mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
07-07-2006
Zodiak: de Dierenriem
Dierenriem
Stel u ons zonnestelsel voor als een platte ronde schijf. Het middelpunt is de zon. De planeten, waaronder de aarde, beschrijven op die schijf concentrische cirkels.
Als we nu van op de aarde naar de planeten en naar de zon kijken, dan volgen die allemaal een zelfde beweging: ze gaan op in het oosten en gaan onder in het westen. Dat komt omdat de aarde zelf om haar as draait van west naar oost, dus in tegenwijzerzin.
Aangezien alle planeten ongeveer in hetzelfde vlak liggen als dat van de zon en de aarde, ziet het er van op de aarde gezien uit alsof ze allemaal een zelfde baan aan de hemel volgen, ze zijn dus allemaal te zien op ongeveer dezelfde hoogte aan de hemel. In feite zijn er wel wat onderlinge verschillen, maar als we de uitersten nemen dan is dat een baan van ongeveer 20° breed aan de hemel.
Als we naar de sterren kijken die zich bevinden op de achtergrond van de zonnebaan aan de hemel, dan verschijnen daar in de loop van het jaar verschillende sterren. Dat komt omdat de aarde in één jaar om de zon draait; als we van op de aarde naar de zon kijken, zien we tijdens die tocht steeds andere sterren, die pas een jaar nadien weer daar zijn. Let wel: die waarnemingen gebeuren overdag, en dat maakt het natuurlijk extra moeilijk om die sterren te zien, of de planeten er tussendoor.
Van in de oudheid waren er al een duizendtal sterren geïdentificeerd en hun plaats nauwkeurig bepaald, evenals hun grootte en/of helderheid, en wanneer ze verschenen.
Ook de sterren op de achtergrond van de zonnebaan heeft men na vele observaties kunnen vastleggen. Toevallig droegen verscheidene van die sterrengroepen namen van dieren. Vandaar dat men de reeks van sterren die in de loop van een jaar achter de zon verschijnen de dierenriem is gaan noemen, in het Grieks zodiakon, de zodiak.
Dit zijn dan de sterrenbeelden van de dierenriem:
Aquarius - Waterman - 20 januari
Pisces - Vissen - 19 februari
Aries - Ram - 21 maart
Taurus - Stier -20 april
Gemini - Tweelingen - 21 mei
Cancer - Kreeft - 21 juni
Leo - Leeuw -23 juli
Virgo - Maagd - 23 augustus
Libra - Weegschaal -23 september
Scorpius, -io - Schorpioen - 23 oktober
Sagittarius -Boogschutter - 22 november
Capricornus -Steenbok -22 december
En in het Engels, met het gebruikelijke symbool:
♒ Aquarius Water Bearer
♓ Pisces Fish
♈ Aries Ram
♉ Taurus Bull
♊ Gemini Twins
♋ Cancer Crab
♌ Leo Lion
♍ Virgo Virgin
♎ Libra Balance
♏ Scorpius/io Scorpion
♐ Sagittarius Archer
♑ Capricornus Goat
We zijn tot nog toe braaf en ernstig wetenschappelijk gebleven.
Er is anderzijds ook wat men een pseudo-wetenschap noemt: de astrologie, die zich ondermeer ook met de zodiak bezig houdt. Dat is een zeer oud verhaal, dat begonnen is samen met de eerste astronomische waarnemingen en heeft geduurd tot het ontstaan van de wetenschappelijke astronomie, met de uitvinding van de telescoop en de vernieuwingen in de wiskunde, de natuurkunde en andere takken van de wetenschappen vanaf 1600. Ook nadien zijn er nog heel wat mensen met astrologie bezig geweest, en ook vandaag leest zowat iedereen horoscopen.
Het verschil is dat vroeger de astrologie ook beoefend werd door de grootste wetenschappers, zoals Kepler en Tycho Brahe, terwijl nadien de wetenschap de astrologie gedecideerd de rug heeft toegekeerd.
Wat is het principe van de astrologie? Er zijn verscheidene opvattingen, maar ze hebben alle gemeen dat men een of ander verband ziet tussen de hemellichamen en het leven hier op aarde. Dat kan heel vaag zijn, en dan lijkt het niet helemaal onaannemelijk, want die invloed is zonder meer duidelijk: de getijden bijvoorbeeld worden evident veroorzaakt door de aantrekkingskracht van de zon en de maan
Moeilijker wordt het wanneer men uit de stand van planeten en sterren heel concrete gebeurtenissen probeert af te leiden voor mensen hier op aarde en men de toekomst probeert te voorspellen of zelfs beïnvloeden: doe geen reizen op zaterdag de 11de, want de tekens zijn u niet gunstig op die dag Zoiets werd vroeger door iedereen zeer, zeer ernstig genomen.
We laten de astrologie maar voor wat ze is, het is een van die typische complexe menselijke activiteiten die een lange geschiedenis hebben en die moeilijk uitroeibaar blijken te zijn. Enkel wanneer kwaadwillige astrologen goedgelovige mensen proberen op te lichten moeten we daarover een streng oordeel vellen. Als onschuldig tijdverdrijf kunnen we het evengoed tolereren als bijvoorbeeld kantklossen, mountainbike racen, bierproeven, sonnetten schrijven of bidden tot de heilige Antonius als je je autosleutels niet meer vindt.
30-06-2006
Een atheïstisch manifest
God is de poging van de primitieve mens en elke latere zinzoeker om het systeem te duiden dat hij bespeurt in de geordende chaos. Maar waarom heeft de primitieve mens onmiddellijk aan een extern wezen gedacht? Waarom is men dat steeds blijven doen? Wij blijken nu zonder veel problemen te aanvaarden dat de dingen zijn zoals ze zijn omdat ze zo moeten zijn, ook al kennen we zeker alle wetenschappelijke details niet. Wij aanvaarden de natuurwetten, proberen die voortdurend te verfijnen en bij te stellen. Is die wetenschap deterministisch? Is ook de mens met andere woorden onderworpen aan de wetmatigheden van de natuur? Waarom zou dat zo zijn, als ook die natuur niet volledig wetmatig is Bepaalde evoluties en sprongen zijn op louter toevallige basis gebeurd, de bekende samenloop van omstandigheden, het had net zo goed anders kunnen aflopen. Naast dat toeval is de mens, als een redelijk wezen, in staat om in te grijpen in die natuur, zijn wil op te leggen. Ook dat is niet te voorzien. Zoals de wetenschap zich langzaam ontwikkelt en verfijnt in dialoog met de werkelijkheid, zo ook de morele normen en waarden. Op een bepaald ogenblik stelt men vast dat men geen God of religie meer nodig heeft om zin te geven aan zijn leven, om zijn daden te leiden.
En toch zijn er ondanks alles nog gelovigen...maar wat geloven zij? Zeker niet alles wat hun geloof voorschrijft. Ze geloven in God, maar welke God? Wat weet de gelovige met de pet over zijn geloof?
En als ze het allemaal goed zouden weten, zouden ze dan nog geloven?
Ik las net Herman Philipse, Atheïstisch manifest, 1995, 128 pp. Paperback, In t Profijtelijk Boeksken, Leuven.
De auteur, hoogleraar wijsbegeerte aan de RU Leiden, schreef een lezenswaardige inleiding en drie opstellen die te maken hebben met het bestaan van God als noodzakelijke fundering voor de moraal. In het eerste opstel wil hij de stelling ontkrachten als zou je religie nodig hebben om tot valabele morele beginselen te komen. Hij wijst op de feitelijke secularisatie van de wereld, vooral door het vooruitschreiden van de wetenschap, die steeds meer domeinen van de religie afneemt. Voor denkers als Nietzsche en Dostojevski leek dat tot absolute chaos te moeten leiden, want als 'God is dood' waar is, dan geldt 'als God niet bestaat is alles toegestaan'. Ook filosofisch is er een doorgedreven secularisatie: geen filosoof die zich nog aan een godsbewijs zal wagen. Een religie zonder God... is geen religie. Ook het geweten wordt ontmaskerd als een resultaat van onze opvoeding. En toch is er een overheersende moraal in elke maatschappij. De auteur wijst daarvoor enerzijds op de genetische karakteristieken van de mens, die eerder neigt naar sociaal gedrag, omdat dit de meest efficiënte manier is van overleven. Daarnaast benadrukt hij de cultuurhistorische dimensie: allerlei regels zijn in de loop van de geschiedenis als waardevol ervaren en worden door het establishment via de opvoeding en de wetgeving doorgegeven aan de volgende generaties.
In het tweede deel heeft hij het over het bestaan van God zelf. Het is een erg rationele wetenschappelijke analyse van het godsbegrip en een logische bewijsvoering die de filosofische onmogelijkheid van een (filosofische?) God aantoont. Enkel het atheïsme weerstaat aan de scherpe logische eliminatietheorie die de auteur opbouwt.
In het derde gedeelte beantwoordt hij de vraag of er dan geen moraal meer mogelijk is. Hij vertrekt van het existentialisme van Sartre, waarin er geen absolute moraal meer is, maar elke handeling haar eigen morele verantwoording in zich draagt. Hij verwerpt deze oplossing als onbevredigend, quia absurd, en wijst op het geringe succes van deze filosofische richting na de jaren 60. Dan stapt hij over naar Kant, die aantoonde dat je het denken moet achterlaten om te geloven. Het geloof staat buiten alle filosofie. En dan zijn we weer bij het begin, want het geloof is uit de wereld verdwenen. De meeste gelovigen kunnen immers nog amper zeggen wat ze geloven, en de God in wie ze geloven is hen al even onbekend.
De auteur baseert zich uiteindelijk op de evolutietheorieën voor zijn evaluatie en de fundering van de morele waarden. Zoals de soorten zich hebben aangepast aan hun omgeving en zoals degenen die zich het best aangepast hebben ook het meest succes hadden bij het overleven, zo zijn de morele gedragingen en normen die het best hebben standgehouden, door voortdurende aanpassingen, ook de meest waardevolle. Dus geen dogmatische regels afgeleid uit vaststaande algemene beginselen die door een Godheid worden geproclameerd, maar organisch groeiende en zich profilerende overleefregels.
Wat is het toch met al die geleerde mensen die zoveel woorden nodig hebben om te zeggen dat ze niet in God geloven? Net zomin als er een godsbewijs mogelijk is, is er behoefte aan een bewijs dat hij niet bestaat. De vraag is namelijk niet of hij bestaat, want geen mens die weet wat er met dat begrip bedoeld wordt. Het dekt geen enkele lading meer, of het dekt alle ladingen die men maar wenst. De openbaringsgodsdiensten, die van 'het boek', lijden onder de aftakeling van het boek zelf: de Bijbel; joods of christelijk, noch de koran kunnen weerstaan aan de kritiek die de moderne wetenschap erop afvuurt. Het nu nog letterlijk nemen van wat erin staat is pure waanzin, die zelfs types als Bin Laden of George Bush niet meer aandurven, en dat wil wat zeggen.
De secularisatie is een feit. Er is geen weg terug. Althans, dat hoop ik.
Anders staat ons wat te wachten.
ps de afbeelding hierbij is er een van Voltaire.
Categorie:God of geen god? Tags:filosofie, levensbeschouwing, actualiteit
29-06-2006
Laatste vier liederen, Richard Strauss
Laatste vier liederen
originele vertaling door Karel D'huyvetters, graag vermelden bij overname!
Lente
In deemsterendekrochten
droomde ik lang
van jouw bomen en blauwe lucht
van je geuren en t zingen van de vogels.
Nu lig je als ontsloten
met glans en sier
van licht overspoeld
als een wonder voor mij.
Je kent me weer
je wenkt me teer
het siddert door al mijn leden
van jouw zalige aanwezendheid.
September
De tuin treurt
koel zijgt in de bloemen de regen
de zomer huivert in stilte
zijn einde tegemoet.
Als goud druppelt blad na blad
uit de hoge acacia neer.
De zomer glimlacht verbaasd en mat
in de stervende droomtuin.
Lang nog bij de rozen
blijft hij staan en smacht naar rust.
Langzaam doet hij zijn grote
moegekeken ogen toe.
Bij het slapengaan
Nu de dag mij heeft moe gemaakt
wens ik smachtend
mijn vriend de sterrennacht
als een dommelend kind te ontvangen.
Mijn handen, ik laat ze niets meer doen
mijn kop mag alle denken laten
al mijn zinnen willen nu
zich sluimerend laten wegzinken.
En onbewaakt wil mijn hart
in vrije vlucht gaan zweven
om in de toverkring der nacht
diep en duizendvoud te leven.
In het avondrood
Wij zijn door nood en vreugden
hand in hand gegaan
en rusten na het dwalen samen
hier in de stilte van het land.
Rondom ons neigen de dalen
het donkert al in de lucht
nog stijgen er twee leeuwerken
nachtdromend in de schemering.
Kom, laat ze maar fladderend zingen
dra is het slapenstijd;
hier mogen we niet verdwalen
in deze eenzaamheid.
Die weidse zwijgende vreedzaamheid
gedompeld in het avondrood
Hoe zeer zijn we t wandelen nu moe:
is het ten dode toe?
Categorie:muziek
Richard Strauss: Vier letzte Lieder
Vier letzte Lieder (1948)
Richard Strauss (1864-1949)
Frühling
Herman Hesse 1877-1962
In dämmrigen Grüften
träumte ich lang
von deinen Bäumen und blauen Lüften,
von deinem Duft und Vogelsang.
Nun liegst du erschlossen
in Gleiß und Zier,
von Licht übergossen
wie ein Wunder vor mir.
Du kennest mich wieder,
du lockest mich zart,
es zittert durch all meine Glieder
deine selige Gegenwart!
September
Josef Karl Benedikt von Eichendorff, 1788-1857
Der Garten trauert,
kühl sinkt in die Blumen der Regen.
Der Sommer schauert
still seinem Ende entgegen.
Golden tropft Blatt um Blatt
nieder vom hohen Akazienbaum.
Sommer lächelt erstaunt und matt
in den sterbenden Gartentraum.
Lange noch bei den Rosen
bleibt er stehen, sehnt sich nach Ruh.
Langsam tut er die großen
müdgewordnen Augen zu.
Beim Schlafengehen
Hermann Hesse, 1877-1962
Nun der Tag mich müd gemacht,
soll mein sehnliches Verlangen
freundlich die gestirnte Nacht
wie ein müdes Kind empfangen.
Hände, laßt von allem Tun,
Stirn, vergiß du alles Denken,
alle meine Sinne nun
wollen sich in Schlummer senken.
Und die Seele unbewacht
will in freien Flügen schweben,
um im Zauberkreis der Nacht
tief und tausendfach zu leben.
Im Abendrot
Josef Karl Benedikt von Eichendorff,1788-1857
Wir sind durch Not und Freude
Gegangen Hand in Hand:
Vom Wandern ruhen wir beide
Nun überm stillen Land.
Rings sich die Täler neigen,
Es dunkelt schon die Luft,
Zwei Lerchen nur noch steigen
Nachträumend in den Duft.
Tritt her und laß sie schwirren,
Bald ist es Schlafenszeit,
Daß wir uns nicht verirren
In dieser Einsamkeit.
O weiter, stiller Friede!
So tief im Abendrot,
Wie sind wir wandermüde -
Ist dies etwa der Tod?
Categorie:poëzie Tags:poëzie
28-06-2006
ex libris: Le mythe de Sisyphe
Ex Libris: Albert CAMUS, Le mythe de Sisyphe, 1942, 186 pp., paperback
Je kan moeilijk iets lezen over moderne literatuur, over hedendaagse filosofie of psychologie, zonder een verwijzing te vinden naar dit boek van Camus, dat tijdens de tweede wereldoorlog verscheen. Ik wou wel eens weten waarom.
Ik zou het een goed boek moeten noemen, want het bevat een aantal gedachten die ik ook tot de mijne reken, en die Camus wellicht als een van de eersten publiek maakte in onze tijd, en die ondertussen bewust of onbewust leven bij velen, aanvaard als verworven waarheden of als knagende twijfels: de mens is sterfelijk, en als hij sterft is dat ook het einde, er is geen hiernamaals, geen onsterfelijke ziel; de zin van het leven zit in het leven zelf, er is geen hemel, geen god die dicteert wat het leven moet zijn en daartoe zijn wetten opdringt, er is geen hel en er zijn geen duivels of engelen.
Deze gedachten zijn snel samengevat en niet moeilijk te begrijpen. Wat staat er dan in de 186 paginas van het boek?
Vooreerst neemt een zich respecterend Franstalig auteur zijn tijd om ter zake te komen. Frans is geen Engels en zeker geen Nederlands. Wij zeggen wel eens dat de Franstaligen, de Italianen en de Spanjaarden zichzelf graag horen praten, en dat is niet moeilijk, want het klinkt ook goed, ik hoor ze ook graag bezig. Bovendien was Camus een filosoof, had gestudeerd aan de universiteit van Algiers en daar een thesis geschreven over Plotinus. De bagage die hij had meegekregen zou hij gebruiken in zijn argumentatie, onvermijdelijk. Zoals vele filosofen voor hem stelt hij zijn eigen stellingen tegenover die van anderen, neemt afstand van hen en probeert zo zijn eigen zaak te verdedigen. Meteen laat hij zien dat hij ze gelezen en begrepen heeft. Aan die methode zijn gevaren verbonden: men gebruikt de taal en het gedachtegoed van zijn voorgangers, formuleert zijn eigen stellingen in een bestaande context; men beperkt daardoor zijn eigen gedachten tot andere antwoorden op dezelfde vragen; de voorgangers worden terechtgewezen: hun conclusies waren verkeerd.
Camus slaagt niet zo heel goed in deze klassieke filosofische oefening. Enerzijds gaat hij niet diep genoeg in op de stellingen van zijn tegenstanders, zodat het voor de lezer niet altijd heel duidelijk is wat de precieze pointe van een argument is. Anderzijds is zijn kritiek te weinig gefundeerd: hij toont niet aan waar ze de verkeerde weg insloegen, waar ze tot onjuiste conclusies kwamen, en waarom zijn eigen opvattingen wel correct zouden zijn, nee, hij stelt uiteindelijk gewoon zijn ideeën tegenover die van de anderen, en prijst ze om hun eerlijkheid, wat de andere dan verdacht oneerlijk zou moeten maken.
Ik heb een tweede moeilijkheid met dit boek.
Vaak wordt het geciteerd in de context van zelfdoding. En inderdaad, Camus spreekt er herhaaldelijk over, maar naar mijn aanvoelen op een zijdelingse, niet ter zake doende manier. Hij behandelt de diepe tragiek van de zelfdoding niet, hij vermeldt suïcide af en toe eens in zijn filosofische argumenten, als een argument ex absurdo: als het leven geen zin krijgt van buiten uit, dan is het zinloos, en dan moeten we er maar een einde aan maken; aangezien de meeste mensen dit niet doen, moet het leven ook zin hebben zonder externe zingever.
De passages die zelfdoding vermelden zijn al bij al gering in aantal en verantwoorden nauwelijks de titel van het eerste hoofdstuk: Labsurde et le suicide, noch die van het vierde Le suicide philosophique. Zelfdoding is nergens een dragend element van zijn ideeën, niet als een valabele oplossing voor het absurde van het leven, noch, in de verwerping ervan, als overtuigend bewijs voor een zinvol leven zonder god. Het bijna gratuit gebruik en passant van een zo ontstellend en wanhopig extreem dilemma als zelfdoding juste pour épater le bourgeois, is een gebrek aan ernst en respect voor de betrokkenen en hun nabestaanden. Voor een diepgaande overweging of brede discussie van suïcide moet je niet bij Camus te rade gaan, hij biedt uiteindelijk remedies noch aansporingen voor de ten gronde vertwijfelde mens.
Rond het boek hangt nochtans een historisch waas van geheimzinnigheid, wat wel vaker het geval is bij taboe-onderwerpen zoals zelfdoding, incest, pedofilie, homoseksualiteit. En nee, Camus heeft geen zelfmoord gepleegd, hij kwam om in een verkeersongeval.
De ondertitel is Essai sur labsurde. Men noemt Camus ook een absurdist eerder dan een existentialist, hoewel zijn breuk met Sartre meer te maken had met politieke stellingnamen voor of tegen communistische regimes (Camus was voorbeeldig tegen). Ik meen dat althans in dit boek dat absurdisme niet absoluut is; Camus verwerpt mijns inziens geenszins de zin van het leven, wel integendeel, hij ziet het leven als het enige zinvolle dat er is, aangezien er niets anders is. Ik heb zelden zon apologie van een intens leven gelezen als in sommige lyrische passages van dit boek. Camus verdedigt zelfdoding nergens, zeer integendeel, hij verwerpt haar als een totaal ongepast, onverantwoord, oneerlijk antwoord op de vermeende zinloosheid van het bestaan.
Het gebruik van de term absurd is hier wel zeer idiosyncratisch, dat wil zeggen eigen-aardig, namelijk: absurd is wie de externe zingeving verwerpt, terwijl de gangbare betekenis enkel deze is: absurd is wat totaal geen zin heeft. Herhaaldelijk verheerlijkt Camus het absurde, maar steeds in die eigen enge betekenis; nergens verdedigt hij de totaal absurde (in onze gewone betekenis van het woord) daad, zoals de zelfdoding, de redeloze misdaad (Gide) of de persoonlijke keuze zonder morele verantwoording (Sartre). Hij verdedigt geen nieuwe moraal, maar geeft de oude waarden een nieuw fundament, dat enkel door de mens en enkel in deze wereld kan gevonden worden.
Die moraal is wel het zwakste punt van zijn redenering, en de hoofdstukken die hij wijdt aan de voorbeelden van absurde (in zijn woordgebruik) helden zijn vaak eerder teleurstellende literatuurbeschouwing dan verhelderende duiding van filosofisch waardevolle ideeën.
Achtereenvolgens komen de figuur van Don Juan, de (toneel)artiest en de veroveraar, de man van de daad, zeg maar, aan de beurt. Telkens blijkt weer dat niet de moraal verworpen wordt, niet de zinloosheid, het écht absurde, maar wat Camus het absurde noemt, namelijk datgene wat zin krijgt uit het leven zelf, en niet uit een of andere externe oorzaak. Het is een verzet tegen de kleinburgerlijkheid van de heersende moraal en de autoritaire bewakers van een moraal die steunt op vergezochte theologische en al eeuwenlang aangevochten of achterhaalde filosofische principes. Don Juan, een figuur uit de wereldliteratuur die wel meer filosofen en psychologen intrigeerde, wordt een held precies omdat hij door zijn ongecomplexeerde beleving van de seksualiteit de christelijke moraal een neus (symbool voor iets anders, volgens Freud) zet. Ook de theateracteur heeft het aan de stok met de kerk, werd zelfs automatisch buiten de kerk gezet volgens Camus. En ook de man van de daad, de grenzenverleggende ontdekkingsreiziger of de opstandige wetenschapper (Galilei) worden bewonderd omdat ze zich hebben afgezet tegen de conservatieve of domweg foute leerstellingen van de kerk.
Dit is al te eenvoudig. Een ernstige kritiek op de gevestigde waarden dient dieper te gaan dan dat. Men zou bijvoorbeeld kunnen argumenteren dat godsdienst ten gronde niets te maken heeft met wetenschap, met politiek, zoals talloze ernstige mensen door de eeuwen heen voortdurend gedaan hebben; dat lijken me de echte absurde helden, die de mensheid echte bevrijdende, verruimende, emanciperende diensten hebben bewezen.
Camus ziet wel wat er verkeerd is, maar heeft nauwelijks argumenten voor hoe het dan wel moet. De christelijke seksualiteitsmoraal had zeker in 1942 geen antwoord op de vele vragen die een moderne samenleving oproept, en heeft dat nog steeds niet, omdat de fundamentele instelling van het christendom niet veranderd is: God, de onsterfelijke ziel, het eeuwig leven, de bevrijdende, absurde geloofsakt. Maar ons samenleven, onze seksuele contacten moeten hoe dan ook een zekere ordening krijgen, ook Camus zal zeker niet aanvaarden dat alles mag, al zijn er uit dit boek zeker citaten te halen die, uit hun context gegrepen, het tegendeel doen vermoeden. Maar hij wijst nergens de weg naar een grond voor die ethiek, behalve dat die niet van buiten uit mag komen.
Kan beter?
Die moraal moet in mijn opvatting door de mensen afgesproken worden en steeds verfijnd, zonder in dogmatisme te vervallen. Er zijn daden die misdaden blijven ook al heeft zogezegd niemand er last van. Seksualiteit mag bijvoorbeeld nooit met macht te maken hebben, en eigendomsrechten, intellectuele vrijheid, sociale voorzieningen al evenmin.
Dat Camus geen oplossingen aanreikt voor een burgerlijke, geseculariseerde moraal is misschien begrijpelijk in zijn historische context, maar is nu uiteindelijk onbevredigend. Dat is het overwegend gevoel dat ik had bij het lezen van Le mythe de Sisyphe.
Oh, ja: die Sisyphus Ook die is er met de haren bij gesleurd. Het is de mythologische figuur die door de goden gestraft wordt, omdat hij zich bepaalde goddelijke rechten toeeigende; de straf bestaat erin dat hij een zwaar rotsblok naar de top van een berg moet rollen; eens daar boven aangekomen rolt het blok weer naar beneden, Sisyphus loopt terug naar benden en begint opnieuw, ten eeuwigen dage. Dàt is pas absurd. Camus probeert vertwijfeld om daar toch nog enige zin in te zien, maar het is al bij al een zwakke poging. Als dat het beeld is dat hij wil ophangen van de absurde held, dan is hij zelfs zijn eigen fundamenteel belangrijk inzicht ontrouw: het leven heeft wel degelijk zin, ook zonder god. Het leven is geen eindeloze herhaling van een essentieel zinloze uitputtende taak. Het beeld van Sisyphus en het oneigenlijk gebruik van de mythe als titel leggen de vinger op de wonde van het onvolkomen karakter van dit boek, dat eerlijke, vrijmoedige gedachten over fundamentele problemen combineert met onaangepaste beeldspraak en een verwarde weigering om naast de vragen ook antwoorden te geven op de levensvragen die ook de van god en religie bevrijde mens niet kan ontlopen.
Het bestaan hier op aarde is voor elk van ons een tijdelijke, vaak ondoorgrondelijk wisselende werveling, met momenten van zwarte ellende maar ook van diep geluk. Het is al wat we hebben en in zijn majestueuze eenvoud is het de mens ook ten volle genoeg.
25-06-2006
Natuur en cultuur
Natuur en cultuur
De mens wordt geboren als een zeer onbeholpen wezen: nauwelijks enkele uren kan het overleven zonder de hulp van zijn omgeving: de ouders, de maatschappij, materiële voorzieningen. En dat verandert eigenlijk niet tijdens de rest van zijn leven. De mens is een sociaal en cultureel wezen, hij heeft een netwerk aan medemensen, hulpmiddelen en structuren nodig voor zijn instandhouding.
En toch leeft in elke mens een vaag of sterker uitgesproken heimwee naar een cultuurloze toestand, naar de ongerepte natuur, waarin hij alleen en zonder (al te veel ) hulpmiddelen overleeft, en een eenvoudig geluk nastreeft dat hij mist in de meer complexe culturele wereld. Wandelaars, kampeerders, biologische landbouwers zoeken die natuur en ontdoen zich, althans voor enkele uren of dagen, van een aantal van de kenmerken van de culturele wereld. Maar ook zij ondervinden dan dat het toch heel wat beter gaat als zij niet alles meteen overboord gooien: stevige (en dure) stapschoenen, een vederlichte maar ijzersterke tent; elektrische stroom, desnoods opgewekt met zonne- of waterkracht, is onmisbaar in elk landbouwbedrijf dat wil overleven.
Het is de oude vraag over natuur en cultuur, die ook vandaag voor velen nog niet beantwoord is. Moet de moderne mens terug naar de natuur? Is zijn wereld on-natuurlijk geworden?
Priesters en profeten van alle slag willen het ons doen geloven, zoals zij het door de hele geschiedenis heen steeds gedaan hebben. Allerlei nieuwe ontwikkelingen werden aanvankelijk vijandig onthaald voor ze in de cultuur werden opgenomen, denken we maar aan het verzet tegen de eerste treinen en autos. Die vijandigheid kwam vaak in de eerste plaats precies van die priesters, van de godsdienst. Zij predikten een eenvoudig leven: ora et labora. Vertrouw op God, hij zal voor alles zorgen. Het geluk van de mens ligt dan in het aanvaarden van het onvolmaakte, meestal door lijden getekende leven en de hoop op een later eeuwig beter leven. Kijk naar de leliën in het veld, de vogels in de lucht, zij zaaien niet en maaien niet
De moderne mens wordt afgeschilderd als een ziek dier: hij heeft zich afgekeerd van de natuur en is de slaaf geworden van de wereld die hij zelf heeft geschapen. Vooral tijdens de industriële revolutie, toen een ongebreidelde explosie van roofbouwtechnieken de ongerepte natuur veranderde in een inferno van ongezonde fabrieken waarin mensen als slaven werden uitgebuit, werd precies die evolutie gezien als het werk van de duivel.
Als we eerlijk zijn moeten we echter bekennen dat de wereld waarin wij nu leven, op zowat alle plaatsen van onze aarde, niet zonder die beschavingscultuur kan voortbestaan. Er is geen weg terug. Het enige dat nog mogelijk lijkt is een vertraging van bepaalde evoluties en, op veel langere termijn, het vervangen van schadelijke technieken door minder schadelijke.
De mens is een beschavingswezen. Hij is zo geworden sinds hij rechtop ging lopen. Dieren overleven door blind te vertrouwen op hun instincten. De mens heeft zijn instincten steeds meer vervangen door zijn verstand en de resultaten van zijn denken. Hij heeft de wereld om zich heen bewoonbaar gemaakt. Zelfs de oceanen, de laatste plek op de aarde waar de natuur alleen heerst, heeft hij bedwongen, met grandioze passagiersschepen, mastodonten van tankers, zeilschepen die dank zij de moderne wetenschap door één enkele persoon om de wereld varen.
Ik kijk om mij heen: zonder mijn bril, met dubbele focus, zonder overgang geslepen om mijn bijziend linker- en mijn verziend rechteroog en mijn astigmatisme te compenseren zou ik al veel minder zien; ik beken: mijn eetkamer is van plastiek, en zonder dat hulpmiddel kan ik terug naar de papfles; mijn schoenen, mijn kleren, ons bed met donsdeken, ons espresso-apparaat, droogkast, afwasmachine, wasautomaat, elektrisch mes, koffiemolen, magnetronoven zal ik nog even doorgaan? Natuurlijk kan je overleven zonder die dingen, maar hoe? En hoelang?
Toen het de mens nog niet zo goed ging, toen zijn wereld nog zeer onvolmaakt was, toen de landbouw niet in staat was om met zekerheid de hongersnood te vermijden, toen pest en ziekte verwoestend toesloeg, toen maakte een heilsboodschap, zij het voor een uitgesteld geluk, nog enige kans. Vandaag is de wereld geseculariseerd, zoals dat heet: de overweldigende invloed van de kerk is verdwenen. En dat heeft de mens toch wat verweesd achtergelaten. Jarenlang is hem ingeprent (en af en toe ingeklopt) dat hij moest geloven in God, Christus, de heiligen, allerlei geboden, wetten, regels en plots is er niets meer. Moeder, waarom leven wij? Werken tot je erbij doodvalt, zoals in de tijd van Lode Zielens, is er ook niet meer bij. De werkomstandigheden zijn ongelooflijk veel verbeterd. Wij hebben volop vrije tijd. Werken doen we nog om te leven, en niet andersom.
Maar veel mensen stellen zich vragen. Waarom leven wij? Om op vakantie te kunnen gaan? Om te genieten van alles wat slimme commerçanten ons als onmisbaar aanprijzen? Om te leven als God in Frankrijk Het blijkt niet iedereen te bevredigen. Mensen zoeken een doel, een reden, zoals de godsdienst er vroeger een aanbood. Ze laten zich nu vangen door onwaarschijnlijk doorzichtige retro-goeroes die Latijnse missen zingen en met wierookvaten zwaaien, of door in oranje doeken gewikkelde kale monniken die zingend wierook in stokjes en vrede op aarde verkopen, of door zwartgeklede kale machos die onverdraagzaamheid en geweld en egoïsme prediken. Anderen zetten zich vrijwillig en belangeloos in voor hun medemens of zoeken contact in heemkundige kringen, naaikransjes, kooklessen, modeltreinclubs en progressieve zangverenigingen. Gewoon maar genieten van wat je hebt is niet genoeg, blijkbaar. Een dagje vakantie aan het strand is leuk, maar een week is lang, een maand nog veel langer. De leegte duikt weer op, de verveling, de zinloosheid van het bestaan. Men zoekt verwoed naar zinvolle bezigheid, op het werk en ook daarbuiten.
Voor heel wat mensen is het gezin de ideale invulling, omdat het gezinsleven zowel materieel als emotioneel voor langere tijd vervulling biedt, zonder dat daarover veel moet nagedacht. Je hebt een relationeel en seksueel bevredigend of uitdagend leven, je moet wel werken anders kom je niet rond, en kinderen eisen je soms meer op dan je lief is. Vele moeders lijken niet meer nodig te hebben dan hun gezin, soms op het ziekelijke af. Maar ook in het gezin slaat de twijfel soms toe, de verveling, en glijdt de blik naar de overkant van de straat, naar de collega die je blik iets langer vasthoudt dan nodig
De mens heeft behoefte aan een gemakkelijk begrijpelijke en eenduidige wereld. Hij heeft heimwee naar een eenvoudig bestaan, dat er overigens nooit geweest is.
De mens is namelijk nooit alleen geweest. Misschien was het in een zeer primitief stadium nog mogelijk dat een clan, een familie eenzelfde doel had, overleven in een bepaald gebied bijvoorbeeld, maar het contact met andere groepen met een zelfde primitief motief verbrak die vermeende eenheid meteen. Overleven lukte het best in grotere gemeenschappen.
Zo ook de moderne mens. Een goeroe kan (tijdelijk, meestal) mensen rond zich verenigen in een groep waar eenheid heerst, maar hij kan die groep niet eindeloos en totaal afzonderen van de buitenwereld, zelfs niet in de oerwouden van Amazonië, Jonestown bijvoorbeeld. De buitenwereld dringt steeds door, en de noodlottige monocultuur wordt doorbroken. Israel droomde van een blijvend land van melk en honing (en wijn, liefst ook) onder één god, maar werd steeds weer overrompeld, in ballingschap weggevoerd, verstrooid, innerlijk verdeeld, ten prooi aan afgoderij, de tempel werd verwoest; en de recente pogingen om een zuiver nieuw Jeruzalem te stichten in het oude beloofde land zijn een etterende wonde, een historische miskleun, ingegeven door een hysterische historische misdaad.
De wereld is altijd al te groot geweest voor één enkel gedachtegoed, een alles overheersende ideologie. Heel onze geschiedenis toont dit bitter aan, van in de vroegste tijden. Geen enkele van de volken of culturen van de oudheid heeft alle andere blijvend kunnen onderwerpen. Ook de kerk is daarin niet geslaagd, noch de Franse revolutie, en gelukkig ook Hitler niet, of het communisme, en het ruige kapitalisme evenmin.
Er is een noodzakelijke, onvermijdelijke veelheid van opinies en waarheden, de mens is gedwongen te leven met die veelheid van mogelijkheden. In onze zo langzaam aan overbevolkte wereld is men nooit en nergens alleen. Onze moderne maatschappij is er noodgedwongen een van communicatie, verkeer, handel, samenwerking, dat is onze absolute menselijke biotoop.
Er is geen uitweg. De mens is een sociaal, cultureel wezen, hij heeft zijn omgeving nodig, zij hoort even onvervreemdbaar bij zijn bestaan als de lucht die hij inademt.
Als we dat aanvaarden, kunnen we onze beste krachten wijden aan onze omgeving, onze medemens, dat is al de zingeving die we behoeven.
Er is geen nood aan een dichtbevolkte Olympus, een almachtige schepper, een verlosser, een hiernamaals als beloning of straf, een kerk of staat die voor anderen bepaalt wat intrinsiek goed of kwaad is.
Er is geen andere moraal dan die ons samenleven mogelijk maakt. En wijzelf bepalen onder mekaar hoe dat moet, met vallen en opstaan, en dromen misschien tegen beter weten in maar desondanks onverdroten van een wereldwijd vredelievend samenwerkende gemeenschap van evenwaardige mensen.
23-06-2006
Stapel
Stapel
Heel onlangs gebruikte een nieuwslezer op TV de uitdrukking stapelvoedsel.
Toevallig heb ik er een goed idee van wat hij bedoelde, maar evident is dat niet, lijkt me.
Nochtans is stapel een duidelijk woord, zij het met meer dan een betekenis. Ik ben stapel op jou Ben je stapel? Hij was stàpel. Leg dat op een stapel. Een brandstapel? We zetten dat plan op stapel. Niet te hard van stapel lopen. Een stapelplaats. Dat schaap is dicht van stapel (het heeft een dikke vacht).
Stapel betekent dus onder meer: heel erg, in grote mate.
De wortel is stap, trede dus, pas, schrede. Een stapel is een reeks van stappen, een op elkaar leggen van elementen zodat het een aanzienlijke hoeveelheid wordt.
In het Duits hebben we Staffel, met vrijwel dezelfde betekenis als in het Nederlands. Een bijzonder geval is de militaire term: Staffel is dan een legerafdeling, zoals in de infame Schutzstaffel, de SS.
Het Franse étape is een verwant van onze stap, een van de verouderde betekenissen is trouwens stapelplaats.
Ook in het Engels heeft staple de betekenis van belangrijk, voornaam, en dan vooral of vrijwel uitsluitend in de vaste uitdrukking: staple food, het belangrijkste voedsel dat men gebruikt. In het Verre Oosten is rijst the staple food. In The New Yorker verscheen destijds een machtige artikelenreeks van E.J. Kahn Jr. over de staple foods in de wereld, waarin nagegaan werd hoe de belangrijkste voedingsbronnen ontstaan en geëvolueerd waren.
Van Dale volgt hier het Engels gedwee: stapelvoedsel is brood, rijst, aardappelen; er staat een blauwe aanduiding bij die zegt dat het een leenvertaling uit het Engels is. Misschien is dat het geval in het jargon van bepaalde ongeduldige wetenschappers die een onnatuurlijke behoefte hebben om de staande uitdrukking klakkeloos uit het Engels te vertalen. En een Vlaamse journalist die een Engelse tekst van het net plukt of in zijn elektronische brievenbus krijgt, zal bij het lezen van de wat ongewone uitdrukking staple foods even de vertaal-Van Dale raadplegen en concluderen dat stapelvoedsel goed Nederlands is en het blindelings overnemen. En toch zag ik de brave man even aarzelen en het woord voorzichtig in de mond nemen, alsof hij hoe dan ook zijn twijfels had.
En die heb ik ook.
Stapelvoedsel ben je stapel? Waarom een bastaard maken, als er een perfect verstaanbare term bestaat, namelijk basisvoedsel? Hoeveel mensen hebben stapelvoedsel begrepen? Terwijl iedereen basisvoedsel zonder verpinken zou aangehoord hebben. Waarom dus een leenvertaling gebruikt als dat niet nodig is? Je gaat toch ook geen voedsel (suiker? melk?) lenen bij de buren als je er zelf nog genoeg in huis hebt?
Stapelvoedsel is een overbodig woord, een nutteloze ontlening, een onnadenkend gemaakte bastaard, een irritante toegeving aan jargonitis, een luie aanslag op de taaldemocratie.
Stapelvoedsel is geen Nederlands, maar Nengelands, geen Vlaams, maar Vlengels.
21-06-2006
Ex Libris: twee van John Banville
John BANVILLE, The Sea, 2005, 263 pp. paperback
id., Doctor Copernicus, 1976, 281 pp. paperback
The Sea van John Banville was de winnaar van de Man Booker Prize 2005, wellicht de meest bekende Britse literaire competitie. Dat betekent natuurlijk onmiddellijke bekendheid en dus goede verkoopcijfers.
Dit waren de winnaars in de voorbije 20 jaar:
2005 - John Banville, The Sea 2004 - Alan Hollinghurst, The Line of Beauty 2003 - DBC Pierre, Vernon God Little 2002 - Yann Martel, Life of Pi 2001 - Peter Carey, True History of the Kelly Gang 2000 - Margaret Atwood, The Blind Assassin 1999 - J M Coetzee, Disgrace 1998 - Ian McEwan, Amsterdam 1997 - Arundhati Roy, The God of Small Things 1996 - Graham Swift, Last Orders 1995 - Pat Barker, The Ghost Road 1994 - James Kelman, How Late It Was, How Late 1993 - Roddy Doyle, Paddy Clarke Ha Ha Ha 1992 - Michael Ondaatje, The English Patient 1992 - Barry Unsworth, Sacred Hunger 1991 - Ben Okri, The Famished Road 1990 - A S Byatt, Possession 1989 - Kazuo Ishiguro, The Remains of the Day 1988 - Peter Carey, Oscar and Lucinda 1987 - Penelope Lively, Moon Tiger 1986 - Kingsley Amis, The Old Devils
Geef toe, dit is beslist indrukwekkend gezelschap. Alle reden dus om het boek te kopen. In december vorig jaar las ik het en kocht meteen daarna enkele andere werken van hem, onder meer de trilogie Doctor Copernicus (76), Kepler (81), The Newton Letter (82), verzameld in één band voor een zeer zacht prijsje (Picador). Daarvan las ik het eerste en grootste deel enkele dagen geleden.
John Banville is een literair beest. Voor hem is schrijven duidelijk geen vrijblijvend tijdverdrijf, geen woeste neerslag van wilde opwellingen. Zijn stijl is wat ze elaborate noemen, bewerkelijk, of zoiets: er is serieus professioneel aan gewerkt. Op elke bladzijde prijkt ten minste één aforisme, een zin die je zo in een citatenboek kan stoppen. Elke alinea heeft een woord dat je even doet fronsen en vervolgens naar het woordenboek grijpen. Er wordt vaak geciteerd in vreemde talen. Bij heel wat passages heb je ten minste de indruk er verwezen wordt naar bladzijden uit de wereldliteratuur. Sommige beelden lijken zo overgenomen uit filmklassiekers of schilderijen die je ooit zag in kunstboeken of de wereldmusea. En toch is het een ongemeen levendig auteur, je blijft zonder moeite doorlezen, geboeid door het verhaal dat zich gestadig of met onverwachte revelaties ontvouwt, getroffen door de eerlijke ernst waarmee de lotgevallen van levensechte mensen worden verhaald alsof het dragende elementen uit de wereldgeschiedenis waren. In het geval van Copernicus is dat ook zo.
Laten we daarmee dan maar beginnen.
Het gaat dus inderdaad om de levensbeschrijving van Nicholas Koppernigk (19 februari 1473 24 mei 1543), de eponieme geleerde van de revolutie die de wereld letterlijk op zijn kop zette. De auteur geeft in een bijlage enkele bronnen aan die hij heeft geraadpleegd, maar zegt dat hij nog veel meer heeft gelezen om en rond zijn onderwerp. Hij duidt enkele rechtstreekse (en anachronistische) citaten aan, maar zegt dat hij verder ook uitvoerig heeft geciteerd uit de werken van Copernicus zelf. Het is onduidelijk of allerlei nevenfiguren ontsproten zijn aan de verbeelding van de auteur, dan wel gebaseerd zijn op die bronnen. Het ziet ernaar uit dat de belangrijkste figuren wel een historische grond hebben, de secundaire wellicht niet. Maar ook de belangrijke figuren worden niet wetenschappelijk uitgewerkt, het zijn duidelijk romanfiguren. Vele details zijn ongetwijfeld verzonnen ofwel historisch maar louter willekeurig aan bepaalde personages toevertrouwd, zo goed zijn de bronnen nu ook weer niet dat we bijvoorbeeld de kleur zouden weten van het kleed dat de huisvrouw van Copernicus droeg.
Het is dus een historische roman. In een andere bijdrage had ik het al over dat genre, zie Andrew Miller, Ingenious Pain. Het is ook een merkwaardig indrukwekkende historische roman. Met uiterste zorg voor detail wordt een onverbiddelijk beeld geschetst van Europa in die cruciale periode waarin de mens zich moeizaam oprichtte uit modder van de Dark Ages en herboren werd in de van optimisme blakende Renaissance. Dat op zichzelf maakt het al de moeite waard om het boek te lezen. De complexe figuur van Koppernigk wordt ons voorgesteld als een levend wezen, een kind van zijn tijd. De auteur heeft zorgvuldig vermeden de vrij ingewikkelde technische kant van de astronomische revolutie te beschrijven: al vroeg in het boek krijgt Koppernigk als in een Damascus-ervaring dat ene inzicht: de aarde is niet het centrum van de wereld, het is een van de planeten die om de zon draaien. Hoe hij precies tot dat inzicht is gekomen wordt niet verhaald. Er zijn beschrijvende algemene verwijzingen naar waarnemingen, naar observatoria en wetenschappelijke instrumenten, maar je ziet als het ware de astronoom niet aan het werk, eerder een kamergeleerde die meer bezorgd is om filosofische en vooral theologische vraagstukken en valkuilen. Voor mij was dat lichtjes teleurstellend. Het is dus een geromantiseerde levensbeschrijving, geen wetenschappelijke. De aandacht gaat helemaal naar de lotgevallen van de personages, niet naar de analyse van de ontdekking en de argumenten van de revolutie. En toch staat die ontdekking centraal in het boek, als rode draad en als metafoor voor het ontwaken van de moderne mens, de bevrijding uit het louter overgeleverde, de autonomie van de onderzoeker, het begin van de aftakeling van het onverantwoorde religieuze gezag. Van dan af staat de mens centraal in het universum, niet de zon, die verzengende metafoor voor een almachtige, alles verslindende god. Copernicus zelf zal dat ontkennen, bij monde van de auteur, en de traditie wil dat hij zich tot het laatst verzet heeft tegen de publicatie van zijn levenswerk. Hij bleef inderdaad een kind van zijn tijd, net zoals Roger Bacon dat was (1214-1294), een van de eerste geleerden die zich afzetten tegen de deprimerende onaanvechtbare, oorlogszuchtige orthodoxie van de kerk; de voornaamste reden die hij, Bacon dus, aangaf om de kalender (zie mijn vorige bijdrage daarover) te herzien was dat men de heiligen zou vieren op de verkeerde datum
Hoezeer ik ook genoten heb van de roman die Banville schreef over Koppernigk, toch bleef mijn intellectuele nieuwsgierigheid naar zijn levenswerk onbevredigd. Men zou dat ook als een verdienste kunnen zien: dank zij dit boek ben ik gaan snuffelen in encyclopedieën en meer gespecialiseerde werken Daarover waarschijnlijk later meer. Hoor ik daar iemand zuchten?
En dan iets helemaal anders: The Sea. Anders? Zeker, en niet alleen omdat er dertig jaar tussen de twee werken liggen. Zeker, je herkent meteen de meesterlijke stijl van Banville in het recente boek, hij is zichzelf trouw gebleven, gelukkig maar. Het valt meteen ook op wat een verrassend jong talent hij moet geweest zijn: hij was pas 31 jaar oud (°1945 in Ierland) toen zijn roman over Copernicus verscheen!
The Sea is een summa, een gebalde compilatie van alles wat de zee bij ons mensen oproept. Er is een verhaallijn die, zoals dat sinds Joyce ongeveer verplicht is, niet rechtlijnig verloopt, er zijn de flashbacks en forwards waarmee ook de film meestal ten onrechte meent diepzinnig te zijn, er is de grote en de kleine liefde, witte en inktzwarte leugens, een freudiaans geheim uit de kinderjaren dat de volwassenen over de tijd en de dood met zich meedragen. Er is ziekte, dood, erfenis, overleven en levend begraven worden in gewenning, compromis, conventioneel denken, kleinburgerlijkheid.
Ligt het aan de beschreven tijd, aan het onderwerp? Ik vond Doctor Copernicus meer diepgaand dan het hedendaagse The Sea. Daarom kijk ik al uit naar wat hij over Kepler en Newton te vertellen heeft, en ook hoé hij dat doet. En dan zijn er nog een aantal romans van hem die liggen te wachten.
Ik weet niet meer waar ik het voor het eerst gelezen heb, maar het is een leuke anekdote: iemand vroeg aan zijn gastheer, die hem trots zijn bibliotheek toonde, ietwat uitdagend: en, heb je al die boeken gelezen? Waarop de gastheer: ik kan me niets ergers voorstellen dan een bibliotheek waarvan ik alle boeken al zou gelezen hebben!
En nu ik op pensioen ben heb ik de tijd om te lezen, boeken die ik in de voorbije vijfenveertig jaar verzamelde of wat de media en het toeval nu in mijn schoot doen vallen. Bliss!
19-06-2006
Boom
De boom van groot verdriet
In Leuven staat een imposante boom in de voortuin van het Atrechtcollege, op het hoogste punt van de Naamsestraat, huisnummer 63. Het is een Sophora Japonica, vulgo Japanse honingboom. Van het geslacht Sophora bestaan er meer dan 50 soorten; Sophora japonica gedijt in gematigd klimaat. De meeste andere soorten groeien op Hawaï, in Nieuw-Zeeland en op Mauritius. Sophora komt niet uit Japan, zoals japonica aangeeft, maar uit China en Korea, waar hij vooral als tempelboom en heilige boom op begraafplaatsen staat. In 1747 werden de eerste zaden door een Franse jezuïetenmissionaris naar de Botanische tuin in Parijs gestuurd. Sophoras kunnen vrij oud worden. Die in Leuven stamt uit de 18de eeuw. Op de afbeelding zie je een tak ervan in de linker bovenhoek.
In de studentenfolklore stond die boom bekend als de boom van t groot verdriet; in het Atrechtcollege was destijds een vrij strenge meisjespedagogie gevestigd. Mannelijk bezoek was niet toegelaten, en de jongedames moesten na 19 uur binnen blijven, daarover waakten hoge ijzeren hekkens en enkele martiale vrouwelijke religieuzen.
Na de verhuis van de Franstalige universiteit naar Louvain-la-Neuve werd de dienst Studieadvies erin ondergebracht, na een restauratie onder de leiding van Dolf Verheyden, de onlangs overleden flamboyante hoofdingenieur van de Technische diensten van de Universiteit. Bij die gelegenheid werd de boom gekandelaard en ook de lage muur aan de straatkant, die door de wortels steeds verder op het voetpad werd gedreven, werd hersteld, wellicht nadat de wortels aan die kant ingekort waren. De boom doet het nog steeds goed. Ook de hekkens verdwenen toen.
Ik was verrast in een oud schoolboek van Lut, de nog zeer goed leesbare Nederlandse Poëtica (1960, derde druk) van Achilles Mussche, een verwijzing te vinden naar een gedicht van Henriëtte Roland Holst-Van der Schalk, uit haar bundel De Vrouw in het Woud. Toevallig had ik een jaar of zo geleden een exemplaar van die bundel tweedehands en vergeeld gevonden, de derde druk uit 1923, gesigneerd door priester en essayist Remi Van de Moortel, een vriend van André Demedts, volgens mijn collega-cultuurblogger Luc (enmaria), die daar aan hem, Van de Moortel, een gedicht wijdt.
De titel van het gedicht van Henriëtte RH-VDS is namelijk: De Boom van Groot-Verdriet (pp. 138-146). Het is een lang uitgesponnen allegorie, die vandaag niet onmiddellijk meer aanspreekt. Toch een citaat:
De weinigen die zijn schaduw niet ontvluchten
en stil neerzitten aan zijn breeden voet,
weten niet allen hoe de vreemde vruchten
te openen als hij die vallen doet.
Zou het kunnen dat de benaming van de boom zijn oorsprong heeft in dit gedicht? Henriëtte RH-VDS was toentertijd aardig bekend bij onze Vlaamse en flamingante, ook katholieke intelligentsia, zoals blijkt uit de verwijzing van Achilles Mussche en de signatuur van Remi Van de Moortel.
En bij de vreemde vruchten gaan bij mij onvermijdelijk belletjes rinkelen die verwijzen naar dat ander gedicht, Strange Fruit uit 1938 en naar de ballad die Lady Day, Billy Holiday ervan maakte; zie mijn bijdrage daarover in het overzicht hiernaast.
18-06-2006
Aimez-vous Brahms?
Teen en tander
Over Darjeeling, Google, Homeros, Martine, Bavo, Françoise, Johannes, Robert en Clara, Radu Lupu en Neuhauss.
Toen het weer tijd werd om iets te schrijven over muziek liet ik mijn gedachten wegdrijven auf Flügeln des Gesanges, zoals in het lied van Schubert, of zelfs sulalli dorate, op gouden vleugels, zoals in Va, pensiero, het slavenkoor uit Nabucco van Verdi. Dat wil zeggen, ik ging aan mijn PC zitten, startte Internet op via Telenet (nog steeds bliksemsnel en betaalbaar) en koos uit mijn favorieten www.Klara.be. Daar klikte ik Klara Continuo aan, en na een paar seconden stroomde de muziek uit mijn twee simpele speakertjes, maar met uitstekende kwaliteit. Nog een hartige tas thee zoals je weet heb ik een voorkeur voor Darjeeling, die streek in het noorden van India waar ze volgens vele liefhebbers de beste thee ter wereld plukken. Het epitheton ornans (nee dit is geen theesoort, maar jargon voor een omschrijving die vaak aan een woord gekoppeld wordt. Homeros, je weet wel, van de Ilias en de Odyssee, geldt als de uitvinder: de zee is steeds wijnrood, de dageraad rozevingerig, Athena heeft grijze ogen en Achilles heeft helm met een bos wuivende pluimen), het vaste sierwoord voor Darjeeling thee is dus de champagne van de thees, wellicht omdat hij ongeveer dezelfde kleur heeft, en misschien ook wel omdat hij lekker is en niet altijd goedkoop. Anderzijds ik koop hem vaak in Delhaize, in een leuk houten doosje, in zakjes en liever nog in bulk, en dat is aanzienlijk minder duur dan ordinaire koffie. Die tas thee is ondertussen uit, en dat voel je net zo goed als een krachtige espresso. Waarover zullen we het nu eens hebben?
De muziekrubriek is een vast onderdeel van mijn kroniek. Hoe kan het anders als muziek sinds mijn prille jeugd een essentieel element in mijn leven is?
In mijn favorieten staat ook www.componistennet.be en dat is een aantrekkelijke Nederlandstalige site. Geen reden om webstek te schrijven, overigens, site is een mooi Nederlands woord, zeg maar siete, als je niet graag saait hoort. Toevallig of niet kwam meteen Brahms op de proppen, met zijn vaste sierbaard. Wat uitleg over zijn leven en wat minder over zijn werk. Er is ook een verwijzing naar afbeeldingen, via Google, zomaar meteen 8.360 in 0,15 seconden. Nog via Google krijg je in 0,03 seconden nog 77 links naar andere sites over Brahms, de ene al meer relevant dan de andere. Eentje zegt bijvoorbeeld dat hij net zomin als Napoleon van katten hield
Waarom zou ik hier dan nog moeite doen?
Wel, zoals elke VRT-reporter tegenwoordig zijn antwoord begint op een vraag van het nieuwsanker (Sigrid of Martine, Wim of destijds Bavo), wel, dus, omdat de informatie op componisten.net net iets te vrijblijvend is om je naar de muziek te lokken. En dat is nu net mijn bedoeling met deze rubriek. In de laatste regels word je aangepord om naar de bibliotheek te hollen om een CD of DVD te ontlenen. Of je naar je cd-rack of -tower jaagt om nog eens die Chopin te zoeken die je voor je verjaardag gekregen hebt van een goedbedoelend kleinkind of vleiende zakenrelatie.
Aimez-vous Brahms? vroeg Françoise Sagan al, maar dat is lang geleden, en wie heeft er zelfs toen het boekje gelezen? Wie kent haar nu nog?
Brahms kennen we beter, denk ik. We hebben zeker allemaal al iets van hem gehoord. Meer dan waarschijnlijk was dat zijn academische feestouverture, die gebaseerd is op studentenliederen zoals Gaudeamus igitur. Zeker de ouderen onder ons kunnen die zo meeneuriën. Ook zijn Hongaarse dansen zijn vrij populair, op piano of omgezet voor orkest. Wat mij steeds het meest plezier geeft bij het beluisteren van zijn muziek is zijn gulheid. Zijn muziek voor orkest is altijd ruim bemeten, geen nouvelle cuisine voor hem. Dat blijkt ook uit zijn figuur. Die leent zich uitstekend tot karikaturen. Hij hield van de klassieke keuken. Daarin vind je genoeg room en boter in de saus om je cholesterol voor enkele weken in de stratosfeer te doen belanden. Brahms is niet zuinig met de instrumenten, er spelen er altijd een heleboel tegelijk, of met zijn melodieën die steeds verrassen en charmeren. Kortom, zijn muziek is aangenaam. Op een dag, lang geleden was ik samen met mijn oudere broer aan het schilderen op een zolder die hij had ingericht als kinderkamer. Op de radio hoorden we een stuk kamermuziek dat ik niet kon thuiswijzen. Bij de afkondiging bleek het om een sextet van Brahms te gaan. Ik herinner me mijn reactie van toen nog: het lijkt wel Beethoven, maar het is er geen. En dat is nog steeds zo: Brahms heeft goed naar Beethoven geluisterd, maar hij is daarbij niet blijven stilstaan, hij is verder gegaan op de weg die Beethoven had ingeslagen. Jarenlang heb ik Brahms wat links laten liggen. Waarom naar een epigoon (en dat is een geleerd woord voor een navolger) luisteren als je het origineel bij de hand hebt? Later is dat veranderd, en heb ik echt zin gekregen in Brahms, zodat ik nu zelfs bevestigend kan antwoorden op Françoises vraag: oui, je laime bien, Brahms.
Johannes Brahms werd geboren in Hamburg in 1833. Zijn vader was daar stadsmuzikant, die allerlei officiële gelegenheden op alle mogelijke instrumenten luister moest bijzetten. Daarnaast speelde hij om den brode in restaurantjes en zelfs havencafés. Maar zijn begaafdheid en zijn ambitie brachten hem hogerop, en uiteindelijk werd hij contrabasspeler in het stedelijk orkest, dat ook in de opera speelde. Zoon Brahms kreeg een goede opvoeding, ook muzikaal, maar moest met vader mee in de cafés en de schouwburgen. Zijn talent werd al heel vroeg duidelijk. Op zijn tiende was hij al bekend als wonderkind aan de piano. Toen hij 21 was trok hij samen met een violist te voet door Duitsland en speelde overal waar hij kon; dat was dan Bach, Beethoven, populaire stukken, maar ook zijn eigen muziek, alles uit het hoofd, natuurlijk. Hij ontmoette tijdens de reis Josef Joachim, violist en concertmeester, die hem bewonderde en hielp. Hij ontmoette ook Liszt, maar tussen die twee en ook met Wagner heeft het nooit geklikt. Het werd er niet beter op na een controverse over muziek, die in de pers enorm opgeschroefd werd. Kunst, en zeker klassieke muziek was toen een belangrijk onderwerp van gesprek en ook in de media.
Brahms werd door Joachim ook geïntroduceerd in de kringen van het echtpaar Robert Schumann en Clara Wieck. Ook dat was een zeer gelukkige ontmoeting van muzikanten die elkaar uitstekend aanvoelden en heerlijk konden samenspelen. Schumann was in de wolken over de composities van Brahms en schreef er lovend over in muziektijdschriften. Maar Schumanns geestelijke gezondheid was toen al bedenkelijk. Datzelfde jaar nog trachtte hij een eind te maken aan zijn leven door in de Rijn te springen. Hij werd opgenomen in een instelling en overleed in 1856.
Uit die tijd dateert de hechte vriendschap tussen Brahms en Clara Wieck-Schumann. Zij was zijn muze, maar zelf ook een uiterst begaafde pianiste en meer dan verdienstelijke componiste. Van haar echtgenoot had ze verbod gekregen om na hun huwelijk nog te componeren. Het zou nu niet meer lukken. Ook na het overlijden van Schumann bleef het tussen die twee bij een zeer nauwe vriendschap, die gedurende meer dan veertig jaar een zeer grote plaats in hun leven heeft ingenomen. Brahms is nooit getrouwd, al waren er natuurlijk wel vrouwen in zijn leven, even zelfs de dochter van Clara
Vanaf 1862 verbleef Brahms in Wenen, de hoofdstad van de wereld in die tijd. Hij was er een belangrijke figuur in het muziekleven en daar schreef hij zijn bekende werken, vaak na vakanties in het gebergte. In Ein Deutsches Requiem vinden koor en groot orkest elkaar in ontroerende, ruisende zeeën van klank. Hij schreef ook nog vier symfonieën, twee pianoconcerten, een vioolconcert, een concert voor viool en cello, de Hongaarse dansen, een groot aantal werken voor koor, vaak met orkestbegeleiding en met solos voor alt of bariton, honderden liederen, sonates en kortere stukken voor piano, en voor viool en piano, trios, strijkkwartetten, kwintetten en sextetten. Hij kreeg eredoctoraten van twee universiteiten. Voor dat van Breslau schreef hij als dank de Academische Festouverture.
Brahms is ongetwijfeld een van de groten van de romantiek, en zelfs van de hele klassieke muziekgeschiedenis. Hij was misschien niet de grote vernieuwer die Beethoven was. Als je de muziek van voor Beethoven vergelijkt met die erna, valt meteen op hoe verschillend die twee zijn; dat is met Brahms niet zo; hij bleef trouw aan wat hij geleerd had van zijn voorgangers, en bleef zijn leven lang muziek schrijven op die prachtige basis. Wie de moeite doet om naar zijn muziek te luisteren, komt niet bedrogen uit. Tijdens een pianorecital in de Grote Aula van het Maria Theresiacollege in Leuven begon Radu Lupu met enkele betoverende Franse stukken, Ravel, Debussy. Toen hij daarna een sonate van Brahms bracht, kon je het verschil overduidelijk horen. Eerst het lichtvoetige maar wat oppervlakkige Franse aquarelwerk en dan het machtige olie-op-doek landschap van Brahms, substantieel, feilloos opgebouwd, meeslepend, begeesterend, zoals de Duitsers zeggen.
Brahms was een vakman tot en met, in alle genres. Maar hij was ook steeds geïnspireerd, leverde nooit levenloos maakwerk af. Daarbij getuigt zijn werk steeds van uitzonderlijk goede smaak: hij vindt een perfect evenwicht tussen ernst en luim, tussen mannelijke en vrouwelijke benaderingen, tussen orde en vrijheid, tussen engagement en bespiegeling.
Het is moeilijk om niet van Brahms te houden, Françoise, eens dat je hem wat beter hebt leren kennen. Dat is wel vaker zo met de mensen, maar bij Brahms is de moeite die je moet doen niet erg groot: als je in de bibliotheek komt, ga naar de cd-afdeling, kies een strijkkwartet, een symfonie of een pianosonate, en als je thuiskomt, maak jezelf een echte Darjeeling klaar, misschien met een chocolaatje van Neuhauss, zet je stereo op, plof neer in je luie zetel en geniet zoals ik.
Categorie:muziek Tags:muziek
14-06-2006
Ex Libris: De kalender
David EWING DUNCAN, De Kalender. Op zoek naar de tijd, 1998, 237 pp. paperback, tweedehands, In t Profijtelijk Boeksken, Leuven, 10.
Trouwe lezers weten van mijn interesse voor tijd, tijdrekening, klokken en uurwerken, kalenders en dies meer. Ik vond recentelijk dit boek, een Nederlandse vertaling.
Misschien moeten we het eerst even daarover hebben. Er zitten namelijk een aantal domme en af en toe erg storende fouten in de vertaling, of anders ken ik geen Nederlands meer, en is mijn historisch geheugen met de jaren ook bergaf aan het gaan. Zo lees ik tot tweemaal toe: alles wat naar riekteRook, toch? Of gebruiken onze noorderburen hier rieken in plaats van ruiken? Johns Hopkins University is steevast John Hopkins, alsof John hier de voornaam is van Hopkins, quod non. Paus Johannes XXII is telkens XXIII, terwijl er toch eeuwen verschil op zit. En zo zijn er wel meer ongevalletjes die een ernstige lector toch zou moeten hersteld hebben. Spijtig.
Inhoudelijk is dit een vulgariserend boek, maar dan op een vrij hoog niveau, zeg maar voor de geïnteresseerde leek met een goede algemene vorming. Wiskundige formules zijn volledig afwezig. Soms gaat de vulgarisatie wel erg ver en wordt er vlot veralgemeend, maar dat is soms verantwoord voor de opbouw van de argumenten.
De sterke kant is duidelijk de integratie van een concreet probleem van de tijdsmeting, waarover straks verder, in een soort van algemene beschavingsgeschiedenis, met zeer ruime geografische en historische optiek; dat biedt de gelegenheid om een aantal verbanden onbevooroordeeld te duiden, die althans mij niet bekend waren.
Wat de studie uiteindelijk minder bevredigend maakt, is dat het over slechts één aspect van de tijdsmeting gaat: de duur van het jaar werd door alle vroege astronomen te lang geschat of berekend, met als resultaat vanaf de hervorming van Caesar dat de werkelijke tijd steeds verder achterop ging lopen. Op een jaar was dat maar een minuut of tien, maar rond 1580 was dat al opgelopen tot elf dagen, en dus liepen de seizoenen al serieus uit de maat. De auteur beschrijft de oorsprong van het probleem, de praktische gevolgen voor de kerk en de burgerbevolking, de vroege dissidenten en de uiteindelijke aanpassing van de Juliaanse kalender door paus Gregorius XIII in 1582, waarbij tien dagen werden overgeslagen. Ook het aanvaardingsproces van de nieuwe kalender in de wijde wereld wordt in enig detail beschreven.
Tussendoor worden andere problemen van de tijdsmeting wel aangeraakt, zoals het ontstaan van mechanische klokken, maar niet op een methodische, grondige manier. Dat is wellicht bewust gebeurd, om de lectuur vlot te houden, maar hier en daar wordt die eerder journalistieke benadering juist een hinderpaal voor een goed begrip van de materie zelf.
Al bij al dus een vlot leesbaar boek dat een goede bijdrage vormt voor de beschavingsgeschiedenis van onze wereld, met een onverwacht en boeiend breed perspectief, zeer informatief, voor leken geschreven, doch helaas ontsierd door een aantal vermijdbare onnauwkeurigheden.
13-06-2006
Ex Libris: nogmaals P.D. James
P.D. JAMES, Devices and Desires, 1989, 503 pp., Penguin Paperback, tweedehands In t Profijtelijk Boeksken Leuven, 4.
The Lighthouse, het laatst verschenen boek van P.D. James had me warm gemaakt voor meer. Dus ging ik me bevoorraden, in mijn bekende tweedehandse boekhandels. Ik pikte er onder meer deze Devices and Desires op, een veel vroeger werk. En dat viel me meteen ook op. De taal en stijl is veel bloemrijker, de auteur neemt haar tijd om haar karakters helemaal op papier te zetten, ze hebben een verleden dat langzaam onthuld wordt en dat hun daden in het heden, goede en mis-, zoniet essentieel verklaart, dan toch motiveert. En zo integreert ze gebeurtenissen die we ons vaag of haarscherp herinneren uit de nieuwsberichten van toen of die van vandaag nog. Seriemoordenaars, terrorisme en zijn bestrijding, nucleaire energie, zijn fatale mislukkingen en zijn alternatieven, seksueel misbruik, schoolse opvoeding, landloperij als vlucht uit een op hol geslagen wereld het zijn maar enkele van de themas die levendig gestalte krijgen in de figuren die dit boek bevolken. Je wordt meegenomen naar nauwkeurig beschreven plaatsen en sociaal uiteenlopende middens, in een zo recent verleden dat het zonder probleem nog als heden kan fungeren.
Natuurlijk is dit ook weer een misdaadroman, met de onvermijdelijke maar best aangename Commander Adam Dalgliesh, nu eens niet in de rol van de geniale onthuller van motief, methode en fatale vergissing van moordenaars en andere zondaars, en evenzo van hun menselijke, al te menselijke achtervolgers, maar als onmiddellijk in de feiten en de lokale gemeenschap betrokken vakantieganger. Daardoor is het boek veeleer sociale geschiedschrijving van een milieu, een momentopname die model staat voor onze complexe, verbijsterende wereld, met misdaden die niet verschillen van die van onze voorouders of die van het begin van het mensdom, met mensen die overleven op de ene of de andere manier, en daarvoor offers brengen, die hen ofwel neerduwen in dat ondraaglijk grijze bestaan van zij die weten dat morgen net zo weinig memorabel zal zijn als gisteren, ofwel hen optillen uit de massa door onverklaarbare menslievendheid, of integendeel blinde, verwoestende, hardnekkige haat. De portretten van kinderen, adolescenten, jonge gezinnen, verantwoordelijke en onverantwoorde volwassenen, jonge en oude ouderen, uit alle sociale middens, zijn staaltjes van psychologisch inzicht, subtiele taalvaardigheid en onmetelijk mededogen. De scherpe beelden van de natuur op elk ogenblik van de dag en de nacht, tijdens lome zondagnamiddagen en vroege winterstormen aan een kust die onverstoorbaar eeuwenlang mensen zag komen en gaan, stimuleren levendig onze leesfantasie, beter dan enige verfilming dat ooit zou kunnen en verplaatsen ons moeiteloos en reëel naar Norfolk en de gebeurtenissen die zich daar afspelen tijdens een vakantieweek.
Dit is een boek om te lezen en te herlezen en te koesteren, een humaan geschenk aan althans deze verblufte, gefascineerde en dankbare lezer.
PS In het Nederlands vond ik bij Proxis slechts drie titels: Moordkabinet, Dood onder geestelijken en Vuurtoren.
08-06-2006
Sonnet 129
William Shakespeare 1564-1616
Sonnet 129
Th' expense of spirit in a waste of shame Is lust in action; and till action, lust Is perjur'd, murderous, bloody, full of blame, Savage, extreme, rude, cruel, not to trust; Enjoy'd no sooner, but despised straight; Past reason hunted; and no sooner had, Past reason hated, as a swallow'd bait, On purpose laid to make the taker mad: Mad in pursuit, and in possession so; Had, having, and in quest to have, extreme; A bliss in proof,--and prov'd, a very woe; Before, a joy propos'd; behind, a dream: All this the world well knows; yet none knows well To shun the heaven that leads men to this hell.
Lijf en ziel verdoen in kwistig beschamen is lust te keer; en eer zo te keer, is lust vermaledijd, moorddronken, bloeddorst, met schuld beladen, extreem, onbeschoft, wreed van aard, trouweloos, onbesuisd; amper nog genoten, alras toch veracht; nagejaagd tegen alle rede, van zodra in pacht, tegen alle rede veracht; als verzwolgen lokaas, met list gelegd om de zwelger te keren in een dwaas; dwaas in t bejagen, in het bezitten dwaas nog meer, maar genoten, genietend en in t gieren op t genot zonder weerga; welig in t proeven en eens geproefd wee, waanzin, ellende; aleer, vreugde alvast verworven, als droom, illusie aanzien, erkend: gewis dat de wereld dit wel weet, en toch is t niet één bekend hoe die hemel schuwen die ons mensen te dier helle wendt.
vertaling Karel Dhuyvetters, juni 2006
07-06-2006
Scharlaken Rackham?
Over Scarlatti wou ik het even hebben. Hij leefde van 1685 tot 1757, niet de prettigste tijd in Europa. Een groot deel van zijn leven bracht hij door aan het Spaanse hof, waar hij muziek schreef voor de Spaanse koning, zijn zoon en zijn schoondochter. Farinelli, de man (minus sommige gewoonlijk als essentieel aanvaarde onderdelen) die via de gelijknamige film bij het publiek bekend werd om zijn fabelachtige castraatstem, leefde daar ook. (Omdat we nu geen castraten meer hebben, of onze zangers niet meer castreren, heeft men voor de film de stemmen van een hoge tenor (een man met een hoge stem maar mèt de bekende onderdelen, vermoedelijk) en een lage alt (een vrouw met een stem als van een man zonder de bekende onderdelen, als je nog kan volgen), elektronisch gemengd.) De koning had dus de meest beroemde en meest begaafde muzikale kunstenaars van zijn tijd opgekocht en die leukweg in zijn kasteel gelogeerd, waar ze hem moesten helpen zijn migraines te verjagen. Niemand anders mocht Farinelli horen zingen, niemand anders mocht een sonate van Scarlatti horen. Dit heeft ertoe geleid dat we van de 555 (echt waar!) sonates van onze vriend geen halve noot door hem zelf geschreven op papier hebben, en geen enkele uitgave door hem tijdens zijn leven. Ter vergelijking: stel u eens voor dat we van Madonna geen enkele cd hebben, geen enkele videoclip, geen enkele film, enkel verhalen van enkele vrienden en kennissen die haar eens hebben horen zingen op een feestje ergens in een Schots kasteel. Of dat we van Harry Potter alleen maar een versie hebben van iemand die het verhaal had horen vertellen bij het haardvuur, en die zich dat jaren nadien probeerde te herinneren en opschreef voor het nageslacht.
Kijk, dan ben ik blij dat ik nu leef en niet in 1700. Ik kan Scarlatti alle dagen horen, voor twee keer niets. Briljant Classics is bezig met een uitgave van alle sonates, en voor de prijs moet je het niet laten, zoals bekend. Onlangs kon ik de hand leggen op een goedkope uitgave van de onovertroffen en waarschijnlijk ook onovertrefbare versie van die sonates van de veel te vroeg gestorven Scott Ross: dat ik dat nog mag meemaken! Ik luister ernaar in mijn luie zetel, of in de tuin, met het venster open, of op de bus met een sportieve koptelefoon en een draagbare cd-speler (ik vind oortjes wat irritant), of op mijn PC. En ik moet Scarlatti en zijn familie niet onderhouden. En geen clavecimbel voor hem kopen en stemmen, en afstoffen... Ik kan op dezelfde manier naar een elektronische Frankenstein-Farinelli luisteren, of naar Farinelli-arias gezongen door een jonge vrouw uit Alaska die in Wenen les volgde bij onze Vlaamse René Jacobs en zeker door Filips VI zou geschaakt zijn voor zijn persoonlijk en exclusief muzikaal (! natuurlijk) plezier indien hij haar had gehoord, maar dat heb ik dan weer op hem voor: ik kan haar wel horen, en met veel plezier. Viveca Geneaux is haar naam, en ze kweelt als, als, wat zal ik zeggen, als Farinelli, voor zover we weten, en niemand die ervoor gecastreerd is, wat toch ook mooi meegenomen is, zeker als je betrokken partij (!) bent.
In mijn muzikale bijdragen krijg je altijd een aanmoediging om naar de discotheek te snellen en een cd of dvd te ontlenen. Dat is nu niet anders. Haal eens iets in huis van Domenico Scarlatti (Alexander, zijn vader, is voor mij en wellicht vele anderen een illustere onbekende, al dan niet terecht). Of iets met Farinelli: de cd van de film is een leuke eigenaardigheid, de cd met Farinelli-arias van Viveca Geneaux is een een lust voor het oor en zij voor het oog, en dat wil ook wat, toch? De engelachtige stem van Andreas Scholl zingt Farinelli alsof hij nooit iets anders gedaan heeft. Of zelfs iets van René Jacobs: zijn vroege cds voor zijn unieke stem, of zijn recente voor zijn muzikale ontdekkingen van heerlijke verloren gewaande componisten en muziekstukken. Jacobs behoort tot ons Vlaams erfgoed, maar het is enkel in het buitenland dat ze dat weten. Zo gaat het bij ons: geen sant in eigen land, een zekere Bob met die naam trekt naar Griekenland om zijn klanten (ondermeer) van hun depressies te verlossen. Er zijn minder aantrekkelijke manieren om dat te doen. Er zijn waarschijnlijk ook betere. Je leven opvrolijken met muziek lijkt me een kordaat middel tegen zwartgalligheid. Dat is alvast een begin. Waar wacht je nog op? Voor mij werkt het perfect. Het is ook goedkoper dan Griekenland. Misschien moeten de mutualiteiten maar eens overwegen om cds terug te betalen als antidepressiva. Of een St (pauze) St-stunt in deze bijna-verkiezingstijd: gratis cds?
Bij Kruidvat doen ze het elke week, of toch bijna.
Zet hem op die cd!
06-06-2006
Beatrice di Tenda van V. Bellini
Vorige zaterdag was er op Mezzo nog eens Beatrice di Tenda van Vincenzo Bellini, een productie van de opera in Zürich van 2001.
Mezzo is een van die Tv-stations die je digitaal kan nemen. Ze hebben ook een website met de programmas voor de hele maand. Het aanbod is uitstekend: recente en historische opnamen, ruime keuze, jazz, klassiek, ballet Alles wordt een aantal keren herhaald op een ander uur.
Terug naar Beatrice.
In de titelrol de ongelooflijk mooie stem van Edita Gruberova. Ik zeg wel degelijk stem, want Edita was toen echt geen spring chicken meer. Ik mag er niets van zeggen, want we zijn van hetzelfde jaar, 1946 en ik zie er al niet beter uit... en ik kan niet zingen. Zij had toen nog zowat de charme en de uistraling van een veldmuis. En ofwel was de regisseur in slaap gevallen of ontslagen, ofwel mocht geen van de zangers ook maar enigszins acteren wegens een vakbondsactie of een experiment in energiebesparing. Het decor was postmodern abstract: enkele trappen met buizen als leuning, een paar schelpstoelen, donkere gordijnen, dat was het. De kostuums waren vaag 1830. Scenisch was het dus een saaie boel, op wat overacting na, helaas, en ook de andere stemmen waren niet om over naar huis te schrijven: een mengeling van subtop op de terugweg en jonge strebers die nog wel wat te leren hebben, dus goed, maar niets bijzonders, en dat bijzondere is nu eenmaal wat je van een opera-opvoering verwacht. Gruberova's stem maakte (bijna) alles goed: een parelende coloratura, adembenemend in de hoogte, meesterlijke stemcontrole in de ppp-passages. Genieten dus bij haar solo aria's. Helaas voor de rest.
Beatrice di Tenda is goede Bellini. Geen groot theaterstuk, maar heerlijke solos en best leuk koorwerk. Men vergelijkt hem wel eens met Chopin, wellicht omwille van de afwisselend ingehouden gevoeligheid en explosieve bravoure van zijn melodieën. Als we een kleine inspanning doen (en Verdi, Puccini maar vooral Donizetti even vergeten, maar dat is niet gemakkelijk ) dan zijn de operas van Bellini best wel het beluisteren waard.
De productie bestaat ook op DVD (TDK, Opernhaus Zürich).
PS Mag ik mij een ietwat incorrect grapje permitteren? Als je met Google corolatura opzoekt in plaats van coloratura, dan vind je het ook: op Japanse en Chinese sites... echt waal, plobeel het zelf eens. Google is dan weer slim: zij suggereren onmiddellijk het correcte woord als zoekterm.
En naast het correcte Donizetti vind je ook heel wat sites die Donnizetti hebben. Vreemd. En leve het web!
05-06-2006
Vladimir Nabokov, Signs and Symbols
Tekens en symbolen
Het was de vierde keer in evenveel jaren tijd dat ze geconfronteerd werden met het probleem: wat voor verjaardagsgeschenk breng je naar een jongeman die ongeneeslijk ziek is in zijn hoofd? Er was niets dat hij verlangde. Voorwerpen die door mensen gemaakt waren, vormden voor hem een nest van boosheid, trillend van kwaadaardig leven dat alleen hij kon ontwaren, of wansmakelijke geneugten waarvoor in zijn abstracte wereld geen zin kon gevonden worden. Sommige konden ze meteen uitsluiten omdat ze hem ontstemden of schrik aanjoegen: elke gadget was bijvoorbeeld uit den boze. Daarom kozen zijn ouders een leuke, onschuldige snuisterij: een mandje met tien verschillende fruitsnoepjes in tien kleine potjes.
Toen hij geboren werd, waren ze al een hele tijd getrouwd; sindsdien waren er wel twintig jaar voorbijgegaan, en nu waren ze al echt oud. Haar vaal grijs haar was willekeurig opgedaan. Ze droeg goedkope zwarte kleren. In tegenstelling met andere vrouwen van haar leeftijd, zoals mevrouw Sol, hun overbuur, haar aangezicht helemaal roze en paars met make-up en een hoed van veldbloemen, bood zij aan de onthullende stralen van de lentezon een naakte, witte aanblik. Haar echtgenoot was in hun oude land een vrij succesvol ondernemer geweest, maar was nu totaal aangewezen op zijn broer Isaac, een echte Amerikaan sinds meer dan veertig jaar. Ze zagen hem zelden en hadden hem de Prins als bijnaam gegeven.
Die vrijdag ging alles verkeerd. De metrotrein verloor zijn levensstroom tussen twee stations in en een kwartier lang kon je niets horen dan het plichtsbewust kloppen van je hart en het ritselen van kranten. De bus die ze vervolgens moesten nemen, liet uren op zich wachten en toen hij eindelijk arriveerde, was hij afgeladen vol met kwetterende schoolkinderen. Het regende flink door toen ze het bruine pad opliepen dat naar het sanatorium leidde. Daar wachtten ze weer; in plaats van hun zoon naar binnen te zien schuifelen zoals gewoonlijk, zijn arme gezicht verknoeid met acné, slecht geschoren, lusteloos, en verward, verscheen er uiteindelijk een verpleegster die ze kenden maar niet erg apprecieerden, en die onthulde met opgewekte stem dat hij weer geprobeerd had een einde te maken aan zijn leven. Hij was buiten gevaar, zei ze, maar een bezoek zou misschien storend werken. De instelling was zo ellendig onderbezet van personeel en allerlei zaken raakten verloren gelegd of al te gemakkelijk verwisseld, dat ze besloten om hun geschenk niet achter te laten in het kantoor, ze zouden het meebrengen bij hun volgend bezoek.
Ze wachtte tot haar echtgenoot zijn paraplu had geopend en nam dan zijn arm. Hij schraapte voortdurend zijn keel op die luidruchtige manier die hij had als hij ontdaan was. Ze kwamen bij het bushokje aan de overkant van de staat en hij vouwde zijn plu dicht. Een meter daarvandaan, onder een wuivende, druipende boom, lag een piepklein naakt vogeljong halfdood hulpeloos in een plas te trillen.
Tijdens de lange rit naar het metrostation wisselden zij en haar echtgenoot geen woord, en elke keer als ze naar zijn oude hand keek, gezwollen aders, bruine vlekken op de huid, het handvat van de paraplu schokkend vasthoudend, voelde ze de drang van haar opwellende tranen. Ze keek op, om haar gedachten vast te klampen aan het een of ander en het gaf haar een lichte schok, een mengeling van medelijden en verwondering, toen ze merkte dat een van de andere reizigers, een meisje met donker haar en slonzige rode teennagels, lag te wenen op de schouder van een oudere vrouw. Op wie leek die vrouw toch? Ze leek sprekend op Rebecca Borisovna, haar dochter was getrouwd met een van de Soloveichiks, dat was in Minsk, jaren geleden.
De laatste keer dat hij het had geprobeerd, was zijn methode, zoals de dokter het zei, een wonder van vindingrijkheid; en het zou hem ook gelukt zijn, als een afgunstige medepatiënt, die dacht dat hij leerde vliegen, hem niet had tegengehouden. Wat hij echt wou doen was een gat scheuren in zijn wereld en ontsnappen.
Het systeem van zijn waanbeelden was het voorwerp geweest van een uitgebreid paper in een wetenschappelijk maandblad, maar zij en haar echtgenoot hadden het al lang tevoren zelf ontdekt. Referentiële manie had Herman Brink het genoemd. In dit uitzonderlijk soort gevallen verbeeldt de patiënt dat alles dat om hem heen gebeurt een versluierde verwijzing is naar zijn persoonlijkheid en zijn bestaan. Reële personen worden uitgesloten van die samenzwering, want hij beschouwt zichzelf als zo veel intelligenter dan andere mensen. De zichtbare wereld volgt hem waar hij ook gaat. De wolken aan de starende hemel zenden elkaar met langzame tekens ongelooflijk gedetailleerde informatie over hem door. Zijn diepste gedachten worden bij het vallen van de nacht besproken, in handalfabet, door donker gesticulerende bomen. Keitjes of vlekken of plekjes zonlicht vormen patronen die op een afschuwelijke manier boodschappen voorstellen die hij moet onderscheppen. Alles is een geheime code en van dat alles is hij het thema. Sommige spionnen zijn afstandelijke toeschouwers, zoals glazen oppervlakten of stilstaand water; andere, zoals jassen in etalages, zijn bevooroordeelde getuigen, klaar om hem te lynchen; nog andere, lopend water, regenbuien zijn hysterisch, vrijwel krankzinnig en hebben een verstoord beeld van hem en leggen zijn daden op een groteske manier totaal verkeerd uit. Hij moet voortdurend waakzaam zijn en moet elk moment en module van zijn leven wijden aan het ontcijferen van de golvende beweging van de dingen. De lucht zelf die hij uitademt wordt geïndexeerd en geklasseerd. En als het alleen maar zijn onmiddellijke omgeving was die zich zo voor hem interesseerde, maar dat is niet zo! Hoe verder af, hoe geweldiger en welsprekender de schandelijke watervallen worden. De schaduwen van zijn bloedlichaampjes, een miljoen keer vergroot, vlieden over weidse vlakten; en nog verder weg zijn er machtige bergen, ondraaglijk solide en hoog, die in termen van graniet en kreunende naaldbomen de ultieme waarheid over zijn bestaan samenvatten.
Toen ze het gedonder en de vieze lucht van de metro achter zich gelaten hadden, waren de laatste overblijfsels van de dag verweven met de straatverlichting. Ze wou wat vis kopen voor het avondmaal en dus reikte ze hem het mandje met de snoeppotjes aan en zei dat hij alvast naar huis moest gaan. Hij liep de trappen op tot de derde overloop en herinnerde zich dan dat hij zijn sleutels eerder die dag aan haar gegeven had.
Zonder iets te zeggen ging hij zitten op de trappen en zonder iets te zeggen stond hij weer op toen ze tien minuten later toekwam, moeizaam strompelend, met een vermoeide glimlach, hoofdschuddend haar misprijzen uitend over haar eigen domheid. Ze gingen hun tweekamerappartement binnen en hij ging meteen voor de spiegel staan. Met zijn duimen trok hij zijn mondhoeken uiteen tot een afschuwelijk maskerachtige grimas en verwijderde dan zijn nieuw, hopeloos oncomfortabel gebit en doorbrak de lange speekselslierten die hem met zijn gebit verbonden. Terwijl zij de tafel zette, las hij zijn Russische krant. Zonder te stoppen met lezen nam hij het bleke voedsel tot zich dat geen tanden behoefde. Zij wist van zijn nukken en zweeg eveneens.
Toen hij naar bed was, bleef zij in de woonkamer met haar verfomfaaid pak kaarten en haar oude fotoalbums. Aan de overkant van de binnenkoer, waar de regen in het donker tikte tegen een paar versleten vuilnisbakken, lichtten ramen op en in een daarvan kon je een man zien liggen, gekleed in een donkere broek, languit op een niet-opgemaakt bed, zijn naakte ellebogen in de lucht. Ze trok de blinden naar beneden en bekeek de fotos. Als baby zag hij er nog verbaasder uit dan de meeste andere. De Duitse meid die ze in Leipzig hadden, gleed van tussen de bladen van het album, samen met haar verloofde met zijn vette kaken. Minsk, de Revolutie, Leipzig, Berlijn, Leipzig, een scheve gevel totaal uit focus. Vier jaar oud, in een park: nukkig, verlegen, met gefronst voorhoofd, wegkijkend van een opdringerige eekhoorn zoals hij wegkeek van elke andere vreemde. Tante Rosa, een bezige, hoekige oude vrouw met wilde ogen, die geleefd had in een beverige wereld van slecht nieuws, bankroet, treinongelukken, kankergezwellen, tot de Duitsers haar ombrachten, samen met al de mensen over wie ze zich zon zorgen had gemaakt. Zes jaar oud, dat was toen hij wonderbare vogels tekende met mensenhanden en voeten en aan slapeloosheid leed als een volwassen man. Zijn neef, nu een beroemd schaakspeler. Nog eens hij, ongeveer acht jaar, al moeilijk te verstaan, bevreesd voor het behang op de gang, bevreesd voor een bepaalde prent in een boek, die niets anders toonde dan een idyllisch landschap met rotsen op een bergrug en een oud karrenwiel aan een tak van een ontbladerde boom. Tien jaar oud: het jaar dat ze Europa ontvluchtten. De schaamte, het medelijden, de vernederende problemen, de lelijke, gemene, achterlijke kinderen die met hem op die speciale school zaten. En dan kwam die periode in zijn leven, net toen hij langdurig herstellend was van een longontsteking, dat die kleine fobieën van hem, die zijn ouders koppig bleven zien als de eigenaardigheden van een buitengewoon begaafd kind, verhardden tot een dicht net van illusies die logisch samenwerkten en hem totaal onbereikbaar maakten voor normaal verstand.
Dat alles en nog veel meer aanvaardde ze, want al bij al was het leven niets anders dan het verlies aanvaarden van het ene plezier na het andere en in haar geval zelfs niet van vreugden, nee, nauwelijks meer dan mogelijkheden voor verbetering. Ze dacht aan de eindeloze golven van pijn die zij en haar echtgenoot moesten verduren, om een of andere reden; aan de onzichtbare reuzen die haar zoon zo onvoorstelbaar pijnigden; aan de onnoemelijke hoeveelheid tederheid aanwezig in de wereld; aan het lot van die tederheid, die ofwel vermorzeld wordt, of verspild, of omgezet in waanzin; aan verwaarloosde kinderen, neuriënd in zichzelf in stoffige hoeken; aan prachtig onkruid dat zich niet kan verbergen voor de boer en hulpeloos moeten toezien hoe de schaduw van zijn aapachtige bolle rug een spoor van vermaalde bloemen achterlaat, terwijl de monsterachtige duisternis naderbij komt.
Het was al na middernacht toen ze vanuit de woonkamer haar man hoorde kreunen; en nu kwam hij de kamer binnen, met over zijn nachtkleed de oude overjas met de astrakan kraag die hij zoveel liever droeg dan de nette blauwe badjas die hij had.
Ik kan niet slapen, riep hij.
Hoe komt het, vroeg ze, waarom kan je niet slapen, je was zo moe?
Ik kan niet slapen omdat ik crepeer, zei hij en legde zich neer op de sofa.
Is het je maag? Moet ik dokter Solov bellen voor jou?
Geen dokters, geen dokters, kreunde hij. Naar de duivel met dokters! We moeten hem daar snel weghalen. Anders zijn wij verantwoordelijk. Verantwoordelijk! riep hij nogmaals en rukte zich omhoog tot hij rechtop zat, zijn beide voeten op de grond, met zijn gebalde vuist op zijn voorhoofd bonzend.
Goed, zei ze zachtjes, we brengen hem morgenvroeg naar huis.
Ik zou wat thee willen, zei haar echtgenoot, en hij verdween naar het toilet.
Ze boog moeizaam voorover en raapte enkele speelkaarten op en ook een paar fotos die van de sofa op de vloer gevallen waren: hartenboer, schoppennegen, schoppenaas, Elsa en haar beestige vrijer.
Hij kwam opgewonden terug en zei heel luid: Ik heb het allemaal uitgekiend. We geven hem de slaapkamer. Elk van ons beiden brengt een deel van de nacht dicht bij hem door en de rest van de nacht hier op de sofa. Elk om beurt. We zorgen ervoor dat de dokter hem ten minste twee keer per week ziet. En het kan me niet schelen wat de Prins ervan zegt. Trouwens, veel kan hij niet zeggen want zo zal het al bij al goedkoper uitkomen.
De telefoon rinkelde. Het was een ongewoon uur voor de telefoon om te rinkelen. Zijn linker sloef was van zijn voet gegleden en hij viste ernaar met zijn hiel en zijn tenen terwijl hij in het midden van de kamer stond en kinderlijk, tandeloos zijn vrouw aangaapte. Haar Engels was beter dan het zijne, en daarom beantwoordde zij alle telefoons.
Kan ik Charlie spreken, zei een dun, vlak meisjesstemmetje.
Welk nummer wou je bereiken? Nee, dat is een ander nummer.
De hoorn werd zachtjes opgehangen. Haar hand tastte naar haar vermoeide oude hart.
Ik was erdoor verschrikt, zei ze.
Hij glimlachte even vluchtig en hervatte dan meteen zijn opgewonden monoloog. Ze zouden hem gaan halen van zodra het licht werd. De messen zouden ze in een afgesloten lade moeten houden. Zelfs in zijn slechtste momenten vormde hij niet echt een gevaar voor anderen.
De telefoon rinkelde andermaal. Dezelfde toonloze angstvallige jonge stem vroeg naar Charlie.
Dat is een verkeerd nummer dat je hebt. Ik weet wat je verkeerd doet: je draait de letter O in plaats van het cijfer 0.
Ze gingen zitten voor hun onverwachte feestelijke middernachtelijke thee. Het verjaardagsgeschenk stond op tafel. Hij slurpte luidruchtig; zijn gezicht was aangeschoten; keer op keer gaf hij zijn opgeheven theeglas een draaiende beweging om de suiker grondiger te doen oplossen. De ader aan de zijkant van zijn kaal hoofd waar een grote geboortevlek was, tekende zich duidelijk zichtbaar af en hoewel hij zich die morgen geschoren had, vertoonde zijn kin zilveren stoppels. Terwijl zij hem nog een kop thee uitschonk, zette hij zijn bril weer op en bekeek opnieuw met plezier de kleine doorschijnend gele, groene, rode potjes. Zijn onhandige vochtige lippen spelden hun welluidende etiketten: abrikoos, druif, zeepruim, kweepeer. Hij was aan wilde appel gekomen, toen de telefoon weer rinkelde.
Vladimir NABOKOV, Signs and Symbols, door mij vertaald voor Lut.
Ex Libris: Lee CHILD
Lee CHILD, Without Fail, 2002, 374 pp. (hardcover, tweedehands 10)
In de boekenrubriek van Knack Focus besprak Hans Comijn enkele weken gelden de nieuwste van Lee Child: The Hard Way, en wel op een erg positieve manier. Voor mij was Child een onbekende en dus was mijn nieuwsgierigheid gewekt. Bij een volgend bezoek aan De Slegte dus even gezocht en ja hoor, bij de hardcovers prijkten twee van de tien tot nu toe verschenen misdaadromans in de rekken voor minder dan de helft van de prijs. Wie kan daaraan weerstaan? Tijdens het weekend ben ik aan mijn eerste Lee Child begonnen, en ik heb amper onderbroken om Clijsters en Hénin te zien doorgaan naar de volgende ronde.
Child werkte vroeger voor de BBC, en dat is op zichzelf ook al een aanbeveling natuurlijk. Hij werkte daar mee aan beroemde series zoals Brideshead Revisited van Evelyn Waugh. Binnenkort komt die serie terug op Canvas, verneem ik, zij het op een ontiegelijk laat uur Weten die programmatieverantwoordelijken eigenlijk wel iets van de leefgewoonten van de gemiddelde Vlaming? Of mag ik mij daar ook al niet meer toe rekenen? En ben ik dan ontoerekeningsvatbaar? Maar we dwalen af.
Without Fail is een klassieker in het misdaadgenre: een mysterieuze bron stuurt moordbedreigingen naar de Secret Service: de Vice-President van de U.S. zal sterven. De Service haalt een externe specialist in huis om de veiligheidsrisicos te analyseren. Wie zal het halen?
Dat is in feite het hele verhaal. Oh, ja: zal Jack Reacher, de hoofdfiguur in de tien krimis van Lee Child, zich laten verleiden door de jonge vrouw die instaat voor de beveiliging van de VP? Of door zijn ietwat stoere collega?
Het antwoord op beide vragen ligt natuurlijk binnen de verwachtingen. Maar bij het lezen vergeet je dat. Je bent geboeid door de knappe plot, de onverwachte wendingen, het zeer realistische en geloofwaardige verhaal, de goed getekende personages, zelfs de randfiguren, de spanning die je op elke bladzijde voelt: bij momenten zat ik inderdaad te trillen, merkte ik enigszins tot mijn verbazing: mijn hartritme volgde zowaar de climaxen van de man hunt. En dat is al even geleden, ik moet al enkele tientallen jaren teruggaan in de tijd
Zeker de eerste negen Jack Reacher-boeken zijn ook in het Nederlands beschikbaar, als paperback zelfs nieuw niet duurder dan 7, dus tweedehands voor een habbekrats.
Er is ook nog ene Lincoln Child, ook een crime writer, dus kijk even uit. Van die Lincoln heb ik nog niets gelezen, ik houd u op de hoogte.
02-06-2006
10
van de Bolero.
Zo weet je het meteen: we hebben het over Ravel. Meestal wacht ik tot ergens midden in mijn stukje om te vragen: kennen we iets van hem? Nu hoef ik niet eens jewèèèèl, te zeggen, jullie zijn me al voor, want iedereen kent de B van R, iedereen heeft op zijn minst al eens een keer een paar maten gehoord, iedereen herkent die maten ook onmiddellijk: dat is de Bolero van Ravel!
Maurice Ravel (hij heeft inderdaad een voornaam, en het is niet Bolero) werd geboren op 7 maart 1875 en overleed op 28 december 1937. Zoals ik al eens opmerkte: dat moet een van de meest de meest fascinerende periodes geweest zijn uit onze beschavingsgeschiedenis en als ik toch zou moeten herboren worden, dan zou dat wellicht mijn eerste keuze zijn. Zijn vader was een Frans-Zwitser, zijn moeder een Baskische. Bij het woordje Bask gaan er bij ons nu allerlei alarmbelletjes rinkelen: wij zien meteen gemaskerde en gewapende terroristen, uitgebrande autowrakken, stille betogingen, Basta Ya, zo is het wel genoeg geweest. Basken zijn geen Fransen en ook geen Spanjaarden. Het gebied dat zij als hun vaderland opeisen ligt op de grens van die twee landen, en als volk beweren ze af te stammen van een mysterieuze volksstam ergens in de mist van de geschiedenis. Misschien vinden we in Europa ooit de moed om hen het recht op zelfbeschikking te geven. Hun radicale en gewelddadige acties dragen daartoe helaas niet bij. In Vlaanderen is het er rustiger aan toe gegaan om onze eigenheid te affirmeren.
Toen hij amper drie maand oud was, trok de familie naar Parijs, en daar is Ravel altijd gebleven. Vader Ravel was burgerlijk ingenieur, en zoals wel meer mensen met dat diploma, ook een begenadigd muziekamateur. Hij hielp zijn zoontje om zijn vroege belangstelling voor alles wat muziek was heel snel te ontwikkelen. Toen Maurice zes was, leerde hij piano te spelen; hij kon toen nog maar amper noten lezen. Hij kreeg van zijn vader extra zakgeld voor elk uur dat hij nuttig aan de piano doorbracht. Later, toen hij een erkend meester was, zou men zeggen dat hij nog steeds alleen werkte als er geld aan vast zat In Parijs krijgt hij pianoles onder meer van Charles de Bériot.
Ik waag het erop om hier een kleine excursus te maken (stoor u niet aan dit woord: het betekent gewoon een uitwijding, een terzijde, een afwijking van de hoofdlijn van mijn verhaal). Charles de Bériot werd geboren in Leuven, in 1802. Hij heeft daar zelfs een straat naar hem genoemd gekregen: de Debériotstraat, die van de Naamsestraat naar de Tiensestraat loopt, langs het Sint-Donatuspark. Hij was een uitstekend vioolspeler, een beroemdheid in zijn tijd, hofviolist van Frankrijk en van de Nederlanden, de eerste in een lange reeks van Belgische vioolvirtuozen en -leraars, samen wel eens de Belgische school genoemd. En dan zeggen ze dat er geen beroemde Belgen zijn . Hij trouwde met Maria Garcia, eveneens wereldberoemd, maar dan als operazangeres: La Malibran, zoals ze bekend was, naar haar eerste echtgenoot, de zanger Malibran. Zij was de dochter van een ook al wereldberoemde vader: de operazanger Manuel Garcia. Toen ze enkele maanden getrouwd waren, ik bedoel de Bériot en La Malibran, viel zij van haar paard... Eerst leek er niets aan de hand, maar na enkele dagen en weken kwamen de problemen. Zij verzette zich moedig tegen de snelle aftakeling, en bleef haar zeer druk leven als operazangeres tot het einde toe volhouden. Op een avond bleef een laaiend enthousiast publiek om bisnummers schreeuwen, en hoewel ze eigenlijk niet meer kon, bleef ze zingen, ook al om een rivale de loef af te steken. Die avond volgde de totale ineenstorting. Ze overleed kort nadien, pas achtentwintig; ze was amper enkele maanden getrouwd geweest. Charles de Bériot richtte voor haar een praalgraf op in Laken. Superman Reeve was dus niet de eerste die een fatale val van zijn paard deed, en helaas ook niet de laatste. Een gevaarlijke sport, blijkbaar.
Maar we hadden het over Ravel. Uit zijn eerste composities blijkt zijn bewondering voor zijn leraar Emmanuel Chabrier, die ook al iets had met Spanje. In 1899 werd Ravel als dirigent van een eigen ouverture fameus uitgefloten door het publiek en belachelijk gemaakt door de kritiek. Dat zelfde jaar schreef hij het pianowerkje met wellicht de gelukkigste vondst ooit voor een titel: de Pavane pour une infante défunte, de trage dans voor een overleden kroonprinses, maar dat klinkt zoveel beter in het Frans. Het is geen meesterwerk, zeggen sommigen maar ik hoor het steeds graag (net als de derde fantasie van Peter Benoit, trouwens, samen met vele andere liefhebbers). In 1902 volgde dan de doorbraak met Jeux dEau, Fonteintjes. Debussy woonde de eerste uitvoering bij en was in alle staten: zo had men nog nooit piano gespeeld! Wat later volgde een erg levendig strijkkwartet, daarna Shéhérazade voor sopraan en groot orkest, een eerste bewijs van zijn verbluffende kunst om ook met het orkest klankleuren te schilderen; de Rapsodie espagnole volgde. Hij bleef voor de piano componeren, en hoe! Met Gaspard de la nuit, geïnspireerd door de prozagedichten van de dichter Bertrand, verlegde hij nogmaals duidelijk de grenzen van wat je met een piano kan doen.
Tussendoor was Ravel onderhevig aan lange periodes van doelloosheid: weken, soms maandenlang deed hij eigenlijk helemaal niets: hij zwierf rond in Parijs, rookte als een , nee dat mag niet meer, hij rookte dus veel, sigaretten en misschien ook wel wat ander stuff. Hij bracht uren door in antiekzaken, brocante- en souvenirwinkeltjes en verzamelde allerlei prularia. Over dat laatste wil ik evenwel geen kwaad woord horen: van achter mijn PC zie ik op mijn boekenrekken en op mijn schrijftafel tientallen postuurtjes, zoveel herinneringen aan toevallige ontdekkingen als strandjutter van onze nuttelozevoorwerpenindustrie. Wie maakt die dingen toch allemaal?
In 1912 vond de première plaats van Daphnis et Chloé, een choreografische symfonie, of een muziekstuk om op te dansen. De bestelling kwam van Serge Diaghilev, de directeur van de Ballets Russes, die in 1913 Le sacre du printemps van Stravinski zouden brengen, met het kabaal en de vechtpartijen die ik in een ander stukje beschreef. Pas veel later, in 1928, haalde dit verfijnde muziekstuk de Opéra en algemene publieke bewondering.
Tijdens de eerste wereldoorlog werd Ravel, die voor de rest ronduit verklaarde dat hij nergens om gaf, behalve om de muziek (in 1920 weigerde hij zijn Légion dhonneur, de hoogste Franse onderscheiding; hij vond dat de politiek zich niet moest inlaten met kunst) plots een echte Franse patriot: op zijn veertigste meldde hij zich aan bij het leger; hij werd afgekeurd voor actieve dienst omwille van zijn zwak gestel en kreeg allerlei vervelende opdrachten ver achter het front: de wacht houden bij een kazerne, met een zware vrachtwagen rijden (daar kwam een einde aan toen hij in een gracht belandde en de beide assen brak), machinegeweren repareren echt iets voor een componist en verfijnd pianist. Ravel werd ernstig ziek, moest het leger verlaten en keerde terug naar Parijs. Daar vond hij zijn moeder stervend; zij was steeds zijn beste vriendin geweest, en nu werd Ravel, die nooit trouwde, nog eenzamer dan tevoren. Hij schreef in 1917 Le tombeau de Couperin, zes stukken voor piano, elk opgedragen aan een vriend die aan het front gesneuveld was. Nadien liet zijn (geestelijke) gezondheid het afweten, en kwam hij niet aan componeren toe. Pas in 1920 verscheen dan La Valse, een wervelend orkeststuk waarin hij naar eigen zeggen de sfeer oproept van Wenen rond 1855. Het was een opdracht van Diaghilev, maar de Ballets Russes hebben het nooit opgevoerd; de beide heren raakten in onmin, en zelfs jaren later nog weigerde Ravel de hand te drukken van de grote Diaghilev. De orkestuitvoering was een opgemerkt succes.
Het is met het orkest dat Ravel zijn grootste populaire successen haalde. Veel van zijn pianowerken heeft hij later herschreven voor groot orkest, en het publiek kent ze meestal enkel zo. Hij gebruikte zijn uitzonderlijk talent ook voor werk van andere componisten, zoals de Tableaux dune exposition, de Schilderijententoonstelling, dat velen onder ons kennen uit de lessen over muziek die we op school kregen. Mussoergskis pianomuziek, geïnspireerd op de expositie van schilderijen van een bevriend schilder, bracht hij als een meesterlijk illustrator tot leven, in opdracht van topdirigent Serge Koussevitsky, voor de Amerikaanse markt een voorloper van Walt Disneys Fantasia?
Uit dezelfde periode dateert Tzigane, een spectaculair bravourewerk, oorspronkelijk voor viool en piano (met een speciaal register om het zigeunerinstrument, het cymbalon, na te bootsen). Een tsigane is (net zoals die afschuwelijk zware Franse sigaret, de Gitane) een zigeuner/in, natuurlijk. Wij kennen het stuk van de koningin Elisabeth-wedstrijden, waar het vrij vaak gebracht wordt door jonge virtuozen die hun technische kunstjes willen tonen. Natuurlijk heeft Ravel er nadien ook een orkestbegeleiding voor gecomponeerd.
Ravel hield van jazz, hij was er dol op, en dus ook van de blues. De trage beweging van zijn sonate voor viool en piano kreeg zelfs die ondertitel Blues, maar jazz is het niet, hoogstens een speelse verwijzing naar zijn geliefde andere muziek.
Begin 1928 trok Ravel naar Amerika voor een concertreis en oogstte er overal ongelooflijk veel succes. Hij ontmoette er ook George Gershwin, die hem vroeg of hij bij hem orkestratieleer kon volgen. Ravel had de blitse sportwagen gezien waarmee Gershwin naar het hotel was gekomen, en zei droogjes: misschien moet ik wel bij jou in de leer gaan, monsieur .
In 1928 komen we eindelijk bij onze Boléro. Ravel componeerde hem voor de Amerikaanse choreografe Ida Rubinstein. Het is een dans in een enkele constante beweging, met een egaal ritme, dat door de trommel wordtgemarkeerd, en een melodie die achttien keer wordt herhaald met de verschillende instrumenten en combinaties van het orkest, in een langzaam aanzwellende crescendo naar een tumultueus einde. Bo Derek wist in Ten daarop heel precies haar orgasme te timen.
In 1931 en 32 volgden nog de beide pianoconcerti, waarvan eentje voor enkel maar de linkerhand. Dat was een bestelling van Paul Wittgenstein, die in de eerste wereldoorlog zijn rechterarm verloren had. Als je het niet weet, zou je nooit denken dat er maar één hand aan het spelen is. Als je een uitvoering ziet door een pianist met twee armen, dan is dat heel raar: de ene hand blijft rustig op de schoot liggen, of zweeft wat rond, terwijl de linkse soms als een gek over het klavier raast om toch maar alle noten gespeeld te krijgen. We kennen de broer van Paul, Ludwig Wittgenstein als de filosoof die zowat de even kernachtige als nuttige raad heeft gegeven voor alle pompeuze leuteraars: waarover we niets te zeggen hebben, daarover zouden we het best ook zwijgen.
Ravel was gedurende zijn hele leven vaak heel neerslachtig, angstig, depressief, depri zouden we nu zeggen. Al het succes dat hem te beurt viel in eigen land, met straten die naar hem genoemd werden, een gedenksteen in zijn geboortehuis, triomfen in de grootste orkestzalen over de hele wereld, met de bekendste vertolkers die vroegen om werken voor hen te schrijven, zijn trouwe intieme vrienden en de vele bewonderaars, dat alles vergat hij als hij weer eens in de zwartste melancholie wegzonk. In zijn villa hield hij zich dan bezig met al de ongelooflijk banale kitsch die hij had verzameld, en in zijn beste momenten ook met zijn tuin en met de vogels die hij allemaal kende van uitzicht en zang en die hij perfect kon nafluiten. Vanaf 1918 al vreesde hij dat hij aan een ongeneeslijke ziekte leed, en in 1933 werden daarvan ook de eerste tekenen zichtbaar: hij kon de zwemslagen niet meer maken en al snel werden ook heel eenvoudige dagelijkse bewegingen onmogelijk: eten, schrijven Een hersentumor werd ontdekt, waarschijnlijk was die er al heel lang. Zijn vrienden hielpen hem zo goed ze konden, namen hem nog mee op verre reizen. In 1936 ging hij heel snel achteruit, hij herkende zelfs zijn beste vrienden niet meer, of zijn eigen muziek. In 1937 werd hij nog geopereerd, maar na negen dagen stierf hij. Zijn familie en omgeving hebben jaren gevochten om zijn erfenis, en die was niet mis: alleen al de royaltys voor de Boléro brachten elk jaar fortuinen op.
Wat hij ons allen naliet is een blijvend erfgoed, muziek in vele vormen en kleuren, steeds volmaakt in wat ze wou zijn, charmant voor de oppervlakkige luisteraar, fascinerend voor de liefhebber, een plezier voor de uitvoerders.
De Boléro van Ravel, ja, maar niet Ravel van de Boléro alleen. Doe eens een kleine moeite, haal de sonate voor viool en piano eens in huis en luister naar die verleidelijke Blues, je zal hem nooit meer vergeten. Of luister eens aandachtig als bij de Koningin Elisabeth-wedstrijden een ietwat te welgedane jonge Rus met een weerbarstige haarbos overvloedig zwetend Scarbo te horen brengt, uit Gaspard de la nuit, en verbaas je erover hoe slechts tien vingers dit wonder tot stand kunnen brengen. En dan nog het pianoconcerto voor de linkerhand, dat zijn maar vijf vingers, en het blijft heerlijke muziek. Je moet het kunnen. Ravel kon het.
Verduiveld
Diabolus in musica
Zelfs wie helemaal niets afweet van muziek hoort het verschil tussen twee tonen die goed samenklinken en twee die dat niet doen. Als je op een piano twee opeenvolgende witte toetsen tegelijk aanslaat, krijg je een wanklank, een dissonant. En sla je één witte over, dan klinken die wel goed samen. Dus do en re samen: neeee! en do en mi samen: ja!
De afstand tussen do en re is een volle toon, of twee halve; men noemt dat ook een secunde: de afstand tussen twee opeenvolgende noten. De afstand do-mi noemt men een terts: er zijn drie noten mee gemoeid, do-re-mi. Een toonafstand van een terts klinkt dus aangenaam in de oren.
Er zijn wel meer toonafstanden die een goede samenklank geven, en er zijn er ook die absoluut vals klinken.
Eentje is zo bijzonder dat hij al heel vroeg in de muziekgeschiedenis als absoluut te vermijden beschouwd werd: de tritonus, de afstand van drie volle tonen, bijvoorbeeld fa+si. Veel van de vroege muziek was gezongen, en met zijn tweeën of meer zo een dissonant zingen is, in tegenstelling met wat je zou denken, moeilijk: je toon houden als de andere naast jou een toon zingt die daarmee niet samenklinkt, is enkel professionelen gegeven. Het is wel zonder meer mogelijk op een orgel, bijvoorbeeld, daar moet je enkel de twee toetsen indrukken en je oren dichtstoppen. Omdat het zo moeilijk te zingen was en omdat het zo slecht klonk, vermeden de vroege componisten die samenklank.
En zoals dat gaat in een geregelde samenleving, wordt wat natuurlijk en als vanzelfsprekend aanvaard wordt door iedereen, vastgelegd in regels. De katholieke kerk heeft voortdurend reglementen uitgevaardigd over de muziek die in de kerk gezongen en gespeeld werd of er verboden was. En een van die regels was dat de tritonus niet mocht gebruikt worden. Sommigen zeggen dat de kerk aanvankelijk beweerde dat de tritonus voorbehouden was voor God zelf, omdat hij verwees naar de Heilige Drievuldigheid: tritonus=trinitas. Maar vrij snel al werd die schrijnend onvolmaakte wanklank geassocieerd met het kwade zelf, en dus met de duivel, en zo kreeg die toonafstand zijn naam: diabolus in musica, de muziekduivel. Daar rond ontstond dan een irrationele waas van suggestie van duivels en boze geesten die tot lang na de Middeleeuwen nog erg reëel aanwezig was onder de mensen.
In de romantiek tastten componisten nieuwe mogelijkheden af, en stoorden zich, als autonoom kunstenaar, ook niet meer aan het kerkelijk verbod. Duivelskunstenaars als Liszt en Paganini zochten die zelfs bewust op, maar ook Wagner en Debussy gebruikten hem voor speciale effecten.
Ook in de jazzmuziek komt hij geregeld voor, en derhalve ook in muziek die daarbij aansluit, zoals Gershwin of Bernsteins West Side Story.
In de hedendaagse populaire muziek, meer bepaald in het Heavy Metal genre, is de diabolus in musica ook opgedoken, samen met de figuur van de duivel en een hele esoterische mode van kledij, symbolen, figuren en codewoorden, overgoten met stage effects van rook, vuur en lichteffecten. De diabolus in musica zou de duivel zelf oproepen, want drie hele tonen is zes halve, en is het symbool van de duivel niet 666, the number of the beast?
Focus, de mediabijlage van Knack brengt deze week een nummer dat deze symboliek op de pikzwarte cover uitsmeert, en binnenin krijg je artikels over films en populaire muziek met diabolische themas. Daaruit moge blijken dat een niet onbelangrijk aantal mensen nog steeds gefascineerd is door de duivel en al wat erbij hoort. De cultus die sommigen ervan maken, vooral om commerciële redenen, kan goedgelovige of minder sterke geesten (?) toch wel eens op het verkeerde spoor brengen. De Manson-moorden en de Helter Skelter-incidenten zouden ons daarvoor voldoende moeten waarschuwen.
31-05-2006
Malchus' oor
Malchus’ oor
Men zegt: het doel heiligt de middelen.
Men zegt: wie met het zwaard omgaat, zal door het zwaard vergaan.
Dan is de vraag: heiligt het doel ook het zwaard?
Laatst nog verzette Godfried Kardinaal Danneels zich voor de camera tegen de hongerstakende sans-papiers door te stellen dat een immoreel middel, zoals hongerstaking, nooit kan leiden tot een moreel verantwoord doel, in dit geval het verkrijgen van een verblijfsvergunning. De misdaad in ons voorbeeld is: het mishandelen en misschien zelfs doden van het eigen lichaam.
Er zijn middelen die immoreel zijn, en dus verboden. Het is een redenering die lijkt te kloppen: je mag je doel alleen op een aanvaardbare manier nastreven, je mag geen misdaden begaan om zelfs een nobel doel te bereiken.
Wie over lijken gaat om te bekomen wat hij wil, bijvoorbeeld dictators zoals Stalin, Hitler, Mao, Pol Pot, wordt door iedereen veroordeeld, zou je denken. Maar zelfs een intellectueel zwaargewicht als Sartre heeft jarenlang het communisme, met al zijn zware tekortkomingen en ronduit genocide aberraties, onverdroten verdedigd. Het was, zoals Marx en Engels al gesteld hadden, een noodzakelijke gewelddadige tussenfase om de dictatuur van de adel en de kerk te breken en de macht zo aan het volk terug te geven. Eens dat doel bereikt was, zou men terugkeren naar een geweldloze maatschappij en naar democratie.
Wij hebben gezien dat dit een vergissing was.
Er zijn wel meer mensen, ook hier bij ons en vandaag nog, die denken dat er ook goede dictators zijn, die zich opofferen om eens en voor altijd komaf te maken met al wat er verkeerd is, tabula rasa, een schone lei. En dat daarbij lijken vallen, dat wil men er nog bijnemen, het is een prijs die men wil betalen.
Helaas blijkt de redenering nooit te kloppen. De slachtoffers vallen wel, maar het kwaad raakt maar niet uitgeroeid, er moeten steeds nieuwe categorieën van mensen uitgeschakeld worden, er staan steeds nieuwe tegenstanders op, de heilsstaat is altijd voor morgen.
En ook de dictators blijken niet die onzelfzuchtige redders in de nood te zijn, die na volbrachte taak de macht weer afstaan aan het volk dat hen luidkeels heeft toegejuicht toen ze de macht grepen. Ze worden keer op keer herverkozen, in steeds grondiger vervalste verkiezingen, of ze schaffen de verkiezingen en het parlement ‘tijdelijk’ af. Ze worden ‘Président Fondateur à vie’, en zelfs na hun dood regeren ze verder, in de persoon van hun zoon, Baby Doc, Kim bis of Kabila fils.
Na enige tijd blijkt ook dat zij kwansuis enorme persoonlijke rijkdommen vergaren, die ze dan het liefst op buitenlandse banken plaatsen, waar hun familie er ook na de val nog kan van genieten. En dat ze zichzelf goed soigneren: ook de Sovjet dictators reden in Rolls Royces rond, dronken champagne en aten kaviaar, namen vakanties, maîtresses… Het patroon is helaas voorspelbaar: als een man alle macht naar zich heeft toegetrokken, wordt hij een grootschalig moorddadig beest, een seksuele pervert, een ordinaire dief, een drugverslaafde, een leugenaar, bedrieger, schrift- en geschiedenisvervalser.
Power corrupts, absolute power corrupts absolutely.
Ook binnen de Rooms-katholieke kerk heeft het doel vaak de middelen geheiligd. De kruisvaarten zijn een gemakkelijk, maar onweerlegbaar voorbeeld met verschrikkelijke impact. Om de heilige plaatsen te vrijwaren van Moslim bezetting en desecratie werden oorlogen uitgevochten op een nooit geziene schaal. Of neem de verovering van Amerika door Los Reyes Catolicos, waarbij in de naam van die ene god de gelovigen van elke andere gewelddadig werden bekeerd of gekeeld. De uitroeiing van de Katharen, Albigenzen, Hugenoten en andere protestanten… The Defenders of the Faith mochten alle middelen gebruiken, en maakten maar al te graag van dat privilege gebruik. Van onschuldige mannen en vrouwen werden bekentenissen afgedwongen door onwaarschijnlijk afschuwelijke foltering, en wanneer ze dan hun onbestaande schuld bekend hadden, werden ze publiekelijk verbrand.
Ik ben geneigd om de Kardinaal voor één keer gelijk te geven: het is altijd verkeerd om moreel verwerpelijke middelen te gebruiken, want wie ze gebruikt, gaat er onvermijdelijk aan ten onder.
Wie er met de vuile voeten doorgaat, heeft geen propere handen.
Wie dus met het zwaard omgaat, zal erdoor vergaan. Helaas kan niet elk oor geheeld worden dat door Petrus is afgehouwen.
Maar wat dan met het legitiem verzet tegen bijvoorbeeld net zo’n dictatuur? Wat met de zogenaamd rechtvaardige oorlog? De verdediging van have en goed, jezelf en je familie?