Hubert Bierbooms Rudmer Bijlsma Johan Braeckman Patrick Bruggeman Kees Bruijnes Wiep van Bunge Manja Burgers Arnold Burms
Filip Buyse Paul Claes
Anton Claessens
Maria Cornelis †
Jean-Luc Cottyn
Leni Creuwels Antonio Crivotti Luc Daenekindt Jean-Pierre Daenen Andreas De Block
Robert De Bock
Firmin DeBrabander
Georges De Corte Daniël De Decker Herman De Dijn Paul De Keulenaer Koen De Maeseneir Johan Depoortere
Deepak De Ridder Lut De Rudder
Bert De Smet
Patrick De Vlieger Luc Devoldere
Johan De Vos
Marcel De Vriendt
Peter de Wit Hugo D'hertefelt Karel D’huyvetters
Giuliana Di Biase
Hubert Eerdekens
Bas van Egmond
Willem Elias
Jean Engelen
Guido Eyckmans Kristien Gerber
Herman Groenewegen
Bart Haers
Yvon Hajunga
Bert Hamminga Cis van Heertum
Nico van Hengstum Bob Hoekstra François Houtmeyers
Jonathan Israel Susan James
Aryeh Janssens
Frank Janssens
Frans Jespers Paul Juffermans Jan Kapteijn
Julie Klein
Wim Klever
Jan Knol
Rikus Koops
Alan Charles Kors Leon Kuunders
Theo Laaper
Mogens Laerke
Patrick Lateur
Sonja Lavaert Willem Lemmens Freddy Lioen
Patrick Loobuyck
Benny Madalijns
Gino Maes
Syliane Malinowski-Charles
Frank Mertens Steven Nadler
Ed Nagtegaal
Jan Neelen
Fred Neerhoff
Dirk Opstaele
Gianni Paganini
Rik Pelckmans
Herman Philipse Jacques Quekel
Ton Reerink
Jean-Pierre Rondas Michael Rosenthal Rudi Rotthier Andrea Sangiacomo Sjoerd A. Schippers Eric Schliesser Max Schneider Winfried Schröder Willy Schuermans Herman Schurmans
Herman Seymus Hasana Sharp Anton Stellamans JD Taylor
Herman Terhorst Marin Terpstra Paul Theuns Tim Tielemans
Fernand Tielens Jo Van Cauter Henk Vandaele Will van den Berg
Sven Van Den Berghe Hubert Vandenbossche Jan Baptist Vandenbroeck
Na Frank Mertens mogen we ook Cis van Heertum als sympathisant verwelkomen. In 2008 verscheen onder
haar redactie het prachtig uitgegeven boek Spinoza als gids voor een vrije
wereld. Libertas philosophandi, Cis van Heertum red., Amsterdam, 2008, 336
blz., geïllustreerd. Het bevat dertien vrij korte maar van uitvoerige voetnoten
voorziene en dus degelijke artikels over Spinoza, zijn tijd en zijn filosofie,
met daarnaast de catalogus van de tentoonstelling die gewijd was aan dit
onderwerp: honderd uitzonderlijke, zeldzame documenten en publicaties. Als je
daarbij nog de knappe illustraties neemt en de prachtige typografie en het
fijne boekbindwerk, dan heb je een van de mooiste commercieel uitgegeven boeken
die ik in vele jaren heb mogen in handen nemen. Als povere paperback kost het
boek 20.
Van deze beide auteurs vermelden we ook twee artikels die
verschenen in het gespecialiseerde tijdschrift Lias, Journal of Early Modern Intellectual Culture and
its Sources. Ze gaan over Adriaan en Johannes Koerbach, tijd- en geestgenoten van
Spinoza.
Onderstaande links verwijzen naar de Engelstalige abstracts van
deze gespecialiseerde artikels. Lezers die zich nog verder in deze materie
willen verdiepen, sturen ons een mail.
Res nullo alio modo, neque alio ordine a Deo produci
potuerunt, quam productae sunt. (E1p33)
Een korte, krachtige zin, die we lezen dicht bij het einde
van het eerste hoofdstuk van de Ethica, dat geheel gewijd is aan God. Laten we
een voorlopige vertaling maken en zien waar ons dat voert.
De dingen konden niet op een andere manier, noch volgens
een andere ordening door God voortgebracht worden dan ze voortgebracht zijn.
Vooreerst is het belangrijk op te merken dat Spinoza hier
niet spreekt over de God van het christendom, het joodse geloof of de islam.
Voor hem is God niet de transcendente Schepper van al wat is, maar al wat is,
of de Natuur, of het universum enzovoort. In plaats van a Deo, door God, lezen we dus beter door de Natuur. Maar dat is
een pleonasme, twee keer hetzelfde zeggen, want de Natuur is niets anders dan (het
tot stand komen van) de dingen, res.
We kunnen dus a Deo gewoon weglaten.
Dat biedt het voordeel dat we ons niet laten afleiden of zelfs misleiden door onze
christelijke achtergrond en een hele filosofische traditie die een verschil
maakt tussen God en zijn schepping. Bij Spinoza is dat verschil er niet: Deus, sive Natura; de twee zijn uitwisselbaar,
identiek, maar dan in die zin dat de hele nadruk komt te liggen op de Natuur.
God wordt nog enkel bij manier van spreken vermeld. Dat is geen esoterisch
taalgebruik van Spinoza, dat wil zeggen dat hij wel God zegt maar in feite iets
anders bedoelt. Nee, hij was ervan overtuigd dat hij het Godsbegrip had
uitgezuiverd en uitgeklaard en dat hij het zo had gered. Hij spreekt in de
Ethica voortdurend over God, zijn God, van de eerste bladzijde tot de laatste. Met
de aanvulling sive/seu Natura, komt Deus slechts vier keer voor bij Spinoza,
in twee paren (E4praef, E4p4d). Hij vond het dus niet eens nodig om die
fundamentele gelijkstelling meer dan louter terloops te vermelden, in een
concrete context; ze blijkt immers overduidelijk uit alles wat hij over God en
de Natuur te zeggen heeft.
Een tweede dragend woord is res, vrouwelijk meervoud in het Latijn. De dingen, dus. Welke
dingen? Alle dingen, al wat er is. Meer algemeen en meer absoluut kan Spinoza
het niet stellen: res. Toch moeten we
een bijzonder belangrijke nuancering aanbrengen. Het gaat om dingen die echt
bestaan: ze zijn productae,
voortgebracht, ze zijn er. Meteen zijn alle dingen uitgesloten die niet
bestaan, zoals dingen die onmogelijk kunnen bestaan, zoals een driehoek waarvan
de drie hoeken geen twee rechte hoeken vormen, of een cirkel waarvan alle
punten niet even ver van het middelpunt liggen. Of dingen die zouden kunnen
bestaan, maar in de praktijk niet bestaan: een cirkel met een straal van 1000
kilometer, bijvoorbeeld. Of dingen die alleen in onze verbeelding bestaan: een
eenhoorn, een engel, een cycloop. Of dingen die in strijd zijn met de
natuurwetten: dat een mens plots zomaar zou kunnen zweven, of iets zou kunnen
verplaatsen zonder enige inspanning. Voor onze verdere redenering is het
belangrijk dat we dit goed voor ogen houden: Spinoza spreekt hier enkel over (al)
wat werkelijk bestaat.
Spinoza vermeldt modo (manier)
en ordine (ordening). De dingen zijn
gemaakt of tot stand gekomen op een bepaalde manier en volgens een bepaalde
ordening. Het zijn twee zeer algemene woorden, die gekozen zijn omdat ze samen zo
allesomvattend zijn. Heel specifiek zal Spinoza dit niet uitwerken: hij
schrijft geen fysica, zegt hij. Wat hij bedoelt, is dat de dingen op een
bepaalde manier tot stand gekomen zijn en volgens een bepaalde ordening,
namelijk de natuurwetten, en dat een andere manier en een andere ordening niet
konden: nullo alio, geen enkele
andere. Alleen zoals ze in feite ontstaan of gemaakt zijn, zo kon het, anders
niet.
Dat is een uiterst krachtige uitspraak. Je vraagt je meteen
af: en waarom niet? Of: wat heeft dat voor consequenties?
Waarom niet? Hier zitten we bij een kerngedachte van
Spinoza. De Natuur is geen gokspel. Er zijn onveranderlijke natuurwetten, die
altijd en overal gelden. Als er iets gebeurt, dan heeft dat een oorzaak. En die
oorzaak heeft weer een oorzaak, en zo verder. Als we heel slim waren (en dat
zijn we niet, waarschuwt Spinoza ons), dan zouden we de hele voorgeschiedenis
van een ding of een gebeurtenis kunnen achterhalen, steeds verder terug, zonder
ooit op iets onverklaarbaars te stoten. De Natuur is integraal verklaarbaar; er
zijn geen mirakels. Met onze beperkte kennis als mensen zullen we daarin
natuurlijk niet slagen, niet als individu en misschien ook wel niet als
mensheid, daarvoor krijgen we wellicht te tijd niet. Niemand heeft altijd alles
door, verre van. We gaan voort op indrukken of op onze verbeelding en komen zo
tot verkeerde conclusies of voorlopige inzichten, die we later moeten
bijstellen. Maar de werkelijkheid, res,
die is in principe volkomen logisch verklaarbaar.
Spinoza zegt dat de reeks van oorzaken oneindig is. Dat doet
de wenkbrauwen fronsen. Hoezo, oneindig? Als we meer dan dertien miljard jaar
teruggaan, tot bij de Big Bang, dan zitten we toch aan het begin van alles? Het
is een vraag die Spinoza zich hier niet gesteld heeft. Hij bedoelde alleen maar
dat alles in principe een oorzaak heeft, dat er nooit iets kan zijn dat geen
oorzaak heeft, dat niet kan verklaard worden door de vaste natuurwetten. De
Natuur is geen gokspel, er kan niet plots iets gebeuren of iets opduiken dat totaal
onverklaarbaar is. Er zijn hoogstens dingen die wij nog niet kunnen verklaren,
die we misschien nooit zullen kunnen verklaren, maar dat betekent helemaal niet
dat ze onverklaarbaar zijn, natuurlijk. Voor Spinoza is de Natuur oneindig in
beide richtingen, of zelfs in alle richtingen, de Natuur is tijdloos, dus kan
je oneindig ver teruggaan.
Kon het dan niet anders? Nee, dat is duidelijk, zegt
Spinoza. Alles gebeurt volgens onveranderlijke natuurwetten. Als die wetten
anders waren geweest, dan hadden we een andere Natuur gehad; maar we hebben nu
deze, en er kunnen er geen twee tezelfdertijd zijn, dat zou wat moois zijn het
zou ook volkomen in tegenspraak zijn met de fundamentele verklaarbaarheid van
de Natuur. In de moderne kosmologie zegt men wel dat er misschien wel een oneindig
aantal universa zijn, waarvan ons exemplaar er slechts één is. Dat is misschien
wel zo, maar we kunnen er niet veel mee aanvangen, aangezien we met die andere
universa geen contact kunnen hebben; we hebben die ook niet nodig om ons
exemplaar te verklaren. Zolang we niet echt weet hebben van die andere
universa, bestaan ze niet echt, maar enkel in onze (al dan niet logische) veronderstellingen,
in onze verbeelding. Nee: onze natuurwetten zijn onveranderlijk en ze kloppen
ook, ze zijn samenhangend. Je kan niet zomaar ergens iets veranderen aan die
wetten, alles moet erin passen, er zijn geen uitzonderingen mogelijk. Anders
waren er twee verschillende Naturen, maar dat kan evident niet, want de
Natuur is al wat er is en dat kan je geen twee keer hebben, dat is absurd,
natuurlijk.
Men heeft deze stelling vaak aangegrepen om aan te tonen dat
Spinoza een determinisme huldigt. Als alles alleen maar kon gebeuren zoals het
gebeurd is, dan lag en ligt alles bij voorbaat vast. De reeks van oorzaken en
gevolgen die ertoe geleid heeft dat alles is zoals het is, was de enig
mogelijke reeks. Er is geen enkele manier waarop die kon beïnvloed worden door
wie of wat dan ook. De natuurwetten bepalen het verloop van de Natuur, van het
meest algemene tot het meest gedetailleerde. We komen daarop nog terug.
De Natuur is dus volmaakt, zegt Spinoza. Ook dat moeten we
nu niet verkeerd gaan begrijpen. We zien om ons heen dat de Natuur helemaal
niet volmaakt is, integendeel: er is meer dan genoeg onheil in de wereld, zodat
we zelfs zeggen dat het volmaakte niet van deze wereld is. Spinoza is allerminst
blind voor het onvolmaakte en voor dat onheil, dat hij ook aan den lijve
ondervonden heeft. Maar dat is onheil voor ons, wij ervaren het als onheil, terwijl
het helemaal niet als onheil bedoeld is. De Natuur bedoelt helemaal niets,
niets goeds en niets slechts. De natuurwetten zijn gewoon wat ze zijn,
neutraal, onwrikbaar, onverbiddelijk eender voor iedereen, overal en altijd.
Is Spinoza dan toch een determinist? Laat ons voorzichtig
zijn met dergelijke uitspraken. Als we spreken over de meest fundamentele
dingen, past het om schroomvallig te werk te gaan.
We hebben bij het begin van onze redenering gezegd dat de
natuurwetten enkel gelden voor wat er werkelijk is. Darwin zou dat enthousiast bijgetreden
zijn; hij ging precies op zoek naar die achterliggende oorzaken, die ons tot
dan toe ontgaan waren, naar de natuurwetten die te gronde liggen aan de biologische
evolutie, die tot dan toe onverklaarbaar was en dus ontkend werd. Maar naast al
wat er is, zijn er ook dingen die wel mogelijk zijn, maar die toch niet
gebeuren en vooral: die niet gebeurd zijn. En dat ze niet gebeurd zijn, dat
heeft ook een oorzaak, die even bepalend is als de oorzaken van wat er wel
gebeurd is. En dus moeten we wel zeggen dat hoewel het niet anders gelopen is
met de Natuur dan het in feite gelopen is, het toch in principe ook anders had
gekund.
Let wel: het gaat enkel om wat mogelijk is binnen de
geldende natuurwetten, want daaraan valt niet te ontsnappen. Het eenvoudigste
voorbeeld is elk van ons. Wij zijn het resultaat van een (oneindige)
voorgeschiedenis, met menselijke en voormenselijke en dierlijke en
voordierlijke voorouders, helemaal tot aan de Big Bang. Maar wij bestaan niet
noodzakelijk, er is niets in ons dat aanspraak kan maken op enige
noodzakelijkheid, alleen de Natuur is noodzakelijk in zijn totaliteit; wij zijn
echter gewoon het resultaat van materiële oorzaken. En met die materiële oorzaken
is er van alles mogelijk binnen de natuurwetten. Die zijn namelijk zo complex
en divers, dat het voor de meeste zaken zelfs onmogelijk is om ons aan enige
voorspelling te wagen. Het kan vriezen, het kan dooien.
Er zijn zoveel factoren waarmee men rekening moet houden, en
zoveel gradaties in de invloed die elke van die factoren heeft, dat men niet
eens kan zeggen of bepaalde oorzaken ook een bepaald gevolg zullen hebben. Als
wij een kind maken, dan kan het een jongen of een meisje zijn, of zelfs een
tussenvorm; het kan voldragen zijn of voortijdig aan zijn einde komen; het kan bij
de geboorte levensvatbaar zijn of niet, gehandicapt of niet enzovoort. Voor elk
van die mogelijkheden is er een volmaakt verklaarbare reden, helemaal binnen
het kader van de natuurwetten, maar er zijn zoveel factoren die daarin
meespelen, dat elke ouder bang afwacht. Er zijn dus ook mensen die niet geboren
worden, en die onder iets andere omstandigheden wel hadden kunnen geboren
worden. Het kon dus wel degelijk anders. We hadden er ook niet kunnen zijn.
Denk aan de gebeurtenissen die ertoe geleid hebben dat op
zeker moment alle grote zoogdieren op aarde uitgestorven zijn, wellicht ten
gevolge van de inslag van een enorme asteroïde. Dat die toen hier insloeg is
volledig verklaarbaar volgens de natuurwetten, anders ware het niet gebeurd.
Maar stond het vanaf het begin der dingen (wat dat ook moge betekenen) vast dat
het zou gebeuren? Natuurlijk niet: er zijn miljoenen factoren die dat hadden
kunnen verhinderen, en eentje zou al genoeg geweest zijn. Op elk moment kunnen
er allerlei dingen gebeuren, of niet gebeuren, allerlei factoren werken samen
en het resultaat is even onvermijdelijk als onvoorspelbaar. Dat heeft niets met
het toeval of het fatum te maken, maar met wat men probabiliteit of
waarschijnlijkheid noemt.
Nu de mens er is, kunnen we zeggen dat er een zeer grote
waarschijnlijkheid was dat er ooit een mens zou zijn. Maar is het ook mogelijk
dat er geen mensen zouden geweest zijn, of dat die er grondig anders zouden uitgezien
hebben. Reken maar! Er is binnen de natuurwetten niets dat van bij de aanvang
van het leven liet veronderstellen dat er ooit mensen zoals wij zouden zijn.
Of giraffen. Of vogelbekdieren. Steeds binnen de natuurwetten was het perfect
mogelijk dat wij acht vingers hadden, of een staart enzovoort. Het is niet
gebeurd, maar het heeft niet veel gescheeld.
De belangrijkste reden voor dit alles is dat de natuurwetten
niet abstract zijn. Ik heb het niet over woorden, zegt Spinoza, ik probeer de
dingen zelf te verklaren. Het zijn de wetten waaraan de dingen, de materie zelf
onderhevig is. De tektonische platen schuiven overeen met een kracht die niet
in mensentermen uit te drukken is. De materie evolueert volgens de
natuurwetten, oorzaak en gevolg, maar elk gevolg is weer een oorzaak. De natuur
werkt op zichzelf in. Dat is het meest spectaculair bij levende wezens. Die
ontwikkelen een activiteit die het aanschijn van de aarde en van het leven op
aarde grondig veranderd heeft. En hoe hoger de levensvorm, hoe groter de
invloed. Een beverpaar kan een beek afdammen, wij doen het op veel grotere schaal.
We ontsnappen niet aan de natuurwetten, maar wij zetten ze wel naar onze hand.
Spinoza zegt nergens iets dat op determinisme lijkt. Hij
zegt alleen dat de natuurwetten onwrikbaar zijn, of eeuwig en dat ze ook
logisch zijn, dat de dingen niet zomaar gebeuren. Maar binnen het strakke kader
van de natuurwetten is er enorm veel mogelijk, en slechts een zeer klein
gedeelte van wat mogelijk is, gebeurt ook echt.
Wie dus uit deze stelling van Spinoza afleidt dat alleen wat
kan gebeuren, ook gebeurt, vergist zich schromelijk. Spinoza zegt enkel dat als
er iets gebeurt, het alleen maar zo kon gebeuren. Als de oorzaken anders waren
geweest, dan was er iets anders gebeurd, misschien onmerkbaar anders, maar toch
anders. Hij zegt nergens dat iets anders niet had kunnen gebeuren, tenzij dat
strijdig is met de natuurwetten. Hij zegt ook niet dat het moest gebeuren,
alleen dat als het gebeurt, het wel zo moest gebeuren, en niet anders.
Dat heeft enorme gevolgen. Wie aanneemt dat alles
noodzakelijk gebeurt en dat iets anders niet mogelijk is en het nooit was,
negeert niet alleen de natuurwetten, die wel degelijk andere mogelijkheden
inhouden, maar ontzegt uiteindelijk de mens alle vrijheid. De mens heeft dan
geen enkele invloed meer op de gebeurtenissen, die helemaal onderhevig zijn aan
een Hoger Wezen, dat alles bepaalt: de God van het christendom, het jodendom of
de islam, het polytheïsme van het hindoeïsme enzovoort. De Natuur van Spinoza
past niet in dit rijtje, omdat er hier geen hoger wezen is, er is alleen de
Natuur. En binnen die Natuur gelden alleen de natuurwetten en binnen die
natuurwetten is er oneindig veel mogelijk op oneindig veel mogelijke manieren,
zegt Spinoza, waarmee hij overduidelijk aantoont dat deze stelling 33 uit het
eerste hoofdstuk van de Ethica niet kan gelden als een bewijs voor welk
determinisme dan ook, maar enkel moet begrepen worden als een benadrukken van
de fundamentele rationaliteit van het universum.
Spinoza probeert de mens te bevrijden van de angsten van een
primitief bestaan, van een slafelijke onderwerping aan de machtswellust van
anderen, van de terreur van godsdienstig fanatisme. Indien hij daarvoor enkel
een materialistisch determinisme in de plaats had gezet, dan is het zeer
twijfelachtig dat hij vooral op hoogstaande persoonlijkheden een zo diepe en
blijvende invloed zou uitgeoefend hebben en dat nog steeds doet; het zou nog veel
minder waarschijnlijk geweest zijn dat de bestaande godsdiensten zich zo fel
tegen zijn opvattingen zouden verzet hebben. Spinoza biedt ons wel degelijk een
echt alternatief, dat gebaseerd is op onze authentieke vrijheid, maar dat ons
ook voor onze onontkoombare verantwoordelijkheid plaatst.
Categorie:Ethica Tags:Spinoza
18-12-2012
Franciscus Van den Enden (Frank Mertens)
Wij ontvingen zopas de aanmelding als sympathisant van Frank Mertens. Onze lezers zullen hem
ongetwijfeld kennen van zijn werk over Franciscus Van den Enden, bij wie
Spinoza zijn Latijn heeft geleerd.
Wij verwijzen graag naar de even fraaie als
degelijke website die Frank daaraan gewijd heeft. We plaatsen een
permanente link bij onze favorieten.
Ten slotte vermelden we nog dat de tekst van de lezing die
Frank Mertens gaf voor de Vereniging Het Spinozahuis in 2002, door de
Vereniging onlangs gepubliceerd werd onder de titel Van den Enden en Spinoza. Op de website van de Vereniging is het
nog niet te vinden, maar wel bij Antiquariaat Spinoza in Amsterdam: http://www.spinozabooks.com/list105.html
64. MERTENS, FRANK. - Van den Enden en Spinoza.
Voorschoten, Uitg. Spinozahuis, 2012. Orig. wraps. 78 pp. New. 7.50
Categorie:Spinoza-nieuws Tags:Spinoza
11-12-2012
Antiquariaat Spinoza Amsterdam
Goede wijn behoeft geen krans, zegt men. Het is dus niet
zonder schroom dat wij hier melding maken van Antiquariaat Spinoza in Amsterdam. Ernstige Spinoza-liefhebbers uit
de hele wereld kennen dat adres ongetwijfeld en velen hebben er al hun
bestellingen geplaatst. Men kan er steeds rekenen op een vriendelijk onthaal en
expert advies. De prijzen zijn redelijk en het aanbod is er breed en ruim, met
eerlijke en duidelijke omschrijvingen van de aangeboden boeken en van de staat
waarin ze verkeren. Heel bekend zijn de cataloguslijsten per onderwerp, in ons
geval de Spinozana. Onze eigen ervaringen met de verzending naar Vlaanderen
waren steeds meer dan bevredigend: elk boek is afzonderlijk ingepakt met de
grootste zorg en kundig beveiligd tegen de gevaren van het moderne transport.
Wij kondigen hier dan ook met veel genoegen aan dat vandaag een
nieuwe lijst met Spinozana op de
website verschenen is, met meer dan 400 titels. Een gedeelte is afkomstig uit
de bibliotheek van Albert
Kloezen, die zijn Spinoza-collectie aan het Antiquariaat heeft verkocht.
Daarnaast is er een keurige en interessante lijst van Nederlandstalige boeken rond Spinoza, ook goed voor bijna honderd
titels, nieuw, tweedehands en antiquarisch.
Omwille van onze eigen uitstekende ervaringen met Antiquariaat
Spinoza Amsterdam, hebben wij enige tijd geleden zaakvoerder Manja Burgers
benaderd met de vraag om toe te treden tot de sympathisanten van Spinoza in Vlaanderen. Zij bleek daartoe
gaarne bereid en wij voegen haar naam dan ook met de nodige trots toe aan de
lijst. Welkom Manja! Wij vermelden Antiquariaat Spinoza Amsterdam meteen ook
bij onze favorieten, zodat onze lezers zonder omwegen kunnen doorklikken naar
de website aldaar (als een klik niet lukt, doe dan ctrl+klik).
Wij kunnen voor onze
sympathisanten nog een bijzonder interessante ontwikkeling vermelden. De
prijzen op de website van Antiquariaat Spinoza zijn exclusief 6% btw, maar speciaal voor onze sympathisanten is
de prijs inclusief 6% btw, dat wil
zeggen een directe korting van maar liefst 6%. Men hoeft alleen te vermelden
bij de bestelling dat men voorkomt op de lijst wij steunen Spinoza in
Vlaanderen. Wij danken Manja heel bijzonder voor deze aanzienlijke korting!
De prijzen zijn exclusief verzendkosten. Een pakket naar
België kost 6
euro, ongeacht het gewicht (met DPD), wat uiterst redelijk is.
Allen daarheen dus. Wie eerst komt, eerst maalt. Er zijn
buitenkansjes bij voor ieders beurs, met indrukwekkende prijzen voor de topstukken,
maar er zijn eveneens interessante weggevertjes.
Voor alle informatie:
Manja Burgers
Antiquariaat Spinoza
Den Texstraat 26
1017ZB Amsterdam
The Netherlands
Tel. +31206209129
Fax. +31206257540 www.spinozabooks.com
ILAB/LILA member
Categorie:Spinoza-nieuws
Susan James over Spinoza's TTP aan de UGent
ter herinnering: donderdag 13 en vrijdag 14 december 2012 is
er aan de Universiteit Gent de workshop met Susan James, klik hier voor alle details.
Categorie:Spinoza-nieuws Tags:Spinoza
Kapelle
Vandaag plaatsen we
hier graag een bericht dat ons bereikte via Kees Bruijnes, van wie we onlangs
nog de prachtige reeks van Spinoza-gerelateerde schilderijen konden bewonderen,
met boeiend anekdotisch commentaar. Dat Kees ons het bericht stuurde is al een
voldoende reden om het op te nemen, ook al gaat het om activiteiten in
Nederland en niet in Vlaanderen. Een bijkomende reden is dat em. professor Herman
De Dijn een van de sprekers is. En tenslotte is Kapelle niet eens zo ver van de
grens met Vlaanderen, dus misschien laat een of andere grensbewoner zich
inspireren voor een bezoekje. Overigens zijn heel wat van onze lezers
Nederlanders, zeggen de statistieken van Seniorennet.
Als wij zien wat er in
Nederland allemaal georganiseerd wordt, niet alleen rond Spinoza (denk aan de
voordrachten van Rikus Koops in Deventer en de activiteiten van de Amsterdamse
en andere Spinozakringen), maar ook over de vroegmoderne en de latere filosofie,
dan kan men zich de vraag stellen waarom dat in Vlaanderen niet kan. Maar dat
volkomen terzijde; hier is het bericht:
Woensdag 16
januari 2013. Filosofie met prof. Dr. Herman De Dijn.
Leven en werk
van David Hume
Herman De Dijn,
professor in de wijsbegeerte in Leuven spreekt deze keer over zijn tweede
favoriete filosoof. Na Spinoza, vorig jaar, gaat het dus vanavond over David
Hume (1711-1776). David Hume werd geboren in Edinburgh, Schotland en wordt
gerekend tot de Britse verlichtingsfilosofen. Al vroeg schreef hij zijn eerste
boek: A Treatise of Human Nature handelend over de menselijke kennis, de
moraal, het recht en de al of niet aanwezige vrije wil. Hume was een enorme
scepticus die alle filosofische en wetenschappelijke theorieën wantrouwde en
vond dat slechts de menselijke ervaring en de feiten maatgevend moeten zijn.
Menselijke ideeën moet men wantrouwen alleen al omdat die kunstmatig in het
brein worden opgebouwd uit de vele losse indrukken die onze zintuigen opdoen.
De speciale
waarde van Hume was dat hij vele filosofen met hun vaak wijdlopige fantasieën
en theorieën, weer terug op aarde bracht.
Woensdag 27
februari 2013. Filosofie met prof. dr. Piet Steenbakkers met:
"Een
onthullend inkijkje in de gedachtewereld van een zeventiende-eeuwse
libertijn".
Piet Steenbakkers
is professor aan de Utrechtse universiteit. Weet veel van de vroeg moderne
filosofie en is een kenner van 17e eeuws Nederland. Was betrokken
bij de ontdekking en bestudering van het manuscript van de Ethica van Spinoza
in het Vaticaan in 2011. Hij spreekt deze avond over een in 2010 ontdekt
aantekenboekje van een Utrechts Libertijns student uit 1678.
Wat de anonieme
auteur over politiek, religie en seksualiteit opschrijft zou hem in de
gevangenis hebben doen belanden als het aantekenboekje toen openbaar was
geworden. Filosofie speelt in deze tekst geen al te grote rol, maar de
schrijver was duidelijk wel nieuwsgierig naar controversiële denkers, speciaal
Spinoza, verder de Zeeuw Adriaan Beverland (met wie de auteur bevriend moet
zijn geweest) en de Engelsman Thomas Hobbes. De schrijver was zelf geen
vernieuwend denker, eerder een tamelijk onervaren en ietwat sensatiebeluste
jongeling. Maar dat maakt zijn aantekeningen nu juist zo interessant. We weten
wel wat er in de 17e eeuw zoal werd gepubliceerd over die onderwerpen, maar hoe
daarover werd gedacht en gepraat in de kroeg en in de trekschuit, daar gaat het
vanavond over.
Woensdag 10
april 2013. Filosofie van prof. dr. Th. Verbeek over Descartes.
Een
rationalist over de emoties
Theo Verbeek is
verbonden aan de Universiteit van Utrecht als professor wijsbegeerte. Hij is een
internationaal erkende kenner van de filosoof Descartes. René Descartes wordt
vaak afgeschilderd als een extreme rationalist, die anders dan bijvoorbeeld
Montaigne of Pascal geen begrip zou hebben van de beperkingen van het
menselijke verstand; die de mens zou reduceren tot een denkende geest; en die
alle handelen het liefst zou zien als een door mathematisch vernuft geleid
technisch ingrijpen. Dit beeld is fundamenteel misleidend. Weliswaar meende
Descartes dat de materiële natuur uitsluitend door middel van het verstand
gekend wordt en dat we, als we dat kunnen, moeten handelen op grond van wat we
weten en kennen, maar hij meende ook dat dat in het dagelijks leven maar zelden
mogelijk is; dat ons handelen veel vaker gebaseerd is op natuurlijk instinct, ervaring
en emotie; en dat het niet ons doel kan zijn om de emoties uit te bannen maar
hooguit om er niet de slaaf van te worden.
De locatie
voor de drie avonden: De HeyZon, Jufferswegje 31, 4421 JA, Kapelle. Zuid
Beveland. NL Aanvang steeds 20:00 uur.
'Door Spinozas Lens verkozen tot
'Liberales-boek van 2012
Prijsuitreiking op woensdag 19 december 2012
Liberales heeft het boek 'Door Spinoza's Lens' van Tinneke Beeckman verkozen tot 'Liberales-boek
van het jaar 2012'.
In 'Door Spinoza's Lens' ontleedt Tinneke Beeckman het
gedachtegoed en de actualiteit van Spinozas denken. Daarbij verwoordt ze de
vaak abstracte ideeën van Spinoza op een heldere en begrijpbare manier. Zijn
pleidooi voor de vrijheid van denken en zijn afkeer voor bijgeloof verklaart de
botsing van Spinoza met geïnstitutionaliseerde godsdiensten die de angsten en
onzekerheden van mensen capteren en misbruiken. Die schakelen de vrijheid, de
rede en het recht op zelfbeschikking uit. "Wie greep wil op zijn bestaan,
kan best zoveel mogelijk inzicht verwerven in zichzelf en in de werkelijkheid",
aldus Spinoza die zijn hoop vestigde op de wijsbegeerte en de wetenschappen.
Daarmee vat Tinneke Beeckman goed de kern samen van het gedachtegoed van de
grote filosoof. Het is maar een korte greep uit dit boeiende boek waarin ook
aandacht gaat naar verdraagzaamheid, Darwin, meditatie en seksualiteit en
waarom Spinoza ook op die terreinen relevant blijft.
De prijsuitreiking
vindt plaats op woensdag 19 december om
20u in het Liberaal Archief, Kramersplein 23 te Gent. Toegang is gratis, maar
gelieve via
deze link in te schrijven. Op deze avond wordt Tinneke Beeckman geïnterviewd. Verder
wordt nog een opvallende column
en essay uit de nieuwsbrieven
van het voorbije jaar voorgesteld door de desbetreffende auteur.
De jury dit
jaar bestond uit Marnix Verplancke (literair journalist actief voor Knack, De
Morgen en Trouw), Sylvain Peeters (voorzitter De Mens Nu) en drie kernleden van
Liberales (Dirk Verhofstadt, Lieven Monserez en Andreas Tirez).
De shortlist
bestond uit de volgende boeken:
'Door Spinoza's
lens' van Tinneke Beeckman (winnaar)
'Het huis van de
vrijheid' van Rutger Claassen
'De vrolijke
atheïst' van Jean Paul Van Bendegem
'Red de vrije
markt' van Johan Van Overtveldt
'Identiteit' van
Paul Verhaeghe
Categorie:Spinoza-nieuws
Commentaar bij Beeckmans boek
Interessante commentaar bij het boek van Tinneke Beeckman op
de website van uitpers.be:
Ooit was ik al
twee keer met mijn vriend Jossi
Efrat op excursie geweest langs alle Spinoza-locaties. Die
zomerexcursie begint bij de geboorteplaats van Spinoza op het Waterlooplein in
Amsterdam en eindigt na een bezoek aan Ouderkerk, Rijnsburg en Voorburg, in Den
Haag. Spinoza woonde zijn laatste jaren bij de familie Van der Spijck aan de
Paviljoensgracht nummer 72-74 in Den Haag. De hoofdbewoner Hendrik van der
Spijck was kunstschilder. Spinoza zal vast wel eens bij hem op het atelier
gekeken hebben en hij schijnt ook zelf plezier gehad te hebben in het tekenen
van portretjes. Afgekeken van zijn huisbaas natuurlijk.
Toen we daar
met een groepje waren, toonde Jossi ons de looproute vanaf dat huis naar het
centrum van Den Haag bij de gevangenpoort waar op 20 augustus 1672, de
gebroeders De Witt door het volk beestachtig zijn vermoord terwijl Spinoza daar
dus vlakbij woonde en erheen wilde om ze tegen te houden. Het verhaal wil dat
zijn huisbaas hem daarvan weerhield en zelfs de deur op slot deed. Het zou
anders waarschijnlijk niet best met Spinoza zijn afgelopen. Vlak voor dat laatst
bewoonde huis van Spinoza, waar ooit een gracht was, is nu een plein en midden
op dat plein staat sinds 1880 een grandioos mooi bronzen beeld van de filosoof,
gemaakt door de Franse beeldhouwer Frédéric Hexamer Het beeld intrigeerde me.
Er zijn natuurlijk vele beelden en portretten bekend van Spinoza. We weten
overigens niet eens met zekerheid hoe hij er precies uitgezien heeft. Wel dat
hij een donkere huid had en een overvloedige donkere haardos. En een
uitgesproken vriendelijk gezicht.
Nou ja, met
dat mooie beeld van Spinoza voor ogen wilde ik proberen hem op een schilderij
tot leven te wekken. Op een mooie zomerse dag reed ik in mijn auto met
schetsboek en camera en een keukentrapje op het dak naar Den Haag. Daar
aangekomen, verkende ik de situatie op licht en pose voor een portret. Dat
pleintje staat s zomers rondom vol bomen met een dik bladerdak. Ik wilde een
clair-obscur effect op het portret, een Rembrandtesk effect zeg maar. Maar die
bomen hielden het licht tegen. Ik heb toen net zo lang op een belendend
terrasje zitten wachten tot de zon net tussen twee bomen het beeld bescheen en
nam toen mijn fotos. Het trapje bewees goede diensten want het beeld staat
nogal hoog op zijn sokkel.
Die
Paviljoensgracht, liever gezegd dat pleintje heeft nog een merkwaardig trekje.
Het valt op dat er een stroom van mannen vanaf dat plein, tegenover het
vroegere huis van Spinoza in een zijstraat verdwijnt. Daar bevindt zich
namelijk een straat met lief lachende meisjes waar veel nieuwsgierige mannen op
af komen en waar weinig aan filosofie wordt gedaan.
En Jossi
vertelde ons tijdens die excursie dat de Paviljoensgracht in Spinozas tijd een
deel was van de Joodse wijk van Den Haag. Maar dan wel van de wijk van de Asjkenazim
en daar kon Spinoza als verbannen Sefardische Jood dus zonder problemen wonen.
Zoiets als een verbannen Protestant die nog wel tussen de Katholieken mag leven
Met de fotos
en wat situatieschetsen heb ik bijgaand schilderij gemaakt. Ik heb Spinoza voor
de gelegenheid wat zeventiende-eeuwse werkkleren aangetrokken van lakense stof.
Het contrasteert in ieder geval goed met de groenige achtergrond en het clair-obscur
effect zit er ook in.
Mocht u in de
buurt van Den Haag komen dan is een bezoek aan de Paviljoensgracht de moeite
waard. Jammer genoeg is het huis niet betreedbaar want de huidige bewoner werkt
niet mee, maar het statige beeld is onlangs nog helemaal schoongemaakt en staat
er prachtig bij. Je kunt Spinoza er een hand geven
Spinoza, filosoof van de blijheid: recensie door Mark Behets
Spinoza Filosoof van
de blijheid, Tinneke Beeckman (red.), Asp / Vubpress / Upa, 2010 - 151
pagina's, ong. 20.
Recensie door Mark
Behets
De positieve ervaring met Door Spinozas lens bracht me
ertoe om ook Tinneke Beeckmans vorig boek Spinoza, filosoof van de blijheid
ter hand te nemen zij het dan dat het dit keer gaat om een bundeling van
zeven bijdragen van verschillende auteurs, waarvan Beeckman er zelf twee
schreef. De andere bijdragen komen van Miriam van Reijen, Alexandre Matheron,
Herman De Dijn, Laurent Bove en Marin Terpstra. Hieronder volgt mijn bespreking
van dit boek, waarbij ik in het bijzonder aandacht besteed aan het hoofdstuk
over de mogelijke amoraliteit van Spinozas ethiek, en tegelijk de vergelijking
maak met een artikel van Yitzhak Melamed, dat enkele weken geleden op dit blog
aan bod gekomen is.
De eerste bijdrage komt van Miriam van Reijen: Spinozas
naturalistische filosofie van de affecten. Het was duidelijk een goede keuze
om met deze bijdrage te starten: hier wordt de blijheid een affect- uit de
titel van het boek gepositioneerd binnen de filosofie van Spinoza. Miriam van
Reijen is als Spinozakenner en specialist in praktische filosofie of
levenskunst, hiervoor zeer goed geplaatst. Ze beschrijft zeer helder het
onderscheid tussen de verschillende soorten affecten (die in Spinozas
woordgebruik staan voor gemoedsaandoeningen, die voor hem altijd ook
lichamelijke aandoeningen zijn).
Spinoza onderscheidt allereerst de blije affecten (deze die
tot een lustgevoel leiden, of een vermeerdering van het handelingsvermogen), en
de droeve affecten (die tot een onlustgevoel leiden of een vermindering van het
handelingsvermogen). Mensen koppelen door hun denkvermogen deze primaire affecten
steeds aan een oorzaak, waardoor er als het ware een secundair affect
optreedt. Als de mens dank zij de rede de correcte (of adequaat begrepen)
oorzaak ziet, dan spreekt Spinoza van een actief affect. Indien de mens, in
zijn verbeelding, niet de ware oorzaak (maar een denkbeeldige) ziet, dan gaat
het om een passief affect (ook passie, lijding of negatieve emotie genoemd).
Spinoza, filosoof van de blijheid, stelt nu dat indien we de ware oorzaak
kennen, er nooit sprake kan zijn van een (secundaire) droeve passie. De ware
oorzaak kennen, betekent immers inzien dat de gebeurtenis niet anders had
kunnen zijn dan ze is (Spinozas determinisme!). Indien de mens er dus in
slaagt tot een adequaat begrip te komen, dan vermijdt hij dat op primaire
droefheid nog een andere daarbovenop komt (bv. schuldgevoel). Bovendien kan hij
dan de ware oorzaak aanpakken, en dus effectiever zijn in het wegwerken van de
primaire droefheid.
Van Reijen wijst er terecht op dat deze Spinozistische
remedie in de praktijk twee beperkingen kent. Ten eerste is, zoals Spinoza ook
zelf sterk benadrukt, het onmogelijk voor de mens om alles adequaat te kennen:
de indrukken van buitenaf werken altijd eerst op de verbeelding. Ten tweede is
het zo dat het primaire onlustgevoelen in zeer gevallen blijft bestaan, omdat
de mens geen macht heeft over de primaire oorzaak. Deze beide bezwaren zijn
m.i. ook door Bertrand Russell verwoord in de bespreking van Spinoza in zijn
Geschiedenis van de Westerse filosofie: Spinoza zou willen dat u het
verdriet begreep door het te zien in verband met de oorzaken ervan, als
onderdeel van de ordening van de natuur. Dit, schrijft Russell, is menselijk
nagenoeg onmogelijk bij groot leed aangedaan aan degenen die u liefheeft, bv. indien
uw dochter wordt verkracht en gedood door vijandelijke soldaten. Van Reijen
lijkt dit niet tegen te spreken, aangezien ze in haar bijdrage de laatste zin
van de Ethica aanhaalt: het bereiken hiervan is even moeilijk als zeldzaam.
De tweede bijdrage is een vertaling door Beeckman van een
oorspronkelijk Franse tekst van Matheron over seksualiteit. Wie Door Spinozas
lens gelezen heeft, zal hier een groot deel terugvinden van wat Beeckman in
dat boek over seksualiteit schreef (ze refereert er ook duidelijk in naar dit
artikel van Matheron). Belangrijkste verschil is m.i. niet zozeer de inhoud
maar de aanpak. Matheron gebruikt het ontleedmes om uit elke zin of elk woord
ooit door Spinoza over seks geschreven, alle mogelijke betekenissen te
achterhalen. Zeer analytisch dus (zou het toeval zijn dat dit m.i. ook een
kenmerkende eigenschap is van de Franse taal waarin het artikel oorspronkelijk
geschreven werd). Vrij intellectualistisch ook: de auteur doet niet de moeite
om Latijnse citaten te vertalen. Eén door Spinoza gehanteerde Latijnse term
meretrix krijgt bijzondere aandacht van de auteur (de vertaling blijkt prostituee
te zijn). Matheron kan het niet laten om in voetnoot te suggereren dat Spinoza
met het gebruik van deze term een oude wrok zou verraden, tegen Claire Van den
Enden, dochter van Spinozas leermeester, en ook Spinozas veronderstelde geliefde,
die echter voor een parelsnoer met een ander zou getrouwd zijn Maar, zegt
Matheron, mogelijk nog nagenietend, dit is slechts een gerucht dat niet wetenschappelijk
te funderen is (zou het toeval zijn dat Beeckman in tegenstelling tot haar
mannelijke collega, deze roddel niet vermeldt?).
Als derde bijdrage schreef Beeckman zelf een stuk: Blijheid
in overvloed. Spinoza over verlangen en macht. Hierin maakt Beeckman een
interessante vergelijking tussen Spinoza en Hobbes, die beide de term conatus
hanteren met schijnbaar in eerste instantie een zelfde betekenis: streven naar
het volharden in het bestaan. Ze toont echter aan dat voor Hobbes dit streven
uitgaat van een tekort; de mens heeft een toename van macht nodig voor zijn
zelfbehoud. Voor Spinoza daarentegen is de conatus een veel complexer begrip,
het is tegelijk worden en zijn. De Spinozistische wijze ervaart geen tekort.
Herman De Dijn schreef een bijdrage over Spinoza: ethiek in
een naturalistisch perspectief, die later in een herwerkte vorm maar onder
dezelfde titel werd opgenomen in De Dijns eigen boek Spinoza, de doornen en de
roos. Dit onderwerp sluit heel goed aan bij de recente stukken over humanisme
op dit blog, waar het artikel van Yitzhak Melamed Spinozas anti-humanism: an
outline aan bod kwam. Melamed komt daarin tot de conclusie dat Spinoza een
amoralist was. De Dijns bijdrage spreekt dit volledig tegen. Ik ga hierbij
beide redeneringen vergelijken.
Melamed vertrekt van Spinozas uitgangspunten: determinisme
en naturalisme. Dit vertaalt zich in een utilitaristische ethiek: er bestaat
geen goed of kwaad, en de mens zal zich voor zijn handelen louter baseren op
het nut voor zichzelf. Er is geen sprake van enige onbaatzuchtigheid. Spinoza
blijkt zelfs het recht van de sterkste voor te staan, gezien hij in zijn
Tractatus Politicus stelt recht is macht. Dit amoralisme is voor Melamed deel
van de dark side van Spinoza, en doet hem stellen dat hij in bepaalde
gevallen would think twice before becoming his neighbour.
Het merkwaardige is nu dat De Dijn deze uitgangspunten
volledig onderschrijft determinisme en naturalisme zijn Spinozistische
basisprincipes waar geen uitzonderingen op bestaan. Hoewel hij toegeeft dat het
paradoxaal lijkt, komt De Dijn tot een besluit volledig tegengesteld aan dat
van Melamed: in Spinozas ethiek staat onbaatzuchtige welwillendheid tegenover
anderen centraal. Wie heeft er hier gelijk en hoe is het verschil te
verklaren?
Het besluit van De Dijn zit m.i. ongetwijfeld veel dichter
bij de waarheid dan dat van Melamed: hiervoor dient men slechts hoofdstukken IV
en V van de Ethica ter hand te nemen, waar het hoogstaand moreel karakter van
af spat (één van de vele voorbeelden: Zelfs al wisten wij niet dat onze Geest
eeuwig is, dan zouden wij toch vroomheid [rechtschapenheid], godsdienstzin en
alles wat wij in het vierde Deel als behorende tot Kloekheid en edelmoedigheid
hebben aangeduid, van het grootste belang achten, Ethica V Stelling 45). Tegen
Spinozas stelling recht is macht lijkt moreel gezien zijn meer in te
brengen, maar hier gaat het niet om individuele ethiek, wel over politiek.
Beeckman schrijft in Door Spinozas lens, hoofdstuk III, 1, wat het verschil
is: Spinoza wil een politieke theorie die rekening houdt met de werkelijkheid,
en die een realistische, publiek vruchtbare moraal voortbrengt. Dit impliceert
een scheiding tussen een privémoraal, en een moraal voor staatszaken.
Hoe komt het dan dat Melamed tot een heel andere conclusie
komt? Maakt hij een logische redeneringsfout? Dit lijkt niet het geval: de logica
in het artikel van Melamed is zeer helder en erg overtuigend. Maar in
tegenstelling tot De Dijn- houdt Melamed er geen rekening mee dat Spinoza in de
logische opbouw van zijn ethiek onderweg een nieuw element inbrengt. Een nieuw
element dat niet logisch kan afgeleid
worden uit het deterministisch-naturalistisch uitgangspunt, maar dat gebaseerd
is op ervaring. De Dijn verwoordt dit als volgt: Het streven naar het leiden
van een echt rationeel leven dat in de lijn ligt van ons ideaal, veronderstelt
dus niet alleen het bezit van rationele kennis omtrent de mens, maar ook dat
het bezit van die kennisactiviteit ervaren wordt als goed, als blij makend in
een actieve zin, onvergelijkbaar met de gewone, passieve blijheid. Dit
verklaart m.i. waarom Spinoza en De Dijn tot een besluit komen dat volledig
tegengesteld is aan dat van Melamed: de deugd dient niet nagestreefd te worden omwille
van het nut, maar omwille van zichzelf (het loon van de deugd is de deugd
zelf, Ethica V, laatste stelling). Wat mij hier heel merkwaardig lijkt: Spinoza
komt tot een ethiek die voor het handelen in de praktijk identiek is aan deze
van de monotheïstische godsdiensten, hoewel die ethiek niet voorgeschreven
wordt door een transcendente God, maar wel volgt uit de immanente ervaring.
Over de overige bijdragen ga ik vrij kort zijn. Over deze van
Laurent Bove Epicurisme en Spinozisme: de ethiek zelfs heel kort: dit is niet
het soort tekst waarover ik enthousiast kan zijn. De stijl is bijzonder wollig
en het ontgaat me waar de auteur naar toe wil. Uiteraard was Epicurus ook een
filosoof van de blijheid, maar voor de rest heb ik niet het gevoel iets
opgestoken te hebben uit dit exposé.
Marin Terpstra schreef een hoofdstuk over Opgewekte
politiek, of een politiek van de laetitia?. Hierin wordt vertrokken van de
vaststelling dat ook in de politieke theorie van Spinoza de blijheid een
belangrijke rol speelt: het uiteindelijke doel van de politiek is niet om te
heersen of de mensen met vrees in bedwang te houden en aan een ander
ondergeschikt te maken, maar integendeel om de enkeling van vrees te bevrijden
(Tractatus Theologico-Politicus, XX). Vraag is dan of een politiek van de
blijheid niet naïef is. De lezer die weet welke bewondering Spinoza voor
Machiavelli had, zal allicht vermoeden dat Spinoza dit gevaar besefte en er een
antwoord op uitwerkte.
Het laatste hoofdstuk is opnieuw door Beeckman zelf
geschreven, en draagt als titel Spinoza en de boeddhistische meditatie. Wie
Door Spinozas lens al doorgenomen heeft, hoeft hier niet meer verder te
lezen: voor hem bevat dit laatste hoofdstuk niets nieuws. Ik ga er hier niet
verder op in.
Mijn besluit is dat Spinoza Filosoof van de blijheid een
interessante aanvulling vormt op Beeckmans recenter boek. Er zijn weliswaar
heel wat overlappingen, maar een aantal aspecten worden diepgaander behandeld.
De stijl is een stuk zwaarder, maar het boek richt zich dan ook niet tot
starters in de filosofie van Spinoza. Wie Door Spinozas lens gelezen heeft
is echter geen starter meer, en voor hem kan de lectuur van dit oudere boek van
Beeckman een volgende stap zijn om de meester verder te doorgronden. De
herhaling van een aantal themas is dan te zien als een klassieke methode om
een moeilijk studieobject onder de knie te krijgen.
In 2005 was ik
voor t eerst aanwezig bij de studieweek van de Spinoza vereniging in Leusden.
Het was in de maand juli en de mussen vielen die week van het dak van de hitte.
Er was in het bijgebouw van het ISVW géén airco en dus zeer heet in het
zaaltje. Op de laatste dag van de studieweek, de vrijdag, hadden we Herman De
Dijn uit Leuven als leraar/spreker. Ik had al het één en ander van hem gehoord
in het circuit van spinozisten. Hij zou nog altijd katholiek zijn maar toch
niet gelovig of volgens sommigen seculier maar toch in iets transcendents
geloven. Had pionierswerk verricht om Spinoza te herontdekken.
Ik vond het al
direct prettig naar hem te luisteren. Hij heeft een zachte, beschaafde maar
meeslepende stem, had totaal geen last van de warmte en wij zaten op het puntje
van onze stoel. Tijdens dat college vertelde hij o.a., hoe Spinoza de liefde
tot god omschreef maar ook dat hij, Herman De Dijn zelf in zijn rustige uurtjes
graag op het terras van zijn favoriete café op de Grote markt achter een koele
Stella zit te filosoferen. Na afloop van die ochtendsessie vroeg ik hem of ik
een portretje van hem mocht maken. Daar reageerde hij niet direct positief op
maar toen ik hem vroeg of dat mocht op zijn favoriete terras in Leuven stemde
hij ermee in.
Ben toen op de
afgesproken datum naar Leuven gereden, een stad die ik totaal niet kende,
parkeerde mijn auto buiten de stad en peddelde op mijn meegebrachte fiets, twee
uur te vroeg, naar het terras op de markt. Kon zo op mijn gemak de situatie
tevoren bekijken op lichtinval en achtergrond. En ja hoor, precies op tijd kwam
de Professor op een oude fiets en in hemdsmouwen want het was nog steeds warm
die zomer naar het terras. Hij werkte voorbeeldig mee aan mijn experiment,
zette zich op een strategisch punt op het terras en ik maakte twee schetsen,
één en profil en één en face van zijn edel gelaat en nog wat fotos. Daarna
aten en dronken we nog wat en ik maakte dankbaar gebruik van de situatie om de
vragen die ik over Spinoza had opgespaard, één voor één te stellen. Kreeg
uiteraard afdoende antwoorden en de verwijzing naar een boek van Yirmiyahu
Yovel: The Marrano of Reason.
Ik heb het
portret twee keer moeten maken omdat de gelijkenis er de eerste keer
onvoldoende in zat. Nog een alcoholisch detail: Het glas koele Stella waar de
Professor zoals eerder gezegd zo graag aan zou nippen, had ik tevoren voor de
goede orde maar vast besteld maar de Professor bestelde uiteindelijk gewoon
koffie en liet mij de Stella maar ik heb ik het glas natuurlijk wel als
figurant op het doek gebruikt al was het alleen maar vanwege het verhaal.
Hoe dit
schilderij van Wiep van Bunge ontstaan is? Wiep van Bunge doet alles wat een
professor in de filosofie behoort te doen, namelijk les geven aan de Erasmus
universiteit van Rotterdam, boeken en artikelen schrijven en prachtige verhalen
vertellen aan in filosofie geïnteresseerde mensen. Verhalen over Spinoza en
over de 17e eeuw. Zoals over Johannes Breedenburg, een Rotterdamse
collegiant die in de ban van Spinoza was. Verhalen over de Verlichting en
verhalen over de geschiedenis van de Spinozavereniging waarvan ie nu een aantal
jaren voorzitter is. In die hoedanigheid vroeg ik hem of ik een schilderijtje
van hem mocht maken. Ik had gevraagd of ie daartoe zijn toga met baret wilde
aantrekken. Dat was nog een heel gedoe want Rotterdammers staan erom bekend
wars te zijn van veel decorum en die toga moest van ver komen.
Wiep van Bunge
is zo groot van gestalte dat hij nauwelijks op het schilderijtje paste. De achtergrond
van het doek is zo ongeveer het uitzicht dat de professor heeft vanuit zijn
werkkamer.
Kees Bruijnes
Hieronder een link naar de persoonlijke pagina van Prof. Dr.
Wiep van Bunge, waar een pdf-file met zijn volledige bibliografie kan geopend
worden:
Van onze sympathisant Kees Bruijnes ontvingen we
volgend bericht, het eerste in een reeks over zijn portretschilderijen en zijn
band met Spinoza.
Ik werd in 2000
lid van de vereniging het Spinozahuis maar ben pas voor het eerst naar een bijeenkomst
geweest in november 2003. Ik moest namelijk eerst een zekere gêne overwinnen om
me bij dat, in mijn toenmalige opvatting, selecte gezelschap te durven voegen.
Het betrof toen een lezing van Steven Nadler over Spinoza in de deftige aula
van de universiteit van Utrecht. En daar was Miriam ook aanwezig en stond daar
achter de boekenstal. Miriam was voor mij al direct wat ze voor honderden
mensen in Nederland (en België?) is geweest en nog steeds is, een grote
stimulans om Spinoza beter te leren kennen. En omdat ik al heel lang een
enthousiast portretschilder ben, vroeg ik bij de volgende ontmoeting om haar te
mogen portretteren. Ze vond dat meteen goed en stelde voor bij mij thuis in
Zeeland te komen poseren. In die tijd moest ze daar namelijk voor haar werk
regelmatig zijn.
Zo gezegd zo
gedaan en ergens in de herfst van 2004 heb ik wat studieschetsen en wat fotos
van verschillende poses van haar gemaakt. Ik heb haar toen ondermeer gevraagd
met haar linkerarm te leunen op een schildersezel, met in mijn achterhoofd al
de bedoeling daar later een stapel boeken onder te schilderen. Dat heeft dus
geleid tot bijgaand schilderij. Ik vind dat zelf overigens ook één van mijn
beste schilderijen tot nu toe. De kritiek die ik er wel op krijg, is dat de
Spinoza-figuur op de achtergrond wel erg jong is. Maar mensen vergeten dan dat
Spinoza in feite ook heel jong was en reeds als twintiger en dertiger zijn
vertrekkende filosofie ontwikkelde.
Miriam van Reijen was verder voor mijn persoon degene die me pas echt via vraag en antwoord
de grote hoogten van Spinozas filosofie heeft uitgelegd. Ik had daarvoor al
het één en ander gelezen over de filosoof maar begreep de uitwerking van zijn
filosofie over onderwerpen als vrije wil, emoties en ratio, conatus, God of de
natuur pas echt nadat Miriam mij die had verteld.
Voor mij waren
vooral de studiemiddagen in Amsterdam die de vereniging ieder jaar houdt, zeer
interessant omdat men daar in kleine groepen steeds twee uur de tijd heeft om
intensief met goede filosofen van gedachten te wisselen.
Het humanisme van Spinoza contrasteert scherp met andere
vormen van humanisme, inzonderheid de christelijke versie, maar ook met latere
versies van humanisme die vertrekken van een transcendent Opperwezen en een
mens die in een bijzondere relatie staat tot het transcendente. In een vorige
bijdrage lichtten we dit toe aan de hand van de grondige analyse die Y. Melamed
maakt van het antropocentrisch humanisme, waarbij de mens boven alle andere
schepselen verheven wordt en slechts zichzelf wordt door zijn dierlijke natuur
te temmen of te ontkennen. Ik
citeer: By humanism I understand a view
which (1) assigns a unique value to
human beings among other things in nature, (2) stresses the primacy of the
human perspective in
understanding the nature of things, and (3) attempts to point out an essential
property of humanity which justifies its
elevated and unique status.
Er zijn echter gevaren verbonden aan het eenzijdig beperken
van het humanisme tot de vorm die Melamed zo accuraat beschrijft in genoemd
artikel. Men negeert daardoor immers elk ander filosofisch plausibel of
historisch voorkomend humanisme, dat niet beantwoordt aan de criteria die
Melamed opsomt in zijn strakke definitie van wat hij het humanisme noemt. De
auteur lijkt dat zelf ook te beseffen. Hij merkt onmiddellijk na zijn definitie
van het humanisme op dat dit zo goed als niets van doen heeft met het historisch
concept van het Humanisme van de Renaissance. Dat zou ons al op onze hoede
moeten maken voor al te haastige definities en veralgemeningen. Als we echter nog
verder kijken, dan kan het evenmin slaan op de talrijke en diverse vormen van
humanisme die wij daarna hebben mogen verwelkomen, vooral sinds 1650 en die Israel,
Kors, Hazard en Pintard zo indringend beschreven hebben in hun monumentale
studies over de Radicale Verlichting. Maar ook daarna is er een constante
humanistische traditie, waartoe we Nietzsche, Feuerbach, Hegel, Schopenhauer,
Freud, Sartre en nog zoveel anderen mogen rekenen. Alles goed en wel beschouwd
is dat inderdaad veeleer het humanisme. Wat Melamed beschrijft, is dat niet.
Het is het infaam en fataal antropocentrisch en antropomorf theïsme van Paulus,
Augustinus, Thomas, Calvijn, Luther en van de Inquisitie. Dat als het enige
humanisme voorstellen, is een onaanvaardbare vertekening van een hartverheffende
historische realiteit en van een lange en hoogstaande filosofische traditie,
die lang voor het christendom begonnen is en hopelijk lang na het christendom
zal voortleven.
Bovendien kan het overmatig benadrukken van de eenheid van
de mens met de natuur ertoe leiden dat men de graduele, niet essentiële maar
zo reële verschillen tussen de mens en de andere levende wezens al te zeer gaat
minimaliseren en zelfs ridiculiseren. Tevens dreigt het terecht verwerpen van
elke goddelijke of absolute moraal te verworden tot een bizar amoralisme, dat
wij bij Melamed ook expliciet toegekend zien aan de auteur van de Ethica. Ik citeer: X. Spinozas Amoralism.
- Given the title of Spinozas main work, and the fact that a considerable
parts (sic) of the book deals with
the improvement of human conduct, one may be surprised to find Spinoza
described as an amoralist. Nevertheless, this title is recurrently ascribed
to Spinoza, and I believe, rightly so. For Spinozas moral theory is
essentially nothing but a theory of prudence. It begins with a clear,
egoistic, foundation, and proceeds to show that a prudent egoist would in many
respects behave in a way that would be judged as righteous by common
morality, and that he would adopt characteristics that fit the common understanding
of virtue. Waar is homini igitur nihil homine utilius gebleven? (E4p18s)
Ten slotte stellen we vast dat in deze redenering de hardnekkige
en opzettelijke ontluistering van de mensheid niet stopt bij haar integratie en
gelijkschakeling met de rest van de natuur, maar dat men een verontrustende
stap verder gaat en zowaar de gecultiveerde mens gaat denigreren ten nadele van
de sentimenteel voorgestelde nobele wilde en zelfs van de dieren, die dan
worden voorgesteld als verstoken van de vermeende typisch menselijke wreedheid.
Alleen de mens doodt uit wellust of woede, een dier enkel om zich te voeden, zo
heet het dan.
In onze vorige bijdrage hebben wij aandacht gevraagd voor
die aspecten in de filosofie van Spinoza die wijzen op het onderscheid dat hij
wel degelijk voortdurend maakt tussen de mens en de andere levende wezens. Het
bijzondere van de mensheid bestaat erin dat een individu inderdaad in staat is
tot zelfs bewuste wreedheid, maar tevens de mogelijkheid heeft om zich, zij het
met grote kunstigheid en voortdurende waakzaamheid, ten minste ten dele te
ontrekken aan de emoties die hem of haar zo dreigen te domineren. In
tegenstelling met het dier is de mens geneigd tot het kwade maar ook in staat
tot het goede. De filosofie van Spinoza is er een van de zelfverheffing van de
mens boven het meedogenloze determinisme van de fysische wetmatigheden van de
materie en de voortdurende invloed van de emoties, dat blijkt zelfs al
voldoende uit de titels van zijn werken: over de verbetering van het verstand,
over de mens en zijn welstand, over de godsdienst en de politiek, over de
politiek, en, alsof het nog niet duidelijk was, over de ethiek.
Dit wordt ontkend door commentatoren van Spinoza die al te eenzijdig
en ongenuanceerd de nadruk leggen op zijn metafysisch monisme: de mens is
helemaal niets bijzonders, het is gewoon een toevallig en tijdelijk
conglomeraat van de ene substantie en dus volledig onderworpen aan de
natuurwetten, ook in zijn denken, dat overigens niet meer is dan een illusie,
verwekt uit onwetendheid over de ware oorzaken van wat men denkt en doet. De
mens is geen opmerkelijk verschijnsel, veeleer een ziek dier. De beschaving is
veeleer een achteruitgang en een degeneratie dan een gunstige evolutie, de
beschaving veeleer een vloek dan een zegen. De Natuur is een onpersoonlijke machine infernale, de mensheid een
onooglijk en onbetekenend moment in een eindeloze geschiedenis en een
onmeetbare ruimte.
Persoonlijk heb ik het erg moeilijk met een dergelijke
opvatting en met de excessieve concrete conclusies die men er pleegt aan te
verbinden. Toen men aan de onlangs overleden marxistische historicus Eric
Hobsbawm vroeg of het tot stand brengen van de proletarische heilsstaat de dood
van twintig miljoen onschuldigen waard was (een evidente verwijzing naar de
genocide onder Stalin), antwoordde hij naar verluidt zonder aarzelen: ja!
Melamed schrijft in zijn artikel dat Hitler niet schuldig kan geacht worden aan
de genocide en aan het oorlogsgeweld van het Nazisme. Dichter bij me zijn er
mensen die menen dat we misdadigers als Dutroux en Janssen wel moeten elimineren
maar niet veroordelen en bestraffen omdat dat zij niet verantwoordelijk
zijn voor hun afschuwelijke wreedheden, alles onder de leuze dat wij volledig
gedetermineerd zijn door oorzaak en gevolg en aan dat rad van de fortuin
onmogelijk kunnen ontsnappen. Men maakt daarbij een reuzensprong, ja waarlijk een
salto mortale, van een gedetermineerde natuur naar een determinerende natuur.
Ik verberg mijn viscerale afschuw tegenover dergelijke
redeneringen niet, maar dat is een persoonlijke kwestie die hier niet rechtstreeks
van belang is. Ik gruw echter evenzeer van de attributie van een dergelijke amoraliteit
aan de ethische filosoof Spinoza. Ik kan nog aannemen dat personen die
onvoorbereid beginnen aan de lezing van Spinoza of, wat vaker het geval is, van
inleidende en vulgariserende werken over Spinoza, getroffen worden door de
vernietigende analyse die Spinoza maakt van het christelijk en antropocentrisch
zogenaamd humanisme en zo verleid worden tot een uiterst simplistisch, manifest
eenzijdig en grondig vertekend beeld van onze filosoof, die overigens niet ten
onrechte als roemrucht moeilijk bekend staat.
Ik durf echter met een beschuldigende vinger te wijzen naar
mensen die beter horen te weten, wetenschappers en professoren die zich
gespecialiseerd hebben in deze materie en in de filosofie van Spinoza en die
door hun ongenuanceerde voorstelling van zaken de welmenende goegemeente in
verwarring brengen en hen zelfs tot ideeën voeren die verre van ongevaarlijk
zijn voor zichzelf en voor anderen.
Voorbeelden daarvan vinden we helaas wel vaker, en ik heb er
hier al meer aangehaald, ook in verband met recente publicaties, maar ik grijp
nog eens terug naar het aangehaalde artikel van Y. Melamed. Ik citeer: When
God thinks of particulars he
does not conceive them through these abstract universals, but rather knows them
directly in their particularity (Letter 19| IV/92/1; Cf. E4Pref| II/207/19).
Knowing that the particular at stake could not act otherwise, God does not
judge it to be lacking anything that would naturally belong to it. Thus, Spinoza
argues that privation and evil can be said only in relation to our intellect,
not in relation to gods (Letter 19| IV/92/20). From Gods perspective, says
Spinoza, appetition to the good belongs to the nature of a wicked person no
more than it belongs to the nature of a stone (Let. 21| IV/129/1). In other
words, for Spinoza, evil could be attributed to Hitler no more than it could
be attributed to any rock.
Wie dit leest, kan men vervolgens niet kwalijk nemen te
denken dat volgens Spinoza iemand als Hitler niet alleen geen schuld treft,
maar dat hij zelfs geen kwaad (evil)
heeft gedaan. Melamed doet geen enkele moeite om de agressieve, uitdagende
formulering ook maar enigszins te nuanceren of af te zwakken, of de evidente andere,
menselijk-morele waarden te releveren. Wat men zich uit deze paragraaf zal
herinneren, is de finale, provocerende zinsnede.
Hetzelfde geldt voor het verhaal over de slak dat Melamed vlot
verzint. Ik citeer: Human bodies follow precisely the same laws
that govern the body of the snail, and ideas of human bodies (i.e., human
minds) are governed by precisely the same laws that govern the mind of the
snail.
One bold implication of this passage is that
snails - and, apparently, rocks as well - are selfconscious. Since for Spinoza
self-consciousness is nothing but having a second-order idea of the body, Spinoza
would have to hold that snails
are self-conscious. In the passage above, he states explicitly that all things
have minds (i.e., ideas of their bodies), and since the doctrine of parallelism
the order and connection of ideas is the same as the order and connection of
things (E2p7) - commits him to the view that all ideas have their parallel
second-order ideas, it seems that all bodies - snails and rocks included - have
their own second-order ideas, and are, thus, self-conscious.
A view which states that snails know God, and
that the snails mind is eternal may seem even more striking. However, when we
look closely at Spinozas proofs of the doctrines that the human mind has an
adequate knowledge of God (E2p45-7), and of the eternity of the human mind
(E5p22-23), we see that both proofs rely on very general considerations about
the relation of individual minds to God. There seems to be nothing in these proofs which is
peculiar to the human mind, and apparently nothing that would not allow a
construction of similar proofs regarding the snails mind. To view snails and
rocks as having adequate knowledge of God as well as eternal minds is indeed
quite daring, but it seems to be a clear result of Spinozas strict naturalism,
which denies any chasm between
human and non-human individuals in nature.
In a word, it cuts short any talk of human dignity (insofar as this
dignity is not shared by snails and rocks as well).
Tegen onze gewoonte in hebben wij deze citaten niet
vertaald, om niet beschuldigd te worden van het verdraaien van de woorden van
de auteur. De lezer kan op die manier zelf vaststellen hoe ver deze auteur gaat
in zijn ontluistering van de menselijke waardigheid, zoals ten overvloede
blijkt uit de laatste zinsnede. Tot onze ontsteltenis wordt hij daarin
publiekelijk enthousiast bijgetreden door een niet onbekende, zij het erg controversiële
en door zijn collegae vaak verguisde Nederlandse emeritus filosofiedocent.
Het weze me vergund even persoonlijk te worden. Deze en
dergelijke Spinoza-interpretaties hebben me diep geschokt. Daarbij kwamen nog
de harde beschuldigingen, verwijten en verdachtmakingen naar aanleiding van
eerdere bijdragen van mijn hand op deze website. Ik heb, dierbare lezer, ernstig
overwogen om ermee op te houden. Ik voelde me erg eenzaam en droef te moede. Qui a raison contre tout le monde, a tort. Was ik het dan
die het verkeerd voor had?
Ik heb dan Steve Nadlers inleiding op de Ethica opnieuw ter
hand genomen; ik citeer slechts een passage uit Spinozas Ethics. An Introduction p. 137: When we move beyond the general ontology, however, there is, of course,
something special about the thought or idea in God or Nature that is the human
mind. Unlike all those other ideas or minds that have extended bodies as
their objects, the idea that has the human body as its object and that is the
human mind does indeed have real thinking and consciousness. What does
distinguish the human mind from all other minds or ideas is that it has greater
and more complex functions and capacities. Among these capacities are memory, imagination and self-awareness.
Ik heb ook verscheidene hoofdstukken van de Ethica zelf
herlezen. Stilaan werd ik gesterkt in mijn overtuiging en kon ik weer aan de
slag, om tegenover zoveel nihilisme een hoopvolle boodschap over de filosoof
van de blijheid te brengen.
Min of meer toevallig belandde ik bij een lovenswaardig
lucide essay van Dr. Hasana Sharp, die filosofie doceert aan de McGill
University, Montreal, Quebec, Canada. Het gaat om Humanism and
Antinomianism: Spinoza on Beasts, Paper prepared for presentation at
the 2009 APSA Convention, Toronto, Ontario. Een zoals zij zelf zegt
more polished versie daarvan verscheen als het zesde hoofdstuk van haar
recent boek: Spinoza and the Politics of
Renaturalization, 2011. De auteur verleende ons graag toestemming om uit
haar essay te citeren in Nederlandse vertaling. Ze ging ook heel welwillend in
op onze uitnodiging om toe te treden tot het stilaan indrukwekkend lijstje van
internationale auteurs die ons bescheiden initiatief steunen om Spinoza bekend
te maken in Vlaanderen. Wij zijn haar erg dankbaar voor haar bereidwilligheid.
In dit essay vinden we gelukkig een gans andere en veel meer
genuanceerde benadering van Spinoza. Aan de hand van een zorgvuldige lezing van
wat Spinoza zelf zegt over de andere levensvormen, komt zij tot een
verhelderende analyse van Spinozas opvattingen over de menselijke waardigheid.
Zij verwerpt uiteindelijk zowel het provocerend en verontrustend afwijzen van
elk humanisme, zoals we dat bij Melamed aantreffen, als het even weinig
filosofisch haalbare extreem transcendentale christelijk of idealistisch
humanisme. Laten we haar boeiende redenering even volgen.
Zij vertrekt van de vaststelling dat zowel ecologische filosofen
als marxistische critici van Spinoza onvoldoende oog hebben voor de keerzijde
van Spinozas antihumanisme. Inderdaad, commentatoren van allerlei slag presumeren
meestal dat de Natuur in Spinozas denken de functie vervult van een standaard
waartegen men bepaalde vormen van politiek en levenswijzen beoordeelt als
ontoereikend. In dit paper onderzoek ik Spinozas uitspraken over dieren, of
beesten, om te onthullen dat zijn materialisme evengoed een afwijzing is van de
verheffing van een ongeschonden wildernis tot de status van een norm. Zijn
uitspraken over de dieren drukken zijn tegenstand uit tegen de simpele inversie
van een antropocentrisch perspectief waarbij de rauwe natuur het model wordt
voor het bestaan en de menselijke cultuur naar voren komt als corrupt en
onnatuurlijk. In mijn interpretatie gaan de opvattingen van Spinoza over de
dieren regelrecht in tegen het soort van misantropische wanhoop dat losbreekt
als een reactiecomplex tegen de onhaalbare idealen die het instellen van de
superhumane normen, die zo typisch zijn voor humanistische politieke
stellingnamen, met zich meebrengt. Even later wijst zij op Spinozas
bezorgdheid, zoals die blijkt uit zijn uitspraken over de houding die de mens
moet aannemen tegenover de dieren, dat men zich zou onttrekken aan de
gemeenschap der mensen en de dieren zou gaan na-apen. Spinoza is niet zozeer bezorgd
om de niet-menselijke dieren zelf, als om het uitbreken van een soort van
primitivistisch ethos dat de dieren behandelt als een voorbeeld of een model
dat de mensen moeten nabootsen en bewonderen. Het is alsof zij Melamed en Klever
duidelijk voor ogen heeft. Zij stelt daarentegen dat Spinoza wel degelijk gaat
voor de nood aan een (haalbaar!) menselijk ideaalbeeld en niet voor een
dialectiek van de antinomie, de neiging om woeste cultuurloosheid als ideale
norm te stellen. Zij pleit ervoor om te luisteren naar Spinozas bezorgdheid
over een reactionair antihumanisme. Wanneer posthumanisme en eco-politiek
bovenal gedreven worden door de afschuw van de menselijke wreedheid, leiden ze
regelrecht naar een reactionaire politiek. Spinoza daagt ons uit om een
affirmatieve en vreugdevolle politiek te vinden die een midden zoekt tussen de
gevaren van een superhumanisme dat de mensheid verheft boven de natuur en een
subnaturalisme dat een bedreiging vormt voor het bestaan van de mensheid, die
een defectieve uitdrukking is van de normatieve natuur.
Niet verwonderlijk ziet zij met Spinoza het leven volgens de
rede als de uniek menselijke code die de brute kracht van de natuur
tegengaat. Spinozas verzet tegen het supernaturalisme is gebaseerd op het
inzicht dat het wellicht precies de norm van een vergoddelijkte mens is die
gehoorzaamt aan een hogere wet die zoveel filosofen, theologen en moralisten
ertoe brengt om de mensheid met afschuw te bekijken.
Een goed begrip van Spinoza houdt in dat hij insisteert dat
ons voordeel erin bestaat de banden en associaties te cultiveren met andere
gelijksoortige wezens, vooral andere mensen, in een gezamenlijke inspanning om
onze mentale en lichamelijke capaciteiten te versterken. Niet worden als de
dieren en de ongecultiveerde natuur, dus, maar samen meer mens worden. Wanneer
Spinoza over de dieren spreekt en dat doet hij niet minder dan vier keer in de
Ethica, is dat steeds in de context van het betreuren van de menselijke
irrationaliteit en de intermenselijke conflicten. Telkens vergelijkt hij dat afkeurenswaardig
menselijk gedrag met dat van wilde dieren, bestiae.
En hij heeft ook geen goed woord over voor personen die veeleer het gezelschap
van de dieren opzoeken of zelfs de voorkeur geen aan hun gezelschap boven dat
van de medemens. Het typevoorbeeld daarvan is de Adam van Genesis, die onze
auteur met enig amusant feministisch gnuiven bestempelt als een perverte
misantrope zoofiel, die de menselijke arrogantie omkeert in een even
verwerpelijke vergoddelijking van de gedetermineerde natuur.
Natuurlijk betreurt Spinoza dat zo weinig mensen leven
volgens de rede en op die manier elkaar tot een last zijn. Maar dat leidt
sommigen ertoe om de lasten van het samenleven te overdrijven. In E4p35s
schrijft hij (in de vertaling van Corinna Vermeulen): Het is ook echt zo dat er
uit de samenleving van de mensen veel meer gemak voortkomt dan ellende. Laten
de satirici dus maar lachen zoveel als ze willen om de menselijke
aangelegenheden, laten de theologen ze maar verafschuwen, en laten de
melancholici maar zoveel ze kunnen het ongecultiveerde en ruige leven prijzen,
mensen verachten en wilde dieren bewonderen ze ervaren toch dat mensen
datgene wat ze nodige hebben veel gemakkelijker krijgen door elkaar te helpen
en dat ze alleen door hun krachten te verenigen de gevaren kunnen ontlopen die
overal loeren; om nog maar te zwijgen over het feit dat het verreweg superieur
is en onze kennis meer waardig, over de daden van de mensen na te denken dan
over die van wilde dieren. Het lijkt wel alsof Spinoza hier bepaalde hedendaagse spinozisten voor ogen had!
Haat haalt het echter vaak van de liefde. Wanneer dat
gebeurt met iemand, kan men melancholisch worden en de afschuw van de mensheid
kan muteren in een algehele overwaardering van het niet-menselijke in de
natuur. De cultus van het nobele dier is een uitdrukking van hopeloosheid,
een wanhopige drang om de eigen beschaving op te geven en zich te isoleren van
het lijden in de handen van andere mensen. Freud noemde dit terugdeinzen van
elk mogelijk lijden, dit zich terugtrekken van elk relationeel bestaan in het
algemeen, de doodsdrift. Wanneer de eisen van een rationeel leven te groot
lijken, kan men ertoe komen om te verlangen naar a-rationaliteit. Is dat wat sommige
mensen aantrekt tot de volstrekte zinloosheid en het onverstoorbaar fataal determinisme
van een natuur, red in claw and tooth?
Spinoza vervolgt: Dus om iedereen te nemen zoals hij is en
je te beheersen om niet hun gevoelens na te bootsen, daar is een bijzonder
vermogen van de geest voor nodig. Maar diegenen die er goed in zijn mensen te
bekritiseren en meer hun gebreken aan de kaak te stellen dan deugden te
onderwijzen, die het gemoed van de mens niet versterken maar breken, die zijn
een last voor zichzelf en voor anderen. (E4app13)
Onze auteur besluit dat terwijl het absoluut noodzakelijk
is dat wij affirmeren dat wij deel uitmaken van de natuur, betekent deel
uitmaken van de natuur niet dat wij ernaar moeten streven om op een soort van
natuurlijk ideaal te gaan lijken, waarbij natuurlijk genomen wordt in de
betekenis van niet-menselijk.
Wij laten het bij deze citaten. Ze illustreren naar ons
aanvoelen perfect het standpunt van de gouden middenweg die wij in onze vorige
bijdrage naar voren brachten, als een tegengewicht voor zowel het eenzijdig
naturalistisch determinisme als het religieus, transcendent en antropomorf en antropocentrisch
theïsme. Wanneer de mens de antropomorfe God verlaat, hoeft men voorwaar niet
zo laag te vallen dat men bij de dieren terecht komt in een vermeende
paradijselijke toestand. Darwin heeft ons gewezen op onze plaats in het geheel
van het biologisch leven, maar die plaats is boven aan de kruin van de boom des
levens, aan het voorlopig uiteinde van een evolutie, en niet op dezelfde hoogte
als de andere levensvormen. Wij zijn niet als mensen geschapen, maar wij zijn
wel tot mensen geëvolueerd als soort en wij zijn bij machte om ook als individu
ons mens-zijn ten volle te beleven en onze specifieke genetische en culturele mogelijkheden
te ontplooien. Dat is niet gemakkelijk en het ideaal is voor iedereen
verschillend.
Wij raden iedereen de lezing van dit uitermate boeiend en
verhelderend essay van harte aan. Wij nemen ons voor om ook het boek ter hand
te nemen en daarover verder te berichten.
Spinoza wijst ons voortdurend op de bescheiden plaats die
wij als mens innemen in het universum; en hij deed dat lang voor de omvang en
de wetmatigheden van dat universum bekend waren. Voor hem vormt de mensheid
geen afzonderlijk koninkrijk binnen het algemene imperium van de natuur. Lang
voor Darwin hetzelfde aanvoerde, bevestigde hij de fundamentele eenheid van
alle leven. Lang voor de moderne wetenschap ertoe kwam, hield hij het erop dat
er slechts één substantie is, waaruit alles bestaat.
Daarmee zette hij zich af tegen elk christelijk humanisme,
dat uitgaat van een goddelijke Schepper van alles en van de mens als een
bijzonder wezen. Er is geen Schepper, er is enkel de Natuur die zich ontplooit
volgens eigen wetmatigheden. De mens is geen bijzonder schepsel, maar een
onderdeel van het universum dat zich hier op aarde ontwikkeld heeft. Er is ook
geen goddelijke moraal of plichtenleer.
Mensen leren met hun omgeving en in het bijzonder met elkaar
samenleven op een manier die het best bijdraagt tot het leven en het overleven
van de mens en van de mensheid. De moraal die ze ontwikkelen, is een menselijke
moraal. Niets is goed of kwaad in metafysische of theologische zin, het is een
kwestie van concrete en praktische afwegingen en afspraken onder mensen.
Door de mens die bijzondere plaats in het geheel der dingen
te ontzeggen, lijkt het wel alsof Spinoza een anti-humanist zou zijn, zoals Y.
Melamed (2006) stelt.* Dat is echter enkel mogelijk, wanneer men zoals Melamed vasthoudt
aan een beeld van het humanisme zoals dat vooral voorkomt in de christelijke traditie
en in de filosofieën die daarop gesteund zijn. Spinoza heeft daarmee echter op
een radicale manier gebroken en het is de verdienste van Y. Melamed dat hij dat
op een heldere en overtuigende manier aantoont.
Waar wij Melamed en met hem ook enkele anderen niet volgen,
is vooreerst in de algemene conclusie dat Spinoza een anti-humanist zou zijn en
vervolgens in enkele specifieke conclusies die Melamed c.s. daaruit trekt. Het
christelijk humanisme is namelijk veel te specifiek en te beperkt om als
voorbeeld gesteld te worden voor elk humanisme.
Wanneer men zoals Spinoza en Darwin aanneemt dat de mens een
veel bescheidener plaats inneemt in het wereldbestel en dat de natuurwetten
integraal op de mensheid van toepassing zijn, ontzegt men de mens wel zijn teleologisch
uniek statuut, met alle privilegies die dat inhield: rechtstreeks geschapen
door God, begiftigd met een onsterfelijke ziel, een vrije wil, een immateriële
geest, de heerschappij over de schepping, de liefde van de almachtige en
welwillende Schepper enzovoort. Maar precies door die copernicaanse omwenteling
bevrijdt men Prometheus ook van zijn kluisters. Spinoza en na hem Darwin hebben
de mens te midden van de schepping geplaatst in plaats van erboven; zij hebben
hem kordaat zijn transcendentale ambities en zijn hybris ontnomen.
Dat is echter veeleer een opwaardering van de mens dan een
ontluistering. Door de mensheid te ontdoen van haar zelfgemaakte goden bevrijden
zij haar uit een millennialange slavernij, niet zozeer onder het juk van die
God of goden, maar dat van de bedienaars van de erediensten. Die intellectuele sanatio in radice heeft onvermijdelijk een
diepgaande sociale weerslag in de maatschappelijke opvattingen. Niet God is het
Opperwezen, en de macht en het morele gezag berust niet bij de kerken, noch bij
het wereldlijk gezag, aan wie God (of de Kerk) het rechtens toegezegd had, maar
bij de mens als individu en bij de mensheid als gemeenschap.
In die zin kan Spinoza onmogelijk een anti-humanist genoemd
worden en dat is ook wat men zeer sterk heeft aangevoeld sinds de dagen van
Spinoza zelf. Dat blijkt zo mogelijk nog meer uit het verzet tegen zijn
opvattingen dan uit de lof van zijn vrienden en degenen die in zijn sporen zijn
getreden. Het is precies vanuit het christelijk humanisme dat de hevigste
aanvallen zijn gekomen en dat is vandaag nog steeds zo. Alle andere vormen van
humanisme daarentegen beroepen zich sinds zijn eerste publicaties en tot op de
dag van vandaag met trots op zijn grote voorbeeld en op zijn geschriften als de
basis van hun humanistische overtuigingen, tot de diepe ecologisten toe.
Het is niet mogelijk om het belang van Spinoza voor ons
modern humanisme te overschatten. Niemand heeft voor of na hem een zo
overtuigend sluitende voorstelling gemaakt van het universum en van de plaats
die alles, van de dode materie tot de meest complexe levensvormen, daarin
heeft. Zijn humanisme is een gekwalificeerd, realistisch humanisme. Het
ontluistert, miskent noch overschat de mens, maar erkent zijn reële eigenschappen.
Het is waar: hij kent die eigenschappen ook toe aan alle andere vormen die de
materie aanneemt, maar in drastisch mindere mate of op een grondig andere
manier; het lijdt geen twijfel dat Spinoza en ook Darwin zich bewust waren van
de uitzonderlijke hoogte van de vlucht die het denken heeft genomen in homo sapiens. Door hun complexiteit en
hun alomvattend perspectief zijn hun geschriften zelf daarvan het beste bewijs.
Voor Spinoza was het denken zo belangrijk dat hij er een afzonderlijk attribuut
heeft van gemaakt van de ene substantie, fundamenteel gescheiden van de materie
en van alle andere, ons onbekende attributen.
Hoe jammer is het dan voortdurend te moeten vaststellen dat
men ook vandaag nog steeds zowel Spinoza als Darwin zo onvoorstelbaar kortzichtig
probeert voor te stellen als simplistische materialisten en voorstanders van
een fysisch gedetermineerd fatalisme. Men kan zich de vraag stellen uit welke
diepe frustraties dat voorkomt. Is het denkbaar dat men nog steeds zo intellectueel
gevangen zit in een ongecontroleerde emotionele afschuw van het christelijk transcendentalisme
en de goddelijke moraal waartegen Spinoza zich zo verzet heeft, dat men gruwt
van elke poging om het gelouterd humanisme van Spinoza te releveren?
Wij stellen vast dat sommigen vandaag ook de evolutionaire
psychologie, de sociobiologie en de neurowetenschappen afdoen als een nieuwe ontluistering
van de mens. Lhistoire se répète.
Het zijn immers dezelfde argumenten die uit dezelfde hoek worden aangebracht
tegen dezelfde gedachtegang. Ook deze vernieuwers ziet men volkomen onterecht als
aanhangers van dergelijk fatalisme, daar waar zij zich beijveren om de specifieke
eigenschappen van de mens wetenschappelijke grondslagen te geven.
Het is zelfs ronduit ontstellend te moeten zien hoe sommigen
blind zijn voor de het licht van de zon zelf, namelijk het uitzonderlijk
denkvermogen van de mens, het resultaat van een lange en niet-teleologische
evolutie volgens Darwins principes, en de fabuleuze weerslag daarvan op de
beschaving, en zich daarvoor menen te kunnen beroepen op een bedenkelijke lezing
van precies de enige auteur die er eigenhandig in geslaagd is om de mensheid haar
terechte plaats in de wereld terug te geven, bevrijd van god en kerk, een met
de andere levensvormen en verantwoordelijk voor het eigen nest.
NB In de originele tekst
verwijst de auteur naar de Engelse vertaling van de werken van Spinoza in de
uitgave van Edwin Curley, I en II (forthcoming, sic). Voor de Brieven
verwijst hij naar Shirley. Om deze vertaling bruikbaar te maken, zijn die verwijzingen
naar best vermogen vervangen door referenties naar de Nederlandse vertaling van
de Brieven en de TTP in de Wereldbibliotheek en voor de TP naar de
gedeeltelijke uitgave van Klever, telkens met aanduiding van de bladzijde. Voor
de Ethica werden de referenties behouden in de gebruikelijke vorm, zodat men ze
kan nakijken in een uitgave naar keuze. De referenties naar Gebhardt en alle andere
werken werden behouden.(KD)
Spinoza looft men vaak als een van de grondleggers van het
moderne liberalisme. Zeer recentelijk heeft Jonathan Israel aangevoerd dat
Spinoza de centrale figuur was in wat hij de Radicale Verlichting noemt. Hij
beweert meer bepaald dat Spinozas focus op de individuele vrijheid van denken
een grotere bijdrage betekent voor onze hedendaagse ideeën over
verdraagzaamheid dan Lockes nadruk op de gewetensvrijheid.[1]
Een goede manier om de reikwijdte van Spinozas liberalisme te testen, is
nagaan of hij atheïsten al dan niet zou tolereren. Zoals we weten, staat Locke
ervoor bekend dat hij meende dat de staat katholieken noch atheïsten mocht
tolereren. Men zou kunnen denken dat Spinoza uitdrukkelijk het tegenovergestelde
zou beweren. Maar hoewel hij zich niet uitspreekt voor een echte uitsluiting
van de katholieken, is zijn houding tegenover hen toch allesbehalve
goedgunstig, in het bijzonder met betrekking tot de pauselijke onfeilbaarheid
en diens gezag.[2]
Zoals wij zullen zien, is zijn opvatting over het atheïsme niet meteen
duidelijk. Om te kunnen antwoorden op de vraag: was Spinoza intolerant
tegenover atheïsten, moeten we de twee concepten onderzoeken die de vraag zelf haar
vorm geven. Wat betekent tolerant zijn of intolerant in Spinozas opvatting? En
hoe staat hij tegenover het atheïsme? Spinoza heeft zich over geen van beide
echt expliciet uitgesproken. Hij vermeldt atheïsme in feite slechts één keer
in de TTP [3] en
daar spreekt hij erover als over iets onaantrekkelijks.
NB Om technische redenen kan het artikel hier niet volledig getoond worden. De lezer wordt verwezen naar de volledige tekst die hierbij als bijlage gegeven wordt.
[1] J.I. Israel, Radical Enlightenment: Philosophy and the Making of Modernity,
1650-1750, 2001, p. 266
[3]
Eerst in c. 2 over de Profeten, waar Spinoza schrijft: Helaas! Het is nu zover
gekomen dat personen die openlijk bekennen dat ze geen idee hebben van God en
dat ze God enkel kennen via schepselen, waarvan ze de oorzaken niet kennen,
zich niet schamen om filosofen van atheïsme te beschuldigen. TTP 2, 1, 116
GIII/30. De tweede keer in TTP 6, 9, 185 GIII/86-7.
Het lezen
van de Ethica van Spinoza is een
bijzondere ervaring. Voortdurend stoot je op pareltjes die je zo zou willen
inkaderen. Een daarvan vind je in E3p22s: Quo
autem nomine appellanda sit Laetitia quae ex alterius bono oritur, nescio.
Ik vertaal vrij: Hoe we echter de Vreugde moeten noemen die ontstaat uit het
goede van een ander, dat weet ik niet.
Spinoza die
iets niet weet en dat openlijk toegeeft, het doet je wel even opkijken.
Bovendien is wat hij beschrijft niet eens zo uitzonderlijk. Het is het goed
gevoel dat je hebt als je merkt dat iemand jouw lief en leed deelt. Vreugde die
haar oorsprong vindt in het goede dat je ondervindt van iemand anders, daar is
toch niets speciaals aan?
Het
verrassende probleem waarop Spinoza wijst, betreft niet dit gevoel, deze emotie
zelf, want die kennen we allen. Hij merkt fijntjes op dat er voor dat nochtans
bekende gevoel letterlijk geen woorden zijn, het heeft geen naam, zoals ze in
Antwerpen zeggen.
Spinoza zet
je altijd aan het denken. Door te stellen dat hij, die wel alles lijkt te
weten, iets niet weet, dwingt hij je om te proberen dat wel te weten. Zo
moeilijk kan dat toch niet zijn? Het kan toch niet dat wij voor alles een naam
hebben bedacht, maar niet voor dat warme gevoel van gedeelde vreugde? Tot je
zelf probeert een oplossing te vinden
Spinoza
vertrekt van de vaststelling dat wij emotioneel reageren op wat ons overkomt:
ofwel hebben we er een goed gevoel bij (Laetitia,
vreugde) ofwel niet (Tristitia, droefheid)
ofwel wekt het onze begeerte op (Cupiditas).
(E3p15)
Als wij bij
iets een goed gevoel hebben, dan hebben wij dat iets lief (amare). Indien niet, haten we het (odi). (E3p15c)
De gedachte
alleen al aan het voorwerp van onze liefde vervult ons met vreugde en de
gedachte dat er iets slechts mee zou gebeuren, maakt ons ongelukkig. (E3p21)
Wanneer
iemand anders liefdevol staat tegenover het voorwerp van onze liefde, koesteren
wij positieve gevoelen tegenover die persoon. Staat die andere er negatief
tegenover, dan zullen wij die persoon haten. (E3p22)
Deze
positieve of negatieve gevoelens tegenover de anderen worden dus veroorzaakt
door hoe zij staan tegenover de dingen die wij liefhebben of haten: wij zullen
hen haten omdat ze onze liefde en haat niet delen, of liefhebben omdat ze
dezelfde dingen goed of slecht vinden als wij. De reden van onze gevoelens
tegenover hen ligt dus buiten ons, ze ligt in de houding of de daden van de
andere. (E3p22d)
Wanneer iemand
anders het voorwerp van onze liefde kwaad (damno)
berokkent, dan voelen we ons daar slecht bij, we beklagen ons beminde goed, het
wekt ons medelijden (commiseratio) op
voor het het voorwerp van onze liefde. Dat medelijden wordt geboren uit kwaad
dat een andere berokkent. Maar als iemand anders gunstig staat tegen ons
geliefde voorwerp en het goed behandelt, wat is het gevoel dat dit in ons
opwekt? Wat is dus het tegenovergestelde van commiseratio? Dat is wat Spinoza vruchteloos probeerde te benoemen.
Het gaat dus
om het goed gevoel (Laetitia) dat wij
ervaren wanneer iemand anders onze liefde voor iets deelt. Het is niet meteen duidelijk
of Spinoza hier spreekt over onze gevoelens tegenover die andere persoon, dan
wel over onze gevoelens tegenover het voorwerp van onze liefde. Misschien maakt
dat niet veel uit, want zij zijn van dezelfde aard: we staan positief tegenover
wie onze voorkeur deelt, negatief tegen wie ze niet deelt. Commiseratio slaat echter niet op ons gevoel tegenover de andere
die onze voorkeur niet deelt; voor hem of haar voelen we geen medelijden, maar
haat. We mogen commiseratio hier niet
vertalen als medelijden, gedeelde smart, maar veeleer als intense droefheid
omwille van de schade die de ander ons berokkent.
We zoeken
dan een woord voor het goed gevoel dat we krijgen wanneer iemand anders net zo
staat tegenover wat wij goed en slecht vinden als wij. Spinoza geeft ons een
aanzet, wanneer hij onmiddellijk na zijn bekentenis van onwetendheid (nescio), verder gaat: Verder (porro) is het zo dat de liefde die men
voelt voor iemand die een ander goed behandelt, we welwillendheid noemen (Favorem); de haat echter tegenover wie
een ander schade berokkent, noemen we verontwaardiging (Indignationem). (E3P22s)
Spinoza
lijkt ons hier in de richting te wijzen van onze gevoelens tegenover anderen,
maar dat is niet zo, meen ik. Enerzijds begint hij de zin met porro, wat een tegenstelling inhoudt:
het is veeleer anderzijds dan een verklaring van het voorgaande. In de
volgende zin keert hij terug naar het gevoel dat we hebben tegenover het
voorwerp van onze liefde: Ten slotte moeten we nog opmerken, dat wij niet alleen
droef zijn om wat wij beminnen, maar ook om wat ons voorheen onverschillig
liet, op voorwaarde dat wij het als iets van ons (similem) beschouwen. Hier gaat het duidelijk om onze gevoelens
tegenover datgene wat wij beminnen, niet om de andere persoon.
Wij hebben
nu vrij goed voor ogen waarover Spinoza spreekt: het goed gevoel, de blijdschap
die wij zelf in ons voelen wanneer iemand anders positief staat tegenover onze eigen
voorkeuren. Het is het tegendeel van de droefheid die we ervaren wanneer iemand
het niet met ons eens is en onze zorgen en voorkeuren niet deelt. Het is een
blijdschap die haar oorzaak vindt in de verrassende vaststelling dat iemand
dezelfde belangstellingen, voorkeuren en ideeën heeft als wij.
Idem velle atque idem nolle, ea demum
firma amicitia est (Sallustius,
XX,4) Hetzelfde willen en hetzelfde niet willen, dat is pas ware vriendschap.
Maar amicitia slaat dan weer op de
verhouding tussen twee personen, de vriendschap die hen bindt. Amor, liefde eveneens. Toch meen ik dat
we het antwoord op het raadsel, of de radeloosheid van Spinoza daar moeten
zoeken.
Als wij ons blijven
concentreren, zoals Spinoza doet in deze passages uit de Ethica, op de gevoelens, de affecten die wij ervaren, dan lopen we
hopeloos vast. Er zijn duizend manieren om onze gevoelens te beschrijven en al
de woorden die we kennen volstaan niet om dat adequaat te doen. Commiseratio is maar een woord en het
kan op allerlei manieren worden verklaard en vertaald. Het tegenovergestelde
ervan? Dat hangt helemaal af van de vertaling. Tegenover droefheid staat
vreugde. Spinoza heeft blijkbaar geen woord gevonden in het Latijn dat heel
precies aangeeft om wat soort droefheid het hier gaat. Zoals commiseratio maar één van de vele
woorden is die je kan kleven op de droefheid hij hier bedoelt, zo kan je een
hele resem van woorden bedenken voor het tegenovergestelde ervan: vreugde in de
eerste plaats, blijdschap, opgetogenheid, blijmoedigheid, vrolijkheid, genoegen,
aangename verrassing, uitgelatenheid; je kan er vele adjectieven aan toevoegen:
diepe, intense, ontroerende, plotse, onverwachte, onverdiende vreugde &c.
Het gaat
daarbij steeds om het voorwerp van onze gedeelde liefde, maar onvermijdelijk ook
om de relatie met die andere persoon. Wanneer wij intens blij zijn omwille van
een andere persoon, dan noemen we dat liefde (E3p13s). Over die beroemde passage
in de Ethica schreef ik vroeger al, klik hier als je het eens wil
nalezen. Daarom gaat
het dus: een mens is maar gelukkig wanneer hij of zij blij is. Vriendschap,
liefde is gevoelens en verlangens en idealen en bezorgdheden delen met iemand
anders.
Net zoals
Spinozas definitie van de liefde geen wereldschokkende waarheid is en ook niet
de kern uitmaakt van zijn betoog, moeten we ook zijn verrassende en
intrigerende bekentenis van zijn onwetendheid niet zien als een diepzinnige
probleemstelling. Ik stel me voor dat hij bij het schrijven van deze tekst
plots vaststelde dat hij in het Latijn (dat hij niet volmaakt beheerste en vaak
op een zeer eigenzinnige manier gebruikte) niet onmiddellijk een woord vond dat
perfect weergaf wat hij bedoelde. Dat is niets bijzonders: misschien is er wel
degelijk een woord en kende hij het niet, misschien is er ook geen specifiek woord
voor en kunnen we het alleen maar met twee of meer woorden zeggen, zoals
Spinoza zelf trouwens ook voortdurend doet.
Hoe minder
woorden je gebruikt, hoe raadselachtiger de tekst. Hoe complexer de gedachte en
hoe nauwkeuriger het onderscheid dat je wil maken, hoe meer woorden je nodig
hebt. Soms weten we perfect wat we voelen, maar slagen er niet in om het te
verwoorden. Dan nemen we onze toevlucht tot de aloude clichés: ik heb je lief,
ik zie u graag, ik bemin je We laten het dan aan de andere over om de diepte,
de omvang en de complexiteit en de delicate subtiliteit van onze gevoelens te
vatten.
Het is niet
omdat we er geen woorden voor hebben, dat we niet kunnen zeggen wat we
bedoelen. Wij weten bijvoorbeeld allemaal wat leedvermaak is. In het Duits is
dat Schadenfreude. Ook Spinoza
spreekt daarover in stelling 24s van het derde deel van de Ethica: Dergelijke vormen van Haat zijn te herleiden tot de
afgunst, die mensen ertoe brengt om zich te verheugen over het onheil van
anderen en zich ongelukkig te voelen bij hun voorspoed.
Maar hoe zeg
je leedvermaak in het Frans? Of het Engels? Of het Latijn, inderdaad? Ik
althans zou het niet weten. Nochtans is leedvermaak alleszins niet beperkt tot
het Germaanse taalgebied. Eventjes dacht ik dat Spinoza verwees naar het
tegenovergestelde van leedvermaak, waar hij het heeft over Laetitia quae ex alterius bono oritur, vreugde die ontstaat uit
het goede van een ander. Dat zou mooi zijn: we hebben wel een naam voor onze
kwalijke blijdschap, ons misplaatst plezier om het ongeluk van een ander, maar
niet voor onze terechte blijdschap om zijn of haar geluk. Dat is ook zo, ik
vind daar inderdaad geen woord voor, nescio
et ego. Maar een aandachtige lezing van de tekst leert ons dat Spinoza het
niet daarover heeft, maar over iets helemaal anders, namelijk de vreugde
omwille van het ontdekken en herkennen in de andere van wat ons ook ter harte
gaat. En ook daarvoor zijn er geen woorden, of toch niet één enkel woord.
Zo zie ja
maar. Spinozas raadsel verbergt geen diepe geheimen. Voor mij was het een
goede gelegenheid om deze eigenzinnige, strak geformuleerde en complexe
bladzijden uit de Ethica nog eens te
lezen. De Latijnse tekst was daarbij mijn leidraad en vaste grond. De
Nederlandse vertaling van Henri Krop uit 2008 liet me helaas vaak in de steek.
Dat hoeft ons niet te verwonderen. Er zijn over deze passages dikke boeken
geschreven en elke lezer van Spinoza staat voor nieuwe ontdekkingen, inzichten,
paradoxen en contradicties. Het is mensenwerk, dat mogen we niet vergeten.
Spinoza was
geniaal, maar niet onfeilbaar of volmaakt. Hij was de eerste om ons te wijzen
op het gevaar van vermeende heilige boeken, toen hij in de Tractatus Theologico-Politicus de Bijbel zo vakkundig ontluisterde.
We moeten Spinoza even kritisch durven lezen. Gelukkig hebben we daartoe heel
wat minder reden dan voor de Bijbel het geval is. Spinoza wou geen kerk
stichten, geen school vormen. Hij schreef voor zichzelf en voor enkele
vrienden. Hij wenste, net zoals Copernicus, niet gepubliceerd te worden, dat
gebeurde pas na zijn dood. Hij zocht het voetlicht niet op of de grote
bekendheid. En toch hebben zijn in omvang bescheiden geschriften en zijn
levenswandel steeds talrijke mensen gefascineerd en geïnspireerd. Ik prijs me
gelukkig dat ook ik hem ontdekt heb, zij het helaas laat in mijn leven. Augustinus
citerend (Conf. 10, 27, maar hij heeft het daar over zijn God) stel ik ook met
spijt vast: sero te amavi! Al te laat
heb ik jou leren kennen en liefhebben Karel D'huyvetters
Categorie:Ethica Tags:Spinoza
31-10-2012
vernieuwde website Rikus Koops
De website van Rikus
Koops is vernieuwd en een bezoekje meer dan waard. Je vindt er alles
over zijn hertaling en paralleluitgave van de KorteVerhandeling, met ondermeer
uitvoerige toelichtingen die gratis te downloaden zijn. Verder ook nieuws over
zijn lezingen en cursussen, zijn publicaties en heel wat interessante links.
De link bij onze 'favorieten' brengt je er naartoe (eventueel ctrl + klik als een gewone klik niet werkt).