mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
09-04-2006
Net gelezen
Kehlmann, Daniel, Het meten van de wereld, 2005
De auteur werd geboren in München in 1975 en schreef al zes romans. Hij woont in Wenen. Zijn laatste boek, Het meten van de wereld heeft als hoofdfiguren de wetenschappers Alexander von Humboldt en Carl Friedrich Gauss. Het is een groot succes in het Duitse taalgebied en wordt ijverig vertaald. Ik ontleende de Nederlandse vertaling van Jacq Vogelaar in de (uitstekende!) Leuvense stadsbibliotheek. Je zou er het Duits moeten op na slaan, maar de taal en stijl lijkt wel op die van de tijd van het gebeuren, zo rond 1800: wat gekunsteld en met veel égards voor standen en machtigen. De humor is van hetzelfde soort. Waarschijnlijk heeft de auteur zijn huiswerk goed gemaakt en kloppen ook de feitelijke gegevens, ze zijn in alle geval erg waarschijnlijk voorgesteld. En ook de psychologie van de personages is in hun eigen tijd geplaatst. En toch geeft het niet het gevoel alsof je een historische roman aan het lezen bent. Wellicht komt dat omdat er heel wat alledaagse gebeurtenissen beschreven worden, het gewone leven van wetenschappers met een enorme reputatie, die ze ook al tijdens hun leven hadden. Je leest geboeid verder, onder de indruk van de buitengewone prestaties van twee zeer verschillende persoonlijkheden, als was je er bij toen ze hun briljante ontdekkingen deden. De auteur geeft niet meer dan schetsen van de gebeurtenissen, maar op een bijzonder efficiënte manier, die de lezer aanzet om de rest er zelf bij te denken. Je beseft al lezend wel dat je niet de helft begrijpt van de wetenschappelijke hoogstandjes die ter sprake gebracht worden, en meer dan allusies krijg je meestal niet, gelukkig misschien, want ofwel zijn de theorieën al lang voorbijgestreefd -we zijn in de tijd vóór er elektriciteit was- ofwel zijn ze zo gespecialiseerd dat alleen een andere wetenschapper ze kan appreciëren. Een aantal historische nevenfiguren doen hun opwachting, vaak op een amusante manier getypeerd, maar zonder verdere diepgang of veel direct verband met het verhaal.
Toch heb ik zonder enige aarzeling het boek op korte tijd uitgelezen, het is ook maar 288 vrij korte bladzijden lang.
08-04-2006
Menselijk...
Menschliches, allzu Menschliches (F. Nietzsche).
Sinds enkele jaren horen we op het nieuws helaas vaak de uitdrukking misdaden tegen de menselijkheid. Het gaat dan om genocide, massale foltering en verkrachting en oorlogsmisdaden, zoals in Afrika of dichter bij ons in de destructie van Joegoslavië, Pol Pot en de Killing Fields, de Nazi-terreur, Stalin.
Vroeger hoorde je vaker: tegen de mensheid. Waarom is dat veranderd? In het Engels is het: crimes against humanity, maar humanity is zowel de mensheid als (mede-)menselijkheid.
Toch wringt er bij mij iets, telkens als ik de uitdrukking misdaden tegen de menselijkheid hoor. Menselijkheid lijkt me eerder een deugd, een goede karaktereigenschap. Iedereen is mens, maar als je ook nog menselijk bent, dan ben je bijzonder, dan belichaam je het beste dat in een mens zit. Dat is een uitdaging voor ons allemaal, maar als je niet menselijk bent, is dat dan een misdaad? Je kan zondigen tegen de menselijkheid: als je een bedelaar voorbijloopt, dan heb je dat vage gevoel van: eigenlijk zou ik iets moeten geven, maar Of je spreekt niet meer tegen je buurman omwille van een ruzie, jaren geleden. Dat is niet schoonmenselijk, maar toch nog geen misdaad. Misdaden begaan tegen een zachte deugd als menselijkheid, dat lijkt me zo drastisch.
De misdaden waarvan sprake zijn zeer erge wandaden, niet zomaar een tekortschieten aan menselijkheid. We moeten daarvoor een krachtige uitdrukking gebruiken, die zonder enige twijfel aantoont dat het om werkelijk uitzonderlijke wandaden gaat. Is het dan niet beter om te spreken van misdaden tegen de mensheid? Dat duidt zeer precies aan waarover het gaat: misdaden tegenover mensen die zo erg zijn, dat ze een aanslag betekenen tegen de mensheid zelf. Het gaat dan niet alleen om zeer erge misdaden, zoals moord, verkrachting, uithongering, maar ook over feiten die begaan zijn tegenover grote groepen mensen, niet zomaar enkele gevallen.
Daarom: misdaden tegen de mensheid. Nee?
05-04-2006
To be or not to be
There are more things in heaven and earth, Horatio, than are dreamt of in your philosophy (W. Shakespeare, Hamlet).
Volgens de kwantumfysica bestaan er, althans onder precieze laboratoriumomstandigheden, verbanden tussen entiteiten die ruimtelijk van elkaar gescheiden zijn en die niet verbonden zijn in een causaal verband. Dat bewijst dat er onzekerheid is: de dingen kunnen anders zijn dan men verwacht op basis van de wetten van de gewone natuurkunde, anders dan zelfs Einstein dacht. Dat er dus andere wetten zijn die het universum regeren. Het venenum zit echter in de cauda van de uitzonderlijk zuivere omstandigheden waaronder dergelijke experimenten moeten plaatsvinden om die uitzonderlijke resultaten op te leveren.
Het doet me denken aan sommige redeneringen van Freud, als verklaring van gedragingen van personen. Hij zocht naar gebeurtenissen die in hun voorgeschiedenis hadden plaatsgevonden. En hoewel er ogenschijnlijk geen verband bestaat tussen die vroege gebeurtenissen en hun huidig problematisch gedrag, vond Freud een verklarend verhaal dat beide verbindt.
Het doet me ook denken aan dat beeld dat mij al zo dikwijls voor ogen gekomen is van een strikt geometrisch aangelegde tuin, waarvan men het patroon enkel kan vaststellen door het van op grote hoogte te gaan bekijken, of door het op te meten en het vast te leggen in een plan op kleinere schaal, dat het patroon duidelijk aantoont.
Het is een fascinatie van de mens van alle tijden en plaatsen, denk maar aan de piramiden, aan de gigantische geometrische en andere patronen in Zuid-Amerika, aan tekeningen in de krijtrotsen in het zuiden van Engeland, aan reusachtige aangelegde doolhoven, aan bouwwerken aangelegd volgens planetaire normen, zoals Stonehenge. De mens maakt gebruik van zijn verstand om de wereld om te vormen volgens bepaalde theorieën, om te tonen dat hij dat kan.
Het is de oude vraag van Platoons grot: is de werkelijkheid datgene wat we zien, of is wat we zien slechts een schaduwspel van een andere werkelijkheid die we moeten leren zien door op de juiste manier te kijken, door abstractie te maken en wetmatigheden te ontdekken in die werkelijkheid die aanvankelijk verborgen waren.
Zijn er dan zaken die werkelijk anders zijn dan ze eruit zien?
Voor een primitieve mens lijkt het erop dat de zon om de aarde draait. En primitieve mensen hadden we nog aan het hoofd van de katholieke kerk tot -ten minste- in Galileos tijd. Maar we hadden ook al heel vroeg mensen die vonden dat er iets niet klopte in die redenering en zelfs hun leven waagden om te zeggen: en toch beweegt ze, de aarde!
Darwin leerde ons dat er een evolutie is in het leven op deze aarde, en dat wij daarvan deel uitmaken. Zijn ideeën stuiten nog steeds op verzet, nog steeds zijn er zelfs verstandige mensen die niet kunnen aanvaarden dat de mens geboren is uit dierlijke voorvaderen.
Vladimir Nabokov reeds verfoeide Freuds leer, lang voor dat mode werd. Voor hem is de mens op een aannemelijke manier te beschrijven zonder gebruik te maken van de patronen van de psychoanalyse: het Ich, het Es, het Überich, de verdringing, het compensatiegedrag, de sublimering en zo verder, die ook nu nog voor zoveel mensen als zo echt bestaand aangenomen worden dat ze er hun geestelijke gezondheid op verwedden. En veel geld.
Ik denk ook aan wat ik graag valse symmetrieën noem: wij spreken en denken graag in paren, voor elke enerzijds hebben wij graag een anderzijds, voor elke stroom een tegenstroom, voor elke positieve kant een negatieve, voor elk zwart een tegenovergesteld wit. En als er geen is, dan verzinnen we er wel een.
Aber die Verhältnisse, die sind nicht so
Er zijn geen perfecte laboratoriumomstandigheden. Wij leven in een wereld waarin alles veel gecompliceerder en onvolmaakter is, en waarin het voorspellen van een resultaat écht onbegonnen werk is. Denk maar aan verkiezingsresultaten, of aan de capriolen van de beurs. Zelfs met de meest krachtige computers kan men maar nauwelijks iets voorspellen met enige nauwkeurigheid, of het nu het weer is, de politiek, de vooruitgang van de wetenschap, de toekomst van onze aarde, en zeker het gedrag van individuen of van groepen mensen.
Mijn leraars in de humaniora die mijn vroegrijpe voorliefde voor Plato kenden en er zich tegelijk over verbaasden -welke humaniorastudent leest er nu overvloedig Plato als hij dat niet moet?- stelden mij dan een beetje plagerig de vraag: bestaat volgens Plato de werkelijkheid die wij zien? in de overtuiging dat ik hen zou antwoorden: neen, enkel de ideeën die erachter steken. Ik stelde hen teleur. Plato stond met zijn beide voeten op de grond en twijfelde er geen ogenblik aan dat die grond hem perfect zou dragen. Hij pleitte er wel voor dat wij naast onze directe waarneming en onze primaire aandriften ook ons verstand zouden gebruiken, onze mogelijkheden tot abstractie, van fijner denkwerk, zoals het afleiden dat de aarde om de zon draait uit zichtbare waarnemingen, maar dat kwam later, al wist men bijvoorbeeld al heel vroeg dat de aarde rond moest zijn en kon men ongelooflijk goed zons- en maansverduisteringen voorspellen op wetenschappelijke gronden.
Bestaan de dingen die wij waarnemen echt? Loop eens tegen een muur, letterlijk, en vervloek de filosofen die u hebben doen twijfelen.
Zijn de dingen steeds zoals ze er uitzien? Loop eens op het ijs van een diepe plas
Mogen we voortgaan op onze indrukken? Gelukkig wel, meestal toch. Maar je moet voorzichtig blijven en je verstand gebruiken. We hebben theorieën nodig, maar we moeten ze voortdurend in vraag stellen. En hoe eenvoudiger de verklaring, hoe meer kans dat ze juist is.
Is er dan geen plaats voor poëzie? Is alles alleen wetenschappelijk verklaarbaar? En helemaal? Of is er in onze hemel en aarde toch meer dan wat onze filosofen en wetenschappers kunnen bedenken?
Ruimte genoeg voor poëzie, natuurlijk, en gelukkig maar. Onze wereld is inderdaad zo complex dat alles eerder chaotisch gebeurt, en die onzekerheid biedt alle kans om de wereld op een niet-rationele manier te benaderen en zo de indrukken weer te geven van die chaos op een mens, of de mens. Maar we moeten ons ervoor hoeden om perfect rationeel verklaarbare zaken te omfloersen met onwetenschappelijke prietpraat, zoals de misleide aanhangers van de platte-aardetheorie die stellen dat Genesis letterlijk te nemen is. Wij lezen -heimelijk- graag onze horoscoop in de kranten en tijdschriften, ook al weten we dat onze geboortedatum geen invloed kan hebben op de gebeurtenissen die zich in de volgende week zullen afspelen. We lezen ook graag poëzie, ook al kan die niet helpen om ons geld op een veilige manier veel interest te doen opbrengen.
Onzekerheid, chaos, onvolmaaktheid, het is onze vloek, onze wanhoop, onze depressie. Maar het is ook onze droom, onze poëzie, onze menselijkheid, die altijd medemenselijkheid is.
03-04-2006
De Spaanse Furie: Carmen
De Spaanse furie: Carmen
Zelfs als je helemaal niets van klassieke muziek weet, zijn er een aantal namen die je wel al eens gehoord hebt, en melodietjes die je toch herkent. Zo van: ha, Beethoven, tadadadà; dat is dan de Vijfde van Beethoven. Of de Vier seizoenen van Vivaldi, wellicht het meest bekende klassieke muziekstuk op dit ogenblik; vroeger was dat de Kleine Nachtmuziek van Mozart. En zo kent iedereen ook Carmen, de opera van Bizet, zeker als we een hint geven: Toreeeador juist. Maar wie was die Bizet, en waarover gaat die opera, en is die nu nog te pruimen?
Georges Bizet heeft maar een kort leven gekend. Hij werd geboren in Parijs in 1838 en stierf er al in 1875, amper 36 jaar oud. Hij had een zwakke gezondheid en was ook psychisch niet van de sterksten. Men zegt wel eens dat hij zich doodgewerkt heeft, of dat hij ten onder gegaan is aan de kritiek van zijn tijdgenoten. Allebei die veronderstellingen hebben hun grond van waarheid: hij was inderdaad altijd bezig en was nooit tevreden met minder dan de volmaaktheid; en de beroepscritici hadden maar weinig respect voor zijn werk. Zijn collegas, andere musici dus, zoals Richard Strauss en Peter Tchaikovski, bewonderden hem ten zeerste, en ook kenners uit andere kunsttakken, zoals Nietzsche, ware fameus onder de indruk van zijn muziek. De erkenning bij het publiek zou er pas na zijn dood komen, helaas.
Carmen was zijn laatste opera, en het was een moeilijke bevalling, zoals trouwens ook al zijn vroegere operas. De zangers vonden hun rol best leuk: je gaat op het podium staan en je zingt. Het koor was gewoon om een rol te spelen zoals de minder ambitieuze backing groepjes van vroeger: oeoeoe op de achtergrond. Bizet wou ze als echte acteurs laten optreden en ook wat moeilijker dingen laten zingen, en dat viel serieus tegen. Bovendien was het publiek van de Parijse opera gewoon om heel brave onderwerpen voorgeschoteld te krijgen, en dat is Carmen echt niet. Bizet had zoveel als hij kon rekening gehouden met de criticasters en had muziek geschreven die klaar en helder is en niet te moeilijk, met veel ritme Hij zou zelfs gezegd hebben: als ze kitsch willen, dan zullen ze kitsch krijgen!
Er waren maar 35 opvoeringen in Parijs in 1875 en dat is erg weinig voor die tijd; het jaar daarop waren er slechts 13. Ondertussen was Carmen echter aan een enorme internationale carrière begonnen, met stormachtige successen, bijvoorbeeld in Wenen. Toch duurde het tot 1883 voor Parijs opnieuw Carmen te horen kreeg; het succes was enorm: 1000 opvoeringen tussen 1883 en 1905. Sindsdien is Carmen een vast stuk op het repertoire van alle grote en kleine huizen. De muziek heeft haar weg gevonden tot in elke huiskamer, door de ontelbare versies die ervan gemaakt zijn, de ene al smaakvoller dan de andere.
Laat ons even kijken naar het verhaal. Het is gebaseerd op een heel populaire novelle van Prosper Mérimée van 1845, maar voor de opera sterk en goed bewerkt door een duo ervaren tekstschrijvers. We volgen de vier bedrijven.
We zijn in Sevilla. Een groep soldaten trekt de wacht op in de buurt van een tabaksfabriekje. Micaëla komt don José opzoeken, maar hij arriveert pas later, bij de aflossing van de wacht. Als de klok slaat komen de fabrieksmeisjes naar buiten voor hun lunchbreak en een sigaret; ze zijn een groot succes bij de; mannen, natuurlijk. Carmen, een zigeunermeisje, zingt een uitdagende aria waarin ze de liefde beschrijft als een rebelse vogel die niet te temmen is. Ze werpt een bloem naar de verbijsterde don José. De meisjes gaan terug aan de slag, en dan daagt Micaëla terug op. Ze heeft een boodschap van de moeder van don José, die overigens graag zou hebben dat die twee een paar zouden worden. Plots is er heibel in de fabriek: Carmen verwondt een van de arbeidsters. De soldaten worden erbij geroepen, en Zuniga, de dienstdoende officier, beveelt don José om Carmen naar de gevangenis te brengen. Carmen verleidt don José en hij laat haar ontsnappen.
Tweede bedrijf. Carmen en haar zigeunervriendinnen maken plezier in de herberg van Pastia. Zuniga is daar ook, en hij vertelt dat don José een maand cachot gekregen heeft omdat hij haar liet ontsnappen, maar dat hij nu weer vrij is. Dan komt Escamillo binnen met zijn vrienden, de populaire stierenvechter. Carmen geilt hem niet op, maar laat hem toch hopen Als al de bezoekers verdwenen zijn komen enkele zware jongens de plannen bespreken voor een smokkelpartij. Carmen verbaast de anderen door te weigeren mee te doen: ze is verliefd! Dan moet ze haar nieuwe minnaar maar overhalen om mee te doen, is de boodschap. Daarop komt don José binnen. Hij wordt feestelijk onthaald door Carmen, die voor hem danst. Maar als de trompetten schallen, zegt don José dat hij terug naar de kazerne gaat. Carmen reageert woedend en is ongevoelig voor de liefdesverklaringen van don José, die haar de bloem laat zien die hij tijdens zijn gevangenschap gekoesterd heeft. Als hij haar echt graag ziet, dan moet hij dat maar bewijzen door met haar me de bergen in te trekken met de andere boeven. Op dat ogenblik komt de officier Zuniga binnen, die ook al een oogje heeft op Carmen, en die stuurt don José naar buiten. Dol van jaloersheid valt hij Zuniga aan en heeft nu geen andere keuze dan met Carmen de bergen in te vluchten.
Als het doek opgaat voor het derde bedrijf zijn de smokkelaars in de bergen. José en Carmen hebben weer een discussie. Als ze de kaarten leest, krijgt ze steeds de dood als antwoord, eerst voor zichzelf, dan ook voor José. De smokkelaars vertrekken, de meisjes moeten de douaniers afleiden. José blijft achter in het kamp. Plots daagt Micaëla op, vastberaden om met José op te trekken. Die bespeurt een indringer en vuurt een schot af. Het blijkt Escamillo te zijn, die een kogelgat in zijn hoed bekijkt. Hij is op zoek naar Carmen, die naar het schijnt haar minnaar beu is Ze gaan elkaar met messen te lijf, maar als José de toreador wil doden, houdt Carmen hem tegen. Escamillo nodigt Carmen uit op de volgende corrida en vertrekt. Micaëla vertelt José dat zijn moeder stervende is. Zij vertrekken samen, en de jaloerse José spreekt dreigende woorden tot Carmen.
Voor het vierde bedrijf zijn we weer in Sevilla, aan de arena waar het stierengevecht wordt gehouden. Escamillo daagt op met een feestelijk uitgedoste Carmen. Er zijn geruchten dat don José in de buurt is. De menigte trekt samen met Escamillo de arena in. Carmen blijft alleen achter en don José staat plots voor haar, smeekt haar om met hem mee te gaan. Carmen weigert, zegt dat ze niet meer van hem houdt, dat ze nog liever sterft en gooit woedend de ring weg die hij haar gegeven heeft. Ze wil naar Escamillo en met hem genieten van zijn triomf. José houdt haar tegen en steekt haar neer terwijl vanuit de arena het applaus voor Escamillo weerklinkt. Als de menigte naar buiten stroomt, vinden ze don José die zich op het levenloze lichaam van Carmen heeft geworpen.
Dat is het verhaal, dus. Niks bijzonders: boy gets girl, girl gets other boy, boy kills girl, dertien in een dozijn. Mijn samenvatting slaat natuurlijk een en ander over, en hoe kan je bijvoorbeeld om een grap lachen als je er enkel de samenvatting van krijgt? De opera is bovendien een samenvatting van een stuk literatuur en je hoeft maar naar The Lord of de Rings te kijken om te weten wat een kloof er gaapt tussen het boek en de film. En toch is er iets met dit verhaal.
Als boek was het een stormachtig succes, maar voor de opera vond men het te wreed (een moord), te onzedig (Carmen en haar minnaars), niet netjes (smokkelaars, arbeidsters die sigaretten roken en vechten, dansende en drinkende zigeuners). We zijn immers in de 19de eeuw, waar de mens (of althans de rijke bourgeois bovenlaag die naar de opera trok) zoveel beschaving heeft opgedaan dat hij niet meer mag laten zien dat hij ook nog van vlees en bloed is. Een boek kan je nog stiekem lezen, zoals wij vroeger Jan Cremer, Jef Geeraerts of Playboy, maar in de opera zie je wie er naast je zit, daar speel je een rol, vorm je een groep, het establishment, en die groep leidende burgers kan toch niet wild worden over een verhaal dat regelrecht ingaat tegen de bourgeois mentaliteit?
Het verhaal stelt ons, zoals zoveel documenten uit die tijd, de tweespalt voor tussen gevoelens en verstand, tussen passie en rede. Maar hier gaat de sympathie naar Carmen, de vrouw die zich door niemand wil laten doen en die enkel haar passies volgt, wat de gevolgen ook zijn. Don José is de brave burger, een sergeant, die de bevelen van zijn overste moet volgen en voor de rest zijn bek houden. En als hij dan tot zijn eigen verbazing smoorverliefd wordt denkt hij dat het voor het leven is, terwijl het voor Carmen slechts duurt tot ze een nieuwe passie ontdekt. Onderhuids, en zelfs nauwelijks, is het ook een verhaal over seks al noemde men het toen lamour. Enerzijds heb je Carmen, de wulpse zeer zelfbewuste en sensuele vrouw die van de liefde, zeg maar de pijn van de verliefdheid en de gloed en de passie van de verovering wil genieten, met heel haar hart en met heel haar lijf. Anderzijds heb je brave don José, die zich een bult schrikt als Carmen eens met haar kontje draait, die naar zijn brave maar waarschijnlijk net iets minder aantrekkelijke nichtje luistert en naar zijn arme moeder die in de achtergrond sterft van verdriet omdat haar zoon het slechte pad opgaat.
Voor onze brave burgers was seks iets waarover je niet sprak in beschaafde middens, iets met de ogen toe in een kille slaapkamer met een brave, passieve echtgenote. Alhoewel Die zelfde brave burgers waren ondertussen niet vies van een bezoek aan de rosse buurt, of van de diensten van het huispersoneel, of van een betaalde maîtresse maar dat was natuurlijk sub rosa, daarover werd niet gepraat, of toch niet officieel Ze reden dus wel eens een scheve schaats, en dan nog het liefst met partners die moeilijk nee konden zeggen, omdat ze ook financieel gebonden waren.
De officiële koffiedikkijker van deze generatie, ik bedoel oom Sigi, de Weense kwakzalver, de grote Freud, juist, heeft ons geleerd dat dat soort hypocrisie nergens goed voor is, dat je daar allerlei rare complexen kan van krijgen, en dat dat zelfs voor de maatschappij nare gevolgen kan hebben. Het heeft twee wereldoorlogen en miljoenen doden gevraagd eer sommige machtshebbers hun complexen kwijt waren, en je vraagt je af wat vandaag de dag sommige mensen bezielt als ze onder elke steen een tegenstander zoeken en een voorhamer om elke vlieg te vermorzelen.
Terug naar Bizet. Hij heeft die tweespalt die ook in elk van ons aanwezig is gestalte gegeven in personages die ons direct aanspreken. Ze doen dat door wat ze zeggen, wat ze doen en, aangezien het een opera is, door de muziek die ze vertolken. Als je naar Carmen luistert, hoor je de passie exploderen, hoor je de verleiding zich in kronkels wringen. Als don José zijn liefde bekent, hoor je de vertwijfeling in zijn brekende stem. Als Escamillo over zijn exploten in de arena zingt, zie je de stier stampvoeten in het zand, de hete adem uit zijn hijgende neusgaten, bloed uit zijn schoften waar de banderillas diep in zijn vlees gehaakt zijn.
De collegas van Bizet bewonderden zijn vakkennis, zijn gave om gedachten en gevoelens op papier te zetten ten behoeve van vertolkers, die op hun beurt met hun métier het publiek een spiegel voorhouden en hen vragen: wie ben je? Carmen? of Micaëla don José? of Escamillo Waarvoor kies je: passie of verstand; genieten of berekenen. Dat is wellicht de reden van het succes van deze opera, steeds weer, voor elke nieuwe generatie. We zien de mogelijkheden van ons eigen leven voor ons uitgestald in een dramatisch conflict, met levensechte karakters, wars van hypocrisie en de gebruikelijke eufemismen van de klassieke opera van voor Verdi en het vérisme, met schitterende, spetterende, meeslepende muziek, in een heerlijke combinatie van goede literatuur en spannend theater, wat wil je nog meer?
Een woord nog over het Spaans karakter van de opera Carmen. De titel van mijn bijdrage is: de Spaanse furie. Oorspronkelijk was dat de naam die men gegeven heeft aan de verwoestingen en andere ongeregeldheden die de Spanjaarden, of althans hun katholieke huurlingen, aanrichtten toen ze Antwerpen veroverden ergens in de zestiende eeuw. Ik dacht dat het een goede omschrijving was van de figuur van Carmen. Maar Carmen is helemaal geen Spaanse, ze is een zigeunerin, en de Spanjaarden zelf zijn steeds de eersten geweest om dat onderscheid te maken. Bizet ging, zoals voor en na hem nog talloze componisten, graag te rade bij wat wij Spaanse muziek noemen, maar wat in feite zigeunermuziek is, flamenco, bijvoorbeeld. Men zegt dat de oorsprong van de zigeuners ergens in India zou liggen, en zo zien ze er ook wel uit, eerder dan Spaans. Zeker is ook dat de eeuwenlange aanwezigheid van de Arabieren op het Iberische schiereiland sporen heeft achtergelaten, net zoals de relatieve nabijheid van Afrikaanse ritmes. Dit krachtige mengsel werd aanvankelijk in de grotten van Andalusië vooral aan toeristen aangeboden, maar vond nadien zijn weg over heel de wereld, zowel via gehaaide impresarios en flauwe televisieshows als door enthousiaste liefhebbers als bijvoorbeeld Wannes Van de Velde, alias Niño de Flandes, die tot in de details de complexiteit van deze volksmuziek analyseerden maar ook meesterlijk vertolkten.
Het verhaal van Carmen is als een levenslied (Carmen betekent letterlijk trouwens: lied), met een lach en een traan, met moord en doodslag, met liefde en ontrouw, met levensechte mensen. Voor ons heeft ook dit levenslied een boodschap, als we willen luisteren. Mens zijn is leren dat er niet één antwoord is, maar vele, dat je je keuzes elke dag opnieuw moet maken, en dat niemand ooit met zekerheid kan zeggen waarvoor hij s anderendaags zal kiezen.
Waar vind je Carmen op CD? Er zijn eindeloos veel opnames, nu ook op DVD. Het heeft geen zin om er een of andere uit te pikken als een aanrader, je kan eigenlijk niet verkeerd gaan. Loop even binnen in je bibliotheek en pik er een CD uit en geef je over aan de meeslepende muziek. In plaats van een discografie wil ik hier graag even stilstaan bij het verschijnsel DVD voor de opera. Ook ik heb onlangs de overstap gemaakt van CD naar DVD, en wat een ervaring! Operaliefhebbers vind je niet alleen in de operatheaters zelf; dat is immers een omslachtige en vrij dure bezigheid, en het succes is niet altijd gegarandeerd, want zelfs in onze uitstekende Vlaamse en Brusselse operahuizen vind je niet altijd de beste zangers en zangeressen.
Vele operaliefhebbers zijn sinds vele jaren aan hun geluidsinstallatie gekluisterd, waar ze wegsmelten bij afgunstig gekoesterde plaatopnamen van Callas, Caruso of noem maar op; soms zie je ze smachtend en met tranen in de ogen naar die ene hoge C zweven, die alleen X (invullen naar believen) zó kan brengen. Ook een geliefd programma als Opera en belcanto, een erfenis van de Duitse bezetting, en recentelijk van BRT1 naar Klara verhuisd onder de trendy naam van Tosca (Donna? Clara?), heeft generaties wat vervreemd van die andere kant van opera, namelijk het theater. Als je filmbeelden met bijvoorbeeld Callas ziet, dan begin je te begrijpen waarom zij de passies zo kon doen oplaaien, ik bedoel de passies in de opera, die daarbuiten zijn een andere zaak. Nu we met de DVD uitstekende opnamen van prachtige operas op ons scherm kunnen toveren, krijgen we weer een volledig beeld van wat opera is: muziektheater.
Ik had zeker al tien keer het verhaal van Arabella van Richard Strauss gelezen en vaak naar de muziek geluisterd, maar ik kon om de drommel niet voortvertellen waarover het verhaal ging. Na een namiddagvoorstelling met DVD in een luie zetel voor mijn TV werd alles opeens duidelijk en vanzelfsprekend ontroerend. DVDs met opera zijn bovendien onbegrijpelijk goedkoper dan de parallelle CD, je krijgt dus de beelden gratis en betaalt nóg minder. Ik hoop dat ik het nog mag meemaken dat CDs helemaal vervangen worden door DVD: ook voor gewone muziekuitvoeringen brengen bijvoorbeeld beelden van een orkest in volle actie of een solist, zoals bij de Koningin Elizabethwedstrijd (ook al zendt Canvas die niet rechtstreeks uit, een onvergeeflijke blunder), zoveel meer dan wat een CD kan brengen. Doe eens de proef: luister eens naar de Last Night of the Proms (de enige echte, in de Royal Albert Hall, niet in een of ander sportstadion, al zal dat ook wel zijn verdiensten hebben) of het Nieuwjaarsconcert uit Wenen, zonder de beelden. En dan met. Aha!
Heb je opmerkingen, vragen of zelfs verwensingen: stuur eens een mailtje naar
In 1937 zag Abel Meeropol, een Joods leraar in New York, een foto van het lynchen van Thomas Shipp and Abram Smith. Meeropol vertelde later dat de foto hem dagenlang door het hoofd gespookt had en hem er uiteindelijk had toe gebracht om er een gedicht over te schrijven, Strange Fruit. Meeropol was lid van de American Communist Party. Hij publiceerde het gedicht onder het pseudoniem Lewis Allan in New York Teacher en later ook het Marxistische tijdschrift New Masses.
Toen hij Billie Holiday had zien optreden in de club Café Society, in New York, legde Meeropol haar zijn gedicht voor. Holiday was erdoor getroffen en samen met Meeropol en haar begeleider Sonny White maakte ze er de song Strange Fruit van. Haar platenmaatschappij wou het nummer niet uitbrengen, maar Holiday dreef door en het werd uitgebracht buiten reeks. Het haalde No. 16 op de charts in juli 1939, maar er was ook veel weerstand en kritiek bij de pers en bij radiostations die weigerden het te draaien.
Vreemd ooft
Vreemd ooft
De bomen in het zuiden dragen vreemde vruchten bloed op de bladeren en bloed aan de wortels
zwarte lijven bengelen in de zuiderse bries vreemde vruchten hangen aan de populieren.
Een landelijk tafereel in het gallante Zuiden uitpuilende ogen verwrongen mond
de geur van magnolia zoet en fris en dan plots de geur van brandend vlees!
Dit zijn vruchten waarvan de kraaien plukken waarvan de regen oogst waaraan de wind zuigt die rotten in de zon die vallen van de bomen dit is een vreemd en bitterooft.
werkvertaling van Karel
26-03-2006
Kreten en gefluister
Kreten en gefluister
Het is van alle tijden, wellicht: muzikanten die bij het musiceren geluiden voortbrengen die er eigenlijk niet bijhoren. We zullen een hele categorie van dergelijke kakofonie maar overlaten aan grote literatoren. Ik wil het hier enkel hebben over het kreunen, snuiven en neuriën dat je zo vaak hoort, zowel op plaatopnames als bij de uitzending van live concerten en recitals.
Neem nu de sonates voor cello solo van J. S. Bach. Zowel Anner Bylsma als Slava Rostropovitch gaan zo op in hun spel dat hun ademhaling duidelijk hoorbaar is, vooral het luidruchtig inademen door de neus.
Kent Nagano is een bekende dirigent. Voor mij hoeft het echter niet meer: je kan geen opname met hem noemen waarop hij niet ongegeneerd meeneuriet, vaak boven de tutti van het orkest uit. En hij neuriet vàls. Stel je voor: de Metamorfosen van Richard Strauss met een knorrende Nagano als extra, of de Liebestot in Tristan und Isolde en Kent.
Ik maak je echt niets wijs. Laatst kon ook onze nationale maar graag in Parijs wonende René Jacobs zich niet inhouden bij het dirigeren van Mozart. Hij meende bovendien er goed aan te doen om Wolfgangs partituur bij te werken, en allerlei versieringen toe te voegen aan arias die ons sinds ze geschreven zijn onveranderd overgeleverd zijn. Jacobs is een groot musicus, en we moeten die koesteren. Maar Jacobs is geen Mozart, dat zal hij wel met mij eens zijn.
Toen destijds Glenn Gould zijn opnames maakte, bijvoorbeeld van de Goldberg-variaties van Bach, kon je hem heel duidelijk horen mee-genieten diep in de keel of hoog in de neusholte. Hij kon wél toon houden, dat wel, maar de kritiek, bijvoorbeeld in Luister, kon er niet mee om: heiligschennis! vond men. Bach is heilig, een simpele vertolker mag ten hoogste precies dat doen: vertolken, en niets meer, moet voor de rest onzichtbaar en onhoorbaar zijn, zodat het sublieme kunstwerk als een bovennatuurlijk monument ten hemel stijgt, zonder een spoor van de al te menselijke vertolker.
Bij Gould was het een systeem, hij deed het altijd en overal. Overigens was hij een regelrechte freak: steeds dezelfde tuinstoel als pianokruk, smetvrees, publieksfobie, maniakale opnamefanaat. Dus enerzijds streven naar de perfectie, het smetvrije, anderzijds lustig meeneuriën, zij het in optimale akoestische omstandigheden.
Bij Nagano is het een slechte gewoonte, neem ik aan. Maar waarom slikken wij dat? Zon opvoering van bijvoorbeeld een symfonie van Mahler moet ongelooflijk veel geld kosten. De Cds die daarvan gemaakt worden zijn ook niet goedkoop, en het is zeker niet de prijs van het plastic schijfje die daarvoor verantwoordelijk is. En toch is er blijkbaar niemand die aan de dirigent durft vragen zijn bek te houden.
Vreemd toch. Als er een stoel kraakt, wordt het hele tweede gedeelte van Bruckners Zesde overgedaan, koste wat het wil. Als Magdalena Koczena een intonatie nóg intiemer wil, gaat ze terug de studio in voor nog een poging. Maar Nagano bromt en kreunt erop los. Bij het beluisteren van de opnames moet hij en de hele crew dat toch ook horen? Ik begrijp het werkelijk niet. Ik kan er nog inkomen dat een solist in het engagement van de uitvoering af en toe eens hoorbaar aanwezig is, wellicht is dat onvermijdelijk. Maar af en toe gaat het te ver. En ook geen recensent, schriftelijk of op de radio die daarover valt, terwijl ze zich op zondagnamiddag urenlang bezighouden met het vergelijken van zelfs de kleinste details en de fijnste nuances van oude en nieuwe opnames. Het lijkt wel een complot, of een test om te zien of er nu echt nergens een melomaan is die zegt: tiens, die opname met Nagano, dat is toch vreemd
Het doet me denken aan een CD met klavecimbelmuziek van Bach die ik jaren geleden kocht, omdat hij een 10 had gekregen in Luister. Van bij de eerste noten was al duidelijk dat er iets aan de hand was: een van de snaren was slecht opgespannen, of er zat een vreemd voorwerp tegenaan, in alle geval klonk die noot niet als de andere. Als luisteraar zit je je al gauw dood te ergeren, je geest dwaalt af van de muziek naar elke volgende verschijning van die ellendige valse noot. Pas een jaar of zo nadien verscheen er een kort naschrift in Luister: ze hadden het bij nader toe-luisteren ook gehoord Te laat, natuurlijk, de Cds waren verkocht en gekocht, helaas. Dat men dat bij de opname niet gehoord had: Gustav Leonhardt niet, de klankregisseur niet, de opnametechnici niet, de klavecimbelstemmer niet
Muziek gedijt in stilte.
24-03-2006
Kindertotenlieder
Kinderdoodliederen
Friedrich Rückert Gustav Mahler
I
Straks wil de zon weer opgaan in al haar pracht, Alsof de nacht geen onheil bracht. Het onheil trof slechts mij alleen, De zon, die schijnt voor iedereen.
De nacht moet men niet in zich verdringen, Doe hem in het eeuwige licht verzinken. In mijn tent is een schamel lampje nu gedoofd, O, licht, vreugde van de wereld, wees geloofd!
II
Nu zie ik in waarom jullie ogen op zo menig ogenblik Zon donkere vlammen over mij sproeiden, Alsof jullie gevat in een enkele blik Hun ganse macht tezamen boeiden.
Helaas heb ik niet beseft, door de nevel die me omwond, En door het verblindende lot bevangen, Dat hun straal zich reeds op de terugweg bevond, Naar de plaats van waar alle stralen stammen.
Dit wilden jullie met uw lantaarns mij uitgelegd: Graag wilden we altijd dicht bij je zijn, Maar het Noodlot heeft ons dat ontzegd. Kijk ons toch aan, want straks zijn we verre. Wat voor jou in deze dagen nog onze ogen zijn, Zijn in nachten die komen voor jou slechts sterren.
III
Als door de deuropening je moedertje naar binnen komt met het schijnsel van de kaars dan is het voor mij zoals het altijd was, toen je mee naar binnen kwam haar achterna glipte, in de kamer zoals toen. In de cel van je vader was jij die straal van vreugde veel te snel gedoofd.
Als je moedertje door de deuropening naar binnen treedt en ik draai mijn hoofd en kijk haar tegemoet dan is het niet haar gezicht dat mijn blik het eerst treft maar die plaats lager bij de drempel waar je lieve gezichtje was als je laaiend van vreugde mee naar binnen trad zoals toen, mijn dochtertje.
IV
Vaak denk ik nog je bent maar even weg straks ben je weer thuis een heerlijke dag vandaag ik ben niet bang je hebt even een omweg gemaakt dat is al.
Je bent maar even weg je komt wel weer naar huis waarom ben ik dan zo bang een heerlijke dag vandaag en jij trok naar die heuvel daar.
Je bent ons voorgegaan dat is al je komt niet meer naar huis eens halen we je in op die heuvel daar in het volle zonnelicht heerlijk is dan de dag op die heuvel daar.
V
Met zon gedonder, in zon buien zond ik de kinderen nooit naar buiten; Men heeft ze naar buiten gedragen Zonder me daarover iets te vragen.
Met zon gedaver, in zon buien, liet ik de kinderen nooit naar buiten; Ik was bang dat ze ziek zouden worden, Nu zijn dat vergeefse woorden.
Met zon gedreun, in zon buien, mochten de kinderen nooit naar buiten; Ik was bezorgd dat ze morgen hun dood zouden halen, Daar moet ik nu niet meer om malen.
Met zon gekletter, zon gedonder, in zon buien Rusten ze als in hun moeders huis en Niet bevreesd voor stormweer, beschut in de hand van de Heer.
Kindertotenlieder
Kindertotenlieder
Het muziekstuk dat ik u wil voorstellen, ligt me na aan het hart. Al vrij vroeg trok het mijn aandacht, toen ik het toevallig hoorde op de radio. De titel spreekt zeer direct aan: Kindertotenlieder. Geen banaal onderwerp, eerder een thema waarop ook nu nog vele taboes rusten. Later, toen ik zelf kinderen had, voelde ik dat nog beter aan. Enkele aangrijpende vertolkingen, zeker die van onze nationale en dus helaas totaal miskende alt Ria Bollen, maakten dat deze compositie een speciale plaats kreeg in mijn lijstje van dierbaarste muziekstukken.
Het gaat om vijf gedichten bij het afsterven van kinderen, op muziek gezet voor zangstem en orkest of piano.
De gedichten zijn geschreven door Friedrich Rückert, een Duitse dichter uit de streek van Coburg, waar ook ons koningshuis oorspronkelijk vandaan komt: Saxen-Coburg-Gotha. Dat is in het noorden van Beieren, helemaal in het oosten van Duistland, in de richting van Tsjechië. Hij leefde van 1788 tot 1866 en was in zijn tijd zeer bekend als dichter. Hij was leraar en doceerde later ook aan de universiteit. Zijn specialisme was het Oosten, zowel het Midden-Oosten als het verre, dus zowel de Arabische wereld als India, China en Japan. Hij was op dat punt autodidact, dat wil zeggen dat hij het grootste gedeelte van wat hij wist zelf had opgezocht, zonder ooit op school of universiteit daarvoor geleerd te hebben. En hij was werkelijk heel begaafd, hij kende verscheidene oosterse talen, wat hem in staat stelde om veel van die literatuur, die toen vrijwel totaal onbekend was in Europa, in vertaling te brengen. Zo vertaalde hij ook de Koran.
In het gezin werden tien kinderen geboren, wat toen niet ongebruikelijk was; er waren drie meisjes en zeven jongens. Karl Julius werd geboren in 1832 en stierf na een paar dagen. Ernst was geboren in 1829 en stierf in 1834; Luise leefde van 1830 tot 1833. In 1831 stierf ook zijn vader, en in 1835 zijn jongste zus, Maria, 25 jaar oud. Het waren dus zware jaren voor de familie.
Na zijn dood in 1866 ontdekte men in zijn papieren een groot aantal gedichten, geschreven rond 1834 en gewijd aan zijn overleden kinderen. De gedichten, die we nu Kindertotenlieder noemen, werden pas in 1872 uitgegeven, eerst 425 gedichten, dan nog eens 18. Er zijn er erg korte bij, slechts een tiental regels, maar ook vrij lange. Ze geven de gevoelens weer van de ouders, brengen herinneringen aan de jonge kinderen, proberen het diepe leed te verwoorden en te verwerken.
Vandaag zijn die gedichten enkel nog bekend door de verwerking van vijf ervan in een compositie van Gustav Mahler, met dezelfde titel: Kindertotenlieder. Mahler schreef er drie in 1901 en nog eens twee in 1904, toen ze samen werden gepubliceerd en opgevoerd. De gedichten, die ik hierbij in mijn eigen werkvertaling geef, lijken nu wat verouderd, maar spreken toch nog aan, door hun eerlijkheid, door de zuivere gevoelens en de treffende beelden. Maar wat Mahler ermee deed, is wonderbaarlijk. Hij kon ze verheffen tot subtiele, gesublimeerde meesterwerken, die ook de moderne mens intens beroeren en diep verrijken. Wie de moeite doet om te luisteren en zich openstelt voor wat Mahler met het orkest en de menselijke stem voor ons schildert, wordt niet teleurgesteld en vindt een schat voor de rest van zijn leven, wat de Grieken een ktèma eis aiei noemden, iets wat je altijd bijblijft.
Gustav Mahler is een van de groten van de moderne muziekgeschiedenis. Hij was dat al tijdens zijn leven, maar de Nazis hadden het niet op hem begrepen: hij was een Jood, ook al had hij zich bekeerd, omwille van zijn carrière of uit overtuiging, wie zal het zeggen. Het mocht niet baten: zijn muziek werd tot de ontaarde muziek gerekend en verboden. Het duurde tot rond 1960 voor hij weer ruimer in de belangstelling kwam, en bij het einde van de twintigste eeuw was zijn genie overal erkend en werd hij een van de meest gespeelde componisten. Vandaag de dag zijn er talloze opnamen van al zijn composities en wordt hij elke dag wel ergens live opgevoerd, en op de radio kan je hem ontelbare keren per dag horen.
Het leven van Mahler mogen we gerust stormachtig noemen. Hij leefde in die periode rond de eeuwwisseling tussen de 19de en de 20ste eeuw, een ongelooflijk vruchtbare periode en turbulente smeltkroes voor zowat alle kunsten en de hele beschaving, in wat toen het cultuurcentrum van de wereld was: midden-Europa, wat nu Duitsland is, Oostenrijk, Hongarije, en heel wat van de aangrenzende landen, met als onbetwiste hoofdstad Wenen. Hij werd geboren in 1860 en stierf in 1911. Hij begon als begaafd pianist en dan als hulpdirigent ergens in een provinciestadje. Al snel begon hij ook te componeren en ook meer te dirigeren, en wel voor steeds belangrijker orkesten. En dat heeft hij zijn hele leven gedaan. Componeren deed hij tijdens de zomervakanties, in de afzondering en de rust van de bergen, ongestoord, niet afgeleid en volledig geconcentreerd op wat hij deed. De rest van het jaar was hij opgeslorpt door het jachtige leven van het dirigeren, zowat overal ter wereld, ook in Amerika. Hij had de leiding over de meest beroemde orkesten en operahuizen, en ze zullen het geweten hebben, want Mahler was geen gemakkelijke man, niet voor zichzelf en dus ook niet voor anderen. Zijn verwachtingen voor inzet en kwaliteit waren veel hoger dan toneelmeesters, muzikanten en solisten gewoon waren, en compromissen maken deed hij niet, voor niemand, ook niet voor de keizer: het was niet ongebruikelijk dat een aantrekkelijke zangeres slapend haar weg naar de top probeerde te maken, en een aanbeveling van de keizer gold als een bevel. Niet voor Mahler dus: alleen de beste artiesten kregen een kans, en enkel als ze bereid waren tot het uiterste van hun kunnen te gaan. Geen wonder dat hij verschillende jobs na korte tijd moest opgeven of daar zelf voor koos. Met zijn professionalisme, dat model staat voor wat wij vandaag voor vanzelfsprekend houden, was hij zijn tijd ver vooruit.
Al stond hij dan aan de wereldtop van het muziekleven, het leven was vaak ook hard voor hem. Hij trouwde in 1901 met Alma Schindler, die twintig jaar jonger was dan hij, en zelf ook een meer dan gewoon begaafd artieste. Hun huwelijksleven was al even stormachtig als zijn carrière. Hun dochtertje stierf in 1906, en dat heeft hen allebei zeer zwaar getroffen. (Een andere dochter van Alma Mahler, uit haar tweede huwelijk, met Walter Gropius, die later beroemd werd als Bauhaus-architect, stierf op achttienjarige leeftijd, en voor haar schreef Alban Berg zijn heerlijk vioolconcerto als herinnering aan een engel.) Met zijn gezondheid ging het zelden goed: hij was gewoon overwerkt en meestal depressief, je zou voor minder. Hij stierf in Wenen, amper vijftig jaar oud.
Over zijn andere composities kunnen we het op een andere keer hebben. Hij schreef tien symfonieën, vaak voor enorme orkesten, zoals de achtste, die de bijnaam kreeg die van de duizend omdat bij de eerste opvoering zoveel koor- en orkestleden op het podium stonden. De menselijke stem fascineerde hem: hij schreef nog meer lied-cyclussen en haalde de gezongen muziek ook binnen in zijn symfonisch werk.
Wie van muziek houdt, houdt ook van Mahler, zo eenvoudig is dat.
17-03-2006
Zelfdoding
Zeven jaar geleden overleed Arne, de zoon van Lut uit haar eerste huwelijk. Hij ging uit het leven door zelfdoding.
Enkele maanden na zijn overlijden zagen we een aankondiging over een gespreksgroep voor nabestaanden van personen die door zelfdoding zijn gestorven. Het initiatief kwam van het Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg De Pass-ant in de voormalige Sint-Geertrui-abdij in Leuven.
Wij zijn daar naartoe getrokken, en wij gaan nu nog elke maand naar die bijeenkomsten, omdat ze ons deugd doen.
Ondertussen is er een specifieke groep voor ouders van kinderen die door zelfdoding overleden zijn, want dit is een specifieke problematiek, en je hebt het meest steun aan mensen die hetzelfde hebben meegemaakt als jij.
De gesprekken verlopen in een zeer open, ongedwongen sfeer, er is geen vast schema, niemand wordt verplicht tot iets, iedereen is vrij om aan het woord te komen, of niet De groep is niet groot: acht, soms eens tien mensen, gehuwd, samen met de partner of alleen, gescheiden, alleenstaand. De kinderen die ons verlaten hebben waren jong of al volwassen, voor sommigen is het pas gebeurd, voor anderen vele jaren geleden. Sommigen komen een aantal keren en blijven dan weg. Anderen blijven langer.
Wij vertellen over onszelf en onze kinderen, over wat er toen gebeurd is, hoe het ons nu gaat, we luisteren zeer geduldig naar elkaar en proberen te begrijpen, mee te voelen. Het is een soort van asielmoment, waar we onder lotgenoten onszelf kunnen zijn, zonder dat iemand aanstoot neemt aan onze woorden, onze tranen, waar ons leed en onze gevoelens normaal zijn, vrij van menselijk opzicht of valse schaamte. Een plaats van herinnering, verdriet en ook van troost.
De vergaderingen vinden plaats meestal op de derde donderdag van de maand, van 19 tot 21 uur. Men kan op elk moment aansluiten. Er wordt een minieme bijdrage in de kosten gevraagd, voor de koffie, thee of frisdrank.
Een prachtig woord, dat: glazenier. Wat hij doet is glasramen maken. Of liever, hij heeft dat heel zijn leven gedaan, maar nu is hij 83 en het gaat hem niet meer zo goed af. Ik leerde Staf Pyl kennen door Lut. Hij was een vriend van de familie sinds haar jeugd.
Wij kennen glasramen van in onze kerken. In de beste gevallen, denk aan Chartres en zo, zijn dat monumentale vensters in gotische kathedralen, opgevuld zijn met uiterst fijn uitgewerkte structuren in steen, als een kantwerk, en de open ruimtes daarin worden opgevuld met gekleurd glas, gevat in lood. Meestal wordt dat glas ook nog eens bewerkt, er worden figuren op geëtst, en zo krijgen we dan afbeeldingen uit de bijbel, allegorische voorstellingen en zo meer. Soms zijn het ook gewoon geometrische figuren.
Staf Pyl heeft in een aantal Vlaamse kerken, kapellen en publieke ruimtes glasramen gemaakt, vaak ook erg grote. De voorstellingen zijn de traditionele religieuze motieven: een kruisweg, de apostelen, de sacramenten, soms ook meer algemeen menselijke themas. De Christus Koning-kerk in Sint-Niklaas en de stedelijke bibliotheek aldaar zijn een goed voorbeeld. Als het buitenlicht goed is, op een zonnige dag, dan komen die enorme glasramen tot leven, een buitengewone ervaring.
Maar hij heeft ook andere werken gemaakt, meestal kleiner van omvang, schilderijen als het ware, maar dan met soms uiterst kleine stukjes glas, in ragfijne lijnen van zacht glanzend lood. Deze werken komen het best tot hun recht als ze belicht worden door kunstlicht, als ze voor een soort lichtbak gemonteerd worden. Zo zijn ze trouwens ook ontstaan. Vaak zijn het abstracte werken, met verfijnde allusies naar bloemen, bomen, huizen
Staf Pyl doet alles zelf: het ontwerp, de tekening, de kleuren, dan het ontwerp op ware grootte, dan het kiezen en het snijden van het glas en ten slotte het monteren van het glas in het lood. Enkel zijn vrouw, Yvonne, staat hem bij. Geen sprake dus van het doorspelen van een ontwerp aan een atelier, zoals dat nu vaak gebeurt. Staf is een kunstenaar en een ambachtsman, bij hem is dat hetzelfde, je kan het ene niet zijn zonder het andere.
Het glas dat hij gebruikt is heel bijzonder, niet zomaar wat gekleurd glas natuurlijk. Het gaat om met de mond geblazen glas, een artisanaal product, erg duur dus. De rijkdom, de diepte, de helderheid en de subtiele schakeringen van de kleuren zijn verbazingwekkend. En Staf weet die kleuren te combineren zoals de Vlaamse primitieven of de impressionisten.
Als je nog nooit iets van hem gezien hebt, dan heb je iets gemist. Zijn werk is werkelijk adembenemend goed.
Maar veel van zijn kleinere werken zijn in privé-bezit en dus kunnen alleen de gelukkige eigenaars en hun vrienden en kennissen ervan genieten. Af en toe is er een tentoonstelling, soms samen met anderen, soms ook enkel werk van Staf.
Dezer dagen is er in de Onze-Lieve-Vrouwkerk in Sint-Niklaas zon tentoonstelling, nog tot 23 maart. Je kan de kerk niet missen: het grote vergulde Mariabeeld schittert van kilometers ver boven de stad. Er is ook een spectaculaire ondergrondse parkeergarage onder de grootste markt van het land, vlakbij. Open op woensdag, donderdag en vrijdag van 19-21 uur, op zaterdag en zondag van 15 tot 18 uur, toegang gratis. Op 25 maart is er een evocatie Licht in kleur, met poëzie, muziek, lichtspel en dia-voorstelling, inkom 5, 4 voor senioren.
Als je eens echt iets moois wil zien, dan is dit een unieke gelegenheid.
14-03-2006
Pas gelezen
Martin CRUZ SMITH, Gorki Park (1981), Polar Star (1989), Red Square (1992)
Michael CONNELLY, The Poet (1996)
Ik ben niet echt een fan van thrillers of detectiveverhalen.
Anderzijds is dat een genre dat zich gemakkelijk laat lezen, en in sommige gevallen is ook de taal en stijl de moeite waard, wat het leesplezier natuurlijk nog verhoogt.
Recentelijk las ik drie van de vijf boeken die Martin Cruz Smith schreef met als hoofdfiguur de Russische detective Arkady Renko. Ik was zeer aangenaam verrast door de combinatie van het spannende verhaal, de meesterlijke beschrijving van het kader, het bloemrijke taalgebruik, de sociale analyse van het einde van het roemloze verval van de Sovjet-Unie en de chaotische geboorte van het nieuwe ondernemende Rusland. Bovenal was ik onder de indruk van de scherpe opmerkingsgave van de auteur, zowel wat psychologie en de uiterlijke verschijning van de menselijke personages betreft, als in de beschrijving van het landschap, het weer en de seizoenen, de straten en appartementen, technische installaties etc. Het zijn boeken die door en door researched zijn en dus zeer geloofwaardig overkomen, en daardoor ook blijven boeien, want je krijgt steeds weer een ander aspect te zien, je leert voortdurend bij, vaak ongemerkt, want het lijkt allemaal zo vanzelfsprekend.
Ik ben wel een fan van John Le Carré, ik heb alles gelezen wat hij geschreven heeft, en dat al meer dan dertig jaar lang. Als ik Cruz Smith met Le Carré vergelijk, en dat dringt zich wel op, dan moet ik bekennen dat hij zeer dicht in de buurt komt, en dat hij zelfs een streepje voor heeft in de levendige beschrijving van de omgeving waarin het drama zich afspeelt.
Michael Connelly is vooral bekend van zijn thrillers met Harry (Hieronymus) Bosch als hoofdfiguur. Daarvan heb ik er nog geen gelezen, maar zopas wel The Poet. Hier zijn we echt wel bij de bestsellende thriller. Waar Cruz Smith het moet hebben van de psychologie van zijn hoofdpersonages, gaat het hier om de straffe toeren, de vreselijke gebeurtenissen, de freaks, zeg maar, en de merkwaardige omkeringen en verrassende wendingen van het verhaal. Het is natuurlijk zeer goed geschreven, maar het is meer een reportagestijl, zonder veel franje. En wat die verhalen betreft: we zijn natuurlijk veel gewoon, vooral door film en TV. Ik kon me niet ontdoen van de indruk dat de auteur de verfilming al op het oog had. En daar ligt het verschil met Le Carré en Cruz Smith. Die doen met alleen maar woorden zoveel meer dan wat zelfs uren dure film niet kunnen, namelijk je verbeelding op gang brengen. De verbeelding heeft geen grenzen, is tegelijk veel rijker dan film en veel spaarzamer, want niet elk detail moet expliciet getoond, suggereren is veel efficiënter. En bij dat verbeeldingswerk haal je heel je bagage van film en literatuur en reizen en kunstbeleving ongewild mee naar boven Ik verlang al naar mijn volgend boek, TV zal er vandaag niet gekeken worden.
Que sais-je?
Mijn anti-credo uit een vorig bericht is wellicht wat uitdagend, een heilig huisje dat wordt neergehaald. Op mijn leeftijd kan je het geen kwajongensstreek noemen. Ik heb veel gelezen en veel nagedacht over de problematiek, dat kan niet anders als je katholiek opgevoed bent en je hele sociaal kader katholiek is.
Het Credo nam en neemt een belangrijke plaats in in het geloof, dat kan moeilijk ontkend worden. Doen alsof het niet bestaat is een beetje hypocriet. Daarom wou ik het eens uitschrijven en mijn eigen overtuigingen ernaast plaatsen.
De poëzie van de bijbel is mij niet vreemd, maar ik ben er niet bijzonder door aangesproken. Het Oude Testament getuigt op veel plaatsen van de wijsheid van mensen in ontbering en gevaar, maar iets teveel naar mijn zin van het uitverkozen zijn, het zich afzetten tegen de vijanden. Er is ook heel veel onbegrijpelijk formele zinloze wetgeving, ik kan me niet voorstellen dat men die wetten allemaal kon onthouden, laat staan onderhouden. Ook de godsidee die erin vertolkt wordt, is mij vreemd: een transcendent wezen dat ingrijpt, belonend en bestraffend, dat men moet vereren, dat is voor mij onbegrijpelijk, dat brengt me niets bij, tenzij als metafoor, maar dat is toch de bedoeling wel niet, meen ik.
En dan religie op zich. Men verwart vaak de gevoelens die opgeroepen worden door poëzie, verhalen, muziek, beeldende kunsten, de natuur, met religie. Bachs muziek is geen religieuze muziek, maar uitzonderlijk goede muziek. De Piëtà is aangrijpend, maar daar is in se niets religieus aan. Godsdienst zou zoiets zijn als een positief antwoord op de uitnodiging van het leven. Dat kan ik begrijpen, ik heb een zelfde positieve ingesteldheid. Maar ik noem dat niet religieus, ik heb daar geen God voor nodig. De wereld is een wonderbaarlijk midden, ik sta elke dag versteld van de mogelijkheden en de bedreigingen die ons geboden worden, en geniet van die uitzonderlijke ervaring als mens. Ook ik voel me opgenomen in een groter geheel van tijd en ruimte, waarvan we niet alle dimensies kennen en misschien wel nooit zullen vatten. Maar een god verkleint die wereld voor mij. Zonder god klopt de wereld voor mij, met hem niet.
Ik ben eens in het heilig land geweest, dertig jaar geleden of zo. Wat ik daar gezien heb, in de bakermat van twee van de grote godsdiensten, tart alle verbeelding, en dat is vandaag nog zo. In naam van de religie, van god zelve, wordt daar gemoord, verkracht, gestolen, bedrogen, wordt de mens onteerd tot in zijn diepste wezen, met God of Allah als enige verantwoording. Christenen vervolgen christenen, moslims moorden elkaar uit. Vandaag is godsdienst in de wereld een bron van broeder- en zustermoord, geen blijde boodschap.
Ik leid mijn ethische regels af uit onze geworpenheid als mens in deze wereld.
We zijn op deze aarde geboren, dus hebben we een verantwoordelijkheid tegenover ons nest en de hele natuur.
Geboren worden, het leven zelf, is een ongelooflijke gave, ook al eindigt het met de dood; ook dat creëert verantwoordelijkheden.
Wij zijn als mens geboren op deze aarde. We moeten al onze menselijke mogelijkheden optimaal gebruiken.
Ik weet het, dit is heel vaag, maar ik althans heb daar iets aan. En dat kan ik niet zeggen van het overgrote deel van de religieuze boodschap. Er is zoveel in die boodschap en in de geschiedenis van de kerken en de zogenaamde godsvolkeren waartegen ik revolteer of waardoor ik mateloos bedroefd wordt. Er worden zoveel kansen gemist omwille van heilige principes die allesbehalve heilig blijken te zijn.
Ook ik zoek naar de wortels, maar dan eerder in mezelf, in de mens zelf en in de medemensen dan in de geschiedenis van een volk, of dat nu het Joodse, het Griekse, het Romeinse of het Westerse is, of het Oosterse. In al die verhalen zoek ik naar de mens, en hoe hij zich verhoudt tot zijn medemens en de wereld om hem heen en de voorbije en de komende generaties. Ik luister naar wat de geschiedenis van de mensheid mij te vertellen heeft, maar ik wordt er niet door gedetermineerd, ik heb geen behoefte aan dogmas of verplichtingen die ooit om historische redenen zijn ontstaan. Er is geen ander heilig huis dan dat waar je in woont. De mens zal geen afgoden dienen Ik probeer Antigone te begrijpen en Oidipoes, en Mozes, en Judas, maar voor mij zijn er alleen maar mensen, is er alleen maar een geschiedenis van mensen. Ik zoek de mens in al zijn verscheidenheid, en heb geen behoefte aan een god als sluitstuk, als allesverklarende bovenbouw, en ik voel me daardoor bevrijd van vele menselijke vooroordelen, gedateerde ideologieën en fundamentalistische dogmatiek. Vrij om onbevangen horizonten te verkennen in bescheiden besef van mijn relatieve onbelangrijkheid als individu.
Ben ik dan geen gelovige meer? Ben ik minder gelovig dan jij, bijvoorbeeld?
Ik geloof van niet
05-03-2006
Credo?
Credo in unum Deum,
Ik geloof niet dat er één god is, ook niet dat er een god is, een wezen dat persoonskenmerken zou hebben, identiteit, dat aanspreekbaar is, dat aanwezig is in deze wereld. Het is een begrip dat mij sinds ik er voor het eerst over hoorde en nu nog steeds, ondanks alles wat ik erover las, hoorde of dacht, volkomen vreemd is.
Patrem omnipotentem,
Een almachtige vader is een contradictio in terminis, een waanidee uit lang vervlogen tijden, toen vaders misschien nog probeerden alles te zeggen te hebben. God als almachtig voorstellen, dat is alleen theologen gegeven; een niet-almachtige god, met kleine kantjes, die al eens vreemd gaat, zoals Zeus, dat strookt niet met het fundamentalisme en het absolutisme dat onverbrekelijk verbonden is met dat soort godsdiensten.
factorem coeli et terrae, visibilium omnium, et invisibilium.
De schepping is ook al lang niet meer wat men er vroeger over dacht. Zelfs zeer katholieke geleerden wringen zich in bochten om ook maar iets van het scheppingsverhaal te redden. Wij hebben de god uit de vorige paragrafen niet nodig om de schepping te verklaren. En het heeft ook weinig zin om datgene wat we nog niet kunnen verklaren, dan maar god te noemen, dat lost niets op.
Et in unum Dominum Jesum Christum,
Wij hebben geen historische gegevens voor het bestaan van Jezus Christus, geen enkel. In de evangeliën zoekt men vergeefs naar de ipsissima verba Christi: als die er al zijn, kernwoorden dus, dan kunnen die toch niet tot die historische Jezus teruggebracht worden. En als het gebod bemin uw naaste zo essentieel zou zijn, waarom staat het dan niet in dit Credo?
Filium Dei unigenitum.
Dat een mens een zoon zou zijn van een almachtige god, dat noemen wij een mythe. Mythes zijn interessant, maar wie gaat daar zijn levensbeeld op bouwen?
Et ex Patre natum ante omnia saecula.
Hoe die zoon van god uit zijn vader zou geboren zijn, voor het begin van de tijden, daarover heb ik nog nooit iemand een zinvol woord horen vertellen. De betekenis en het belang van deze stelling is futiel.
Deum de Deo, lumen de lumine, Deum verum de Deo vero. Genitum, non factum, consubstantialem Patri: per quem omnia facta sunt.
En zelf is hij ook almachtige god: hij is niet geschapen, hij is de schepper, zoals zijn vader, hij is zowat identiek met zijn vader. Gemakshalve noemt men dit soort dingen mysteries, dingen die het ons niet gegeven is om te begrijpen. Daarmee los je natuurlijk ook niets op.
Qui propter nos homines, et propter nostram salutem descendit de coelis. Et incarnatus est de spiritu sancto ex Maria Virgine: et homo factus est.
We blijven in de mythologie: god wordt mens, daalt neer uit de hemel, wat dat ook moge zijn, om ons te redden. Redden waarvan? Hoe? Jezus wordt geboren uit een menselijke vrouw en de heilige geest, niet nader bepaald. Men kan daaraan allerlei theologische betekenissen geven, maar als waar gebeurd verhaal of als basisgegeven van een geloof is dit toch wat veel gevraagd, nog los van het ontbreken van enige historische grond.
Crucifixus etiam pro nobis, sub Pontio Pilato passus, et sepultus est. Et resurrexit tertia die, secundum Scripturas. Et ascendit in coelum: sedet ad dexteram Patris.
Ook over de kruisiging weten we niets, totaal niets, en zeker niet over de verrijzenis, hoe zou dat overigens kunnen? Vragen dat men gelooft dat een god-mens met zijn lichaam opstijgt ten hemel, wie heeft zoiets ooit ernstig in overweging kunnen nemen als een feit? Het is zelfs theologisch veel gevraagd aan te nemen dat de vrijwillige dood van die mens-god een gevolg zou hebben voor de hele mensheid.
Et iterum venturus est cum gloria, judicare vivos et mortuos: cujus regni non erit finis.
En die Jezus zal nog eens weerkeren, als rechter, om alle mensen die ooit geleefd hebben te beoordelen. En nadien zal hij als een soort koning op de wereld blijven en alle problemen zullen opgelost zijn. Dat zou mooi zijn, maar het is niet erg waarschijnlijk en ook niet bruikbaar als veronderstelling.
Et in Spiritum Sanctum, Dominum et vivificantem: qui ex Patre Filioque procedit. Qui cum Patre et Filio simul adoratur et conglorificatur: qui locutus est per prophetas.
Oh, ja, die niet nader bepaalde heilige geest: nog meer theologische attributen, waar geen mens iets aan heeft en die alle verbeelding tarten.
Et unam, sanctam, catholicam et apostolicam Ecclesiam.
En dan natuurlijk de ultieme zelfbevestiging: de vereniging die door mensen opgericht werd zo rond het begin van onze tijdrekening verklaart zich uniek: wie er niet toe behoort, heeft geen reden van bestaan; ze is heilig, dus staat ze boven de mensen; ze is katholiek, dat betekent letterlijk dat ze universeel is, nergens ter wereld zal er iets bestaan dat niet tot haar behoort; ze is apostolisch: ze heeft het van god zelve, dus heeft ze altijd gelijk, en god heeft haar bevolen om de hele wereld te bekeren.
Wat die kerk aan goeds en kwaads ook gedaan heeft sinds haar ontstaan, ik heb me, sinds zeer jeugdige twijfels en blijvende latere bezwaren, geleidelijk van haar afgekeerd. Haar aanspraken op absoluutheid zijn nu voor ieder nadenkend mens en ook voor de meeste van haar leden zelf, duidelijk. En wat zij als vereniging van mensen nu is, daar heb ik persoonlijk de meest ernstige problemen mee, en ik ben zeker niet de enige.
Confiteor unum baptisma in remissionem peccatorum.
Dat door een onderdompeling, ook al zou dat een figuurlijke zijn, een bekering dus, alle vroegere misdaden zouden verdwijnen, dat is moreel gezien al moeilijk te verteren, en enkel te begrijpen als je eerst de toegang tot de hemel, het hiernamaals afhankelijk gemaakt hebt van het vrij zijn van zonden. En dat de kerk de enige is die de zonden kan vergeven, dat geeft haar de macht die ze nodig heeft.
Et exspecto resurrectionem mortuorum. Et vitam venturi saeculi.
Mensen sterven, dat was ook vroeger natuurlijk voor iedereen duidelijk. Ook de kerk kon dat niet ontkennen. Dus zei men: je gaat nu wel dood, maar later zal je weer tot leven komen en dan zal je eeuwig leven. Dat is de kern van het hele verhaal, dat is de kern van het historische christendom, en dat is de hardste noot om kraken.
Ik heb, bij mijn beste weten, nooit geloofd dat er na de dood nog iets was, en ik heb ook nooit behoefte gehad aan een dergelijke gedachte.
Voor mij is dit leven genoeg.
Amen.
04-03-2006
Allochtoon?
En wat is een allochtoon dan wel? Het Griekse allos betekent: anders, het even Griekse chtoon betekent: grond, aarde. Wie allochtoon is is dus van een andere grond dan degene waarop hij staat. In recente discussies wordt de term allochtoon gebruikt voor begrippen die erg verscheiden zijn. Mijn (stief-) dochter, die als Indiase baby geadopteerd werd, wees me daarop. Ik had zelf ook al aarzelingen, bijvoorbeeld toen men me vroeg om de allochtonen te identificeren in een adressenbestand. Dat iemand allochtoon is, staat niet meteen beschreven. Neem een legale immigrant, die ook Belg geworden is: hoe kan je achterhalen dat hij allochtoon is? Zijn geboorteplaats? Er zijn ook autochtone Belgen die op vreemde plaatsen geboren zijn. En wat dan met zijn zoon of dochter, die hier geboren is? Zijn vreemde familienaam dan. Wij kennen toch allemaal in onze omgeving mensen die we nooit als allochtoon zouden identificeren en die de vreemdste namen hebben, de Aguirre, Kolaczny... Wanneer ben je dus allochtoon? Sommigen bedoelen er illegale immigranten mee, sommigen vreemdelingen tout court, dus ook Nederlanders die hier komen wonen zijn. Meestal blijft men legale immigranten en hun kinderen tot in het derde en vierde geslacht ook allochtonen noemen, vooral dan, en daar ligt de clou, als het ook zichtbaar is dat zij anders zijn dan de doorsnee Vlaming. Zij mogen dan al Nederlands als hun moedertaal hebben en eventueel zelfs geen enkele andere taal kennen, ze mogen hun hele leven hier wonen en hun ouders en grootouders ook al, ze kunnen perfect geïntegreerd zijn... als ze er anders uitzien, zijn ze allochtonen. Kinderen van de Hongaarse vluchtelingen, destijds, werden niet als zodanig bestempeld; onze koster, die een Hongaarse vluhteling was, adopteerde later een Afrikaans meisje, en jawel: dat was een allochtoon. Wij baseren ons dus bijna steeds op huidskleur en andere ras-kenmerken, op culturele en sociale gebruiken, zoals hoofddoeken en gewaden die wij niet dragen. Ik vermoed zelfs dat wij een zeer autochtone bekeerling tot de Islam, die zich als zodanig kleedt, ook een allochtoon zouden noemen. Terwijl we dat niet doen met een punker of zo. Als men er dus uitziet als een allochtoon, dan wordt men ermee vereenzelvigd. Als je een baard hebt, ben je al bijna een bommenlegger. Wat zijn wij toch primaire mensen, af en toe.
01-03-2006
Mijn muziek
Componisten van wie ik het werk verzamel, met een voorbeeld van hun werk
Bach, J.S., klavierwerk, solo viool, solo cello, passies Barber, Samuel, Quartet Bartok, Bela, Concerto voor orkest, strijkkwartetten Beethoven, Ludwig, Strijkkwartetten Bellini, Vincenzo, Norma Brahms, Johannes, Cellosonates Bruckner, Anton, Symfonieën Chopin, Frédéric, Nocturnes Delius, Frederick, Summer night on the river Glass, Phillip, Einstein on the Beach Haendel, George Frederic, Orgelconcertos, The Messiah Haydn, Joseph, Strijkkwartetten Ives, Charles, The unanswered question Mahler, Gustav, Kindertotenlieder Mendelssohn, Felix, Midzomernachtsdroom Monteverdi, Claudio, LOrfeo Puccini, Giacomo, Turandot Scarlatti, Domenico, Sonates voor clavecimbel Schubert, Franz, Pianotrios, sonates Shostakovitch, Dmitri, Strijkkwartetten, symfonieën Strauss, Richard, Symfonische gedichten, Der Rosenkavalier Verdi, Guiseppe, Othello Wagner, Richard, Tannhauser
23-02-2006
Bela Bartok
Bij het horen van de naam Bela Bartok fronsen de meeste mensen de wenkbrauwen en kijken over je schouder in de verte. Ze hebben er al van gehoord, maar... Je zingt geen Bartok in het bad, je fluit hem niet op de fiets.
Misschien kennen we hem toch beter dan we zelf denken. En dat mag ook wel, want hij is ontegensprekelijk een van de meest interessante componisten van de eerste helft van de 20ste eeuw. Zijn bekendheid kwam traag op gang en begon internationaal pas echt na zijn dood. Ook de meeste muziekiefhebbers beginnen niet met Bartok, maar leren hem stilaan appreciëren; dat is eigenlijk zo met de meeste dingen waar we echt van houden; de inspanning die we doen om iets te bereiken loont meestal de moeite; wat we zonder inspanning krijgen is achteraf gezien vaak niet de moeite, oppervlakkig, zonder belang. De muziek van Bartok is een mooi voorbeeld van deze stelling. Het minste dat je van zijn muziek kan zeggen is dat ze expressief is: ze is niet flauw of vaag, ze is uitgesproken, soms zelfs met veel nadruk, op het agressieve af. Dat maakt haar uitermate geschikt voor programmamakers van radio en televisie, die sinds jaren gretig grasduinen in zijn muziek voor treffende begin- en eindgeneriekjes. Velen herinneren zich wellicht het prachtige begin van Panorama, het duidingsprogramma op TV, waarbij telkens een letter van de naam verscheen op een zeer ritmisch stukje Bartok. Was dat Bartok? Ja hoor, en er zijn zo talloze voorbeelden. Als je die stukjes dan hoort in zijn muziek is dat een leuke verrassing, een beetje komisch ook, want je kan niet anders dan glimlachen en mee-zingen: P A N O R A M A !! Bela Bartok werd geboren in 1881 in wat toen Hongarije was, maar nu Roemenië. Hij was een veelbelovende leerling van zijn moeder en trok naar Boedapest om zijn opleiding verder te zetten. De grote meneer van die tijd was Richard Strauss en Bartok schreef een eerste muziekstuk in die stijl.
In 1905 kwam hij in contact met de volksmuziek van Hongarije; deze muziek was vrijwel onbekend bij de muziekliefhebbers. Samen met zijn vriend Zoltan Kodaly trok Bartok de boer op, op zoek naar melodieën en ritmes. Hij noteerde alles en maakte veldopnames en bleef dat ongeveer zijn hele leven lang doen; hij schreefer belangrijke werken over, maar gebruikte nooit die bestaande muziek rechtstreeks in zijn werk. Hij werd er natuurlijk wel door geïnspireerd, gebruikte technieken, stijlen en ritmes die hij daar vond, maar al zijn muziek is origineel, eigen werk, modern tot en met. In 1917 kende hij zijn eerste succes met een ballet: De houten prins. Zijn opera Blauwbaard, die eerst geweigerd was, werd nu toch opgevoerd, in 1918. In die periode ontstond ook een balletsuite: De wonderbaarlijke mandarijn. De muziek die hij in die jaren schreef sloot aan bij de expressionistische werken die in die tijd overal opgang maakten. Na de eerste Wereldoorlog werden zijn composities uitgegeven in Wenen en zo werd hij stilaan bekend in de rest van de wereld, ten minste bij muzikanten en kenners. Voor het grote publiek was hij nog steeds een onbekende. Hij schreef veel voor piano, ook al omdat hij pianoleraar was aan het conservatorium en omdat hij zelf als pianist regelmatig op tournée ging.
Vanaf 1935 werd zijn stijl wat minder hevig, wat minder experimenteel. Er kwamen belangrijke opdrachten uit het buitenland en in 1940 emigreerde hij naar Amerika. Het ging hem daar niet goed: zijn gezondheid was nooit van de beste, maar nu ging hij snel achteruit. Zijn werk werd nauwelijks gespeeld en hij werd maar zelden gevraagd als pianist. In 1943 kreeg hij een belangrijke opdracht voor een Concerto voor orkest, en het werd een zeer toegankelijk en fascinerend stuk. In 1945 overleed hij. Na zijn dood begon zijn reputatie pas goed, en sindsdien is hij een vaste waarde op het repertorium van de klassieke muziek, wellicht een van de meest gespeelde componisten van de 20ste en het begin van de 21ste eeuw. Naast de danssuite en het ballet die we al vermeldden, hebben verscheidene andere werken dansers en chorografen geïnspireerd. Een van de eerder verassende vondsten was die van Anne Theresa De Keersmaecker, die met Rosas een ballet bracht op muziek van een van de strijkkwartetten.
Bartok schreef in totaal zes maal voor strijkkwartet, gespreid over zijn hele professionele leven. Voor veel muziekliefhebbers behoort deze vorm van kamermuziek tot het mooiste en diepste dat componisten ons brachten. Denken we aan de talloze kwartetten van Haydn, die het genre zowat uitgevonden heeft, waarin de onbeperkte mogelijkheden van muziek voor twee violen, altviool en cello worden uitgewerkt, aan Schubert die verrukkelijke dingen schreef voor kwartet, aan Beethoven, die vooral in zijn laatste kwartetten zo intens bezig is met muziek dat hij zichzelf vergeet en muziek maakt die ook vandaag nog, na bijna 200 jaar, nog steeds ontroert en modern klinkt, aan Shostakovitch, die naast 15 symfonieën ook 15 uiterst originele kwartetten schreef. Het lijkt wel alsof deze samenstelling op een of andere manier volledig is, dat er niets aan ontbreekt. Veel van deze kwartetten klinken alsof er een heel orkest bezig is. Zelf had ik ooit het genoegen het Tokyo String Quartet te horen in de grote zaal Henri Leboeuf van het Paleis voor Schone kunsten in Brussel, met werk van Beethoven. Verbazingwekkend hoe zij erin slaagden die prachtige grote zaal, die onlangs zo succesvol gerestaureerd werd en die we allemaal kennen van de Koningin Elisabeth-wedstrijden, tot de nok te vullen met slechts vier instrumenten en een publiek te boeien van de eerste noot tot de laatste. Verbazingwekkend ook hoe vier Japanners deze Westerse muziek bij uitstek vertolkten alsof ze nooit iets anders gespeeld hadden: dat is pas multiculturaliteit en muziek heeft dat altijd al gehad. Indien de mensen wat meer met muziek zouden bezig zijn en wat minder met het zoeken naar zondebokken voor wat er verkeerd gaat, dan zou ook de politiek wat interessanter worden dan het bedenkelijk vertoon dat ons nu elke avond op TV voorgeschoteld wordt, maar dat tussen haakjes. Het ballet van Anne Theresa De Keersmaecker op (ik denk) het vierde strijkkwartet van Bartok zag ik destijds in een matinée in de Muntschouwburg. De kwartetten van Bartok kende ik toen nauwelijks. Het was een schokkende ervaring. De muziek werd loeihard door de luidsprekers gejaagd en de verscheurdheid die snerpend door de haast gewelddadige muziek in your face sloeg, liet je perplex. De danseressen in hun eenvoudige zwarte japon met het doordeweekse ondergoed dat nonchalant zichtbaar was, leefden zich uit in repetitieve maar steeds veranderende passen en suggestieve onvoorspelbare bewegingen. Dit was muziek en dans van onze tijd: kunst die de ontreddering van beide wereldoorlogen in zich draagt en de wanhoop van de losgerukte mens, de stranger in a strange land, op zoek naar eenheid in de mateloze verwarring en haast van onze maatschappij, zelfbewust, menselijk tot in het diepste wezen. Probeer het eens, of liever, probeer het meer dan eens: Bartok heeft je steeds onvermoede rijkdom te bieden. Aanraders: - Concerto voor orkest & Muziek voor Strijkers, percussie en celesta: Chicago Symphony Orch., RCA; zelfde orkest, Solti, Decca - Strijkkwartetten 1-6: Emerson Q., DG; Keller Q., Erato Ultima (een koopje); Vegh Q., Astrée
19-02-2006
reclame?
Hier en daar vind je vooral in de Hongaarse muziek de term 'verbunkos' terug, in die of een andere spelling. Je denkt dan spontaan: ik ken geen Hongaars, dus: weet ik veel wat verbunkos is. De waarheid ligt dichterbij dan je denkt. In de 18de eeuw was het niet ongebruikelijk dat het leger probeerde soldaten te ronselen in stad en vooral ook dorp. Soldaten in hun beste plunje brachten een echte show met opgewekte dansen, begeleid door een muziekkapel of een kleiner ensemble. De sergeant van dienst las dan de aantrekkelijke voorwaarden voor, vaak met een relatief aanzienlijke som die onmiddellijk werd uitbetaald. Jonge kerels zonder zonder werk en zonder toekomst zagen hierin vaak een uitweg. Over de gevaren van de oorlogen werd in alle talen gezwegen. Zo'n reclamecampagne van het leger heette in het Duits, zoals nu nog, op TV: "Werbung". In het Hongaars werd dat verbunko. En die naam ging over op die levendige soldatendansen. Dat soort muziek werd zelfs vrij populair, los van de 'Werbung'. De toen beroemde vioolspeler Bihari speelde ze vaak, naar verluidt zelfs voor de groten van de wereld bijeen op het Congres in Wenen, na de nederlaag van Napoleon. Bela Bartok gebruikte het genre herhaaldelijk, onder meer in zijn kwartetten, maar dan in zijn eigen, onnavolgbare stijl. Verbunkos. Werbung. Reclame, dus.
13-02-2006
waardig levenseinde?
De discussie wordt weer aangewakkerd, al is ze nooit ver weg geweest: mag men tussenkomen in het levenseinde van een mens? Wat me vooral opvalt, is dat het belang het individuele leven van sommige mensen zo absoluut wordt gemaakt, terwijl wij toch dagelijks ervaren dat wij met een angstaanjagende onverschilligheid voorbijgaan aan de dood van onze medemens: verkeersslachtoffers, zelfdoding bij jongeren en ouderen, zelfmoord- en andere aanslagen, vermijdbare ziekte, ondervoeding en burgeroorlogen... Vergelijk dat met wat men doet om in sommige landen sommige mensen nog even in leven te houden, en dan nog een leven waarvan men zich afvraagt of het nog enige zin heeft voor de betrokkene en zijn omgeving. Waar zijn onze prioriteiten? Met wat we hier uitgeven voor één betwistbaar rekken van een uitzichtloos en uiterst pijnlijk levenseinde kunnen we misschien een kans geven aan vele kinderen die ook niet om het leven gevraagd hebben en die echt geen schijn van kans hebben zonder hulp. Als ik dan een modieus uitgedoste, wel-doorvoede, goedbetaalde senator-professor hoor verklaren dat niet wat de mensen daarover denken of voelen van belang is, maar wat de wetgever (hij bedoelt: de weldoorvoede...) daarover beslist in al zijn wijsheid, dan weet ik: Vlaanderen verdient beter dan dat soort relicten van het ancien régime, waarin sommigen in de naam van God, kapitaal en partij decreteerden wat anderen moesten denken en doen. Leren we het dan nooit af?
06-02-2006
wie lees ik
Auteurs van wie ik het werk verzamel, met een werk als voorbeeld
Literatuur
Bataille, Georges: Ma Mère
Burgess, Anthony: Enderby
De Vries, Peter: The Blood of the Lamb
Dostoievski, Fjodor: De idioot
Gallant, Mavis: Collected Stories Garcia Marquez, Gabriel: Honderd jaar eenzaamheid Graves, Robert: I, Claudius