Hubert Bierbooms Rudmer Bijlsma Johan Braeckman Patrick Bruggeman Kees Bruijnes Wiep van Bunge Manja Burgers Arnold Burms
Filip Buyse Paul Claes
Anton Claessens
Maria Cornelis †
Jean-Luc Cottyn
Leni Creuwels Antonio Crivotti Luc Daenekindt Jean-Pierre Daenen Andreas De Block
Robert De Bock
Firmin DeBrabander
Georges De Corte Daniël De Decker Herman De Dijn Paul De Keulenaer Koen De Maeseneir Johan Depoortere
Deepak De Ridder Lut De Rudder
Bert De Smet
Patrick De Vlieger Luc Devoldere
Johan De Vos
Marcel De Vriendt
Peter de Wit Hugo D'hertefelt Karel D’huyvetters
Giuliana Di Biase
Hubert Eerdekens
Bas van Egmond
Willem Elias
Jean Engelen
Guido Eyckmans Kristien Gerber
Herman Groenewegen
Bart Haers
Yvon Hajunga
Bert Hamminga Cis van Heertum
Nico van Hengstum Bob Hoekstra François Houtmeyers
Jonathan Israel Susan James
Aryeh Janssens
Frank Janssens
Frans Jespers Paul Juffermans Jan Kapteijn
Julie Klein
Wim Klever
Jan Knol
Rikus Koops
Alan Charles Kors Leon Kuunders
Theo Laaper
Mogens Laerke
Patrick Lateur
Sonja Lavaert Willem Lemmens Freddy Lioen
Patrick Loobuyck
Benny Madalijns
Gino Maes
Syliane Malinowski-Charles
Frank Mertens Steven Nadler
Ed Nagtegaal
Jan Neelen
Fred Neerhoff
Dirk Opstaele
Gianni Paganini
Rik Pelckmans
Herman Philipse Jacques Quekel
Ton Reerink
Jean-Pierre Rondas Michael Rosenthal Rudi Rotthier Andrea Sangiacomo Sjoerd A. Schippers Eric Schliesser Max Schneider Winfried Schröder Willy Schuermans Herman Schurmans
Herman Seymus Hasana Sharp Anton Stellamans JD Taylor
Herman Terhorst Marin Terpstra Paul Theuns Tim Tielemans
Fernand Tielens Jo Van Cauter Henk Vandaele Will van den Berg
Sven Van Den Berghe Hubert Vandenbossche Jan Baptist Vandenbroeck
meld je aan als sympathisant of geïnteresseerde: spinoza-in-vlaanderen@telenet.be
30-12-2012
Spinoza en genocide - TP9.13
Onze lezers weten misschien dat Wim Klever sinds enige tijd
rond Spinoza twittert. Onlangs kregen wij een van zijn tweets toegestuurd, meer bepaald over de slotzin van paragraaf 13
van hoofdstuk 9 van de Tractatus
Politicus. Enigszins geschrokken van de wreedaardigheid die de tweet hierin
leest, sloegen wij er de Latijnse tekst op na en stelden vast dat het inderdaad
om een in meer dan één betekenis erg controversiële passage gaat.
Dit is de tekst:
At urbes jure belli captae, et quae imperio accesserunt,
vel uti imperii sociae habendae et beneficio victae obligandae, vel coloniae,
quae jure civitatis gaudeant, eo mittendae et gens alio ducenda, vel omnino
delendae.
Wij vertaalden dat in onze recente volledige Nederlandse
vertaling van de TP op deze website als volgt:
Steden die in een oorlog veroverd zijn en aan het rijk
toegevoegd, moet men als geallieerden van het rijk beschouwen en door dat
voorrecht voor zich winnen; anders moet men er kolonisten naartoe sturen die al
burgerrechten hebben, en de oorspronkelijke bevolking ergens anders heen
brengen; ofwel maakt men die steden met de grond gelijk.
Wij baseerden ons voor onze vertaling op de nieuwe
tekstkritische uitgave van de volledige werken van Spinoza bij de Presses Universitaires de France, onder
de leiding van Pierre-François Moreau, en meer bepaald volume V, Tractatus Politicus (2005). De Latijnse
tekst is bezorgd door Omero Proietti, de vertaling, introductie, noten, glossaires, index en de bibliografie
zijn van Charles Ramond.
In zijn voorstelling van de tekst (blz. 64-67) bespreekt
Proietti uitvoerig deze passage en in een uitgebreide eindnoot (blz. 305-307) gaat
ook Ramond dieper in op deze inderdaad wel erg cynisch klinkende voorschriften.
Hij wijst er in de eerste plaats op dat in de Opera Posthuma een andere lezing staat voor het laatste woord van
de paragraaf, namelijk delenda est in
plaats van delendae. Die enkele
letters verschil veranderen de betekenis op een bijzonder indringende manier.
Wanneer men immers delenda est aanneemt,
kan dit alleen verwijzen naar het voorafgaande gens, en moet de vertaling zijn: en de oorspronkelijke bevolking
ergens anders heen brengen, of ze volledig uitroeien.
Het is duidelijk deze lezing waarop de tweet van Wim Klever
gesteund was. Wij vinden ze eveneens in de vorige volledige Nederlandse
vertaling van de TP van de hand van W. Meijer (1901): en de oorspronkelijke
bewoners wegvoeren of uitroeien. Meijer voegt er in voetnoot aan toe: Dit was
de gewoonte der oude Hebreeën in Palestina, der Hollanders op Java en der
Engelsen in Egypte. De gedeeltelijke vertaling van de TP door Wim Klever
(1958) bevat hoofdstuk 9 niet. De
Franse vertaling van de Oeuvres doorCharles Appuhn (1929, 1966) luidt
eveneens: et la population qui lhabitait
doit être transportée ailleurs ou exterminée.
Blijkbaar heeft deze passage al van bij het begin voor
moeilijkheden gezorgd. Zo lezen we in de NagelateSchriften: en het volk elders zenden, of de plaatsen gantschelijk uitroejen (onze cursivering).
Wat is hier gebeurd? Gaat het om een correctie van wat
Spinoza wel degelijk geschreven heeft, uit kiesheid, zoals dat heet? Dat zou
dan een vorm van tekstvervalsing zijn die men in het Engels bowdlerising noemt: het verwijderen uit
de tekst van alle passages die de goede zeden in het gedrang zouden kunnen
brengen. In Frankrijk herschreef men onder Louis XIV zo de klassieke auteurs
voor de kroonprins ad usum Delphini,à lusage du Dauphin. Heeft men ook bij de
vertaling in de Nagelate Schriften een dergelijke ingreep gedaan?
Gebhardt gebruikte voor zijn uitgave (1925) zowel de OP als de NS; in dit geval corrigeerde
hij de Latijnse tekst op grond van de Nederlandse en voegde er (kwansuis ) een woord
aan toe: et gens alio ducenda, vel urbs omnino delenda est (onze
benadrukking). Was dat eveneens vanuit een bekommernis over de wreedheid die
uit de originele Latijnse tekst blijkt?
In de Duitse uitgave van de Sämtliche Werke, Band 5.2 (1994,
2010²) volgt Bartuschat de tekstuitgave van Proietti-Ramond en vertaalt dus
eveneens: und ihre Bevölkerung anderswo
zu verplanzen; oder sie sind ganz zu zerstören. Aangezien Bevölkerung zoals gens enkelvoud is, kan sie
enkel staan op de steden, en niet op die bevolking. In de inleiding bij de
tweede uitgave meldt de auteur dat hij nu Proietti-Ramond volgt; zijn voetnoot
bij de tekst (blz. 202) luidt: delendae] delenda est Korrektur Proietti; Gebhardt hatte urbs hinter vel ingefügt. Wij
nemen aan dat Bartuschat in de eerste uitgave van 1994 nog Gebhardt volgt in
tekst en vertaling.
De Franse tekstuitgave van Sylvain Zac (1968) volgt
Gebhardt, maar vertaalt: , ou bien les
villes seront entièrement détruites. Let op het meervoud, terwijl hij toch van
Gebhardt overneemt: urbs omnino delenda
est (enkelvoud).
Wij beschikken niet over het manuscript van de Tractatus Politicus. Wij moeten dus
voortgaan op de OP en de NS, maar die
verschillen zeer duidelijk en met ongemeen belangrijke consequenties voor de
betekenis van de tekst. Proietti maakt een reconstructie van het ms. op basis
van de twee getuigen die we daarvan hebben. Hij toont op overtuigende wijze aan
dat de vertaler van de NS, in het geval van de Tractatus Politicus Glazemaker, rechtstreeks van het ms. zelf
vertaald heeft, of van een getrouwe kopie, en dat hij geen inzage had van de
drukproeven van de OP, laat staan van
de gepubliceerde versie. De vertaling mag dus als een volwaardige rechtstreekse,
zij het vertaalde, getuige beschouwd worden van de oorspronkelijke tekst. Hoe kon
dat unieke ms. dan aanleiding geven tot twee versies die zoal niet tekstueel,
dan toch inhoudelijk een dergelijk aanzienlijk verschil maken?
Proietti gaat ervan uit dat er oorspronkelijk in het ms. delendae stond, of delenda e.. We
moeten steeds bedenken dat het om een (met de hand geschreven) manuscript gaat
dat al enige tijd tevoren geschreven is en wellicht vaak gebruikt en misschien
zelfs gecorrigeerd, of over een kopie, waarin ook correcties en
onduidelijkheden kunnen voorkomen. De zetter en de lector van de OP hebben die e. geïnterpreteerd als
een afkorting van est, zo komen we
tot het resultaat: vel omnino delenda est.
De vertaler ziet eveneens delendae, of
delenda e. en kiest voor een andere
oplossing: hij behoudt delenda en
negeert de e., maar weigert delenda te laten slaan op gens. Om dat duidelijk aan te geven,
voegt hij het woord plaatschen toe, een verwijzing naar de steden, het
onderwerp van de hele zin. Proietti acht het nodig om daarvoor een
veronderstelde, ontbrekende loca aan
te voeren, en niet een impliciet substituut voor het verzwegen urbes. Dat lijkt echter zo onwaarschijnlijk
als het onnodig is. Plaatsen is in
het Nederlands immers een synoniem voor steden en dorpen. Het is meer voor de
hand liggend dat de ervaren vertaler Glazemaker delendae heeft gezien en vertaald, zoals ook ik gedaan heb, waarbij
delendae evident slaat op de urbes waarvan sprake, en dat benadrukt
heeft, om alle misverstanden te vermijden, door invoeging van plaatsen; in
mijn vertaling is dat die steden, een spontane vertaling van delendae die ik maakte zonder me bewust
te zijn van enige andere lezing of een andere vertaling. Het is pas toen ik de tweet van Klever las, dat ik de
verschillende lezingen en vertalingen ben gaan nakijken.
Een van de sterkste argumenten voor de interpretatie waarbij
Spinoza niet aandringt op het uitroeien van de bevolking (gens), maar de vernietiging van de (omwalde) steden, vinden we in
de parallelle passage in TP6.35, een hoofdstuk dat over de monarchie gaat (terwijl
TP9.13 over de aristocratie handelt). We lezen daar:
35. Bellum non nisi
pacis causa inferendum, ut eo finito arma cessent. Urbibus igitur juri belli
captis et hoste subacto pacis conditiones instituendae sunt, ut captae urbes
nullo praesido servari debeant, sed vel ut hosti, pacis foedere accepto,
potestas concedatur easdem pretio retinendi, vel (si ea ratione timor semper a
tergo maneat formidine loci) prorsus delendae sunt et incolae alio locorum
ducendi.
Ik vertaalde dat als volgt:
Oorlogvoeren mag enkel om vredeswil en om een einde te
maken aan een gewapend conflict. Voor de steden die men volgens het
oorlogsrecht heeft ingenomen en voor de overwonnen vijand zal men
vredesvoorwaarden uitwerken. De veroverde steden zal men echter niet blijvend bezetten
met een garnizoen; ofwel zal men aan de vijand na het sluiten van het
vredesverdrag de gelegenheid geven om hun steden vrij te kopen, ofwel, wanneer
ze omwille van hun ligging een constante bedreiging vormen voor de eigen
veiligheid, zal men ze tot op de grond afbreken en de inwoners naar andere
plaatsen wegvoeren. (TP6.35; de vertaling van Klever stopt na par. 8)
Wanneer we die parallelle plaatsen vergelijken, doen we er
goed aan om in gedachten te houden wat Spinoza bij het begin van hoofdstuk 9 zegt:
Sed ut utriusque
differentiam et praestantiam noscamus, singula praecedentis imperii fundamenta
perlustrabimus, et quae ab hoc aliena sunt, rejiciemus, et alia, quibus niti
debeat, eorum loco jaciemus. (TP9.1)
In mijn vertaling:
Maar om goed het verschil te zien tussen beide en waarin
het ene model beter is dan het andere, zullen we nu elk van de grondslagen van
de staat uit het vorige hoofdstuk doorlichten; wat hier niet van toepassing is,
zullen we schrappen en de andere elementen, waarop ook het tweede model moet
gebaseerd zijn, zullen we hun passende plaats geven.
Het gaat hier in TP9.1 uiteraard over de vergelijking tussen
een aristocratische staat waarin één stad het bewind voert (Rome, Genua,
Venetië) en die waarin het niet één stad is maar verscheidene steden, of een
hele provincie (Holland). Dezelfde methode gebruikt Spinoza echter ook wanneer
hij de aristocratie vergelijkt met de monarchie: telkens vertrekt hij van wat
hij gezegd heeft over de monarchie, om dan te wijzen op de tegenstellingen met
de aristocratische staatsvorm.
Wat in hoofdstuk 6 gezegd wordt over de behandeling van de
veroverde steden wijkt slechts op een niet substantieel punt af van wat we in
hoofdstuk 9 vinden, namelijk dat men in 6 uitdrukkelijk geen garnizoenen moet sturen, terwijl dat in 9 wel een van de
opties is. Een verklaring daarvoor geeft Spinoza niet en het lijkt ook niet erg
vruchtbaar om er hier een ter plaatse te verzinnen. De overeenkomsten zijn
immers veel opvallender en betekenisvoller. Wij vinden hier inderdaad expliciet
en met dezelfde woorden dat het de steden
zijn die moeten verwoest worden (urbes delendae
sunt), met de verduidelijking dat de inwoners moeten gespaard worden en
naar een andere plaats overgebracht (et
incolae alio locorum ducendi). Er is geen sprake van het uitroeien van de
bevolking.
Wij merken in de beide passages dezelfde zinsstructuur: vel vel (vel ). In hoofdstuk 9 wordt gens nadrukkelijk (in een bijzin: et gens ) in de tweede vel geplaatst, niet in de derde, waarin
over uitroeien gesproken wordt, een werkwoord (delere) dat we vaak samen aantreffen met urbs, aedificium, en wel ook met hostis. Het lijkt echter onwaarschijnlijk dat Spinoza ditzelfde
werkwoord ook zou gebruiken met gens.
En daarover gaat uiteindelijk de discussie. Spinoza wordt ingeroepen
om het gebruik en zelfs het mishandelen van dieren te verdedigen (zie daarover
het recente artikel van Hasana Sharp dat hier binnenkort in onze vertaling
wordt aangeboden), en om de minderwaardigheid te bewijzen van vrouwen, kinderen,
waanzinnigen, slaven en dienstboden (TP11). Met de passage in TP9.13 wil men
hem blijkbaar ook nog als een verdediger van de genocide zien.
Vooreerst moeten we daarbij opmerken dat Spinoza in de TP in
de eerste plaats een beschrijving
heeft willen geven van de drie belangrijkste staatsvormen (monarchie,
aristocratie, democratie), en niet van een utopie:
De filosofen beschouwen de mensen echter niet zoals ze
zijn, maar zoals zij zouden willen dat ze zijn. En zo komt het dat zij meestal
in plaats van een ethica een satire schrijven. Ze slagen er niet in om een
politiek te bedenken die men zich te nutte zou kunnen maken, maar enkel een die
men wel voor een waanbeeld moet houden, of die enkel goed is om in Utopia of in
een poëtische Gouden Eeuw in te voeren, waar men er overigens het allerminst
behoefte aan heeft. Vandaar dat men aanneemt dat van alle wetenschappen die men
beoefent, bij de politiek de theorie het meest afwijkt van de praktijk. Niemand
acht men dan ook minder geschikt om over het gemenebest te regeren dan
theoretici en filosofen. (TP1.1).
Het heeft dus geen zin om alles wat in de TP staat te
interpreteren als de ipsissima verba van
Spinoza, als zijn eigen opinie. Integendeel: telkens wanneer hij een
beschrijving geeft van een bestaande toestand of situatie, voegt hij er zijn
eigen opinie aan toe, en die komt steeds neer op een democratische correctie.
Bijgevolg, zelfs wanneer hij zou geschreven hebben dat genocide verantwoord is,
quod non, heeft men nog niet het
recht om dat in zijn schoenen te schuiven, zoals men ook niet kan zeggen dat
hij een verdediger zou zijn van al de laakbare praktijken en de dwaasheden van de
monarchie of de aristocratie, die hij nochtans in detail beschrijft.
Herhaaldelijk zegt hij dat hij de fundamentele principes wil aangeven waarop
een staatsvorm, elke staatsvorm, moet gebouwd zijn om stabiel te zijn en eeuwig;
is er ergens een monarchie, dan houdt men het volgens Spinoza het best bij die
staatsvorm, maar dan onder bepaalde, democratische voorwaarden. Uiteindelijk
zal hij zeggen dat enkel een zeer democratische vorm van aristocratie enige
overlevingskans heeft.
Het lijkt echter evident dat Spinoza helemaal de genocide
niet verdedigt, niet alleen op grond van de parallelle tekst in TP6.35, maar op
grond van zijn hele oeuvre. Nergens stellen wij bij hem het onmenselijk cynisme
vast dat men al dan niet terecht aan Machiavelli verwijt.
Spinoza zelf spreekt overigens steeds zeer lovend over
Machiavelli, zoals in TP5.7:
Misschien heeft hij ook willen aantonen dat een vrije
bevolking zich ervoor moet hoeden om haar heil aan een enkele persoon toe te
vertrouwen. Tenzij die overmoedig genoeg is om te denken dat hij iedereen kan
tevreden stellen, moet hij immers elke dag op zijn hoede zijn voor hinderlagen
en dus vooral bezorgd zijn over zichzelf; hij zal dan niet anders kunnen dan op
zijn beurt de bevolking te belagen, veeleer dan ze te beschermen. Ik meen dan
ook dat we mogen aannemen dat die zeer vooruitziende man er inderdaad zo over
dacht, temeer daar het wel vaststaat dat hij een voorstander was van de
vrijheid en dat hij heel heilzame raadgevingen heeft geformuleerd om haar te
beschermen. (TP5.7)
Wanneer wij bij Machiavelli nakijken wat hij zelf over de
kwestie van de veroverde steden zegt (in de Discorsi
bij de eerste tien boeken van Titus Livius, boek 2, 23), lezen we het volgende
(mijn vertaling): Op dit voorstel volgde de beslissing van de Senaat, die
aansloot bij de woorden van de Consul; men ging van stad tot stad die van enig
belang was en verleende hen voordelen, of verwoestte de stad; de begenadigden
genoten van uitzonderingen en privileges, en kregen burgerrechten en men stelde
hen op alle mogelijke manieren gerust; van de anderen verwoestte men de stad,
men stuurde er kolonisten heen, de inwoners werden naar Rome overgebracht en zo
verstrooid dat ze Rome nooit meer konden schaden, met wapengeweld of met juridische
argumenten.
Verre van een bevestiging van de radicale lezing van
TP9.13 vinden we hier een bevestiging van de andere versie: de steden worden
verwoest, de inwoners verstrooid of (als slaven?) naar Rome gebracht. Wij
kunnen ons moeilijk van de indruk ontdoen dat Spinoza deze passage voor ogen
had toen hij de Tractatus Politicus
schreef. Machiavelli was inderdaad een tegenstander van halve maatregelen, maar
zelfs hij ging niet zover dat hij genocide zou verheerlijken of zelfs maar
verdedigen.
Aandachtige lezers van Spinoza hebben het dan ook erg
moeilijk wanneer men plots vanuit een of andere hoek met de meest ongehoorde
beschuldigingen aan zijn adres op de proppen komt: sadistisch plezier in het
martelen van dieren, miskennen van de rechten van de vrouw, het plebs, van
kinderen, personen met een lichamelijke of mentale belemmering, handwerkers of
huispersoneel, en nu ook nog de zwaarst mogelijke misdaad tegen de mensheid, de
genocide.
Bij Spinoza is de mens als een onderdeel van de natuur even
onaantastbaar als elk ander onderdeel van de natuur, en beschikt elke mens over
al de onvervreemdbare rechten waartoe de mens in staat is. Dat is de diepste
grond van zijn gelijkstelling van macht en recht, die de basis vormt van de
hele Tractatus Politicus, namelijk
dat de rechten eigen zijn aan de mens en identiek met zijn of haar macht.
Overwonnen vijanden blijven nog steeds mensen, en er is niets in Spinozas
oeuvre dat erop wijst dat hij het eens zou zijn met hun systematische
eliminering. Hij verzet zich integendeel tegen elke oorlogsvoering die niet tot
doel heeft om een einde te maken aan het oorlogsgeweld (TP6.35). Genocide en
moord is in strijd met zijn herhaalde boodschap dat niets de mens van meer nut
is dan zijn medemens (E4p18s, p45c). Dat is niet zozeer een pleidooi voor
zelfbehoud, maar een niet-aflatende bevestiging van het feit dat de mens als
individu, als groep en als soort enkel tot zelfontplooiing kan komen,
lichamelijk zowel als mentaal, in contact met de medemens. Daarover gaat het in
de Tractatus Politicus. Dat men om
dat doel te bereiken, namelijk vreedzaam samenleven met elkaar, een ganse
bevolking, een gens (volksstam, een
volksgroep, een populatie, een etnische groep) zou mogen uitroeien, strookt
niet met de fundamentele inzichten die Spinoza ons aanreikt. Daarvoor is ons
heil al te zeer verbonden met dat van de anderen.
Het gaat er niet om Spinoza tegen alle beter weten in vrij
te pleiten van beschuldigingen die men terecht kan maken op grond van de
teksten, zoals Cristofolini in zijn tekstuitgave (1999) stelt; in zijn uitgave
van 2011 zou hij, naar Wim Klever meedeelt, overigens van mening veranderd zijn
en nu de lezing voorgesteld door Proietti volgen. Het is niet omdat iets niet
lijkt te stroken met het geheel van het oeuvre dat het er niet zou staan of
niet zou kunnen staan, of zelfs zou moeten uitgegomd of tersluiks cosmetisch
bijgewerkt worden (Gebhardt). Maar wanneer iets zo incongruent is met de
fundamentele grondslagen van een filosofie als deze beschuldiging van het
goedpraten van genocide door Spinoza, is het aangewezen en zelfs noodzakelijk om
objectief en grondig te onderzoeken wat er uiteindelijk van aan is.
Wij hebben vastgesteld dat een van de eerste twee getuigen
van het manuscript, de vertaling van de Nagelate Schriften, nadrukkelijk spreekt
over de verwoesting van de steden. De andere lezing, die we in de Opera Posthuma vinden, wordt in vrijwel
alle moderne tekstuitgave als een foutieve lezing van het manuscript aangemerkt,
op grond van ernstige en geloofwaardige tekstkritische en tekstanalytische
argumenten. Wij laten de uiteindelijke conclusie over aan de welwillende lezer,
maar de onze is wel duidelijk.
Karel Dhuyvetters
Categorie:Tractatus Politicus Tags:Spinoza
29-12-2012
Herman Schurmans
Wij verwelkomen graag Herman Schurmans als sympathisant. Hij was destijds assistent van Leopold Flam en werkte nadien voor radio en televisie, ondermeer als producer van het populaire televisieprogramma Van Pool tot Evenaar. Herman bezorgde ons ook zijn rijkgevuld curriculum vitae, dat we als pdf-file in bijlage zetten.
Was Spinoza ongewild een adept van de Advaita (filosofie van
non-dualiteit)? Er zijn nogal veel en bijzonder essentiële raakvlakken tussen
beide filosofieën. Dit illustreert zich o.a. in de hierna volgende ideeën.
1. S. : Er is geen individualiteit, onafhankelijk bestaan; het betreft zuiver
en alleen een modus van God.
A. : Er is geen individu, er is niets buiten het Zelf / Dat; Dat zijt gij.
(Dat is het niet dit, niet dit, het Onnoembare, God)
2. S. : Er is geen objectief goed en kwaad; deze begrippen zijn relatief,
dienen een particulier belang.
A. : Er zijn geen paren van tegenstelling (dus ook geen goed versus kwaad).
Het idee, begrip van verantwoordelijkheid berust op de gedachte dat er
een individualiteit, een ik of ego dat handelt (zie de punten 1 en 7.)
3. S. : Via een uiterste rationaliteit wordt een diep-intuïtief weten en
begrijpen bereikt.
A. : Berust op drie grondslagen: 1. de eigen ratio 2. het supra-rationele (het intuïtief
weten) 3. de geschriften.
4. S. : Uit dit diep-intuïtief weten en begrijpen vloeit spontaan de deugd
generositas voort.
A. : Mededogen dat niet tot stand gebracht behoeft te worden en altijd
beschikbaar is.
(pm. Hoge deugd is geen deugd, juist daarom deugd; Tao Te Tjing. Zie
ook punt 7.)
5. S. : Rationele meditatie op onze gevoelens (aandoeningen) levert ons de volmaakte
kennis hiervan op.
A. : Kennis van je zelf leidt tot Zelf-kennis (= Zelf-besef = Zelf-realisatie).
(p.m. Dit kennen is geen mentaal begrijpen maar het ervaren van het
essentiële Wezen van jezelf.)
6. S. : Alles wat ons overkomt, is zo volmaakt als het maar zijn kan en
vertoont geen enkel tekort; er is geen goed noch kwaad.
A. : Niet hechten aan, verlangen naar, noch afkeren van.
Er is geen dualiteit, geen enig paar van tegenstelling (wat goed is draagt
kwaad in zich, wat kwaad is draagt goed in zich).
7. S. : Er is geen vrije wil.
A. : Vrije wil is een begrip dat samengaat met het idee van het bestaan van een
onafhankelijke individualiteit; dat er een ik, ego is dat handelt. Een diep
besef van wie je werkelijk bent levert een altijd juist handelen op in de zin
van het woe-wei begrip uit het Taoïsme.
(pm. Heeft zelfs God wel een vrije wil, hoe zou hij/het zichzelf kunnen
kennen zonder enige vorm van manifestatie?)
8. S. : Ook Spinoza's filosofie kan tot een gelukzaligheid leiden.
(Onzekerheid hieromtrent klinkt door bij het voorwoord van De Dijns
de doornen en de roos. Ik ben er echter van overtuigd dat een diep
doorleefd besef en ervaren van deze filosofie beslist leidt tot een
blijmoedige bevrijdheid, evenals bij de Advaita. Hiertoe is in beide
leren het totaal opgeven van een eigenheid noodzakelijk en beseffen
dat juist de idee van een eigenheid de gebondenheid veroorzaakt.)
A. : Als je weet wie je bent houdt je langzaam op te zijn wie je niet bent! (W)
Gebondenheid en bevrijding zijn begrippen, een paar van tegenstelling.
Hij die zichzelf vrij weet, is inderdaad vrij en hij die zich gebonden acht, is
inderdaad gebonden. Zoals een mens denkt, zo wordt hij... ( uit de
Ashtavakra Samhita en Brihadaranyaka Upanishad).
Voor een kennismaking met enige vertaalde en toegelichte Advaita-teksten, die
vrij ter beschikking staan en waarin diverse verwijzingen naar Spinoza's
gedachtegoed zijn opgenomen, kunt u mijn website www.advaita-avadhuta.eu
(indirecte toegang via host) bezoeken.
Will van den Berg
Wij verwelkomen
hierbij Will als sympathisant van Spinoza in Vlaanderen.
Categorie:Spinoza links en rechts Tags:Spinoza
22-12-2012
Ad Librum andermaal
In
een vorige bijdrage brachten we hier onze Nederlandse vertaling van het Latijnse
versje Ad Librum dat in de originele Latijnse
uitgave van 1663 prijkt tussen de Praefatio
van Lodewijk Meyer en de indexen die voorafgaan aan de tekst van Spinoza's Renati Des Cartes Principiorum Philosophiae Pars I, & II, More Geometrico demonstratae. In de uitgave van de Korte Geschriften door F. Akkerman c.s.
bij Wereldbibliotheek (1982) is het gedichtje ook vertaald en voorzien van een
voetnoot, met daarin deze vermelding: In
de Nederlandse vertaling van Balling gaat het Latijnse gedicht vergezeld van
een vertaling ervan (van de hand van Balling?) in 12 versregels en een zeer
vrije parafrase in 24 versregels ondertekend: H. v. Bronchorst, M.D. Beide
Nederlandse gedichten zijn afgedrukt door Gebhardt, dl. I, p. 614-615.
Wij hadden graag die beide gedichten toegevoegd aan onze
vorige bijdrage, maar we slaagden er niet in om de gedichten in een digitale
versie op het web terug te vinden in de vertaling door Balling uit 1664. Wij
hebben helaas ook Gebhardt niet in huis, tenzij in een digitale versie, maar
die is gebaseerd op, niet een facsimile van het origineel, en daarin troffen
we de gedichten niet aan. Google books bood ons enkel tergende fragmenten van de
vertaling van het versje van Bouwmeester.
Gelukkig kregen we hulp aangeboden door Frank Mertens. In
zijn recent verschenen boekje Van den
Enden en Spinoza, bij onze lezers wel bekend, vermeldde hij in voetnoot 175
Hendrik van Bronckhorst als de auteur van het lofdicht op Spinoza, vooraan in
de Nederlandse vertaling van PPC/CM. Toen wij hem daarover polsten, was hij zo
vriendelijk om ons meteen een transcriptie te bezorgen van de gedichten zoals
hij ze bij Gebhardt aangetroffen had.
Wij zijn dus tevreden dat wij dank zij Frank hier
de beide Nederlandse gedichten kunnen aanbieden.
Aan het Boek
Zy men u noeme een vrucht uit beter brein gheteeldt,
Oft dat ghy uit Des Cartes zijt herbooren
Klein Boexke, deze Gheest, die door uw blaadren speelt,
Is eyghen, en by niemant ooit te vooren
Zo rijk ghevonden, t welk my dwingt uws Maakers Naam,
En lof tot an de sterren te verheffen:
En zo zijn gheest alleen alle andre Schrijvers saam
In schranderheidt, en konst kan overtreffen,
En ghy met recht de naam van zonder weergâe draaght,
Wensch ik, dat hy t by u niet laat berusten;
Maar dat hem, t geen hy an Des Cartes heeft ghewaaghdt,
Eens eindlijk aan zich zelven ook gheluste.
J.B.M.D.
Aan den Leezer
De God-verzaker swight: uyt heeft den Stoïcus:
Nu t hoogh-verlichte Breyn van een CarteSius
Het zijn van God betoogt, op wisz en ware gronden:
Dat deze Godheyt ook niet afhangt, of, gebonden
Aan t dwingend Nood-lot is, of wankkelend
geval;
Maar, zonder oorzaak zelfs, een oorzaak van t
heel-al,
En al-beweger van het wonderlijk gewemel
Des uytgebreyden Stôfs, aan d ongemeten Hemel,
Op Aarde, en in de Lucht. Wie acht nu voor geluk,
Dier dingen oorspronk te doorgronden Stuk, voor Stuk?
Die volg Renatus geest, herlevende in
Spinoze;
Die leeze uyt deze blaân Natuirs-weets êêlste
rózen:
En proeve, t geen zijn vlijdt heeft uyt dat
werk gevist,
Wiskunstig toebereydt, en smaaklijk opgedist,
Van God, Van Goed, van Ziel, van Stôf, en Stôfs-bewegen.
Doch t zouw volmaakter zijn, bedauwd het eens de
Zegen
Van rijper oordeel, en t vernuft van BENEDICT,
Die in t bespieglen van de waarheyt zich verquikt;
En poogt de grondt van Aardsz, en boven-aardze
zâken
Te peylen door t verstandt, en klaar bekent te maken.
Men voed dees yver met aanmoedigende Lof;
Op dat hy zelfs hier na, ontleden mach die
Stôf,
Wat Ziel, wat Lichaam zy: en yeder laten lêzen
t Eerwaardige geheym van t een en eeuwigh
wezen.
Na Frank Mertens mogen we ook Cis van Heertum als sympathisant verwelkomen. In 2008 verscheen onder
haar redactie het prachtig uitgegeven boek Spinoza als gids voor een vrije
wereld. Libertas philosophandi, Cis van Heertum red., Amsterdam, 2008, 336
blz., geïllustreerd. Het bevat dertien vrij korte maar van uitvoerige voetnoten
voorziene en dus degelijke artikels over Spinoza, zijn tijd en zijn filosofie,
met daarnaast de catalogus van de tentoonstelling die gewijd was aan dit
onderwerp: honderd uitzonderlijke, zeldzame documenten en publicaties. Als je
daarbij nog de knappe illustraties neemt en de prachtige typografie en het
fijne boekbindwerk, dan heb je een van de mooiste commercieel uitgegeven boeken
die ik in vele jaren heb mogen in handen nemen. Als povere paperback kost het
boek 20.
Van deze beide auteurs vermelden we ook twee artikels die
verschenen in het gespecialiseerde tijdschrift Lias, Journal of Early Modern Intellectual Culture and
its Sources. Ze gaan over Adriaan en Johannes Koerbach, tijd- en geestgenoten van
Spinoza.
Onderstaande links verwijzen naar de Engelstalige abstracts van
deze gespecialiseerde artikels. Lezers die zich nog verder in deze materie
willen verdiepen, sturen ons een mail.
Res nullo alio modo, neque alio ordine a Deo produci
potuerunt, quam productae sunt. (E1p33)
Een korte, krachtige zin, die we lezen dicht bij het einde
van het eerste hoofdstuk van de Ethica, dat geheel gewijd is aan God. Laten we
een voorlopige vertaling maken en zien waar ons dat voert.
De dingen konden niet op een andere manier, noch volgens
een andere ordening door God voortgebracht worden dan ze voortgebracht zijn.
Vooreerst is het belangrijk op te merken dat Spinoza hier
niet spreekt over de God van het christendom, het joodse geloof of de islam.
Voor hem is God niet de transcendente Schepper van al wat is, maar al wat is,
of de Natuur, of het universum enzovoort. In plaats van a Deo, door God, lezen we dus beter door de Natuur. Maar dat is
een pleonasme, twee keer hetzelfde zeggen, want de Natuur is niets anders dan (het
tot stand komen van) de dingen, res.
We kunnen dus a Deo gewoon weglaten.
Dat biedt het voordeel dat we ons niet laten afleiden of zelfs misleiden door onze
christelijke achtergrond en een hele filosofische traditie die een verschil
maakt tussen God en zijn schepping. Bij Spinoza is dat verschil er niet: Deus, sive Natura; de twee zijn uitwisselbaar,
identiek, maar dan in die zin dat de hele nadruk komt te liggen op de Natuur.
God wordt nog enkel bij manier van spreken vermeld. Dat is geen esoterisch
taalgebruik van Spinoza, dat wil zeggen dat hij wel God zegt maar in feite iets
anders bedoelt. Nee, hij was ervan overtuigd dat hij het Godsbegrip had
uitgezuiverd en uitgeklaard en dat hij het zo had gered. Hij spreekt in de
Ethica voortdurend over God, zijn God, van de eerste bladzijde tot de laatste. Met
de aanvulling sive/seu Natura, komt Deus slechts vier keer voor bij Spinoza,
in twee paren (E4praef, E4p4d). Hij vond het dus niet eens nodig om die
fundamentele gelijkstelling meer dan louter terloops te vermelden, in een
concrete context; ze blijkt immers overduidelijk uit alles wat hij over God en
de Natuur te zeggen heeft.
Een tweede dragend woord is res, vrouwelijk meervoud in het Latijn. De dingen, dus. Welke
dingen? Alle dingen, al wat er is. Meer algemeen en meer absoluut kan Spinoza
het niet stellen: res. Toch moeten we
een bijzonder belangrijke nuancering aanbrengen. Het gaat om dingen die echt
bestaan: ze zijn productae,
voortgebracht, ze zijn er. Meteen zijn alle dingen uitgesloten die niet
bestaan, zoals dingen die onmogelijk kunnen bestaan, zoals een driehoek waarvan
de drie hoeken geen twee rechte hoeken vormen, of een cirkel waarvan alle
punten niet even ver van het middelpunt liggen. Of dingen die zouden kunnen
bestaan, maar in de praktijk niet bestaan: een cirkel met een straal van 1000
kilometer, bijvoorbeeld. Of dingen die alleen in onze verbeelding bestaan: een
eenhoorn, een engel, een cycloop. Of dingen die in strijd zijn met de
natuurwetten: dat een mens plots zomaar zou kunnen zweven, of iets zou kunnen
verplaatsen zonder enige inspanning. Voor onze verdere redenering is het
belangrijk dat we dit goed voor ogen houden: Spinoza spreekt hier enkel over (al)
wat werkelijk bestaat.
Spinoza vermeldt modo (manier)
en ordine (ordening). De dingen zijn
gemaakt of tot stand gekomen op een bepaalde manier en volgens een bepaalde
ordening. Het zijn twee zeer algemene woorden, die gekozen zijn omdat ze samen zo
allesomvattend zijn. Heel specifiek zal Spinoza dit niet uitwerken: hij
schrijft geen fysica, zegt hij. Wat hij bedoelt, is dat de dingen op een
bepaalde manier tot stand gekomen zijn en volgens een bepaalde ordening,
namelijk de natuurwetten, en dat een andere manier en een andere ordening niet
konden: nullo alio, geen enkele
andere. Alleen zoals ze in feite ontstaan of gemaakt zijn, zo kon het, anders
niet.
Dat is een uiterst krachtige uitspraak. Je vraagt je meteen
af: en waarom niet? Of: wat heeft dat voor consequenties?
Waarom niet? Hier zitten we bij een kerngedachte van
Spinoza. De Natuur is geen gokspel. Er zijn onveranderlijke natuurwetten, die
altijd en overal gelden. Als er iets gebeurt, dan heeft dat een oorzaak. En die
oorzaak heeft weer een oorzaak, en zo verder. Als we heel slim waren (en dat
zijn we niet, waarschuwt Spinoza ons), dan zouden we de hele voorgeschiedenis
van een ding of een gebeurtenis kunnen achterhalen, steeds verder terug, zonder
ooit op iets onverklaarbaars te stoten. De Natuur is integraal verklaarbaar; er
zijn geen mirakels. Met onze beperkte kennis als mensen zullen we daarin
natuurlijk niet slagen, niet als individu en misschien ook wel niet als
mensheid, daarvoor krijgen we wellicht te tijd niet. Niemand heeft altijd alles
door, verre van. We gaan voort op indrukken of op onze verbeelding en komen zo
tot verkeerde conclusies of voorlopige inzichten, die we later moeten
bijstellen. Maar de werkelijkheid, res,
die is in principe volkomen logisch verklaarbaar.
Spinoza zegt dat de reeks van oorzaken oneindig is. Dat doet
de wenkbrauwen fronsen. Hoezo, oneindig? Als we meer dan dertien miljard jaar
teruggaan, tot bij de Big Bang, dan zitten we toch aan het begin van alles? Het
is een vraag die Spinoza zich hier niet gesteld heeft. Hij bedoelde alleen maar
dat alles in principe een oorzaak heeft, dat er nooit iets kan zijn dat geen
oorzaak heeft, dat niet kan verklaard worden door de vaste natuurwetten. De
Natuur is geen gokspel, er kan niet plots iets gebeuren of iets opduiken dat totaal
onverklaarbaar is. Er zijn hoogstens dingen die wij nog niet kunnen verklaren,
die we misschien nooit zullen kunnen verklaren, maar dat betekent helemaal niet
dat ze onverklaarbaar zijn, natuurlijk. Voor Spinoza is de Natuur oneindig in
beide richtingen, of zelfs in alle richtingen, de Natuur is tijdloos, dus kan
je oneindig ver teruggaan.
Kon het dan niet anders? Nee, dat is duidelijk, zegt
Spinoza. Alles gebeurt volgens onveranderlijke natuurwetten. Als die wetten
anders waren geweest, dan hadden we een andere Natuur gehad; maar we hebben nu
deze, en er kunnen er geen twee tezelfdertijd zijn, dat zou wat moois zijn het
zou ook volkomen in tegenspraak zijn met de fundamentele verklaarbaarheid van
de Natuur. In de moderne kosmologie zegt men wel dat er misschien wel een oneindig
aantal universa zijn, waarvan ons exemplaar er slechts één is. Dat is misschien
wel zo, maar we kunnen er niet veel mee aanvangen, aangezien we met die andere
universa geen contact kunnen hebben; we hebben die ook niet nodig om ons
exemplaar te verklaren. Zolang we niet echt weet hebben van die andere
universa, bestaan ze niet echt, maar enkel in onze (al dan niet logische) veronderstellingen,
in onze verbeelding. Nee: onze natuurwetten zijn onveranderlijk en ze kloppen
ook, ze zijn samenhangend. Je kan niet zomaar ergens iets veranderen aan die
wetten, alles moet erin passen, er zijn geen uitzonderingen mogelijk. Anders
waren er twee verschillende Naturen, maar dat kan evident niet, want de
Natuur is al wat er is en dat kan je geen twee keer hebben, dat is absurd,
natuurlijk.
Men heeft deze stelling vaak aangegrepen om aan te tonen dat
Spinoza een determinisme huldigt. Als alles alleen maar kon gebeuren zoals het
gebeurd is, dan lag en ligt alles bij voorbaat vast. De reeks van oorzaken en
gevolgen die ertoe geleid heeft dat alles is zoals het is, was de enig
mogelijke reeks. Er is geen enkele manier waarop die kon beïnvloed worden door
wie of wat dan ook. De natuurwetten bepalen het verloop van de Natuur, van het
meest algemene tot het meest gedetailleerde. We komen daarop nog terug.
De Natuur is dus volmaakt, zegt Spinoza. Ook dat moeten we
nu niet verkeerd gaan begrijpen. We zien om ons heen dat de Natuur helemaal
niet volmaakt is, integendeel: er is meer dan genoeg onheil in de wereld, zodat
we zelfs zeggen dat het volmaakte niet van deze wereld is. Spinoza is allerminst
blind voor het onvolmaakte en voor dat onheil, dat hij ook aan den lijve
ondervonden heeft. Maar dat is onheil voor ons, wij ervaren het als onheil, terwijl
het helemaal niet als onheil bedoeld is. De Natuur bedoelt helemaal niets,
niets goeds en niets slechts. De natuurwetten zijn gewoon wat ze zijn,
neutraal, onwrikbaar, onverbiddelijk eender voor iedereen, overal en altijd.
Is Spinoza dan toch een determinist? Laat ons voorzichtig
zijn met dergelijke uitspraken. Als we spreken over de meest fundamentele
dingen, past het om schroomvallig te werk te gaan.
We hebben bij het begin van onze redenering gezegd dat de
natuurwetten enkel gelden voor wat er werkelijk is. Darwin zou dat enthousiast bijgetreden
zijn; hij ging precies op zoek naar die achterliggende oorzaken, die ons tot
dan toe ontgaan waren, naar de natuurwetten die te gronde liggen aan de biologische
evolutie, die tot dan toe onverklaarbaar was en dus ontkend werd. Maar naast al
wat er is, zijn er ook dingen die wel mogelijk zijn, maar die toch niet
gebeuren en vooral: die niet gebeurd zijn. En dat ze niet gebeurd zijn, dat
heeft ook een oorzaak, die even bepalend is als de oorzaken van wat er wel
gebeurd is. En dus moeten we wel zeggen dat hoewel het niet anders gelopen is
met de Natuur dan het in feite gelopen is, het toch in principe ook anders had
gekund.
Let wel: het gaat enkel om wat mogelijk is binnen de
geldende natuurwetten, want daaraan valt niet te ontsnappen. Het eenvoudigste
voorbeeld is elk van ons. Wij zijn het resultaat van een (oneindige)
voorgeschiedenis, met menselijke en voormenselijke en dierlijke en
voordierlijke voorouders, helemaal tot aan de Big Bang. Maar wij bestaan niet
noodzakelijk, er is niets in ons dat aanspraak kan maken op enige
noodzakelijkheid, alleen de Natuur is noodzakelijk in zijn totaliteit; wij zijn
echter gewoon het resultaat van materiële oorzaken. En met die materiële oorzaken
is er van alles mogelijk binnen de natuurwetten. Die zijn namelijk zo complex
en divers, dat het voor de meeste zaken zelfs onmogelijk is om ons aan enige
voorspelling te wagen. Het kan vriezen, het kan dooien.
Er zijn zoveel factoren waarmee men rekening moet houden, en
zoveel gradaties in de invloed die elke van die factoren heeft, dat men niet
eens kan zeggen of bepaalde oorzaken ook een bepaald gevolg zullen hebben. Als
wij een kind maken, dan kan het een jongen of een meisje zijn, of zelfs een
tussenvorm; het kan voldragen zijn of voortijdig aan zijn einde komen; het kan bij
de geboorte levensvatbaar zijn of niet, gehandicapt of niet enzovoort. Voor elk
van die mogelijkheden is er een volmaakt verklaarbare reden, helemaal binnen
het kader van de natuurwetten, maar er zijn zoveel factoren die daarin
meespelen, dat elke ouder bang afwacht. Er zijn dus ook mensen die niet geboren
worden, en die onder iets andere omstandigheden wel hadden kunnen geboren
worden. Het kon dus wel degelijk anders. We hadden er ook niet kunnen zijn.
Denk aan de gebeurtenissen die ertoe geleid hebben dat op
zeker moment alle grote zoogdieren op aarde uitgestorven zijn, wellicht ten
gevolge van de inslag van een enorme asteroïde. Dat die toen hier insloeg is
volledig verklaarbaar volgens de natuurwetten, anders ware het niet gebeurd.
Maar stond het vanaf het begin der dingen (wat dat ook moge betekenen) vast dat
het zou gebeuren? Natuurlijk niet: er zijn miljoenen factoren die dat hadden
kunnen verhinderen, en eentje zou al genoeg geweest zijn. Op elk moment kunnen
er allerlei dingen gebeuren, of niet gebeuren, allerlei factoren werken samen
en het resultaat is even onvermijdelijk als onvoorspelbaar. Dat heeft niets met
het toeval of het fatum te maken, maar met wat men probabiliteit of
waarschijnlijkheid noemt.
Nu de mens er is, kunnen we zeggen dat er een zeer grote
waarschijnlijkheid was dat er ooit een mens zou zijn. Maar is het ook mogelijk
dat er geen mensen zouden geweest zijn, of dat die er grondig anders zouden uitgezien
hebben. Reken maar! Er is binnen de natuurwetten niets dat van bij de aanvang
van het leven liet veronderstellen dat er ooit mensen zoals wij zouden zijn.
Of giraffen. Of vogelbekdieren. Steeds binnen de natuurwetten was het perfect
mogelijk dat wij acht vingers hadden, of een staart enzovoort. Het is niet
gebeurd, maar het heeft niet veel gescheeld.
De belangrijkste reden voor dit alles is dat de natuurwetten
niet abstract zijn. Ik heb het niet over woorden, zegt Spinoza, ik probeer de
dingen zelf te verklaren. Het zijn de wetten waaraan de dingen, de materie zelf
onderhevig is. De tektonische platen schuiven overeen met een kracht die niet
in mensentermen uit te drukken is. De materie evolueert volgens de
natuurwetten, oorzaak en gevolg, maar elk gevolg is weer een oorzaak. De natuur
werkt op zichzelf in. Dat is het meest spectaculair bij levende wezens. Die
ontwikkelen een activiteit die het aanschijn van de aarde en van het leven op
aarde grondig veranderd heeft. En hoe hoger de levensvorm, hoe groter de
invloed. Een beverpaar kan een beek afdammen, wij doen het op veel grotere schaal.
We ontsnappen niet aan de natuurwetten, maar wij zetten ze wel naar onze hand.
Spinoza zegt nergens iets dat op determinisme lijkt. Hij
zegt alleen dat de natuurwetten onwrikbaar zijn, of eeuwig en dat ze ook
logisch zijn, dat de dingen niet zomaar gebeuren. Maar binnen het strakke kader
van de natuurwetten is er enorm veel mogelijk, en slechts een zeer klein
gedeelte van wat mogelijk is, gebeurt ook echt.
Wie dus uit deze stelling van Spinoza afleidt dat alleen wat
kan gebeuren, ook gebeurt, vergist zich schromelijk. Spinoza zegt enkel dat als
er iets gebeurt, het alleen maar zo kon gebeuren. Als de oorzaken anders waren
geweest, dan was er iets anders gebeurd, misschien onmerkbaar anders, maar toch
anders. Hij zegt nergens dat iets anders niet had kunnen gebeuren, tenzij dat
strijdig is met de natuurwetten. Hij zegt ook niet dat het moest gebeuren,
alleen dat als het gebeurt, het wel zo moest gebeuren, en niet anders.
Dat heeft enorme gevolgen. Wie aanneemt dat alles
noodzakelijk gebeurt en dat iets anders niet mogelijk is en het nooit was,
negeert niet alleen de natuurwetten, die wel degelijk andere mogelijkheden
inhouden, maar ontzegt uiteindelijk de mens alle vrijheid. De mens heeft dan
geen enkele invloed meer op de gebeurtenissen, die helemaal onderhevig zijn aan
een Hoger Wezen, dat alles bepaalt: de God van het christendom, het jodendom of
de islam, het polytheïsme van het hindoeïsme enzovoort. De Natuur van Spinoza
past niet in dit rijtje, omdat er hier geen hoger wezen is, er is alleen de
Natuur. En binnen die Natuur gelden alleen de natuurwetten en binnen die
natuurwetten is er oneindig veel mogelijk op oneindig veel mogelijke manieren,
zegt Spinoza, waarmee hij overduidelijk aantoont dat deze stelling 33 uit het
eerste hoofdstuk van de Ethica niet kan gelden als een bewijs voor welk
determinisme dan ook, maar enkel moet begrepen worden als een benadrukken van
de fundamentele rationaliteit van het universum.
Spinoza probeert de mens te bevrijden van de angsten van een
primitief bestaan, van een slafelijke onderwerping aan de machtswellust van
anderen, van de terreur van godsdienstig fanatisme. Indien hij daarvoor enkel
een materialistisch determinisme in de plaats had gezet, dan is het zeer
twijfelachtig dat hij vooral op hoogstaande persoonlijkheden een zo diepe en
blijvende invloed zou uitgeoefend hebben en dat nog steeds doet; het zou nog veel
minder waarschijnlijk geweest zijn dat de bestaande godsdiensten zich zo fel
tegen zijn opvattingen zouden verzet hebben. Spinoza biedt ons wel degelijk een
echt alternatief, dat gebaseerd is op onze authentieke vrijheid, maar dat ons
ook voor onze onontkoombare verantwoordelijkheid plaatst.
Categorie:Ethica Tags:Spinoza
18-12-2012
Franciscus Van den Enden (Frank Mertens)
Wij ontvingen zopas de aanmelding als sympathisant van Frank Mertens. Onze lezers zullen hem
ongetwijfeld kennen van zijn werk over Franciscus Van den Enden, bij wie
Spinoza zijn Latijn heeft geleerd.
Wij verwijzen graag naar de even fraaie als
degelijke website die Frank daaraan gewijd heeft. We plaatsen een
permanente link bij onze favorieten.
Ten slotte vermelden we nog dat de tekst van de lezing die
Frank Mertens gaf voor de Vereniging Het Spinozahuis in 2002, door de
Vereniging onlangs gepubliceerd werd onder de titel Van den Enden en Spinoza. Op de website van de Vereniging is het
nog niet te vinden, maar wel bij Antiquariaat Spinoza in Amsterdam: http://www.spinozabooks.com/list105.html
64. MERTENS, FRANK. - Van den Enden en Spinoza.
Voorschoten, Uitg. Spinozahuis, 2012. Orig. wraps. 78 pp. New. 7.50
Categorie:Spinoza-nieuws Tags:Spinoza
11-12-2012
Antiquariaat Spinoza Amsterdam
Goede wijn behoeft geen krans, zegt men. Het is dus niet
zonder schroom dat wij hier melding maken van Antiquariaat Spinoza in Amsterdam. Ernstige Spinoza-liefhebbers uit
de hele wereld kennen dat adres ongetwijfeld en velen hebben er al hun
bestellingen geplaatst. Men kan er steeds rekenen op een vriendelijk onthaal en
expert advies. De prijzen zijn redelijk en het aanbod is er breed en ruim, met
eerlijke en duidelijke omschrijvingen van de aangeboden boeken en van de staat
waarin ze verkeren. Heel bekend zijn de cataloguslijsten per onderwerp, in ons
geval de Spinozana. Onze eigen ervaringen met de verzending naar Vlaanderen
waren steeds meer dan bevredigend: elk boek is afzonderlijk ingepakt met de
grootste zorg en kundig beveiligd tegen de gevaren van het moderne transport.
Wij kondigen hier dan ook met veel genoegen aan dat vandaag een
nieuwe lijst met Spinozana op de
website verschenen is, met meer dan 400 titels. Een gedeelte is afkomstig uit
de bibliotheek van Albert
Kloezen, die zijn Spinoza-collectie aan het Antiquariaat heeft verkocht.
Daarnaast is er een keurige en interessante lijst van Nederlandstalige boeken rond Spinoza, ook goed voor bijna honderd
titels, nieuw, tweedehands en antiquarisch.
Omwille van onze eigen uitstekende ervaringen met Antiquariaat
Spinoza Amsterdam, hebben wij enige tijd geleden zaakvoerder Manja Burgers
benaderd met de vraag om toe te treden tot de sympathisanten van Spinoza in Vlaanderen. Zij bleek daartoe
gaarne bereid en wij voegen haar naam dan ook met de nodige trots toe aan de
lijst. Welkom Manja! Wij vermelden Antiquariaat Spinoza Amsterdam meteen ook
bij onze favorieten, zodat onze lezers zonder omwegen kunnen doorklikken naar
de website aldaar (als een klik niet lukt, doe dan ctrl+klik).
Wij kunnen voor onze
sympathisanten nog een bijzonder interessante ontwikkeling vermelden. De
prijzen op de website van Antiquariaat Spinoza zijn exclusief 6% btw, maar speciaal voor onze sympathisanten is
de prijs inclusief 6% btw, dat wil
zeggen een directe korting van maar liefst 6%. Men hoeft alleen te vermelden
bij de bestelling dat men voorkomt op de lijst wij steunen Spinoza in
Vlaanderen. Wij danken Manja heel bijzonder voor deze aanzienlijke korting!
De prijzen zijn exclusief verzendkosten. Een pakket naar
België kost 6
euro, ongeacht het gewicht (met DPD), wat uiterst redelijk is.
Allen daarheen dus. Wie eerst komt, eerst maalt. Er zijn
buitenkansjes bij voor ieders beurs, met indrukwekkende prijzen voor de topstukken,
maar er zijn eveneens interessante weggevertjes.
Voor alle informatie:
Manja Burgers
Antiquariaat Spinoza
Den Texstraat 26
1017ZB Amsterdam
The Netherlands
Tel. +31206209129
Fax. +31206257540 www.spinozabooks.com
ILAB/LILA member
Categorie:Spinoza-nieuws
Susan James over Spinoza's TTP aan de UGent
ter herinnering: donderdag 13 en vrijdag 14 december 2012 is
er aan de Universiteit Gent de workshop met Susan James, klik hier voor alle details.
Categorie:Spinoza-nieuws Tags:Spinoza
Kapelle
Vandaag plaatsen we
hier graag een bericht dat ons bereikte via Kees Bruijnes, van wie we onlangs
nog de prachtige reeks van Spinoza-gerelateerde schilderijen konden bewonderen,
met boeiend anekdotisch commentaar. Dat Kees ons het bericht stuurde is al een
voldoende reden om het op te nemen, ook al gaat het om activiteiten in
Nederland en niet in Vlaanderen. Een bijkomende reden is dat em. professor Herman
De Dijn een van de sprekers is. En tenslotte is Kapelle niet eens zo ver van de
grens met Vlaanderen, dus misschien laat een of andere grensbewoner zich
inspireren voor een bezoekje. Overigens zijn heel wat van onze lezers
Nederlanders, zeggen de statistieken van Seniorennet.
Als wij zien wat er in
Nederland allemaal georganiseerd wordt, niet alleen rond Spinoza (denk aan de
voordrachten van Rikus Koops in Deventer en de activiteiten van de Amsterdamse
en andere Spinozakringen), maar ook over de vroegmoderne en de latere filosofie,
dan kan men zich de vraag stellen waarom dat in Vlaanderen niet kan. Maar dat
volkomen terzijde; hier is het bericht:
Woensdag 16
januari 2013. Filosofie met prof. Dr. Herman De Dijn.
Leven en werk
van David Hume
Herman De Dijn,
professor in de wijsbegeerte in Leuven spreekt deze keer over zijn tweede
favoriete filosoof. Na Spinoza, vorig jaar, gaat het dus vanavond over David
Hume (1711-1776). David Hume werd geboren in Edinburgh, Schotland en wordt
gerekend tot de Britse verlichtingsfilosofen. Al vroeg schreef hij zijn eerste
boek: A Treatise of Human Nature handelend over de menselijke kennis, de
moraal, het recht en de al of niet aanwezige vrije wil. Hume was een enorme
scepticus die alle filosofische en wetenschappelijke theorieën wantrouwde en
vond dat slechts de menselijke ervaring en de feiten maatgevend moeten zijn.
Menselijke ideeën moet men wantrouwen alleen al omdat die kunstmatig in het
brein worden opgebouwd uit de vele losse indrukken die onze zintuigen opdoen.
De speciale
waarde van Hume was dat hij vele filosofen met hun vaak wijdlopige fantasieën
en theorieën, weer terug op aarde bracht.
Woensdag 27
februari 2013. Filosofie met prof. dr. Piet Steenbakkers met:
"Een
onthullend inkijkje in de gedachtewereld van een zeventiende-eeuwse
libertijn".
Piet Steenbakkers
is professor aan de Utrechtse universiteit. Weet veel van de vroeg moderne
filosofie en is een kenner van 17e eeuws Nederland. Was betrokken
bij de ontdekking en bestudering van het manuscript van de Ethica van Spinoza
in het Vaticaan in 2011. Hij spreekt deze avond over een in 2010 ontdekt
aantekenboekje van een Utrechts Libertijns student uit 1678.
Wat de anonieme
auteur over politiek, religie en seksualiteit opschrijft zou hem in de
gevangenis hebben doen belanden als het aantekenboekje toen openbaar was
geworden. Filosofie speelt in deze tekst geen al te grote rol, maar de
schrijver was duidelijk wel nieuwsgierig naar controversiële denkers, speciaal
Spinoza, verder de Zeeuw Adriaan Beverland (met wie de auteur bevriend moet
zijn geweest) en de Engelsman Thomas Hobbes. De schrijver was zelf geen
vernieuwend denker, eerder een tamelijk onervaren en ietwat sensatiebeluste
jongeling. Maar dat maakt zijn aantekeningen nu juist zo interessant. We weten
wel wat er in de 17e eeuw zoal werd gepubliceerd over die onderwerpen, maar hoe
daarover werd gedacht en gepraat in de kroeg en in de trekschuit, daar gaat het
vanavond over.
Woensdag 10
april 2013. Filosofie van prof. dr. Th. Verbeek over Descartes.
Een
rationalist over de emoties
Theo Verbeek is
verbonden aan de Universiteit van Utrecht als professor wijsbegeerte. Hij is een
internationaal erkende kenner van de filosoof Descartes. René Descartes wordt
vaak afgeschilderd als een extreme rationalist, die anders dan bijvoorbeeld
Montaigne of Pascal geen begrip zou hebben van de beperkingen van het
menselijke verstand; die de mens zou reduceren tot een denkende geest; en die
alle handelen het liefst zou zien als een door mathematisch vernuft geleid
technisch ingrijpen. Dit beeld is fundamenteel misleidend. Weliswaar meende
Descartes dat de materiële natuur uitsluitend door middel van het verstand
gekend wordt en dat we, als we dat kunnen, moeten handelen op grond van wat we
weten en kennen, maar hij meende ook dat dat in het dagelijks leven maar zelden
mogelijk is; dat ons handelen veel vaker gebaseerd is op natuurlijk instinct, ervaring
en emotie; en dat het niet ons doel kan zijn om de emoties uit te bannen maar
hooguit om er niet de slaaf van te worden.
De locatie
voor de drie avonden: De HeyZon, Jufferswegje 31, 4421 JA, Kapelle. Zuid
Beveland. NL Aanvang steeds 20:00 uur.
'Door Spinozas Lens verkozen tot
'Liberales-boek van 2012
Prijsuitreiking op woensdag 19 december 2012
Liberales heeft het boek 'Door Spinoza's Lens' van Tinneke Beeckman verkozen tot 'Liberales-boek
van het jaar 2012'.
In 'Door Spinoza's Lens' ontleedt Tinneke Beeckman het
gedachtegoed en de actualiteit van Spinozas denken. Daarbij verwoordt ze de
vaak abstracte ideeën van Spinoza op een heldere en begrijpbare manier. Zijn
pleidooi voor de vrijheid van denken en zijn afkeer voor bijgeloof verklaart de
botsing van Spinoza met geïnstitutionaliseerde godsdiensten die de angsten en
onzekerheden van mensen capteren en misbruiken. Die schakelen de vrijheid, de
rede en het recht op zelfbeschikking uit. "Wie greep wil op zijn bestaan,
kan best zoveel mogelijk inzicht verwerven in zichzelf en in de werkelijkheid",
aldus Spinoza die zijn hoop vestigde op de wijsbegeerte en de wetenschappen.
Daarmee vat Tinneke Beeckman goed de kern samen van het gedachtegoed van de
grote filosoof. Het is maar een korte greep uit dit boeiende boek waarin ook
aandacht gaat naar verdraagzaamheid, Darwin, meditatie en seksualiteit en
waarom Spinoza ook op die terreinen relevant blijft.
De prijsuitreiking
vindt plaats op woensdag 19 december om
20u in het Liberaal Archief, Kramersplein 23 te Gent. Toegang is gratis, maar
gelieve via
deze link in te schrijven. Op deze avond wordt Tinneke Beeckman geïnterviewd. Verder
wordt nog een opvallende column
en essay uit de nieuwsbrieven
van het voorbije jaar voorgesteld door de desbetreffende auteur.
De jury dit
jaar bestond uit Marnix Verplancke (literair journalist actief voor Knack, De
Morgen en Trouw), Sylvain Peeters (voorzitter De Mens Nu) en drie kernleden van
Liberales (Dirk Verhofstadt, Lieven Monserez en Andreas Tirez).
De shortlist
bestond uit de volgende boeken:
'Door Spinoza's
lens' van Tinneke Beeckman (winnaar)
'Het huis van de
vrijheid' van Rutger Claassen
'De vrolijke
atheïst' van Jean Paul Van Bendegem
'Red de vrije
markt' van Johan Van Overtveldt
'Identiteit' van
Paul Verhaeghe
Categorie:Spinoza-nieuws
Commentaar bij Beeckmans boek
Interessante commentaar bij het boek van Tinneke Beeckman op
de website van uitpers.be:
Ooit was ik al
twee keer met mijn vriend Jossi
Efrat op excursie geweest langs alle Spinoza-locaties. Die
zomerexcursie begint bij de geboorteplaats van Spinoza op het Waterlooplein in
Amsterdam en eindigt na een bezoek aan Ouderkerk, Rijnsburg en Voorburg, in Den
Haag. Spinoza woonde zijn laatste jaren bij de familie Van der Spijck aan de
Paviljoensgracht nummer 72-74 in Den Haag. De hoofdbewoner Hendrik van der
Spijck was kunstschilder. Spinoza zal vast wel eens bij hem op het atelier
gekeken hebben en hij schijnt ook zelf plezier gehad te hebben in het tekenen
van portretjes. Afgekeken van zijn huisbaas natuurlijk.
Toen we daar
met een groepje waren, toonde Jossi ons de looproute vanaf dat huis naar het
centrum van Den Haag bij de gevangenpoort waar op 20 augustus 1672, de
gebroeders De Witt door het volk beestachtig zijn vermoord terwijl Spinoza daar
dus vlakbij woonde en erheen wilde om ze tegen te houden. Het verhaal wil dat
zijn huisbaas hem daarvan weerhield en zelfs de deur op slot deed. Het zou
anders waarschijnlijk niet best met Spinoza zijn afgelopen. Vlak voor dat laatst
bewoonde huis van Spinoza, waar ooit een gracht was, is nu een plein en midden
op dat plein staat sinds 1880 een grandioos mooi bronzen beeld van de filosoof,
gemaakt door de Franse beeldhouwer Frédéric Hexamer Het beeld intrigeerde me.
Er zijn natuurlijk vele beelden en portretten bekend van Spinoza. We weten
overigens niet eens met zekerheid hoe hij er precies uitgezien heeft. Wel dat
hij een donkere huid had en een overvloedige donkere haardos. En een
uitgesproken vriendelijk gezicht.
Nou ja, met
dat mooie beeld van Spinoza voor ogen wilde ik proberen hem op een schilderij
tot leven te wekken. Op een mooie zomerse dag reed ik in mijn auto met
schetsboek en camera en een keukentrapje op het dak naar Den Haag. Daar
aangekomen, verkende ik de situatie op licht en pose voor een portret. Dat
pleintje staat s zomers rondom vol bomen met een dik bladerdak. Ik wilde een
clair-obscur effect op het portret, een Rembrandtesk effect zeg maar. Maar die
bomen hielden het licht tegen. Ik heb toen net zo lang op een belendend
terrasje zitten wachten tot de zon net tussen twee bomen het beeld bescheen en
nam toen mijn fotos. Het trapje bewees goede diensten want het beeld staat
nogal hoog op zijn sokkel.
Die
Paviljoensgracht, liever gezegd dat pleintje heeft nog een merkwaardig trekje.
Het valt op dat er een stroom van mannen vanaf dat plein, tegenover het
vroegere huis van Spinoza in een zijstraat verdwijnt. Daar bevindt zich
namelijk een straat met lief lachende meisjes waar veel nieuwsgierige mannen op
af komen en waar weinig aan filosofie wordt gedaan.
En Jossi
vertelde ons tijdens die excursie dat de Paviljoensgracht in Spinozas tijd een
deel was van de Joodse wijk van Den Haag. Maar dan wel van de wijk van de Asjkenazim
en daar kon Spinoza als verbannen Sefardische Jood dus zonder problemen wonen.
Zoiets als een verbannen Protestant die nog wel tussen de Katholieken mag leven
Met de fotos
en wat situatieschetsen heb ik bijgaand schilderij gemaakt. Ik heb Spinoza voor
de gelegenheid wat zeventiende-eeuwse werkkleren aangetrokken van lakense stof.
Het contrasteert in ieder geval goed met de groenige achtergrond en het clair-obscur
effect zit er ook in.
Mocht u in de
buurt van Den Haag komen dan is een bezoek aan de Paviljoensgracht de moeite
waard. Jammer genoeg is het huis niet betreedbaar want de huidige bewoner werkt
niet mee, maar het statige beeld is onlangs nog helemaal schoongemaakt en staat
er prachtig bij. Je kunt Spinoza er een hand geven
Spinoza, filosoof van de blijheid: recensie door Mark Behets
Spinoza Filosoof van
de blijheid, Tinneke Beeckman (red.), Asp / Vubpress / Upa, 2010 - 151
pagina's, ong. 20.
Recensie door Mark
Behets
De positieve ervaring met Door Spinozas lens bracht me
ertoe om ook Tinneke Beeckmans vorig boek Spinoza, filosoof van de blijheid
ter hand te nemen zij het dan dat het dit keer gaat om een bundeling van
zeven bijdragen van verschillende auteurs, waarvan Beeckman er zelf twee
schreef. De andere bijdragen komen van Miriam van Reijen, Alexandre Matheron,
Herman De Dijn, Laurent Bove en Marin Terpstra. Hieronder volgt mijn bespreking
van dit boek, waarbij ik in het bijzonder aandacht besteed aan het hoofdstuk
over de mogelijke amoraliteit van Spinozas ethiek, en tegelijk de vergelijking
maak met een artikel van Yitzhak Melamed, dat enkele weken geleden op dit blog
aan bod gekomen is.
De eerste bijdrage komt van Miriam van Reijen: Spinozas
naturalistische filosofie van de affecten. Het was duidelijk een goede keuze
om met deze bijdrage te starten: hier wordt de blijheid een affect- uit de
titel van het boek gepositioneerd binnen de filosofie van Spinoza. Miriam van
Reijen is als Spinozakenner en specialist in praktische filosofie of
levenskunst, hiervoor zeer goed geplaatst. Ze beschrijft zeer helder het
onderscheid tussen de verschillende soorten affecten (die in Spinozas
woordgebruik staan voor gemoedsaandoeningen, die voor hem altijd ook
lichamelijke aandoeningen zijn).
Spinoza onderscheidt allereerst de blije affecten (deze die
tot een lustgevoel leiden, of een vermeerdering van het handelingsvermogen), en
de droeve affecten (die tot een onlustgevoel leiden of een vermindering van het
handelingsvermogen). Mensen koppelen door hun denkvermogen deze primaire affecten
steeds aan een oorzaak, waardoor er als het ware een secundair affect
optreedt. Als de mens dank zij de rede de correcte (of adequaat begrepen)
oorzaak ziet, dan spreekt Spinoza van een actief affect. Indien de mens, in
zijn verbeelding, niet de ware oorzaak (maar een denkbeeldige) ziet, dan gaat
het om een passief affect (ook passie, lijding of negatieve emotie genoemd).
Spinoza, filosoof van de blijheid, stelt nu dat indien we de ware oorzaak
kennen, er nooit sprake kan zijn van een (secundaire) droeve passie. De ware
oorzaak kennen, betekent immers inzien dat de gebeurtenis niet anders had
kunnen zijn dan ze is (Spinozas determinisme!). Indien de mens er dus in
slaagt tot een adequaat begrip te komen, dan vermijdt hij dat op primaire
droefheid nog een andere daarbovenop komt (bv. schuldgevoel). Bovendien kan hij
dan de ware oorzaak aanpakken, en dus effectiever zijn in het wegwerken van de
primaire droefheid.
Van Reijen wijst er terecht op dat deze Spinozistische
remedie in de praktijk twee beperkingen kent. Ten eerste is, zoals Spinoza ook
zelf sterk benadrukt, het onmogelijk voor de mens om alles adequaat te kennen:
de indrukken van buitenaf werken altijd eerst op de verbeelding. Ten tweede is
het zo dat het primaire onlustgevoelen in zeer gevallen blijft bestaan, omdat
de mens geen macht heeft over de primaire oorzaak. Deze beide bezwaren zijn
m.i. ook door Bertrand Russell verwoord in de bespreking van Spinoza in zijn
Geschiedenis van de Westerse filosofie: Spinoza zou willen dat u het
verdriet begreep door het te zien in verband met de oorzaken ervan, als
onderdeel van de ordening van de natuur. Dit, schrijft Russell, is menselijk
nagenoeg onmogelijk bij groot leed aangedaan aan degenen die u liefheeft, bv. indien
uw dochter wordt verkracht en gedood door vijandelijke soldaten. Van Reijen
lijkt dit niet tegen te spreken, aangezien ze in haar bijdrage de laatste zin
van de Ethica aanhaalt: het bereiken hiervan is even moeilijk als zeldzaam.
De tweede bijdrage is een vertaling door Beeckman van een
oorspronkelijk Franse tekst van Matheron over seksualiteit. Wie Door Spinozas
lens gelezen heeft, zal hier een groot deel terugvinden van wat Beeckman in
dat boek over seksualiteit schreef (ze refereert er ook duidelijk in naar dit
artikel van Matheron). Belangrijkste verschil is m.i. niet zozeer de inhoud
maar de aanpak. Matheron gebruikt het ontleedmes om uit elke zin of elk woord
ooit door Spinoza over seks geschreven, alle mogelijke betekenissen te
achterhalen. Zeer analytisch dus (zou het toeval zijn dat dit m.i. ook een
kenmerkende eigenschap is van de Franse taal waarin het artikel oorspronkelijk
geschreven werd). Vrij intellectualistisch ook: de auteur doet niet de moeite
om Latijnse citaten te vertalen. Eén door Spinoza gehanteerde Latijnse term
meretrix krijgt bijzondere aandacht van de auteur (de vertaling blijkt prostituee
te zijn). Matheron kan het niet laten om in voetnoot te suggereren dat Spinoza
met het gebruik van deze term een oude wrok zou verraden, tegen Claire Van den
Enden, dochter van Spinozas leermeester, en ook Spinozas veronderstelde geliefde,
die echter voor een parelsnoer met een ander zou getrouwd zijn Maar, zegt
Matheron, mogelijk nog nagenietend, dit is slechts een gerucht dat niet wetenschappelijk
te funderen is (zou het toeval zijn dat Beeckman in tegenstelling tot haar
mannelijke collega, deze roddel niet vermeldt?).
Als derde bijdrage schreef Beeckman zelf een stuk: Blijheid
in overvloed. Spinoza over verlangen en macht. Hierin maakt Beeckman een
interessante vergelijking tussen Spinoza en Hobbes, die beide de term conatus
hanteren met schijnbaar in eerste instantie een zelfde betekenis: streven naar
het volharden in het bestaan. Ze toont echter aan dat voor Hobbes dit streven
uitgaat van een tekort; de mens heeft een toename van macht nodig voor zijn
zelfbehoud. Voor Spinoza daarentegen is de conatus een veel complexer begrip,
het is tegelijk worden en zijn. De Spinozistische wijze ervaart geen tekort.
Herman De Dijn schreef een bijdrage over Spinoza: ethiek in
een naturalistisch perspectief, die later in een herwerkte vorm maar onder
dezelfde titel werd opgenomen in De Dijns eigen boek Spinoza, de doornen en de
roos. Dit onderwerp sluit heel goed aan bij de recente stukken over humanisme
op dit blog, waar het artikel van Yitzhak Melamed Spinozas anti-humanism: an
outline aan bod kwam. Melamed komt daarin tot de conclusie dat Spinoza een
amoralist was. De Dijns bijdrage spreekt dit volledig tegen. Ik ga hierbij
beide redeneringen vergelijken.
Melamed vertrekt van Spinozas uitgangspunten: determinisme
en naturalisme. Dit vertaalt zich in een utilitaristische ethiek: er bestaat
geen goed of kwaad, en de mens zal zich voor zijn handelen louter baseren op
het nut voor zichzelf. Er is geen sprake van enige onbaatzuchtigheid. Spinoza
blijkt zelfs het recht van de sterkste voor te staan, gezien hij in zijn
Tractatus Politicus stelt recht is macht. Dit amoralisme is voor Melamed deel
van de dark side van Spinoza, en doet hem stellen dat hij in bepaalde
gevallen would think twice before becoming his neighbour.
Het merkwaardige is nu dat De Dijn deze uitgangspunten
volledig onderschrijft determinisme en naturalisme zijn Spinozistische
basisprincipes waar geen uitzonderingen op bestaan. Hoewel hij toegeeft dat het
paradoxaal lijkt, komt De Dijn tot een besluit volledig tegengesteld aan dat
van Melamed: in Spinozas ethiek staat onbaatzuchtige welwillendheid tegenover
anderen centraal. Wie heeft er hier gelijk en hoe is het verschil te
verklaren?
Het besluit van De Dijn zit m.i. ongetwijfeld veel dichter
bij de waarheid dan dat van Melamed: hiervoor dient men slechts hoofdstukken IV
en V van de Ethica ter hand te nemen, waar het hoogstaand moreel karakter van
af spat (één van de vele voorbeelden: Zelfs al wisten wij niet dat onze Geest
eeuwig is, dan zouden wij toch vroomheid [rechtschapenheid], godsdienstzin en
alles wat wij in het vierde Deel als behorende tot Kloekheid en edelmoedigheid
hebben aangeduid, van het grootste belang achten, Ethica V Stelling 45). Tegen
Spinozas stelling recht is macht lijkt moreel gezien zijn meer in te
brengen, maar hier gaat het niet om individuele ethiek, wel over politiek.
Beeckman schrijft in Door Spinozas lens, hoofdstuk III, 1, wat het verschil
is: Spinoza wil een politieke theorie die rekening houdt met de werkelijkheid,
en die een realistische, publiek vruchtbare moraal voortbrengt. Dit impliceert
een scheiding tussen een privémoraal, en een moraal voor staatszaken.
Hoe komt het dan dat Melamed tot een heel andere conclusie
komt? Maakt hij een logische redeneringsfout? Dit lijkt niet het geval: de logica
in het artikel van Melamed is zeer helder en erg overtuigend. Maar in
tegenstelling tot De Dijn- houdt Melamed er geen rekening mee dat Spinoza in de
logische opbouw van zijn ethiek onderweg een nieuw element inbrengt. Een nieuw
element dat niet logisch kan afgeleid
worden uit het deterministisch-naturalistisch uitgangspunt, maar dat gebaseerd
is op ervaring. De Dijn verwoordt dit als volgt: Het streven naar het leiden
van een echt rationeel leven dat in de lijn ligt van ons ideaal, veronderstelt
dus niet alleen het bezit van rationele kennis omtrent de mens, maar ook dat
het bezit van die kennisactiviteit ervaren wordt als goed, als blij makend in
een actieve zin, onvergelijkbaar met de gewone, passieve blijheid. Dit
verklaart m.i. waarom Spinoza en De Dijn tot een besluit komen dat volledig
tegengesteld is aan dat van Melamed: de deugd dient niet nagestreefd te worden omwille
van het nut, maar omwille van zichzelf (het loon van de deugd is de deugd
zelf, Ethica V, laatste stelling). Wat mij hier heel merkwaardig lijkt: Spinoza
komt tot een ethiek die voor het handelen in de praktijk identiek is aan deze
van de monotheïstische godsdiensten, hoewel die ethiek niet voorgeschreven
wordt door een transcendente God, maar wel volgt uit de immanente ervaring.
Over de overige bijdragen ga ik vrij kort zijn. Over deze van
Laurent Bove Epicurisme en Spinozisme: de ethiek zelfs heel kort: dit is niet
het soort tekst waarover ik enthousiast kan zijn. De stijl is bijzonder wollig
en het ontgaat me waar de auteur naar toe wil. Uiteraard was Epicurus ook een
filosoof van de blijheid, maar voor de rest heb ik niet het gevoel iets
opgestoken te hebben uit dit exposé.
Marin Terpstra schreef een hoofdstuk over Opgewekte
politiek, of een politiek van de laetitia?. Hierin wordt vertrokken van de
vaststelling dat ook in de politieke theorie van Spinoza de blijheid een
belangrijke rol speelt: het uiteindelijke doel van de politiek is niet om te
heersen of de mensen met vrees in bedwang te houden en aan een ander
ondergeschikt te maken, maar integendeel om de enkeling van vrees te bevrijden
(Tractatus Theologico-Politicus, XX). Vraag is dan of een politiek van de
blijheid niet naïef is. De lezer die weet welke bewondering Spinoza voor
Machiavelli had, zal allicht vermoeden dat Spinoza dit gevaar besefte en er een
antwoord op uitwerkte.
Het laatste hoofdstuk is opnieuw door Beeckman zelf
geschreven, en draagt als titel Spinoza en de boeddhistische meditatie. Wie
Door Spinozas lens al doorgenomen heeft, hoeft hier niet meer verder te
lezen: voor hem bevat dit laatste hoofdstuk niets nieuws. Ik ga er hier niet
verder op in.
Mijn besluit is dat Spinoza Filosoof van de blijheid een
interessante aanvulling vormt op Beeckmans recenter boek. Er zijn weliswaar
heel wat overlappingen, maar een aantal aspecten worden diepgaander behandeld.
De stijl is een stuk zwaarder, maar het boek richt zich dan ook niet tot
starters in de filosofie van Spinoza. Wie Door Spinozas lens gelezen heeft
is echter geen starter meer, en voor hem kan de lectuur van dit oudere boek van
Beeckman een volgende stap zijn om de meester verder te doorgronden. De
herhaling van een aantal themas is dan te zien als een klassieke methode om
een moeilijk studieobject onder de knie te krijgen.
In 2005 was ik
voor t eerst aanwezig bij de studieweek van de Spinoza vereniging in Leusden.
Het was in de maand juli en de mussen vielen die week van het dak van de hitte.
Er was in het bijgebouw van het ISVW géén airco en dus zeer heet in het
zaaltje. Op de laatste dag van de studieweek, de vrijdag, hadden we Herman De
Dijn uit Leuven als leraar/spreker. Ik had al het één en ander van hem gehoord
in het circuit van spinozisten. Hij zou nog altijd katholiek zijn maar toch
niet gelovig of volgens sommigen seculier maar toch in iets transcendents
geloven. Had pionierswerk verricht om Spinoza te herontdekken.
Ik vond het al
direct prettig naar hem te luisteren. Hij heeft een zachte, beschaafde maar
meeslepende stem, had totaal geen last van de warmte en wij zaten op het puntje
van onze stoel. Tijdens dat college vertelde hij o.a., hoe Spinoza de liefde
tot god omschreef maar ook dat hij, Herman De Dijn zelf in zijn rustige uurtjes
graag op het terras van zijn favoriete café op de Grote markt achter een koele
Stella zit te filosoferen. Na afloop van die ochtendsessie vroeg ik hem of ik
een portretje van hem mocht maken. Daar reageerde hij niet direct positief op
maar toen ik hem vroeg of dat mocht op zijn favoriete terras in Leuven stemde
hij ermee in.
Ben toen op de
afgesproken datum naar Leuven gereden, een stad die ik totaal niet kende,
parkeerde mijn auto buiten de stad en peddelde op mijn meegebrachte fiets, twee
uur te vroeg, naar het terras op de markt. Kon zo op mijn gemak de situatie
tevoren bekijken op lichtinval en achtergrond. En ja hoor, precies op tijd kwam
de Professor op een oude fiets en in hemdsmouwen want het was nog steeds warm
die zomer naar het terras. Hij werkte voorbeeldig mee aan mijn experiment,
zette zich op een strategisch punt op het terras en ik maakte twee schetsen,
één en profil en één en face van zijn edel gelaat en nog wat fotos. Daarna
aten en dronken we nog wat en ik maakte dankbaar gebruik van de situatie om de
vragen die ik over Spinoza had opgespaard, één voor één te stellen. Kreeg
uiteraard afdoende antwoorden en de verwijzing naar een boek van Yirmiyahu
Yovel: The Marrano of Reason.
Ik heb het
portret twee keer moeten maken omdat de gelijkenis er de eerste keer
onvoldoende in zat. Nog een alcoholisch detail: Het glas koele Stella waar de
Professor zoals eerder gezegd zo graag aan zou nippen, had ik tevoren voor de
goede orde maar vast besteld maar de Professor bestelde uiteindelijk gewoon
koffie en liet mij de Stella maar ik heb ik het glas natuurlijk wel als
figurant op het doek gebruikt al was het alleen maar vanwege het verhaal.
Hoe dit
schilderij van Wiep van Bunge ontstaan is? Wiep van Bunge doet alles wat een
professor in de filosofie behoort te doen, namelijk les geven aan de Erasmus
universiteit van Rotterdam, boeken en artikelen schrijven en prachtige verhalen
vertellen aan in filosofie geïnteresseerde mensen. Verhalen over Spinoza en
over de 17e eeuw. Zoals over Johannes Breedenburg, een Rotterdamse
collegiant die in de ban van Spinoza was. Verhalen over de Verlichting en
verhalen over de geschiedenis van de Spinozavereniging waarvan ie nu een aantal
jaren voorzitter is. In die hoedanigheid vroeg ik hem of ik een schilderijtje
van hem mocht maken. Ik had gevraagd of ie daartoe zijn toga met baret wilde
aantrekken. Dat was nog een heel gedoe want Rotterdammers staan erom bekend
wars te zijn van veel decorum en die toga moest van ver komen.
Wiep van Bunge
is zo groot van gestalte dat hij nauwelijks op het schilderijtje paste. De achtergrond
van het doek is zo ongeveer het uitzicht dat de professor heeft vanuit zijn
werkkamer.
Kees Bruijnes
Hieronder een link naar de persoonlijke pagina van Prof. Dr.
Wiep van Bunge, waar een pdf-file met zijn volledige bibliografie kan geopend
worden:
Van onze sympathisant Kees Bruijnes ontvingen we
volgend bericht, het eerste in een reeks over zijn portretschilderijen en zijn
band met Spinoza.
Ik werd in 2000
lid van de vereniging het Spinozahuis maar ben pas voor het eerst naar een bijeenkomst
geweest in november 2003. Ik moest namelijk eerst een zekere gêne overwinnen om
me bij dat, in mijn toenmalige opvatting, selecte gezelschap te durven voegen.
Het betrof toen een lezing van Steven Nadler over Spinoza in de deftige aula
van de universiteit van Utrecht. En daar was Miriam ook aanwezig en stond daar
achter de boekenstal. Miriam was voor mij al direct wat ze voor honderden
mensen in Nederland (en België?) is geweest en nog steeds is, een grote
stimulans om Spinoza beter te leren kennen. En omdat ik al heel lang een
enthousiast portretschilder ben, vroeg ik bij de volgende ontmoeting om haar te
mogen portretteren. Ze vond dat meteen goed en stelde voor bij mij thuis in
Zeeland te komen poseren. In die tijd moest ze daar namelijk voor haar werk
regelmatig zijn.
Zo gezegd zo
gedaan en ergens in de herfst van 2004 heb ik wat studieschetsen en wat fotos
van verschillende poses van haar gemaakt. Ik heb haar toen ondermeer gevraagd
met haar linkerarm te leunen op een schildersezel, met in mijn achterhoofd al
de bedoeling daar later een stapel boeken onder te schilderen. Dat heeft dus
geleid tot bijgaand schilderij. Ik vind dat zelf overigens ook één van mijn
beste schilderijen tot nu toe. De kritiek die ik er wel op krijg, is dat de
Spinoza-figuur op de achtergrond wel erg jong is. Maar mensen vergeten dan dat
Spinoza in feite ook heel jong was en reeds als twintiger en dertiger zijn
vertrekkende filosofie ontwikkelde.
Miriam van Reijen was verder voor mijn persoon degene die me pas echt via vraag en antwoord
de grote hoogten van Spinozas filosofie heeft uitgelegd. Ik had daarvoor al
het één en ander gelezen over de filosoof maar begreep de uitwerking van zijn
filosofie over onderwerpen als vrije wil, emoties en ratio, conatus, God of de
natuur pas echt nadat Miriam mij die had verteld.
Voor mij waren
vooral de studiemiddagen in Amsterdam die de vereniging ieder jaar houdt, zeer
interessant omdat men daar in kleine groepen steeds twee uur de tijd heeft om
intensief met goede filosofen van gedachten te wisselen.
Het humanisme van Spinoza contrasteert scherp met andere
vormen van humanisme, inzonderheid de christelijke versie, maar ook met latere
versies van humanisme die vertrekken van een transcendent Opperwezen en een
mens die in een bijzondere relatie staat tot het transcendente. In een vorige
bijdrage lichtten we dit toe aan de hand van de grondige analyse die Y. Melamed
maakt van het antropocentrisch humanisme, waarbij de mens boven alle andere
schepselen verheven wordt en slechts zichzelf wordt door zijn dierlijke natuur
te temmen of te ontkennen. Ik
citeer: By humanism I understand a view
which (1) assigns a unique value to
human beings among other things in nature, (2) stresses the primacy of the
human perspective in
understanding the nature of things, and (3) attempts to point out an essential
property of humanity which justifies its
elevated and unique status.
Er zijn echter gevaren verbonden aan het eenzijdig beperken
van het humanisme tot de vorm die Melamed zo accuraat beschrijft in genoemd
artikel. Men negeert daardoor immers elk ander filosofisch plausibel of
historisch voorkomend humanisme, dat niet beantwoordt aan de criteria die
Melamed opsomt in zijn strakke definitie van wat hij het humanisme noemt. De
auteur lijkt dat zelf ook te beseffen. Hij merkt onmiddellijk na zijn definitie
van het humanisme op dat dit zo goed als niets van doen heeft met het historisch
concept van het Humanisme van de Renaissance. Dat zou ons al op onze hoede
moeten maken voor al te haastige definities en veralgemeningen. Als we echter nog
verder kijken, dan kan het evenmin slaan op de talrijke en diverse vormen van
humanisme die wij daarna hebben mogen verwelkomen, vooral sinds 1650 en die Israel,
Kors, Hazard en Pintard zo indringend beschreven hebben in hun monumentale
studies over de Radicale Verlichting. Maar ook daarna is er een constante
humanistische traditie, waartoe we Nietzsche, Feuerbach, Hegel, Schopenhauer,
Freud, Sartre en nog zoveel anderen mogen rekenen. Alles goed en wel beschouwd
is dat inderdaad veeleer het humanisme. Wat Melamed beschrijft, is dat niet.
Het is het infaam en fataal antropocentrisch en antropomorf theïsme van Paulus,
Augustinus, Thomas, Calvijn, Luther en van de Inquisitie. Dat als het enige
humanisme voorstellen, is een onaanvaardbare vertekening van een hartverheffende
historische realiteit en van een lange en hoogstaande filosofische traditie,
die lang voor het christendom begonnen is en hopelijk lang na het christendom
zal voortleven.
Bovendien kan het overmatig benadrukken van de eenheid van
de mens met de natuur ertoe leiden dat men de graduele, niet essentiële maar
zo reële verschillen tussen de mens en de andere levende wezens al te zeer gaat
minimaliseren en zelfs ridiculiseren. Tevens dreigt het terecht verwerpen van
elke goddelijke of absolute moraal te verworden tot een bizar amoralisme, dat
wij bij Melamed ook expliciet toegekend zien aan de auteur van de Ethica. Ik citeer: X. Spinozas Amoralism.
- Given the title of Spinozas main work, and the fact that a considerable
parts (sic) of the book deals with
the improvement of human conduct, one may be surprised to find Spinoza
described as an amoralist. Nevertheless, this title is recurrently ascribed
to Spinoza, and I believe, rightly so. For Spinozas moral theory is
essentially nothing but a theory of prudence. It begins with a clear,
egoistic, foundation, and proceeds to show that a prudent egoist would in many
respects behave in a way that would be judged as righteous by common
morality, and that he would adopt characteristics that fit the common understanding
of virtue. Waar is homini igitur nihil homine utilius gebleven? (E4p18s)
Ten slotte stellen we vast dat in deze redenering de hardnekkige
en opzettelijke ontluistering van de mensheid niet stopt bij haar integratie en
gelijkschakeling met de rest van de natuur, maar dat men een verontrustende
stap verder gaat en zowaar de gecultiveerde mens gaat denigreren ten nadele van
de sentimenteel voorgestelde nobele wilde en zelfs van de dieren, die dan
worden voorgesteld als verstoken van de vermeende typisch menselijke wreedheid.
Alleen de mens doodt uit wellust of woede, een dier enkel om zich te voeden, zo
heet het dan.
In onze vorige bijdrage hebben wij aandacht gevraagd voor
die aspecten in de filosofie van Spinoza die wijzen op het onderscheid dat hij
wel degelijk voortdurend maakt tussen de mens en de andere levende wezens. Het
bijzondere van de mensheid bestaat erin dat een individu inderdaad in staat is
tot zelfs bewuste wreedheid, maar tevens de mogelijkheid heeft om zich, zij het
met grote kunstigheid en voortdurende waakzaamheid, ten minste ten dele te
ontrekken aan de emoties die hem of haar zo dreigen te domineren. In
tegenstelling met het dier is de mens geneigd tot het kwade maar ook in staat
tot het goede. De filosofie van Spinoza is er een van de zelfverheffing van de
mens boven het meedogenloze determinisme van de fysische wetmatigheden van de
materie en de voortdurende invloed van de emoties, dat blijkt zelfs al
voldoende uit de titels van zijn werken: over de verbetering van het verstand,
over de mens en zijn welstand, over de godsdienst en de politiek, over de
politiek, en, alsof het nog niet duidelijk was, over de ethiek.
Dit wordt ontkend door commentatoren van Spinoza die al te eenzijdig
en ongenuanceerd de nadruk leggen op zijn metafysisch monisme: de mens is
helemaal niets bijzonders, het is gewoon een toevallig en tijdelijk
conglomeraat van de ene substantie en dus volledig onderworpen aan de
natuurwetten, ook in zijn denken, dat overigens niet meer is dan een illusie,
verwekt uit onwetendheid over de ware oorzaken van wat men denkt en doet. De
mens is geen opmerkelijk verschijnsel, veeleer een ziek dier. De beschaving is
veeleer een achteruitgang en een degeneratie dan een gunstige evolutie, de
beschaving veeleer een vloek dan een zegen. De Natuur is een onpersoonlijke machine infernale, de mensheid een
onooglijk en onbetekenend moment in een eindeloze geschiedenis en een
onmeetbare ruimte.
Persoonlijk heb ik het erg moeilijk met een dergelijke
opvatting en met de excessieve concrete conclusies die men er pleegt aan te
verbinden. Toen men aan de onlangs overleden marxistische historicus Eric
Hobsbawm vroeg of het tot stand brengen van de proletarische heilsstaat de dood
van twintig miljoen onschuldigen waard was (een evidente verwijzing naar de
genocide onder Stalin), antwoordde hij naar verluidt zonder aarzelen: ja!
Melamed schrijft in zijn artikel dat Hitler niet schuldig kan geacht worden aan
de genocide en aan het oorlogsgeweld van het Nazisme. Dichter bij me zijn er
mensen die menen dat we misdadigers als Dutroux en Janssen wel moeten elimineren
maar niet veroordelen en bestraffen omdat dat zij niet verantwoordelijk
zijn voor hun afschuwelijke wreedheden, alles onder de leuze dat wij volledig
gedetermineerd zijn door oorzaak en gevolg en aan dat rad van de fortuin
onmogelijk kunnen ontsnappen. Men maakt daarbij een reuzensprong, ja waarlijk een
salto mortale, van een gedetermineerde natuur naar een determinerende natuur.
Ik verberg mijn viscerale afschuw tegenover dergelijke
redeneringen niet, maar dat is een persoonlijke kwestie die hier niet rechtstreeks
van belang is. Ik gruw echter evenzeer van de attributie van een dergelijke amoraliteit
aan de ethische filosoof Spinoza. Ik kan nog aannemen dat personen die
onvoorbereid beginnen aan de lezing van Spinoza of, wat vaker het geval is, van
inleidende en vulgariserende werken over Spinoza, getroffen worden door de
vernietigende analyse die Spinoza maakt van het christelijk en antropocentrisch
zogenaamd humanisme en zo verleid worden tot een uiterst simplistisch, manifest
eenzijdig en grondig vertekend beeld van onze filosoof, die overigens niet ten
onrechte als roemrucht moeilijk bekend staat.
Ik durf echter met een beschuldigende vinger te wijzen naar
mensen die beter horen te weten, wetenschappers en professoren die zich
gespecialiseerd hebben in deze materie en in de filosofie van Spinoza en die
door hun ongenuanceerde voorstelling van zaken de welmenende goegemeente in
verwarring brengen en hen zelfs tot ideeën voeren die verre van ongevaarlijk
zijn voor zichzelf en voor anderen.
Voorbeelden daarvan vinden we helaas wel vaker, en ik heb er
hier al meer aangehaald, ook in verband met recente publicaties, maar ik grijp
nog eens terug naar het aangehaalde artikel van Y. Melamed. Ik citeer: When
God thinks of particulars he
does not conceive them through these abstract universals, but rather knows them
directly in their particularity (Letter 19| IV/92/1; Cf. E4Pref| II/207/19).
Knowing that the particular at stake could not act otherwise, God does not
judge it to be lacking anything that would naturally belong to it. Thus, Spinoza
argues that privation and evil can be said only in relation to our intellect,
not in relation to gods (Letter 19| IV/92/20). From Gods perspective, says
Spinoza, appetition to the good belongs to the nature of a wicked person no
more than it belongs to the nature of a stone (Let. 21| IV/129/1). In other
words, for Spinoza, evil could be attributed to Hitler no more than it could
be attributed to any rock.
Wie dit leest, kan men vervolgens niet kwalijk nemen te
denken dat volgens Spinoza iemand als Hitler niet alleen geen schuld treft,
maar dat hij zelfs geen kwaad (evil)
heeft gedaan. Melamed doet geen enkele moeite om de agressieve, uitdagende
formulering ook maar enigszins te nuanceren of af te zwakken, of de evidente andere,
menselijk-morele waarden te releveren. Wat men zich uit deze paragraaf zal
herinneren, is de finale, provocerende zinsnede.
Hetzelfde geldt voor het verhaal over de slak dat Melamed vlot
verzint. Ik citeer: Human bodies follow precisely the same laws
that govern the body of the snail, and ideas of human bodies (i.e., human
minds) are governed by precisely the same laws that govern the mind of the
snail.
One bold implication of this passage is that
snails - and, apparently, rocks as well - are selfconscious. Since for Spinoza
self-consciousness is nothing but having a second-order idea of the body, Spinoza
would have to hold that snails
are self-conscious. In the passage above, he states explicitly that all things
have minds (i.e., ideas of their bodies), and since the doctrine of parallelism
the order and connection of ideas is the same as the order and connection of
things (E2p7) - commits him to the view that all ideas have their parallel
second-order ideas, it seems that all bodies - snails and rocks included - have
their own second-order ideas, and are, thus, self-conscious.
A view which states that snails know God, and
that the snails mind is eternal may seem even more striking. However, when we
look closely at Spinozas proofs of the doctrines that the human mind has an
adequate knowledge of God (E2p45-7), and of the eternity of the human mind
(E5p22-23), we see that both proofs rely on very general considerations about
the relation of individual minds to God. There seems to be nothing in these proofs which is
peculiar to the human mind, and apparently nothing that would not allow a
construction of similar proofs regarding the snails mind. To view snails and
rocks as having adequate knowledge of God as well as eternal minds is indeed
quite daring, but it seems to be a clear result of Spinozas strict naturalism,
which denies any chasm between
human and non-human individuals in nature.
In a word, it cuts short any talk of human dignity (insofar as this
dignity is not shared by snails and rocks as well).
Tegen onze gewoonte in hebben wij deze citaten niet
vertaald, om niet beschuldigd te worden van het verdraaien van de woorden van
de auteur. De lezer kan op die manier zelf vaststellen hoe ver deze auteur gaat
in zijn ontluistering van de menselijke waardigheid, zoals ten overvloede
blijkt uit de laatste zinsnede. Tot onze ontsteltenis wordt hij daarin
publiekelijk enthousiast bijgetreden door een niet onbekende, zij het erg controversiële
en door zijn collegae vaak verguisde Nederlandse emeritus filosofiedocent.
Het weze me vergund even persoonlijk te worden. Deze en
dergelijke Spinoza-interpretaties hebben me diep geschokt. Daarbij kwamen nog
de harde beschuldigingen, verwijten en verdachtmakingen naar aanleiding van
eerdere bijdragen van mijn hand op deze website. Ik heb, dierbare lezer, ernstig
overwogen om ermee op te houden. Ik voelde me erg eenzaam en droef te moede. Qui a raison contre tout le monde, a tort. Was ik het dan
die het verkeerd voor had?
Ik heb dan Steve Nadlers inleiding op de Ethica opnieuw ter
hand genomen; ik citeer slechts een passage uit Spinozas Ethics. An Introduction p. 137: When we move beyond the general ontology, however, there is, of course,
something special about the thought or idea in God or Nature that is the human
mind. Unlike all those other ideas or minds that have extended bodies as
their objects, the idea that has the human body as its object and that is the
human mind does indeed have real thinking and consciousness. What does
distinguish the human mind from all other minds or ideas is that it has greater
and more complex functions and capacities. Among these capacities are memory, imagination and self-awareness.
Ik heb ook verscheidene hoofdstukken van de Ethica zelf
herlezen. Stilaan werd ik gesterkt in mijn overtuiging en kon ik weer aan de
slag, om tegenover zoveel nihilisme een hoopvolle boodschap over de filosoof
van de blijheid te brengen.
Min of meer toevallig belandde ik bij een lovenswaardig
lucide essay van Dr. Hasana Sharp, die filosofie doceert aan de McGill
University, Montreal, Quebec, Canada. Het gaat om Humanism and
Antinomianism: Spinoza on Beasts, Paper prepared for presentation at
the 2009 APSA Convention, Toronto, Ontario. Een zoals zij zelf zegt
more polished versie daarvan verscheen als het zesde hoofdstuk van haar
recent boek: Spinoza and the Politics of
Renaturalization, 2011. De auteur verleende ons graag toestemming om uit
haar essay te citeren in Nederlandse vertaling. Ze ging ook heel welwillend in
op onze uitnodiging om toe te treden tot het stilaan indrukwekkend lijstje van
internationale auteurs die ons bescheiden initiatief steunen om Spinoza bekend
te maken in Vlaanderen. Wij zijn haar erg dankbaar voor haar bereidwilligheid.
In dit essay vinden we gelukkig een gans andere en veel meer
genuanceerde benadering van Spinoza. Aan de hand van een zorgvuldige lezing van
wat Spinoza zelf zegt over de andere levensvormen, komt zij tot een
verhelderende analyse van Spinozas opvattingen over de menselijke waardigheid.
Zij verwerpt uiteindelijk zowel het provocerend en verontrustend afwijzen van
elk humanisme, zoals we dat bij Melamed aantreffen, als het even weinig
filosofisch haalbare extreem transcendentale christelijk of idealistisch
humanisme. Laten we haar boeiende redenering even volgen.
Zij vertrekt van de vaststelling dat zowel ecologische filosofen
als marxistische critici van Spinoza onvoldoende oog hebben voor de keerzijde
van Spinozas antihumanisme. Inderdaad, commentatoren van allerlei slag presumeren
meestal dat de Natuur in Spinozas denken de functie vervult van een standaard
waartegen men bepaalde vormen van politiek en levenswijzen beoordeelt als
ontoereikend. In dit paper onderzoek ik Spinozas uitspraken over dieren, of
beesten, om te onthullen dat zijn materialisme evengoed een afwijzing is van de
verheffing van een ongeschonden wildernis tot de status van een norm. Zijn
uitspraken over de dieren drukken zijn tegenstand uit tegen de simpele inversie
van een antropocentrisch perspectief waarbij de rauwe natuur het model wordt
voor het bestaan en de menselijke cultuur naar voren komt als corrupt en
onnatuurlijk. In mijn interpretatie gaan de opvattingen van Spinoza over de
dieren regelrecht in tegen het soort van misantropische wanhoop dat losbreekt
als een reactiecomplex tegen de onhaalbare idealen die het instellen van de
superhumane normen, die zo typisch zijn voor humanistische politieke
stellingnamen, met zich meebrengt. Even later wijst zij op Spinozas
bezorgdheid, zoals die blijkt uit zijn uitspraken over de houding die de mens
moet aannemen tegenover de dieren, dat men zich zou onttrekken aan de
gemeenschap der mensen en de dieren zou gaan na-apen. Spinoza is niet zozeer bezorgd
om de niet-menselijke dieren zelf, als om het uitbreken van een soort van
primitivistisch ethos dat de dieren behandelt als een voorbeeld of een model
dat de mensen moeten nabootsen en bewonderen. Het is alsof zij Melamed en Klever
duidelijk voor ogen heeft. Zij stelt daarentegen dat Spinoza wel degelijk gaat
voor de nood aan een (haalbaar!) menselijk ideaalbeeld en niet voor een
dialectiek van de antinomie, de neiging om woeste cultuurloosheid als ideale
norm te stellen. Zij pleit ervoor om te luisteren naar Spinozas bezorgdheid
over een reactionair antihumanisme. Wanneer posthumanisme en eco-politiek
bovenal gedreven worden door de afschuw van de menselijke wreedheid, leiden ze
regelrecht naar een reactionaire politiek. Spinoza daagt ons uit om een
affirmatieve en vreugdevolle politiek te vinden die een midden zoekt tussen de
gevaren van een superhumanisme dat de mensheid verheft boven de natuur en een
subnaturalisme dat een bedreiging vormt voor het bestaan van de mensheid, die
een defectieve uitdrukking is van de normatieve natuur.
Niet verwonderlijk ziet zij met Spinoza het leven volgens de
rede als de uniek menselijke code die de brute kracht van de natuur
tegengaat. Spinozas verzet tegen het supernaturalisme is gebaseerd op het
inzicht dat het wellicht precies de norm van een vergoddelijkte mens is die
gehoorzaamt aan een hogere wet die zoveel filosofen, theologen en moralisten
ertoe brengt om de mensheid met afschuw te bekijken.
Een goed begrip van Spinoza houdt in dat hij insisteert dat
ons voordeel erin bestaat de banden en associaties te cultiveren met andere
gelijksoortige wezens, vooral andere mensen, in een gezamenlijke inspanning om
onze mentale en lichamelijke capaciteiten te versterken. Niet worden als de
dieren en de ongecultiveerde natuur, dus, maar samen meer mens worden. Wanneer
Spinoza over de dieren spreekt en dat doet hij niet minder dan vier keer in de
Ethica, is dat steeds in de context van het betreuren van de menselijke
irrationaliteit en de intermenselijke conflicten. Telkens vergelijkt hij dat afkeurenswaardig
menselijk gedrag met dat van wilde dieren, bestiae.
En hij heeft ook geen goed woord over voor personen die veeleer het gezelschap
van de dieren opzoeken of zelfs de voorkeur geen aan hun gezelschap boven dat
van de medemens. Het typevoorbeeld daarvan is de Adam van Genesis, die onze
auteur met enig amusant feministisch gnuiven bestempelt als een perverte
misantrope zoofiel, die de menselijke arrogantie omkeert in een even
verwerpelijke vergoddelijking van de gedetermineerde natuur.
Natuurlijk betreurt Spinoza dat zo weinig mensen leven
volgens de rede en op die manier elkaar tot een last zijn. Maar dat leidt
sommigen ertoe om de lasten van het samenleven te overdrijven. In E4p35s
schrijft hij (in de vertaling van Corinna Vermeulen): Het is ook echt zo dat er
uit de samenleving van de mensen veel meer gemak voortkomt dan ellende. Laten
de satirici dus maar lachen zoveel als ze willen om de menselijke
aangelegenheden, laten de theologen ze maar verafschuwen, en laten de
melancholici maar zoveel ze kunnen het ongecultiveerde en ruige leven prijzen,
mensen verachten en wilde dieren bewonderen ze ervaren toch dat mensen
datgene wat ze nodige hebben veel gemakkelijker krijgen door elkaar te helpen
en dat ze alleen door hun krachten te verenigen de gevaren kunnen ontlopen die
overal loeren; om nog maar te zwijgen over het feit dat het verreweg superieur
is en onze kennis meer waardig, over de daden van de mensen na te denken dan
over die van wilde dieren. Het lijkt wel alsof Spinoza hier bepaalde hedendaagse spinozisten voor ogen had!
Haat haalt het echter vaak van de liefde. Wanneer dat
gebeurt met iemand, kan men melancholisch worden en de afschuw van de mensheid
kan muteren in een algehele overwaardering van het niet-menselijke in de
natuur. De cultus van het nobele dier is een uitdrukking van hopeloosheid,
een wanhopige drang om de eigen beschaving op te geven en zich te isoleren van
het lijden in de handen van andere mensen. Freud noemde dit terugdeinzen van
elk mogelijk lijden, dit zich terugtrekken van elk relationeel bestaan in het
algemeen, de doodsdrift. Wanneer de eisen van een rationeel leven te groot
lijken, kan men ertoe komen om te verlangen naar a-rationaliteit. Is dat wat sommige
mensen aantrekt tot de volstrekte zinloosheid en het onverstoorbaar fataal determinisme
van een natuur, red in claw and tooth?
Spinoza vervolgt: Dus om iedereen te nemen zoals hij is en
je te beheersen om niet hun gevoelens na te bootsen, daar is een bijzonder
vermogen van de geest voor nodig. Maar diegenen die er goed in zijn mensen te
bekritiseren en meer hun gebreken aan de kaak te stellen dan deugden te
onderwijzen, die het gemoed van de mens niet versterken maar breken, die zijn
een last voor zichzelf en voor anderen. (E4app13)
Onze auteur besluit dat terwijl het absoluut noodzakelijk
is dat wij affirmeren dat wij deel uitmaken van de natuur, betekent deel
uitmaken van de natuur niet dat wij ernaar moeten streven om op een soort van
natuurlijk ideaal te gaan lijken, waarbij natuurlijk genomen wordt in de
betekenis van niet-menselijk.
Wij laten het bij deze citaten. Ze illustreren naar ons
aanvoelen perfect het standpunt van de gouden middenweg die wij in onze vorige
bijdrage naar voren brachten, als een tegengewicht voor zowel het eenzijdig
naturalistisch determinisme als het religieus, transcendent en antropomorf en antropocentrisch
theïsme. Wanneer de mens de antropomorfe God verlaat, hoeft men voorwaar niet
zo laag te vallen dat men bij de dieren terecht komt in een vermeende
paradijselijke toestand. Darwin heeft ons gewezen op onze plaats in het geheel
van het biologisch leven, maar die plaats is boven aan de kruin van de boom des
levens, aan het voorlopig uiteinde van een evolutie, en niet op dezelfde hoogte
als de andere levensvormen. Wij zijn niet als mensen geschapen, maar wij zijn
wel tot mensen geëvolueerd als soort en wij zijn bij machte om ook als individu
ons mens-zijn ten volle te beleven en onze specifieke genetische en culturele mogelijkheden
te ontplooien. Dat is niet gemakkelijk en het ideaal is voor iedereen
verschillend.
Wij raden iedereen de lezing van dit uitermate boeiend en
verhelderend essay van harte aan. Wij nemen ons voor om ook het boek ter hand
te nemen en daarover verder te berichten.