mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
18-11-2006
Grand prix
Vandaag is er op Klara de hele dag een wedstrijd. De luisteraars beslissen mee welk klassiek muziekstuk het beste is, of toch het meest populaire. Er is een lijst van 75 kandidaten. Vorig jaar hebben ze dat ook al eens gedaan. Dus weten we eigenlijk al wat de uitslag is. Bach zal het weer wel halen, hoop ik, wellicht met de Matteuspassie.
De lijst is best interessant, daar niet van. Maar de zin van de hele bedoening ontgaat me. Is Bach beter dan Beethoven? Mozart leuker dan Bartok? Ik weet natuurlijk ook wel dat het maar een spelletje is, een format, een inkleding. Klara brengt klassieke muziek. Maar meer en meer verdwijnt de muziek zelf naar de achtergrond en komt allerlei bijkomstigheid naar voren, als was het daarom te doen: vergelijkingen tussen uitvoeringen, toelichtingen bij de actualiteit in de zalen en op plaat, interviews met artiesten en met BVs over hun preferenties, en spelletjes: een radioquiz, een e-mailquiz, stemmen voor deze of gene plaat, stemmen voor muziek, zodat je hoort wat het meeste stemmen haalde, luisteraars die hun zegje mogen doen, via de telefoon of via mail En vandaag de apotheose: twee jonge medewerkers, ook bekend van Tv, vrolijken de grote prijs Formule Klara op. Deze race werd voorafgegaan door spotjes op Klara: componisten zoals Bach spoorden de luisteraar aan om voor hen te stemmen. Bach had voorwaar een neusstemmetje en een Duits accent uit Allo allo en vroeg nadrukkelijk om niet op de vervelende Beethoven te stemmen of de nare Vivaldi. Kijk, ik zit ook niet om een flauw grapje verlegen, maar zoiets getuigt van een verregaande infantilisering en banalisering van de klassieke muziek. Hetzelfde met de quiz: wie transcribeerde het vioolconcerto van Beethoven? A, B of C. Antwoord, ik zal moeten gokken, Marc: B! Dat is een goede gok, hoor, je wint een Cd!
De Klara-muziekprijzen worden net zo gepromoot, tot op Tv toe, met een zangeres die haar borsten laat zien zodat een pianist een paar noten mist. De strijd is begonnen, kijk maar naar bijgaande afbeelding...
De enige manier om de luisteraar echt te betrekken bij de uitzendingen van een klassieke-muziekzender, is klassieke muziek uitzenden onder de beste omstandigheden: interessante en afwissellende keuze; zoveel mogelijk volledige muziekstukken, geen samples; korte aan- en afkondigingen door professionele stemmen; beperkte musicologische toelichting.
Ben ik nu echt de enige die daar zo over denkt?
16-11-2006
Dmitri Sjostakovitsj, strijkkwartet nr. 1
Na de voltooiing van de vijfde symfonie heb ik een heel jaar niets gedaan. Ik heb alleen een kwartet gecomponeerd dat uit vier kleine delen bestaat. Ik begon er zonder bijzondere gedachten of gevoelens aan te schrijven en ging ervan uit dat het niets zou worden. Een kwartet is namelijk een van de moeilijkste muzikale genres. Ik schreef de eerste bladzijde als een soort oefening en dacht er helemaal niet aan het te voltooien of te publiceren. Het werk is mij echter zo gaan boeien, dat ik de rest ongelooflijk snel af had. In dit eerste strijkkwartet van mij moet men niet naar diepzinnigheid zoeken. Het is vrolijk, opgewekt en lyrisch. Ik zou het lenteachtig willen noemen.
Dit schreef Sjostakovitsj in de Izvestia in 1938 over zijn pas afgewerkte eerste strijkkwartet, opus 49 in C groot. Het was geschreven tijdens de zomer en werd op 10 oktober in Leningrad voor het eerst uitgevoerd door het Glazoenov-kwartet. Op 16 november volgde een uitvoering in Moskou door het Beethoven-kwartet, dat later ook alle andere kwartetten in première zou brengen. Aan zijn vriend Ivan Sollertinski schreef hij wat laatdunkend over dit werkje van amper 16 minuten: Ik heb deel 1 en 4 van plaats verwisseld. Het resultaat is niet bepaald schokkend. Het is erg moeilijk om (een kwartet) goed te componeren, je moet het kunnen.
Het is goed er altijd aan te denken dat om het even wat er over deze componist geschreven is, door hem zelf of door anderen, altijd cum grano salis moet gelezen worden. Hij was steeds beducht voor Big Brother Stalin en de apparatsjiks en wie over hem schrijft zal altijd moeten gissen naar de werkelijke bedoelingen van de steeds enigmatische en ironische componist; bovendien hadden en hebben heel wat commentaren een eigen agenda, politiek of door andere vooroordelen bepaald.
Met zijn vijfde symfonie van 1937 had Sjostakovitsj zich enigermate weten te rehabiliteren bij de officiële instanties, na de bijna letterlijk moordende kritiek in 1935 op zijn opera Lady Macbeth van Mstensk en de terugtrekking van zijn vierde symfonie. Zijn Vijfde was inderdaad een overdonderend publiek succes en de partijkritiek was, misschien juist daarom, wel bar slecht maar niet rechtstreeks bedreigend. In de pers werd de nieuwe symfonie onder meer onthaald als het antwoord van een sovjetartiest op terechte kritiek, een epitheton amper ornans dat zeker niet van de componist zelf afkomstig is. Het is in die relatieve periode van rust, althans voor Sjostakovitsj zelf, want om hem heen woedde de Stalin-terreur, dat het eerste strijkkwartet tot stand kwam, onpretentieus, zonder veel drama, een inspiratie die opborrelde en niet verdrongen werd.
Al zal er ook bij deze componist onvermijdelijk wel enige rechtmatige schroom aanwezig geweest zijn bij het besef dat hij in de voetsporen trad van geniale voorgangers in dit genre als Haydn, Mozart, Beethoven en Schubert, om maar de allergrootste te noemen, die hij ongetwijfeld kende en zelfs bestudeerd had. In 1931 bewerkte hij al twee van zijn melodieën voor strijkkwartet (opus 30B): een elegie op een aria van Katerina uit Lady Macbeth, de opera waaraan hij toen werkte en een bewerking van een polka uit het ballet De gouden eeuw. Hoewel hij in 1938 amper 32 jaar oud was, is zijn eerste kwartet toch het werk van een volwassen meester met al een indrukwekkend oeuvre op zijn naam, de belangrijkste componist van de Sovjet-Unie, beroemd tot in Amerika. We kunnen dus echt niet van een probeersel spreken, een vingeroefening, zoals sommige moderne critici dit eerste kwartet afdoen.
Ik had scènes uit mijn kinderjaren voor ogen toen ik dit schreef, een ietwat naïeve en heldere lentestemming. De kinderjaren waarvan sprake speelden zich af in de grauwste armoede tijdens de opstand tegen de tsaar, de eerste wereldoorlog en de Oktoberrevolutie. Idyllisch? Eerder een typisch Sjostakovitsj-grapje van de meer sarcastische soort. Men kan zich overigens ook meer in het algemeen de vraag stellen of het veel zin heeft om een compositie rechtstreeks te verklaren vanuit het leven of de toelichting van de componist. Muziek is abstract, heeft haar eigen universele taal en een vermogen om bij de luisteraar gevoelens op te wekken, in al de schakeringen van afkeer of voorliefde, of onverschilligheid. Natuurlijk is de hele persoonlijkheid van de componist betrokken in zijn creaties, maar zelden op de direct afleesbare manier die sommige critici voorstaan.
Dit zijn de onderdelen van het eerste strijkkwartet, de duur is die van de Borodins:
moderato 442
moderato 445
allegro molto 154
allegro 254.
Wat nu volgt is een poging om de muziek in woorden weer te geven, een onmogelijke opdracht. Ik probeer het eens, we zien wel waar we uitkomen.
Het eerste deel, moderato, begint met een voorstelling van een muzikale gedachte door de vier strijkers samen. Meteen is duidelijk dat dit moderne muziek is: geen gemakkelijke, eenvoudige melodie die meteen herhaald wordt, zoals bij Haydn of Mozart. Het is een langer, minder evident thema, een moderne Bach, een wat valse Valse triste, met eerder ongewone samenklanken, zelfs dissonanten tussen de vier instrumenten. De eerste viool gaat verder op dit thema, begeleid door de cello, nadrukkelijk met een eigen verhaal, en dan de andere violen. De ondersteuning is af en toe zelfs wat boertige klinkende hoempapa of Verdi-dreun. Dan deint het samenspel vriendelijk uit met een tussenkomst van elk van de stemmen en wordt de melodie rustig en zachtaardig neergezet.
Deel twee begint met een vrij lange zeer gedragen moderato voorstelling van een zeer Slavisch klinkende melodie door de altviool solo, dan herhaald met de cello in pizzicato ondersteuning. De violen nemen het thema over en dan gaan de vier instrumenten samen verder variëren en met elkaar converseren. De alt krijgt een tweede beurt, de violen springen bij, dan ook de cello. Een nieuwe, dansende melodie ontspringt uit het samenspel, vederlicht, en meandert verder. De altviool brengt een laatste keer de melodie, met ten slotte eerst de cello in pizzicato, dan ook de violen in tegentijd. Een gitaaraanslag op de cello en dan de violen duidt het einde aan.
Het korte hevige derde deel, allegro molto, begint met de cello obstinaat op dezelfde noot, dan de violen met een eerder nerveuze, ingehouden versie van het thema, gespeeld en sourdine of met maar een halve strijkstok op de snaren. Het snelle samenspel met korte halen op de snaren lijkt wel een onderkoelde versie van Mendelssohns Midzomernachtdroom, met knorrende klanken als uit Vivaldis winter. Cello en alt hebben de bovenhand. Een innige, intense herhaling van de melodie, dan eindigt het samenspel mysterieus en iel in de vriesnacht.
Het vierde, allegro slotdeel begint met de vier strijkers samen, versnelt onmiddellijk en gaat ook steeds luider klinken, met de alt en de cello die de melodie dragen. De violen zingen erdoor heen in de hoogte en krijgen ook even de volle aandacht. Met hevige unisono halen van de strijkstok en speelse glissandi gaan we afwisselend zacht en luider naar de coda, hevig en enthousiast, met meer traditioneel klinkende harmonieën in de aanloop naar de gezamenlijke trotse open eindakkoorden als van een halfdronken dorpsfanfare op de zomerse kermis.
Zo, dat was het. Of iemand iets aan zon beschrijving heeft? Wie weet. Luisteren naar de muziek zelf is de boodschap. Er zijn talloze goede opnamen, op internet vond ik ongeveer 40 (!) versies beschikbaar op CD en er komen elk jaar wel een paar bij. Er is ook een bewerking voor kamerorkest van Rudolf Barshai, later meer daarover.
Dit is een momentopname van Sjostakovitsj als componist. We horen nog iets te weten over zijn jeugd en zijn eerste, vroege successen. Later gaan we verder met het tweede strijkkwartet, maar dan zijn we al in 1944.
Categorie:muziek Tags:muziek
15-11-2006
DSCH Lady Macbeth van Mtsensk
In 2006 bracht BBC4 een opvoering van Shostakovich opera Lady Macbeth van Mtsensk. De volgende avond was er op de VRT een aangekochte reportage over de gevangenissen in Rusland vandaag. De gelijkenis was treffend en daardoor ook schokkend. De opera (1934) is gebaseerd op een novelle van Nikolay Leskov uit 1865! Anderhalve eeuw voortschrijdende beschaving is blijkbaar niet in staat om op het Russische platteland veel te veranderen, in de desolate materiële omstandigheden noch in de mentaliteit van de mens aan beide kanten van de lijn die misdaad en straf scheiden.
De Lady Macbeth uit de novelle wordt zo genoemd door de dorpelingen: ze heeft haar afwezige man bedrogen, haar schoonvader vergiftigd die haar betrapt had, vervolgens samen met haar minnaar haar teruggekeerde echtgenoot afgemaakt, en uiteindelijk een rivale meegesleurd in het ijzige water op weg naar Siberië.
Wat heeft DSCH met dat gruwelijke materiaal gedaan? Laten we even samen door de vier bedrijven en de negen scènes van de opera lopen.
Eerste bedrijf 1. Katerina klaagt over haar verveling en frustratie. Haar schoonvader Boris verwijt haar dat ze haar man, Zinovy, een handelaar, nog geen zoon schonk. Zinovy vertrekt op reis voor zijn werk; hij stelt eerst nog een nieuwe werkman, Sergei voor aan zijn vader. Boris zal over Katerina waken. Aksinya, de kokkin, vertelt dat Sergei zijn vorige baan is kwijtgespeeld omdat hij de vrouw van zijn baas verleid had. 2. Sergei en de andere werkers vallen Aksinya brutaal lastig. Katerina komt tussenbeide, maar Sergei daagt haar uit tot een worstelwedstrijd. Boris betrapt hen. 3. Katerina in de slaapkamer. Boris komt haar controleren. Sergei sluipt naar binnen en verleidt Katerina.
Tweede bedrijf 4. Boris is opgewonden over de nabijheid van Katerina in de slaapkamer die hij bewaakt. Wanneer hij naar binnen wil gaan, betrapt hij Sergei die naar buiten komt. Hij roept de werkers erbij en ranselt Sergei af met een zweep. Dan beveelt hij Katerina hem wat te eten te geven; ze mengt rattenvergif onder de paddenstoelen en hij sterft. Een priester zingt het requiem. 5. Katerina en Boris wonen samen in het huis van Zinovy. Sergei waarschuwt haar voor de terugkeer van haar man. Zij verzekert hem dat alles in orde komt. Als Zinovy dan thuiskomt, vermoorden ze hem en verbergen zijn lijk in een bergplaats.
Derde bedrijf 6. Het huwelijksfeest van Katerina en Sergei. Een van de boeren is op zoek naar drank en vindt het rottende lijk van Zinovy in de bergplaats. Hij rent naar het politiekantoor. 7. Het politiekantoor; men is verbolgen dat men niet uitgenodigd is op het huwelijksfeest en zingt de lof van het corrupte leven. Als de boer arriveert met het nieuws over het lijk, begeven ze zich naar het feest. 8. Het huwelijksfeest, er wordt zwaar gedronken; Katerina merkt dat er ingebroken is in de bergplaats. Als ze met Sergei tracht te vluchten, valt de politie binnen.
Vierde bedrijf 9. Een groep veroordeelde misdadigers rust uit bij een rivier op weg naar Siberië, mannen en vrouwen gescheiden. Katerina vindt Sergei, maar die verstoot haar, omdat ze hem niets dan ongeluk brengt. Hij probeert Sonyetka te verleiden, maar die eist dat hij haar Katerinas warme kousen geeft. Sergei veinst dat zijn benen gewond zijn en Katerina schenkt hem haar kousen. De hele groep lacht haar uit. Katerina grijpt Sonyetka en springt met haar in het ijskoude water. Als ze verdronken zijn, trekt de troep verder.
Dit scenario laat DSCH toe alle registers open te trekken. Naast Katerina en Sergei als de fatale geliefden is er nog een belangrijke bijrol voor Boris, de burleske schoonvader en enkele satirische tussenkomsten van de priester en de politiecommissaris. Er zijn solos, duetten, trios en het koor wordt herhaaldelijk ingeschakeld. Het geheel is zeer levendig, met brutale taferelen en exuberante muziek, onder meer door een fanfare op het toneel zelf. Er zijn ook verstilde momenten met ijzige klaagzang. Melodisch is het voor Westerse oren af en toe wat vreemd, het is geen welluidende Verdi of Puccini die je kan meeneuriën, natuurlijk, maar als je enigszins openstaat voor moderne Russische muziek kan je volop genieten, vooral ook van de opvallende intermezzi die de scènes verbinden.
In Leskovs verhaal is Katerina een regelrechte feeks, een redeloos moorddadig beest. DSCH tekent van haar een veel genuanceerder beeld. Zij is een zeer zelfstandige vrouw, die haar geluk zonder compromissen zoekt en zelfs niet terugdeinst voor moord als dat geluk bedreigd wordt. Pas wanneer zij ziet dat Sergei haar verlaten heeft, ziet ze haar mislukking in.
De opera werd in 1934 voor het eerst opgevoerd en had heel wat succes, tot in het buitenland. Ook Stalin woonde een vertoning bij in 1935 en dat liep niet goed af. Kort daarna verscheen in de Pravda een zeer scherpe kritiek op de muziek, op het onderwerp en op de voorstelling van al die brutaliteit en seksuele losbandigheid. Men verweet DSCH dat hij inspeelde op de perverse bourgeois-mentaliteit en ver van de Russische volksaard was afgedwaald. De opera werd niet meer opgevoerd en ook de vierde symfonie, die op dat ogenblik volop werd ingestudeerd door het orkest, werd afgevoerd. Veel later, in 1962, bracht DSCH een herwerkte versie onder de titel Katerina Ismailova. Alle seksueel getinte scènes en de erbij horende wel erg suggestieve muziek zijn verdwenen, het geheel is duchtig herwerkt en hoewel sommigen menen dat de opera daardoor alleen maar beter is, zijn vele anderen ervan overtuigd dat de originele versie ons DSCH op zijn best toont, met al zijn realisme, humor, sarcasme en een ongetemd muzikaal circus dat je recht naar je keel grijpt. Een echt melodrama, maar dan zonder de bijklank van tranerigheid die dat woord vooral in de 19de eeuw had.
De opvoering in Royal Opera House London (september-oktober 2006) was uitstekend, met Antonio Pappano als dirigent en met voortreffelijke solisten: John Tomlinson als Boris, de Nederlandse sopraan Eva Maria Westbroek als Katerina en Christopher Ventris als Sergei. De regie plaatste het verhaal in een armelijk 1958 interieur; alles stond evenwel in dienst van de muziek en het drama en niet, zoals helaas wel vaker gebeurd, in dienst van de regisseur.
Aan het einde van de opera stappen de veroordeelde mannen en vrouwen elk in hun eigen vrachtwagen en zetten de reis naar hun gevangenis in Siberië verder. De ontnuchterende, rauwe beelden van de reportage in 2006 toonden ons identiek dezelfde scène.
Plus ça change, plus ça revient au même.
Categorie:muziek Tags:muziek
14-11-2006
burger
Open brief aan een eerste minister
Mijn vader zaliger heeft ons ooit verboden om over politiek te praten, wellicht na een negatieve ervaring met politiekers die hem de hemel beloofd hadden, maar uiteindelijk iemand anders het postje bezorgden waarop hij had gehoopt voor zijn gezin. Die banbliksem op zeer jeugdige leeftijd is me bijgebleven. Politiek is iets dat je niet doet, politiekers zijn zakkenvullers, opportunisten, volksverleiders zonder principes.
Toen ik de eerste keer mocht gaan stemmen, rond 1965, was er de euforie van het ontwakende Vlaanderen; ik studeerde in Leuven en Leuven moest Vlaams zijn. Net zoals vele anderen stemde ik met overtuiging voor de Volksunie en het werd hun grootste overwinning, meer dan 10% winst, du jamais vu, zeggen ze nu op de VRT. Later, toen agalev opkwam, kregen die mijn alternatieve stem. Maar het fundamentalisme van de partijbonzen zinde mij niet. Bij volgende verkiezingen was mijn stemgedrag ronduit aberrant: ik stemde voor de laagst geplaatste vrouw op een van de grote partijen, soms ook eens op iemand die ik persoonlijk kende. Toen de VRT de stemmentest lanceerde, bleek ik het dichtst bij Spirit aan te leunen, maar dat is een ei-of-kipgeval: Spirit had na marktonderzoek een programma opgesteld om mensen zoals ik te verleiden.
Laatst, bij de gemeenteraadsverkiezingen, heb ik voor een plaatselijke groep gekozen die groen en rood bijeenbrengt. Voor de provincie heb ik dan weer blauw gestemd. Waarom? Eerst is er de eliminatie-regel: geen extreem links of rechts, geen confessionele partij. Blauw of rood dus; in Wallonië zien we wat rood ook is, en de truken van de foor van Stevaert leken me vroeger te plat. Maar voor het eerst was er ook een bewuste keuze. Het zou blauw worden.
Het aantreden van de liberalen als iets anders dan een zinloze oppositiepartij, en vooral de uitschakeling van de confessionele tsjeven, was een verfrissende wind in ons politieke landschap. Niet dat ze het zoveel beter deden, maar het was een ideologische bevrijding. Het bleek dat een regering zonder de katholieken wel degelijk kon. Het land verging niet, er waren geen spontane betogingen, zelfs de bisschoppen zwegen. Misschien was het niet beter, maar toch ook niet bepaald slechter. Het is moeilijk om te begrijpen wat voor Copernicaanse omwenteling dat voor vele katholiek opgevoede mensen was. Ik ben nu zestig, en nog elke dag ontdek ik hoe ik met handen en voeten ideologisch gebonden ben, door het milieu waarin ik geboren ben, school liep, mijn kinderen opvoedde en zelf ook werkte. De vanzelfsprekende arrogantie van de katholieke zuil is verbijsterend voor al wie er geen deel van uitmaakt, of voor wie zich eruit losrukt. Iemand die niet naar de mis ging, was niets minder dan een misdadiger (spontane woordspeling), die voor de eeuwigheid in de hel zou branden. Socialist was een scheldwoord, dat waren ook al ongelovigen, en bovendien was het werkvol, ruw, losbandig, dom, opstandig, lui en meestal dronken. De liberalen, dat waren de grote bazen van de fabrieken, atheïsten, vrijmetselaars, kapitalisten die enkel aan geld dachten en de arme mensen uitbuitten. Flaminganten waren zwartzakken die met roddelcampagnes of van de preekstoel verketterd werden. Je had de katholieken, de goei en je had de rest. Zolang de goei de meerderheid hadden, zou alles goed gaan. En zelfs in een coalitie was het duidelijk wie er baas was, de eerste minister was toch altijd zeker een goeie katholiek. En als het verkeerd liep, dan was het de schuld van de onbetrouwbare coalitiepartners en eigenlijk ook van de kiezers, die de absolute meerderheid verkwanseld hadden.
De wereld is veranderd. De katholieken, hoe ze zich nu ook mogen noemen, CD&V+NV(U)A of zo, zijn maar een partij zoals de andere, want ze zitten nu al jaren machteloos in de oppositie. Maar vergis u niet, dat is niet wat zij ervan denken. Zij zijn nog altijd de enige goei en kijk maar naar Vlaanderen: ze komen terug, het wordt weer zoals vroeger! Dat is de reden waarop ik een bescheiden stemmetje aan de liberalen gegeven heb, hoe die zich ook mogen noemen, VlenD-Vivant bijvoorbeeld. Het is een stem voor de autonome, bevrijde burger, tegen de historische verzuiling en de oneerlijke vermenging van geloof en politiek, tegen de betutteling, het opgestoken vingertje, de schoolmeestermentaliteit, de intellectuele hypocrisie, het politieke machtsmisbruik van de katholieke, religieuze ideologie. Die ideologie steunt vandaag op niets meer, niet op het geloof, niet op kerkelijke standpunten, want daarvan weet zelfs een Leterme zo goed als niets, en hij wenst er ook niets over te weten. Zij hebben het over waarden, maar weten niet welke, of die waarden blijken even goed in de partijprogrammas van de anderen te staan. Het vat klinkt des te luider nu het zo goed als leeg is. Wij verwijten de wereld van de Islam dat ze kerk en staat niet scheiden, dat de religie het openbaar leven en de politiek overheerst. De Islam is nu niet rabiater, machtsgeiler of arroganter dan de katholieken van mijn jeugd, en hun erfgenamen beseffen niet eens dat zij uit een verdacht rechts, kwezelig, fundamentalistisch en autoritair nest komen en dat de stank ervan hen als een lijfgeur volgt. Zij zijn niet christelijk, en als ze het zouden zijn, zou dat de scheiding van kerk en staat bedreigen, zoals bewezen is in de laatste honderd jaar politieke en sociale geschiedenis van ons land. Ze zijn ook niet democratisch: het zijn de kampioenen van het middenveld, van de belangengroepen, van de standen, waarin het telkens de top van de structuur is die bepaalt wat de basis zegt. Vlaams zijn ze maar als het hen goed uitkomt, bijvoorbeeld om stemmen weg te halen bij een echt Vlaamse partij en een ministerpost te geven aan de doodgraver van de idealistische Volksunie.
Ik weet niet of de eerste minister van dit land er prijs zal op stellen, maar hierbij beloof ik hem mijn steun bij de komende verkiezingen, als dank voor zijn volgehouden verzet tegen de suprematie van katholieke en socialistische confessionelen, voor zijn eerlijke vrijzinnigheid en bewust sociaal-liberalisme, voor zijn dappere weerbarstigheid tegen de druk van machtsblokken in binnen en buitenland, voor zijn origineel rolmodel als de echte eerste, burgerlijke burger van dit land.
ni Dieu ni maître
hoofddoek, keppeltje, kruis
De discussie is al jaren bezig en het einde is nog niet in zicht: wat doet een zogenaamd vrije samenleving met religie?
Bij ons geldt, sinds de Franse revolutie, een scheiding van kerk en staat, althans in principe, maar dat is toch al beter dan toen er geen scheiding was en een burgerlijke rechtbank je kon veroordelen voor een religieus misdrijf. Die scheiding houdt de religie uit de politiek en de staat, of dat is toch de bedoeling, maar erkent meteen ook dat er kerk is; de mensen zijn vrij om religieus te zijn, hun religie te beoefenen en ze ook te belijden, zoals dat heet: men mag ervoor uitkomen, de staat onderdrukt de kerk niet. Het katholicisme heeft van die vrijheden dankbaar gebruik gemaakt. Zoals een bevriende theoloog het zei: heel Vlaanderen was vroeger één groot klooster. Mannelijke en vrouwelijke religieuzen waren in een kakelbonte verscheidenheid maar meer dan folkloristisch herkenbaar aanwezig in het straatbeeld en in de scholen, net zoals kruistekens, kerken en kapellen. De godsdienst bracht de gelovigen massaal en ongegeneerd op straat voor missen, processies, vieringen en manifestaties. Alomtegenwoordige katholieke scholen onderwezen de godsdienst niet zozeer, maar dwongen die ronduit af, en indoctrineerden ongehinderd de kinderen van in hun prilste onschuld. Tijdens de lesuren waren er talloze en eindeloze godsdienstige activiteiten zoals retraites, mis, lof, vespers, op zondag nog een tweede, hoogmis, biechtvieringen, bezinningen, veertigurengebed, vormselvoorbereiding. Elke dag, elke les begon met een gebed, tot in de universiteit toe; de gebeden vroeg men op zoals andere geheugenoefeningen. Geen mens, althans geen katholieke, die er ook maar een ogenblik aan dacht om dat allemaal te verbieden in naam van de scheiding van kerk en staat. De niet-katholieken, socialisten of liberalen die zich ertegen verzetten, nu en dan, wachtte een ware schoolstrijd, waarvan de winnaars op voorhand bekend waren. Ik herinner me nog goed de brutale en goed georkestreerde betogingen tegen Collard.
De tijden zijn veranderd, Vlaanderen is één grote disco in plaats van een klooster. En we zijn niet meer alleen, er zijn nu ook anderen, bijvoorbeeld moslims. Eigenlijk waren er vroeger ook al anderen, bijvoorbeeld Joden; ik althans heb tijdens mijn leven nooit gehoord dat zij zich moesten integreren of vertrekken, niemand die hen verbood om zich te kleden zoals ze wouden, niemand die een keppeltje afrukte of ongepast vond. Maar die hoofddoek van de moslims, daar is al wat over te doen geweest. Gisteren nog in Terzake, dat zijn naam steeds meer geweld aandoet: een vrouw-met-hoofddoek zat op de schopstoel bij Bracke, die zijn naam (een brak is een jachthond die het wild opspoort en achtervolgt, ook iemand die geheimen probeert te ontsluieren, of een bengel, een belhamel) steeds meer eer aandoet, en moest zich zoals elk slachtoffer van zijn onbeschofte inquisitie verantwoorden voor haar afwijkend gedrag: wat bedoelt zij daar wel ermee? Ik heb hem aan Godfried kardinaal Danneels nog niet horen vragen, noch aan de vertegenwoordiger van Opus Dei, waarom zij er bijlopen in een sjofel begrafenispak met een plastieken witte boord en een raar hemdje, en in het kardinale geval ook nog met een extra, gouden kruis op het embonpoint. Er is derhalve sprake van regelrechte discriminatie en het ergste is dat men dat niet eens zo ervaart. Het is nog altijd wij en zij en wij hebben gelijk, zij niet.
Als men religie toelaat, en dat moet wel in een democratie, dan moet men ook haar uitingen toestaan; als men die uitingen wil beperken, en dat moet soms ook wel in een democratie, dan moet men dat zeker ook doen voor alle erkende godsdiensten. Hetzelfde met culturele verschillen: als men aan Vlamingen het recht geeft om zich te kleden als Hells Angel, gothic, punker, geitewollensokkengroenejongen, peircingfetishist, bobo, homo of wat dan ook, dan moeten ook Laplanders hun muts mogen dragen, Fransen hun béret, Turken hun mutsje en vrouwen die dat wensen een hoofddoek. Ik ben wél een tegenstander van het soort hoofddoeken dat alles behalve de ogen bedekt, maar dan om praktische redenen; menselijk contact wordt dan erg bemoeilijkt, omdat elke lichaamstaal verborgen blijft. Toch moeten we bedenken dat de pijen, habijten en soutanes van de religieuzen vroeger precies dezelfde functie hadden, net zoals het begrafenispak en de romeinse boord.
Ook de Franse revolutie heeft geworsteld met religie en met de kerk; de vroege drastische maatregelen hebben geen lang leven gekend en hebben ongetwijfeld mee bijgedragen tot de mislukking, tot de terreur, het kortstondige keizerrijk en het herstel van de aristocratie. Kerk en staat zijn intrinsieke concurrenten voor de ziel van de mens: men kan geen twee heren dienen; wie aan Caesar geeft wat van Caesar is en aan God wat van God is, houdt uiteindelijk niets voor zichzelf over. Want dit zegt God in Exodus 20, 3-5:
"Ik ben de HERE, uw God, Die u uit de slavernij in Egypte heeft bevrijd. U mag geen andere goden aanbidden dan Mij. U mag geen beeld of afbeelding maken van wat boven in de hemel of op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is. U mag niet voor dergelijke zaken buigen of deze vereren; want Ik, de HERE, ben een jaloerse God, Die de zonden van de vaders toerekent aan de kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen van hen die Mij haten.
Wat van zijn kant de staat vermag tegenover zijn kinderen en kinders kinderen toont ons de gore zelfkant van elk totalitair bestel.
Dit fundamenteel belangenconflict tussen kerk en staat heeft de zwartste bladzijden uit onze geschiedenis geschreven. En het is een vals probleem, dat er niet eens hoeft te zijn. Godsdienst, God zelf is door mensen in het leven geroepen, het is het mom voor mensen die de macht naar zich toe willen trekken, die over anderen willen oordelen en heersen. De lijnen zijn nog nooit zo duidelijk getrokken als nu, zoals steeds in het bloed van onschuldigen, elke dag in de conflictgebieden, elke dag ook onze media. De oplossing lijkt steeds verder van ons verwijderd.
Een wereld zonder oorlog is uiteindelijk slechts mogelijk wanneer we God, het ultieme excuus van de mens voor broedermoord en genadeloos geweld, eruit verbannen. De strijd tussen goed en kwaad wordt gestreden tussen partijen die elk overtuigd zijn dat zij goed zijn en de andere kwaad, dat God met hen is, en als God met hen is, wie kan dan tegen hen zijn? De moord op de medemens in Zijn naam wordt door Hem beloond met eeuwige zaligheid. Wie Hem haat, zal Zijn wraak ervaren, en niet alleen hij, maar ook zijn kinderen tot in het derde geslacht. En de uitvoering van die heilige opdracht zal hij toevertrouwen aan Zijn trouwe gelovigen. Let op de terroriserende kapitalen die de mens zijn God toedicht.
Een andere theoloog zei me eens: de vraag is niet of God bestaat: de uiteindelijke verantwoording van godsdienst is dat er altijd al godsdienst geweest is; de mens is een religieus wezen, hij heeft behoefte aan God. Si Dieu nexistait pas, il fallait linventer liet zelfs Voltaire zich ontvallen en ook Newton kon zich ondanks de wetten die hij net ontdekt had geen heelal voorstellen dat niet zou instorten zonder goddelijke tussenkomst. Misschien hebben de godsdiensten althans dit perverse gelijk: God als de opium die het volk nodig heeft om zich te bedwelmen, om ondanks het leven te overleven. Michelangelo's Adam creëert zijn God.
Moge men het mij vergeven dat ik toch schuchter en kranig droom van een mensheid die onbevreesd het lot in eigen handen heeft, dat ik geloof in de ultieme homo erectus die knieval kent voor God noch keizer, ni Dieu ni maître, en het hoofd in ootmoed slechts buigt voor zijn lijdende medemens, het gekwetste dier, het geknakte riet, de eindeloze sterrenhemel en de diepste ruimte waarin de kleinste partikels eeuwig woordeloos rondtollen.
11-11-2006
etymon: muiterij
We hadden het onlangs nog over de Mutiny on the Bounty. Wellicht weet je nu meer over de achtergronden van de bekende film dan je ooit wenste te vernemen. Een aspect dat dan toch geen aandacht kreeg is het woord mutiny zelf, in het Nederlands muiterij.
Laten we eens met Van Dale beginnen. Een etymologie krijgen we niet, wel een eerste datum: 1350, een zeer oud woord dus. De uitleg: oproer van krijgs- of scheepsvolk, of ook: (juridisch) feitelijke insubordinatie, gepleegd door twee of meer verenigde militairen. Dat zijn dan de muiters of muitelingen.
Het Frans heeft ze ook: mutinerie, mutin, net zoals het Engels: mutiny, mutineer. Ook in het Duits komt het zo voor: Meuterei, Meuterer, meutern.
Zoveel hebben we ondertussen al geleerd over etymologie, de afkomst van onze woorden: als er gelijksoortige woorden zijn in verscheidene talen, dan is de kans groot dat ze allemaal afkomstig zijn van een gemeenschappelijke voorvader, en dat is meestal het Latijn.In dit geval is dat ook zo, maar er zijn wat omwegen en complicaties. Heb je even?
Movere is Latijn voor bewegen, in beweging brengen. Het verleden deelwoord bewogen is motus. In de Middeleeuwen waren ze dat wat vergeten en naar analogie met andere werkwoorden hebben ze er (weer?) movitus van gemaakt. Een movita was in het middeleeuws Latijn een opstand. Een erfgenaam in rechte lijn van het Latijn, het Frans, vervormde dat langzaamaan en zo krijgen we rond 1150 het woord muete, rond 1200 is dat meute, en dat kennen wij ook: een groep honden voor de drijfjacht, zoals ook Van Dale aangeeft (maar de bal weer misslaat met zijn etymologie, maar daarop zullen we nu eens niet ingaan). Het woord dat men gebruikte voor zon drieste bende jagende honden kreeg al gauw een toepassing op de mens, in het Frans vanaf 1200 al. Een andere afstammeling was émeute, een meer algemeen woord voor oproer dat we nog altijd gebruiken.
Rond 1470 krijgen we de eerste vermelding van de vorm mutin, als bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord: een woeste persoon, een woesteling, meer bepaald in de betekenis van een opstandeling, een rebel, een ongeregelde soldaat, een muiter. Rond dezelfde tijd verschijnt het woord ook in het Engels, met dezelfde betekenis. Van Dale geeft geen verdere uitleg bij zijn wel erg vroege datum voor ons Nederlandse muiter. Laten we dus maar aannemen dat het woord in heel Europa is doorgedrongen via Frans.
Dit was een periode van grote onrust in heel Europa, de Honderdjarige oorlog eindigde officieel (het is een term die pas in de 19de eeuw aan die reeks oorlogen gegeven is) in 1453; er moeten toen heel wat muiterijen van slecht of niet betaalde huurlingen geweest zijn, heel wat benden van beroepssoldaten op zoek naar werk of bij gebrek daaraan, naar eten, drinken, geld, vrouwen en geweld zonder meer. Vandaag zien we het zelfde gebeuren in oorlogsgebieden en in streken waar hongersnood heerst, armoede, ziekte en ellende. Daar is het weer het recht van de sterkste, van de best bewapende dat het haalt.
09-11-2006
DSCH
Op 25 september 1906 werd Dmitri Shostakovich geboren in Sint-Petersburg. Het is dus een Shostakovich-jaar, dat je merk je op de radio en bij de aanbiedingen in de platenzaken. Voor mij een goede gelegenheid om aan een van mijn meest geliefde componisten aandacht te besteden. Ik leerde hem kennen rond 1980, toen enkele uitvoeringen op de radio mij opvielen. Ik heb nooit veel fonoplaten gekocht, ik vond ze te duur voor zon kwetsbaar product, want zelfs met de beste zorgen waren er na enkele keren luisteren al vervelende tiks te horen. Toch heb ik de vrij dure cassette met de strijkkwartetten gekocht, de uitvoering met het Fitzwilliam Quartet. Toen volgde de periode dat de Cd opkwam en mijn eerste aankopen waren de uitvoeringen van de symfonieën, meestal met Haitink en het Concertgebouworkest. Dat ging toen nog één voor één, als je ze al vond, in FNAC in Brussel. Op een uitvoering van de 4de bijvoorbeeld heb ik jaren gewacht. Nu vindt je alles op Cd in verscheidene uitstekende versies en voor geen geld, gelukkig, maar het plezier van het zoeken en de verrassing van het vinden zijn definitief weg, nu is het lembarras du choix, we leven in een wereld van overvloed. Dat was zeker niet het geval voor DSCH, zoals ik hem maar zal noemen, dat typt rapper en het zijn de initialen die hij zelf meer dan eens als muzikaal thema verwerkte in zijn muziek. De laatste jaren onder de tsaar waren geen pretje, in 1914 werd ook Rusland meegesleurd in de wereldoorlog en in 1917 begon de Oktoberrevolutie die Rusland en uiteindelijk de hele wereld definitief zou veranderen. Na Lenin kwam Stalin en een schrikbewind dat in wreedheid en omvang zelfs niet door de Nazis overtroffen werd. In 1941 verbrak Hitler het niet-aanvalspact dat hij met Stalin had gesloten en viel Rusland binnen met een furie die hij tot nog toe voor Polen had voorbehouden. Ook de naoorlogse Sovjet-Unie was niet bepaald paradijselijk en zelfs na de dood van Stalin in 1953 bleef de oorlog koud en was de glasnost-dooi nog veraf. Vanaf 1958 ging de gezondheid van DSCH achteruit: hij bleek polio te hebben, met onder meer verlamming van de rechterhand. Hij viel herhaaldelijk en brak beide benen. In 1966 en 1971 had hij hartaanvallen. Hij kon het roken en ook de drank niet laten. In 1975 stierf hij aan longkanker. Anderzijds was DSCH er niet slechter aan toe dan zijn medeburgers, in tegendeel. Hij viel al heel snel op als een uitzonderlijk muzikaal talent en dat heeft hem zijn hele leven lang in een geprivilegieerde positie gebracht, zodat hij materieel en ook intellectueel kon genieten van omstandigheden waarvan de gewone man en de meeste van zijn collegas slechts konden dromen. Dank zij zijn muziek werd hij een ereburger van de Sovjet-Unie. Er zijn boeken geschreven over zijn politieke overtuigingen en hoe die tot uiting kwamen in zijn muziek. Sommigen zien in zijn muziek de onverbloemde kritiek op het communisme en op de machthebbers, terwijl anderen erop wijzen dat hij niet geëmigreerd is, zoals talloze andere kunstenaars en intellectuelen, en dat hij steeds loyaal gebleven is tegenover het regime. Het is mijn bedoeling om DSCH en zijn muziek beter te leren kennen. Mijn plan is om dat te doen aan de hand van zijn vijftien strijkkwartetten. Dat laat me toe om het werk te verdelen in ten minste vijftien meer verteerbare delen. Een eerste werk voor strijkkwartet dateert van 1931, het laatste van 1974, zodat we ook een overzicht krijgen van ongeveer de laatste 45 jaar van zijn leven, waarin hij ook het grootste gedeelte van zijn werk heeft gecomponeerd; enkel de eerste drie van de vijftien symfonieën dateren van voor 1931. Ik ben geen musicoloog. Sinds vele jaren lees ik wel veel over muziek en vaak ben ik daarbij gefrustreerd én teleurgesteld. Neem nu de zogenaamde liner notes, de teksten die je in het beste geval als bijlage vindt bij Cds. Meestal zijn dat gemeenplaatsen over het leven en werk en over de uitvoering, gewoonlijk van het overdreven lovende commerciële soort. Als de auteur een musicoloog is, dan wordt het al gauw onleesbaar voor de leek, zelfs als hij erg geïnteresseerd is. Allerlei termen worden gebruikt zonder veel uitleg, technische besprekingen en zeer gespecialiseerde details en notenvoorbeelden schrikken nog meer af dan het meestal nauwelijks leesbare minuscule lettertype. Schrijven over muziek is dus een pad bezaaid met vele hindernissen. We zullen wel zien.
08-11-2006
ex libris: Ellis Peters
Nog zo een naam die voortdurend opduikt: Ellis Peters (1913-1995), schrijfster van misdaadromans, vooral bekend van de schier eindeloze reeks Chronicles of Brother Cadfael, die zich in de Middeleeuwen situeren, maar ook op Tv te zien zijn, met Derek Jacobi in de titelrol. Ik kocht laatst van haar Flight of a Witch (1964) tweedehands, natuurlijk, voor 10 cent, echt waar. Voor die fabuleuze som kreeg ik 247 paginas aangename spanning, zonder de horror van meer recente, vooral Amerikaanse krimis, in een Engels om duimen en vingers af te likken. Het verhaal doet er niet toe, waar het om gaat is het levendige en totaal geloofwaardig sociaal portret van een dorp ergens in Wales in de jaren 60 van vorige eeuw. Het leest allemaal heel vanzelfsprekend, maar zo schrijven kan alleen een professioneel. Dus als je de kans krijgt, lees eens iets van Ellis Peters.
D.O.M.
Op 31 oktober zijn we naar de begraafplaats van mijn ouders geweest, in Eeklo. Ook mijn zus ligt daar begraven, ze was 36 toen ze stierf in 1974. Mijn vader volgde haar een jaar later, hij was toen 66. Vier jaar later stierf mijn moeder, ze was 74. Mijn broer was 59 toen hij stierf in 2001. Hij werd gecremeerd en zijn asse berust bij zijn weduwe. Hem konden we niet groeten op het kerkhof. Elk jaar sta ik ook even stil bij het graf van mijn vriend uit mijn kinderjaren, André. We waren even oud, één dag verschil maar, en we waren onafscheidelijk tot onze puberteit. Hij stierf tijdens ons eerste jaar aan de universiteit, we waren 20. In zijn geval is dit gezegde zeker van toepassing: het zijn de beste die eerst gaan, hij was zo uitzonderlijk begaafd. Dit jaar vergezelde Dirk, mijn oudste zoon, ons met zijn vrouw Katrien en de kleinkinderen Sofie, Sarah en Michiel. Het was een prachtige dag. Wij zelf waren met de trein gegaan, en we werden goed ontvangen op hutsepot en daarna koffie en taart, in de beste Vlaamse traditie, bij mijn oudste broer en schoonzus. Op het kerkhof gingen de nieuwsgierige blikken van de kinderen naar de grafzerken, en dat deed ook ons wat aandachtiger rondkijken. Op verscheidene zerken stond: D.O.M. en hoewel Dirk en Katrien classici zijn en ikzelf ook wel prat ga op mijn kennis van het Latijn, konden we niet meteen de betekenis van die afkorting achterhalen. Ik suggereerde Deo omnis , alle aan God, verder geraakten we niet. Later dacht ik aan de likeur Bénédictine, die op het etiket ook D.O.M. vermeldt. Enig zoekwerk bracht het resultaat: Deo optimo maximo is het motto van de orde van de Benedictijnen, die ook de likeur op de markt brachten. Het betekent: aan of voor de allerhoogste God. Bij christelijke uitvaarten zingt men in de kerk vaak een hymne met deze tekst: Niemand leeft voor zichzelf, niemand sterft voor zichzelf, we leven en sterven voor God onze Heer. Dat geeft dezelfde gedachte weer van D.O.M. en ik steiger elke keer dat ik ermee geconfronteerd wordt. Ik kan die uitzonderlijk sterke en exclusieve band met God niet duiden. Ik vind helemaal niet dat wij enkel voor hem leven en sterven, kan me niet voorstellen dat een god dat zou wensen. Als we op het einde van ons leven niets anders hebben als conclusie dan dat: het was voor de allerhoogste, dan wijst dat op een miserabel leven, blij dat het lijden hier op aarde voorbij is, en dat we de hemel verdiend hebben, waar we eindelijk verlost zijn van alle aards leed en onvolkomenheid. Ik kan nog aannemen dat dit gevoelens zijn van een Darfur-moeder die het uitgemergelde lijkje van haar peuter onder een laagje zand bedekt, want enige zin heeft dat leven inderdaad niet gehad, tenzij als aanklacht tegen de menselijke dwaasheid. Maar het D.O.M. op onze 19de-eeuwse praalgraven en zelfs meer recente sobere gedenkstenen is een anomalie. Wij genieten hier van het leven met volle teugen, ook al weten we dat er ook tegenslagen zijn en dat het leven zelf vroeg of laat ten einde loopt, en we overleven omdat we van dat leven houden, niet om de beloning die ons wacht na dit tranendal. D.O.M. is op een grafzerk net zo ongepast als op een fles likeur.
07-11-2006
Muiterij
Het is een van onze moderne mythes, iedereen heeft er wel van gehoord, en de media hebben er dankbaar uitvoerig gebruik van gemaakt. Ik heb het over de muiterij op de Bounty.
Bounty is Engels voor goedheid, in het Latijn bonitas, in het Frans bonté. In het Engels zijn er enkele interessante nevenbetekenissen: in de eerste plaats vrijgevigheid en vandaar ook overvloed, en dat is ook de betekenis van de naam van het schip. Maar bounty was ook een som die als lokaas werd aangeboden om aan te monsteren op een schip, of een premie om het bereiken van een bepaald doel te stimuleren en te belonen. We kennen ook de bounty hunters uit het wilde Westen, de premiejagers die louter omwille van de beloning misdadigers ongenadig opspoorden en dead or alive voor het gerecht brachten. Nomen est omen, zoals we zullen zien.
En dan nu de feiten, want het is een mythe die gebaseerd is op een waar gebeurd verhaal. Op 28 april 1789 kwam de bemanning van het gewapende vrachtschip Bounty in de buurt van Tonga in opstand tegen de kapitein, William Bligh. De aanvoerder van de muiters was Christian Fletcher, een onderofficier. Bligh werd met 18 bemanningsleden die hem trouw bleven in een sloep gezet. Na een reis van bijna 6.000 kilometer in die open boot bereikte hij op 14 juni het eiland Timor. De muiters stichtten een kolonie op het onbekende eiland Pitcairn en leefden er verborgen tot in 1808. Enkele anderen werden in Tahiti gevangen genomen en in Engeland opgehangen.
In het verhaal speelt het karakter van William Bligh een belangrijke rol. De muiters beschuldigden hem van tirannie en wreedheid in de toepassing van de scheepsreglementen. Hijzelf echter meende dat de bemanning was aangetrokken door het gemakkelijke leventje op de eilanden en dat ze verleid waren door de plaatselijke vrouwen. Historici tekenen een minder eenzijdig beeld van de man. Hij was ongetwijfeld een uitstekende navigator en verdiende zijn sporen onder meer als stuurman van Cook tijdens diens wereldreizen. Hij was ook als soldaat en aanvoerder uitzonderlijk dapper in de strijd. Maar hij had een scherpe tong, en gedroeg zich eerder zelfbewust, misschien wel ronduit arrogant, zowel tegen medeofficieren als tegenover ondergeschikten. Hij paste het harde reglement van de marine toe zonder daar veel over na te denken, maar stond niet bekend als uitzonderlijk wreedaardig. De muiterij bleek later geen smet op zijn blazoen: hij bracht het uiteindelijk tot admiraal. Tijdens zijn latere carrière had hij nog enkele keren te maken met muiterijen, zeker één keer, in Australië, omwille van zijn vernederend gedrag. Hij stierf in 1817.
We kennen dit verhaal in de eerste plaats door het rapport van William Bligh zelf, gepubliceerd in 1792. In 1831 schreef John Barrow, lid van de Admiraliteit, een officieel rapport over de oorzaken en de afloop van de muiterij. In 1882 beschreef ook Jules Verne het verhaal. Veel later, in 1932 schreven Nordhoff en Hall het eerste deel van de The Bounty Trilogy. Wellicht daardoor geïnspireerd kwam in 1933 de eerste, Australische, film over ons onderwerp, met voor het eerst Errol Flynn op het scherm. In 1935 volgde Hollywood, met Clark Gable and Charles Laughton. Onze generatie heeft vooral genoten van de versie van 1962, met Marlon Brando en Trevor Howard, terwijl onze kinderen zich wellicht eerder de versie van 1984 met Mel Gibson en Anthony Hopkins zullen herinneren.
Het verhaal is dus altijd al populair geweest, en niet zonder reden. Het heeft alle elementen om het blijvend aantrekkelijk te maken: een avontuurlijke verre reis met een zeilschip, een arrogante kapitein die met lijfstraffen en onnodig wrede maatregelen iedereen tegen zich opzet, de muiterij van de bemanning met de galante Christian Fletcher, het exotische decor en de verleidelijke plaatselijke schonen, de heroïsche terugtocht van de kapitein in de open sloep, de vlucht van de muiters naar een onbewoond eiland dat niet op de kaart staat, de achtervolging door de Britse admiraliteit
De werkelijkheid was wel enigszins anders. Het is de muiters niet goed vergaan: onderlinge ruzies inclusief moord, en conflicten met de inboorlingen, evenals ziekte en ontbering zorgden ervoor dat er uiteindelijk maar één overbleef op het idyllische eiland. Dit aspect wordt in de meeste versies achterwege gelaten, net zoals de latere briljante loopbaan van Bligh.
De sympathie gaat dus meestal naar de muiters, die zich verzetten tegen de tirannieke kapitein. We zijn in 1789, het jaar van de bestorming van de Bastille, het begin van de emancipatie van de gewone man, het einde van het Ancien régime en van de macht van de aristocratie. Een detail, misschien, maar het was Christian Fletcher die van adel was, en Bligh was de pauper die zich in de Navy door hard werk, een helder verstand en ook door zijn dapperheid en strijdlust had opgewerkt tot kapitein. Het was ook de tijd van de romantiek, die dweept met exotische plaatsen waar de mens nog in nauw contact met de natuur leeft, ver van harde, dorre wetten en troosteloze levensomstandigheden, waar het voedsel van de bomen kan geplukt worden en het water altijd helder is, de hemel steeds azuurblauw, en de vrouwen eeuwig jong, bekoorlijk en gewillig.
Het is een klassiek voorbeeld van de tweestrijd die onze wereld tekent en die ook in elk van ons aanwezig is: het conflict tussen het individu en de macht van de overheersende maatschappij, van vrijheid tegenover orde en gezag, van persoonlijk initiatief tegenover het logge en starre staatsbestel, van emotie tegenover verstand, van leven vanuit een overtuiging tegenover leven onder dwang.
In die strijd is het, in dit verhaal en in de hele geschiedenis, meestal niet de kant die onze sympathie krijgt die het ook uiteindelijk haalt. Een samenleving waarin iedereen zomaar zijn gang gaat, kan niet overleven. Maar een samenleving waarin het individu volledig gedomineerd wordt door de maatschappij kan dat evenmin. Het komt er dus op aan om een middenweg te vinden, een politiek stelsel waarin het individu zijn vrijheid niet hoeft prijs te geven in ruil voor een beschermd leven en waarin de maatschappij niet in haar bestaan bedreigd wordt door de onverantwoordelijke daden van sommige van haar leden. Onze democratie, hier en nu, lijkt aan die twee complementaire vereisten het best te beantwoorden. Laten we dat tere bloempje koesteren.
04-11-2006
etymon: satelliet
Satelliet is een modern woord, zou je denken, maar echt nieuwe woorden zijn er niet veel, en als we er dan al eentje maken, dan vergeten we soms wie en hoe, zoals bij het prachtige fiets: niemand weet precies waar het woord vandaan komt of wie het voor het eerst gebruikt heeft.
Satelliet dus. De verre oorsprong is het Latijn, zoals wel vaker het geval is met wetenschappelijke termen en met woorden die er in verscheidene talen ongeveer eender uitzien. Satelles betekent in het klassiek Latijn: een begeleider van een belangrijke persoon, een erewacht; later kwam er de meer algemene betekenis: iemand die met een andere persoon meegaat, een begeleider, maar ook een meeloper, iemand die zich gemakkelijk laat beïnvloeden. Soms is er ook een pejoratieve, negatieve bijklank: een trawant, een mededader, een medeplichtige.
Zoals we eerder al gezien hebben, heeft het Latijn stilaan zijn verbuigingen verloren, die werden vervangen door voorzetsels, zoals in het Nederlands. De vorm die behouden werd, was meestal niet de nominatief, dat is de onverbogen vorm, maar de accusatief, dat is de naamval van het lijdend voorwerp. In ons geval is dat satellitem.
Het woord satellite duikt in het Frans op rond 1350, als vertaling (nou, ja ) van het Latijnse satelles en met dezelfde betekenis die we aangaven: de erewacht van de koningen in de oudheid. Rond 1470 wordt het gebruikt voor een persoon die in loondienst is van een andere, hoger geplaatste persoon, vaak specifiek voor een gewapende huurling.
Rond 1600 krijgen we dan voor het eerst de astronomische betekenis, als Keppler de manen van Jupiter sprekend met die naam aanduidt omdat ze in een vaste baan rond de planeet wentelen.
Vanaf 1800 spreekt men ook van satellietstaten: het zijn kleinere landen die in principe onafhankelijk zijn, maar die in belangrijke mate hun politiek (moeten) laten bepalen door een machtige buur. In de 20ste eeuw was het vooral de Sovjet-Unie die op die manier alle landen van het Oostblok tot gedwongen satellieten maakte.
In 1936 wordt voor het eerst de mogelijkheid geopperd van een kunstmatige satelliet; in 1945 beschrijft de SF-auteur Arthur C. Clarke een communicatiesatelliet in een van zijn verhalen; hij krijgt er later enkele prijzen voor, en ook één aandeel van Bell, als die de eerste commerciële telecommunicatiesatelliet gaan uitbaten. Die kunstmanen, zoals de bekende Spoetnik, komen er pas vanaf 1960, eerst als wetenschappelijk experiment, maar vandaag wemelt het van satellieten of kunstmanen in een baan rond de aarde, vooral voor communicatiedoeleinden.
Er is ook een medische toepassing: men spreekt van satellietaders en satellietspieren, om aan te duiden dat ze in de buurt van en in functie van een of ander orgaan werkzaam zijn.
Van Dale maakt er zich weer gemakkelijk van af: komt van het Franse satellite en is in 1853 voor het eerst gebruikt in het Nederlands. Tja
We staan er niet bij stil wat voor ingewikkelde toestanden er allemaal aan te pas komen als we onze schotelantenne naar de hemel richten, net zoals we spreken over satellieten zonder ook maar even te denken aan die oorspronkelijke erewachten van de Romeinse koningen, zon 2500 jaar geleden. Toen wisten ze het al: nil novi sub sole: er is niets nieuws onder de zon, al hebben ze er toen zeker niet aan gedacht dat de mens kunstmanen rond de aarde zou plaatsen om telefoongesprekken, televisiebeelden en wat nog al meer heen en weer te flitsen.
03-11-2006
leesgewoonten
Gedurende dertig jaar las ik The New Yorker wekelijks, cover to cover, zoals dat heet. Eerst eens doorbladeren, genieten van de fijne cartoons, de interessante advertenties, een niet mis te verstaan beeld van de Amerikaanse samenleving. Dan, als ik na het werk of tijdens het weekeind zin had om te lezen, de artikels. De poëzie spaarde ik voor een rustig moment, maar dat kwam er meestal pas tijdens de kerstvakantie, en dan las ik de opgestapelde newyorkers nog eens, de cartoons, de advertenties, de bloopers, en de poëzie.
Toen werd mijn weekblad overgenomen, de redactie werd ontslagen of vertrok misprijzend, een aantal medewerkers volgde. Alles werd wat meer commercieel, meer aandacht voor de media, voor plaatselijke Amerikaanse toestanden. Dus minder interessant. En op een goede dag, toen ik de jaarlijkse brief kreeg om mijn abonnement te hernieuwen, met de tekst: je zou je New Yorker toch niet willen missen? dacht ik: ik mis mijn New Yorker nu al, het is niet meer hetzelfde weekblad. Met pijn in het hart heb ik het abonnement laten verlopen, en later mijn verzamelde jaargangen aan de universiteitsbibliotheek geschonken. Ik surf nog wel eens naar de site, en haal soms nog eens het kortverhaal binnen, maar steeds minder vaak, merk ik, de laatste die ik afdrukte liggen er ongelezen bij.
Toen ik met pensioen ging, nam ik een abonnement op Knack. Aanvankelijk viel dat nogal mee, maar dan begon het te vervelen, de kunstmatige opgewektheid, de commercie schaamteloos vermomd als journalistiek, de oppervlakkigheid van de inhoudelijke artikels. Dus: abonnement niet hernieuwd.
Nu heb ik een alternatief gevonden. Niet een ander tijdschrift, maar een aantal boeken die ik tegelijk lees. Er zijn verhalenbundels bij, vulgariserende wetenschap, filosofie, non-fiction, teksten over muziek, poëzie, alles wat me onder handen komt en interessant lijkt. Al die boeken hebben een plaatsje op een rollend kastje dat naast mijn luie zetel staat in de heldere tuinkamer, waar Lut vaak staat te schilderen. Sommige werken blijven er wat langer en kwijnen soms wat weg, andere krijgen een dagelijks bezoek en verdwijnen dan tevreden naar de alfabetische boekenrekken.
Het grote voordeel is dat je zelf je mengeling maakt en die aanpast bij tegen- of meevallende ervaring. De kwaliteit is ook stukken beter dan bij haastig geschreven wekelijkse stukjes. Voor het aanbod wend ik mij tot de tweedehandse boekenwinkels en de Kringloopwinkels in en om Leuven, soms iets nieuws dat in de media komt en dat ik dan meestal bij Club of via Proxis (=Club, trouwens) koop.
Na het avondeten en de afwas verplaatsen we ons naar de zitkamer, waar de Tv staat en de betere geluidsinstallatie. Na het nieuws zoek ik op Tv een documentaire, een quiz op BBC of Nederland of het liefst nog een muziekuitvoering op Mezzo, zoniet is het klassieke muziek op een van de satellietzenders, en dan lees ik meestal een roman, ook wel ontspannende dingen zoals detectiveverhalen, kijk maar naar mijn ex libris hiernaast.
Voor het overzicht van de Tv-programmas is er de erg handige website van het Tv-blad, waar je zelf je zenderselectie kan vastleggen. Gratis en steeds up-to-date, en zo produceer je geen papierafval. Zoals bij blogs.
02-11-2006
En God sprak...
Filosofen van alle tijden hebben hemel en aarde bewogen om aan te tonen dat die aarde en die hemel een zinvol geheel vormen, en dat die zin aan de wereld is gegeven door zijn schepper; meer nog: het feit dat die zin er was, gold als een bewijs voor het bestaan van de schepper. Ook vandaag nog is die stelling nog actueel. Vanuit Amerika bereikt ons de stelling van het intelligent design: de wereld is niet toevallig zoals hij is, hij beantwoordt aan een bedoeling, de bedoeling van een schepper.
Die redenering is in feite een omkering van de werkelijkheid. De wereld is zoals hij is. De mens probeert te ontdekken hoe hij is, en hoe het komt dat hij zo is. De wetenschap achterhaalt de wetmatigheden langzaam, pas in de laatste eeuwen gaat het echt goed vooruit, al weten we zeker nog niet alles, misschien zelfs nog maar een onbeduidend deel. Elke nieuwe stap van de wetenschap is aanvankelijk een veronderstelling, een hypothese. Pas als blijkt dat die hypothese ook werkt, dat er geen tegenaanduidingen zijn en dat andere hypothesen erbij aansluiten, gaan wij spreken van een wet, maar ook dat is maar voorlopig, want nieuwe ontdekkingen leiden tot nieuwe hypotheses, en tot nieuwe wetten. Maar de wetten veranderen de wereld niet, ze proberen de werkelijkheid alleen maar te verklaren. De wetenschap is onze schuchtere poging om te begrijpen hoe de wereld is, en niet het ontdekken van wetten die in die wereld verankerd zijn, die erin gelegd zijn door een schepper.
De discussie doet me denken aan de anekdote die verteld wordt over verscheidene beeldhouwers: de kunst van de steenkapper zou er enkel in bestaan weg te halen wat overbodig is, om zo het beeld dat in het blok verborgen was, vrij te maken. Ook dat is de wereld op zijn kop zetten: er zit helemaal niets verborgen in een blok marmer of arduin, of juist alles. De kunstenaar bepaalt wat het resultaat zal zijn, niet een of ander mysterieus ideaal dat ergens verborgen zou zitten, daar aangebracht door een even mysterieuze schepper.
De meeste mensen hebben ondertussen ook wel begrepen dat die schepper, God dus, zijn bedoelingen, zijn masterplan niet zelf in zoveel woorden of een stappenplan aan de wereld meedeelt. Hij doet dat steeds onrechtstreeks, via de mens. Er zijn inderdaad altijd al mensen geweest die beweerden dat God tot hen gesproken had, of dat zij de wil van God begrepen hadden en het als hun roeping, hun plicht beschouwden om die boodschap mede te delen, om dat plan te verwezenlijken. Bij nader toezien bleek dat goddelijk plan heel goed te passen in hun eigen menselijk project van persoonlijk gewin of machtswellust. Dieu le veut! is enkel de religieuze verpakking van zeer menselijke ambities, zo leert ons de geschiedenis, ook vandaag: Irak bevrijden van zijn dictator was misschien wel de wens van God, maar de kruisraketten van nu zijn net zo min te verantwoorden als destijds de kruistochten tegen de bezetters van de heilige plaatsten, niet zo ver uit de buurt, trouwens. Wat de mens zijn medemens aandoet in naam van God zou ook die God met afgrijzen vervullen.
De filosofen die de volmaakte zinvolheid van de wereld voorstonden, stelden meteen ook dat wanneer men de zingevende schepper weglaat, de zin van de wereld eveneens verdwijnt. En dat is ook wat de verdedigers van het intelligent design naar voren brengen, en wat gelovige wetenschappers en wetenschappelijke gevormde kerkleiders ons willen doen geloven. En opnieuw wordt de wereld op zijn kop gezet. Men gaat uit van de veronderstelling dat de wereld moet begrepen worden als een zinvol geheel, dat door de schepper ervan zo bedoeld is, en wetenschap is dan enkel het achterhalen van die bedoeling, van de wetmatigheden van de zinvolle schepping. Maar dat is niet zo, want er is in de wereld meer zinloosheid dan zin, en meer toeval dan opzet. Geen enkele zingevende verklaring van de wereld heeft tot nog toe stand gehouden, geen enkele mythe is waar gebleken, geen enkele godsdienst zaligmakend. De mens wordt geboren en sterft, dat is de enige realiteit. Tijdens zijn leven moet hij rekening houden met de wereld zoals hij die aantreft, met zijn medemensen en met zichzelf. Al onze gedachten, al onze wetenschappen zijn maar overlevingsstrategieën, en geen een die aan de grond van ons bestaan ook maar iets kan veranderen. Je wordt geboren en je sterft, en de tijd die je hier doorbrengt is onooglijk als een korrel zand, een druppel water, een lichtpartikel in de zonnewind.
01-11-2006
Antiques Roadshow
Zondagavond, kwart voor acht. Sinds vele jaren ben ik dan aan de televisie gekluisterd. Op BBC1 heb je dan the Antiques Roadshow, en dat al meer dan vijfentwintig jaar lang. De formule is ondertussen bekend: gewone mensen brengen hun kunstvoorwerpen en curiosa naar een groep experts die in een Britse stad neerstrijken en de roadshow opzetten in een of ander groot gebouw. Alle aangeboden voorwerpen worden geïdentificeerd en er wordt ook een waardeoordeel uitgesproken. Het programma wordt overal ter wereld bekeken, vooral natuurlijk in Engelssprekende landen. De presentatoren, maar vooral de experts van de verschillende domeinen, zijn echte beroemdheden. Mensen staan urenlang in de rij, soms in de plenzende regen. Op Tv krijg je dan de beste, de duurste of de meest interessante stukken te zien, met zeer bevattelijke maar wetenschappelijk gegronde toelichtingen, en met op het einde de apotheose: de verkoops- of verzekeringswaarde. Daarvoor zijn de mensen gekomen: hebben ze een schat op zolder gevonden?
En soms is er echt spektakel. Een voorbeeld. Een koppel is op weg naar de luchthaven voor een korte vakantie. Onderweg stoppen ze op een rommelmarkt en kopen er een sigarettenétui voor enkele ponden, zoiets als 10. Ze nemen het kleinood mee op reis en pas jaren later, als de show in hun buurt passeert, denken ze eraan van het te laten taxeren. Het blijkt een art-déco te zijn van een van de beste Parijse juweliers, en het is meer dan 10.000 pond waard: 15.000. En zo gaat het maar door, een uur lang. De experts schitteren door hun kennis, hun hulpvaardigheid, hun charme. Nooit is er eentje dat neerbuigend doet of iemand belachelijk maakt. Ze slagen er steeds in om soms vrij ingewikkelde details zo over te brengen dat niet alleen de eigenaar van het voorwerp, maar zowat de helft van Groot-Brittannië thuis geboeid zit te luisteren en te kijken. Het is niet zozeer een antiek-show, maar een mensen-show. Achter elk voorwerp zit een verhaal, en dat is wat naar voren gehaald wordt. Zo krijg je week na week een culturele geschiedenis van onze beschaving en onze samenleving, op een onderhoudende en rijk geïllustreerde manier, briljant in beeld gebracht.
Natuurlijk zijn er zowat overal dergelijke programmas ontstaan. In Nederland heb je het zeer verdienstelijke Tussen kunst en kitsch, maar hoe ze ook proberen, ze halen nooit het niveau van het Britse voorbeeld. Het verschil ligt onder meer hierin, dat de Nederlandse presentator/trice bij de belangrijkste stukken een soort Sancho Panza of Watson-rol op zich neemt, en het gesprek leidt tussen de eigenaar en de expert, als een soort journalist. Op de BBC is er een direct gesprek tussen expert en eigenaar, zodat het drama rechtstreeks en perfect is, een emotionele voltreffer van formaat, ik krijg telkens weer een krop in de keel en tranen in de ogen. Daarnaast zijn het natuurlijk ook de experts die de show maken, en bij onze noorderburen zitten er enkele eerder verwaande kerels bij, en enkele die menen geleerd te moeten doen. Enkel de specialist in Hollands gleiswerk, een man van Indonesische afkomt, vermoed ik, zou niet misstaan op de BBC.
Soms krijg je een compilatie van de momenten waarop de waarde medegedeeld wordt, met de reacties van de eigenaars: fascinerend!
Natuurlijk speelt het verrassingselement daarin een enorme rol. Zolang de mens bestaat, is hij erop belust om onverwacht zijn fortuin te zien keren: hij vindt een pot goud onder de grond, of olie; hij erft van een rijke oom uit Amerika; het weesmeisje blijkt een prinses te zijn, de vondeling de erfgenaam van de baron, de aandelen in de koffer van opa zijn een fortuin waard.
Een van de meest treffende episodes bracht een bag lady in beeld, een oudere, wat verwaarloosde vrouw, klein van gestalte, met een zachte stem en warme ogen. Ze leefde op straat en verzamelde al vele jaren al wat ze vond in vuilbakken en op het stort. Ze had een collectie siervoorwerpen meegebracht: broches, ringen, oorringen, colliers, kleine doosjes. De expert van dienst behandelde haar op de meest voorkomende manier, zoals dat alleen op de Roadshow kan, ik ken niemand die dat op de Vlaamse of Nederlandse zenders zo fijngevoelig zou kunnen. Bleek dat een aantal van die gevonden voorwerpen veel, héél veel geld waard waren: Cartier, goud, echte diamanten Haar oogjes twinkelden, ze glimlachte breed, met ingehouden plezier. En dan wendde ze zich tot haar zoon, die bij haar was: Dit is allemaal voor jou, verkoop het maar en zoek je nu maar een goede vrouw!
Voor mij is Antiques Roadshow het volmaakte programma, een verademing bij al het banale dat op ons losgelaten wordt, een eenzaam eiland van cultuur in een week van geweld en boertigheid. Ik zou het niet willen missen voor geen geld ter wereld.
28-10-2006
realis presentia
Nooit gedacht dat we dat nog zouden meemaken: een priester in clergy, met Romeinse boord (of: met een stuk in zijn kraag), die op Tv een forum krijgt om de officiële leer van de katholieke kerk te verkondigen. De aanleiding: er zou in Rome een beslissing in de maak zijn die het aan priesters die dat willen, de toelating verleent om de mis te doen in de zogenaamde tridentijnse ritus.
Om te beginnen: tridentijns is een barbarisme, een woord overgenomen uit een vreemde taal zonder dat daar veel reden voor is.
Trento is een stad in het noorden van Italië. Van 1545 tot 1563 werd daar een concilie gehouden, het concilie van Trente, in het Nederlands. In het Latijn heet die stad Tridentum, het was dus het Consilium Tridentinum, want de taal van de kerk was het Latijn. Dat concilie was een reactie op het succes van het protestantisme. Men probeerde de kritiek van hervormers als Luther, Calvijn, Zwingli en vele anderen, ook brave katholieken zoals Erasmus, op bedenkelijke toestanden in de kerk, om te zetten in eigen hervormingen, die allerlei misbruiken moesten uitroeien.
Het betekende ook een meer centraliserende aanpak van de leer van de kerk en van de dagelijkse praktijken van de liturgie. Zo heeft men toen nauwkeurig het ritueel bepaald voor de missen bij allerlei gelegenheden, en dat voor de hele katholieke wereld. Dat is dus de ritus tridentinus, de tridentijnse ritus. Beter ware: de liturgie van (het concilie van) Trente.
Die ritus heeft het tweede Vaticaans concilie in 1970 afgeschaft en vervangen door een meer moderne. Het belangrijkste verschil is ongetwijfeld het gebruik van de volkstaal, het meest zichtbare de draai van 180° die de priester maakte: voortaan was zijn gelaat naar de gelovigen gewend.
En alsof ze daar in Rome niets anders te doen hebben, zijn ze nu aan het overleggen of het toch niet beter ware dat men ook weer de liturgie van in 1545 zou kunnen gebruiken, niet verplicht natuurlijk, maar het zou weer mogen.
Ene adellijke dame, die ook journaliste is, verkondigde zonder verpinken dat ze daarover zeer verheugd was. Al dat moderne gedoe tijdens de mis, men is voorwaar meer met de armen en de vierde wereld bezig dan met God (sic!)
Een mediafiguur, die ook een soort professor is in een soort faculteit in de al dan niet katholieke universiteit in Leuven, deed zwakke pogingen om zowel de herkenbare Opus Dei-vertegenwoordiger als de minder herkenbare sympathisante ervan op andere aspecten van de zaak te wijzen, maar was merkwaardig tolerant voor deze nieuwe ontwikkeling, of eerder: voor dit met vele eeuwen terugdraaien van de klok.
Ik was het meest gegrepen door de rustige, zelfverzekerde, hiëratische manier waarop de Opus Dei-figuur de essentie van de eucharistieviering uitlegde: de priester brengt er, door zijn woord en gebaar, God zelf aanwezig in het vlees en bloed van Christus, onder de gedaante van het brood en de wijn.
In de theologie noemen ze dat de realis presentia, de reële aanwezigheid: het is niet symbolisch, het is niet bij manier van spreken, neen: het brood ís het vlees, de wijn ís het bloed. Dit is een geloofspunt dat ergens in de loop der eeuwen moet ontstaan zijn, maar dat ook steeds controversieel is geweest, ook bij vooraanstaande leden van de katholieke kerk. Het is ook een harde noot om kraken, dat echte vlees en bloed. Letterlijk genomen gaf het aanleiding tot allerlei vreemde gebruiken: een hostie mocht je niet met je handen aanraken, allen de priester mocht dat en hij alleen mocht de wijn drinken; je mocht ook niet bijten op de hostie: inslikken! En je moest nuchter zijn, en in staat van genade, dus eerst biechten. Die hostie werd ook het voorwerp van een zeer fanatieke verering, met tentoonstelling in pompeuze monstransen, soms veertig uren onafgebroken, ik heb dat zelf ook nog mee gedaan.
Een van twistpunten van de protestanten was precies die realis presentia, en op dat punt was Trente dan ook onverbiddelijk: aan die werkelijke aanwezigheid viel niet te tornen. In het 2de Vaticaans concilie heeft men daarop veel minder de nadruk gelegd, en veel meer op de viering van de gemeenschap, waarbij Christus werkelijk aanwezig is.
Als men nu vanuit Rome weer aansluiting zoekt bij de besluiten van Trente, dan wil men ook zeer nadrukkelijk die realis presentia affirmeren, zoals de Opus Dei-figuur ook met al zijn overtuigingskracht deed. Godsdienst is in die optiek geen manier waarop de mens omgaat met de belangrijke aspecten van het leven en met zijn medemens, nee, het is de dienst van God, de almachtige vader, schepper van hemel en aarde. En de priester is niet een mens zoals een andere, maar de vervanger van Christus op aarde, hij die in de eucharistieviering het wonder van de transsubstantiatie kan volbrengen: de werkelijke, niet-symbolische verandering van brood en wijn in echt vlees en echt bloed, en die zo dus het kruisoffer van Christus herhaalt.
Dit is wat men de gelovigen van vandaag vraagt te aanvaarden als dogma, als onbetwistbare waarheid, verkondigd door een onfeilbare paus.
De protestanten hebben van de Latijnse woorden die dat wonder bewerkstelligen een spottende uitdrukking gemaakt. Want dit is mijn lichaam is in het Latijn: hoc est enim corpus meum, en dat werd in zowat alle talen: hocus pocus, een toverformule die goochelaars gebruiken om een konijn uit een hoed te toveren, een bevallige medewerkster te laten verdwijnen, een geldstuk uit je neus of een knoop uit een touw te halen. In het Engels werd hocus pocus later ook nog hoax, bedrog.
Het moge blasfemisch klinken, maar ik denk dat ze het bij het rechte eind hebben. Als we niet reageren als men ons vraagt totaal ongeloofwaardige stellingen te aanhoren, dan zijn we intellectueel oneerlijk.
Dat we dat nog moeten meemaken: op de openbare omroep krijgt een vertegenwoordiger van een niet ongevaarlijke sectaire beweging binnen een verwaarloosbare minderheidsgodsdienst de gelegenheid om een zeer betwistbaar standpunt over een controversieel dogma te verdedigen op basis van een uitspraak van een concilie uit 1545-1563. In alle ernst.
Noch de professor, noch de barones die hem tegenspreekt, de fine fleur van onze Vlaamse intelligentsia. Enkel de schrijfster van dienst die even vermeldt dat het, niet voor zichzelf, maar voor een buitenstaander, neem nu iemand van een totaal andere cultuur, toch wel wat luguber, ja kannibalistisch moet overkomen, al dat vlees en bloed
Ik gruw van die godsdienst, ik ween bij zulk vertoon.
Categorie:God of geen god?
26-10-2006
Snelheidsduivels en wegpiraten
Bij de gemeenteraadsverkiezingen in gebleken dat de Vlaming zich serieus ergert aan de verkeersituatie, en dan in het bijzonder aan de verkeershinder in zijn eigen straat. Je moet geen grote geleerde zijn om vast te stellen dat de laatste twintig jaar het verkeer is toegenomen, dat wil zeggen dat er nu veel meer autos en vrachtwagens zijn, en dat ook de gemiddelde snelheid is toegenomen. Onze wagens zijn sneller en passief veel veiliger dan vroeger, gelukkig maar, en ook het remvermogen is verbeterd, mede dank zij allerlei automatische systemen van rembekrachtiging en geleiding. Sturen is veel minder zwaar, we zijn gewoon gezwinder geworden.
Wat niet veranderd is, is de mens achter het stuur. Die krijgt door al dat automatisch comfort een vals veiligheidsgevoel: alles lijkt vanzelf te gaan, zonder inspanning, zelfs in noodsituaties.
En in de media krijgt de auto ook al een ereplaats: Formule 1, rally, nieuwe producties, vergelijkende tests, fiches Iedereen zit voor de BBC gekluisterd als Jeremy en zijn kompanen weer eens van leer trekken, met nóg snellere en nog duurdere wagens in de kijker.
Jonge snaken die in heel hun leven nog niet gewerkt hebben, en zeker niet genoeg om de wagens te betalen waarmee ze rondvliegen, laten zich door al die heisa verleiden om hun leven en helaas ook dat van anderen te riskeren voor een dolle rit tijdens het weekeind. Op maandag horen we dan hoeveel levens er weer een abrupt einde genomen hebben.
We blijven allemaal maar mensen, en een onervaren of dronken of opgepepte chauffeur in een opgefokte bolide is een garantie voor onheil.
Ook de verkeersagressie neemt onrustbarend toe. We willen allemaal doen wat onze wagen kan: zo rap als het kan, zo snel optrekken en weer afremmen als mogelijk, voortdurend inhalen, opzitten, rechts voorbijgaan, couperen, lichten negeren, voorrang, verkeersborden, doorlopende witte strepen We rijden niet zozeer, we laten de auto rijden op zijn mogelijkheden, niet op de onze. We zijn agressieve beesten geworden in onze wagens, zeker als we ons beschermd weten in een omgebouwde legertruck, de Humvee en al zijn imitaties, 4X4s, luxe SUVs en omgebouwde lichte vrachtwagens, tot voor kort nog met verlaagde belasting. En wee wie ons in de weg staat.
We zijn een schizofreen volkje geworden: we willen rust in onze eigen straat, maar gaan als gekken tekeer in die van anderen én in onze eigen straat Een paar van mijn buurjongens hebben knalpotten die doen wat het woord zegt: ze knallen, het liefst nog na middernacht. Ze hebben spoilers die hen verplichten om met rokende banden af te remmen voor de verkeersdrempel hier wat verderop en de nieuwe flitspaal, om dan met evenveel lawaai- en geurhinder op te trekken tien meter verder.
En waarom? Niet dat ze snel ergens moeten zijn, ze toeren gewoon rond of zijn op weg naar vrienden met dezelfde hobby, aan elkaar of een paniekerige brave burger geplakt als wagons van een trein. Waarom? Voor de kick, omdat het kan, omdat hun hormonen, drank of drugs elke normale hersenactiviteit verstoren.
Hoeveel geld hebben wij uitgegeven aan het stratennet dat deze activiteiten mogelijk maakt? Wat is de kostprijs van alle wagens en vrachtwagens en motos in Vlaanderen? Hoeveel geven we uit aan brandstof? Wat kosten al de doden, gewonden en brokken op één jaar?
En waar halen we dat geld vandaan?
En wat zouden we daar anders kunnen mee doen?
Huisduif
Ik ben een huisduif.
Sinds een aantal maanden ontvangen wij regelmatig een enquête-formulier van het Ministerie van Economische zaken, over onze reisgewoonten. De definitie van reis is hier: een reis met ten minste één overnachting buitenshuis. Dan is het formulier rap ingevuld: nee, we hebben tijdens de laatste drie maanden geen reizen gedaan. Waarom: ik stip dan maar aan dat we onze vrije tijd anders invullen, dat we verkiezen om niet te reizen.
En zo is het ook.
Als puber heb ik wel een paar langere fietstochten gedaan, met verblijf in de Nederlandse jeugdherbergen, tot in Friesland. Later, toen onze beide zonen wat groter werden, hebben we enkele keren het zuiden van Frankrijk opgezocht. Mijn beste herinneringen gaan naar een aantal reizen met de familie in het zuiden van Engeland. We reden en wandelden door kleine dorpjes, universiteitssteden, tweedehandse boekenwinkels, gezellige theehuisjes en pubs met best eetbaar voedsel. Professioneel was ik een keer in Washington en Jeruzalem, waar ik mee internationale bijeenkomsten organiseerde. Ik was enkele malen in Duistland, een keer met de moto, tot in Oostenrijk. Tijdens onze laatste reis, naar Zwitserland, ervoeren mijn eerste vrouw en ik de grenzen van onze mogelijkheden als koppel. Niet dat we ruzie maakten of zo, maar we beseften dat ons samenleven niet verrijkend was. Er was geen toekomst.
Ik ben nu sinds 1998 samen met Lut, en we hebben nog geen grote reizen gedaan. Een keer naar de slagvelden van Picardië voor een drietal dagen, op uitnodiging van mijn broer en schoonzus, een paar keer naar zee voor een dag, een keer voor een week, maar na drie dagen waren we al weer thuis.
Grote verplaatsingen, vliegtuigreizen, lange trein- of busreizen, het trekt ons niet aan, zelfs de auto blijft meestal op stal. Exotische bestemmingen of historische bezienswaardigheden in het buitenland, nee, dank u wel.
Waarom? Het plannen van reizen, iets waaraan veel mensen al een groot deel van hun plezier beleven, is voor mij veeleer een corvee. Het reizen zelf, met de auto, trein, bus, vliegtuig, vind ik vermoeiend, saai, uitputtend op de duur. Het verblijf op een ander gaat me snel irriteren: ik mis comfort, de dingen die ik gewoon ben. Uit eten duurt eindeloos en valt wel eens tegen, ook qua prijs, net zoals de hotels. Musea en tentoonstellingen, kerken en kathedralen, ik heb er nu wel genoeg gezien.
Ik breng het grootste gedeelte van mijn tijd door met lezen, schrijven en muziek beluisteren op radio, Tv, Cd, Dvd en waar kan je dat beter doen dan in een huis dat je daarvoor helemaal hebt ingericht? Zelfs in een bibliotheek zijn er geen stoelen waarop je langer dan een half uur kan zitten en de muziekapparatuur is er stuk, bezet, lamentabel van kwaliteit en je wordt er voordurend gestoord.
Dus ben ik een huisduif, en ik voel me daar uitstekend bij, dank u.
O, ja, dat vergat ik nog: ik verzamel ook (goedkope) postuurtjes, kleine beeldjes in porselein, hout, steen of kunststof, het doet er niet toe, als het maar gaat over huizen, lezen, schrijven of muziek
25-10-2006
Wilhem Tell
Zoals zondag na de middag onvermijdelijk opera brengt, zo was en is het ook op zaterdagavond. Ik kan me niet herinneren hoe lang al verscheidene radiostations zo rond acht uur een integrale opname van een opera brengen op zaterdagavond. Ik heb er al vaak naar geluisterd. Toen ik mijn eerste digitale satelliet-radiotuner kocht die vooral Duitse stations bracht in heerlijke en ongestoorde Cd-kwaliteit, was er steeds, tijdens het seizoen, de rechtstreekse uitzending vanuit de Met, de Metropolitan Opera House in New York. Het tijdverschil maakte dat we de matinee te horen kregen, de voorstelling van de vroege zaterdagmiddag ginds. De commentaarstem was typisch Amerikaans, met een pathos die onder meer Johan Van Cauwenberghe op de VRT heeft geïnspireerd. In de pauze was er een quiz, en je kon er ook thuis aan meedoen en tickets winnen
Nu hebben we Mezzo, een muziekzender die je bij ons het best via Telenet bekijkt en beluistert, al moet je er een klein maandelijks extraatje voor veil hebben. En ja, hoor: op zaterdag is er opera!
Vorige zaterdag heb ik vier uur lang genoten van Rossinis Guillaume Tell, een opname van 2003 in La Bastille, Parijs, met Thomas Hampson in de titelrol en minder bekende maar niet minder verdienstelijke zangers in de andere.
Gioachino Rossini (1792-1868) geniet nu niet bepaald mijn voorkeur als operacomponist, hij komt bij mij vér achter Puccini, Verdi, Strauss of Wagner. Waarschijnlijk lijd ik nog altijd een beetje aan de indigestie die ik opliep in 1992, toen de VRT, toen nog BRTN, zeker, de 200ste verjaardag van zijn geboorte meende te moeten herdenken met de integrale uitzending van ál zijn operas, elke zondagnamiddag, in plaats van het meer gevarieerde operaprogramma. Ik heb ze niet geteld, maar ik kan u verzekeren, het zijn er meer dan je na elkaar wil horen, week na week, ook al omdat ze nu niet bepaald uitblinken door hun onderlinge verschillen. Als je er één gehoord hebt, heb je letterlijk ook een paar andere gehoord, want zoals wel meer veelschrijvers was Rossini niet vies van enige recyclage van vroegere werken als hij tijd of inspiratie te kort kwam.
Het was dus met enig wantrouwen dat ik me zaterdag voor Tv zette, al viel er niet veel anders te rapen, zoals gewoonlijk. Al vlak na de ouverture die we zo goed kennen, werd ik geboeid door de groots opgezette productie, de overtuigende cast, de intelligentie regie, het volmaakte orkest. Opera op Tv (of Dvd, natuurlijk) is een beetje zoals film: je krijgt bijvoorbeeld close-ups die je in het theater onmogelijk kan verlangen, en als de protagonist een beeldige Thomas Hampson is, dan is dat een zeer overtuigende factor voor je betrokkenheid bij het verhaal.
Rossini woonde al jaren in Parijs toen hij in 1829 zijn Tell liet opvoeren, zijn eerste Franse opera, en meteen ook zijn laatste opera. Je merkt heel goed dat hij zich heeft laten beïnvloeden door de Parijse operavereisten: een belangrijke rol is weggelegd voor het koor en voor ensembles, er zijn leuke balletten in elke scène en je krijgt veel actie op het toneel, vooral met indrukwekkende massa-tonelen. Maar de vaste waarden van de Italiaanse opera, met de verplichte duos tussen de twee geliefden en de grote arias van de protagonisten op de belangrijke momenten van de actie, komen eveneens ruim aan bod. Ook zuiver muzikaal is dit de meest moderne en dus interessante Rossini, met veel minder herhalingen en ook zonder het ronduit vervelende gehinnik dat je moet doorstaan bij de soms moeizame hedendaagse interpretatie van de versieringen die Rossini schreef voor de vaak lastige prima donnas en verwaande hoge tenoren van zijn tijd.
Een onderwerp als het bekende verhaal van de Zwitserse vrijheidsstrijder Wilhelm Tell en zijn verzet tegen de Habsburgse bezetter, past natuurlijk perfect in de nationalistische, revolutionaire tijdsgeest rond 1830. Onze Belgische revolutie zou evengoed, of eigenlijk beter op gang gebracht kunnen zijn door dit meeslepende verhaal dan door La muette de Portici.
Een van de hoogtepunten is natuurlijk de scène waarin Tell een appel van het hoofd van zijn zoontje moet schieten om hun beider leven te redden. Ik weet niet hoe ze het doen, maar het leek net echt!
Ik vermeld nog dat het libretto steunt op het drama Wilhelm Tell (1804) van Friedrich von Schiller (1759-1805), die nu vooral bekend is omwille van An die Freude, door Beethoven op muziek gezet in zijn Negende. Voor Rossini was het de eerste en laatste keer dat hij een werk van Schiller als bron nam, maar Verdi (1813-1901, zijn eerste opera is van 1841, meer dan tien jaar na de laatste van Rossini) maakte er ruim gebruik van:
Giovanna dArco 1845 Die Jungfrau von Orleans 1801 I masnadieri 1847 Die Räuber 1781 Luisa Miller 1849 Kabale und Liebe 1784 La forza del destino 1862 Wallensteins Lager 1799 Don Carlos 1867 Don Carlos 1787
20-10-2006
oude bokken, groene blaadjes
Het is niet omdat ik zestig geworden ben, of omdat mijn blog op het Seniorennet verschijnt, dat ik plots belangstelling zou gekregen hebben voor de spreekwoordelijke oude bok of liever: voor het groene blaadje. Het is een thematiek die zeer actueel is: elke dag krijgen we wel een nieuwsbericht over een geval van pedofilie of van een oudere man die een veel jongere vrouw huwt. Die problematiek is ook van alle tijden, zoals ook zal blijken uit de rest van mijn verhaal. Het moet dus zijn dat oude bokken altijd al groene blaadjes gelust hebben, en dat de goegemeente dat steeds als afwijkend gedrag heeft beschouwd, waarover zij nu eens verontwaardigd deed, maar zich er dan weer eindeloos vrolijk over maakte.
In de literatuur is het thema alomtegenwoordig. Lolita en nymphet zijn door Nabokov in het algemene taalgebruik gebracht, maar bijvoorbeeld ook Dostojevski voerde in De idioot het schrijnende verhaal op van een oude rijkaard die een jong meisje rooft en jarenlang in afzondering houdt.
Ook in het theater en in de opera is die thematiek sterk aanwezig. Plautus ( -184) heeft met het blijspel Casina wellicht de basis gelegd voor een eindeloze reeks navolgingen rond het thema van de rijke oude vrek die zijn zinnen gezet heeft op een jonge vrouw, maar die door iedereen uit zijn omgeving bedrogen wordt en uiteindelijk zowel de vrouw als zijn geld verliest.
Een interessante lijn kan van Plautus Casina getrokken worden, wellicht via enkele omwegen, naar Ben Jonson (1572-1637) en zijn Epicoene (1609). De oude man in kwestie, Morosus, is bovendien ook zeer op rust en stilte gesteld. Hij dreigt ermee zijn neef te onterven door zelf met een heel stil meisje te trouwen. Hij beseft niet dat het meisje de geliefde is van de neef, die het plan van zijn oom doorheeft en met deze list probeert zijn erfenis veilig te stellen. Het brave meisje ontpopt zich eens getrouwd immers tot een luidruchtige helleveeg die het geld door ramen en deuren gooit. Morosus is uiteindelijk blij dat neeflief haar van hem overneemt, samen met de erfenis, natuurlijk.
In Engeland vind je The Silent Woman of ook wel The Quiet Woman vaak terug als naam van pubs en inns, met op het uithangbord steevast een afbeelding van een vrouw... zonder hoofd, blijkbaar de enige zwijgende vrouw die de tooghangers zich konden voorstellen.
Van dat blijspel van Ben Jonson maakte Stefan Zweig een vrij getrouwe bewerking als libretto voor Richard Strauss Die Schweigsame Frau (1935). De ondertitel van Jonsons Epicoene was inderdaad The Silent Woman. Epikoinè is denkelijk Grieks is voor babbelwijf; naar verluidt was Pauline, de echtgenote van Strauss en een notoire dragonder, niet erg opgezet met de keuze van haar man voor dit onderwerp.
Dat blijspel van Jonson moet ten minste onrechtstreeks aan de basis gelegen hebben van het libretto van Gaetano Donizettis nog steeds zeer populaire opera Don Pasquale (1843). Over de toch wel opvallende gelijkenissen in het verhaal van deze beide operas las ik nog nergens iets, zodat ik het hier maar even vermeld. Het lijkt me onwaarschijnlijk dat Strauss zich hiervan niet bewust was, hij was namelijk jarenlang dirigent aan de beste operahuizen ter wereld.
Een andere, niet minder boeiende rode draad voert ons van Plautus naar Beaumarchais (1732-1799), de auteur van twee bij het verschijnen immens populaire, maar door de censuur lang verboden blijspelen: Le barbier deSéville (1775) en Le mariage de Figaro (1784). De sympathieke barbier, een functie die zowel het scheren en knippen als de elementaire geneeskundige verzorging inhield, werd muzikaal eerst vereeuwigd in de opera van Rossini, Figaro in die van Mozart. In beide operas is onze oude bok prominent aanwezig en krijgt uiteindelijk zijn bekomst, zoals dat gaat. In Figaro is hij niet zozeer oud als wel de adellijke meester van Figaro, die zijn bediende zijn jonge aanstaande bruid wil ontfutselen, desnoods op basis van het oude ius primae noctis, het recht van de feodale heer op de eerste huwelijksnacht van zijn ondergeschikten. Terloops: we moeten dat recht niet al te letterlijk opvatten, zeggen de meeste historici; hoewel dat hier en daar en af en toe wel zal gebeurd zijn, was dat recht eerder iets dat de geliefden of hun ouders moesten afkopen van de heer, een soort belasting op het huwelijk dus. Dat maakt het niet minder verwerpelijk, maar toch iets minder scabreus.
Met Figaro dienen nieuwe tijden zich aan, de Franse revolutie is niet meer veraf: Mozarts Le nozze di Figaro kende zijn eerste opvoering in Wenen in 1786. Het is nog steeds een van de meest gespeelde operas, net zoals Il barbiere di Siviglia en ook Don Pasquale. Strauss Schweigsame Frau is niet echt van het repertoire verdwenen, maar is toch duidelijk minder populair bij het grote publiek.
Een postscriptum nog over die Beaumarchais. Hij begon zijn leven onder de naam Caron en als zoon van een horlogemaker. Toen hij 19 was ontwikkelde hij een nieuw soort van échappement dat ook nu nog gebruikt wordt in uurwerken en mechanische polshorloges. Hij heeft het later ver gebracht, onder meer door zich te laten opmerken bij het koninklijk hof. Hij trouwde een jonge weduwe, die prompt stierf en hem naast veel geld ook zijn nieuwe naam de Beaumarchais naliet. Hij werd nog veel rijker door zijn associatie met al dan niet duistere financiële transacties en kon zich een adellijke titel kopen in 1760. Hij werkte als geheim agent voor de Franse koning, maar raakte herhaaldelijk in onmin en ongenade door allerlei juridische problemen, die hij echter steeds in zijn voordeel kon laten beslechten, niet in het minst door zijn briljante pamfletten tegen zijn tegenstanders, die hem de steun van het publiek opleverden. Hij overleefde ook nog de Franse revolutie, was zelfs actief in de aankoop van geweren voor het revolutionaire leger, en speelde een belangrijke rol in de ondersteuning van de Amerikaanse revolutie door Frankrijk, waarbij hij zelf ook een deel van zijn fortuin verloor. Een kleurrijke figuur, voorwaar.
Categorie:etymologie Tags:etymologie
19-10-2006
Johannes 21, 18
In Animal Farm zijn alle dieren gelijk, but some are more equal then others. Als de varkens hun coup (spreek uit: koe) plegen en het bewind in handen nemen, heet het eerstaanwezend zwijn: Nappie. Toen Beethoven vernam dat Nappies oorspronkelijke naamgenoot, Napoleon, ook de eerste plaats aan de trog had veroverd door zich eigenhandig de keizerskroon op het hoofd te drukken, schrapte hij de naam van die verrader van de revolutie in de opdracht van zijn derde symfonie, de Eroica.
Dictators hebben het niet altijd gemakkelijk. Eerst moeten ze jaren vechten om aan de macht te komen, want behalve in Noord-Korea is het dictatorschap zelden succesvol erfelijk. Ze moeten beginnen als korporaal, zoals Napoleon en ook Hitler, om uiteindelijk opperbevelhebber van het leger te worden en vader des vaderlands. Vervolgens moeten ze hun absolute macht uitbreiden over een zo groot mogelijk gebied en daartoe voortdurend oorlog voeren met hun buren. En zelfs als dat lukt, wacht hen nadien de onverdroten oppositie in binnen- en buitenland, die ze met brutaal geweld moeten bestrijden tot op hun oude dag.
En toch zijn er nog altijd mensen die die rotjob willen.
Je vindt ze overal. Of het nu de ondervoorzitter van de duivenmelkerbond is, de trainer van de vrouwenvoetbaljeugdploeg van Kortessem, de groepsvoorzitter Wetenschappen aan de universiteit, de schepen van openbare werken van Zoetenaaie-aan-de-Gaver of de afgevaardigd-bestuurder van de Bank van Jersey, er is er altijd wel eentje die de anderen de mond snoert, zijn eigen plannetjes uitvoert en nog nooit van scrupules of democratie gehoord heeft.
Als dat zich beperkt tot de plaatselijke landelijke gilde of de verenigde pluimveehouders van een van de deelgemeenten van Weelde, dan zijn er hooguit zeven mensen die s avonds na de vergadering tegen hun vrouw zeggen: hij was weer bezig, hoor! Weet ge wat hij nu weer van plan is?
Het wordt gevaarlijker als zo iemand belangrijke verantwoordelijkheden krijgt of naar zich toetrekt. Hoe groter de macht, hoe meer mensen en middelen erbij betrokken zijn, hoe kwalijker de gevolgen. Als de bazen van de grootste bedrijven ter wereld beginnen vals spelen, denk aan Enron, maar ook aan L&H bij ons, dan zijn de gevolgen niet te overzien. Als gewetenloze schurken de macht grijpen in een land, denk aan Pol Pot, Sadam, de Taliban, de Griekse kolonels, de Chileense Junta, de Argentijnse generaals dan is alles mogelijk. Het Nazisme heeft dat overtuigend aangetoond.
Er is dus een concreet gevaar verbonden aan schaalvergroting. Als het verkeerd gaat op kleine schaal, dan is dat erg voor de betrokkenen, maar zij kunnen nog altijd een beroep doen op een hogere macht om in te grijpen. Maar als een land als Amerika weigert zich neer te leggen bij beslissingen van de rest van de wereld over maatregelen tegen de opwarming van de aarde, wat kan men daaraan dan nog doen?
Is small dan altijd beautiful?
Was het maar zo simpel. Er zijn zeker heel veel aangelegenheden die beter op grote schaal aangepakt worden. Het heeft geen zin om bijvoorbeeld verschillende verkeersreglementen te hebben per Vlaamse provincie: Europese afspraken zijn hier op hun plaats, en zo kunnen we nog tal van uitstekende grootschalige reglementeringen en afspraken aanwijzen.
Een goede manier om uit te maken of iets op een laag niveau dan wel op wereldschaal moet afgesproken of beslist worden, is het subsidiariteitsbeginsel, ik wou ook wel dat er een eenvoudiger woord was. De regel is nochtans simpel: als een beslissing op het laagste niveau kan genomen worden zonder nadelige gevolgen voor de rest, laat de verantwoordelijkheid dan op dat laagste niveau.
Een voorbeeld: de bewoners van een verkaveling rond een doodlopende straat menen dat er te snel gereden wordt in hun straat. Dat gebeurt dan uiteraard door die bewoners zelf en door de bezoekers. Als die mensen de koppen bijeen steken en vinden dat er verkeersdrempels moeten komen, dan kan die beslissing nauwelijks invloed hebben op anderen dan die bewoners en hun bezoekers, de rest van het dorp heeft er geen last van. Natuurlijk mogen zij zelf die drempels niet plaatsen: je zou wat zien! Over de afmetingen etc. van dergelijke drempels beslist het best een hogere instantie, bij voorkeur nationaal of zelfs internationaal, kwestie van het zinvol en veilig te houden. En de gemeenteraad moet natuurlijk ook beslissen of er geld vrijgemaakt wordt om precies daar drempels te plaatsten, of er geen andere prioriteiten zijn. Maar het heeft geen zin dat de UNO moet beslissen of er in die doodlopende straat drempels komen.
Het Nazisme heeft destijds de meest verregaande en ingrijpende beslissingen genomen in het belang van het land. Dat was ook telkens de verdediging van de overgebleven verantwoordelijken op het proces van Nürnberg: zij hadden gehandeld om het land van de ondergang te redden. Daarvoor hadden zij politieke tegenstanders uitgeschakeld, de democratie afgeschaft, de Joden geplunderd en vernietigd, volksvreemde elementen uitgeroeid, etnische zuiveringen uitgevoerd in bezette gebieden Alle macht lag in de handen van een zeer kleine kliek. Het hoger belang, daarvoor moest alles wijken. Tot zij op het proces geconfronteerd werden met het afschuwelijk menselijk leed dat zij op zon verbijsterend grote schaal veroorzaakt hadden. Toen hadden ze het niet geweten, nee, dat hadden ze niet bedoeld, nee, daartoe hadden ze nooit het bevel gegeven. En het is niet ondenkbaar dat in bepaalde gevallen zij inderdaad de gevolgen van hun beslissingen niet van bij de aanvang voorzien hadden. Het maakt er hun schuld niet minder om.
En ook de schuld van hen die de onmenselijke bevelen hadden uitgevoerd, mag niet in vraag gesteld worden. Befehl ist Befehl is geen excuus, al was het allicht best moeilijk om toen bevelen te negeren. De schuld van degenen die de bevelen gaven mag dan groter zijn, maar er zijn dingen die men niet straffeloos doet, ook al komt het bevel van hogerhand.
Laat ons dus zeven keer nadenken voor we onze eigen verantwoordelijkheid overdragen aan anderen, op een hoger niveau. Voor ge het weet