mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
28-02-2007
10.000
Op een mooie dag, maanden geleden, heb ik de teller van mijn blog, die bijhoudt hoe vaak iemand een bericht bekijkt, verbannen naar de onderkant van de kolom hiernaast. In het begin ga je voortdurend kijken hoeveel volk er al geweest is en dan is het handig als het aantal bovenaan staat. Maar de aantallen van de kijkers gaan op en neer, waarom, ik weet het niet en je kan er toch niets aan veranderen. Dus weg ermee, wie het wil zien moet maar onderaan gaan kijken. We moeten geen kijkcijfers halen om te mogen blijven verder doen, zodus.
Maar vandaag staan we er toch even bij stil, want we hebben een drempel overschreden, een die ik een jaar geleden echt niet voor mogelijk achtte. Op 22 februari 2006 had ik welgeteld één bezoeker en één bekeken bladzijde (pageview). Vandaag hebben we de tienduizend overschreden en we lijken af te stevenen op een nieuw dagrecord in de buurt van honderd unieke bezoekers!
Ik kan dat toch niet laten voorbijgaan alsof het mij niets doet, zo blasé ben ik nu ook weer niet.
Vanzelfsprekend ben ik gelukkig met die belangstelling, dag na dag, nu al meer dan een jaar lang. Ik ben jullie dankbaar voor de impliciete aanmoediging, want al zou ik wellicht ook schrijven als er minder lezers waren, het is echt toch wel een stuk aangenamer als er wat volk op af komt.
Ik ben ook Lut dankbaar, steeds mijn eerste lezer in een vast ritueel als er weer iets af is. Ze is kritisch, steeds opbouwend en altijd oprecht nieuwsgierig naar de volgende aflevering.
Af en toe stuurt een lezer een berichtje en van sommige word ik zelf ook een beetje stil.
Ik wil hier ook een hartelijke groet richten aan de bekende en vooral ook de anonieme mensen van Seniorennet die met dit initiatief begonnen zijn en die de mastodont die SN ondertussen geworden is, vrijwel moeiteloos in toom houden. Jullie werk wordt heel erg gewaardeerd. We staan er niet vaak bij stil, maar de site werkt zo goed als vlekkeloos en dat bovendien gratis en met nauwelijks reclameboodschappen.
Deze blog is voor mij een echte zegen.
op de foto: het orgel in de Sint-Vincentiuskerk van Eeklo, waarop Nandor Neichel, de Hongaarse vluchteling-koster, vijftig jaar geleden mijn liefde voorde muziek wakker maakte.
etymon: kaffers
Er is Kunst en kunst, of grote kunst en kleinkunst. Zo zijn er Kaffers en kaffers en zelfs nog andere kaffers, blijkbaar.
De scheidingslijn tussen de Kaffers en de kaffers loopt tussen de twee partijen die ook nu nog lijnrecht tegenover elkaar staan in bloedige broedertwist, namelijk de Arabieren en de Joden.
Laten we beginnen met Kaffer, met hoofdletter dus.
Van Dale situeert het eerste gebruik van Kaffer al in 1596 en wel in het Afrikaans. Die vroege datum lijkt onwaarschijnlijk, zoals we later zullen zien.
Het is een vrij lange omweg. De oorsprong is Arabisch: quafir en dat was en is de naam in de Islam voor de ongelovigen, de afvalligen, de niet-moslims. Er is een verwant werkwoord kafara: verbergen, ontkennen. In het Ottomaanse rijk (1299-1922!) werd het de vaste (scheld)naam voor de christenen. En dan is er een rare sprong gebeurd, eigenlijk een omkering van de rollen: de overal, ook in het Westen bekende Moslim scheldnaam voor de christenhonden werd de christelijke scheldnaam voor de niet-christelijken, de ongelovigen vanuit het christelijke standpunt. Het had evenwel geen zin om die term te gebruiken voor de Moslims, want dan noemde men elkaar bij dezelfde naam en dan is men alle twee kaffer, zoals kinderen zeggen: al wat ge zegt zijt ge zelf. Christen missionarissen, zowel katholieke als Protestantse, gingen de kaffer-naam gebruiken voor de oorspronkelijke zwarte bevolking van Afrika, de negers. In 1652 stichtte de Nederlandse Oost-Indische Compagnie Kaapstad en dat was het begin van de kolonisatie van zuidelijke Afrika, die tot laat in de twintigste eeuw heeft geduurd, denk maar aan Nelson Mandela. Met die datum in gedachten, namelijk het midden van de zeventiende eeuw als het begin van de vrij gewelddadige en onderling competitieve kolonisatie van Afrika door Engeland, Frankrijk en Nederland, lijkt het onwaarschijnlijk dat onze term al in 1596 in het Nederlands uit het Afrikaans zou overgekomen zijn, er was toen namelijk nog geen Afrikaans. Meer waarschijnlijk is onze Engelse etymologische bron, die spreekt van 1790 als datum waarop de vroege Engelse missionarissen de term Kaffir begonnen te gebruiken voor de zwarte Kaapse bevolking. Aangezien de Nederlanders er eerst waren, de Britten kwamen er pas op het einde van de oorlog met Napoleon, hebben de Britten die benaming wellicht overgenomen van de Nederlanders. Die inherent racistische naam was in Zuid-Afrika de officiële benaming voor al wat zwart was, vandaar de hoofdletter. Dat belet niet dat het zowel in het Nederlands en het Afrikaans als het Engels ook een gewone scheldnaam geworden is. Een vrouwelijke Kaffer was een Kafferse.
Wie zijn dan de kaffers, met kleine k? Dat moet dan een Joodse etymologie hebben en dat is ook zo. Het Jiddisch-Hebreeuwse woord voor boer of dorpsbewoner is kaphri en met het Jiddisch is die naam al vrij vroeg, Van Dale zegt 1724, overal via het Bargoens, de verzamelnaam voor allerlei dieven- en geheimtalen, in Nederlands terechtgekomen, met de bijbetekenis die boer ook nu nog heeft, althans op de tribunes van den Aantwaarp: boere booite! Een boer is, of was, een lompe, onbehouwen persoon en elke tegenstander van den Aantwaarp, of elke niet-Antwerpenaar is dat voor de Sinjoren ook.
Een kaffer, oorspronkelijk gewoon een boer, werd dus ook een lomperik in het Nederlands. In het Bargoens is de oorspronkelijke betekenis behouden, namelijk gewoon een boer en een kafferin is gewoon een boerin.
Ten slotte is er nog een andere kaffer, uit een ander idioom, namelijk de soldatentaal: iemand die bij de cavalerie was, het paardenvolk zoals mijn grootmoeder zei, was een caver en zo dus een kaffer.
Words, words, words
27-02-2007
Je sens mon coeur qui bat, qui bat
Ik moet het af en toe op de radio gehoord hebben, hier of daar, in de loop van de zowat vijftig jaren dat ik naar opera luister: een korte aria, meer een lied, in het Frans gezongen, en dat in een Russische opera, namelijk Tchaikovskys Schoppenvrouw (1890). De aria zingt de mezzo steeds in het Frans, de rest in het Russisch. Vreemd, eigenlijk Het bleef dan ook in mijn koppeke spelen, tot vandaag.
Dit is de Franse tekst:
Je crains de lui parler la nuit, J'écoute trop tout ce qu'il dit, Il me dit: je vous aime, Et je sens, malgré moi, Je sens mon coeur qui bat, qui bat, Je ne sais pas pourquoi.
Puis il prend ma main, Il la presse, avec tant de tendresse Que je ne sais plus où j'en suis. Je veux le fuir, mais je ne puis ...
Ah! la nuit, pourquoi lui parler la nuit, J'écoute trop tout ce qu'il dit. Il me dit je vous aime, Et je sens, malgré moi, Je sens mon coeur qui bat, qui bat, Je ne sais pas pourquoi.
En dit is mijn vertaling:
waarom luister ik naar hem toch s nachts ik geloof al wat hij me dan vertelt hij zegt me dan ik heb je lief en ik voel hoewel ik beter weet ik voel mijn hart dat bonst en bonst en weet niet eens waarom
en dan neemt hij me bij de hand en streelt die dan zo zacht zo zacht wat er dan met mij gebeurt ik weet het niet weg wil ik van hem maar ik kan het niet
ach, waarom luister ik naar hem toch s nachts ik geloof al wat hij me dan vertelt hij zegt me dan ik heb je lief en ik voel hoewel ik beter weet ik voel mijn hart dat bonst en bonst en weet niet eens waarom.
Het is een niet onaardige melodie, al is het niet echt grote literatuur. Maar waarom in het Frans? Van wie is de tekst, trouwens? Niet van de librettist, Modest, de broer van Peter Ilyich, noch van de auteur van de novelle die de basis was van het libretto, namelijk Aleksander Pushkin, maar van een Frans dichter, namelijk Michel-Jean Sedaine (1719-1797). En dat brengt ons bij de oplossing van het raadsel, want dat is de auteur van het libretto van een andere opera, van André Ernest Modeste Grétry (1741-1813): Richard Coeur de Lion (1785). Tchaikovsky heeft in zijn opera inderdaad enkele pastiches verborgen, ontleningen van tekst en/of muziek van andere auteurs en componisten, en dit is er een van. Het is dus een aria uit een opera van Grétry, die als een chanson gezongen wordt door de oude gravin, die terugdenkt aan haar jeugd.
Richard Coeur de Lion was destijds de meest succesvolle opera van Grétry, maar er zijn nauwelijks recente opnames van, de laatste met Mesplé en het koor en orkest van onze Belgische radio en Tv, in 1978. In die opera draait de plot rond een muzikaal thema, dat negen keer herhaald wordt. Het verhaal is ons bekend, ook al uit het verhaal van Robin Hood: Richard zit na zijn terugkeer van de kruistocht opgesloten in een Duits kasteel, zijn geliefde zoekt hem overal, in de hoop hem te bevrijden. Een dienaar van Richard slaagt erin om zijn meester te identificeren aan de hand van een lied (het muzikaal thema!) dat hij ooit voor zijn geliefde schreef. Aan het einde van de opera wordt het kasteel bestormd en ingenomen en de gevangene bevrijd en de kasteelheer, Florestan, gearresteerd.
Doet ons dat niet denken aan die andere opera, Fidelio (1805) van Beethoven, waar ook een kasteel bestormd, een gevangenisbewaarder gearresteerd en een andere beroemde gevangene, die toevallig Florestan heet, door zijn geliefde bevrijd?
Wellicht was het niet toevallig dat Tchaikovsky precies uit deze opera van Grétry een stukje gelicht heeft; hij kende niet alleen Grétry, maar ook Beethoven, natuurlijk. Hij laat de oude gravin mijmerend een populair liedje uit haar jeugd zingen, een muzikaal thema dat in een opera als sleutel had gediend voor een speurtocht en dat hij ons nu als pastiche-raadseltje voorschotelt.
Ik hoop dat hiermee ook voor jou deze kwestie opgelost is, al was je je wellicht niet bewust dat er een probleempje was. Voor mij was het in alle geval een boeiende zoektocht op een regenachtige dag, met een happy end zoals in de opera, zij het na maar liefst vijftig jaar onzekerheid.
25-02-2007
omgedicht: Jacques Prévert
Pater noster
Notre Père qui êtes aux cieux
Restez-y
Et nous nous resterons sur la terre
Qui est quelquefois si jolie
Avec ses mystères de New York
Et puis ses mystères de Paris
Qui valent bien celui de la Trinité
Avec son petit canal de l'0urcq
Sa grande muraille de Chine
Sa rivière de Morlaix
Ses bêtises de Cambrai
Avec son océan Pacifique
Et ses deux bassins aux Tuileries
Avec ses bons enfants et ses mauvais sujets
Avec toutes les merveilles du monde
Qui sont là
Simplement sur la terre
Offertes à tout le monde
Éparpillées
Émerveillées elles-mêmes d'être de telles merveilles
Et qui nosent se l'avouer
Comme une jolie fille nue qui n'ose se montrer
Avec les épouvantables malheurs du monde
Qui sont légion
Avec leurs légionnaires
Avec leurs tortionnaires
Avec les maîtres de ce monde
Les maîtres avec leurs prêtres leurs traîtres et leurs
reîtres.
Avec les saisons
Avec les années
Avec les jolies filles et avec les vieux cons
Avec la paille de la misère pourrissant dans lacier des
canons.
Jacques Prévert, Paroles
Pater noster
Onze Vader die in de hemelen zijt
blijf maar daar
wij blijven wel hier op de aarde
die soms toch zo mooi kan zijn
met de mysteries van New York
en ook nog de mysteries van Parijs
zeker zo goed als dat van de Triniteit
met het kanaaltje van de Ourcq
en de grote Chinese Muur
met de rivier Morlaix
en de snoepjes van Cambrai
met de Stille Oceaan
en de twee poelen aan de Tuileries
met de brave kinderen en de vieze venten
met al de wonderen van de wereld
die er zijn
zo maar hier op aarde
aan eenieder gegeven
rondgestrooid
zelf verwonderd dat ze zo wonderlijk zijn
en het zelf niet durven geloven
zoals een mooie naakte jonge vrouw zich niet durft tonen
met al het ontstellende onheil van deze wereld
dat er legio is
met de legionairs
en de folteraars
met de heersers van deze wereld
de patsers en de pasters en de verraders
en de ruwe huursoldaten
met de seizoenen
met de jaren
met de mooie meiden en de ouwe zakken
met het stro van de armoede rottend in het staal
van de kanonnen.
vertaald door Karel Dhuyvetters op 25 februari 2007
23-02-2007
ex libris William Brodrick
Bij toeval belandde de debuut-detectiveroman van William Brodrick op mijn leestafel: The Sixth Lamentation, 2003, 433 pp. Hij was destijds door de pers en de kritiek goed onthaald en dat is toch altijd een aansporing om te lezen, er is immers zoveel op de markt.
Het gebeurt me niet vaak, maar op verscheidene momenten heb ik gewoon zitten snikken en snotteren; niet zomaar even een krop in de keel of wat mist over je ogen, nee, echt wenen van ontroering. Nu, een paar dagen later, vraag ik me dan af hoe dat komt. Natuurlijk is het goed geschreven en spannend en vlot, met goede dialogen, maar er zijn er zoveel die aan die basiseisen beantwoorden en die je leest en dan weer weglegt. Wat maakt dit boek dan zo grondig verschillend?
Er is natuurlijk het thema: de laatste overlevenden van de Holocaust, hun kinderen en kleinkinderen die elk op hun manier de traumas verwerken. Dat is al vaker gedaan, het ligt immers voor de hand dat de kunsten in het algemeen zich inlaten met de belangrijkste gebeurtenis van de 20ste eeuw, misschien wel de meest ingrijpende gebeurtenis in onze geschiedenis: de tweede wereldoorlog en alles wat ermee te maken heeft.
Ik denk dat het vooral de manier is waarop het hier gebeurt, die zo aangrijpend is. De waarheid over de gebeurtenissen tijdens de oorlog wordt slechts heel geleidelijk duidelijk, de personages zijn zich niet bewust van hun voorgeschiedenis en niets is wat het lijkt. Schuld en onschuld liggen heel dicht bijeen en de auteur laat de balans heel subtiel nu eens in de ene richting doorslaan, dan weer in de andere. Pas op de allerlaatste bladzijden worden de laatste twijfels over de feiten weggenomen, maar dan is de complexiteit van de geschiedenis in de plaats gekomen van de individuele daden, wandaden of heroïsche, van de hoofd- en bijfiguren, en is oordelen een precaire zaak.
Het verschil met vele andere whodunits is dus dit: de misdaden die de slimme detective moet ophelderen zijn hier geen passionele moorden, geen roofmoord of zelfs zinloos geweld, geen seriemoorden. Het zijn de reacties van gewone mensen onder de extreme omstandigheden van de oorlog en de Holocaust. Wellicht weet je pas echt wat iemand waard is, als hij zo een echte test moet doorstaan. Dan zijn het minder de principes en overtuigingen die van belang blijken, maar wel iets dat men achteraf wel kan omschrijven als heldenmoed, doch op het ogenblik voor de betrokkene zelf waarschijnlijk zeer vanzelfsprekend is. In die voor ons, hier en nu, onvoorstelbare situaties is het niet voorspelbaar hoe iemand gaat reageren. Men neemt een beslissing, hoewel men evengoed een andere had kunnen nemen en men blijft erbij, ook al zijn de consequenties niet te overzien. Voor hen die overleven, als dader of als slachtoffer, blijft de herinnering als een wrede, onheelbare wonde.
Brodrick heeft die tragiek van winnaars en verliezers, van schuld en boete, van misdaad en straf op een zeer menselijke manier in beeld gebracht. Zijn personages zijn levende mensen, sterk in hun zwakheid en vertwijfeld in hun zekerheden. Het is in de confrontatie van die stuk voor stuk overtuigend geloofwaardige menselijke typeringen dat zijn emotionele bravoure ligt, het is daar dat de tranen spontaan in je ogen springen. Dit is een zeer sterk verhaal, dit is een van de weinige detectiveverhalen waarvan je denkt: dit moet ik nog eens lezen. Zeldzame lof!
Dank je, Birgit
22-02-2007
regulateur
Toen ik op Vastenavond bij Dirk, mijn oudste zoon thuis was voor pannekoeken (neen, ik zet die domme n er niet bij!), vroeg hij me om nog eens naar zijn regulateur te kijken, een erfstuk van de familie van Katrien. Tien jaar of meer geleden, toen hij de klok gekregen had, had ik die wat gereinigd, hier en daar wat olie en ze tikte weer vrolijk. Nu, na wat verhuis en verbouwingen was ze niet meer in gang te krijgen. Gisteren heb ik ze weer een beurt gegeven: stof weg, olie verversen en ja hoor: ze tikt en slaat weer opgetogen.
Mijn eerste klok vond ik op een dag in de boekenkast op mijn zolderkamer. Ik was twaalf, dertien misschien. Ik zie ze nog voor mij, achteloos tussen boeken en oude tijdschriften. Op een of andere manier moet ze mijn nieuwsgierigheid gewekt hebben. Het was ook een regulateur, een hangklok met een slinger, in een zwarte houten kast, met gedraaide torentjes op de hoeken onder en boven en een fronton bovenop. Ik opende het glazen deurtje, maakte de slinger los, haalde het werk eruit, keek eens hoe alles ineenstak. Al rap zag ik wat er schortte: de ophanging van de slinger was stuk. Dat is een klein metalen stukje, twee stukjes koper met twee dunne stalen stukjes ertussen, die als een veer werken en de beweging van de slinger een extra duwtje geven. Stukje eruit gehaald en ermee naar een horlogewinkel in de hoofdstraat. Die bekeek me eens, niet onwelwillend, wellicht terugdenkend aan zijn eigen jeugd, en verkocht me voor enkele franken een nieuw stukje. De rest was kinderspel: beetje afstoffen, ophangen, opwinden en voor het eerst dat gevoel van: hé, het werkt! Mijn Moeder vertelde me dat het de klok van haar moeder was, een huwelijkscadeau. Mémé, zoals we haar noemden, of Meetjen, heeft jaren bij ons gewoond en is er ook gestorven toen ze 87 was. Ze was geboren in 1875, mijn meter, haar oudste dochter, was van 1900, ze ging mee met het jaar: ze was zo oud als de eeuw; Mémé moet dus getrouwd zijn rond 1895. Later, toen wij allemaal het huis uit waren en mijn ouders voor hun oude dag naar een appartementje verhuisden, heeft de regulateur opnieuw een ereplaats gekregen, en ik onderhield hem sporadisch. Toen wij zelf een huis bouwden, kreeg ik de regulateur, in ruil voor een ietwat kitscherige namaak antieke klok die wij als huwelijkscadeau hadden gekregen van heeroom nonkel Fons, de broer van mijn schoonvader, die net zoals mijn schoonvader een amateur uurwerkmaker en verkoper was. Toen we scheidden, nam ik de regulateur mee en hij heeft nog altijd een ereplaats, naar ik hoop de laatste wat mij betreft.
Sinds die eerste herstelling, bijna vijftig jaar geleden, heb ik af en toe nog hier en daar een klok gereinigd en weer aan de praat gebracht. Als ik er zelf geen doen aan zag, bracht ik ze naar een professionele uurwerkmaker, met wisselend succes. Zo kreeg ik een reputatie: hij kent er iets van. In feite wist ik er niet veel meer van, maar toch net voldoende voor de reputatie. Ik kocht wat boeken over oude klokken, las enkele werken uit de bibliotheek over klokken, kalenders, tijdsberekening, het werd een hobby. Op reis bezocht ik uurwerkmusea, als er tentoonstellingen waren in de buurt trok ik erop af. Op een dag, zeven jaar geleden vond ik een advertentie in de koopjeskrant: een liefhebber deed zijn collectie van de hand. Aangemoedigd door Lut kocht ik enkele klokken waaronder (eindelijk!) een staande klok, een Comtoise met een brede slinger en een heel elegante regulateur. Af en toe kocht ik er nog een bij en van familie, vrienden en kennissen kreeg ik er nog wat, een bezoeker zei eens dat ik in een klokhuis woonde Het zijn er al bij al een stuk of tien.
Het zijn fascinerende dingen, die mechanische klokken. Het is natuurlijk allemaal massaproductie, de echt waardevolle stukken zijn heel duur. Maar ze werken allemaal, en ze blijven werken, honderd jaar lang, als ze niet mishandeld worden, met alleen maar een beetje olie om de vijf jaar en af en toe het stof eens wegblazen. Ze zijn ook vrij nauwkeurig. En ze werken gratis: een gewicht optrekken of een veer opwinden, dagelijks, wekelijks of om de veertien dagen is al wat je moet doen. Dat is het wat me altijd heeft aangetrokken, die onverwoestbare mechaniek, het gemak van onderhoud en bediening, een vrij ingewikkeld toestel dat niet duur is en waar je eindeloos plezier van hebt, als je het een klein beetje onderhoudt. Elke keer als ik een verwaarloosde klok weer aan de gang krijg, heb ik nog steeds dat fijne gevoel: voilà, ze gaat weer!
Mensen zijn vaak net zo. Soms zijn ze wat verwaarloosd en vallen ze stil, onbruikbaar voor hun omgeving. Maar met wat tender loving care, een klein beetje aandacht af en toe, kan je ze weer aan de praat krijgen en loopt alles weer gesmeerd. Ik weet dat ik in mijn leven zon mensen soms de rug heb toegekeerd, de schouders heb opgehaald en hen dat kleine beetje aandacht niet heb gegeven. Dat spijt me nu. Maar zoals vaak op klokken te lezen staat: fugit irreparabile tempus, de tijd vliedt heen en komt nooit meer terug.
Laten we zorgzaam omgaan met onze klokken. En met elkaar.
21-02-2007
etymon: grim
Met woorden is het vaak zoals in families: de familieleden vertonen wel grote individuele verschillen, maar ergens lijken ze allemaal op elkaar, kijk maar eens in je eigen familiekring rond.
Vandaag is ons trefwoord: grim. Het is een zeer oud woord van Germaanse oorsprong, we vinden het zowat in alle talen terug, zelfs in de Romaanse, zoals het Frans, Portugees, Spaans en Italiaans. Maar daar gaan we ons nu niet mee bezighouden, er zijn al klanten genoeg in het Nederlands.
Beginnen we met grimmig: woedend, boos, vertoornd, verbeten kwaad. Grim betekent ook gewoon woede. Een alternatief is gram, zoals in gramschap. Grimbekken is je gezicht in woede vertrekken, dan ben je een grimbek, een korzelig mens, een Ise(n)grim, zoals de wolf in Reinaert de Vos; isen of iser is ijzer. Een vertrokken gezicht is een grimas, een masker van toorn, vandaar dan ook grime en grimeren: iemand een masker opverven.
Grim kan ook grin worden, dat is maar een kleine stap, en dan vinden we grinniken: grommend spotlachen of grijnslachen, grijnsbekken, grijnzen of grijnen, of zelfs grimlachen; dat laatste werd later het meer vriendelijke glimlachen, terwijl grijnen later grienen werd: wenen. Een lach en een traan, dus.
De basisbetekenis verwijst naar het vertrekken van het gezicht bij een hevige emotie, meestal min of meer ingehouden woede. Al de afgeleide woorden hebben iets van die betekenis behouden.
De Vlaamse taal is niet alleen wonderzoet, ze is ook bijzonder krachtig, zoals blijkt uit dit grimmige familieverhaal.
Op de tekening zie je Pietje de Dood, magere Hein, in het Engels the grim reaper.
19-02-2007
etymon: onverwist
Wat is er toch verkeerd met een woord als onverwist, dat wij in ons Eekloos dialect voortdurend gebruik(t)en en ook in het beschaafd Nederlands, omdat er geen alternatief voor is?
Van Dale kent het niet, Google vindt het slechts bij een paar bloggers zoals ik. Ik ben eens gaan kijken in het Duitse woordenboek, want het klinkt wat Germaans en daar heb je wel unwissentlich, met dezelfde betekenis, namelijk: zonder opzet, onopzettelijk, uit onkunde of onwetendheid. Identiek dezelfde betekenis heeft het Engelse unwitting(ly). In het Frans komt de uitdrukking à linsu de in de buurt, met de betekenis: buiten het weten van, dus ook een beetje onverwist. Inconscient maar vooral inconsciemment heeft helemaal dezelfde betekenis als ons onverwist.
Als kleine jongen was dat het ideale excuus: ik heb het onverwist gedaan! Het was per ongeluk! Ik kon er niet aan doen! Dus was je niet echt schuldig en kon je je straf ontlopen of kwam je er met een vermaning van af. Volwassenen kunnen van dat gedoogbeleid niet meer genieten: zij moeten het maar weten, als ze het niet weten zijn ze schuldig door onwetendheid, in het ergste geval is dat de ignorantia crassa et supina, die zonder meer zondig is en eigenlijk eerder een bezwarende dan een verzachtende omstandigheid bij de schuldbepaling.
Onwetend, of onverwist kan je niet zondigen, zei men vroeger, maar dat ging niet altijd op, want je had ook de plicht om bij te leren. Toen rector Piet De Somer bij het pausbezoek in Leuven van de plaatsvervanger van God op aarde voor de wetenschap het recht opeiste om te dwalen, was de pientere kardinaal Danneels er achteraf als de kippen bij om te riposteren: ja, maar niet om te blijven dwalen. Mozes leidde zijn volk uit Egypte en daarna dwaalden ze veertig jaar rond in de woestijn alvorens zich te vestigen in een land dat zogezegd overvloeide van melk en honing, maar anderzijds het enige land in het Midden-Oosten waar geen olie te vinden is
Nu we het toch over de Bijbel hebben: in Nederland heeft een politicus van de anti-Moslimpartij (zo ver is het daar al gekomen ) gezegd dat de Nederlandse Moslims de helft van de paginas uit hun Koran moeten scheuren als ze daar willen blijven wonen. Ik stel voor dat die brave man zijn Statenbijbel eens openslaat en kijkt hoeveel bladzijden hij nog overhoudt als hij elke aanstootgevende passage moet schrappen
Onverwist. Dit is een vurig pleidooi voor het eerherstel van dit prachtige en handzame woord. Laten we het blijven gebruiken, of als je het nog niet kende, probeer het eens?
18-02-2007
opera: Ariadne auf Naxos
Gisteren was er weer een opera op Mezzo die ik nog niet gezien had, althans niet in die enscenering. Even was er een conflict met Kim Clijsters, die de halve finale speelde in Antwerpen, en zoals alle rechtgeaarde Vlamingen hebben we eerst naar die match gekeken. Gelukkig duurde het niet te lang. Bovendien hebben we sinds een maand of zo een digicorder van Telenet; die laat ons toe op een gebruiksvriendelijke manier programmas op te nemen, zonder codes of instellingen: gewoon aanklikken wat je wil hebben. Toen Kim klaar was vandaag de finale! schakelden we over naar de opera en keken dus vanaf het begin terwijl de recorder verder opnam technisch niet echt een hoogstandje, maar zoiets was tien jaar geleden toch wat gecompliceerder!
De uitvoering was heel recent, wat niet steeds het geval is op Mezzo. De Opéra de Paris bracht in 2003 Ariadne auf Naxos van Richard Strauss, een Oper in einem Aufzug nebst einem Vorspiel. Het libretto is ook hier van Hugo von Hofmannsthal. Uraufführung 1. Fassung: 25. Oktober 1912, Stuttgart (Kleines Haus des Hoftheaters) - 2. Fassung: 4. Oktober 1916, Wien (Hofoper). Van de uitvoerenden vermeld ik slechts Natalie Dessay, die een wederoptreden deed als Zerbinetta na een operatie aan de stembanden en die stilaan van een heel lichte soubrette evolueert naar een volwaardige, wellicht zelfs dramatische sopraan, en ook Sophie Koch, die een van die typische Hosen-rollen speelt waarvan Strauss zo houdt, een mannenrol gezongen door een vrouw, meestal een mezzo, denk maar aan de Rosenkavalier; in dit geval is het de jonge componist in het voorspel, een kleine maar mooie en niet gemakkelijke bijrol.
Als we eraan denken dat deze opera in 1912 oer-opgevoerd werd, dan valt op hoe modern Strauss toen was. Zoals hij later nog zou doen, in 1942 met Capriccio, maakte hij een opera over opera, een opvoering over een opvoering. Dit is het verhaal van het voorspel: in het huis van een rijke mecenas worden de voorbereidingen getroffen voor de opvoering van de opera seria Ariadne op Naxos, een mythologisch drama over Ariadne die door Theseus na zijn avonturen met de Minotaurus op Kreta treurend achtergelaten is op het eiland Naxos, wachtend op de dood. Blijkbaar heeft ook de mecenas geen goed oog in die onderneming, want achter de rug van de jonge componist van Ariadne heeft hij ook een vaudeville gepland, een risqué muzikaal verzetje. Aanvankelijk was het plan dus voor een uitgebreide maaltijd, dan de opera, dan het variété en dan vuurwerk in de tuin. Maar de maaltijd loopt natuurlijk uit, en de majordomus komt aan de twee gezelschappen melden dat ze hun opvoeringen daaraan moeten aanpassen: niet na elkaar, maar samen, terzelfder tijd en dat ze moeten klaar zijn voor het vuurwerk begint. Voor de jonge componist is dat ongehoord, maar Zerbinetta, de vrouwelijke hoofdrolspeelster van het cabaret-ensemble, brengt hem op andere gedachten en hij geeft uiteindelijk toe. Dan begint het spektakel, inderdaad een mengeling van ernst en luim, waarbij de heel serieuze opera rond een thema uit de Griekse mythologie opgefleurd wordt met luchtiger intermezzi. Dit schema biedt Strauss volop gelegenheid om zich uit te leven, natuurlijk, in al de typische situaties en tradities van de opera en de operette, met veel ironie en zelfspot en parodieën of parafrasen van bekende operas, niet in het minst de grote Wagner. Het is eens wat anders dan het gezwollen gedoe van veel operas en het publiek heeft dat altijd weten op prijs stellen: eindelijk eens een opera waarin er ook eens mag gelachen worden, zelfs met de opera. De opvoering in Parijs zou Strauss wellicht OTT gevonden hebben, over the top, erover, zegt men nu. Zerbinetta lijkt in het voorspel zo weggelopen van een punk of rave fuif, en in de opera verschijnt ze in fleurige bikini, haar gezellen in Hawaïi-hemd, sandalen en maxi-short. Maar we zijn nu bijna honderd jaar later en het is interessant om de moderniteit van toen eens omgezet te zien in de postmoderniteit van de 21ste eeuw, Strauss opzet lukt nog altijd. Hij heeft de kluchtigheid heerlijke muziek meegegeven en het is ook de muziek die de loodzware arias van Ariadne en Bacchus redt. Zoals altijd was de eerste bekommernis van Strauss het publiek, dat hij in zijn brieven zo haatte
Over deze opvoering ga ik het verder niet hebben, er zijn betere en minder gelukte, denk ik, maar ik ben geboeid blijven kijken en gefascineerd blijven luisteren, wat wil je nog meer? Terwijl ik dit schrijf luister ik op de zeer bevredigende speakertjes van mijn Pc naar de versie van Karajan uit 1954, met Schwarzkopf, Streich, Seefried, Schock, Prey, en dat klinkt ook al bijzonder goed. Show is een element van opera, natuurlijk en gisteren lag de nadruk misschien vooral daarop, vandaag, zonder de beelden, is het de muziek die je zalig doet glimlachen.
Opera vraagt een inspanning, zeker volledige uitvoeringen, daar is de drempel altijd vrij hoog, ook voor mij. Als achtergrondmuziek lukt het alleen zoals straks, na het middageten in Tosca, het operaprogramma op Klara, waar je korte stukjes krijgt, hoogtepunten, ook letterlijk, uit allerlei operas, van Monteverdi tot het meest recente werk. Maar wie de inspanning doet, vindt steeds meer dan verwacht of gehoopt, het loont steeds de moeite. Probeer het ook eens?
16-02-2007
etymon: blog
Log is het Engelse woord voor een onbewerkt stuk hout, een stuk van een boom. Oorspronkelijk was het een omgevallen boom, een boom die ligt, dus. Bomen omkappen, een bos rooien is nog altijd to log.
Maar daar is het niet bij gebleven. Toen men de snelheid van schepen wou meten, ontwikkelde men een apparaatje dat bestaat uit een plankje met daaraan een touw met knopen op regelmatige afstanden. Gooi het plankje overboord en vier het touw, tel de knopen en meet de tijd die ondertussen verloopt en klaar is kees: je schip doet tien knopen. Door het zaakje te standaardiseren, zodat men de snelheid van schepen kon vergelijken, kwam men tot de afspraak dat één knoop overeenkomt met één zeemijl per uur. Een zeemijl heeft men na lang overleg vastgelegd op één meridiaanminuut. Toen in Frankrijk de revolutionairen en de bevrijde wetenschappers eenvormige afstandsmaten vastlegden, hebben ze de lengte van één meter bepaald op 1/10.000 van de afstand van de evenaar tot de Noordpool, gemeten op de meridiaan van Parijs. Die boog op de wereldbol is 90°, 1 graad is dus 10.000/90, en één minuut is dan 10.000/90x60, dat is afgerond 1,852 km. Een rappe boot doet 20 knopen, dat is dus 37 km per uur.
Dat toestelletje met de log, dat houten plankje, noemde men al gauw ook een log, ook in het Nederlands. Natuurlijk werd het verfijnd en verder uitgewerkt tot een betrouwbaar meetinstrument, dat pas kon vervangen worden toen men met elektronische metingen via satelliet begon te werken. De metingen hield men bij in een boek, samen met allerlei andere: wind, plaats, weer etc. Dat kwam allemaal in het logboek. Die uitdrukking is dan ook gebruikelijk geworden buiten de scheepvaart, logboeken zijn er sindsdien voor allerlei zaken.
Toen de computer zijn intrede deed, werd zorgvuldig genoteerd wie er op dat dure apparaat aan het werk was en wat men precies gedaan had, zodat men steeds kon achterhalen waar iets fout gegaan was, dat werd dus een elektronisch ogboek, en wie begon te werken moest inloggen met een geheime naam of code: de log-in, dan was hij ingelogd. Een log is dan een lijst van verrichtingen op die computer.
Op Internet is er ooit iemand begonnen met een dagboek. Dat kreeg de naam van web-log, wat dacht je, en een weblog werd een blog. En dat is wat je nu aan het lezen bent.
15-02-2007
etymon: my-
Meer dan waarschijnlijk heb je het zelf ook al gemerkt: als je naar de blauwe hemel kijkt op een zonnige dag als vandaag, dan ziet ge ze vliegen: precies kleine luchtbelletjes of wormpjes die je ziet wemelen in de lucht. Je staat er niet bij stil, maar wat is dat verschijnsel?
Een beetje anatomische achtergrond. Ons oog is een bal, gevuld met een vocht. Aan de voorkant is er een opening, met een lens ervoor waarlangs het licht naar binnen kan. Dat licht valt dan op het netvlies aan de achterkant, en die lichtsignalen worden doorgestuurd naar de hersenen, waar ze geïnterpreteerd worden tot beelden die we herkennen. Het kan gebeuren dat het vocht in ons oog, dat de wetenschappelijke naam van glas(-achtig of vitreus)-vocht draagt, omdat het doorschijnend is, een beetje troebel wordt. Dat kan allerlei oorzaken hebben, bijvoorbeeld zeer ernstige zoals diabetes, maar ook vrij onschuldige: er zit gewoon wat onzuiverheid in dat vocht. Die noemt men vliegjes. Als zon vliegje tussen de lens en het netvlies zit, dan zie je het, als ze groot genoeg is, natuurlijk. Het is hetzelfde verschijnsel als wanneer je een schaduwkonijn maakt door je vingers in een lichtstraal te steken. Sommige vliegjes lijken te bewegen; dat komt omdat ze wat aan de zijkant zitten en als je dan probeert erop te focussen, dan lopen ze precies weg, ze bewegen, ze vliegen, vandaar de Franse benaming mouches volantes, in het wetenschappelijke Latijn muscae volitantes, en de wetenschappelijke naam voor de afwijking: myiodesopsie, afgeleid van het Grieks myioeidès, op een vlieg lijkend (myia en eidos); opsie wijst op een oogaandoening, van het Grieks opsis, het kijken, het zicht. Soms laat men de moeilijke en onuitgesproken i weg en wordt het myodesopsie, om het etymologen moeilijk te maken, denk ik.
De Griekse myia heeft een Latijns zusje: musca, die een Franse mouche werd en een Nederlandse mug. De Franse mug, de moustique komt niet van een Spaanse (!) vlieg (mosca), maar van een kleine venijnige mosca, een mosquito: keer squit om en je hebt stiqu, dus moustique.
My oh my, zong ABBA al. In het Engels betekent dat zoiets als oeioeioei; vreemd woord overigens: je kan het één keer zeggen: Oei! Of twee keer, met een andere betekenis: Oeioei en zelfs drie of vijf keer, maar geen vier keer; waarom niet?
Laten we even dieper ingaan op dat my. In de medische wereld wijst my- steeds op spieren: myalgie is spierpijn, het myocardium is de hartspier. Maar niet altijd! We zagen net dat myodesopsie niets met spieren maar alles met vliegen te maken heeft. Opletten dus, dat we van een vlieg (myia) geen muis (mys) maken, zoals ze ook in de Wikipedia deden bij de etymologische verklaring van myodesopsie, ik heb het ondertussen rechtgezet. Het is allemaal de schuld van die weggevallen jota, waarvan Christus al zei dat ze niet mocht verdwijnen, en de advocaten hebben dat helaas al te letterlijk genomen: aan de wet zal geen jota veranderd worden, over hun lijk! En dus worden de wetten alsmaar langer, maar dat terzijde.
Die my- voor spier komt van het Grieks mys en dat is een muis of een rat, maar ook een mossel, en uiteindelijk ook een spier. Blijkbaar vond men een zekere uiterlijke gelijkenis in de drie Ook in het Latijn is een muis mus, een klein muisje is een musculus en dat is ook de naam voor de spier, in het Frans en het Engels hebben ze daarvan muscles gemaakt. Maar het zelfde Latijnse musculus werd in het Frans uiteindelijk moule en in het Engels mussel en bij ons natuurlijk mossel. In Amerika noemen ze Jean-Claude Van Damme (vèndèm) muscles/mussels from Brussels. Het Grieks-Latijnse mus is onze muis, de Engelse mouse en de Duitse Maus maar een Franse souris; dat laatste komt van het Latijn sorex en geloof het of niet, maar het Franse souris wordt ook gebruikt om een spier aan te duiden bij het paard en is ook het woord voor wat wij de muis van onze hand noemen, de vrij stevige spier onderaan onze duim.
Sinds we de dingen namen beginnen geven zijn, is er blijkbaar altijd wat verwarring geweest tussen mug, muis, mossel en spier. Weer woorden waarbij we niet stil staan, ze zijn zo evident, maar er steekt toch wat meer achter dan we dachten, niet?
13-02-2007
etymon: hemd en rok
Het hemd is nader dan de rok, of in het Latijn van Plautus (254-184 voor onze tijdrekening): tunica pallio propior. Bedoeld is, dat als het erop aan komt, bloedverwanten of bekenden een streepje voor hebben. Wie had er ooit gedacht dat die Nederlandse uitdrukking zo ver in de tijd zou teruggaan?
Etymologisch weten we over hemd en rok niet zo heel veel met absolute zekerheid.
Laten we met het hemd beginnen, natuurlijk, onze spreuk indachtig. De stam is heem of eigenlijk haam, en die vinden we in verscheidene woorden terug. Haam verwijst naar een omhulsel, een net. Een lic-haam of lijk-haam is het omhulsel van een lijk en dat was oorspronkelijk niet specifiek een dood lichaam, maar elk vlees, zoals in litteken (lic-teken) en likdoorn. Wat de aarde omringt, het zwerk, het uitspansel, is de haam-el, of haemel en daarna gewoon hemel. Paardentuig is ook een soort net, een omhulsel en heet dus ook haam, en het stuk hout waaraan het tuig vastzit om een kar voort te trekken is dan het haamhout, dat vind je af en toe nog terug als familienaam. Een huis of een groep huizen werd voor de veiligheid meestal omhuld met een muur, een wal, een sloot of beide. Dat was dan een heem of heim, en dat is gem in heel veel plaatsnamen: Maldegem, Zottegem, &c. En een hemd is een basiskledingstuk, het eerste omhulsel. Je draagt het om de schouders en het was oorspronkelijk niet veel meer dan een stuk stof met een gat erin om je kop door te steken, een poncho. Als je dan de zijkanten dichtmaakt en gaten laat voor je armen, zit je echt in je hemd.
Een ander kledingstuk dat we zowat overal aantreffen, meestal samen met een hemd, tenzij in echt warme en dus topless streken, is een rok. Ook hier is het recept simpel: je wikkelt een stuk stof om je lenden en je bent helemaal gekleed. Vaak werden verscheidene rokken boven elkaar gedragen, zeker in koudere streken of jaargetijden. Dat meervoud vinden we terug in vaste uitdrukkingen zoals onder iemands rokken zitten. Weet je wat een spinrokken is? In de vlasbewerking draaide men een streng vlasvezels rond een stok of een staf om die vezels bijeen te houden. Zon streng ziet er precies uit als een vlecht meisjeshaar. Zowel het vlas als de stok noemt men (een) rokken, en spinnen is vlechten. Het is mogelijk dat we daar de oorspronkelijke betekenis van rokken vinden: wikkelen, draaien, spinnen. Het vlas zit als rokken rond het hout gewikkeld. In het Engels is een spinrokken een distaff, en daar zit een staf in, een stok, en dis zou een oud woord zijn voor een streng vlas of wol. In de heraldiek en ook wel daarbuiten is distaff de vrouwelijke kant (van de familie), tegenover de mannelijke, die men met een zwaard aanduidt. Berokkenen is oorspronkelijk met iets omhullen, aandoen en vandaar de uitdrukking iemand kwaad berokkenen. In de plantkunde zijn rokken bladeren die de plant helemaal omhullen, zoals de laagjes van een ajuin. Als je een rok tussen de benen vastmaakt, heb je een een broek, of een b-rok.
Hemd en rok, twee manieren om iets te omhullen, een elementaire behoefte in alle betekenissen van het woord.
10-02-2007
ex libris Ruth Rendell
Je kan een tweedehands boek van Ruth Rendell overal oppikken voor de prijs van een koffietje. Misschien is het daarom dat ik het nog niet gedaan had. In de Tv-programmas zie ik vaak haar naam verschijnen, maar ik kijk niet zo veel Tv en zeker niet naar Tv-bewerkingen van dat soort detectiveverhalen. Onlangs ben ik dan toch bezweken en ik ben net klaar met Adam and Eve and Pinch Me (2001). Ruth Rendell (1930-) is een fenomeen. Onder haar eigen naam en het pseudoniem Barbara Vine heeft ze een stapel boeken bijeengeschreven die niet meer vanzelf overeind blijft, wellicht zijn het er honderd! Ze heeft daarvoor alle mogelijke prijzen en erkenning gekregen in haar domein. In 1997 kreeg ze de titel van barones en zetelt ze voor Labour in de House of Lords. Om maar te zeggen dat ze populair is. Voortgaand op dit ene boek zou ik zeggen dat ze al die lof ook verdient. Het is evident dat een auteur met zon staat van dienst kán schrijven. Maar vergis je niet, het is geen gemakkelijk stationsromannetje, het is wel echt goed. Dit is geen echt detectiveverhaal, er is geen slimme politieman die zich met de zaak bezig houdt en die het onderzoek uiteindelijk tot een goed einde brengt, al heeft ze die ook wel geschreven. Het is een misdaadverhaal, ja, maar het is geschreven als een gewone roman, met een aantal hoofd- en bijfiguren die allemaal in het verhaal met elkaar verbonden zijn. Opvallend is de beschrijvende kracht van haar stijl. Ze weet van Nabokov dat één rake observatie meer waard is dan een hele filosofie en ze heeft een arendsblik voor het sprekend detail. Dat maakt haar personages mensen van vlees en bloed die zich bewegen in een zeer herkenbare of inleefbare en dus geloofwaardige omgeving. Een ander kenmerk is dat die personages geen stereotypetjes zijn maar evolueren, vaak zowel uiterlijk als innerlijk: ze vallen af of komen bij, soms op dramatische wijze; ze overkomen hun handicap of gaan eraan ten onder; ze worden rijk of verliezen al hun geld; ze komen vooruit in de wereld of zien hun carrière voor hun ogen in het niets verdwijnen; ze worden ziek of juist gezond. Niets is statisch, niets is routine, om de hoek is er altijd een verrassing. Soms zie je het aankomen, maar vaak ben je op het verkeerde been gezet. En dus blijf je lezen, met aandacht en genoegen, 442 paginas lang.
Ruth Rendell is een socialistische barones van de Engelse taal.
Categorie:ex libris Tags:detectiveverhaal
08-02-2007
Tien geboden Gods
Tien geboden
Bovenal bemin één God Zweer niet ijdel, vloek noch spot Heilig steeds de dag des Heren Vader moeder zult gij eren Dood niet, geef geen ergernis Doe niet wat onkuisheid is Vlucht het stelen en bedriegen Ook de achterklap en het liegen Wees steeds kuis in uw gemoed Begeer nooit andermans goed.
Men zegt me wel eens: wat maak je je toch druk over die oude religieuze voorschriften, er is geen mens meer die ze nog kent. Als ik dan vraag: en wat gelooft men dan nog wel, krijg ik wel eens als antwoord: zeer algemene dingen, zoals de tien geboden. Goed, laten we eens kijken, ze staan hierboven in de versvorm die wij als kind van buiten geleerd hebben.
Die versvorm is zelf al verantwoordelijk voor wat onduidelijkheid, onder meer over zweren en vloeken, ergernis, onkuisheid, bedriegen, achterklap, liegen en ook het onderscheid tussen kuisheid van gemoed en het begeren van de materiële bezittingen van een ander.
Dit is de tekst van de Bijbel:
Ik ben de HEER, uw God, die u uit Egypte, uit de slavernij, heeft bevrijd. Vereer naast mij geen andere goden. Maak geen godenbeelden, geen enkele afbeelding van iets dat in de hemel hier boven is of van iets beneden op de aarde of in het water onder de aarde. Kniel voor zulke beelden niet neer, vereer ze niet, want ik, de HEER, uw God, duld geen andere goden naast mij. Voor de schuld van de ouders laat ik de kinderen boeten, en ook het derde geslacht en het vierde, wanneer ze mij haten; maar als ze mij liefhebben en doen wat ik gebied, bewijs ik hun mijn liefde tot in het duizendste geslacht. Misbruik de naam van de HEER, uw God, niet, want wie zijn naam misbruikt laat hij niet vrijuit gaan. Houd de sabbat in ere, het is een heilige dag. Zes dagen lang kunt u werken en al uw arbeid verrichten, maar de zevende dag is een rustdag, die gewijd is aan de HEER, uw God; dan mag u niet werken. Dat geldt voor u, voor uw zonen en dochters, voor uw slaven en slavinnen, voor uw vee, en ook voor vreemdelingen die bij u in de stad wonen. Want in zes dagen heeft de HEER de hemel en de aarde gemaakt, en de zee met alles wat er leeft, en op de zevende dag rustte hij. Daarom heeft de HEER de sabbat gezegend en heilig verklaard. Toon eerbied voor uw vader en uw moeder. Dan wordt u gezegend met een lang leven in het land dat de HEER, uw God, u geven zal. Pleeg geen moord. Pleeg geen overspel. Steel niet. Leg over een ander geen vals getuigenis af. Zet uw zinnen niet op het huis van een ander, en evenmin op zijn vrouw, op zijn slaaf, zijn slavin, zijn rund of zijn ezel, of wat hem ook maar toebehoort.
Op een andere plaats in Exodus staat een totaal andere versie. Het is me wat: de tien geboden zijn er geen tien, het zijn geen geboden, de tien die we kennen komen niet zo uit de Bijbel Laten we het dan maar op onze verzenversie houden.
De eerste drie geboden spreken over God zelf: hij is de enige, zijn naam mag niet misbruikt worden, de zevende dag is heilig. Wat blijft daarvan vandaag nog over? Ik laat u uw eigen besluiten trekken.
Dan zijn er de geboden die de samenleving regelen. Eer uw vader en moeder. Als er nu één ons aangeboren regel is, dan toch wel die. De volgende zijn ook erg duidelijk: moord, overspel, diefstal zijn verboden; ook het afleggen van een vals getuigenis wordt met nadruk vermeld. De laatste regel is wat subtieler: niet alleen mag je niet stelen, je mag er zelfs niet aan denken.
Bij deze geboden stel ik dan de vraag: wat heeft dit met God of godsdienst te maken? Gelden deze regels niet evenzeer voor een atheïst? Kan men zich een maatschappij voorstellen waarin deze regels niet van toepassing zouden zijn? Weer blijkt dat geloven een heel vaag begrip is.
Naast die tien geboden van God waren er ook nog vijf geboden van de Heilige Kerk. Misschien leren die ons dan iets over de essentie van de godsdienst. Wie kent ze nog? Hier zijn ze:
Zon- en feestdag zult gij eren Op boet- en vrijdag het vlees ontberen Houd de vasten ongeschonden Biecht minstens eens per jaar uw zonden En nut rond Pasen 't Brood des Heren.
De zondagsplicht is op enkele jaren tijds volledig weggedeemsterd, het is onwaarschijnlijk hoe snel men van een algemeen nageleefde regel tot het absoluut verval is gekomen; net zo voor het vasten en het vlees derven en zijn Pasen houden. Niets, maar dan ook niets is er nog over van de verplichtingen of gewoonten die vroeger zo een stempel drukten op onze samenleving. En weer blijkt dat die kapitale regels niet echt belangrijk waren. En opnieuw stel ik dan de vraag: wat was er dan wel belangrijk? Waarin geloofden we toen? Wat was, wat is geloven? Wat is behoren tot de Kerk? Wat is het verschil met er niet toe behoren? met niet geloven? Men mag het mij altijd komen zeggen, ik weet het niet meer. Of liever: ik heb het nooit geweten. Ik herinner me dat ik, toen ik een jaar of twaalf, dertien was, eens ging biechten met deze woorden: ik geloof niet in God. Het braaf stokoud paterke dat ik had uitgekozen voor deze bekentenis wist wellicht niet waar hij het had. Hij prevelde dat ik moest bidden, veel bidden. Ik dacht toen verrast: ik zeg wat hij ook denkt. En dat denk ik nu nog: ik zeg, ook hier in mijn blogs, wat velen aanvoelen. Het verschil is: ik neem de tijd en de moeite om de vragen te stellen, ik ben nog altijd de ambetanterik die ik op school al was, de wijsneus, de betweter. Tja
Een toemaatje over de spellingcontrole.
1. Hoe zeer de tijden veranderd zijn, blijkt onder meer uit het feit dat vleesderven een onbekend woord is. 2. Elke keer als ik klaar ben met een tekst en ik me onderwerp aan de controle van de tekstverwerker, krijg ik te horen dat mijn woordvolgorde niet klopt, dat ik een vaag taalgebruik heb, dat ik breedsprakerig ben en dat ik verouderde woorden en schrijftaal gebruik. Diezelfde opmerkingen verschenen vandaag gelukkig ook bij het citaat uit de Bijbel, waarvoor ik nochtans de Nieuwe Bijbelvertaling heb geraadpleegd. Dat is dus een troost, al zal men opmerken: quod licet Jovi non licet bovi, en dat heeft niets te maken met een of andere popgroep, maar alles met de prerogatieven van de hogere macht.
06-02-2007
Threnodie
Een threnodie wil ik zingen
een klaaglied als een schaafwonde zo rauw
voor de bolsterruwte in de straten
voor dolle dolken en woorden
die kwetsen en inslaan
als ijzeren ijstijd.
Een lamentatie hef ik aan
een trage treurzang voor rouwende ouders
hun nest geroofd
vertwijfeld met lege handen
ongeziene etterwonden
een leven lang achtergelaten.
Nee ik zal niet mee opstappen
bedank voor stille mars
en woelige fakkels in de nacht
ik zing mijn klaagzang in stilte
en de kilte van de lange nacht.
Is er tussen de sterren
een onvermoede vader?
zal na de uren dagen jaren
uw hand mijn hand aanraken
uw blik mijn hunker vullen
en een einde maken aan mijn verstaan?
Ik zing een zachte threnodie
voor de kinderen en hun moeders
alle mensen zijn geen broeders
ik zing een klaaglied een lament
voor vaders en zonen en zussen
die uw koude lippen kussen.
04-02-2007
ex libris The case against God
Bij een bezoek aan het Spit vond ik een vrijwel gloednieuw boek in de rekken met de uitdagende titel: Atheism. The Case Against God van George H. Smith, 1970-1989. Kostprijs één euro, dus meenemen maar. Ik heb het me niet beklaagd. Zelden zon helder filosofisch betoog gelezen, over welk onderwerp dan ook. De auteur is geëngageerd, dat is duidelijk uit de titel alleen al en vanaf de eerste zinnen van de inleiding weet je meteen waar het hem om te doen is. Hij kan ook niet laten om bij gelegenheid in zeer scherpe bewoordingen kritiek te uiten, maar dat komt niet in de plaats van argumenten, het komt erbij als een gepeperd terzijde, dat je vaak doet glimlachen en af en toe zelfs schateren. Dit is een veel overtuigender betoog dan het meer recente The God Delusion van Richard Dawkins, dat ik hier ook al vermeldde. Smith staat niet in de bibliografie van Dawkins boek, zeer ten onrechte overigens en een beetje raar, want veel van Dawkins argumenten vinden bij Smith een stevige filosofische basis. Ik heb genoten van de vlijmscherpe logica, van de diepe overtuiging en de tastbare menselijke emoties.
Naast één zetfout en één vreemd homoniem (wreaks in plaats van reeks) toch een ietwat verontrustende passage: de auteur heeft het over victimless crimes en hekelt het verzet van fundamentalistische gelovigen tegen voorstellen om die slachtofferloze misdaden uit het strafrecht te halen. Er zit een sprekende contradictio in terminis in de uitdrukking; hoe kan inderdaad iets een misdaad zijn als er geen slachtoffer is? en dat is ook zijn redenering: zonder slachtoffer is er geen dader, geen schuld en dus geen misdaad. Als voorbeelden geeft hij abortus, druggebruik, prostitutie en pornografie; vaak wordt ook homoseksualiteit in dit lijstje opgenomen, of overspel, bigamie, sodomie en soms zelfs bepaalde vormen van incest. Het principe is dat het gaat om daden die door de wet verboden zijn, maar waarbij de rechten van anderen niet of niet aanzienlijk geschaad worden. Ook hier bij ons is die discussie gedeeltelijk gevoerd, met name over abortus, euthanasie en soft drugs, terwijl de houding tegenover pornografie en prostitutie dezelfde filosofie volgt. Iemand die in zijn eentje een jointje rookt, die doet niemand kwaad, stelt men. Een doctor die een abortus uitvoert op een verkracht meisje van veertien, dat kan toch geen misdaad zijn? Een studente die haar studies betaalt met occasioneel verregaand escorte-werk; twee jongelui die hun homoseksuele geaardheid uitproberen Pornografie is alom tegenwoordig en blijkbaar volledig geaccepteerd door de maatschappij. Toch vond ik dat dit argument afbreuk deed aan de vlekkeloze logica die de rest van zijn betoog kenmerkt, omdat we hier op zeer glad ijs zitten. De gevallen die ik opsomde lijken inderdaad evident buiten de strafvervolging te moeten vallen. Maar hoe ver gaan we daarin? Abortus mag nu al tot vrij ver in de zwangerschap en eigenlijk op eenvoudige vraag van de moeder, wat ook de motieven zijn. Wanneer wordt druggebruik bedreigend voor de persoon of voor zijn omgeving? Naast homoseksuele geaardheid is er zeker ook homoseksueel toerisme en uitbuiting. Wat weten we over de invloed op lange termijn van commerciële all-out pornografie? En is prostitutie altijd een eerbaar vrij beroep, uitgeoefend door volledig vrije mensen met hun volledige instemming? In sommige landen is incest waarbij voortplanting onmogelijk (gemaakt) is niet strafbaar Voor de Kerk is masturbatie, zelfbevlekking heet dat dan, een doodzonde, terwijl daarbij toch echt wel geen slachtoffers gemaakt worden. Bij mijn weten is de fist-fuck ook nooit bij wet verboden, oef. In Humo-interviews over de zeven hoofdzonden leest iedereen eerst het stukje over onkuisheid en daar lees je steevast dat alles wat consenting adults met elkaar willen uitspoken, ook moet kunnen.
Het echte slachtoffer van victimless crimes is vaak de maatschappij als dusdanig. Wij dus.
De Goede Herder
Atheïsten steken veel energie in het veroordelen van het theïsme. Er is geen God, men kan zijn bestaan kan niet aantonen en meteen veroordelen ze alles wat door godsdiensten aangeboden wordt, want de autoriteit waarop de godsdiensten steunen, bestaat niet. Maar het wegvallen van een autoriteit betekent nog niet dat alle uitspraken van de godsdiensten wegvallen. Laten we aannemen dat er geen God is die bijvoorbeeld de Bijbel geïnspireerd heeft en die de Kerk in stand houdt en die het hoofd van die kerk onfeilbaar maakt. De Bijbel verliest dan misschien wel aan autoriteit, in de mate dat men daaraan belang hecht, en dat doet men steeds minder naarmate men door de tekstkritiek en de exegese vast stelt dat de Bijbel niet letterlijk het Woord van God is, maar de Bijbel is daarom nog niet meteen van de aardbodem verdwenen. Als God de Bijbel niet heeft geschreven, wie dan wel? Mensen, natuurlijk, wie anders? Als er geen God, dan mist de Kerk misschien wel een fundament, maar haar geschiedenis en haar bestaan op dit moment wordt daardoor niet met één klap ongedaan gemaakt. De mens heeft zich een god gedroomd en dan ook maar een God gemaakt, over liever, verscheidene Goden verspreid over de hele wereld. De zelfde mens heeft zich een godsdienst gemaakt. Dat zijn feiten waar zelfs een heel geleerde atheïst niet omheen kan. De godsdienstige mens is niet de eerste of de enige om een boodschap kracht bij te zetten door ze te verbinden aan een hogere autoriteit, wij doen dat voortdurend: in het dorp speelt een Koninklijke harmonie; de koffie komt van een Hofleverancier, BVs zijn peter van projecten, beschermcomités zetten verenigingen en organisaties op een beter blaadje, in een CV mag een aanbeveling niet ontbreken, liefst van een zo belangrijk mogelijke bron. De harmonie speelt er niet beter om, de koffie is maar zo goed als een andere, een project wordt niet waardevoller omdat de alomtegenwoordige Vermassen erachter staat, de aanwezigheid van Dehaene in de raad van beheer van L&H heeft wel investeerders aangetrokken maar de fraude niet verhinderd, en een aanbeveling in een CV is vaak niet meer dan een formaliteit.
Het is dus misschien de moeite om te kijken wat die godsdienst te zeggen heeft, ook al is God ondertussen dood verklaard. Gelovigen zullen me dat laatste niet graag horen zeggen, maar het lijkt me een betere instelling dan te zeggen: God bestaat niet, dus godsdienst is zinloos en al wat de mens in al die eeuwen heeft gedaan en gezegd moeten we maar meteen vergeten. Het kan best zijn dat we uiteindelijk zullen moeten vaststellen dat godsdienst inderdaad zinloos is, maar dat zowat de hele geschiedenis van de godsdienstige mens zinloos geweest is, dat is wat veel gevraagd.
Om speculaties over het eventueel neerdalen van de Heilige Geest in Werchter te ontkrachten, hierbij enkele meer karakteristieke bedenkingen over die Kerk.
Zowel in de geschiedenis in het algemeen als in individuele gevallen lijkt het er sterk op dat de Kerk zich niet al te veel vragen stelde over het bestaan van God. Men was er veeleer op uit om de mensen een bepaald gedrag bij te brengen of op te leggen, een gedrag dat het moest mogelijk maken dat een bepaalde wereldorde, een organisatie van de samenleving mogelijk was, waarin de Kerk en haar bedienaars een bevoorrechte plaats innamen. Vaak waren daarbij alle middelen goed. Bij het beeld van de Goede Herder, dat zowel op Christus als op de paus en de andere pastores toegepast wordt, durf ik toch enkele kenmerken allegorisch doortrekken. De herder waakt over zijn kudde en zorgt ervoor dat ze overleeft. De schapen zouden hem daarvoor dankbaar moeten zijn. Maar de herder denkt niet zozeer aan de schapen als aan de wol en het vlees en de melk die zij hem zullen opleveren. En als de nood het hoogst is, moet zon schaap ook wel eens andere behoeften van de pastor dekken, als het ware. Net zoals Nabokov huiver ik voor allegorieën, maar dit klassieke beeld van de Goede Herder vroeg erom, vind ik.
Een tweede opmerking bij de rol van de Kerk in het beschaven van de mens is een citaat dat ik onlangs las uit een boekje dat een Engelse priester schreef ten behoeve van kinderen van de lagere school. Het is een beschrijving van het lot dat kinderen te wachten staat in de hel, als ze zonden hebben begaan, zoals daar zijn het stelen van appels bij de buurman. Ik vertaal: In die roodgloeiende oven is er een kind. Luister hoe het schreeuwt om eruit te komen! Kijk hoe het zich draait en keert in de vlammen! Het bonkt met zijn hoofd tegen de bovenkant van de oven. Het stampt met zijn kleine voetjes op de bodem. Op het gelaat van dat kleine kind kan je zien wat er op de gezichten te lezen staat van iedereen die in de hel is: wanhoop, vertwijfeling en verschrikking. Het is een tekst die je verwacht te lezen in het museum in Auschwitz, niet in een stichtelijk christelijk boekje, maar toch is het zo, en niet anders, en denk maar niet dat dit een uitzondering is. De Kerk heeft om het volk te onderwerpen steeds in de eerste plaats naar de wapens en de banbliksems gegrepen. De herder gebruikt zijn staf, zijn roede en zijn hond om de kudde bijeen te houden, voor haar eigen goed, zoals hij dat ziet. Wat de schapen daarvan denken? Schapen denken niet. Denkt hij.
02-02-2007
verzamelen
Ik vermeldde hier al eens dat ik postuurtjes verzamel: kleine beeldjes in porselein of ander materiaal die iets met lezen of met muziek te maken hebben: een jongentje dat een boek leest, een meisje dat op de luit speelt, een vrouw aan de piano, een hond onder een boek, een uiltje op een boek Het is merkwaardig hoeveel van die dingen er gemaakt worden. Je vindt ze op rommelmarkten, in brocanteries en antiekzaken, in toerististenwinkeltjes, en natuurlijk ook op de elektronisch equivalenten zoals eBay en het Belgische Kapaza!, waar men ze letterlijk met honderden naar je hoofd gooit.
Ook mijn ouders hadden zo een paar beeldjes, niets bijzonders, geen bepaald thema, wellicht erfstukken of toevallig gevonden dingetjes. We woonden in een huurhuis en op zeker moment is er een boiserie aangebracht in de woonkamer: een houten horizontale lijst, zon meter van het plafond, waarop we allerlei kleinoden of liever prullaria, want kleinoden zijn waardevol, en dat waren deze dingen zeker niet, uitstalden. Als je ziet hoe groot het aanbod is, dan moet dat beantwoorden aan een vraag: mensen willen beeldjes en hebben dat blijkbaar altijd al gewild, zo leert ons zelfs de archeologie. Er is een heuse industrie bezig met het vervaardigen van beeldjes en dat zowat overal ter wereld. Veel hedendaagse postuurtjes blijken te komen uit het Verre Oosten: China, Taiwan, Japan. Dat is een voortzetting van een traditie die heel ver teruggaat, want zeker vanaf de zeventiende eeuw heeft men ginds gewerkt voor de Europese markt, en dat is nu niet anders, want de postuurtjes beelden zelden oosterse figuren af, ze zijn vaag geïnspireerd op vroegere Europese beeldjes zoals Meissen en Dresden, maar dan in goedkope versies. Daarnaast is er ook het duurdere werk, zoals Royal Doulton, Lladro, Bing & Gröndahl, Royal Kopenhagen, Capodimonte, Hummel en andere, we spreken dan soms over duizenden euro, maar dan zijn het ook echte meesterwerkjes. Het duurste stuk van mijn verzameling was amper 50 en dat is zeer uitzonderlijk voor mijn doen, de gemiddelde prijs ligt veeleer rond 10.
Ik weet echt niet waar mijn voorliefde voor die dingetjes vandaan komt. Ik vind ze gewoon aantrekkelijk, leuk, vaak goed gemaakt, decoratief; met weinig middelen is men erin geslaagd om iets te maken dat er gewoon goed uitziet. Dat blijkt op mij een onweerstaanbare aantrekkingskracht uit te oefenen. Ik besef het, het is een afwijking, dat verzamelen, maar ik troost me met de gedachte dat er ergere zijn: André, mijn jeugdvriend, die overleed voor zijn 21ste en die op alle gebied torenhoog boven de rest van ons uitstak, verzamelde stekkedooskes: de afbeeldingen op luciferdoosjes; er zijn mensen die heel veel geld geven voor koekendozen met de afbeelding van het koningshuis; gesigneerde fotos van allerlei sterren veilt men bij Christies, voorwaar. En als hobby is het ook vrij onschuldig, niet te duur, niet vervuilend, maakt geen lawaai Ik heb aan mijn kinderen als gezegd dat ze na mijn overlijden maar een gooi- en smijtdag moeten organiseren. Maar misschien zijn ze tegen dan oud (of seniel?) genoeg om sommige beeldjes ook leuk te vinden, wie weet, het zit immers in de familie.
30-01-2007
erger
Nog even terugkomen op het kwaad. In het Oudnederlands was dat quaet. Vaak wordt die qu- niet als kw- uitgesproken en in onze Vlaamse dialecten zegt men vaak ook: koat in plaats van kwoat.
In andere talen gebruikt men woorden die niets met ons woord te maken hebben. Toch zijn er verbanden.
Neem nu het Engelse evil, dat teruggaat op een oud-Germaanse stam ubil, dat zien we nog in het Duitse Übel, maar ook in ons euvel, een synoniem van kwaad, dat zo oud is dat we het enkel nog in vaste uitdrukkingen gebruiken: euvele moed, euvel duiden. Van Dale mist de connectie weer eens en houdt het bij een oud-Gotische stam uf-. Er bestaat ook een Van Dale Etymologisch woordenboek, maar dat durf ik toch niet aanraden, hoor. Ik heb gemerkt dat het nieuwe Etymologisch woordenboek, of althans de eerste twee afleveringen, aanwezig zijn in de Leuvense stadsbibliotheek Tweebronnen. Binnenkort gaan we dat eens raadplegen en daarover breng ik zeker verslag uit.
Het Engelse synonieme bad is net zo mysterieus als ons kwaad: geen mens die weet waar het vandaan komt en er zijn ook geen verwanten in andere talen. Maar de overtreffende trap: worse heeft wellicht dezelfde oorsprong als ons erger, een stam die ook het Duits bewaard heeft en waarover ik hier al op 28 september 2007 een arglistig berichtje plaatste, kijk het nog eens na als je wil.
In de Romaanse talen is het Latijnse malus de oorsprong, je weet wel, van de bonus-malusregeling voor de autoverzekering. In het Frans en Spaans wordt dat mal en in het Italiaans male. Saint Boniface, Bonifatius, was iemand met een gunstig (bonum) lot (fatum). Keren we dat om, dan hebben we malfatius en dat levert ons na enige tijd het Franse mauvais op.
Goed en kwaad duiken ook op in de uitdrukking: goedschiks, kwaadschiks. Enkele varianten: bon-gré, mal-gré, willens-nillens; willy-nilly; nolens, volens, wohl oder übel.
28-01-2007
Van kwaad naar erger
Van kwaad naar erger. Maar is er wel iets erger dan kwaad? Het kwaad? Hét Kwaad of dé Kwade?
Van Dale kent maar liefst twaalf verschillende hoofdbetekenissen van kwaad en niet minder dan achtenvijftig uitdrukkingen met ons woord; en dan hebben we het niet eens over de zesentwintig samenstellingen, zoals kwaadaardig etc., of de vele buurwoorden zoals kwajongen en kwaaitong. Dat moet welhaast een record zijn.
De etymologie, zal je me vragen? Tja, Van Dale verwijst naar het Litouwse geda, schande, maar wat heb je dààr nu aan? Ik zal me uiteindelijk nog verplicht zien om het Etymologisch woordenboek aan te schaffen, mijn principiële bezwaren ten spijt, en zélf instaan voor de dienstverlening die ons rechtens gratis toekomt.
Ik zie ook geen Nederlands woord dat ons zou kunnen helpen. Kwaal heeft ook een negatieve betekenis, kwellen heeft diezelfde stam en het Duits kent die ook, maar is er een verband tussen kwellen en kwaad? Dat wat ons kwelt is het kwaad? Naburige talen helpen ons niet verder, het Duits bijvoorbeeld heeft bij mijn weten geen verwant woord.
Even wat dieper graven naar de betekenis, dan. Wat is het kwaad in deze wereld en hoe komt het er? Het is een van de klassieke vragen van de filosofie. Ook theologen en gelovigen hebben het moeilijk met de kwestie van het kwaad, want hoe kan een oneindig goede God het kwaad toelaten? Hoe kan Hij de mensen (om van de dieren nog te zwijgen) hier laten lijden en sommigen van hen zelf veroordelen tot ééuwig onnoemelijk lijden in de hel?
Dat er kwaad in de wereld is, daar hoeven we geen tekeningetje bij te maken, dat zien we elke avond in het nieuws. Het lijkt wel een uitzondering als het even wat beter gaat. Voor veel mensen is het leven wel heel erg precair en het kwaad maar al te reëel aanwezig, hen moet je niet overtuigen dat het kwaad en het lijden er is. Er is misschien een verschil tussen het kwaad dat we elkaar aandoen en het onpersoonlijke kwaad van bijvoorbeeld een aardbeving, een tsunami, droogte, overstroming Het resultaat is vaak het zelfde: dood, pijn, ziekte, vernieling, en dus noemen we alles maar: het kwaad in de wereld. Vroeger was er zelfs een verantwoordelijke voor al het kwaad: de Kwade, de duivel: hij was het die ziekte en pestilentie bracht en de oogst deed mislukken en de mens zo in verwarring bracht dat hij domme dingen deed. Vandaag hebben we het veeleer over de onbestendigheid van het menselijk bestaan: wij zijn nu eenmaal niet volmaakt. Er zullen ook altijd mensen zijn die anderen kwaad berokkenen, soms zelfs zonder enige aanleiding of reden. Daarmee moeten we leren leven, heet het dan: met zelfmoordaanslagen, burgeroorlog, hooligans, kleine criminaliteit, burenruzies en familievetes. Maar zelfs daar aarzelen we tegenwoordig om schuld toe te wijzen: er zijn misschien wel verzachtende omstandigheden, onweerstaanbare drang, tijdelijke geestelijke onbekwaamheid en ontoerekeningsvatbaarheid, de woorden worden langer naarmate de rekening van de advocaten meer gepeperd is.
Je moet het kwaad vermijden, zoals je ook niet zonder jas in de kou moet lopen, maar verkouden word je toch, zo is het nu eenmaal. Zelfs als we allemaal ons best doen, gaat het onvermijdelijk wel eens verkeerd of zelfs goed fout, een mooi oxymoron, waarin woorden botsen om de betekenis te doen ontspringen.
En weet je wat kwaadkrijgs wil zeggen? Als het warme weer wat lang op zich laat wachten, zijn asperges kwaadkrijgs. Dat wist zelfs de spellingcontrole niet, nèh.