk, maar op
wat men ermee doet. Geloof is goed voor de maatschappij, want daardoor gaan de
mensen eendrachtig in vrede samenleven (TTP 14, 11).
We zien hier hoe Spinoza het geloof een uiterst belangrijke
rol toekent: het is de manier waarop de allermeeste mensen tot vreedzaam samenleven
komen. Het is zelfs zo dat als wij het getuigenis van de Schrift niet zouden
hebben, wij de redding van bijna alle mensen in twijfel zouden moeten trekken (TTP
15, 10).
Anderzijds waarschuwt hij ons ook: godsdienst gaat om het
resultaat, namelijk het leven in gehoorzaamheid aan de (basis)wet van de
rechtvaardigheid en de naastenliefde. Het maakt dan niet uit of de dogmas die
men voorhoudt ook waar zijn, het is voldoende dat ze vroom zijn en de mensen
tot gehoorzaamheid brengen; sommige van die dogmas hebben zelfs niet een
schaduw van waarheid in zich. Maar we moeten ervoor beducht zijn dat de
personen die ze aanvaarden ze ook geloven, dat ze niet doorhebben dat ze
eigenlijk onwaar zijn, anders gaan zij zeker in opstand komen tegen die vrome
dogmas. Hoe kan iemand die uit is op rechtvaardigheid en op het onderhouden
van Gods wet iets als iets goddelijks vereren waarvan hij weet dat het onwaar
is en dus niet tot Gods goddelijke natuur behoort? Gelovigen mogen zich gerust
vergissen, de Schrift veroordeelt onwetendheid immers niet, enkel
ongehoorzaamheid tegenover de wet (TTP 14, 8). Maar er is altijd het gevaar dat
men met de rede ontdekt dat de dogmas onwaar zijn.
Mij lijkt een dergelijke opvatting over het geloof vrij
cynisch. Het is een middel om het ongeletterde en simpel volk op het rechte pad
te houden met morele dwang, door hen angst aan te jagen zelfs, met een God die
overigens niet hoeft te bestaan, of niet te zijn zoals de godsdienst hem
voorstelt. Alleen het resultaat heeft belang. Slechts enkelingen zijn in staat
om tot dezelfde conclusie te komen, niet dat gehoorzaamheid aan de wet het
belangrijkste is, maar wel de inhoud van die wet, namelijk in vrede samenleven
en werken. Zij komen tot die conclusie op basis van de rede, het ware licht
van onze mentale vermogens, die zonder de rede niets anders vermogen te zien
dan dromen en fantasieën. Godsdienst gaat niet over waarheid; godsdienst hoeft
niet waar te zijn, alleen maar efficiënt; Godsdienst maakt geen gebruik van de
rede, maar van gezag; godsdienst gaat over dromen en fantasieën (TTP 15, 6).
En zo komen we terug bij ons vertrekpunt. Kunnen we op grond
van het onware tot de waarheid komen? Kunnen we een ethisch verantwoord leven
leiden op basis van dromen en fantasieën? Op grond van een openbaring die
aangepast was aan de eenvoudige mensen tot wie ze gericht was, met de bedoeling
hen ertoe te brengen, onder morele druk, om zich een beetje te gedragen?
Bestaat het gevaar dan inderdaad niet, zoals Spinoza zelf zegt, dat iemand op
een dag gaat inzien dat godsdienst inderdaad niet gaat om de waarheid, maar om
verzinsels en dat de hele constructie dan meteen ineenstort? Als men met andere
woorden op een dag ontdekt dat niet gehoorzaamheid aan de dogmas van de
godsdienst belangrijk is, maar wel aan de fundamentele wet van rechtvaardigheid
en naastenliefde, en dat men dit alleen kan ontdekken met de rede, dan wordt
gehoorzaamheid aan God onmogelijk (TTP 14, 5). Dat volgt uit de definitie zelf
van wat geloof is.
Er zijn vandaag wellicht minder onwetende mensen dan in
Spinozas tijd (al vermoed ik dat Spinoza zijn tijdgenoten toch enigszins, al
dan niet bewust, onderschatte). De kans is dus groter dat er nu meer mensen
zijn die de fundamentele geloofsregels doorzien voor wat ze zijn en die dus
niet anders kunnen, volgens Spinoza, dan zich van God afkeren en hun volledig
vertrouwen in de rede stellen.
Door het geloof zo voor te stellen als hij deed in de TTP,
namelijk als een constructie die allen maar oog heeft voor het resultaat, en
niet voor de waarheid, heeft hij het geloof grondig ondergraven. Als je
verkondigt: als je het goede doet, dan is alles in orde, ook als je het om de
verkeerde redenen doet, dan maak je de mensen belachelijk. Wie het goede doet
uit angst, heeft daaraan geen enkele verdienste. Wie de mensen met allerlei verzonnen
regels verplicht om het goede te doen, heeft niets bereikt op moreel vlak en
zal uiteindelijk falen, want de leugen komt altijd uit, mensen zijn geen oenen,
ook ongeletterde mensen niet. Het belangrijkste is helemaal niet dat men het
goede doet, maar dat men het goede doet uit persoonlijke overtuiging. Die
overtuiging kan volgens Spinoza niet komen van het geloof, maar enkel van de
rede. Bijgevolg is geloof en godsdienst niet de rechte weg naar de waarheid en
naar een waarlijk ethisch leven, maar een tragische komedie die men opvoert om
de mensen in het gareel te houden.
Ex falso sequitur
nihil. Uit een onwaarheid kan je geen enkele zinvolle of nuttige conclusie trekken.
Ex falso non sequitur verum. Uit een
onwaarheid is nog nooit een waarheid voortgekomen. Het is niet behoorlijk om de
mensen iets wijs te maken waarvan men weet dat het niet waar is, maar waarvan
men denkt dat het hen zal overtuigen om iets te doen waarvan men denkt dat het
goed is. Dat is niet alleen cynisch, niet alleen immoreel, onethisch en onwaardig,
het is ook niet efficiënt, want vroeg of laat en veeleer vroeg dan laat heeft
men het toch door, en er is niets dat zo onze woede en verontwaardiging opwekt,
dan het gevoel willens en wetens bedrogen te zijn, zogenaamd om onze bestwil.
Ik vind dus dat we onze kinderen geen onzin moeten vertellen
over Sinterklaas, ook niet als ze heel klein zijn. Dat is nergens goed voor;
integendeel, het is zelfs slecht voor hen. We maken ons belachelijk, want nog
voor ze een paar jaar verder zijn vernemen ze toch hoe de vork aan de steel
zit, of moeten we het hen zelf vertellen en dan staan we daar een beetje
schaapachtig te grinniken
Wat is godsdienst anders dan een Sinterklaasverhaal? Dat is naar
mijn mening in de grond de stelling die Spinoza verdedigt. Aangezien godsdienst
niet bezig is met waarheid maar met gehoorzaamheid aan gezag (van andere, niet
redelijk denkende mensen), aangezien godsdienst niet bezig is met de juiste
methode, namelijk de rede, kan er uiteindelijk niets goeds van komen.
Uit een onwaarheid kan geen waarheid voortkomen, alleen onwaarheid.
Alleen uit de waarheid kan de waarheid voortkomen. U zult de waarheid kennen, en de waarheid zal u bevrijden (Joh
8,32). Het zal een lange weg zijn om ons te bevrijden van de hardnekkige godsdiensten,
want enerzijds zijn er nog altijd veel goedgelovige mensen die het
gemakkelijker vinden om niet na te denken, terwijl er anderzijds een niet te
onderschatten aantal uiterst cynische mensen zijn, die menen andere mensen te moeten
voorhouden wat ze moeten doen om gered te worden. Er is hoop dat door de
vooruitgang van de beschaving het aantal ongeletterden zal afnemen. Maar de
cynische mensen die hun medemensen bedriegen, zogezegd om hun bestwil, doch in
feite om hun eigen bestwil, die zullen we, zoals de armen uit het Evangelie,
altijd wel bij ons hebben; die zijn werkelijk onuitroeibaar, vrees ik.