mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
04-12-2009
mijn verduisterd hart (Rom. 1, 16-32)
Ik heb het hier
al vaker gezegd: het is niet omdat je niet gelovig bent, dat je een onverlaat
en een snoodaard zou zijn. Dat was en is nochtans de gangbare opvatting onder
gelovigen en in de leer van de kerk. Je kan je afvragen hoe dat komt, want die
gelovigen konden toch met hun eigen ogen zien dat hun ongelovige buren, die
niet naar de mis gingen, zoals men vroeger zei, in niets verschilden van hun
gelovige buren.
Diaboliseren
noemt men dat nu, of demoniseren: de andere zwart maken, enkel en alleen omdat
hij of zij anders is.
Ik heb in mijn
leven verscheidene racisten ontmoet, ook onder intellectuelen en gelovigen. Ik
heb ook mezelf af en toe betrapt op racistische trekjes. Het zal dus wel een
spontane reactie zijn, misschien ingegeven door de schrik voor het andere, het
onbekende. Een afweerreactie, een afstotingsverschijnsel.
Het is een ander
verhaal als men die gevoelens aanwakkert. Politici overal ter wereld spelen op
een cynische manier in op die primitieve menselijke reactie. Ze stimuleren het
wij-gevoel door het anders zijn van de anderen te benadrukken. Dat kan het best
door hen af te schilderen als onmenselijk, moreel minderwaardig, gedegenereerd,
onbeschaafd, bijna dierlijk. Het helpt ook als men hen als de oorzaak kan
aanwijzen voor alles wat verkeerd gaat in de maatschappij.
Dat was de grote
propagandaoorlog van de Nazis tegen de joodse bevolking, maar zij waren niet
de eersten om zich tegen die etnische groep te richten, helaas. Zij hebben de
pogroms niet uitgevonden, wel de christenen, die zich vanaf de tiende eeuw
herhaaldelijk op zeer gewelddadige manier tegen die herkenbare maar overigens goed
geïntegreerde anderen in hun gemeenschap richtten. Pogrom is een Russisch
woord, dat wellicht via het Jiddisch in alle Europese talen is ingeburgerd. Het
betekent precies dat: gewelddadige vernietiging.
Het christendom
is nooit een democratie geweest en is dat nu nog niet. Hier bij ons heeft Kardinaal
Danneels dat herhaaldelijk benadrukt: de kerk is geen democratie! Als het geen
democratie is, dan is het iets anders, een theocratie, een oligarchie, een
dictatuur misschien? In alle geval zijn het precies de ondemocratische regimes
die zich het gemakkelijkst richten tegen al wat afwijkt van de officiële leer.
Daarvan zijn er jammer genoeg overvloedig veel voorbeelden in de geschiedenis.
Niet zelden werd daarbij de hulp ingeroepen van Gods woord, de Bijbel: Dio lo
volt, Dieu le veut!
Onlangs zocht ik
een citaat op in de Romeinenbrief van Paulus en tot mijn ontsteltenis ontdekte
ik de tekst die ik hieronder citeer. Dat is wat het (vroege) christendom denkt
over al wat niet christelijk gelovig is.
Als je dergelijke
gewijde teksten vaak genoeg herhaalt, dan krijgen alleen al door de gewenning
een onweerstaanbaar gezag en zo een onuitwisbare invloed op het denken van
generaties gelovigen.
Lees die
onbarmhartige tekst van Paulus eens na, het vraagt slechts enkele minuten. Ik
heb enkele erg grove passages typografisch benadrukt. Vooral de passage in
verzen 19-21 heb ik als een persoonlijke belediging ervaren. Het is namelijk
wat ik wel eens als reactie krijg op wat ik hier schrijf. Ik weet nu ook waar
de originele versie te vinden is.
Rom.
I, 16-32, Nieuwe Bijbelvertaling
16 Voor dit evangelie schaam ik mij
niet, want het is Gods reddende kracht voor allen die geloven, voor Joden in de
eerste plaats, maar ook voor andere volken.
17 In het evangelie openbaart zich dat
God enkel en alleen wie gelooft als
rechtvaardige aanneemt, zoals ook geschreven staat: De rechtvaardige zal leven
door geloof. 18 En vanuit de hemel openbaart Gods toorn zich over al
het kwaad en onrecht van hen die met hun onrechtvaardigheid de waarheid geweld
aandoen.
19 Want wat een mens over God kan
weten is hun bekend omdat God het aan hen kenbaar heeft
gemaakt. 20 Zijn onzichtbare eigenschappen zijn vanaf de schepping
van de wereld zichtbaar in zijn werken, zijn eeuwige kracht en goddelijkheid
zijn voor het verstand waarneembaar.
Er
is niets waardoor zij te verontschuldigen zijn, 21 want hoewel ze God
kennen, hebben ze hem niet de eer en de dank gebracht die hem toekomen. Hun
overpeinzingen zijn volkomen zinloos en hun onverstandig hart is verduisterd.
22 Terwijl ze beweren wijs te zijn,
zijn ze dwaas 23 en hebben ze de majesteit van de onvergankelijke God
ingewisseld voor beelden van vergankelijke mensen, vogels, lopende en kruipende
dieren.
24 Daarom heeft God hen in hun lage
begeerten uitgeleverd aan zedeloosheid, waarmee ze hun lichaam
onteren. 25 Ze hebben de waarheid over God ingewisseld voor de leugen; ze vereren en aanbidden het geschapene in
plaats van de schepper, die moet worden geprezen tot in eeuwigheid. Amen.
26 Daarom heeft God hen uitgeleverd
aan onterende verlangens. De vrouwen
hebben de natuurlijke omgang verruild voor de tegennatuurlijke, 27 en
ook de mannen hebben de natuurlijke omgang met vrouwen losgelaten en zijn in
hartstocht voor elkaar ontbrand. Mannen plegen ontucht met mannen; zo worden ze
ervoor gestraft dat ze van God zijn afgedwaald.
28 Omdat ze het beneden hun
waardigheid achtten God te erkennen, heeft God hen overgeleverd aan hun eigen
onbetrouwbaarheid en doen ze wat verwerpelijk is. 29 Ze zijn door en door onrechtvaardig en boosaardig, hebzuchtig
en slecht. Ze zijn door en door afgunstig, moordzuchtig en twistziek, doortrapt
en kwaadaardig. Ze roddelen 30 en spreken kwaad, haten God, zijn
hoogmoedig, trots en verwaand. Ze zijn vindingrijk in het kwaad, tonen geen
ontzag voor hun ouders, 31 zijn kortzichtig en trouweloos, zonder
liefde en onbarmhartig.
32 En hoewel ze het vonnis van God
kennen en weten dat mensen die dergelijke dingen doen de dood verdienen, doen
ze dit alles toch. Sterker nog, ze juichen het zelfs toe dat anderen het ook
doen.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst, atheïsme
01-12-2009
accommodatie
Accommodatie: een woord met verscheidene betekenissen.
Dit is wat Van Dale weet:
(1624)
<Fr. accommodation (het naar iets schikken)
1 het
zich schikken naar de omstandigheden
synoniem:
aanpassing
2 (van
het oog) aanpassing van de brandpuntsafstand van de lens aan de verwijdering
van het waar te nemen object
3 al
wat ten behoeve van het verblijf van personen is aangebracht of ingericht
Daarmee weten we het essentiële. Er is
echter ook een theologische betekenis en het is daarover dat ik het even wilde hebben.
Wie de Bijbel leest, ontdekt daarin zonder
al te veel moeiteallerlei uitspraken
die tijdgebonden zijn. Het Oude Testament en ook het Nieuwe zijn essentieel
historische documenten. Ik haast me te zeggen dat ik daarmee bedoel dat ze
lange tijd geleden geschreven zijn, niet dat ze enige objectieve historische
betekenis zouden hebben. Dat blijkt op elke bladzijde. De Bijbel is geen
hedendaags document. Men heeft daaraan proberen te verhelpen door aangepaste
versies, zoals de Groot Nieuws Bijbel, een vertaling in de omgangstaal van een gelijksoortige
Engelse versie. Echt gelukt kan men dat niet noemen, je kan de taal wel
aanpassen, maar niet de hele context, anders blijft er niets van over.
Ernstige gelovigen hadden het ook lang
geleden al moeilijk met het niet-aangepast zijn van de Bijbel aan onze huidige
omstandigheden. Enkel de meest rabiate fundamentalisten houden nu nog vol dat
alles wat er staat onveranderd moet geloofd worden.
Waarom heeft God daarmee geen rekening
gehouden? Waarom heeft hij zijn openbaring zo tijdgebonden gemaakt? Heeft hij
dan zelf niet ingezien dat je allerlei zaken niet letterlijk kan blijven nemen?
Verliest de Bijbel niet aan geloofwaardigheid door de vele bevreemdende
passages? De tegenstanders van het geloof gebruiken die maar wat graag om de
hele Bijbel in vraag te stellen of zelfs belachelijk te maken.
Het is daarom dat men het begrip
accommodatie heeft uitgevonden. God heeft gesproken tot zijn volk, Israël, in
de loop der tijden en de auteurs van het Oude Testament waren door hem
rechtstreeks geïnspireerd. Het is precies daarom dat God zich tot hen gericht
heeft in hun eigen taal, in hun eigen beelden, opdat ze zijn boodschap
moeiteloos zouden begrijpen. Hetzelfde voor het Nieuwe Testament: de
evangelisten en Paulus en de andere apostelen en leerlingen hebben, eveneens
geïnspireerd door God, de boodschap uitgedrukt in de taal en stijl van hun
eigen tijd. God heeft destijds zijn boodschap aangepast aan de tijdelijke
omstandigheden.
Dat is accommodatie in theologische en exegetische
context. Op die manier kan je al de storende of zelfs belachelijke elementen
verschonen en zo de integriteit en meteen ook de autoriteit van de Bijbel
redden. Niet de letterlijke tekst is belangrijk, maar de onderliggende
boodschap. We moeten de Bijbel lezen in zijn eigen tijdskader. Als we die
historische omstandigheden goed kennen, zullen we precies inzien wat God
bedoeld heeft. Dan kunnen we dat desgewenst vertalen naar onze tijd. Niet door
de Bijbel te herschrijven, maar door hem uit te leggen: de exegese of
Bijbeluitlegging, de hoofdbezigheid van de bedienaars van de eredienst.
Dat klinkt goed, maar het is sofisterij.
Enerzijds houdt men onwrikbaar vast aan de
Bijbel als het Woord van God zelf, waaraan geen komma mag veranderd worden, anderzijds
zegt men dat het Woord van God goed moet uitgelegd worden. Dat is om
moeilijkheden vragen. Wie gaat namelijk die uitlegging op zich nemen? De Kerk
heeft heel snel ingezien dat er een groot gevaar schuilt in het verlaten van de
letterlijke tekst van de Bijbel. Het is niet voor niets dat het op straffe van
excommunicatie verboden was om als simpele lekengelovige de Bijbel te lezen: de
Bijbel stond op de index. Wie zich aan een vertaling van de Latijnse, Griekse
of Hebreeuwse tekst waagde, riskeerde de doodstraf, zoals William Tyndale, die
in 1536 hier bij ons, in het toen nog onbelaagd Vlaamse Vilvoorde werd
terechtgesteld.
Met de Reformatie brachten de protestanten
de Bijbel dichter bij de mensen door hem te vertalen in de volkstaal en met de
nieuwe drukkunst alom te verspreiden. Maar de katholieke kerk was er als de
kippen bij om erop te wijzen dat weldra elke strekking haar vertaling zou hebben,
elke vertaling haar eigen sekte. En zo geschiedde, zodat men in Nederland
wanhopig probeerde om de eenheid te herstellen met de zogenaamde
Statenvertaling zoals in Engeland met de St. James-versie.
Het probleem met elke exegese, elke
Bijbeluitleg is dat je wel weet waar je begint, maar niet waar je eindigt.
Fundamentalisten als Jehovahs getuigen houden daarom nog altijd vast aan de
ene tekst, maar dan wel hun versie.
Laten we een voorbeeld geven. Jezus heeft
water in wijn veranderd op de bruiloft in Cana (Johannes 2, 1-11). Men kan dat
letterlijk geloven als men dat wil, maar niet iedereen is daartoe bereid. Wie dat
wil interpreteren, zoekt achter deze voorstelling, achter dat verhaal, een
andere boodschap, ik laat het aan jouw verbeelding over welke. Ook de priesters
en predikanten hebben dat altijd al gedaan en hun verbeeldingsvermogen is
legendarisch. Geen probleem dus. Maar wat met de rest van de Bijbel? Moeten we
die ook symbolisch, metaforisch, metonymisch, psychoanalytisch, deconstructief,
structuralistisch, taalanalytisch, literair-kritisch of postmodernistisch
lezen? Welke elementen zijn aangepast, door God geaccommodeerd aan de kennis en
het begripsvermogen van de joden en de vroege christenen en welke moeten we daarentegen
letterlijk nemen? Is Christus werkelijk in Bethlehem geboren? Zongen de engelen
toen het gloria aan de hemel? Heeft de kindermoord plaatsgevonden? Is Christus
aan het kruis gestorven? Is hij verrezen? Opgestegen ten hemel? Heeft Christus
bestaan?
Er is geen enkel element in de Bijbel dat
niet door ten minste één iemand anders is uitgelegd dan dat het er staat. De
Bijbel is een niet al te lijvig boek, maar al de Bijbeluitleg die er ooit
geschreven is, lijkt wel op Jorge Luis Borges Babelse bibliotheek. Er is geen
gebouw groot genoeg op deze wereld om alles erin op te bergen
Dat is niet eens het grootste accommodatieprobleem.
Accommodatie in de exegetische betekenis van het woord is geen oplossing, maar
een probleem. Je kan de Bijbel niet redden door hem uit te leggen. Er is
namelijk niemand die daartoe het gezag heeft, tenzij men zich dat onrechtmatig
toe-eigent, wat onvermijdelijk tot gevolg heeft dat iemand anders dat gezag
aanvecht. Het spijt me dat ik het moet zeggen, maar in dezen hebben de
fundamentalisten het gelijk aan hun kant. Je kan als gelovige met de Bijbel
geen loopje nemen. Je moet hem aanvaarden zoals hij is, of hem verwerpen.
Ik aanvaard de Bijbel zoals hij is, zoals
hij ontstaan is, voor wat hij is: een bonte verzameling van teksten, geschreven
en herschreven door een schare begeesterde en helaas ook misleide mensen; een subjectief
en gekleurd getuigenis van een stuk geschiedenis van het mensdom; een
illustratie van wat godsdienst kan teweegbrengen; een merkwaardig literair en
historisch document. Maar niet het Woord van God, geen basis voor welk geloof
dan ook, geen morele leidraad, geen geschiedkundig betrouwbare bron voor
werkelijke gebeurtenissen.
Geen heilig boek.
Geen evangelie.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst, atheïsme
26-11-2009
Brief aan een christen vriend
Brief aan een christen vriend
Ik krijg wel eens reacties op de vele
teksten die ik schrijf over godsdienst, religie, kerk, theologie, vroomheid.
Sommige lezers voelen zich aangesproken
door mijn grondig zoeken naar de grond van die dingen en door het onbevangen atheïsme
waartoe mij dat geleid heeft. Ze herkennen zich in mijn ervaringen en mijn
afreageren. Dergelijke reacties doen deugd, ik voel me daardoor gesteund en
aangemoedigd om ermee door te gaan. Ze bevestigen dat ik vertolk wat bij vele
anderen leeft, soms heel latent en onbewust, vaak even heftig of nog meer
virulent. Sommigen vertellen me hun schrijnend persoonlijk verhaal, waarin de
meest duistere kanten van het christendom naar voren komen. Recentelijk was er nog
maar eens een geval van seksueel misbruik van kinderen door een
parochiepriester, breed uitgesmeerd in de pers. Lees over dat onderwerp
misschien (nog) eens mijn tekst van enige tijd geleden: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=141243.
Er zijn ook anderen, overtuigde christenen,
die aanstoot nemen aan bepaalde standpunten of sommige van mijn uitspraken,
mensen die hun leven lang vroom geleefd hebben en die nauwelijks kunnen
begrijpen dat iemand zo wild tekeer kan gaan tegen een godsdienst, hun
godsdienst. Nog anderen begrijpen mijn houding wel, ze beseffen dat er weinig
tegen in te brengen is, rationeel gezien. Maar hoewel ze aarzelen, twijfelen en
zelfs op een aantal punten helemaal van hun geloof zijn afgestapt, blijven ze
toch vasthouden aan hun gelovige of religieuze instelling, aan enkele vertrouwde
liturgische gewoonten, vaak verbonden met hun kindertijd of uit piëteit jegens
hun ouders.
Wat kan ik aan die christenen zeggen?
Moeten ze zich bekeren tot mijn atheïsme? Is dat mijn bedoeling?
Om te beginnen schrijf ik voor bijna
honderd procent voor mezelf. Ik ga enkel in op onderwerpen die mij interesseren
of intrigeren. Ik schrijf over wat mij bezighoudt, wat mij tormenteert, ik
schrijf wat ik niet kan laten. Goed, zal je zeggen, doe dat dan, in je dagboek.
Dat doe ik inderdaad, vrij uitvoerig zelfs. Maar ik beleef nog meer genoegen en
intense voldoening aan mijn blog, mijn website, waar ik mijn gedachten in een
meer overwogen, uitgewerkte, gepolijste en verfijnde manier kan brengen. Die
ideeën zo brengen dat anderen ze kunnen begrijpen, is voor mij een heerlijke
uitdaging. Het dwingt me om zelf helder en grondig te denken, om niets in het
ongewisse te laten, om naar de grond van de zaak te gaan, en om alles dan zo
uit te leggen, dat het voor mezelf duidelijk en overtuigend is.
Als ik daarin slaag, dan mag ik aannemen
dat ook anderen mijn gedachtegangen zullen kunnen volgen. Ik heb een
hartsgrondige hekel aan auteurs die menen dat de waarheid enkel in obscure, geconvoluteerde
teksten kan gevonden worden door lezers die daarvoor bijzondere inspanningen
doen. Ik bewonder auteurs als Dawkins, Pinter, Dennett die er ogenschijnlijk moeiteloos
in slagen om zelfs zeer ingewikkelde gedachten en theorieën in een perfect
verstaanbare taal te brengen voor de gemiddelde lezer.
Ik heb veel begrip voor u, mijn christene
vrienden. Vergeet het niet: ik was zelf een van u. Ik ben waarschijnlijk beter
vertrouwd met het christelijk gedachtegoed, met de liturgie, de theologie en de
folklore dan de meeste gelovigen. Ik ken de Bijbel beter, naar het zeggen van
een van mijn christelijke pennenvrienden, dan vele priesters. Ik lees vaker in
de officiële Catechismus en kerkelijke documenten dan welke gelovige uit mijn
omgeving ook. Men kan me dus bezwaarlijk van onverschilligheid of onwetendheid
verdenken of beschuldigen. Ik weet nogal waarover ik spreek en schrijf. Mijn
ongeloof is het resultaat van een zeer lange evolutie, met daarin ongetwijfeld
enkele belangrijke schokervaringen, gevolgd door veel nadenken en lezen.
Maar ongeloof is nog geen atheïsme. Er is
wellicht niemand die niet twijfelt aan bepaalde geloofspunten of ze anders
interpreteert dan Rome. Maar de meeste mensen zetten de stap niet van relatief
ongeloof naar overtuigd atheïsme.
Waarom heb ik dat wel gedaan?
Ik heb ingezien dat het christelijk geloof
niet zomaar een van de mogelijke alternatieven is om in de wereld te staan,
naast andere religieuze overtuigingen, andere godsdiensten, of andere filosofische
houdingen zoals agnosticisme of atheïsme. Een gelovige houding is geen echt
persoonlijke overtuiging, het is niets anders dan een aangeleerde gewoonte. Men
kan enkel gelovig zijn indien men daartoe opgeleid is, gevormd, op school, in
het gezin, in de jeugdbeweging, in de gemeenschap, in de cultuur van zijn
omgeving. Het geloof is geen eigen fundamentele keuze, het is het resultaat van
conditionering. Men is christen en katholiek nog voor men goed en wel mens is.
Gelovigen en hun leiders zijn, vergeef me
het grove beeld, als ratten in een doolhof in een laboratorium, die zich
gedragen zoals men ze geleerd heeft, met beloning en bestraffing. Gelovigen
geven hun persoonlijkheid op, om zich vrijwel zonder nadenken te onderwerpen
aan regels die andere mensen hebben bedacht. Zij maken zich ficties eigen die
andere mensen verzonnen hebben. Ze geloven uiteindelijk even gedachteloos in
een buitenaards wezen, God, dat beschikt over bovennatuurlijke krachten, maar
dat niet, werkelijk niet bestaat, zelfs niet een beetje, zelfs niet eventueel
of heel misschien. Niet. Zo eenvoudig is dat.
Ik weet dat ik daarmee weer een aantal
mensen zal schokkeren. Laat me toe mijn stelling via een omweg te illustreren.
Gisteren, 25 november, was het feest van de
heilige Catharina. Dat zal de meesten onder ons wel ontgaan zijn, maar mij
niet. Ik lees elke dag iets over de heilige van de dag. Catharina is een
populaire naam, in vele vormen. Iedereen kent wel een Kaat, Katrien, Katrijn, Kate,
Katleen, Karin, Ka, Keet, Nine, Rina, Tina, Tine, Tinneke, Tinie, Trien, Truus,
Trijn, Trijntje, Katinka of Katelijne. Er zijn evenveel varianten in de andere
talen. Wie was die eerste Catharina, naar wie al die mensen sinds eeuwen
genoemd worden?
Het is, lieve lezers en lezeressen, een
vreemd, bevreemdend verhaal.
Om te beginnen was haar naam niet
Catharina, maar Aikaterinè, een Griekse transscriptie van haar Egyptische naam,
want zij was afkomstig uit Alexandrië. Men heeft, via valse of volkse of
kerkelijke etymologie, daarin gezien: aiei
kathara, Grieks voor altijd zuivere. In het Latijn werd dat gewoon Katharina, dus een bastaardwoord uit het
Grieks. We weten derhalve niet wat haar echte naam was, toen in Egypte, of wat
de betekenis ervan was.
Maar er is nog veel meer dat we niet weten.
We hebben er namelijk geen flauw idee van
of ze in Egypte geleefd heeft. We hebben er zelfs geen idee van of ze wel
degelijk geleefd heeft. Catharina van Alexandrië is een legende, een fictie,
een verzonnen verhaal. De vroegste bronnen zijn een vertaling in het Latijn, in
de 8ste eeuw, van een Griekse Passio
uit de 6de of 7de eeuw, maar geen van deze teksten zijn
bewaard. In de 10de eeuw zou men haar relieken hebben gevonden in
het beroemde Sinaï-klooster in de Negev-woestijn dat haar naam draagt, maar dat
veel ouder is. In Rome vond men enige tijd geleden een fresco met de afbeelding
en de vermelding van Sancta Ecaterina, samen met Maria. Het fresco zou dateren
uit de achtste eeuw, maar heel zeker is men ook daarvan niet.
De legende is weliswaar oud, maar men neemt
nu algemeen aan dat ze inderdaad volkomen verzonnen is. Catharina van
Alexandrië is in 1969 geschrapt uit de heiligenkalender van de katholieke kerk.
Ze heeft nooit bestaan en bestaat nu ook niet meer als heilige. Zo is dat.
Nochtans was deze Catharina in de kerkgeschiedenis de meest vereerde
vrouwelijke heilige, na Maria.
Voor het vermaak vertel ik u nog een en
ander over haar legendarisch leven. Ik ga daarbij voorbij aan de fantastische
details over haar geboorte en haar jeugd, aan de opleiding die ze van eremieten
zou gekregen hebben, aan haar bekering en maagdelijke, mystieke verloving en/of
huwelijk met Christus zelf, in aanwezigheid van Maria nogal. Keizer Maxentius,
die vernomen had dat zij een uitzonderlijk geleerde vrouw was, organiseerde een
debat tussen haar en vijftig filosofen. Toen die het onderspit moesten delven,
liet hij hen allemaal verbranden Zij stierf de marteldood op een rad of wiel:
ze werd geradbraakt. Een bliksem uit de hemel brak echter het rad in twee. Dus
werd ze maar onthoofd. Haar lichaam werd door engelen overgebracht naar de berg
Sinaï, maar het waren bijzonder trage engelen, want ze deden er twintig dagen
over.
Catharina was de patrones van alles wat met
kennis te maken heeft: filosofen (merkwaardig genoeg, en al dan niet verbrand),
theologen, advocaten, studenten, bibliothecarissen; maar ook vanzelfsprekend
van alle radermakers en gebruikers van raderen: wagenmakers, molenaars,
uurwerkmakers. Ze werd voor alle ziekten aangeroepen, maar vooral voor
hoofdpijn, wegens haar onthoofding of wegens haar knappe kop.
Haar iconografie is indrukwekkend, er zijn vele
duizenden afbeeldingen in alle mogelijke materialen, op glasramen, beelden in
hout en marmer (en later plaaster), tekeningen, schilderijen van grote (Van Eijck!
Memling! Cranach!) en kleine meesters. Ze zijn te vinden van oost tot west, van
noord naar zuid. Haar vita of leven
is talloze malen verhaald, het meest flamboyant dramatisch in de Gouden
Legende. Er zijn toneelspelen naar gemaakt en oratoria voor geschreven.
Nochtans hebben ze een enorme invloed gehad
in de loop der tijden en daarin is pas enige verandering gekomen na het Tweede
Vaticaans Concilie, toen men eindelijk een grote kuis is gaan houden in de
stoffige zolders en kille kelders van het Vaticaan en het christendom. Wie in
1200, 1500, 1600 of zelfs 1938 zou verklaard hebben dat Maria Magdalena en de
heilige Catharina verzinsels waren en nooit bestaan hebben, die zou op de
brandstapel geëindigd zijn, letterlijk in de eerste gevallen, gelukkig enkel
figuurlijk in 1930. Miljoenen mensen hebben in die verzinsels geloofd, hebben
nooit gedacht dat ze niet echt waar waren. Dat kan enkel omdat men hen dat heeft
voorgehouden, hen heeft verplicht om dat te geloven, ze hebben dat niet zelf
uitgevonden, ze hebben dat niet zomaar ontdekt in hun hart of met hun verstand.
Men heeft die mythen en legenden bewust in het leven geroepen en in leven
gehouden, tegen alle beter weten in. Men heeft dat bovendien gedaan met een
bedoeling. Men heeft ook alle banvloeken en bliksems ingeroepen over hen die
ook maar enigszins dierven (of dorsten) twijfelen aan wat de kerk voorhield.
Zo is het niet alleen met de heiligen (of
ze nu werkelijk bestaan hebben of niet), de mirakels, de aflaten, &c. maar
ook met de meer fundamentele kwesties van het geloof. God de Vader, Zoon en
Geest: geen zinnig mens die weet wat daarmee bedoeld wordt. Wat voor Vader is
dat trouwens, die zijn enige zoon mens doet worden, lijden en sterven, nota
bene voor een mysterieuze zonde die een fictieve mens, Adam zou begaan hebben
en die op miraculeuze wijze zou overgegaan zijn op elke volgende mens? Hoe
kunnen die drie toch één God zijn? Wat met de historische Jezus? Geen enkele
grond van waarheid. Zijn ouders, Maria en de arme Jozef? Wat met de evangelies?
De teksten van de kerkvaders? De dogmas, bullen en encyclieken?
Zoals een vriend me onlangs zei: ja, het
zat wel goed ineen en het was ook wel leuk, met al die heiligen en
folkloristische gewoonten en gebruiken, al die liturgische hoogstandjes
Kijk, als je in dit verhaal wil blijven
geloven, voor mij niet gelaten. Ik hoef je niet zo nodig te bekeren. Maar ik
kan het niet laten je erop te wijzen dat je in een totaal verzonnen verhaal
zit. Men zegt me: ja maar, dat christendom is toch al lang voorbij! Goed, laten
we dat aannemen. Laten we dus al de ballast overboord gooien, al het evident
fictieve en overbodige. Wat blijft er dan nog over, denk je? Wat voor God heb
je dan nog? Ik vraag het je, welke reële rol speelt God nu in jouw leven, echt,
eerlijk en openhartig?
Het christendom van de meeste christenen
heeft nooit veel betekend en vandaag is het bijna helemaal verdwenen. Het is vaag
en onbetekenend geworden en heeft plaatsgemaakt voor allerlei andere, concrete
belangen. Nu ook het godsdienstonderricht in het beste geval nog weinig meer is
dan een soort gewijde zedenleer, is de toekomst van het geloof erg onzeker. Geloof
is een acquired taste is, letterlijk iets dat je moet leren smaken, zoals je
als kind witlo(o)f of tomaten moest leren eten. Als er straks niemand meer is
om de traditie voort te zetten, stort het eeuwenoude kaartenhuisje allicht
vanzelf ineen. Misschien kijkt men ooit op de tweeduizend jaar kerkgeschiedenis
terug zoals wij nu op de Egyptische godenwereld of het verhaal van Troje, de
Mayas, Boeddha of het Hindoeïsme.
Ten slotte nog dit. Als het geloof wegvalt,
verliezen we dan ook alle vaste grond onder de voeten? Crede Roberto experto, geloof het maar van iemand die het zelf
meegemaakt heeft: geenszins! Niet alles wat het geloof voorhield was gelovig
en dus verzonnen, niet alle religieuze kunst is daarom ook noodzakelijk
waardeloos. Het geloof is een verhaal van mensen, dus zit er ook veel
waardevols in, dat kan en moet behouden worden etsi Deus non daretur (Grotius), dus ook als er geen God is. Onze
beschaving, ons intellectueel erfgoed is gelukkig veel rijker dan alleen maar
het religieuze.
Maar er is meer. Om bij Catharina te
blijven, de zuivere (Gr. katharos): wanneer een mens zich bevrijdt van zijn
demonen, wacht hem of haar een echte catharsis, een overweldigend en louterend
ontwaken uit de waanzinnige verdovende bedwelming en de verwarrende verdwazing van
een ongeloofwaardige verzonnen wereld. Plots gaat de Verlichting weer aan, de
schaduwen verdwijnen, de waanbeelden lossen op in het licht van de
redelijkheid. De mens merkt dat hij of zij, door God verlaten, niet vereenzaamd
achterblijft in een bleke wereld, maar precies door God achter te laten,
bevrijd is om als gelijke zijn gelijken tegemoet te treden in liefde en
vertrouwen, om samen deze wereld leefbaar te maken voor al wat leeft. Atheïsme
is niet dor of desolaat: het is een nieuw begin, een nieuwe kijk op de wereld.
Vrij van alle feodale horigheid kan de mens op eigen kracht aan de slag, bewust
van het verleden, hoe dat ook was, maar vooral hoopvol, ja enthousiast,
begeesterd gericht op een stralende toekomst, ook al zal onze weg niet over
rozen gaan.
Christenen hebben misschien de indruk dat
zij veel moeten opgeven als ze die zwaarwichtige beslissing nemen. Maar zij zullen
alras merken dat wat zij als onmisbare rustige vastheid ervoeren, niets anders
was dan holle frasen, onvervulde en onvervulbare voorspellingen, domweg
verzonnen nonsens, idiote verhalen, nutteloze verplichtingen, troosteloze formules
waaraan ze zich toch al ergerden en dus niet echt missen. Dat ze ook God zelf niet
nodig hebben, dat ze best ook zonder hem voort kunnen, dat de wereld niet
vergaat, dat hun leven niet ineen stort, dat alle zin niet verloren is.
Integendeel, dat ze zichzelf blijven, maar nog bewuster kunnen gaan leven en
samenleven, met andere, veiliger en betrouwbaarder zekerheden dan de belachelijke
begoochelingen van hun kinderjaren of de onzalige, miserabele valse en
onbruikbare doctrines van een ontaarde, minachtende, onmenslievende kerk.
Aan u de keuze, mijn christen vriend.
Genegen groet,
Karel
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst, atheïsme
31-10-2009
Godsdienst onfilosofisch bekeken: André Cloots
Het tweede essay in het boek Godsdienst / Filosofisch bekeken is van de hand van André Cloots. Het draagt de titel Het christendom als godsdienst van de interpretatie. Het vangt aan met een verwijzing naar Genesis 32, 23-33, een passage die lezers van mijn blog niet vreemd kan zijn: ik wijdde ettelijke bladzijden aan het verhaal van Jacobs gevecht met ja met wie? In de rechtse kolom kan je de desbetreffende teksten aanklikken. André Cloots twijfelt er niet aan wie Jacobs tegenstander was; zijn eerste hoofdstuk gaat onder de titel: Het gevecht met God. Ik weet niet waarop de auteur zich steunt voor zijn interpretatie. Hij spreekt onomwonden van de engel Gods; dat is wel degelijk een interpretatie, want in de tekst staat het er zo niet Het is ook niet zo dat Jacob zich al tijdens het gevecht realiseert dat hij met God te doen heeft; pas wanneer Jacob vertrekt geeft hij de plaats de naam aanschijn van God. Dat is een vaste formule in het Oude Testament, die bestaande namen probeert te duiden met nieuwe verhalen, een zogenaamde etiologische verklaring.
De auteur besluit: Slechts worstelend in het duister komt de mens de ware God op het spoor. De worsteling raakt de mens diep en blijvend (Jacob bleef mank aan de heup) en verandert zijn hele persoon. Jacob wordt een andere mens. Maar op God krijgt hij nooit greep. Dichterlijke vrijheden noem ik dat. Dat Jacob blijvend mankte kunnen we enkel uit deze passage afleiden, de Bijbel komt er nergens meer op terug. Het kan dus evengoed zijn dat ook dat een etiologische verklaring was voor een eigenaardig voorschrift uit de kasjroet, de joodse spijswetten. Jacob is ook voor de rest helemaal géén ander mens geworden, ondanks zijn nieuwe naam, Israël. Die naam gebruikt hij overigens ook niet, hij blijft gewoon Jacob en zo staat hij bekend, tot in het liedje dat begint met Een, een, een is een en vervolgt met drie patriarchen: Abraam, Isaak ééééén Jacobus . Ook dit is etiologisch te verklaren, een toevoeging van een latere schrijver aan een eerder verhaal. Als we de Bijbel citeren, dan liefst correct en zonder al te veel interpretatie. Anders zitten we voor we het weten in het wel zeer vrije gebruik dat Amerikaans evangelische predikanten en getuigen van Jehovah maken van toch al twijfelachtige teksten.
Maar goed, we gunnen de auteur zijn Bijbels verhaal als aanknopingspunt, dat staat nu eenmaal goed. Vreemd is dat hij zich vervolgens zelf keert tegen dat soort redeneringen. De moderne kritische houding tegenover God en godsdienst, zo stelt hij, vindt haar oorsprong niet zozeer buiten de kerk, maar is het resultaat van evoluties binnen de godsdienst. Het christendom is voor hem geen monolithische doctrine: Eigenlijk is de bijbel één groots continu gevecht met God en vooral met de namen en beelden van God. Hij ziet een traditie van steeds nieuwe opvattingen, gaande van een stam en clan-God tot het Abba, Vader. Met andere woorden, veel van wat nu gebeurt is niet een afscheid nemen van de joods-christelijke traditie, maar veeleer het voltrekken ervan, het voltrekken van een innerlijke dynamiek die tot het wezen van die joods-christelijke traditie zelf behoort.
Toen ik dit las, werd ik meteen wantrouwig. Het christendom is sinds zijn ontstaan inderdaad gekenmerkt door talloze disputen, wederzijdse veroordelingen, concilies en schismas en dat gaat tot op de dag van vandaag door, kijk maar hoe Rome begerig lonkt naar (aarts-)conservatieve Anglicaanse priesters en hun parochies. Maar die fundamentele onzekerheid en verdeeldheid is toch niet iets waarop het christendom prat gaat? Het is precies wat men altijd heeft proberen te vermijden! Hebben wij als kinderen niet gebeden, op de jaarlijkse dag voor de christelijke eenheid: Mogen allen één zijn, zoals Gij Vader één zijt in mij en ik in u? Dit is de tekst van Johannes 17, 21:
Laat hen allen één zijn, Vader. Zoals u in mij bent en ik in u, laat hen zo ook in ons zijn, opdat de wereld gelooft dat u mij hebt gezonden.
Ik ben het niet helemaal oneens, nochtans en ik herhaal dat veel verzet binnen de kerk inderdaad ontstaan is, door eerlijke gelovigen die het niet eens konden zijn met sommige leerstellingen of handelswijzen van de kerk of haar bedienaars. Op 31 oktober 1517 hing Maarten Luther zijn 95 stellingen tegen de Romeinse aflaten op. Dat was kritiek, ja, en serieuze en gegronde kritiek. Maar hoe is men daarmee omgegaan? Excommunicatie en schisma tot op onze dagen. Het is dus verdacht om daar heel positief tegen aan te kijken, tenzij van op een zeer grote filosofische afstand. Want wie van de vele dissidenten heeft het dan goed voor in dat christendom? Er is met andere woorden geen sprake van een steeds groeiende uitzuivering van het godsbesef, een steeds nauwkeuriger en getrouwer Godsbeeld, maar van een verbijsterende verwildering van talloze beelden en namen, ook binnen het christendom, zodat niemand nog weet wat te geloven.
Vervolgens gaat de auteur te leen bij Marcel Gauchet (°1946) en zijn boek Le désenchantement du monde (1985). Die noemt het christendom een godsdienst van interpretatie: het betekent dat wij geen rechtstreeks toegang hebben tot God maar Hem enkel kunnen kennen via een keten van bemiddelingen: de figuur en de leer van Jezus als interpretatie van God, de Schrift en de traditie als interpretatie van Jezus en zijn leer, het kerkelijk leergezag als interpretatie van Schrift en traditie, het religieuze bewustzijn van de gelovige als verwerking ervan. Dat betekent dat elk spreken over God bemiddeld is, wat in principe de mogelijkheid tot kritiek introduceert, tot en met een kritiek van binnen uit, op het kerkelijk leergezag. Dat klinkt goed, maar gaat stiekem voorbij aan een fundamentele vraag: wat weten wij over God? Hoe weten we ook maar iets over God? Het is de vraag naar de openbaring, waarover ik het hier onlangs zeer uitvoerig had: klik hier http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=462996.
Met andere woorden, de reeks bemiddelingen verdwijnt in het niets als we de openbaring weglaten. Als we (durven) veronderstellen dat er geen God is, dat er geen Menswording heeft plaatsgevonden, dan is het Evangelie niet veel meer dan zeg maar het Boek van Mormon of andere vrome geschriften. Dat betekent dat er alleen maar interpretatie is door het kerkelijk leergezag; van wat? van zichzelf. Het christendom is een menselijke uitvinding en moet als zodanig gelezen worden. De eventuele en relatieve waarde daarvan is noodzakelijkerwijs steeds menselijke waarde, er is niets bovennatuurlijks aan. Meteen vervalt de interpretatieve functie: het is niet het goddelijk woord of de leer van Jezus die verkondigd en geïnterpreteerd wordt, maar de zeer menselijke opvattingen van historische personen.
Dat maakt het heel moeilijk om André Cloots te volgen in zijn verder betoog. Hij gaat namelijk onvervaard uit van die Openbaring, stelt daarbij geen vragen. De kritiek waarover hij aanvankelijk zo positief deed en die kon leiden tot een grote secularisatie, tot atheïsme en ongeloof, laat hij nu helemaal terzijde. Hij spreekt voluit over het transcendente als een van de componenten van het christendom, het geloof in het bestaan van een God die al het natuurlijke overstijgt. De uitzuivering waarover hij sprak beperkt zich tot aan het verschijnen Jezus en de God van het christendom (welk christendom?) en stopt daar, zonder verdere uitleg. Bovendien maakt de auteur zich schuldig aan een verbazingwekkende poging tot recuperatie en hineininterpretieren: het christendom verdient een veel positievere evaluatie dan doorgaans het geval is. ( ) Het christendom is inglobo een traject van bevrijding, ook op religieus vlak. Bevrijding van goden en vormen van godsdienstigheid die de mens beklemmen, naar een blijde boodschap. De auteur verwijst naar wat hij noemt idealen van het christendom en vernoemt daarbij: de mensenrechten, de gelijkheid, ook tussen man en vrouw, de religieuze tolerantie, de democratische gevoeligheid, de scheiding tussen kerk en staat, tussen religie en politiek, de autonomie van het wereldse. Excuseer me, maar dit gaat te ver. Wie kan in alle eerlijkheid geloven dat wij deze idealen en hun beperkte verwezenlijking (mede of vooral) te danken hebben aan godsdienst of kerk? In welke mate zijn die idealen trouwens gerealiseerd in de kerk en de godsdienst zelf?
In het volgende hoofdstuk gaat de auteur in op de moeilijke relatie tussen geloof en weten, tussen het goddelijke en het menselijke. Daarmee begeeft hij zich op zeer glad ijs, in het licht van wat voorafging. Wij zagen immers dat hij geen enkele verantwoording geeft voor de Openbaring, maar ze aanvaardt als een zekerheid, een gegeven waarvan hij uitgaat. Dat is een onfilosofische houding, zonder meer. Er is geen filosofisch bewijs voor het bovennatuurlijke, dat is zo goed als een contradictio in terminis. Dat voelt de auteur ook aan: als openbaringsgeloof staat het altijd haaks op het weten. Maar hij stelt wel dat het weten het geloof kan uitzuiveren: het weten over evolutie holt het geloof in de schepping niet uit, maar maakt het integendeel rijker juist door het meer religieus te maken. Dat moet hij toch eens uitleggen, maar doet het helaas niet. Zijn pogingen om terug tot een metafysica te komen, tot een rechtstreekse band tussen het bovennatuurlijke en de wereld, vervallen in al de drogredenen die onder meer J. L. Mackie en Richard Dawkins zo magistraal hebben weerlegd. Klik hier voor mijn bespreking:
Ook hier voelt de auteur aan dat hij de grenzen van het redelijk denken verlaten heeft: Het gaat in het christendom niet om de openbaring van een cognitieve of verklarende metafysische structuur van de werkelijkheid, maar om een openbaring van de aard van het goddelijke in de lijn van een Liefdesdimensie, die niet explanatorisch maar evaluatief is. Hij neemt uiteindelijk zijn toevlucht tot onze fijnere intuïties: die moeten we gebruiken als we willen weten hoe de werkelijkheid moet gedacht worden als we al onze diepste overtuigingen in rekening brengen.
Ik hoef maar te denken aan mijn eigen intuïties, fijn of niet en aan mijn diepste overtuigingen om te weten dat dit niet opgaat. De auteur ziet ook dat wel in: Die dimensie laat zich overigens pas kennen voor wie oren heeft om te horen. Tja, dan wordt het moeilijk. Worden sommige mensen geboren met dat soort oren, zoals sommigen met flaporen? Met alle respect natuurlijk voor die personen uit mijn directe omgeving en daarbuiten die zich op die manier onderscheiden En als er een God is, heeft hij die oren (de figuurlijke, niet de letterlijke, die heeft men van zijn ouders) dan aan de enen gegeven en ze onthouden aan de anderen? Waarom? Of kunnen wij zon oren zelf laten ontspruiten of laten groeien? Kan iedereen dat? Is de gevoeligheid voor het transcendente, voor het religieuze een gave? Een vaardigheid, een kunst, iets dat je kan voeden en aankweken, aanleren? Een illusie?
We hebben, lieve lezers, de filosofie verlaten en zijn na het gladde ijs in diepe moerassen beland, we hebben alle vaste grond onder de voeten verloren. Het enige houvast is die mysterieuze Openbaring. Ons verstand mogen we gebruiken om over die Openbaring na te denken en ook om te (over)leven in de wereld, maar dat zal pas echt lukken als we ons in geloof openstellen voor datgene wat alle denken overtreft, de oneindige liefde van de transcendente God.
Als we de juiste oren hebben.
Helaas.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst
26-10-2009
Gods mirakel, J.L. Mackie
J. L. Mackie, The Miracle of Theism. Arguments for and against the existence of God, Clarendon Press-Oxford, 1982, 268 pp.
Ik vond ergens een lovende verwijzing naar dit boek en ontleende het bij mijn volgend bezoek aan de bibliotheek van het Hoger Instituut Wijsbegeerte van de K. U. Leuven. Ik vertaal voor u even de eerste paragraaf van de inleiding (ik heb geen Nederlandse vertaling van het boek gevonden en dat is heel erg jammer, want dis is een essentieel boek).
Het onderwerp van dit boek is theïsme, de doctrine dat er een god is, meer bepaald een god zoals gedacht in de centrale traditie van de voornaamste monotheïstische godsdiensten, met inbegrip van Judaïsme, Christendom en Islam. Het is mijn opvatting dat de vraag of er een god is of niet, kan en moet besproken worden op een rationele en redelijke manier, en dat een dergelijke discussie vruchtbaar kan zijn, omdat ze duidelijke resultaten kan opbrengen. Het is een waarachtige, betekenisvolle vraag en een belangrijke ook, te belangrijk om er zomaar losweg een betwistbaar standpunt over in te nemen. Het positieve antwoord noch het negatieve is evident juist, maar de kwestie is niet zo obscuur dat men geen relevante overwegingen inzake argumenten en bewijsmateriaal zou kunnen aanvoeren.
John Leslie Mackie (1917-1981) was een Australisch filosoof. In 1967 werd hij verkozen tot Fellow van University College, Oxford. Dit zijn zijn belangrijkste publicaties:
1974, The Cement of the Universe: A Study of Causation, Oxford University Press, ISBN 0-19-824642-0.
1976, Problems from Locke, Oxford University Press, ISBN 0-19-824555-6.
1977, Ethics: Inventing Right and Wrong, Viking Press, ISBN 0-14-013558-8.
1977, "The Third Theory of Law", Philosophy & Public Affairs, Vol. 7, No. 1.
1980, Hume's Moral Theory, Routledge Keegan & Paul, ISBN 0-7100-0525-3.
1982, The Miracle of Theism: Arguments for and Against the Existence of God, Oxford University Press, ISBN 0-19-824682-X.
1985, Logic and Knowledge: Selected Papers, Volume I, Oxford University Press, ISBN 0-19-824679-X.
1985, Persons and Values: Selected Papers, Volume II, Oxford University Press, ISBN 0-19-824678-1.
Men zegt van hem dat hij zon beminnelijke man was en zon perfecte gentleman in zijn discussies met collegas, dat zijn tegenstanders zijn kritieken meestal als loftuitingen beschouwden. Dat is misschien wel waar, maar dan hebben die tegenstanders zich vooral laten innemen door zijn stijl, veeleer dan door zijn inhoudelijke kritiek, want die kan vlijmscherp zijn, zoals ten overvloede bleek in dit boek.
Uit de titel en de eerste paragrafen van de inleiding zou men kunnen afleiden dat de positie van Mackie neutraal is: er zijn argumenten voor en tegen en hij zal die netjes naast elkaar presenteren. Dat is inderdaad wat hij doet, maar hij verbindt telkens wel zijn overtuigende conclusies aan de afweging die hij maakt van die argumenten. Hoeveel begrip hij ook opbrengt voor de argumenten die pleiten voor het bestaan van God of een god, hoe uitvoerig hij die argumenten ook uiteenzet, hoe geduldig ook hij voortdurend het voordeel van de twijfel laat bestaan, hoe ver hij ook meegaat in hun redeneringen, toch laat hij er geen twijfel over bestaan: de argumenten pro zijn stuk voor stuk ontoereikend, onverdedigbaar, onsamenhangend, onhoudbaar
Vooral in de eerste hoofdstukken hebben we te maken met een uiterst scherpe logisch uiteengezette gedachtegang. Het is tegelijk een plezier en een serieuze uitdaging om een professionele filosoof zijn spectaculaire verstandelijke vermogens en logische redeneringen te zien botvieren op (al) de mogelijke benaderingen van de godsvraag. Sommige passages moet je driemaal lezen en soms is er de verleiding om te zeggen: ik snap het wel niet helemaal, maar het is zo uitvoerig en overweldigend en verstandig en geleerd uitgelegd dat het wel waar zal zijn. Dat is het minste dat men van dit boek kan zeggen: het is een uiterst gedegen filosofische uiteenzetting, zonder enige holle retoriek, zonder verwijten, zonder morele oordelen. Geen woord hier over de kruistochten of de uitspattingen van de renaissancepauzen, de brandstapels of de inquisitie. Hier gaat het om de argumenten, niet de verontwaardiging.
Ik ben nu ruim drie jaar actief bezig met lezen, denken en schrijven over de godsvraag. Ik wou dat ik dit boek drie jaar geleden had gelezen, of nog liever: dertig of vijftig jaar geleden. Op geen enkel ogenblik heb ik getwijfeld aan wat de auteur aanbrengt, als argumenten pro of als contra. Hij komt over als een werkelijk onkreukbaar, totaal integer filosoof, geen hekkenspringer of beeldenstormer. Dit is een uiterst ernstig en zelfs eerbiedige aanpak van de problemen rond het bestaan van God en precies daardoor zijn de conclusies zo ongemeen overtuigend. De auteur analyseert de argumenten tot in hun meest verfijnde nuances, onderzoekt elk alternatief, elke mogelijke betekenis of uitleg, gaat zelfs de meest ongerijmde veronderstellingen niet uit de weg. Soms kost het hem een heel hoofdstuk van dertig of meer bladzijden, maar hij bouwt zijn snedige argumenten gestadig op, woord voor woord, zin voor zin, paragraaf na paragraaf en hij neemt je telkens op vriendelijke, overtuigende wijze mee naar de volgende conclusie tot je aan het einde enkel instemmend glimlachend kan knikken of enthousiast applaudisseren voor nog maar een sluitende redenering, een onaanvechtbare conclusie.
Ik waag het niet om in detail in te gaan op de verschillende argumenten, daarvoor verwijs ik naar het boek. Een gedachte die bij mij spontaan naar boven kwam bij de lezing was deze.
Mensen die, zoals ik en velen onder u, een christelijke of katholieke opvoeding hebben gekregen en het grootste gedeelte van hun leven in een christelijk of katholiek milieu hebben doorgebracht, maar die in de loop van de jaren door ernstige twijfels aan veel daarvan hebben verzaakt, voelen zich vaak gefrustreerd en verward. Wij kunnen het niet meer eens zijn met al wat ons is voorgehouden, maar anderzijds aarzelen wij om zonder meer alles over boord te gooien. Moeten we wegblijven op christelijke begrafenissen en kerkelijke huwelijken? Bij de communies van de kleinkinderen? Is Gregoriaans plots uit den boze? En wat met inhoudelijke kwesties: is naastenliefde niet evengoed een opdracht voor ongelovigen en atheïsten? Moraal is moraal, ook als men niet gelooft in God.
Het is precies deze laatste gedachte, dat namelijk goed en kwaad niet afhankelijk zijn van de vraag of men gelooft aan of in een of ander Opperwezen, of behoort tot een of andere kerkelijke organisatie, die het mogelijk maakt dat wij, wanneer we van ons geloof gevallen zijn, zoals ze dat zo mooi zeggen in Nederland, toch nog heel veel kunnen overhouden uit onze opvoeding en uit de cultuur waarin we zijn opgegroeid en de maatschappij waarin we ons leven vorm en inhoud hebben gegeven.
Het is waar, sommige van de meer esoterische inzichten hebben maar zin als men in God en kerk gelooft, zoals de erfzonde, het vagevuur, bewaarengelen, duivels, zaligmakende genade en dies meer. Het theologische en ook het liturgisch taalgebruik staat vaak onbegrijpelijk haaks op onze diepste overtuigingen. Maar misschien wel het grootste deel van wat wij traditioneel tot het religieuze rekenen en dat de kerk zich haast om als dusdanig te kwalificeren, is niets anders dan de algemeen menselijke verworvenheden van onze beschaving. De geschiedenis van godsdienst en kerk is een geschiedenis van mensen: cest notre histoire. Het ongeloof is geboren uit het geloof, al was dat geen gemakkelijke bevalling. Het atheïsme is de erfgenaam van het christendom.
Het gevoel van thuiskomen dat men kan hebben bij het bezoek aan een gotische kathedraal of een romaanse kapel, bij de uitvoering van Beethovens mis of Bachs cantates en passies, kan men ook hebben zonder daaraan de God van onze jeugd te moeten verbinden. Men kan moreel verontwaardigd zijn over sociaal onrecht of de wereldpolitiek, ook al steunt men zich niet op kerkelijke standpunten. Het is niet nodig om in de erfzonde te geloven om te beseffen dat de wereld onvolmaakt is, noch in de verlossing om overtuigd te zijn dat wij als mens iets kunnen doen aan ons lot. Het is mogelijk, misschien zelfs beter om het goede te doen omwille van het goede zelf en niet omdat er een vermanende en bestraffende God is, nu of later. Het is mogelijk om te rouwen en troost te vinden, ook als men niet gelooft aan de wederopstanding, ook als men beseft dat wij elkaar niet zullen weerzien in een hiernamaals, dat dit broze leven ook het enige is.
Maar opdat zoiets mogelijk zou zijn, moeten mensen zoals jij en ik, lieve lezer, wellicht een lange weg afleggen. Wij moeten eerst en vooral onze spontane twijfels kunnen uitspreken over wat overduidelijk onbelangrijk bijgeloof is. Vervolgens moeten we de euvele moed hebben om de cruciale vraag te stellen die centraal staat in het boek van J. L. Mackie en die geen van ons, indien hij of zij het ernstig meent, uit de weg kan gaan: is er een god? Bestaat God? En als wij dan in alle eerlijkheid tot de conclusie gekomen zijn dat wij er samen alleen voor staan, dan moeten we consequent afstand kunnen nemen van wat niet thuishoort in onze verfrissende nieuwe inzichten, terwijl we andere belangrijke elementen uit onze beschaving als waardevol behouden en koesteren, misschien na een grondige opknapbeurt.
Een machtige uitdaging, maar geen onmogelijke taak. Want bij elke stap op dat aanvankelijk moeilijk begaanbaar pad beseffen we dat we in de goede richting gaan, dat we de baan gaandeweg effenen. We zien stilaan licht in de duisternis, een nieuwe zonsopgang, een Aufklärung kondigt zich aan. De oude woorden krijgen weer betekenis, wat ondoorzichtig was en nodeloos ingewikkeld blijkt weer zinvol te zijn, vertwijfeling maakt plaats voor opluchting, ontmoediging en defaitisme voor aanstekelijk optimisme en dadendrang.
Is dit niet wat ook al die kerkhervormers hebben gevoeld toen ze op de brandstapel stonden?
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst
14-10-2009
Openbaring: Jezus Christus
Laten we even recapituleren. We stelden ons de vraag hoe we weten dat er een God is en wat we over hem kunnen zeggen. We gingen daarvoor te rade bij een van de basisdocumenten van de katholieke kerk, de Catechismus, die vroeger Katechismus was, met een K die uit het Grieks was overgebleven maar nu weer een C geworden is, en dat om een domme maar zeer praktische reden: de afkorting van of beter: het letterwoord voor Catechismus van de Katholieke Kerk (CKK) staat nu eenmaal beter dan dat andere (KKK), dat het deelde met de infame racistische clan in het Amerikaanse zuiden.
De Catechismus stelt in de eerste plaats dat de mens een godsdienstig wezen is; daarop valt niet veel aan te merken: we stellen inderdaad vast dat er zelfs heel veel godsdiensten zijn. De Catechismus gaat verder: God openbaart zich, enerzijds in de kenmerken van de wereld en anderzijds door wat de mens zelf is. We kunnen dus tot een besef komen van Gods bestaan op basis van een studie van de materiële wereld, waartoe ook de mens behoort. Maar dat is een erg onvolledige en ontoereikende benadering: de waarheden die betrekking hebben op God en de verhouding van de mens tot God, gaan de orde van de zintuiglijk waarneembare wereld volstrekt te boven. Er moet dus een andere weg zijn en die noemt de Kerk: de Openbaring. Het Christendom is fundamenteel en essentieel een openbaringsgodsdienst: God maakt zich bekend aan de mens.
Dat gebeurt in fasen. Een eerste moment was de schepping van de mens zelf en de idyllische intimiteit tussen God en zijn schepping in het Aards Paradijs. Daaraan kwam een einde door de zondeval. Later, na de zondvloed, sloot God een verbond met alle volken: hij schonk hen de aarde en beloofde dat hij ze niet zou vernietigen. Met de roeping van Abraham begint een nieuwe fase, die zal leiden tot het uitverkoren Godsvolk Israël. Dat is op zijn beurt (slechts ) de voorbereiding van de komst van het hoogtepunt en meteen ook het eindpunt van de openbaring: de komst van Jezus Christus.
Wij merkten op dat er ernstige problemen zijn met een aantal van die redeneringen. Sinds Darwin is het besef gegroeid dat de wereld, met inbegrip van alle leven, ook de mens, niet is geschapen zoals hij nu is, maar over een zeer lange periode gegroeid uit een kosmische oerknal. Het is niet houdbaar om, zoals de creationisten en Intelligent Design-aanhangers beweren,uit de ordening die we ontdekken in de schepping af te leiden dat er ook een schepper moet zijn.
Ook met de tweede fase lopen we voortdurend vast. Vooreerst kennen we die enkel uit de complexe en vaak verwarrende geschriften over de geschiedenis van één bepaald volk. Waarom zou God zijn openbaring tot hen beperkt hebben? Zijn de andere godsdiensten dat niet gebaseerd op zijn openbaring? Zo komen we er blijkbaar niet. Er is behoefte aan een duidelijke en onbetwistbare boodschap.
En daarmee zijn we bij de derde fase aanbeland, die een einde moet maken aan die onduidelijkheid en die de boodschap ook haar universele draagkracht moet geven.
God heeft tot ons gesproken door zijn Zoon. Christus, de mensgeworden Zoon van God, is het enige, volmaakte en definitieve Woord van de Vader. ( ) De christelijke heilseconomie, die immers het Nieuwe en definitieve Verbond is, zal nooit voorbijgaan. ( ) Toch is de openbaring, ook al is zij voltooid, niet geheel ontvouwd; het zal de taak van het christelijk geloof zijn in de loop der eeuwen geleidelijk de hele omvang ervan te begrijpen. (blz. 31)
Laten we even stilstaan bij het eerste deel van deze belangrijkste van alle fasen: Jezus Christus. Het grote probleem is daar eigenlijk hetzelfde als bij de tweede fase, de keuze van het Godsvolk Israël en wat we daarover weten. De keuze van één mens als drager van de enige echte en ultieme openbaring voor de hele wereld en voor alle tijden lijkt allesbehalve evident en zelfs zeer riskant. Als je de moeilijke groei en ontwikkeling van het christendom bekijkt, niet alleen in de eerste martelaarseeuwen, maar ook in de duistere tijd van de bekrompen middeleeuwen, het grote schisma met de oosterse kerken, de nog diepere verscheurdheid van de Reformatie en de reactie daartegen, de bedenkelijke missionering die geënt was op onderdrukking, slavernij en koloniale uitbuiting, dan waren er toch wel andere, eenduidige en meer efficiënte manieren te bedenken.
Er is, zoals met het Oude Testament, ook het probleem van de drager van de openbaring, het Evangelie en de andere teksten van het Nieuwe Testament. Men kan wel stellen dat al die teksten door God geschreven of geïnspireerd zijn, maar daarmee zitten we in een domme cirkelredenering: we geloven in God omdat het zo in de Schrift staat, en we geloven de Schrift omdat dat het woord van God is En dan hebben we het nog niet over de historische en literaire kritiek die men kan toepassen op de teksten over en rond Christus. Er is, hoe men het ook draait of keert, geen enkel historisch bewijs voor het bestaan van Jezus van Nazareth. Er is geen enkele andere bron dan het Evangelie, geen enkele confirmatie uit andere geschriften, geen enkel materieel overblijfsel, niets.
De teksten zelf staan, zelfs als we ze met de meeste eerbied benaderen, vol onwaarschijnlijkheden, contradicties, vage formuleringen, historische onjuistheden, dichterlijke overdrijvingen en komen voor de onbevooroordeelde lezer allesbehalve vertrouwenswekkend over.
De vele mirakels en andere totaal onwaarschijnlijke gebeurtenissen vormen daarbij een zeer ernstig struikelblok. De kerk vraagt dat we geloven dat ze werkelijk hebben plaatsgevonden, maar zelfs voor vrome gelovigen van vandaag is dat een vertwijfelende opdracht. Velen kiezen dan ook voor een meer metaforische lezing, waarbij de aandacht niet zozeer gaat naar de historische gebeurtenis maar veeleer naar de betekenis die het verhaal voor ons nog heeft. Toch moeten we met dergelijke interpretaties voorzichtig zijn, want voor we het weten is alles op die manier weg geïnterpreteerd, zoals de Verrijzenis van Christus zelf, de kern van het geloof.
In de eerste brief aan de Korintiërs, hoofdstuk 15 laat Paulus geen twijfel bestaan over de feiten: Christus is gestorven, begraven en de derde dag verrezen; hij is verschenen aan Kefas, dan aan de twaalf, dan aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk, van wie de meesten nog leven; daarna aan Jacobus, toen aan alle apostelen en het laatst aan Paulus zelf. Maar hij zegt er zelf bij: ik heb u overgeleverd wat ik zelf had ontvangen; hij was inderdaad niet aanwezig bij de feiten, behalve natuurlijk zijn eigen ontmoeting met de verrezene.
Als historisch getuigenis is dit zonder meer onbetrouwbaar. En toch zegt hij: Zo Christus niet is verrezen, dan is uw geloof zonder nut.
De Catechismus zegt het zo: Niemand is immers ooggetuige geweest van de gebeurtenis zelf van de verrijzenis en geen enkele evangelist beschrijft haar. Niemand heeft kunnen zeggen hoe zij fysiek tot stand gekomen is. En het diepste wezen ervan, de overgang naar een ander leven, was nog minder zintuiglijk waarneembaar. Hoewel de verrijzenis een historische gebeurtenis is, die door het teken van het lege graf en de werkelijkheid van de ontmoetingen van de apostelen met de verrezen Christus vast te stellen is, blijft ze, in zoverre ze de geschiedenis te boven gaat en daarboven uitstijgt, ten diepste een geloofsmysterie. Daarom toont de verrezen Christus zich niet aan de wereld, maar wel aan zijn leerlingen. (blz. 151)
Genoeg stof voor heel wat nadenken, dunkt me.
Wat we over Jezus met zekerheid weten is zo goed als niets. Het Evangelie is een religieus-literaire bron zoals vele andere, geen historisch werk. Toch hield Paulus en met hem wellicht de hele kerk van de apostelen, vast aan de historische waarheid van vele aspecten van het leven van Jezus, inzonderheid aan zijn kruisdood en aan zijn verrijzenis. Dat was de kern van de zaak, als dat niet waar was, dan was er geen enkele reden om te geloven.
Dat er een figuur als Jezus geweest is, dat is zeer waarschijnlijk, meer nog: er zijn ongetwijfeld ettelijke zulke figuren geweest in die tijd, zoals er ook voordien talloze geweest zijn en ook nadien. In het Evangelie heeft men geleidelijk aan allerlei verhalen bijeengebracht die de ronde deden in die tijd, die we zeer ruim moeten nemen, wellicht zelfs enkele honderden jaren, terwijl sommige elementen er nog veel later aan toegevoegd of uit weggelaten zijn. De boodschap van het evangelie is een amalgaam van duidelijk aanwijsbare traditionele Joodse elementen, samen met vele andere uit die tijd, ontleend aan de Hellenistische filosofie, de oosterse mysteriegodsdiensten en allerlei mythen, sagen en legenden die we ook in vele andere bronnen terugvinden. Weinig origineel dus. Er is al bij al helemaal geen sprake van een plotse, wereldschokkende revolutionaire doorbraak gebaseerd op concrete, eenmalige gebeurtenissen betreffende een uiterst uitzonderlijke persoonlijkheid of diens coherente en getrouw overgeleverde prediking.
Ook het leven van Christus, zoals het beschreven is, is niet echt spectaculair en indrukwekkend, als men het vergelijkt met dat van vele anderen maar ook als men het op zichzelf beschouwt. Als men alle bedenkelijke mirakels en kinderachtige wonderen (de bruiloft te Kana) eruit weglaat en de vele wijsheden terugvoert op inzichten en overtuigingen die toen gemeengoed waren, blijft er niet veel meer over dan een fait divers uit de onderwerping van het Joodse volk door de Romeinen, een detail uit de geschiedenis dat nauwelijks de plaatselijke kranten gehaald heeft, laat staan dat het in de geschiedenisboeken een vermelding zou gekregen hebben.
Ook vele niet-christenen en ongelovigen drukken nu nog soms hun bewondering uit voor de Jezus van de evangeliën. Zij zien er een belangrijke profeet in, een mens van uitzonderlijke morele integriteit. Zij spreken daarmee echter in feite alleen een oordeel uit over een fictieve figuur, zoals die in een dubieuze religieuze literaire tekst is beschreven, en evident niet over een historische figuur.
Het is met het hele Jezus-verhaal zoals met zijn verrijzenis: er zijn geen getuigen, we weten er dus niets van, maar toch vraagt men van ons dat we aanvaarden dat het werkelijk zo gebeurd is, mirakels en al. Deze gebeurtenissen vormen bovendien de enige basis van het geloof en van de hele constructie die de kerk nadien is geworden. Op basis van dit verhaal moeten we geloven dat ook wij niet zullen sterven, maar overgaan naar een ander leven; dat er een God is, die zijn Zoon heeft gezonden en daarna ook nog zijn Geest en dat die samen de drie-ene God zijn sinds alle eeuwigheid en in alle eeuwen der eeuwen.
Bovendien moeten we ook nog al de spurieuze interpretaties aanvaarden die de kerk hieraan verbonden heeft, of toch de katholieke kerk, of toch van een deel ervan, of toch een deel van die leer, of toch op een of andere manier
Het is allemaal zo vreselijk onwaarschijnlijk. De openbaring, waarbij God rechtstreeks contact neemt met de mens, is een op zich onhoudbare, vergezochte en totaal overbodige veronderstelling. Met ons gezond verstand komen we helemaal niet tot de conclusie dat er een bovennatuurlijke God is, met de wetenschap nog veel minder. Dat er nog andere bona fide manieren zouden zijn waarop een bovennatuurlijk wezen zich op legitieme wijze kenbaar maakt, is een uiterst bedenkelijke en bevreemdende veronderstelling. Wat de kerk als fasen in de openbaring ziet, is enkel gesteund op vage, zeer fragmentair overgeleverde mythologische, pseudo-historische en literaire teksten, legenden en religieuze voorschriften. Het is allemaal alleen maar enigszins geloofwaardig voor wie toch al gelooft.
Veel mensen (maar niet alle!) hier bij ons hebben inderdaad nooit getwijfeld aan dit verhaal, dat onze beschaving heeft getekend gedurende tweeduizend jaar. Maar laat dat eigenste verhaal lezen door een buitenstaander of door iemand met een kritische geest, ook al is die door en door christelijk gevormd, zoals uw dienaar, en de haken en ogen waarmee het aaneen hangt worden meteen overduidelijk, het houdt geen steek. Het is hoegenaamd geen overtuigende, geloofwaardige boodschap, hoe men het ook draait of keert en daaraan kunnen de 733 bladzijden van de catechismus noch de miljoenen bladzijden die het christendom eraan gewijd heeft gedurende tweeduizend jaar ook maar iets veranderen. Er is voor elk punt van het christelijk geloof een veel eenvoudigere verklaring, een meer voor de hand liggende interpretatie, een meer geruststellende uitleg, kortom een meer menselijke benadering van ons mens-zijn.
De mens is (was?) misschien wel een godsdienstig wezen, maar godsdienst is in wezen louter menselijk. De geschiedenis van het mensdom, ook zijn religieuze geschiedenis, is veel beter zinvol en volledig afdoende te verklaren als een geschiedenis van mensen, zonder ook maar enigszins beroep te doen op bovennatuurlijke of buitenaardse wezens, goden, engelen, duivels of wat dan ook. Het menselijke in onze godsdienstigheid, in onze rituelen, in de maatschappelijke, kerkelijke vormgeving ervan is evident, helaas zelfs maar al te evident, terwijl de goddelijke inbreng of tussenkomst altijd twijfelachtig is en in het beste geval slechts een metaforische, verwijzende of poëtische betekenis heeft.
De hele constructie was altijd al uiterst wankel, intellectueel én maatschappelijk. De talloze pogingen van theologen en filosofen om het geloof in overeenstemming te brengen met het verstand strandden keer op keer onvermijdelijk in simplistische cirkelredeneringen of in bedroevend zwakke sofismen en flagrante drogredenen.
Alleen wanneer wereldlijke machthebbers de godsdienstige structuren voor eigen doelstellingen aanwendden, verkreeg ook de kerk enige aanhang en verwierf ze enige tijdelijke stabiliteit op basis van die oneigenlijke geloofwaardigheid. Gedurende een bepaalde periode was de wereldlijke macht van de kerk zelfs zo groot, dat de paus de keizer naar de kroon stak. De verwoestende conflicten die daaruit voortsproten, hebben zowel de enen als de anderen dermate verzwakt, materieel en moreel, dat ze zo ruimte gemaakt hebben voor Copernicaanse omwentelingen en democratische revoluties vanaf de Verlichting.
In de loop van de twintigste eeuw is, vooral onder invloed van de wereldoorlogen en de rol die het wereldlijk gezag en de godsdiensten daarin (niet) gespeeld hebben, overal ter wereld, zij het op verschillende manieren, een abrupt einde gekomen aan de overheersende rol van de godsdienst en van de monarchieën.
Op onze dagen zien we een uiterst bedenkelijke, onrustwekkende maar gelukkig nog vrij beperkte heropleving van het meest fanatieke en agressieve godsdienstig fundamentalisme, zowel in (bepaalde groepen van) de Islam als van het Christendom en het Jodendom. Laten we hopen dat dit slechts de laatste wanhopige stuiptrekkingen zijn van een voorbijgestreefde, destructieve en heilloze ideologie, van een onzalige illusie die de mensheid zo verbazingwekkend lang in een verlammende intellectuele en maatschappelijke onderdrukking heeft weten te houden.
Op de afbeelding: de vier ruiters van de Apokalyps of de Openbaring, Albrecht Dürer
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst
05-10-2009
Openbaring: het Godsvolk Israël
Enkele dagen geleden had ik het hier (http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=442521) over de vraag hoe gelovigen God kennen. Hoe weten ze dat God bestaat? We zagen dat de kerk enerzijds leert dat de enige, ware God, onze Schepper en Heer, met zekerheid gekend kan worden uit zijn werken dankzij het natuurlijke licht van het menselijk verstand Catechismus van de Katholieke Kerk, blz. 27). Dit was inderdaad een van de besluiten van het Eerste Vaticaans Concilie (1869-70), het eerste concilie sinds dat van Trente (1545-63, dus driehonderd jaar tevoren). Maar als Rome een citaat gebruikt, dan geldt: Als de vos de passie preekt, boer, let op uw kippen.
De apostolische constitutie Dei Filius (De Zoon van God) is een van de twee documenten die op dat Concilie goedgekeurd zijn. Ik citeer even uit de inleidende tekst, die de doelstellingen van het concilie en van de besluiten toelicht. Ik vertaal daarbij letterlijk uit het Engels, want die tekst ontbreekt in de versie op deze website: http://www.rkdocumenten.nl/index.php.
7. Vervolgens ontstond en verspreidde zich ver en wijd over de hele wereld de doctrine van het rationalisme of naturalisme, die totaal tegengesteld is aan de christelijke godsdienst, aangezien die van bovennatuurlijke oorsprong is. Die doctrine spaart geen enkele moeite om ervoor te zorgen dat Christus, die heel alleen onze heer en redder is, verbannen wordt uit de hoofden van de mensen en uit het morele leven van de naties. Op die manier pogen zij te realiseren wat zij de wet van de eenvoudige rede of natuur noemen. Het verlaten en verwerpen van de christelijke godsdienst en het ontkennen van God en zijn Christus, hebben de geesten van velen gestort in de afgrond van het pantheïsme, materialisme en atheïsme. Het gevolg daarvan is dat zij ernaar streven om de rationele natuur zelf te vernietigen, elk criterium af te wijzen voor wat waar en juist is en de grondslagen zelf te vernietigen van de maatschappij der mensen.
Het Eerste Vaticaans concilie was een reactie tegen het rationalisme, een beweging die haar wortels heeft in de oudheid, herleefde in het humanisme van de Renaissance, een eerste belangrijke opbloei kende in de vroege Verlichting, vooral in Nederland en Engeland, zich verder verspreidde over Europa in de 18de eeuw, vooral in Frankrijk en Duitsland, een revolutionaire uitspatting beleefde met de Franse Revolutie en bleef doorwerken in de 19de eeuw, daarin steeds gesteund door de spectaculaire ontwikkelingen van de wetenschappen. Als we dan lezen (DH 3026) dat Wie zegt, dat de ene en ware God, onze Schepper en Heer, met het natuurlijke licht van het menselijk verstand, door dat wat gemaakt is, niet met zekerheid gekend kan worden, die zij uitgesloten, dan moeten we inderdaad toch wel even de context in acht nemen. Het citaat in de Catechismus betekent in de tekst waaruit het genomen is immers helemaal niet dat men God volledig kan kennen met het verstand, maar veeleer dat het verboden is, op straffe van excommunicatie, te stellen dat het verstand ons leert dat er geen God is.
Dit wordt meteen duidelijk als men het citaat uitbreidt met de regels die erop volgen: Wie zegt, dat het onmogelijk of niet zinvol is, dat de mens omtrent God en de Hem verschuldigde verering door goddelijke openbaring onderricht wordt, die zij uitgesloten.
En: Wie zegt, dat de mens niet door God tot een kennis en volkomenheid wordt verheven, die de natuurlijke te boven gaat, maar dat hij uit zichzelf in een ononderbroken vooruitgang tot het bezit van alle waarheid en goedheid kan en moet komen, die zij uitgesloten.
En nog:
Wie niet alle boeken van de Heilige Schrift met al hun delen, zoals de kerkvergadering van Trente die heeft vastgesteld, als heilige canonieke geschriften erkent, of wie loochent, dat ze door God ingegeven zijn, die zij uitgesloten.
Ik meen dat dit duidelijk is: met ons verstand kunnen we eventueel tot het besluit komen dat er een God is, maar het is God zelf die onze kennis en volkomenheid (?) verheft boven het natuurlijke. Wie stelt dat men alleen maar het gezond verstand tot inzicht in het ware en het goede kan komen die wordt geëxcommuniceerd!
Zoals ik al zei, wees voorzichtig met de vele duizenden citaten in kerkelijke documenten zoals de Catechismus, soms betekenen ze net het omgekeerde van wat men ze wil doen zeggen, zoals ook hier het geval is. Wie daaraan nog zou twijfelen leze even de teksten die volgen op de vorige:
Wie zegt, dat het menselijke verstand zo onafhankelijk is, dat daaraan het geloof niet door God zou kunnen worden bevolen, die zij uitgesloten.
Wie zegt, dat het goddelijke geloof zich niet onderscheidt van het natuurlijke weten aangaande God en van de natuurlijke zedeleer (sic) en dat het daarom voor het goddelijke geloof niet nodig is de geopenbaarde waarheid op het gezag van de zich openbarende God te geloven, die zij uitgesloten.
Wie zegt, dat de goddelijke openbaring niet door uiterlijke tekenen geloofwaardig kan worden, maar dat zij dus door zuiver innerlijke ervaring van een ieder of door persoonlijke verlichting de mensen tot het geloof zou bewegen, die zij uitgesloten.
Wie zegt, dat er geen wonderen kunnen gebeuren en dat daarom alle wonderberichten, ook die welke in de Heilige Schrift bewaard zijn, tot de legenden en mythen te rekenen zijn; of dat wonderen nooit met zekerheid als zodanig kunnen worden herkend, en dat daardoor nooit de goddelijke oorsprong van de christelijke godsdienst op rechtmatige wijze bewezen zou kunnen worden, die zij uitgesloten.
Wie zegt, dat de instemming met het christelijk geloof niet vrij is, maar noodzakelijk zou plaatsvinden op grond van de bewijzen van het menselijk verstand, of dat alleen voor het levende geloof, dat in de liefde tot uitdrukking komt, de genade Gods nodig zou zijn, die zij uitgesloten.
Wie zegt, dat gelovigen en dezulken, welke nog niet tot het enig ware geloof gekomen zijn, zich in dezelfde toestand bevinden, en dat dus katholieken een gerechtvaardigde reden zouden kunnen hebben het geloof, dat zij onder het kerkelijk leerambt reeds aangenomen hebben, onder tenietdoening van hun instemming in twijfel trekken, tot zij het wetenschappelijk bewijs van de geloofwaardigheid en de waarheid van hun geloof hebben voltooid, die zij uitgesloten.
Wie zegt, dat in de goddelijke openbaring geen ware geheimenissen in de eigenlijke zin zijn, maar dat alle geloofsuitspraken door het op de juiste wijze gevormde verstand vanuit de natuurlijke beginselen kunnen begrepen en bewezen worden, die zij uitgesloten.
Wie zegt, dat menselijke wetenschappen met zulk een vrijheid behandeld moeten worden, dat hun beweringen voor waar gehouden en door de Kerk niet verworpen kunnen worden, ook wanneer zij in strijd zijn met de geopenbaarde leer, die zij uitgesloten.
Wie zegt, dat het mogelijk is, dat men de door de Kerk voorgelegde geloofsstellingen overeenkomstig de voortgang der wetenschap soms een andere betekenis moet toekennen, dan de Kerk verstaan heeft en verstaat, die zij uitgesloten.
Meteen weten naast de atheïsten en sceptici ook de protestanten, de orthodoxen, de mystici en alle wetenschappers waaraan zich te houden.
Ik zou nog even kunnen doorgaan met bloemrijke citaten uit Dei Filius, maar wie daarin echt geïnteresseerd is, kan dat zelf eens nalezen op de webstek die ik hierboven aangaf. Leerrijke literatuur, voorwaar
Waar ik naartoe wil, ligt in het verlengde van wat het Eerste Vaticaans Concilie stelde en wat in de Catechismus het Tweede Hoofdstuk vormt: God ontmoet de mens. We weten nu dat de kerk op straffe van excommunicatie voorhoudt dat de mens enkel door de openbaring en de kerkelijke leer kan komen tot inzicht in wat waar en goed is en in het wezen van God zelf. er bestaat een andere orde van kennis die de mens geenszins op eigen kracht kan bereiken: die van de goddelijke openbaring. Op grond van een geheel vrije beslissing openbaart God zichzelf en geeft Hij zich aan de mens. Door zichzelf te openbaren wil God de mensen in staat stellen Hem een antwoord te geven, Hem te kennen en Hem in veel grotere mate te beminnen dan zij dit uit zichzelf zouden kunnen. (CKK, 28).
De openbaring verloopt in fases. Een eerste moment is dat van onze stamouders, Adam en Eva: Hij heeft hen uitgenodigd tot een innige gemeenschap met Hem door hen te bekleden met een schitterende genade en gerechtigheid. Deze openbaring is niet onderbroken door de zonde van onze stamouders (CKK, 29). Hij heeft hen verlossing beloofd en ook een blijvende zorg voor het menselijk geslacht. Dat blijkt nogmaals uitdrukkelijk in het verbond met Noah na de zondvloed. Maar nu is de eenheid verbroken, denk aan Babel. Naast het ene volk zijn er nu ook andere, verspreid over de aarde, elk met zijn eigen taal en geschiedenis. Dat zorgt voor allerhande problemen, want de mens blijft zondigen en valse afgoden aanbidden. Dus voorlopig geen hemel op aarde.
Toch zal het verbond met Noah van kracht blijven tot aan de verkondiging van het evangelie. In de tussenperiode roept God Abraham tot zich, de stamvader, door wie zegen zal komen over alle geslachten der aarde. Het uitverkoren volk van Abraham vormt de voorbereiding van alle kinderen Gods binnen de eenheid van de kerk. Hij redt dat volk uit Egypte, sluit met hen het verbond op de Sinaï, geeft het via Mozes zijn wet; door de profeten voedt God zijn volk op: zij kondigen een radicale verlossing aan, een heil dat alle volken zal omvatten.
Dat tweede moment in de heilsgeschiedenis is de komst van Christus, de mensgeworden Zoon van God, het enige, volmaakte en definitieve Woord van de Vader. In Hem zegt Hij alles en er zal geen ander woord zijn dan dat. Er is geen nieuwe publieke openbaring meer te verwachten voor de glorievolle verschijning van ( ) Christus.
Dat is een hele brok. Laten we even overlopen. God openbaart zich in de eerste plaats in zijn schepping, waarin het eerste mensenpaar een heel bijzondere plaats inneemt: zij leven intiem met God samen. Maar het gaat fout, zij zondigen en zij worden uit de intimiteit van God verbannen en de wereld ingestuurd. Maar God laat hen niet alleen: na de zondvloed sluit hij met hen een verbond, met de regenboog als teken. Uit de verspreide volkeren kiest hij Abraham uit, de stamvader van het Joodse volk. Hij begeleidt dat volk op de weg naar de komst van Christus.
Dit alles wordt met de grootste vanzelfsprekendheid gezegd, alsof het slechts een bevestiging is van wat wij allemaal weten. Maar stel u de consternatie voor van een Japanse shogun die dit verhaal voor het eerst hoort van een Portugese missionaris En hoe weten we dit alles? Omdat het in de Bijbel staat. En wat is de Bijbel? Het Woord van God. Ja, maar in de praktijk toch geschreven door mensen, menselijke mensen, vaak lang na de feiten die verhaald worden, vaak heel verward, met talloze smeuïge verhalen die moeilijk passen in het grote schema dat de Catechismus hier voorhoudt. Ook de Joden zelf begrijpen het niet zo: de Bijbel, het Oude Testament is hun geschiedenis, die niet eindigt, net zo min als hun lijden, met de komst van Christus; dat zij maar een soort draagmoeder zouden zijn voor het christendom, dat vinden zij niet zon goed idee
Ook voor andere volkeren is het moeilijk om het verhaal van Israël een universele betekenis te geven. Waarom heeft God zich niet geopenbaard aan de (andere) grote beschaafde volkeren van het Middellandse Zeegebied, het Midden-Oosten, of aan de Chinezen, de Indiërs, de Japanners, de Incas en de andere volkeren van Zuid- en Noord-Amerika? Het antwoord ligt niet voor de hand. De stormachtige geschiedenis van het Joodse volk na de komst van Christus maakt het allemaal nog veel moeilijker, ook voor de christenen, ook voor de Kerk. Gods openbaring via die omweg is dus niet erg geslaagd, al bij al. Voor het grootste gedeelte van de mensheid blijft hij verborgen en zelfs voor zijn eigen volk is hij vaker een raadsel dan een leidraad.
Ik besluit. Om onze louter menselijke kennis aan te vullen, nee ze op een totaal ander niveau te brengen, spreekt God de mens rechtstreeks aan. Dat gebeurt, volgens de Bijbel, bij de schepping en dan in de geschiedenis van het Godsvolk Israël. Maar niet iedereen ervaart of aanvaardt dat als een openbaring van God. Het is, zegt de kerk, dan ook slechts een voorbereiding, een voorafspiegeling van wat er moet komen, de enige echte openbaring, Christus, de mensgeworden Zoon van God, het Woord van God.
Daarover hebben we het een volgende keer.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst
01-10-2009
Leszek Kołakowski, Religion
Leszek Kołakowski (Radom, 23 oktober 1927 - Oxford, 17 juli 2009) was een filosoof van Poolse afkomst, die na 1968 naar het Westen kwam en het grootste gedeelte van zijn carrière en zijn leven doorbracht in Oxford. Op Wikipedia vind je in het Nederlands een korte en in het Engels een meer uitvoerige toelichting bij zijn leven en werk.
Zoals zo vaak was het een verwijzing in een ander werk die me bij Kołakowski bracht. Toen ik enkele van zijn publicaties ging opzoeken in de bibliotheek van het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte in Leuven, zag ik daar een obituarium uit Knack (vermoed ik).
Ik las van hem net Religion. If there is no God On God, the Devil, Sin and other Worries of the so-calledPhilosophy of Religion, 237 pp., OUP, 1982.
Vanaf de eerste bladzijde is het heel duidelijk dat Kołakowski zijn stiel kent: hij schreef zijn doctoraatsthesis over Spinoza; een monumentaal werk over de 17de eeuwse Reformatie (Chrétiens sans Église); hij was een eminent kenner van het Marxisme, waarover hij een kritisch driedelig werk schreef dat in Time als een van de belangrijkste politicologische werken van de 20ste eeuw werd omschreven. Hij lag mee aan de (theoretische) basis van Solidarnosc en de anticommunistische bewegingen in Europa.
En toch is Religion een teleurstelling en wel op intellectueel gebied. Het materiaal dat wordt aangebracht is uitstekend, de wijze waarop helder. Maar het is geen eerlijk en objectief werk. Naarmate de auteur dieper doordringt in zijn beschrijving van wat religie is, blijkt steeds duidelijker dat hij een (zeer) gelovig filosofisch standpunt inneemt. Dat is vandaag evenmin een reden om iemand op de brandstapel te zetten als vroeger de ketters en atheïsten (al ligt daarin misschien een nogal essentieel verschil tussen gelovigen en hun tegenstanders). Maar ik vind het niet netjes dat Kołakowski daar niet openlijk voor uitkomt. Bovendien is zowel zijn verdediging van het geloof als zijn kritiek op het ongeloof fundamenteel aberrant.
Hij pretendeert en lijkt aanvankelijk ook een objectieve lezing te geven van wat religie is en contrasteert dat voortdurend met een niet-gelovige houding, maar zijn beschrijvingen van het ene en het andere blijken gaandeweg buitenmatig sterk gekleurd door zijn persoonlijke voorkeur of ervaring. Dat verleidt hem tot totaal ongeloofwaardige positieve vertekeningen van de (katholieke) godsdienst en tot intellectueel oneerlijke, simplistische, ja kwaadwillige afschilderingen van atheïstische filosofen en de levenshouding die zij voorstaan. Ik zal de lezer niet met citaten om de oren slaan, maar het lijkt me te getuigen van een vermetele vooringenomenheid om zonder meer te stellen dat voor de ongelovige het leven noodzakelijk zinloos is, dat er geen morele waarden bestaan, geen normen, dat alles toegelaten is, dat de ongelovige samenleving ijzig is, dat er geen enkele grond is voor een menselijke waardigheid Ik voel me persoonlijk beledigd! Wie zijn de gelovigen, filosofen of anderen, om hun medemensen die hun overtuiging niet delen zonder meer als barbaren, misdadigers, mensen zonder moraal te bestempelen en hun leven als absoluut zonder enige zin? Wat hebben wij gedaan of nagelaten te doen dat ons een dergelijk statuut te beurt moet vallen? Met welk recht oordelen zij over ons, niet alleen over onze overtuigingen, maar vooral over onze daden, over ons leven, over onze moraal? Moeten alle ongelovigen dan boeten voor de misdaden van Stalin, zoals alle gelovigen voor die van Adam en Eva, maar dan zonder enige kans op verlossing?
Het hele boek door stelt Kołakowski geloof en (godsdienst-)filosofie in scherpe oppositie tegenover elkaar. Er kan volgens hem geen enkel raakpunt zijn tussen de twee. Geloof heeft niets te maken met filosofie. Er is geen enkel geldig of verhelderend filosofisch godsbewijs. Geloof is het tegenovergestelde van filosofie, van rationeel nadenken, van objectieve kennis, van wetenschap. Het is een andere dimensie, die ontoegankelijk is voor de ongelovige. Voor de gelovige telt enkel het vertrouwen dat hij heeft in God, al de rest, zonder enige uitzondering, is daaraan onderworpen.
Hij staat niet alleen met dat standpunt. Ook de katholieke kerk houdt dat voor, dat zagen we nog in mijn tekst over de openbaring: met ons verstand kunnen wij niet tot de ware godskennis komen, hoogstens tot een vage benadering, op basis van de sporen die God heeft achtergelaten in zijn schepping (Kołakowski ontkent zelfs die mogelijkheid). Het blijft dan wel een raadsel hoe men tot het geloof kan komen. De auteur is zeer karig met zijn informatie over de openbaring en de Schrift. Er is een zeer uitgebreid hoofdstuk over de mystieke ervaring, maar het behoort tot de essentie van dergelijke ervaringen dat zij duister, individueel, onaantoonbaar, onnavolgbaar, onverklaarbaar en onmededeelbaar zijn. Blijkbaar gaat Kołakowski ervan uit dat er nu eenmaal gelovigen zijn en ongelovigen en dat de kansen dat de twee ooit met elkaar in gesprek kunnen treden onbestaand zijn. Het zijn twee autonome en gescheiden werelden, twee talen die onbegrijpelijk zijn voor de anderen. Elk van die werelden is intern consistent, dus zonder tegenspraak en biedt een volledige, sluitende verklaringen van al wat is.
Dat laatste is echter geenszins het geval voor het scepticisme of het atheïsme. Het behoort tot de essentie van die houding dat men nooit zeker kan zijn van een waarheid, dat er geen absolute waarheden bestaan, dat er geen absolute wezens zijn, dat de werkelijkheid steeds opnieuw moet bevraagd worden, dat morele normen voortdurend in evolutie zijn en de mens elke dag opnieuw voor zijn eigen verantwoordelijkheid plaatsen. Het is manifest onjuist om te stellen, zoals Kołakowski dat doet, dat als er geen absolute God is, er geen enkele waarde kan zijn, geen enkele norm. Integendeel: er zijn vele normen, vele afspraken die wij maken in steeds nieuwe omstandigheden en gesteund op altijd maar diepere inzichten in onszelf en in de wereld om ons heen.
De keuze van Kołakowski is duidelijk, wat niet verwonderlijk is gezien zijn beschrijving van het trieste lot van de scepticus of, horresco! de atheïst.
Het is meer dan waarschijnlijk dat Kołakowski in zijn beeld van het atheïsme zeer beïnvloed moet zijn door zijn ervaringen met het Stalinisme in de Sovjet-Unie van 1950-70. Dat is normaal voor iemand die de verschrikking van die tijd van nabij heeft meegemaakt. Maar het is onaanvaardbaar eenzijdig voor een filosoof die, zonder ook maar één keer naar die periode en die omstandigheden te verwijzen, zijn oordeel uitsluitend daarop baseert. Het atheïsme is geen wezenskenmerk van het Stalinisme, noch is het Stalinisme typisch of kenmerkend voor het atheïsme. Ook indien de ex-seminarist Stalin de godsdienst niet zou vervolgd hebben, zou zijn dictatuur gruwelijk geweest zijn. En de Russische leiders van vandaag die de kerken weer opengezet hebben en die zich averechts bekruisen en walmende kaarsjes dragen, zijn niet noodzakelijk betere mensen dan Breznjev of Gorbatsjov.
Het kan niet anders of Kołakowski heeft gedurende de veertig jaar die hij in het Westen heeft doorgebracht, andere ongelovigen ontmoet. Onder hen zullen er ongetwijfeld intellectueel hoogstaande, moreel integere, emotioneel rijke en evenwichtige, misschien zelfs heroïsche persoonlijkheden geweest zijn. Zij moeten zich door zijn ondoordachte, denigrerende kwetsende uitlatingen aan hun adres evenzeer beledigd gevoeld hebben als ikzelf. Zijn onbegrijpende, onverdraagzame, onheuse houding tegenover hen en allen die zijn geloof niet delen, en dat in een zogenaamd filosofisch essay, is intellectueel verbijsterend, emotioneel afkeurenswaardig en moreel verwerpelijk voor iemand van zijn statuur. Het ergste is dat ik niet eens verrast was: ik had zelfs niets anders verwacht, om een of andere reden...
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst
21-09-2009
Openbaring
Gelovigen gaan ervan uit dat God bestaat, dat zou er nog maar aan mankeren. Ze geloven dat er een God is, ze nemen aan dat God bestaat, ze zijn ervan overtuigd, ze twijfelen er niet aan. Maar hoe weten ze dat er een God is? Het gemakkelijkste antwoord is natuurlijk: omdat men het hen gezegd heeft. De godsdienstige opvoeding begint in het gezin en wordt voortgezet in het onderwijs. In Vlaanderen is dat onderwijs sinds mensenheugenis in handen van de katholieke zuil en een van de kenmerken van het eigen onderwijsproject is de wekelijkse verplichte godsdienstles, naast een (slinkend aantal) liturgische vieringen tijdens de schooluren.
Dat is een onrechtstreekse manier om God te leren kennen. Is er ook een rechtstreekse? Richt God zich tot de mens? Kan de mens God ontmoeten?
Het antwoord van de katholieke kerk daarop is bevestigend. Meer nog: het is voor de katholieke godsdienst essentieel dat het een openbaringsgodsdienst is. Het is geen levensbeschouwing die mensen onder elkaar hebben afgesproken en uitgebouwd, nee: God heeft zich kenbaar gemaakt aan de mens, hij heeft zich geopenbaard. Dat is de kern van het geloof. Wie dat niet aanvaardt, kan zich geen gelovige noemen.
Wat moeten we ons daarbij voorstellen? Je kan gaan onderzoeken welke godservaringen mensen hebben gehad in de loop van de geschiedenis. Een uitstekend voorbeeld van zulk een onderzoek is het nog steeds belangwekkend boek van William James, The Varieties of Religious Experience (1902), klik hier voor mijn bespreking: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=284.
Een andere manier is nagaan wat de katholieke kerk hierover zelf zegt. Ik raadpleegde daartoe de Catechismus van de Katholieke Kerk, 733 blz., 1993, 1995. Deze tekst is ook elektronisch beschikbaar, naast vele andere officiële kerkelijke documenten, klik hier: http://www.rkdocumenten.nl/index.php?docid=1.
Al in de eerste paragraaf van de inleiding lezen we: Daarom nadert Hij altijd en overal tot de mens. Hij roept hem, biedt hem hulp om Hem te zoeken, te kennen Dit wordt verder uitgewerkt in de eerste sectie, die over het geloof handelt. Het geloof is het antwoord van de mens aan God die zich aan hem openbaart en geeft.( ) Daarom richten wij eerst onze aandacht op het zoeken van de mens, vervolgens op de goddelijke openbaring, waardoor God de mens tegemoet komt, en tenslotte op het antwoord van het geloof (blz. 23).
In dat eerste hoofdstuk vertrekt men van de realiteit van de godsdienstigheid, zoals ook W. James deed. Men stelt vast dat mensen altijd en overal met god bezig zijn geweest en dat op allerlei manieren beleefd hebben en tot uitdrukking gebracht. Dit is een zo universeel verschijnsel, dat men de mens een godsdienstig wezen kan noemen. Maar dat wil nog niet zeggen dat elke mens godsdienstig is: Maar deze innige en vitale verbondenheid met God kan door de mens vergeten, miskend of zelfs uitdrukkelijk afgewezen worden. De oorsprong van dergelijke houding kan heel verschillend zijn: opstand tegen het kwaad in de wereld, godsdienstige onwetendheid of onverschilligheid, de zorgen van de wereld en de rijkdom, het slechte voorbeeld van de gelovigen, gedachtestromingen die het geloof vijandig gezind zijn en tenslotte de houding van de zondige mens die zich uit angst voor God verbergt en vlucht voor zijn oproep (blz. 24).
Dit is een bijzonder scherpe analyse, maar toch wil ik nog even wijzen op een gedachtesprong in de geciteerde tekst. Men stelt vast dat god of goden van alle tijden en alle volkeren is. Maar daarmee is niet gezegd dat al die verschillende benaderingen over dezelfde ene God gaan. Later zal blijken dat dit volgens de katholieke leer uitdrukkelijk niet het geval is. Enkel wie Christus aanvaardt en dan nog uitsluitend in de katholieke versie, is zeker van zijn heil. Aan het lijstje van de mensen die zich niet tot die Ene God bekennen, moeten dus ook al de afgodendienaars toegevoegd worden en dat zijn er niet weinig.
Geschapen naar Gods beeld en geroepen om God te kennen en lief te hebben, ontdekt de mens die God zoekt, bepaalde wegen om tot kennis van God te komen. Dit worden ook wel de bewijzen van het bestaan van God genoemd, niet in de zin van bewijzen die de natuurwetenschappen zoeken, maar in de zin van met elkaar overeenstemmende en overtuigende argumenten die het mogelijk maken te komen tot echte zekerheden.
Opnieuw slaat men enkele belangrijke stappen in de redenering over. Plots gaat men ervan uit, zonder enige argumentatie, dat God de mens geschapen heeft en wel zo dat de mens die God zoekt daartoe ook middelen heeft. Niet alle mensen zoeken God, zoals we gezien hebben. Nochtans zijn die vermoedelijk ook geschapen naar Gods beeld en zijn ze ook geroepen. Hoe moet dat met hen?
Die wegen om tot God te naderen hebben als vertrekpunt de schepping: de stoffelijke wereld en de menselijke persoon. Dit is een belangrijke stelling. De mens kan God vinden in de wereld, met zijn zintuigen, met zijn verstand: De wereld: uitgaande van de beweging en de wording van de wereld, de contingentie, de orde en de schoonheid van de wereld kan men God kennen als oorsprong en doel van het heelal.
Dit is een gechargeerde redenering, maar ze volgt wel rechtstreeks uit de (onbewezen) termen van de stelling: de stoffelijke wereld en de menselijke persoon zijn door God geschapen en wij kunnen dus uit de kenmerken van de schepping afleiden dat ze door God geschapen is. Dit is de bekende redenering van het horloge van Paley (1802): als je ergens op de grond een horloge zou vinden, dan zou je nooit aannemen dat het daar uit zichzelf ontstaan is, zonder inbreng van een intelligente maker. Welnu, als we naar de wereld kijken in al zijn wonderlijke complexiteit en schoonheid, dan moet die ook een intelligente maker gehad hebben en dat is God. Deze stelling is nu beter bekend als Intelligent Design en is sindsdien door alle ernstige wetenschappers verworpen, klik hier voor mijn bespreking van R. Dawkins, The Blind Watchmaker http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=69059.
De mens: met zijn ontvankelijkheid voor waarheid en schoonheid, zijn gevoel voor het moreel goede, zijn vrijheid en de stem van zijn geweten, zijn verlangen naar het oneindige en naar geluk, stelt de mens de vraag naar het bestaan van God. Door dit alles heen wordt hij de tekenen van zijn geestelijke ziel gewaar. Omdat de kiem van de eeuwigheid die hij in zich draagt niet tot louter stof te herleiden is, kan zijn ziel haar oorsprong alleen maar in God hebben. ( ) De vermogens van de mens stellen hem in staat het bestaan van een persoonlijke God te kennen. ( ) De bewijzen van het bestaan van God kunnen de mens niettemin voorbereiden op het geloof en hem helpen zien dat het geloof niet in strijd is met het menselijk verstand (blz. 25).
Ook hier worden we in snelheid van redeneren gepakt. De beschrijving van de diepmenselijke gevoelens is niet per se onjuist, maar al dat verbinden aan de vraag naar God is verre van evident: er zijn heel veel mensen, en niet van de kwaaiste of de domste, die een dergelijke vervaarlijk grote stap niet zetten. Wat een geestelijke ziel is, dat vernemen we hier niet en ook dat is een ernstig probleem voor velen. En wat die poëtische kiem van de eeuwigheid is, daar hebben we het raden naar. Het is dus een onbewezen stelling dat we uit de kenmerken van de mens zomaar zouden kunnen komen tot de kennis van het bestaan van een werkelijkheid die de eerste oorzaak en het uiteindelijke doel van alles is en dat allen God noemen. Enkel wie al de veronderstellingen uit de voorgaande teksten aanvaardt, wie dus al in God gelooft, de Schepper van de wereld en van de mens, zal de wereld en de mens zien als een schepping van God. Een schoolvoorbeeld van een petitio principii, of een cirkelredenering.
Maar men gaat verder in dezelfde zin. Onze moeder de heilige kerk houdt en leert dat God, beginsel en doel van alle dingen, door het natuurlijk licht van het menselijk verstand met zekerheid kan gekend worden vanuit de geschapen werkelijkheden. Zonder dit vermogen zou de mens de openbaring van God niet kunnen ontvangen. De mens heeft dit vermogen, omdat hij geschapen is naar het beeld van God.
Een nieuwe complicatie. Voor het eerst wordt een beroep gedaan op het gezag van de kerk. Maar daar waren we nog niet echt aan toe, we zijn nog aan het zoeken naar God Het gaat niet op om een uitspraak van andere mensen of van een organisatie in te roepen over deze fundamentele kwesties. Dit is een ongepast gezagsargument (alsof er ooit gepaste gezagsargumenten zouden zijn, Karel ). Het is ook een kringredenering: de mens is door God geschapen naar zijn beeld en daarom kan de mens God kennen. Als met andere woorden de mens niet door God zou geschapen zijn en/of niet naar zijn beeld (wat dat overigens ook moge betekenen), dan zou hij God niet kunnen kennen, een stelling die met meer gemak te aanvaarden is dan het omgekeerde.
Ook de opstellers van de Catechismus voelen nattigheid, want zij vervolgen: In de historische omstandigheden waarin hij leeft, ondervindt de mens echter tal van moeilijkheden om God alleen maar met het licht van zijn verstand te kennen. ( ) Want de waarheden die betrekking hebben op God en op de verhouding van de mens tot God, gaan de orde van de zintuiglijke waarneembare wereld volstrekt te boven. ( ) Nu ondervindt het menselijk verstand bij het verwerven van de kennis van deze waarheden moeilijkheden zowel vanwege de invloed van de zintuigen en de verbeelding als vanwege de slechte begeerten, die een gevolg zijn van de erfzonde. En zo beelden de mensen zich bij dit alles gemakkelijk in dat de dingen die ze liever niet als waar zouden zien, ook inderdaad niet waar of minstens twijfelachtig zijn. Daarom heeft de mens er behoefte aan verlicht te worden door de openbaring van God, niet alleen inzake hetgeen zijn begrip te boven gaat, maar ook inzake hetgeen op godsdienstig en zedelijk gebied voor het verstand op zichzelf niet ontoegankelijk is, opdat ook dit in de huidige omstandigheden waarin het mensdom verkeert, door allen gemakkelijk, met vaste zekerheid en zonder enige vermenging met dwalingen wordt gekend.
Dit is wat ik al gevreesd had. Als je aanneemt dat God kenbaar is met het gewone verstand, dan zou dat voor iedereen die zijn verstand gebruikt meteen ook duidelijk moeten zijn, of toch voor de overgrote meerderheid van de verstandige mensen. Dat is helaas niet het geval, dat moesten ook de opstellers van de Catechismus erkennen. Men kan dan wel stellen dat niet iedereen over al zijn geestelijke vermogens beschikt of ze niet altijd goed gebruikt, dat er nog andere hinderpalen zijn, maar blijven vasthouden aan een louter verstandelijke kennis van God is een te groot risico voor een kerk om te nemen. Vandaar dat men meteen uitdrukkelijk stelt dat ons verstand volstrekt te kort schiet, niet alleen voor het bovennatuurlijke, maar zelfs voor de materie die we met ons verstand zelf aankunnen. Er zijn teveel factoren die ons in de war kunnen brengen, er is vaste zekerheid nodig en die kan niet van het verstand komen. Sorry, Descartes.
We zijn tot een besluit gekomen. De Catechismus is vertrokken van de mens, die een religieus wezen blijkt te zijn. De mens kan uit de eigenschappen van de wereld en uit zijn eigen mens-zijn met zijn gezond verstand afleiden dat er een God is. Dat is zo omdat God de mens zo geschapen heeft. Maar blijkbaar is die verstandelijke kennis toch niet helemaal betrouwbaar. Er zijn dingen die het verstand te boven gaan en zelfs voor zaken die het verstand wel kan begrijpen, is het een onzekere, misleidende gids. De mens kan niet op zijn verstand alleen rekenen. Hij moet terecht bij God zelf, die zich aan hem openbaart. Alleen op die manier kan hij zeker zijn dat hij niet dwaalt.
Dat is duidelijke taal. Zelfs als we de redeneringen over de natuurlijke Godskennis of het IntelligentDesign niet afwijzen (wat we zeker moeten doen, als we niet voor volslagen idioten willen versleten worden), dan nog zegt de kerk met zeer grote nadruk dat wij God pas afdoende en volledig kunnen kennen via zijn openbaring, niet onrechtstreeks via zijn schepping. Daarmee is een eerste vlijmscherp onderscheid gemaakt. De openbaring gebeurt niet door het onbetrouwbare verstand, maar door een directe ingreep van God zelf. Hoe dat gebeurt, bekijken we een volgende keer.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst
06-09-2009
Een ernstige jongen
Sommige lezers vragen zich wellicht af waarom ik zo met het godsdienstige bezig ben. Mij verbaast dat geenszins, ik ben er altijd al mee bezig geweest.
Ik had een vrome, devote Moeder, die erop stond dat haar jongste zoon al zijn religieuze verplichtingen zou nakomen. Ik liep school in katholieke instellingen, waar God en godsdienst vanzelfsprekend waren en de dag doorspekt was met godsdienstige praktijken. Ik was lid van katholieke jeugdbewegingen, de Katholieke Studenten Actie, later de Chiro (van de Griekse letters chi en rho, de eerste van Christos). Ik leefde in een katholieke gemeenschap en het publieke leven volgde het kerkelijk jaar op de voet. Vlaanderen was als één groot klooster. Later noemde men dat verzuiling: je behoorde tot een groep en voor al je noden kon je daar terecht. Er was een machtige katholieke politieke partij, een vakbond, een mutualiteit, een winkelketen, scholen, vakantieoorden, speelpleinen, ziekenhuizen, rusthuizen voor ouden van dagen, jeugdbewegingen, ontelbare verenigingen voor alle leeftijdsgroepen en voor alle mogelijke domeinen: orkest, harmonie en fanfare, zangvereniging, muziekschool; gymnastiek, tekenschool, vissersclub, automobilistenbond, reisgezelschap, rederijkerskamer, toneelvereniging en nog talloze andere.
Alles draaide rond godsdienst en godsdienst was het hoogste goed, niets was belangrijker dan dat. Priesters en religieuzen genoten een hoog aanzien, ook maatschappelijk, er hing letterlijk een waas van heiligheid over hen.
Geen wonder dus dat het pientere, nieuwsgierige en gevoelige knaapje dat ik was, onder de indruk was en op zoek ging naar de gelukzaligheid die het geloof beloofde. De realiteit bleek altijd net iets minder te zijn dan wat er in het vooruitzicht gesteld werd. De aangeprezen idealen waren nauwelijks bereikbaar, de voorstellingen te rooskleurig. De zondagse misvieringen in overvolle kerken waren nietszeggend, de dagelijkse missen in schoolverband een loutere verplichting: iedereen zat te wachten tot het gedaan was, tot ze hun plicht hadden vervuld. Ook de andere rituelen verloren snel van hun glans, vooral omdat ze meestal onverzorgd, achteloos werden vervuld, zonder veel overtuiging, ook door de bedienaars van de eredienst en hun acolieten. Ik verwachtte er teveel van en werd dan ook prompt keer op keer teleurgesteld. Ik zat vaak in lege kerken voor de vroegmis, was de enige jeugdige in de H. Hartbond, de enige bij de Mariakapel, de enige bij de Eeuwigdurende Aanbidding, de enige, zo leek het me toe, die de godsdienst echt ernstig nam. Ik was dan ook een heel ernstige jongen, toen al.
Als ik erop terugdenk, dan is het vooral de teleurstelling die me van de kerk en de godsdienst heeft afgekeerd. Het godsdienstige was er niet teveel aan, het was niet genoeg, niet goed genoeg. Men schoot schromelijk tekort in overtuiging, in geloofsijver, in het naleven van de rituele voorschriften. Voor de overgrote meerderheid van de mensen was godsdienst steeds minder belangrijk en dat begon je ook te zien, vanaf de jaren zestig en van dan af is het heel snel gegaan.
Termen als brainwashing, indoctrinatie, conditionering zijn nu gemeengoed. Wij associëren ze met dictatoriale regimes, vooral het communisme. Wij beseffen nog altijd onvoldoende hoezeer ook het katholicisme in Vlaanderen een almachtig apparaat was, dat generaties heeft beïnvloed en getekend tot in hun diepste wezen.
Mijn jeugdige ontgoocheling was groot. Maar het onheil was geschied, de indoctrinatie is gelukt. Men heeft in mij verwachtingen gewekt en hoewel ik ze onderken en afwijs, slaag ik er niet in om ze ongedaan te maken. Men heeft mijn hart onrustig gemaakt, om het met Augustinus te zeggen, maar het blijft onrustig omdat de grote belofte niet vervuld is, niet vervuld kan worden. De hoop is vals gebleken. De grote katholieke maatschappelijke structuren zijn ofwel verdwenen ofwel grondig geseculariseerd, ontwijd, in het beste geval zijn alleen de namen zijn gebleven. De kerk is gemarginaliseerd, de godsdienstige praktijk verschrompeld, onbetekenend, irrelevant. De heilsboodschap klinkt hol in de lege kerken, kloosters en kapellen.
Die boodschap was van meet af aan ongeloofwaardig, onvolkomen, onmogelijk, of de verkondigers dat nu beseften of niet. Zij hadden het kunnen weten, want er zijn altijd al genoeg verstandige mensen die erop gewezen hebben. Men heeft naar hen niet geluisterd, men is triomfalistisch en onverdraagzaam doorgegaan, men heeft elke poging tot bezinning en ommekeer deskundig bestreden en verknoeid. De fundamentele onredelijkheid van geloven en gelovig zijn is er alleen maar evidenter op geworden, zowel in de kritische geschriften als in de gelovige praktijk.
Ondanks al die klare en duidelijke inzichten blijft mijn hart immer onrustig. Er gaat geen dag voorbij dat ik niet twijfel. Weldadige herinneringen uit mijn jeugd dagen onweerstaanbaar op en wekken knagende verlangens die niet meer te stillen zijn. Wanneer ik moderne apologetische of atheïstische werken lees, is er steeds de storende gedachte dat er toch misschien iets van aan is, dat het toch niet helemaal onzinnig is, en als het onzinnig is, dan misschien toch mogelijk? Kunnen zoveel goede en verstandige mensen het zo grondig verkeerd voor hebben?
Dat is mijn groot, smartelijk verwijt aan mijn welmenende ouders, mijn meestal bekwame opvoeders, mijn goedbedoelende vrienden en kennissen, mijn religieuze medemensen, aan de kerk zelf: dat zij een gapende wonde hebben geslagen in mijn hart, een verwoestende, etterende twijfel gezaaid in mijn geest, een metafysische nood die niet te lenigen is, niet door hem te negeren of te bestrijden, noch door erop in te gaan in volle overgave. Ik ben een kind van mijn ouders, van mijn tijd, van mijn milieu, getekend door mijn, onze geschiedenis. Maar ik ben ook een zelfstandig denkende mens, geroepen om zich te bevrijden van alle nefaste waanideeën en op zoek te gaan naar op alle punten bevredigende verklaringen voor de wereld om ons heen en een leidraad voor een beter leven, een betere wereld.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst
01-09-2009
Het offer van Abraham en Isaac
Wij hebben allemaal wel eens gehoord van het offer van Abraham, of eigenlijk van Isaak, want het is Abraham die offert en Isaak die geofferd wordt, of toch bijna. In het Latijn is van Abraham dan de subjectsgenitief of onderwerpsgenitief en van Isaak de objectsgenitief of voorwerpsgenitief. Een voorbeeld: amor matris, de liefde van de moeder (subject) voor haar kind, haar echtgenoot of de liefde van die echtgenoot, die kinderen voor (object) de moeder. Maar laten we naar onze schapen terugkeren, zoals men dat in het Frans zegt, et cest bien le cas de le dire, zoals later zal blijken.
Dit is de tekst, in de Nieuwe Bijbelvertaling:
Genesis, 22
1 Enige tijd later stelde God Abraham op de proef. Abraham! zei hij. Ik luister, antwoordde Abraham. 2 Roep je zoon, je enige, van wie je zoveel houdt, Isaak, en ga met hem naar het gebied waarin de Moria ligt. Daar moet je hem offeren op een berg die ik je wijzen zal.
3 De volgende morgen stond Abraham vroeg op. Hij zadelde zijn ezel, nam twee van zijn knechten en zijn zoon Isaak met zich mee, hakte hout voor het offer en ging op weg naar de plaats waarover God had gesproken. 4 Op de derde dag zag Abraham die plaats in de verte liggen. 5 Toen zei hij tegen de knechten: Blijven jullie hier met de ezel. Ikzelf ga met de jongen verder om daarginds neer te knielen. Daarna komen we naar jullie terug. 6 Hij pakte het hout voor het offer, legde het op de schouders van zijn zoon Isaak en nam zelf het vuur en het mes. Zo gingen zij samen verder. 7 Vader, zei Isaak. Wat wil je me zeggen, mijn jongen? antwoordde Abraham. We hebben vuur en hout, zei Isaak, maar waar is het lam voor het offer? 8 Abraham antwoordde: God zal zich zelf van een offerlam voorzien, mijn jongen. En samen gingen zij verder. 9 Toen ze waren aangekomen bij de plaats waarover God had gesproken, bouwde Abraham daar een altaar, schikte het hout erop, bond zijn zoon Isaak vast en legde hem op het altaar, op het hout. 10 Toen pakte hij het mes om zijn zoon te slachten. 11 Maar een engel van de HEER riep vanuit de hemel: Abraham, Abraham! Ik luister, antwoordde hij. 12 Raak de jongen niet aan, doe hem niets! Want nu weet ik dat je ontzag voor God hebt: je hebt mij je zoon, je enige, niet willen onthouden. 13 Toen Abraham opkeek, zag hij een ram die met zijn horens verstrikt was geraakt in de struiken. Hij pakte het dier en offerde dat in de plaats van zijn zoon. 14 Abraham noemde die plaats De HEER zal erin voorzien. Vandaar dat men tot op de dag van vandaag zegt: Op de berg van de HEER zal erin voorzien worden.
15 Toen sprak de engel van de HEER opnieuw vanuit de hemel tot Abraham. 16 Hij zei: Ik zweer bij mijzelf spreekt de HEER: Omdat je dit hebt gedaan, omdat je mij je zoon, je enige, niet hebt onthouden, 17 zal ik je rijkelijk zegenen en je zo veel nakomelingen geven als er sterren aan de hemel zijn en zandkorrels op het strand langs de zee, en je nakomelingen zullen de steden van hun vijanden in bezit krijgen. 18 En alle volken op aarde zullen wensen zo gezegend te worden als jouw nakomelingen. Want jij hebt naar mij geluisterd.
19 Daarna ging Abraham terug naar zijn knechten. Samen gingen ze weer op weg naar Berseba, en daar bleef Abraham wonen.
Het is een mooi verhaal, helemaal in de stijl van het Oude Testament, met een almachtige, veeleisende God, die evenwel hen beloont die handelen naar zijn wil. Het is ook een vreselijk verhaal, dat gelovigen en ongelovigen afschrikt: een vader volgt blindelings het bevel op van God en is bereid, zonder morren of tegenspreken, zonder zich vragen te stellen, volkomen emotieloos, zijn enige zoon te doden. Daarbij moeten we bedenken dat Abraham en Sarah tot in hun heel oude dag hadden moeten wachten om hun kinderwens vervuld te zien: Abraham was honderd jaar oud en Sarah niet veel jonger, ze moest er zelf om lachen dat ze op die leeftijd nog een kind de (wellicht wat verschrompelde) borst zou geven. Abraham heeft het blijkbaar ook niet nodig gevonden of zelfs vermeden om met Sarah te overleggen over Gods bevel om Isaak te doden, eigenlijk alleen haar eniggeboren zoon, want Abraham had ook nog een kind bij zijn slavin, Hagar. Hij vertrekt voor dag en dauw, allicht om niet te moeten uitleggen wat hij van plan was. Vreemd is ook dat Abraham zich niet in verzet tot God richt, iets wat hij bij herhaling al had gedaan bij andere gelegenheden, om zijn twijfels of aarzelingen bekend te maken.
Nee, Abraham neemt gewoon hout en zijn tondeldoos en gaat op stap. Geen woord over zijn gevoelens, niets, als was het een leuke uitstap met zijn zoontje. En toch blijkt dat hij weet dat hij iets verkeerds aan het doen is: hij vertelt de knechten een smoesje, een leugen eigenlijk: hij zou met zijn zoon ergens eventjes gaan neerknielen.
Wat moeten we denken van een God die zoiets vraagt van een mens? We kunnen ons ervan afmaken en zeggen dat het om een fictief verhaal gaat, dat we symbolisch moeten lezen: God stelt wel eens vaker de mensen op de proef die op hem vertouwen, maar het loopt uiteindelijk altijd goed af en dat is de boodschap: zelfs in een uiterste beproeving moet de mens blindelings geloven in God en er vast op betrouwen dat God het goed voor heeft, dat het uiteindelijk allemaal goed komt.
Kijk maar naar de ballingschap in Egypte en die in Babylon: het volk Gods overleeft het en komt terug naar het beloofde land. Of het Joodse volk ook zo denkt over de Holocaust en de daarop volgende herovering van dat land en de oprichting van de staat Israel, met al de conflicten van dien, is een vraag die we ons wel moeten stellen. Wellicht hebben talrijke rabbis in de kampen wel aan Abrahams offer gedacht. Of zij en hun medegevangenen zich daaraan hebben kunnen optrekken toen ze hun dood tegemoet gingen, dat weten we niet.
Het is een ronduit verbijsterend bevel van God. Heeft hij niet gezegd: gij zult niet doden? En geldt dat niet in de allereerste plaats voor de eigen kroost? Voor een eniggeboren zoon, de enige kans op het grote nageslacht dat God aan Abraham beloofd heeft? Zijn het niet de andere volkeren die mensenoffers brengen?
God geeft ook geen uitleg, hij zegt niet aan Abraham dat hij hem op de proef wil stellen, het is ook geen deel van een reeks proeven, zoals bij Heracles. Enkel de auteur van het verhaal stelt dat zo, als inleiding op het verhaal, ten behoeve van de lezer. Als hij dat niet had gedaan en de lezer zonder enige verwittiging met dit bizarre verhaal zou geconfronteerd zijn, dan zou die waarschijnlijk, nee, zeer zeker revolteren: dat kan toch niet! Zoiets doe je een mens niet aan!
Dat is ook de reactie van het publiek bij SophiesChoice, de film en het boek van William Styron, is schreef daarover al, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=266384. Je vraagt aan een moeder niet welk van haar twee kinderen ze wil laten vermoorden. Wie voor zon dilemma gesteld is, heeft geen uitweg, geen andere uitweg dan de dood, dan zelfdoding.
Maar nogmaals: Abraham reageert zo niet, hij gaat gezwind op weg, hij ontwijkt zijn vrouw, zet zijn knechten op het verkeerde been, maakt zijn zoontje iets wijs. Hij gedraagt zich als een marionet, als Roodkapje die niet weet dat de wolf op haar wacht. Het is een poppenkastverhaaltje: wij weten op voorhand al dat het een test is voor het geloof van Abraham, God is helemaal niet van plan om hem zijn zoon te doen vermoorden, wat denk je wel! Het is niet echt, het is maar om te lachen Veel zullen de Joden niet gelachen hebben in Egypte, of in de woestijn, veertig jaar lang, of in Babylon, of in Auschwitz en ook wij hebben het nog altijd moeilijk met dit verhaal. We kunnen het lezen als van op een grote afstand, als een specifiek literair model, een bekend procedé, waarbij de lezer goed weet dat het goed afloopt, de onwetendheid zit enkel bij de figuren op het toneel, in het verhaal, die dat nog niet mogen weten, die stommelings hun noodlot tegemoet gaan, of dat toch moeten denken. Wij zitten te wachten op het moment suprême, als het mes de hoogte ingaat en Jahweh juist op tijd de hand van Abraham tegenhoudt: een schitterende thriller, prachtig geregisseerd. Het is dan ook een van de meest bekende verhalen uit het Oude Testament, een verhaal voor ons, een boodschap aan ons, een test voor ons, niet voor Abraham. De auteur beschrijft geen historische waarheid, hij bespeelt onze gevoelens om ons iets duidelijk te maken over God en de mens.
Maar we blijven met een probleem zitten: zelfs al komt God op het laatste moment tussen, zelfs al weten wij als lezers dat hij dat zal doen: hoe moet Abraham zich daarbij gevoeld hebben? Een van de folteringen die expliciet verboden zijn in het oorlogsrecht is de schijnexecutie, een systeem dat door dictatoriale regimes vaak gebruikt is om mensen mentaal te breken. Abraham zal ongetwijfeld onvoorstelbaar blij geweest zijn dat zijn zoon het overleefd heeft, dat hij de dood van zijn zoon niet op zijn geweten heeft, dat hij het niet moest gaan uitleggen aan zijn vrouw en aan de anderen, maar of hij die vreselijke ervaring ongeschonden is doorgekomen? Of die schijnexecutie ook hem als dader niet heeft gebroken? En of hij God zijn test, zijn beproeving niet heeft kwalijk genomen? We krijgen ook niet te horen wat Isaak van zijn vader denkt, die blijkbaar van plan was om hem zomaar te offeren aan een vreemde God. Zelfs dat, zon test, dat doe je niet, zelfs niet als je daar een reden zou voor hebben, wat in het geval van Abraham niet het geval was. Je kan de wegvoering naar Babylon nog uitleggen als een straf omdat de Joden afgoden zouden hebben aanbeden of zoiets, maar Abraham was een godvrezend man, de trouwe dienaar van God bij uitstek, de uitverkorene die de stamvader zou zijn van gans het joodse volk Het is een gratuite test, een koel laboratoriumonderzoek om te zien hoever je een mens kan doen gaan, zonder rekening te houden met de gevoelens van je proefpersonen. Wat voor God is dat?
In alle geval niet een God die ongelovigen kunnen aanvaarden. In talloze geschriften hebben atheïstische auteurs dit verhaal aangegrepen om hun meest fundamentele bezwaren tegen de God van het Boek, of de Abrahamse God, die van Jodendom, Islam en Christendom, te formuleren. Een God die zoiets doet, die zon waanzinnige blinde gehoorzaamheid vraagt van zijn onderdanen, die kunnen ze niet aanvaarden, die verfoeien ze, die wijzen ze verontwaardigd af. Ze zien alleen al daarin voldoende reden om meteen radicaal elk godsbeeld af te zweren, omdat welke god dan ook uiteindelijk boven de mens staat en dat is precies wat het atheïsme niet aanvaardt: er is niets boven de mens, er is alleen de wereld met daarin de mens, naast al de andere levende wezens en de dode materie.
Toen ik laatst nog een persoonlijk getuigenis las van een joods auteur die de oorsprong van zijn geloofstwijfels terugvoerde op en uitlegde aan de hand van het verhaal van het offer van Abraham/Isaak, maakte ik me plots de volgende bedenking.
Je kan het verhaal van het offer op allerlei manieren lezen en dat heeft men ook gedaan. Maar steeds heeft men God in het verhaal behouden en wel in de hoofdrol. Elke interpretatie gaat uit van de rol van God, om die te duiden of af te keuren. In mijn benadering vertrek ik resoluut van de vaststelling dat er geen God is: ik ben atheïst, dus Als ik dan het verhaal lees, is er geen stem uit de hemel die zegt: Abraham, Abraham! Maar Abraham hoort wel degelijk een stem, alleen komt ze niet uit de hemel maar uit zijn hart, zijn geest, zijn hoofd. Het is een verwarde, zwarte gedachte die in hem opkomt en die hem doet nadenken over wat hem het dierbaarst is: zijn eniggeboren zoon, op wie de toekomst van gans een volk, het Godsvolk rust. Dat moet een ongelooflijke last geweest zijn, toen die hem en Sarah op hoge leeftijd nog gegeven werd. Hij moet vaak gedacht hebben: als onze Isaak maar niets overkomt Hij moet er s nachts wakker van gelegen hebben en overdag voortdurend op zijn hoede geweest zijn, een overbezorgde ouder, zoals oudere ouders wel eens kunnen zijn. In die omstandigheden kan ik me voorstellen hoe hij zichzelf allerlei scenarios heeft ingebeeld, ongelukken die Isaak konden overkomen en, waarom niet, waarbij hijzelf een belangrijke rol zou spelen, waarbij hij zelf onbewust, ongewild de oorzaak zou zijn van de dood van zijn eigen zoon, door zorgeloosheid, onhandigheid, onoplettendheid, door iets dat hij zou doen of laten Iemand die zo onder druk staat, maakt zich de meest vreemde begoochelingen, tot de zwartste droom toe, de ultieme nachtmerrie: je vermoordt je eigen zoon koelbloedig, het mes in de hand Of je daagt het noodlot uit en brengt onderbewust je kind in gevaar, je gaat balanceren op het scherp van het mes
En zoals het gaat in dromen en in die andere producten van onze fantasie, de literatuur, is er op het laatst een deus ex machina, een reddende goddelijke tussenkomst die de tragedie nog net vermijdt. Ook die stem komt niet uit de hemel maar uit Abraham zelf, de stem van de rede, ja, maar ook uit elke vezel van zijn vaderlijk lijf, dat het uitschreeuwt: nee! nee! Wordt wakker! Hou op met die zwarte gedachten! Isaak leeft! Of je hebt teveel risicos genomen en je kind sterft voor je ogen, slachtoffer van je onwijze gevaarlijke spelletjes.
Zo lees ik het verhaal liever. In mijn versie begint het: Abraham werd al dagenlang geplaagd door boze dromen en onzalige gedachten. Op een morgen stond hij op, voor dag en dauw.... En het eindigt: Maar toen hij het mes ophief, werd hij getroffen door de aanblik van zijn zoontje. Het mes viel hem uit de hand en hij nam snikkendIsaak in zijn armen. Zo is de tekst begrijpelijk, het storende element, de God met zijn onmogelijk bevel is eruit, wat Abraham doet is aannemelijk in al zijn gruwelijke waanzin Het is geen poppenkast meer, het is een diepmenselijk verhaal.
Wij zijn zelf de oorzaak van onze angsten, er is geen God die met ons en onze gevoelens speelt, die alleen van ons houdt als we slagen in zijn misplaatste, sadistische testen. Wij verzinnen zon God, alleen wij kunnen zon God verzinnen en de talloze andere wrede godheden die we hebben bedacht; hij bestaat niet, zon God, welke God dan ook, er is geen God. De auteur van dit verhaal is niet geïnspireerd door God (aangezien er geen God is) maar brengt zijn eigen interpretatie van zijn omgeving, van zijn traditie, van zijn angsten en vreugden en zo van die van de mensheid, zoals Styron de gruwel van de Holocaust illustreert aan de hand van een fictief verhaal, met een vreselijke gebeurtenis die hij heeft verzonnen, die misschien heeft plaatsgevonden, maar meer waarschijnlijk niet eens.
We zijn mensen, kwetsbare mensen en hoe belangrijker de dingen zijn, hoe moeilijker de situaties, hoe meer we onder de stress gebukt gaan en hoe vreemder we reageren, hoe dieper we wegzinken in paranoia, in zelfbegoocheling, in de waan-zin, hoe meer we ons dingen gaan voorstellen en zo onszelf en anderen in gevaar brengen. Wij hebben geen God nodig om onze medemens, ja onze eigen kinderen in gevaar te brengen, ze zelfs om te brengen, we doen dat zelf wel, eigenhandig. Maar we behoeven ook geen deus ex machina, geen redder in de nood, geen aanstormende Superman! om ons tegen te houden. Wij kunnen op eigen kracht, steunend op niets anders dan ons mens-zijn, met al de kwaliteiten van onze immense innerlijke kracht, ontwaken uit de meest beangstigende droom, de meest bevreemdende realiteit, de meest benarde situatie, als individu, als groep of als mensheid. Wij kunnen falen, dat hebben we al bewezen, maar we kunnen ook onze beproeving te boven komen, wij kunnen slagen voor elke opgave, elke test.
God vroeg aan Abraham dat hij zijn zoon aan hem zou offeren. Wij begrijpen dat wrede bevel tot rituele moord niet. Wij begrijpen niet dat men die God zou aanbidden en we haken af, we halen de schouders op of we revolteren. We leven verder zonder God, of we dat nu uitdrukkelijk zeggen of niet. God is dood, wij hebben hem doodgezwegen, hem monddood gemaakt. Hij vindt geen priesters meer, geen dienaars. Wij mensen blijven alleen achter, zoals we altijd al geweest zijn, maar nu beseffen we ook terdege dat we er alleen voor staan, dat er geen stemmen uit de hemel meer klinken, dat ze nooit geklonken hebben. En we weten nu ook dat wij zelf helemaal alleen volledig verantwoordelijk zijn voor al wat we doen en laten, voor al wat we doen en laten
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst
17-08-2009
Eugen Drewermann
Op aanraden van Lut, die al verscheidene van zijn werken gelezen heeft, nam ik dit boek ter hand: Eugen Drewermann, God zonder omwegen. Gesprekken met Gwendoline Jarczyk, 184 blz., Averbode/Meinema, 1995, 96.
Drewermann (°1940) is een fenomeen. Hij is theoloog, psychoanalist, auteur en conferencier. Hij was katholiek priester, maar na veel moeilijkheden met zijn bisschop en met Rome werden hem alle priesterlijke functies en bevoegdheden ontzegd. In 2005 besliste hij formeel om de katholieke kerk te verlaten. Hij heeft een indrukwekkende lijst van publicaties op zijn naam, houdt lezingen overal ter wereld en heeft een drukke psychotherapeutische praktijk. Je vindt een goede introductie op zijn leven en werk op Wikipedia, volg deze link: http://nl.wikipedia.org/wiki/Eugen_Drewermann.
Het minste dat je van Drewermann kan zeggen, is dat hij kritisch, zeer kritisch staat tegenover de katholieke kerk: haar geschiedenis, haar leer, haar leiding, haar organisatie. Waar hij aanvankelijk gehoopt had dat hij ertoe kon bijdragen dat de kerk van vandaag zou evolueren, hebben de omstandigheden hem gedwongen om uiteindelijk die kerk te verlaten. Toch blijft hij zich een christen noemen. Hij is gelovig, zeer gelovig zelfs en een overtuigd, begeesterd volgeling van Jezus Christus. Maar zijn lezing van de evangelies en de andere christelijke teksten verschilt grondig van de gevestigde interpretaties en vooral van die van het Romeinse instituut. Vandaar de breuk, eerst door Rome, dan uiteindelijk ook door Drewermann zelf. Hij is altijd al eigenzinnig geweest, nu is hij een einzelgänger. Hij gaat nu ook officieel zijn eigen weg. Niet dat dit veel veranderd heeft in zijn leven: hij gaat gewoon door met zijn publicaties, met zijn lezingen en met zijn praktijk als psychotherapeut.
Dat iemand in de clinch kan gaan met Rome en met de traditionele theologie, dat verbaast niemand meer, je hebt zelfs de indruk dat er meer gelovigen zijn die het niet eens zijn met Rome en de katholieke leer dan brave volgelingen. Zeker is dat de overgrote meerderheid van het officiële miljard katholieken geen flauw idee heeft van zelfs de essentie van de katholieke leer; voor hen is katholiek zijn een geheel van rituelen en tradities, die ze volgen zonder er lang bij stil te staan.
Zo niet Drewermann. Hij onderwerpt elk element van de geschiedenis en de leer aan een grondig wetenschappelijk onderzoek. Hij stelt pertinente vragen bij de huidige organisatie van de katholieke kerk. Hij geeft en eist radicale alternatieve oplossingen voor eeuwenoude en hedendaagse vragen. Hij is een extreme hervormer, eerst binnen de kerk, nu erbuiten.
Voor mij is hij een vat vol tegenstrijdigheden. Als vrijzinnige volg ik hem in al zijn kritieken en in de meeste van de oplossingen en alternatieve lezingen die hij voorstelt. Zonder ook maar iets van hem gelezen te hebben, ben ik de laatste jaren tot dezelfde conclusies gekomen als hij, veel van wat ik hier op mijn website over de kerk en het christelijk geloof heb geschreven zal je, met veel meer bravoure en ook met veel meer wetenschappelijke onderbouw bij hem terugvinden. Hij steunt zich immers, zoals ik, op het gezond verstand en op de historisch-kritische wetenschappelijke methoden die ik ook genegen ben. Daarnaast maakt hij echter ook uitvoerig gebruik van psychoanalytische methodes, iets waarvan ik geen kaas gegeten heb en dat me intuïtief ook niet erg aantrekt. De verklaringen die Drewermann daaruit puurt, overtuigen me niet echt, zelfs al zijn ze wel verhelderend. Ik twijfel er alleen aan of het oorzakelijke verklaringen zijn, zoals hij voorhoudt. Maar dat terzijde.
Wat mij verbaast is dat Drewermann zo lang binnen een kerk gebleven is die niets van hem moest weten, die hem bestreden heeft, veroordeeld, gebroodroofd, beschimpt en bestraft en die geen enkele van zijn kritieken heeft aanvaard of zelfs maar beluisterd. Wat mij nog meer verbaast is dat hij zich een gelovige blijft noemen. Uit dit ene boek heb ik niet kunnen opmaken wat God voor hem betekent, hij spreekt er helemaal niet over. Hij heeft het steeds over Jezus Christus, maar ook die noemt hij niet God, veeleer een profeet, die door zijn woord en zijn voorbeeld de mens een richting getoond heeft om zijn leven zinvol te leven.
Maar ook daar verbaast Drewermann me. Hij die in alle verhalen gaat zoeken naar de grond van de zaak, lijkt me een beeld van Jezus Christus aan te hangen dat maar nauwelijks te vinden is in de evangelies, bij Paulus of in de teksten van het vroege christendom. Hij verwerpt heel wat Bijbelse en theologische elementen op basis van zijn eigen interpretaties en anderzijds legt hij Jezus uitspraken in de mond en ideeën in het hoofd die eigenlijk van Drewermann zelf zijn en van de ontelbare sceptici die zoals hij de confrontatie aangegaan zijn met de christelijke boodschap in al haar vormen. Hij aanvaardt vrijwel kritiekloos die elementen uit de openbaringsgegevens en zelfs uit de christelijke dogmatiek die passen in zijn radicaal wereldbeeld. Hij stelt zich niet echt vragen bij de historische Jezus, hoewel daarover een bibliotheek vol geschreven is door niet onverstandige mensen, ook katholieken. Noch maakt hij zich veel zorgen over het tot stand komen van de Bijbelse teksten, maar beperkt zich tot het weren van die elementen die niet overeenkomen met zijn interpretatie. Dan zegt hij letterlijk: Jezus kan dat niet gezegd hebben. Punt. Dat er een hele exegetische literatuur bestaat, ook aan katholieke kant, die grondige vragen heeft over de openbaringsteksten, zowel de officieel erkende als de andere, die dezelfde (twijfelachtige) historische betrouwbaarheid hebben, maar die om ideologische redenen door de machthebbers van het ogenblik verbannen zijn, daarvoor heeft hij veel minder oog.
Wie of wat God is voor Drewermann is verre van duidelijk. Het beeld dat hij van Jezus creëert is enerzijds ontdaan van veel van zijn traditionele aspecten en anderzijds beladen met verworvenheden van de moderne seculiere filosofie, de maatschappijleer, de psychoanalyse, de literatuurkritiek, de evolutieleer... Het is een super-Jezus, een übermenschensohn waaraan Drewermann zich vastklampt. Voor mij niet gelaten, maar ik verkies nog een stap verder te gaan. Het is, dat geeft ook Drewermann toe, mogelijk en zelfs noodzakelijk om atheïst te zijn, om te leven zonder een vaag achtergrondbeeld van God, zonder de uitzonderlijke profetische inspiratie van Jezus of de dogmatische leer van de kerk. Het is mogelijk en nodig van afstand te doen van dat alles, de oude gewaden af te leggen en consequent een nieuw begin te maken, gebaseerd op de mens alleen, levend in solidariteit met evenwaardige anderen, in respect voor een wereld waarin ook ander leven is en een rijke natuur. Zeker, wij moeten het verleden goed bestuderen en de ontelbare waardevolle elementen erkennen en valoriseren. Maar wij moeten dat doen in alle objectiviteit, als vrije individuen, niet onderworpen aan enige dwang van buiten uit of hogerop, of van menselijke machthebbers of instituten.
Ik kan je dus de lectuur van Drewermann sterk aanbevelen, want zijn kritische analyses zijn overweldigend, revolutionair, fris en vrolijk, sterk iconoclastisch, bevrijdend, deugddoend, zijn alternatieven weloverwogen, sterk onderbouwd, menslievend, ontwapenend eerlijk, getuigend van gezond verstand. Maar wie dieper graaft zal ontdekken dat het godsdienstige of religieuze kader waarin hij zich bewust blijft bewegen meer vragen oproept dan ook Eugen Drewermann helder en overtuigend kan beantwoorden.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst
16-08-2009
Scepsis en ongeloof
WIE MIJN BEDENKINGEN van gisteren gelezen heeft over scepsis, kon zich al enigszins verwachten aan een vervolg. Wie dat niet deed, leest dus het best eerst even die tekst na, dat bespaart me de moeite om een en ander te herhalen, dank u wel.
Scepsis, twijfel, ongeloof: je kan inderdaad het pyrronisme als filosofische instelling ook toepassen op het geloof. Dat deden de Grieken, al moeten we erbij zeggen dat hun geloof en hun goden wel iets anders waren dan het geïnstitutionaliseerde christelijk monotheïsme dat wij zo goed kennen. Socrates heeft men ter dood veroordeeld wegens zijn vermeend ongeloof, omdat hij lastige vragen durfde stellen, als eerlijk intellectueel, over rituele praktijken en religieuze tradities die niet in overeenstemming te brengen waren met zelfs maar gewoon het gezond verstand, laat staan een doorgedreven en onbevangen filosofische analyse.
Geloof en rede, het is nooit een gelukkig huwelijk geweest. Met rede bedoelen we het vermogen van de mens om zelfstandig na te denken, om de dingen te onderzoeken en te onderwerpen aan kritiek, om na te gaan of beweringen juist of vals zijn, of redeneringen opgaan of niet, of ze een interne logica hebben, of ze de confrontatie met andere beweringen of opvattingen kunnen doorstaan, of ze bruikbaar zijn, nuttig of voorbijgestreefd en zelfs schadelijk. Het is een onafhankelijk denken, dat bewust afstand neemt van gevestigde opvattingen en van gezagsargumenten, zelfs als die bekleed zijn met de hoogste waardigheid. Het is een radicale manier van nadenken, die uiteindelijk geen enkele consequentie uit de weg gaat, een levensgevaarlijke onderneming, zoals ook voor en na Socrates zo vaak is gebleken, een denken ten dode toe.
Rationeel denken betekent echter helemaal niet een streng formele en steriele, ijzige logica, die geen rekening houdt met menselijke emoties of de onvermijdelijke, onbegrijpelijke onvolkomenheid van ons bestaan. Redelijk betekent immers ook dat men niet overdrijft, dat men menselijk blijft, dat niets menselijks ons vreemd is. De rede is het geheel van de hogere, geestelijke vermogens van de mens.
Een gelovige benadering gaat uit van een wereldbeeld waarin er naast of boven de wereld met alles wat erop en eraan is, nog een andere dimensie is, die totaal verschilt van de wereld, maar die er toch onlosmakelijk en ingrijpend mee verbonden is, een realiteit van een hogere orde, die we niet met het redelijk denken mogen of kunnen benaderen, maar met een nederige houding van gelovig aanvaarden, een positief beantwoorden van een uitnodiging, een appel dat uitgaat van de overzijde, van God.
En daarmee zitten we natuurlijk in medias res en meteen in de rats (een verkorting van ratjetoe, van Fr. ratatouille, zelf een samentrekking van ratouiller en tatouiller, vergelijk met in de puree zitten).
Want als die andere dimensie boven de wereld uitstijgt, hoe kan ze er dan mee verbonden zijn? Hoe kan God van aan de overkant deze wereld bestieren? Hoe kunnen wij in contact treden met God, zelfs als hij het kan met ons? Hoe kunnen wij ook maar iets zeggen over die andere dimensie, behalve dat ze anders is? Iets over God dan dat hij is, en dan nog? Elk gezond boerenverstand en elk ander intelligent nadenken moet noodzakelijkerwijze tot de conclusie komen dat geloof en rede onverenigbaar zijn. Met de rede komt men niet tot geloof en geloof sluit een ongeremd, vrij gebruik van de rede uit. Dat is ook de stelling van de Kerk zelf en voor een keer sluiten de atheïsten zich daarbij volmondig aan. Daarover zijn veel geleerde boeken geschreven en de meest vernietigende beschuldiging die de Kerk en de theologie steeds maakten aan de rationalisten was precies scepticisme, pyrronisme en spinozisme: de redelijke twijfel aan de geloofsinhoud en aan het bestaan van die andere dimensie en uiteindelijk van God.
In een tijd dat het hele Westen door en door christelijk was en dat de kerkelijke hiërarchie tot op de hoogste niveaus nauw verbonden was met het wereldlijk gezag, was het niet evident of zonder gevaar om twijfels te uiten. Naast de eigen kerkelijke rechtbanken, die uiterst zware bestraffingen konden uitspreken voor overtredingen van de geloofsregels, beschikte de Kerk over de mogelijkheid om bij de zwaarste religieuze overtredingen de beschuldigden over te leveren aan het burgerlijk gezag, dat instond voor de ultieme straf, de dood, meestal op de meest gruwelijke en publieke manier. Zo zijn niet weinig mensen met zware geldstraffen beboet, hun bezittingen verbeurd verklaard, zijzelf aan brutale lijfstraffen onderworpen of genadeloos doodgemarteld omwille van wat zij dachten, schreven of zegden, dus louter omdat hun eerlijke overtuiging niet overeenkwam met die van een aantal andere mensen, de machthebbers.
Een bijzonder pijnlijke en ongetwijfeld zonder meer sadistisch geïnspireerde straf voor het schrijven en publiceren van wat de Kerk als godlasterlijk beschouwde, was de veroordeling van de auteur én de geschriften, waarbij de boeken opgenomen werden in een lijst van verboden werken, de beruchte Index librorum prohibitorum, voor het eerst opgesteld in 1559 en, ondanks een dubbelzinnige wijziging van het statuut, tot op vandaag geldig als een leidraad voor de gelovigen. Naast de straffen die de auteurs of uitgevers moesten ondergaan, werden namelijk ook de schuldige boeken zelf bestraft: ze werden gefolterd zoals mensen en, zoals mensen, op de brandstapel gedood. Dat is de oorspronkelijke betekenis van de boekverbrandingen, die onder het Naziregime en onder alle andere dictatoriale regimes een vast ingrediënt van het intolerante cultuurbeleid zouden worden. Zoals de Kerk er ook op stond dat de familieleden van veroordeelden aanwezig waren bij lijfstraffen en de marteldood, zo waren ook de auteurs verplicht, voor zover ze dan nog in leven waren, om de publieke verbranding van hun boeken bij te wonen.
En toch konden zij het niet laten. Je moet immers geen genie zijn, noch een kletterende ketter, een harteloze heiden of een geniepige godhater om in te zien dat de manier waarop de Kerk het geloof formuleerde op zijn minst krakkemikkig was, vol tegenspraken zat en gaandeweg verworden was tot een formalistisch ritueel en een oeverloos complexe, esoterische en onbruikbare theologie, waarbij de oorspronkelijke boodschap nog nauwelijks aan bod kwam.
Steeds weer zijn er binnen de Kerk personen opgestaan die zich hebben verzet tegen flagrante misbruiken, tegen de schandelijke wereldse rijkdom en de morele verdorvenheid van de kerkvorsten, tegen de fatale maar onaanvechtbare vermenging van wereldlijke macht en kerkelijk gezag. Steeds weer zijn er frisse hervormingen op gang gekomen en weer teniet gedaan, steeds weer zijn er interne twisten geweest en ook afscheidingen van welhaast ontelbare grote en kleine groepen. Maar de ene, heilige, katholieke en apostolische Kerk hield stand, smoorde de opstanden en het verzet in bloed, hield zich aan de macht en bleef hooghartig blind voor alle oprechte en terechte kritiek. De hedendaagse Catechismus van de Rooms Katholieke Kerk (KKK) verschilt niet wezenlijk van die van het Concilie van Nicea (325) of van dat van Trente (1545-1563).
De Kerk en de theologen hebben zich met hand en tand, nee te vuur en te zwaard verzet tegen het gebruik van de rede om het bestaan te verklaren of om het samenleven te ordenen. Het christendom is een openbaringsgodsdienst. Enkel het gezag van God en zijn vertegenwoordigers op aarde gold, wie zich daartegen verzette wachtte de excommunicatie, de doodstraf en/of de eeuwige verdoemenis in de hel. Wanneer de sceptische rede tot het onvermijdelijke besluit kwam, op verscheidene momenten van de geschiedenis, dat er geen absolute waarden of waarheden zijn, ook niet de goddelijk geopenbaarde, dan kon de kerk niet anders dan met afschuw en de meest vlammende banbliksems reageren. Zelfs elk vermoeden van scepticisme, pyrronisme of spinozisme was voldoende voor verdachtmaking, broodroof, lijfstraffen, verbanning en rituele moord.
Vele filosofen en theologen hebben zich dan toch maar ingehouden in het vooruitzicht van dat vreselijk en onvermijdelijk lot. Copernicus heeft slechts op zijn sterfbed toestemming gegeven om zijn kosmologische geschriften te publiceren, Galilei heeft zijn uitspraken herhaaldelijk (zij het gedeeltelijk, moeten) herroepen. Descartes heeft grote delen van zijn oeuvre ingehouden, Hume besliste dat zijn Dialogues Concerning Natural Religion pas na zijn dood mochten uitgegeven worden, Meslier deed hetzelfde met het geheel zijn in alle opzichten indrukwekkend testament, Spinoza publiceerde slechts één werk tijdens zijn leven, de rest zijn de nu vermaarde maar kort na zijn dood anoniem door zijn vrienden uitgegeven Opera Posthuma van B.DS. Vele anderen hebben zich in bochten gewrongen of lippendienst bewezen aan de orthodoxie en hebben slinkse literaire middelen gevonden om, onder het mom van rechtgezindheid en kritiek op ketterijen, toch tersluiks hun verborgen agenda ter sprake te brengen; Pierre Bayle is daarvan het meest succesvolle voorbeeld. Nog anderen, zoals Newton, Leibniz en Voltaire, hielden vast aan het bestaan van een God, maar dan louter als een kracht die de wereld heeft geschapen en in stand houdt. Voor hen is godsdienst een noodzakelijk middel om vooral de lagere klassen in bedwang te houden, een politiek (onder-)drukkingmiddel.
Zeer zeldzaam zijn de mensen die het aangedurfd hebben om zonder omwegen hun gedacht te zeggen en de meesten van hen hebben dit gedaan in de bloeiende anonieme ondergrondse pers, zoals zo overtuigend aangetoond door Jonathan Israel in zijn monumentale studies over de Verlichting, die ik hier besprak. Het is pas wanneer het wereldlijk gezag eindelijk de moed opbracht om op te komen voor het onvervreemdbare recht op vrije meningsuiting van de burgers, dat het stilaan mogelijk werd om vrijelijk en zonder gevaar voor eigen hachje de resultaten van het wetenschappelijk onderzoek en de filosofie te publiceren. Maar zelfs Charles Darwin hield zijn inzichten over de evolutieleer dertig jaar lang onder zegel in zijn schrijftafel, met een boodschap om ze na zijn dood te publiceren en voorzag daartoe een som gelds in zijn testament. Het was pas toen Alfred Russell Wallace tot dezelfde revolutionaire inzichten gekomen was, dat Darwin zich door zijn vrienden liet overhalen om een samenvatting te publiceren. Onder druk van de publieke opinie en het verzet van de Kerk heeft hij bij elke nieuwe editie een aantal standpunten afgezwakt We spreken hier over het einde van de 19de eeuw, Darwin stierf in 1882! Ik schreef hier ook al over Gerard Walschap en de kuiperijen van de Kerk tegen zijn werk en zijn persoon, en hij stierf in 1989! Lees hier meer: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=431.
Scepticisme en ongeloof zijn in onze tijd bijna synoniemen geworden. Op enkele bedenkelijke uitzonderingen na zijn er zelfs geen ernstige katholieken meer die zonder meer geloven in de mirakels vermeld in de evangelies, in de losgeslagen fantasie van de middeleeuwse heiligenlevens of zelfs in de omstreden Mariaverschijningen en bijhorende mirakels en voorspellingen van de laatste eeuw. Zelfs een waardig, verstandig, welmenend en ongetwijfeld onverdacht prelaat maakte me niet zo lang geleden de opmerking dat die kerk nu toch niet meer bestaat. Men hoeft niet meer bijgelovig, noch goedgelovig te zijn om gelovig christelijk te zijn, al zijn velen dat helaas zeker nog altijd wel degelijk.
Maar het gezond scepticisme heeft vooral voor gevolg gehad dat althans in grote delen van het oude Europa het geloof een plotse en massale teruggang gekend heeft, een evolutie die des te spectaculairder was in de landen, zoals hier in Vlaanderen, waar nog niet zo lang tevoren de godsdienst alomtegenwoordig en almachtig was. Op een miraculeuze heropleving durven vandaag enkel de meest vermetele nostalgische dromers nog hopen.
De (post-)moderne filosofie is sterk getekend door het scepticisme, heeft er vrijwel haar bestaansreden van gemaakt. De moderne maatschappij heeft ontdekt dat het perfect mogelijk is om de wetten en voorschriften die de samenleving ordenen, af te leiden van volstrekt seculiere, burgerlijke beginselen en niet-gelovige ideologieën en inzichten. En ik daag eenieder uit om aan te tonen dat onze tijd in moreel opzicht ook maar enigszins zou moeten onderdoen voor een van de voorbije twintig eeuwen waarin het christendom ruim de kans heeft gekregen om het op zijn manier te doen. Zeker, er is nog kwaad in de wereld, en de rol van de religies is nog lang niet uitgespeeld. Maar de scepsis is gevestigd op ijzersterke beginselen, ze is wijd verbreid en wint overal aan invloed, zelfs in de meest onverzettelijke reactionaire bastions en de meest achterlijke of maligne groeperingen en organisaties. De moderne media brengen, althans in de democratieën waar ook ter wereld, elke neiging tot obscurantisme, onverdraagzaamheid, morele dictatuur of geestelijke dwingelandij aan het licht. Het verhelderende licht van de scepsis schijnt onverbiddelijk in de donkerste militaire folterkamers, in de meest verborgen schuilplaatsen van religieuze terroristen, in de opulente hoofdkwartieren van belastingontwijkende sekten en volksverlakkerende groupuscules, in de op misdadige olierijkdommen gebouwde kitscherige sheikpaleizen; het schijnt liefdevol in de hunkerende harten van ontelbare goedmenende eenvoudige mensen, die zo verlangen naar bevrijding uit sociaal onrecht en uit de vernederende betutteling van machtsgeile pseudo-intellectuele goeroes en geriatrische glorieus gemijterde gebenedijden.
Oef dat moest ik even kwijt.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst
29-07-2009
De bergrede: de acht zaligheden
Men zegt me wel eens: waarom richt je je pijlen toch zo op allerlei negatieve nevenaspecten van het christendom? Niets of niemand is immers volmaakt. Ook vrome christenen zijn het oneens met bepaalde dogmas of pauselijke uitspraken en betreuren de dingen die in de loop van de geschiedenis duidelijk verkeerd zijn gegaan. Het christendom heeft zoveel positieve kanten, waarom je niet veeleer daarop concentreren? Waarom niet naar de kern van de zaak gaan en al het bijkomstige terzijde laten?
Zo denk ik ook wel eens, zo heb ik heel lang gedacht. Het is immers niet omdat de kerk iets voorhoudt, dat het daarom alleen al verkeerd zou zijn. Het is niet omdat christenen iets gedaan hebben, dat er niets goeds zou aan zijn. De vraag stelt zich dan echter onvermijdelijk: is dat goede en waardevolle wel typisch christelijk? Zou het er niet zijn zonder het christendom? En vervolgens: heeft het christendom globaal een heilzame rol gespeeld in de geschiedenis, of veeleer een onderdrukkende, nefaste?
Ik las voor u en besprak hier kritisch al het scheppingsverhaal, de tien geboden, het Credo, het verhaal van Kaïn en Abel, van Maria Magdalena, Ursula en Cordula en nog enkele andere echte of vermeende heiligen, het bijbelse thema van de zondebok, het jubileum; ik zocht voor u op wat de kerk zegt over de erfzonde, het leven na de dood, genade, aflaten, de hel, het vagevuur en het voorgeborchte van de hel, de goddelijke voorzienigheid, de ziel, de verrijzenis, de realis presentia van Jezus in de hostie, engelen en duivels Als ik dat zo bekijk, dan ben ik toch wel ernstig op zoek naar die kern van de zaak, niet?
Ook de meeste van de talrijke atheïstische boeken die ik las en hier besprak, concentreren zich op de Blijde Boodschap, namelijk dat er een God is die de wereld heeft doen ontstaan en hem bestuurt in zijn almacht en volgens zijn wil; die de mens heeft geschapen naar zijn beeld en gelijkenis met een sterfelijk lichaam en een onsterfelijke ziel; dat de mens zich van Hem heeft afgekeerd; dat Hij daarom zijn Zoon heeft gezonden, die door zijn kruisdood de erfzonde ongedaan heeft gemaakt voor hen die in Hem geloven en leven volgens zijn geopenbaarde leer.
Het zijn die essentiële geloofspunten die ik heb afgezworen, in zoverre ik ze ooit echt voor waar heb aangenomen, want de diepe twijfel en het ongeloof zijn in mij zeer sterk aanwezig en knaagden aan wat men mij probeerde te doen geloven sinds mijn aller-prilste jeugd, zelfs nog voor de lagere school!
Een Bijbeltekst die men vaak aanhaalt als een essentiële verwoording van de christelijke boodschap is de (aanvang van de) Bergrede. Toen ik vele jaren geleden in Israel was voor het organiseren van een congres, maakten we een dagtrip met de bus langs verscheidene bijbelse plaatsen, die we zo goed kennen uit de verhalen van het Oude en het Nieuwe Testament. Het deed me wat, zeker: je beseft dat je op de plaats zelf bent waar die gebeurtenissen zich in de Bijbel afspeelden. Een ontroerend hoogtepunt, ook letterlijk, was toen de Franciscaanse monnik die ons deskundig begeleidde, op een winderige hoogte bij het meer van Galilea de tekst van de Bergrede, meer bepaald de zaligsprekingen voorlas.
Laten we die tekst van de zaligsprekingen eens van dichterbij bekijken.
Vooreerst moeten we vaststellen dat hij behoort tot wat exegeten noemen: Matteus Sondergut, een term die, als je hem hardop leest, ongetwijfeld een glimlach zal produceren; het is een vast grapje van elke docent Nieuw Testament. Men bedoelt daarmee dat de tekst enkel voorkomt bij Matteus, niet bij de andere evangelisten. Ik wil je hier niet de hele complexe synoptische kwestie opdissen, maar het is toch nuttig om te weten dat men nu meestal aanneemt dat Marcus het oudste evangelie is en dat Matteus en Lucas op een of andere manier van Marcus afhankelijk zijn. Om uit te leggen waarom Lucas en Matteus ook nog andere teksten gemeenschappelijk hebben, veronderstelt men dat er nóg een vroegere tekst of verhalenkern moet geweest zijn, met daarin vooral gezegden of toespraken van Jezus: de Logia-bron of Q, voor Quelle, waarvan men het bestaan vermoedt, maar waarvan geen teksten zijn overgebleven. De inhoud ervan zou vooral bestaan hebben uit spreuken, gezegden en toespraken, een traditie die men terugvindt in het Oude Testament, de zogenaamde joodse Wijsheidsliteratuur, maar ook in de Griekse traditie en in de Hellenistische literatuur en vervolgens ook in de gnostische teksten, waarvan de oudste eveneens dateren van voor het christendom.
De Zaligsprekingen staan dus enkel bij Matteus, met enkele sporen ervan bij Lucas en ook in het zogenaamde Thomasevangelie, een gnostische apocriefe tekst die waarschijnlijk jonger is dan de canonieke evangeliën. Ze zijn daarom en ook omwille van de vorm en de inhoud vermoedelijk afkomstig uit Q.
Dit is Matteus tekst van de zaligsprekingen (Mt 5,1-13):
1 Toen hij de mensenmassa zag, ging hij de berg op. Daar ging hij zitten met zijn leerlingen om zich heen. 2 Hij nam het woord en onderrichtte hen:
3 Gelukkig wie nederig van hart zijn,
want voor hen is het koninkrijk van de hemel.
4 Gelukkig de treurenden,
want zij zullen getroost worden.
5 Gelukkig de zachtmoedigen,
want zij zullen het land bezitten.
6 Gelukkig wie hongeren en dorsten naar gerechtigheid,
want zij zullen verzadigd worden.
7 Gelukkig de barmhartigen,
want zij zullen barmhartigheid ondervinden.
8 Gelukkig wie zuiver van hart zijn,
want zij zullen God zien.
9 Gelukkig de vredestichters,
want zij zullen kinderen van God genoemd worden.
10 Gelukkig wie vanwege de gerechtigheid vervolgd worden,
want voor hen is het koninkrijk van de hemel.
11 Gelukkig zijn jullie wanneer ze je omwille van mij uitschelden, vervolgen en van allerlei kwaad betichten. 12 Verheug je en juich, want je zult rijkelijk worden beloond in de hemel; zo immers vervolgden ze vóór jullie de profeten.
Gewoonlijk spreekt men van de acht zaligheden; hier tellen we er negen, de laatste in vers 11-12 neemt een speciale plaats in, omdat ze niet op iedereen betrekking heeft, maar enkel op de apostelen en bij uitbreiding op alle volgelingen van Christus.
Dit is de parallelle tekst van Lucas (Lc 20b-23):
20 Hij richtte zijn blik op zijn leerlingen en zei: Gelukkig jullie die arm zijn, want van jullie is het koninkrijk van God. 21 Gelukkig jullie die honger hebben, want je zult verzadigd worden. Gelukkig wie nu huilt, want je zult lachen. 22 Gelukkig zijn jullie wanneer de mensen jullie omwille van de Mensenzoon haten en buitensluiten en beschimpen en je naam door het slijk halen. 23 Wees verheugd als die dag komt en spring op van blijdschap, want jullie zullen rijkelijk beloond worden in de hemel. Vergeet niet dat hun voorouders de profeten op dezelfde wijze hebben behandeld.
Meteen valt het verschil op met Matteus: de tekst is veel korter; van de acht basiszaligsprekingen blijven er maar drie over en die zijn anders geformuleerd: het zijn concrete gezegden, geen symbolische of overdrachtelijke. Het gaat gewoon over arm en rijk, honger en verzadiging, huilen en lachen. Het lijken wel Zen-teksten of spreuken van Epicurus.
De zaligsprekingen vallen op door hun vorm: de herhaling van Zalig . Een dergelijke repetitieve formule trekt de aandacht: het gaat om iets belangrijks. Ze trekt ook grenzen: enkel die zijn zalig, die tot deze groep behoren, let dus goed op.
Wat ook opvalt, is de herhaalde tweeledigheid van elke zaligspreking: Zalig , want . Bij Lc is er nog een echte tegenstelling tussen de termen (arm-rijk, honger-verzadiging, wenen-lachen), bij Mt is dat niet voor elke zaligspreking zo, in de meeste gevallen is het een literaire formule geworden, waarbij in het tweede lid gevarieerde formuleringen staan van het goede: het bezit van het Rijk Gods. Er is op dat punt geen echt verschil tussen de zaligsprekingen, het tweede lid zegt enkel dat de categorieën genoemd in het eerste lid, een gunstig lot wacht.
Men duidt deze tekst van Lc meestal als apocalyptisch: een voorspelling van het einde der tijden, wanneer er een oordeel zal zijn en waarbij al het leed dat men hier moet ondergaan zal omgezet worden in geluk. Het is een thema dat niet alleen alle Oud- en Nieuwtestamentisch teksten kleurt, maar ook alle andere wijsheidsteksten die de mens ooit geschreven heeft, waar ook ter wereld. Het bestaan is precair, maar (enkel) voor wie luistert naar de boodschap van de wijzen, is er verlossing.
Wat is dan de specifieke boodschap, wat moet men volgens deze tekst doen om het Rijk Gods, de zaligheid te bereiken? Als we het op de keper beschouwen, is er niets bijzonders met de zaligsprekingen zoals Lc ze stelt. Wat is er nu goed of verdienstelijk aan arm zijn, wenen, honger hebben?
Drie van de zaligsprekingen grijpen terug naar en citeren letterlijk het Oude Testament: de treurenden (Js 61,2); de zachtmoedigen (Ps 37, 11); de reinen van hart (Ps 24,4). In die zin zijn ze dus niet specifiek voor het christendom, maar behoren ze tot de joodse traditie.
Het is pas in de versie van Mt dat er licht in de zaak komt. Bij Mt zijn de armen plots armen van geest; het gaat om een vorm van geestelijke eenvoud, die een direct contrast oproept met het niet vernoemde tegenovergestelde groep. Het is evident dat Mt hier niet (specifiek) de zwakzinnigen bedoelt, mensen die omwille van een genetisch defect niet over al hun verstandelijke vermogens beschikken. Wel is het zo dat de armen van Lc vaak ook arm van geest zijn, dat zij geen geleerden zijn, geen hogere opleiding genoten hebben, dat ze geen intellectuelen zijn. Dat kan misschien in de ogen van de wereld een negatief gegeven zijn en daarvan gaat deze zaligspreking ook uit: in tegenstelling met wat men zou denken is arm van geest zijn géén nadeel maar misschien wel een voordeel. Men hoeft geen intellectueel te zijn om het Rijk Gods te verwerven, het is wellicht zelfs beter zo. Maar dan moet je wel luisteren naar wat je voorgehouden wordt en doen wat van jou gevraagd wordt. Niet je eigen verstand volgen, maar de Heer.
De hongerigen bij Lc zijn bij Mt zij die hongeren en dorsten naar gerechtigheid. Zij die wenen bij Lc blijven bij Mt gewoon zij die treuren, maar de ommekeer krijgt bij Mt een oorzaak: zij zullen lachen omdat ze zullen getroost worden.
Mt geeft niet alleen een andere, diepere betekenis aan de tekst, hij voegt er ook aan toe: de zachtmoedigen, de barmhartigen, de reinen van hart, de vredestichters, zij die vervolgd worden ter wille van de gerechtigheid.
Het thema van de gerechtigheid is hier herhaald: zalig zij die hongeren en dorsten naar gerechtigheid én zalig die vervolgd worden omwille van de gerechtigheid. Mogen we daaruit afleiden dat men niet alleen moet verlangen naar gerechtigheid, maar er ook voor werken? Hoe kan men immers iemand vervolgen omwille van de gerechtigheid, tenzij hij of zij daarvan ook blijk van geeft, in woord en/of daad? Ook het vredestichten is een actieve bezigheid, een opdracht: niet zomaar naar vrede verlangen, maar er iets aan doen. In ten minste één gedrukte versie van de Engelse vertaling van de Bijbel staat deze vervelende drukfout: blessed are the pacemakers (in plaats van peacemakers). In Monty Pythons hilarische persiflage Life of Brian werd dat zelfs de cheesemakers
De zachtmoedigen, de barmhartigen en de reinen van hart horen bij elkaar, vormen een groep. Hier gaat het niet om wat men doet, maar om een ingesteldheid, een levenshouding die vooral de armen van geest kenmerkt. En hoewel velen, onder wie zeker ook Nietzsche, die nederigheid die ook Augustinus zo aanprijst in het sermoen dat hij bij deze tekst schreef, als een zeer typisch christelijk kenmerk beschouwen, toch zijn er enerzijds evidente parallellen in álle andere godsdiensten en levensbeschouwingen, terwijl anderzijds in het christendom ook andere deugden primeren, zoals meteen al blijkt in deze tekst zelf, waar het actief vredestichten en streven naar gerechtigheid wel eens kunnen botsen met de hier aangeprezen lankmoedigheid.
Men kan de acht zaligheden dan ook bezwaarlijk een treffende, laat staan een belangrijke of zelfs exhaustieve opsomming noemen van wat men moet doen om het Rijk Gods te verwerven.
De Bergrede, meer bepaald de acht zaligheden. Ongetwijfeld een van de meest gekende Bijbelteksten en vaak aangehaald als een samenvatting, de kern zelf van het christendom. Bij nader toezien is het echter vooral de literaire vorm die de aandacht trekt, met zijn prachtige incantatie, de bezwerende acht- of negenvoudige woordelijke herhaling en tweeledigheid. Erg origineel is de boodschap niet: er zijn joodse elementen in, citaten zelfs en inhoudelijk zijn er erg vergelijkbare spreuken in andere oosterse godsdiensten en in de Griekse en Hellenistische filosofische en religieuze tradities. Dat de tekst enkel bij Matteus voorkomt wijst erop dat ook bij het tot stand komen van de evangelieteksten zelf deze passage niet als een essentieel of zelfs prominent element is beschouwd. Literair-kritisch is het waarschijnlijk dat haar oorsprong niet specifiek christelijk is, maar veeleer behoort tot de voorchristelijke gnostische traditie.
Zo blijkt nog maar eens dat wij wel vaak spreken over evangelieteksten en ze eventueel zelfs gebruiken als argumenten, maar ze zelden lezen en nog minder stilstaan bij hun achtergrond, vormgeving en hun betekenis. Doen we dat wel, dan blijkt dat die zogenaamd heilige teksten, waarvoor in vele gevallen zelfs bloed is gevloeid, ook dat van christenen, in feite niet eens zo verhelderend of belangrijk zijn en dat, verre van ze letterlijk te nemen als het woord van God, we ze als mensentaal moeten lezen in al hun zeer relatieve wijsheid en waarheid.
Zalig wie zijn verstand gebruikt, want hij zal wijzer worden.
Zalig wie de treurenden troost, want hij zal zich daar goed bij voelen.
Zalig de zachtmoedigen, dat ze zich maar niet laten ontmoedigen.
Zalig wie vecht tegen onrecht zonder daarbij zelf slachtoffers te maken.
Zalig de barmhartigen, want zij maken deze wereld leefbaar.
Zalig de reinen en ook de groenen, want zij zullen de aarde erven.
Zalig de vredestichters, ze hebben nog werk met hopen.
Zalig die vervolgd worden, en weg met alle vervolgers!
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst
22-07-2009
Maria Magdalena
Op 22 juli viert het christendom het feest van de heilige (heus!) Maria Magdalena en dat sinds vele, vele eeuwen. Wij kennen allemaal wel het verhaal van Maria Magdalena, of denken dat te kennen. Want ook hier staan we voor een meer complex verhaal dan men zou vermoeden.
Wat zijn de feiten? De bron is de Bijbel, het Nieuwe Testament, met daarnaast een aantal apocriefe teksten, dat zijn christelijke verhalen die ontstaan zijn in dezelfde periode als de evangelies, maar die op een bepaald ogenblik door de Kerk als niet essentieel, niet authentiek of niet passend opzij werden geschoven.
Maar zelfs de officiële tekst van de erkende evangeliën zelf is niet helemaal duidelijk.
We vinden haar het eerst vermeld bij Markus: ze staat op Golgotha van ver toe te zien, samen met Maria de moeder van Jacobus, van Jozef en Salomé (Mk 15, 40, Mt 27, 56); Lukas (23, 55) noemt geen namen, spreekt enkel van vrouwen die hem gevolgd waren vanuit Galilea.
Even verder kijkt ze samen met Maria van Jozef toe hoe Jezus in het graf gelegd wordt (Mk15, 47, vgl. Mt 27, 61). Vervolgens gaat zij samen met Maria van Jacobus en Salomé specerijen kopen om het lichaam van Jezus te zalven (enkel bij Mk 16, 1) en is zij de eerste aan wie Jezus verschijnt (16, 9), waarbij ze ook geïdentificeerd is als de vrouw bij wie Jezus negen duivels had uitgedreven.
Zo staat ze ook vermeld bij Lukas (8, 2) als Maria, Magdalene genaamd, dat wil zeggen afkomstig uit Magdala, een nederzetting bij het meer van Tiberias, of van Genezareth, of van Kinneret, of van Galilea, allemaal benamingen voor het zelfde meer. Vreemd is dat geen van beiden die duiveluitdrijving zelf vermeldt, hoewel er wel andere exorcismen in de Bijbel staan; vreemd dat enkel Lukas dat daar vermeldt en niet op de plaats waar Markus het doet. Vreemd ook dat de vier evangelisten over die uiterst belangrijke eerste ontmoeting met de verrezen Christus, het eerste getuigenis dus, elk een andere versie hebben: bij Johannes is Maria Magdalena alleen als ze het graf leeg vindt (Joh 20, 1) en ook als Jezus aan haar verschijnt, als eerste (Joh 20, 12-18). Bij Matteus is er ook nog de andere Maria, bij Markus daarnaast ook nog Salomé (Mc 16, 1). Bij Lukas (24, 10) is er geen verschijning, maar zien de vrouwen, onder wie Maria Magdalena, ene Joanna en Maria van Jacobus, het lege graf en de engelen die de verrijzenis verkondigen.
Als het hier om een historisch feit zou gaan, dan zou je verwachten dat de gegevens een beetje met elkaar in overeenstemming zouden zijn, gezien het uitzonderlijk belang van de gebeurtenissen: de verrijzenis van de Heer. Alles wijst erop dat we hier te maken hebben met een voorbeeld van afhankelijke en afwijkende tekstvorming rond een gegeven dat ontstaan is uit oudere teksten, mythen, legenden en verhalen uit verschillende tradities en die in de eerste eeuwen van het christendom vorm gekregen hebben.
Maar goed, we hadden het over Maria Magdalena. Met de spaarzame woorden die we nu over haar gelezen hebben in het Evangelie, kunnen we nog niet veel aanvangen en is er weinig reden voor haar spectaculaire en overweldigende algemene bekendheid, vanaf het vroege christendom, gedurende de Middeleeuwen, zelfs tijdens de Reformatie: de Lutheranen die voorwaar geen heiligenvereerders waren, gedenken haar eveneens op 22 juli, net zoals de Orthodoxe kerk, die haar de titel geeft van gelijke van de Apostelen. Dat laatste gaat terug op een aantal gnostische teksten, waarin zij een echte en vooraanstaande apostel is. Ze is ook de apostel tot of van de apostelen, op grond van Johannes verhaal: zij is de zendelinge (Gr. apostolos) die de apostelen op de hoogte brengt van de verrijzenis. Haar cultus heeft op een bepaalde manier stand gehouden tot vandaag, zoals we verder zullen zien.
In het vroege christendom is dit personage, dat pas na de verrijzenis echt op de voorgrond komt, op een merkwaardige wijze verweven geraakt met enkele ander figuren uit het Nieuwe Testament, waar ze verder eigenlijk niets mee te maken heeft.
Zo is er Maria van Betanië, de zuster van Martha en van Lazarus uit het verhaal dat Johannes vertelt (Joh 11). In vers 2 staat: Het was die Maria, die de Heer met reukwerk gezalfd en zijn voeten met de haren heeft afgedroogd. Vreemd ook hier weer dat precies dat verhaal zelf niet in Johannes voorkomt, maar enkel in Lukas (10, 38), waar evenwel geen sprake is van een broer Lazarus, noch van Betanië, noch van een zalving. Het verhaal van Lazarus opwekking staat enkel in Johannes. Die andere Lazarus, die we niet met die van de opwekking uit de doden mogen verwarren, staat ook enkel in Lukas (16, 19-31); het is de parabel van de rijke man en de arme Lazarus en de omkering van hun rollen na hun dood.
Matteus (26, 6-13) en Markus (14, 3-9) vermelden een zalving met mirre door een vrouw in Betanië, maar dan in het huis van Simon de melaatse.
Lukas (7, 36-50) heeft een eigen verhaal, dat zich afspeelt op een niet nader genoemde plaats, in het huis van een farizeeër, (toevallig?) ook Simon genaamd, waarbij de zalving gebeurt door een plaatselijke zondares. Deze gedeeltelijke parallel heeft dus naast gemeenschappelijke, zoals de zalving, het albasten vaasje en de mirre ook afwijkende elementen, zoals het feit dat het om een zondares ging, een eufemisme voor een publieke vrouw.
In een preek van Gregorius de Grote (c.540-604) is er al een complete vereenzelviging van deze afzonderlijke nieuwtestamentische vrouwen: de Maria Magdalena van het verrijzenisverhaal, de vrouw die het hoofd van Jezus zalft met mirre, de zondares die hetzelfde doet en ook zijn voeten wast en die afdroogt met haar haren en Maria van Betanië die aan Jezus voeten zit en naar hem luistert terwijl Martha, haar zuster hem bedient (vandaar dat pastoorsmeiden traditioneel Martha, Maartje heten, wat ertoe geleid heeft dat een maarte in het Vlaams een dienstmeisje is), met die andere Maria van Betanië, de zus van Maria en de Lazarus die uit de doden is opgewekt en zelfs met de overspelige vrouw uit Joh. 7, 53-8, 11, een perikoop die algemeen als een latere toevoeging erkend is, waarschijnlijk uit de 4de of 5de eeuw, mogelijks op basis van apocriefe bronnen. Pas in 1969 zou het Vaticaan stilletjes ontkennen dat Maria Magdalena ooit een publieke vrouw is geweest.
De reden voor deze vermenging ligt voor een deel aan de onduidelijkheid van de afwijkende evangelieteksten, waarin dezelfde namen van plaatsen en personen en dezelfde of gelijkende gebeurtenissen op verschillende manieren verteld worden. Ook hier zijn exegeten al tweeduizend jaar vruchteloos bezig om de (on-)afhankelijkheid van deze parallelle en vergelijkbare teksten uit te klaren.
Dit was echter nog maar het begin. Nog andere versies deden de ronde, in apocriefe evangelische teksten: er is er zelfs een dat haar naam draagt: het gnostische Evangelie van Maria Magdalena, naast dat van Filipus (Mt. 10, 3) waarin zij Jezus herhaaldelijk kust; maar ook allerlei andere legenden staken al heel vroeg de kop op. Zo zou ze met Johannes, de evangelist, naar Efeze zijn gereisd, een verhaal dat ook over Maria, de moeder van Jezus verteld wordt; ze zou daar zelfs met Maria en Johannes samen geleefd hebben. Er zijn overigens wel meer parallellen tussen die twee Marias, wat ook bijgedragen heeft tot de populariteit van Maria Magdalena.
Een vreemde maar door ernstige geleerden naar voren gebrachte theorie is dat Johannes, de geliefde leerling van Jezus, die overigens niet de apostel Johannes was, noch Johannes De Doper, natuurlijk, hoewel die ook met Maria Magdalena in verband is gebracht, eigenlijk Maria Magdalena was, die zo de vierde evangelist(e) zou zijn; dat Johannes de Evangelist om redenen van vooral iconografische aard vaak op een erg vrouwelijke manier wordt afgebeeld, zoals op Da Vincis Laatste Avondmaal, heeft daarbij wellicht een rol gespeeld. Het vermoeden dat ze met die Johannes getrouwd was is slechts een volgende stap, gevolgd door nog een andere, namelijk dat ze de vriendin, ja de vrouw van Jezus zelf zou geweest zijn. Er zijn ook verhalen die haar, als publieke vrouw, met nog anderen verbinden, zoals een Romeinse militair, die in ruil voor haar gunsten Jezus zou vrijlaten (maar natuurlijk zijn belofte niet hield). Volgens anderen was ook Judas haar minnaar, of toch een jaloerse rivaal van Jezus en lag daar de reden van zijn verraad.
We gaan helemaal de mist in van legenden en fabels rond de tiende eeuw in Italië en vooral in de volgende eeuwen in het zuiden van Frankrijk. In de roemruchte Legenda Aurea bracht Jacopo of Giacomo da Varrazze, alias Jacobus de Varagine of Voragine, later bisschop van Genua allerlei volksverhalen en legenden over heiligen samen en schuwde daarbij de fantasie allerminst: wat je daar leest kan je tot tranen bewegen, als vrome gelovige én als ongelovige; in dat laatste geval heb je het benijdenswaardige voordeel dat je kan kiezen tussen tranen van het lachen of van het wenen
Wat hij, wellicht op basis van bestaande fragmenten en versies, ervan gemaakt heeft, tart alle verbeelding: nadat Jezus ten hemel was opgestegen zetten de Joden Maria Magdalena (of was het nu Maria van Betanië? Maakt niets uit: ze waren toen al lang een en dezelfde) samen met haar zus Martha maar ook met de andere Marias: die van Jacob en ook een derde, namelijk Salomé, die voor de gelegenheid ook maar Maria genoemd werd, en haar broer Lazarus en een zekere Maximinus, een leerling van Jezus, in een bootje zonder zeilen, roer of roeispanen. Daar zou ook nog Jozef van Arimathea bij geweest zijn, en die zou de kelk bij zich gehad hebben, die van het Laatste Avondmaal en waarin ook het bloed dat uit Christus zijde vloeide zou opgevangen zijn Ze belandden zo, merkwaardig genoeg, in het zuiden van Frankrijk, in wat nu vanzelfsprekend Les-Saintes-Maries-de-la-Mer is, heb je hem? Al die Marias Nu is die plaats vooral bekend als bedevaartsoord van de zigeuners. Het groepje trok dan naar Marseille, dat ze bekeerden tot het christendom, na een miraculeuze tussenkomst van Magdalena bij het kinderloze plaatselijke koningspaar, een heel goede reden voor haar latere verering door wanhopige vrouwen; Lazarus was er de eerste bisschop, Maximinus bisschop van Aix-en-Provence, Martha bekeerde Tarascon.
In een versie die meer de nadruk legde op het zondig verleden van la Magdalena, verbleef die dertig jaar lang als boetelinge in een woestijn nabij Marseille, in een grot, baumo in het Provençaals, in het Frans la Sainte Baume, balsem dus of troost. Op elk van de zeven canonische uren van het breviergebed of de liturgie van het heilig officie (naar Psalm 11§:164; dit zijn ze alle acht (?): metten, lauden of lof, priemen, tertsen, sexten, nonen, vespers en completen), op elk van die uren dus steeg de heilige kluizenares ten hemel, gedragen door engelen die haar in de hemel voedden met muziek Laten we het nog wat bonter maken. Sint-Sophronius, patriarch van Jeruzalem rond 635, schreef een Vita, een heiligenverhaal over de heilige Maria van Egypte, ik bespaar u de details, behalve dat ze als kluizenares in de woestijn leefde en daar compleet naakt, als een dier bijna werd aangetroffen, voor de goede zeden echter gezegend met een overdadige haargroei. Dat verhaal heeft zich op zijn beurt vervlochten met de Provençaalse Maria Magdalena, die dus ook naakt was met kuis haar tot op haar voeten.
Ik geef u nog mee dat er ontelbare afbeeldingen zijn in de christelijke iconografie van Maria Magdalena in al haar gedaanten, niet in het minst de meest provocatieve; dat zij de belangrijkste heilige was na Maria zelf; dat er talloze verhalen en legenden over haar leven zijn, voor en na de duiveluitdrijving en een stroom van literaire bewerkingen, van in de vroege Middeleeuwen tot op onze dagen; dat ook de muziek in haar een dankbaar onderwerp vond; en ten slotte dat ook op onze dagen, zoals je ongetwijfeld al gemerkt hebt, de cultus van Maria Magdalena voortleeft, zij het dan vooral een bepaald soort van in sensatieliteratuur en dito films, die onder meer stellen dat ze niet alleen de vrouw was van Jezus, maar bovendien ook zwanger van hem toen ze Israel ontvluchtte en in Frankrijk een zoon zou gebaard hebben, die
Het is triest én vermakelijk dat historici zich haasten om te stellen dat er voor die stelling geen enkel concreet bewijs is. Er is namelijk vanzelfsprekend ook geen enkel concreet bewijs voor het bestaan van Jezus zelf, al is het goed mogelijk en zelfs heel waarschijnlijk dat er in die tijd, zoals ook daarvoor en daarna, zelfs verscheidene mensen geleefd hebben die vage gelijkenissen vertoonden met de Jezusfiguur die in allerlei teksten, canonieke en apocriefe, zo veelzijdig is beschreven.
De menselijke verbeelding kent werkelijk geen grenzen en dat is veeleer een goede zaak dan een kwalijke: het leven hier op aarde zou maar heel triest zijn zonder onze verbeelding en haar rijke vruchten in de kunsten. Het is enkel wanneer men fantasie en werkelijkheid begint doorheen te halen en de absolute, feitelijke, historische waarheid probeert aan te tonen van wat duidelijk tot de verbeelding behoort, dat we op onze hoede moeten zijn, anders trekken ook wij straks nog naar de Provence, op zoek naar echte sporen van taaie legenden en de zachtzinnige fantasieën van gehaaide commerciële broodschrijvers.
O, ja, dit nog, als afsluiter. In de Oosterse orthodoxe liturgie is het gebruikelijk dat met Pasen beschilderde eieren ten geschenke gegeven worden, denk aan de beroemde exemplaren die Fabergé voor de tsaren maakte. Wie denk je dat aan de oorsprong ligt van dat gebruik? Juist. In een versie zou Maria Magdalena zich hebben laten uitnodigen door keizer Tiberius. Met een (onbeschilderd) ei in de hand sprak ze hem aan en zei: Christus is verrezen! Tiberius was net zo nuchter als de meeste andere mensen, toen en nu en antwoordde: het is net zo waarschijnlijk dat een mens zou verrijzen uit de doden als dat het witte ei in je hand zomaar rood zou kleuren. En zie, nog voor hij uitgesproken was
In een andere veeleer lugubere versie plaatsten Maria en Maria Magdalena een korfje met eieren aan de voet van het kruis, waar ze rood kleurden door het bloed van Jezus. Het waren die eieren die Maria Magdalena later om een of andere reden aan Tiberius aanbood.
Zo, dat was het. Als je dus een van de recente boeken over Maria Magdalena ter hand neemt, denk er dan even aan hoe verbluffend weinig er in de evangelies over haar te vinden is en bedenk dat ook dat tot de literatuur behoort, de wereldliteratuur desnoods, maar literatuur niettemin.
Categorie:God of geen god? Tags:Godsdienst
30-06-2009
kerken, kathedralen, boeddha's en dynamiet
Vijftien honderd jaar lang prijkten twee reusachtige Boeddhabeelden in hun nissen in een bergwand van de Bamiyan-vallei in Afghanistan. Het kleinste van de twee, toch nog vijfendertig meter hoog, werd in de zachte rotswand gehouwen in het jaar 507. Het was blauw geschilderd, met een gouden aangezicht. Het tweede, grotere beeld, mat vijfenvijftig meter en ontstond vijftig jaar later. De vallei vormde ooit de verbinding op de befaamde Zijderoute tussen Azië en India en dankte haar rijkdom, waarvan de enorme beelden getuigden, aan die drukke handelsweg. In dezelfde rotswand waren trappen, nissen, balkons, heilige plaatsen, altaren en verblijfplaatsen uitgekapt in de ruimte tussen de beide monumentale beelden. De Bamiyan-vallei was honderden jaren lang een erg populair bedevaartsoord voor vele boeddhisten, een echt religieus en cultureel wereldcentrum. De bewoners van de vallei waren trots op hun rijk boeddhistisch verleden, ook toen zij al vele eeuwen overgegaan waren tot de overheersende Islam-godsdienst.
In de lente van 2001 beval de leider van de Taliban, Mullah Omar, dat de beelden moesten vernietigd worden. Plots besefte de wereld, omwille van de onverwachte ontstellende bedreiging, de waarde en het belang van de beelden. Van alle kanten kwam er verzet en zelfs geld om de beelden desnoods te kopen. Het mocht niet baten. Ooggetuigen vertellen hoe de Taliban aanvankelijk de beelden en de wandschilderingen eromheen te lijf gingen met bijlen en houwelen. Daarna probeerden zij het met tanks, granaten en Sting-raketten. Toen dat nog niet snel genoeg het verhoopte resultaat opleverde, stapelden ze een massa munitie, bommen en landmijnen rond de voeten en de schouders van de beelden en bliezen die op. Ook dan hield de torso van het grote beeld nog stand. Na twintig dagen van uitzinnig geweld riep men er specialisten bij, die het zaakje op één dag professioneel klaarden op 21 maart 2001.
De wereld was, eventjes, geschokt. De Taliban hadden nu een reputatie, die ze enkele maanden later, op 11 september 2001 voorgoed in het geheugen van de mensheid zouden griffen met de vernietiging van twee andere iconen, de Twin Towers.
Onze verontwaardiging over zinloze vernieling van werelderfgoed is groot en terecht. Toch is het goed om even dieper in te gaan op precies die vermeende zinloosheid van de vernieling van de Boeddhabeelden.
Tussen 1530 en 1550, tijdens de strijd van Henry VIII tegen de katholieke kerk, werden honderden Engelse en Ierse kloosters en abdijen geplunderd, uitgebrand en gesloopt.
Van 10 augustus tot in oktober 1566 woedde in de Nederlanden, van Steenvoorde in Frans-Vlaanderen tot in Leeuwarden en Groningen in het noorden de Beeldenstorm. Honderden katholieke kerken, kapellen, abdijen en kloosters werden door woedende menigten grondig vernield met al hun kerkelijk meubilair en kunstwerken.
Met de Franse Revolutie werden de godsdiensten verboden en alle kerkelijke bezittingen in beslag genomen door de staat. Veel documenten en kunstwerken gingen toen reddeloos verloren.
Tijdens de Arabische veroveringen waren christelijke kerken bij hun omvorming tot moskeeën stelselmatig ontdaan van alle beelden en afbeeldingen van personen, als strijdig met de voorschriften van de Koran.
Ook ikzelf moet bekennen dat ik sinds vele jaren zeer gemengde gevoelens ervaar bij het betreden van kerken en kathedralen. Vanzelfsprekend ben ik onder de indruk van de monumentaliteit van de bouwwerken, van de immensiteit van de omsloten ruimte en van het vakmanschap van architecten, bouwmeesters, ambachtslui en handwerklieden. Maar tevens bekruipen me onvermijdelijk andere, bittere gevoelens: ten koste van welke inspanningen zijn deze enorme gebouwen opgericht? En waarvoor dienden ze? Had men al die vaardigheden en vooral ook al dat geld, al die energie niet beter kunnen gebruiken? Zelfs de schilderijen van Rubens in de Antwerpse kathedraal slagen er niet in om mij tot betere gevoelens te brengen: het zijn massale maar uiteindelijk negatieve getuigen van een uit de hand gelopen, bijgelovige, afgodische religie, waarin de mens een totaal ondergeschikte positie inneemt, niet alleen tegenover de Godheid, de engelen en de heiligen, maar ook tegenover een oppermachtige en wereldse clerus. De bouw van de immense St.-Pietersbasiliek in Rome was de rechtstreekse aanleiding voor het schisma in de Westerse kerk, dat tot op vandaag voortduurt. Als ik vandaag beelden zie vanuit Rome, dan durf ik, zoals Voltaire, wel eens denken: alleen een bom erop zou iets kunnen veranderen in de katholieke kerk.
Me dunkt dat precies dat de gedachte moet geweest zijn van Mullah Omar van de Taliban bij de aanblik van de majestueuze Bamiyan Boeddhas.
Wij maken het dezer dagen mee dat talloze leegstaande kerken en kapellen en kloosters een andere bestemming krijgen of met de grond gelijk gemaakt worden, niet door rabiate godsdiensthaters maar door professionele slopers, in opdracht van gehaaide zakenlui. Niemand die daar problemen mee heeft: een recent luxehotel in een Mechelse kerk was vanaf de eerste dag volgeboekt.
In Leuven heeft men de Sint-Pieterskerk van buiten steen voor steen gerestaureerd, evenals het hele koor, dat nu een museum is en een ruimte voor tentoonstellingen en optredens; het gedeelte dat voorbehouden is voor de eredienst ligt er troosteloos en verlaten bij.
Er zijn blijkbaar verscheidene manieren om met religieuze gebouwen en gewijde voorwerpen om te gaan en de scrupules die men daarbij vijftig jaar gelden nog had zijn vandaag totaal vergeten. De echt waardevolle zaken, vanuit kunsthistorisch standpunt bekeken, probeert men in stand te houden, soms met spectaculaire resultaten, maar dan buiten elk kerkelijk verband. Religieuze kunst van enige waarde bevindt zich nog slechts uitzonderlijk in cultusgebouwen (waar ze onvoldoende beveiligd is) en vrijwel steeds in musea of in privé verzamelingen. Trouwens, ook religieuze kunstmuziek wordt bijna uitsluitend buiten de cultus en de kerkgebouwen uitgevoerd.
Voor mij hoefden de Taliban (meervoud van Talib, Arabisch voor zoekende naar waarheid, zijn we dat niet allemaal?) de Bamiyan-Boeddhas niet te dynamiteren, ik kan er nogal mee leven dat ons verleden is wat het is, zelfs als dat vaak zelfs misselijk makend en pervers religieus was, op een manier die wij nu niet meer zouden dulden, zelfs niet als vrome gelovigen. Anderzijds zien we dat wij zelf niet steeds zeer zorgzaam of respectvol omspringen met ons religieuze erfgoed: verwaarlozing kan net zo vernietigend zijn als springstof en gebeurt oogluikend op een veel grotere schaal.
Het is natuurlijk wel zo dat een gewelddadige actie, vanuit ideologische religieuze overwegingen, veel meer opvalt en dan ook meer media-aandacht krijgt, ook al verschilt het resultaat niet: ik herinner mij de Sint-Jozefskerk in Leuven, op de plaats waar nu het moderne faculteitsgebouw van Letteren staat: geen mens die zich toen tegen de afbraak heeft verzet, ook niet vanuit godsdienstige principes.
De moraal van dit verhaal? Niets is heilig voor de mens. Steeds weer verbrandt hij wat hij (zelf, of iemand anders) aanbeden heeft. De oude goden sterven met de volkeren die ze verzonnen hebben, de tempels worden door de woestijn of het oerwoud, de mens of gewoon de tijd overwonnen. Onze beschaving, een van de oudste ondertussen, gaat op een wel zeer ambivalente manier om met haar sacraal erfgoed.
De ogenschijnlijk bizarre, onzinnige, verontwaardiging oproepende aanslag van de Taliban op hun eigen religieus verleden is in dat opzicht slechts een fait divers in dat lange, weinig fraaie verhaal, een detail van de geschiedenis.
Categorie:God of geen god? Tags:politiek, maatschappij
02-05-2009
de onredelijkheid van religie en de vertroosting van de filosofie
Laat me beginnen met een verwijzing naar de bespreking die ik hier in 2006 al wijdde aan een boekje, meer een brochure van de hand van de Utrechtse universiteitshoogleraar filosofie Herman Philipse (°1951), die in 1995 voor het eerst verscheen onder de duidelijke titel Atheïstisch manifest; klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=83. De reden is niet alleen dat het een zeer aantrekkelijke publicatie blijft, maar ook het feit dat er een zogenaamde vermeerderde heruitgave ter beschikking is, de zesde druk dateert al van 2005. De vermeerderingen naast enkele herschrijvingen betreffen in de eerste plaats een zeer persoonlijk voorwoord (7 bladzijden) van Ayaan Hirsi Ali, in 2003 nog lid van de Tweede Kamer; daarnaast heeft de auteur zelf enkele opstellen toegevoegd: een Aanhangsel bij het derde onderdeel van zijn oorspronkelijke tekst; maar vooral een substantieel tweede deel (p. 115-193) onder de titel De onredelijkheid van religie, met als ondertitels 1. Hoe ons standpunt te bepalen? 2. Het Vaticaan en het probleem van het waarheidscriterium 3. Wetenschap en religie 4. De verklaring van godsdienst. Die aanvullingen waren al vroeger gepubliceerd, soms onder een andere vorm en hier en daar bevatten ze herhalingen van wat in het eerste deel al aan bod kwam, maar dat hindert helemaal niet, omdat de argumenten op die manier zonder vervelende verwijzingen zelfstandig kunnen gelezen worden.
Er is ondertussen in de wereld een en ander gebeurd en ook Nederland is daarbij niet gespaard gebleven, dat heeft onder anderen ook mevrouw Ayaan Hirsi Ali aan den lijve ondervonden. Godsdienst, religie, christendom, islam, atheïsme, levensbeschouwing en filosofie staan meer en meer in het kernpunt van de discussie. Helaas weten amper enkelen onder de deelnemers aan dit dovemansgesprek waarover ze het hebben, kennen ze nauwelijks de standpunten die ze zo fanatiek verdedigen en nog veel minder die van hun opponenten. Aan die onzalige toestand zou de lectuur van dit boekje van bescheiden omvang nochtans veel kunnen veranderen. Het is, mede door zijn ontstaansgeschiedenis, niet volmaakt, maar het is wel van het beste dat we hebben in ons eigen taalgebied. Ik wil het hierbij dan ook nogmaals, zeker in zijn nieuwe vorm, met nadruk aanbevelen. Voor de prijs moet je het niet laten, ongeveer 16, uitgeverij Bert Bakker. Of vraag ernaar in je plaatselijke openbare bibliotheek en als ze het niet in huis hebben, geef het dan door als een aankoopsuggestie, dan doe je niet alleen jezelf maar ook anderen nog een plezier.
Categorie:God of geen god? Tags:atheïsme, godsdienst, filosofie
12-04-2009
Zin en leven na het christendom
Wie mij een beetje gevolgd heeft sinds ik hier begon te schrijven in januari 2006, toen ik op pensioen ging, zoals men zegt, heeft een zekere evolutie kunnen meemaken in mijn levensbeschouwelijke teksten. Ik was toen al een jaartje of zo halftijds aan het werken, kwestie van de overgang naar het rentenieren niet te bruusk te maken. Dat gaf me plots veel meer vrije tijd die om zinvolle opvulling vroeg. Ik heb mijn hele leven boeken verzameld, meestal klassiekers, precies in het vooruitzicht van ooit tijd te hebben om ze te lezen en wat kan je vooral tijdens de wintermaanden beter doen?
Ik ben dan begonnen, naast wat meer ontspannende dingen om er weer in te komen, met een aantal werken over religie in het algemeen en over de joodse en de christelijke godsdienst in het bijzonder. Ik wou er het fijne van weten, ik kon me niet tevreden stellen met wat ik me herinnerde uit de godsdienstlessen, vijftig jaar tevoren en de vage informatie die een mens oppikt uit een occasioneel boek of een artikel in een tijdschrift. Ik heb dertig jaar van mijn leven doorgebracht, als administratief secretaris, in de Leuvense Faculteit der Godgeleerdheid en ook dat had me een zekere vertrouwdheid bijgebracht met de christelijke leer, maar veel te oppervlakkig om goed te zijn.
Een eerste moeilijkheid was het vinden van de juiste bronnen. Iemand die zich wil verdiepen in het katholicisme heeft het voorwaar niet gemakkelijk: er is geen officieel basiswerk, geen catechismus of toch geen die bruikbaar is voor een moderne lezer; er is ook geen website waar je terecht kan voor de fundamentele gegevens. Er zijn een aantal theologen, sommigen controversieel zoals Schillebeeckx, Küng en ook anderen, zoals Antoon Vergote, Jan Walgrave, Albert Dondeyne en van hen heb ik toen een en ander gelezen. Sommige werken waren verouderd en daardoor nauwelijks overtuigend, soms zelfs ronduit onleesbaar omdat ze vertrokken van een wereldbeeld dat totaal voorbijgestreefd was en van een geloof dat niet meer bestond in de praktijk. Er is na de Tweede Wereldoorlog veel veranderd in onze wereld.
Al wat ik las veronderstelde al wat ik zocht, namelijk een gelovige houding. Waarom je gelovig zou zijn werd niet verduidelijkt en wat dat precies was, daarover bleek veel onenigheid te bestaan. Hoe meer ik me erin verdiepte, hoe meer het me duidelijk werd dat ik daar niets meer te zoeken had. De zeer sterke geloofstwijfels van mijn prille jeugd kregen hun bevestiging in de teleurstellende antwoorden op mijn oprechte vragen naar verduidelijking. Ook enkele ontmoetingen en briefwisseling met gelovigen bevestigden de noodzaak om gans andere paden te betreden.
Stilaan ging ik dan uitkijken naar mensen die zoals ik, vanuit de zelfde twijfels en de zelfde afwijzing van de al te traditionele antwoorden van Bijbel en kerk hun ontevredenheid en ongenoegen hadden geuit en die bleken er genoeg te zijn, tot mijn verrassing, en niet van de minste. Door de geschiedenis heen heb je niet alleen steeds afwijkende opinies gehad binnen de kerk, maar ook mensen die zich tegen de kerk en zelfs tegen de religie in het algemeen verzetten. Zij kozen niet de weg van de minste weerstand, in tegendeel. Ze stierven niet zelden in de vervolging die hun deel werd, ironisch genoeg net zoals de eerste christenen de marteldood vonden in het Romeinse Rijk. Meer en meer ging mijn aandacht, belangstelling en sympathie naar deze fascinerende figuren, die zich vanuit hun overtuiging verzetten tegen de gevestigde opvattingen en die, zoals Copernicus voor het zonnestelsel, pleitten voor een radicale ommekeer: er is geen God!
Ik bleek overigens niet de enige te zijn die in deze tijd met dergelijke gedachten rondliep. Er blijken volop auteurs te zijn, niet alleen uit het verleden en nog zeer goed leesbaar, maar ook hedendaagse, die de moed hadden hun ongeloof uit te spreken en te schrijven op een eerlijke, wetenschappelijk verantwoorde manier en bovendien in een meesterlijk boeiende stijl. Voor mij en voor tientallen miljoenen anderen overal ter wereld was Richard Dawkins The God Delusion een hart onder de riem (of een riem onder het hart, beide zijn mogelijk). Sindsdien heb ik nog heel wat dergelijke werken gevonden, gelezen en hier besproken en er zijn er nog meer die klaarliggen.
Het zwaar onderkoeld geloof van mijn volwassen jaren, dat eigenlijk een verregaande en misprijzende onverschilligheid was, of zelfs een nauwelijks verholen ongeloof (het leek me ongepast om, in mijn specifieke situatie aan de Theologische Faculteit en later in de centrale administratie de Katholieke Universiteit te Leuven, dat geloof expliciet in twijfel te trekken of de kerk heviger aan te vallen dan binnen de kerk zelf gebruikelijk is), dat ongeloof werd gaandeweg een manifeste zekerheid.
Het afscheid van de kerk en van het geloof van mijn vaderen (en van mijn Moeder!) valt me nog steeds zwaar: het gaat in tegen mijn hele opvoeding, mijn hele professionele loopbaan. Ik keer mij tegen vele vrienden, vertrouwden en kennissen en ook in mijn familiekring was niet iedereen opgetogen over mijn afkering (het omgekeerde van bekering). Ook een van mijn trouwste lezers haakte onlangs af: hij wou mijn vurig antiklerikale en atheïstische teksten niet meer lezen. Ik heb me vaak pijnlijk eenzaam gevoeld, met enkel de auteurs die ik las als bemoediging. Afscheid nemen is emotioneel een onnoembaar belastende bezigheid voor een mens. Het kostte me af en toe wel moeite om in de nieuw ingeslagen richting door te gaan, maar ik was en blijf ervan overtuigd dat ik op de rechte weg was, daaraan heb ik enkel in de donkerste uren getwijfeld.
Gelukkig is zelfs het meest pijnlijke afscheid niet zelden tevens een nieuw begin. In de ongelovige boeken die ik las, leek alles zoveel beter op zijn plaats te vallen dan in welk religieus werk ook. De atheïstische wereldopvatting is helder en klaar, overtuigt zonder moeite, is vanzelfsprekend en bovendien zonder enig probleem en zonder lastige uitzonderingen te verzoenen met de wetenschap. De onnodig duistere en gecompliceerde theologie, de al te wereldse kerk maakten plaats voor een frisse aanpak, een Nieuwe Tijd, voor mezelf en voor de wereld; de droom van de talloze vrijzinnigen uit onze geschiedenis is bezig zich te realiseren.
Het is één ding om in te zien dat de hele christelijke constructie die onze beschaving en onze levens zo getekend heeft, een grote vergissing is. Eens je bewust die stap hebt gezet en ook andere, niet-christelijke religies als alternatief hebt verworpen, blijf je toch enigszins met lege handen achter. Je hebt schoon schip gemaakt, een beeldenstorm gehouden, de kooplieden uit je tempel gejaagd en ook een aantal duivels bezworen en uitgedreven. Wat overblijft, geeft een gevoel van leegte, als wanneer je in een nieuw huis gaat wonen: het is onwennig leeg. Maar dan ontdek je dat je het kan en moet en wil aankleden, het tot jouw thuis maken. Sommige van je oude meubels blijken er te passen, je zoekt een plaats voor je boeken en je bed en ook een deel van je niet te oude kleren passen nog.
Er is leven na het christendom, een toekomst zonder te geloven. Maar het is geen gemakkelijke weg. Uitgesproken ongelovigen, atheïsten, vrijzinnigen, humanisten, naturalisten, leken of hoe je ze ook wil noemen, zijn nog niet talrijk. Niet iedereen die zich de facto heeft afgewend van het geloof is daarom een overtuigd vrijdenker en nog veel minder lid van een vrijzinnige vereniging. Mijn toenaderingen tot dergelijke verenigingen in eigen streek waren ronduit teleurstellend. Blijkbaar voelen heel weinig vrijzinnigen de nood aan een gemeenschapsleven of zelfs maar ontmoetingen met gelijkgezinden. Misschien hebben ze ook moeite om elkaar te vinden.
Als vrijzinnige hoef je ook niet alles te verwerpen, natuurlijk, je gaat niet plots op de maan gaan wonen. Er is enorm veel in onze beschaving dat perfect past in een ongelovige levensopvatting, ook al omdat niet al het religieuze ook kerkelijk is en niet al het artistieke religieus. Ik luister nu niet minder graag naar de muziek van Bach, al moet ik bekennen dat sommige teksten, ook uit de Passies, nu ik ze misschien aandachtiger beluister, me wel meer afstoten dan vroeger, al heb ik ze altijd al te piëtistisch of zelfs gewoon flauw gevonden, zoals de meeste mensen die van Bach houden, trouwens.
Het is ook niet zo dat, zoals veel misleide of kwaadwillige christenen denken en zonder enige grond (blijven) beweren, als je de kerk verlaat, je meteen een baarlijke duivel bent, een libertijn, zonder moraal, een ongebreidelde levensgenieter, een seksuele veelvraat, een zorgeloze hedonist, een ongemitigeerde egoïst. Ook zonder God en gebod is het leven geen duiveltjeskermis. Mijn eigen levensstijl heeft alvast geen noemenswaardige wijzigingen ondergaan, ik ben helemaal niet anders gaan leven, alleen anders gaan denken. Ik heb nu andere redenen om te doen en te laten wat ik al deed en liet en ik voel niet onmiddellijk de nood om heel andere dingen te gaan doen.
In die context ben ik me beginnen afvragen of er wel een uitgesproken vrijzinnige levenshouding is, een uitgebouwd alternatief voor de christelijke. Dat bracht me bij enkele publicaties uit de wereld van het vrijzinnig humanisme. Een eerste werk, van de hand van de huidige voorzitter van de overkoepelende Humanistisch Vrijzinnige Vereniging, besprak ik hier onlangs: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=298185. Verder dankbaar gebruik makend van de ruime handbibliotheek - en van het vriendelijk onthaal - van het Leuvense Provinciaal Centrum voor Morele Dienstverlening, las ik van de onlangs overleden Jaap Kruithof Het Humanisme, 279 blz., EPO, 2001. De volledige ondertitel luidt: Over de klassieke erfenis, de interne verdeeldheid, de toets van de praktijk en de actuele waardencrisis. Deze uitvoerige opsomming had nog heel wat langer kunnen zijn, want dit is een werk dat bijzonder wijdlopig en breed van opzet is. In zijn bekende, beurtelings badinerende, combattieve en scherp analyserende stijl pakt Kruithof zo ongeveer alles aan wat je, hetzij van uit een historisch, hetzij van uit de hedendaagse actualiteit ook maar enigszins met humanisme in de ruimste betekenis van het woord in verband kan brengen. Dat is op zich interessant en echt ook wel heel vlot leesbaar, maar af en toe is de borstel waarmee de auteur verft zo dik (en de verf zo dun), dat er maar een heel vage schets geboden wordt van wat de bedoeling is, de rest moet je er zelf bij denken of opzoeken, maar dat laatste is sterk bemoeilijkt door het ontbreken van enige bibliografie, naar mijn aanvoelen een must voor een zo algemene inleiding, en door de aanwezigheid van slechts de aller-noodzakelijkste maar even weinig nuttige voetnoten. Dit is blijkbaar een ruim verzamelwerk, waarin de auteur oudere themas opnieuw verwerkt heeft, aangevuld met wat erg op cursusnotities en materiaal voor lezingen lijkt. Af en toe is de toon en stijl dan weer veeleer wetenschappelijk, waarbij het discours van de oorspronkelijke auteur door het commentaar van Kruithof heen schijnt; zeker daar mis je de concrete verwijzingen zeer nadrukkelijk.
Van een gans andere aard is Christian Van Kerckhove (ed.), Grondslagen Vrijzinnig Humanisme, 275 blz., met bijdragen van Leo Apostel, Dirk Batens, Hubert Dethier, Jean Paul Van Bendeghem, Rudolph Boehm, Eddy Borms, Willy Coolsaet en Koen Raes: zowat de fine fleur van de vrijzinnige academici in Vlaanderen. In de inleiding stelt de editor dat men niet heeft getracht om de bijdragen in een strak verband te brengen: elkeen kreeg de vrije hand, zowel qua inhoud als naar opzet en stijl, om zijn (er zijn geen dames aan het woord gelaten ) eigen inzichten in wat humanisme is of zou moeten zijn naar voren te brengen. Dat lijkt meer een toegeving van redactionele onmacht dan een verdienste van de gehanteerde methode. De verscheidenheid heeft haar charmes, die echter niet opwegen tegen de nadelen van een wel erg heterocliete verzameling (dit woord dat we rechtstreeks uit het Grieks of via het Frans hebben overgenomen, betekent letterlijk: anders verbogen en komt dus uit de spraakkunst. In het Grieks heb je woorden die normaal verbogen zijn, zoals boulè, raad, genitief boulès; er zijn ook andere, zoals gynè, vrouw, genitief niet gynès maar gynaikos. In het Nederlands heb je dat ook: lui, meervoud lieden. Heterocliet betekent nu: zeer verscheiden van aard, niet bij elkaar passend, ongelijksoortig.)
Ik heb zeer genoten van ten minste twee bijdragen. De ene, van Dirk Batens, is zoals de titel zegt een kennistheoretisch pleidooi, maar laat die titel geen lezer afschrikken, want wat volgt is een uiterst helder geschreven uiteenzetting van het vrijzinnig standpunt over het verwerven van kennis en inzicht en van de humanistische wereldbeschouwing. Wie afstand gedaan heeft van elke kennis die gesteund is op openbaring of dogmatische gezagsargumenten, is aangewezen op andere instrumenten en dat kan, naar de aloude traditie van onze westerse beschaving, niets anders zijn dan de rede, de rationaliteit. De auteur zuivert deze begrippen uit en verruimt ze tegelijk, vult ze grondig aan met elementen uit onze intellectuele erfenis, zodat we een zeer aannemelijk beeld krijgen van een evenwichtige menselijke denk- en handelswijze. Batens stelt herhaaldelijk dat vrijzinnigheid geen volledige uitgebouwde levensbeschouwing is, maar een kennistheoretisch standpunt; wie dat redelijk vrijzinnig standpunt inneemt, kan en zal van mening verschillen met anderen die dat standpunt delen, over hun mensbeeld, hun visie op een rechtvaardige maatschappij, hun kijk op de structuur van de kosmos, hun opvatting over de zin van het leven, het bestaan van een godheid, hun morele principes, en vele andere punten.
Voor mensen zoals ik, opgevoed binnenin een piramidaal opgebouwde hiërarchische gezagsstructuur die zich uitspreekt over alle aspecten van het menselijk bestaan, wat ervoor komt en wat erna, is dat even slikken: neen, er is geen hapklaar alternatief voor het christendom, geen andere jas om aan te trekken tegen de existentiële kou Maar de auteur leidt de vrijzinnige neofiet feilloos naar de kern van de zaak, van waaruit hij of zij zich verder kan verdiepen in concrete dan wel algemene aspecten van een correcte vrijzinnige levensbeschouwing. Hij geeft ook duidelijke maar respectvolle argumenten tegen theïstische alternatieven. Vrijzinnigheid kan noch mag een vorm van lekenreligie zijn: het dwingt de mens steeds tot originaliteit, tot autonoom en kritisch denken, tot het blijvend en radicaal afwijzen van elk gezagsargument. Er zijn vandaag geen degelijk uitgewerkte wereldbeelden. De meeste mensen hanteren een impliciet wereldbeeld en een oppervlakkig expliciet wereldbeeld. Mensen hollen door het leven, bezeten door kortetermijndoelen, nemen niet de tijd daarover na te denken, maken zichzelf en elkaar meestal iets wijs en gedragen zich allerminst zoals het hoort. Vrijzinnigen zijn niet zomaar nog een ander ideologisch groepje. Zij zijn de mensen die, over individuele wereldbeschouwelijke invullingen heen, de rationaliteit verdedigen. De hoofdbekommernis moet blijven de maatschappij te veranderen in een maatschappij die beter is met betrekking tot kennis, rechtvaardigheid, moraliteit en schoonheid; een maatschappij waarin mensen (en groepen van mensen) de vorming en de middelen en de psychologische (sociologische) eigenschappen hebben die hen toelaat vrij te denken, autonoom hun leven in te richten, en zo bij te dragen tot een betere wereld.
Zo mag ik het horen. Chapeau!
Even briljant is het laatste artikel van deze verzameling; het is geschreven door Koen Raes (foto): Een politieke ethiek voor het vrijzinnig humanisme. Zelden heb ik, binnen het bestek van nauwelijks veertig bladzijden, zoveel bijgeleerd over een zo belangrijk onderwerp. Wat is immers de vraag? Indien, zoals Batens ons leerde, het vrijzinnig standpunt enkel een methode biedt, geen uitgewerkte moraal, dan mag ook het samenlevingsmodel van de mensen niet uitgaan, zoals dat in een christelijke gemeenschap het geval is, van een geheel van geboden en verboden die hun oorsprong vinden buiten de (individuele) mens zelf, in een Openbaring, een Heilige Schrift, een kerkelijke hiërarchie, een dogmatische leer. Met verve schildert Raes wat hij noemt de neutrale en rechtvaardige sociale rechtsstaat: zijn historische wortels; de scheiding tussen het publieke en private; de opvattingen van het goede en rechtvaardigheid; sociaal-economische en levensbeschouwelijke neutraliteit; de grondslagen van een seculier politiek gezag; mogelijke kritiek op neutraliteit en formalisme; waarheid en respect; de bedreigingen van het neutraliteitsbeginsel. Een tweede luik gaat uitvoerig en zeer concreet in op de tolerantienorm: de verschillen tussen verklaren, begrijpen, verantwoorden en verdragen; moreel en ethisch waarderen; permissiviteit, onverschilligheid en gedogen; tolerantie en reciprociteit; tolerantie en persoonlijke vrijheid; tolerantie, groepsrechten en dwang. Ten slotte behandelt hij de ethiek van het goede leven; het neutrale kader dat de staat biedt moet immers ook een invulling krijgen, ook voor vrijzinnigen, mensen die vrij hun keuzes maken uit vele mogelijkheden. Hij spreekt over vrijheid en anti-paternalisme of wie doet de keuze? en vervolgens over objectivisme: wat wordt gekozen als ethisch relevant gegeven?
Dit is niet alleen heel erg belangrijk materiaal, dat thuishoort in elke schoolse opleiding, van het lager onderwijs tot de universiteit, maar ook in elke huiskamer, vrijzinnig of niet: dit kan je niet negeren, dit mag je niet missen! Bovendien schrijft Raes als een meester: ernstig, waardig, maar nooit ver weg van de realiteit, van het menselijk aanvoelen; dit is een verademing
Er is zin in het leven na het christendom!
Categorie:God of geen god? Tags:Godsdienst
02-04-2009
Christelijk Darwinisme?!?
Gisteren was er op de BBC een uitzending van een uur, waarin een jonge priester zijn visie gaf op Darwins evolutieleer. Ik heb met stijgende verbazing zitten luisteren en kijken. Zelden heb ik zon manifest bewuste verdraaiing van historische feiten en algemeen aanvaarde opvattingen meegemaakt, en dat op een ernstige zender als de BBC. Ik neem aan dat de Britse pers een kluif zal hebben aan dit incident. Laat me toe ook zelf even aan dit bone of contention te knabbelen.
De jonge priester benadrukt voortdurend dat hij een Darwinist is, dat hij de evolutieleer aanvaardt en dat zulks niet strijdig is met zijn geloof. Meer nog: het geloof heeft nooit iets gezegd dat in strijd is met de evolutieleer en ook de Bijbel, indien correct gelezen, is helemaal in overeenstemming met Darwins leer. Hij verwerpt creationisme en Intelligent Design als onwaardig voor ernstige gelovigen.
Dat is allemaal goed en wel, maar over welke God heeft de jongeman het in hemelsnaam? De essentie zelf van de evolutiegedachte is dat het ontstaan van het leven en de verdere opsplitsing in soorten, waaronder ook de mens, het gevolg is van de natuurwetten en van het toeval. God heeft dus de soorten niet elk afzonderlijk geschapen, hij komt nadien ook niet tussen in de evolutie, hij luistert niet naar hun gebed, hij zorgt niet voor hen, individueel of als soort of als groep, hij treedt niet op als scheidsrechter, als vergelder van goed en kwaad, niet in deze wereld en evenmin in het hiernamaals, dat overigens niet bestaat.
Als dat allemaal zo is, waar situeert de brave man dan nog zijn God? Dat kregen we niet te horen, behalve helemaal op het einde, waar hij iets prevelde in de zin van: de evolutie is de wondere manier waarop God zijn Schepping realiseert. God is dus diegene het die het universum en het leven daarin heeft doen ontstaan uit het niets en die het dan prompt aan zijn lot heeft overgelaten, om het te laten evolueren volgens de natuurwetten en het toeval. Dat komt erop neer dat God hooguit verantwoordelijk is voor de eerste sprankel, niet voor alles wat daarop volgt.
Zelfs als dat zo zou zijn, wat voor God is dat dan nog? Hij is dan een soort eerste levensbeginsel, het vuur aan de lont, de eerste onbewogen beweger, een oerkracht van de natuur, de vuurwerkmaker voor de Big Bang. Dus geen liefdevolle God, geen vader, geen rechtvaardige rechter of gelijk welke andere omschrijving die de kerk ooit bedacht en opgelegd heeft.
Het is zonder meer een leugen dat dit de gevestigde en aloude opvatting van de kerk zou zijn, katholiek, protestant, orthodox, anglicaans of episcopaals. Ratzinger moet de eerste zijn om deze ketter te veroordelen (liefst niet volgens de aloude principes en gebruiken van de instelling waarvan hij voor zijn verkiezing jarenlang het hoofd is geweest, het Heilig Officie, met andere woorden de Inquisitie).
Ik kan begrijpen dat een verstandige priester vandaag niet anders kan dan Darwins leer en de verdere uitwerking ervan in de hedendaagse wetenschap dankbaar te aanvaarden en toe te juichen als een van de meest glorieuze momenten van het menselijk vernuft. Maar alleen met de meest schabouwelijke heksentoeren, halve waarheden en kletterende leugens kan men de evolutieleer in overeenstemming brengen met het bestaan van de God van de kerken, vroeger of nu, zo simpel is dat. Wie dat betwist, keert zich af van de hele geschiedenis van de kerk en van de theologie en van elk van de essentiële dogmas die de kerken nog steeds voorhouden.
De enige God die men kan bedenken binnen een evolutionair gedachte wereld is die van Spinoza, zoals ook Einstein al erkende: Deus sive Natura, namelijk de Natuur zelf is God en God is de Natuur, er is niets anders dan de Natuur. Dergelijk naturalisme is evident onverzoenbaar met elk transcendent gedachte godheid, met het bestaan van om het even wat dat het Universum overstijgt. Dat is ook de reden waarom de God van onze brave priester ook niet aan de oorsprong van het leven kan liggen: als God het Universum geschapen heeft uit het niets, dan was er iets vóór het moment van de schepping, toen er dus nog niets was: namelijk God, maar hoe kan er nu iets zijn voor alles nog moet ontstaan? En als God er was, waar komt die dan vandaan? Ach
Het vroegste begin van alles is voor de mens nog steeds niet helemaal duidelijk, maar ik heb meer respect voor wat Stephen Hawking (foto) daarover te zeggen heeft in zijn Brief History of Time (klik hier voor een bespreking: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=331) dan voor welk bedenkelijk kerkelijk standpunt daarover dan ook.
Uitzendingen zoals deze kunnen hun doel niet bereiken. Fundamentalistische gelovigen en de kerkelijke instanties zullen dit standpunt veroordelen, meer gematigde gelovigen worden erdoor in de war gebracht, ongelovigen zullen het met ongeloof aanhoren, wetenschappers zullen het als onwetenschappelijk verwerpen.
Zielige stuiptrekkingen als deze (dure!) uitzending zijn niets anders dan de aankondiging van het trieste einde van een lange, gewelddadige kerkelijke fase in onze beschaving, die zichzelf definitief heeft vernietigd in de waanzin van de conflicten van de twintigste eeuw.
Categorie:God of geen god? Tags:Darwin, evolutie, God, atheïsme
23-03-2009
Vagevuur & voorgeborchte
Ik moet het toegeven: ik heb me vergist.
Ik heb op deze bladzijden recentelijk enkele keren vermeld dat de Katholieke Kerk het Vagevuur zou afgeschaft hebben en dat is pertinent niet zo. Vanzelfsprekend heb ik dat niet met opzet gedaan, zo zijn we niet. Hoe komt het dan dat ik mij vergist heb? Ik had me gebaseerd op berichtgeving op radio en tv, maar ik had blijkbaar niet goed geluisterd of de berichtgeving was inadequaat. Bovendien had ik, tegen mijn gewoonte in, mag ik wel zeggen, niet nagekeken waar de klepel precies hing. Tijd dus om een en ander recht te zetten.
Laten we beginnen met het vagevuur. Zoals we geleerd hebben in de catechismus, gaan de zielen van de gelovigen die zich schuldig gemaakt hebben aan ernstige maar niet onvergeeflijke zonden en die daarvoor eventueel geen kwijtschelding hebben gekregen op het ogenblik van de dood, niet naar de hemel of de hel, maar naar het vagevuur, waar ze een tijd moeten doorbrengen van boete, loutering, zuivering, voor ze naar de hemel kunnen gaan. Laten we ook nog even in herinnering brengen dat er twee soorten zonden zijn: doodzonden en dagelijkse zonden; wie sterft in staat van doodzonde, dat wil zeggen dat hij of zij geen berouw heeft betoond en/of vergeving heeft bekomen, die gaat naar de hel. Wie wel zijn doodzonden gebiecht heeft, evenals wie enkel dagelijkse zonden heeft uitstaan, die gaat naar het vagevuur, want zelfs al zijn alle zonden vergeven, toch blijft er iets van over, een schuld die moet uitgevaagd worden. Het vage-vuur is een bestraffing voor al wat we verkeerd gedaan hebben op aarde, de duur en de aard van de bestraffing hangen af van de begane zonden.
Dit vagevuur is nog steeds een vast punt van het geloof van de katholieke kerk, een dogma. De kerk houdt eveneens vast aan de (sinds Luther) merkwaardige stelling dat de nog levende gelovigen door hun gebed, aalmoezen, boetedoening en aflaten, strafvermindering kunnen bekomen voor de zielen in het vagevuur.
Wat is er dan wel gebeurd? Op verzoek van de vorige paus heeft de Theologische commissie zich gebogen over de kwestie van het voorgeborchte, in het Latijn limbo of limbus, letterlijk: rand, zoom. Het is een soort van tussenstadium tussen hemel, hel en vagevuur, voor enkele specifieke categorieën. Reeds in de eerste eeuwen van het christendom vroeg men zich namelijk af wat er gebeurde met de zielen van kinderen die sterven voor ze gedoopt konden worden. Aangezien het doopsel een noodzakelijke voorwaarde is om van de erfzonde (en alle andere zonden) bevrijd te worden, konden ongedoopte kinderen niet naar de hemel, ook al hadden ze persoonlijk geen enkele schuld. De leer over het doopsel was (en is!) evenwel zo streng, dat men hen geen vrijstelling kon geven. Ze moesten dan maar naar het voorgeborchte, dat men speciaal voor hen uitdacht. Meteen konden ook anderen daar terecht: al de rechtvaardigen die vóór Christus komst gestorven waren en zich dus niet konden bekeerd hebben, omdat er gewoon nog geen doopsel en geen kerk was. Rond 500 besefte men ook al dat er in de wereld andere volkeren waren die de blijde boodschap nog niet hadden vernomen, die dus ook geen gelegenheid gekregen hadden om zich te laten dopen. Die konden dus ook na hun dood en onverwist daar ondergebracht worden, althans als ze een deugdzaam leven geleid hadden. Vandaag kan men die uitvlucht niet meer gebruiken: het katholieke geloof is alom verspreid, niemand kan nog pleiten dat hij of zij niet op de hoogte was.
Wat is nu het uiteindelijk lot van de zielen in het voorgeborchte? Daarover wordt beslist bij het Laatste Oordeel, aan het einde der tijden. Dan gaan ze naar de hemel, of naar de hel, al naargelang van de uitslag van het Oordeel Gods.
In het Credo stond vroeger een vreemd zinnetje: die nedergedaald is ter helle. Merkwaardig genoeg is dat niet terug te vinden in de Latijnse tekst, noch in (noord-) Nederlandse of protestantse versies en dus nu ook niet meer in onze Vlaamse liturgie. Het gaat terug op een veel oudere zogenaamd apostolische versie van het Credo, nog voor het concilie van Nicea (325) en Constantinopel (381). Het is dit zinnetje dat men (lang) nadien heeft uitgelegd alsof Christus na zijn verrijzenis even langs de hel is gegaan, of het voorgeborchte ervan, maar hoe dan ook met de bedoeling om al de rechtvaardigen van voor zijn tijd mee te nemen naar de hemel (foto). Ik heb dat als knaap nog te horen gekregen in de godsdienstles.
Het verhaal van het voorgeborchte is nooit dogma geworden, al hebben kerkvaders, pauzen en theologen het steeds voor waar aangenomen en in feite is dat nog zo: het is iets dat men mag geloven, maar niet verplicht is te geloven. De neerdaling ter helle zelf lijkt meer op een legende en is zeker ook geen geloofspunt, al vraag ik me toch af waar en wanneer dat zinnetje stiekem uit de tekst van het Vlaamse Credo verdwenen is, en waar het kon op slaan, nog voor er ooit sprake was van een voorgeborchte
Dat is ook de teneur van wat de Theologische commissie heeft gezegd in haar rapport van 2006. Zij bekennen dat zij het moeilijk hebben met het lot van de zielen van de ongedoopte kinderen en spreken de hoop en het vertrouwen uit dat God in al zijn Goedheid zijn eigen regels zal overtreden en mensenkinderen rechtstreeks zal toelaten tot de hemel die niet gedoopt zijn. Als Hij dat doet, is althans voor deze groep het voorgeborchte (van de hel of de hemel, dat is nog niet echt duidelijk), overbodig geworden. Maar zeker weten het niet. Het voorgeborchte blijft dus bestaan, als iets dat men mag geloven, ook voor de ongedoopte kinderen, maar in alle geval als de pleisterplaats van al wie zonder daar zelf schuld aan te hebben, gestorven is zonder het doopsel, maar desondanks een deugdzaam leven heeft geleid.
Een belangrijke vraag daarbij is evenwel wat er gebeurt met andere christenen, zoals de protestanten, anglicanen en de orthodoxen en uiteraard ook met aanhangers van andere religies en overtuigingen, dus de overgrote meerderheid van de mensheid. Recente theologen nemen aan dat de andere christene kerken, ook al dwalen zij op belangrijke punten en al zouden zij, om goed te zijn, citopresto moeten terugkeren in de schoot van de ene, katholieke kerk, toch de macht hebben behouden om door het doopsel hun gelovigen te bevrijden van de erfzonde. Dat is alvast een geruststelling voor hen. Boeddhisten, hindoes, taoïsten, jaïnisten, joden dat is een gans andere kwestie: die kunnen nu niet meer zeggen dat ze nog nooit van de katholieke leer gehoord hebben; ze keren zich dus bewust af van het heil door het doopsel. Men ziet wel in dat zij een deugdzaam leven kunnen leiden, maar aangezien ze sterven met de erfzonde, kunnen ze niet naar de hemel. Ze zitten dus ofwel voorgoed in de hel of tijdelijk in het voorgeborchte; in dat laatste geval zal ook pas bij het Laatste Oordeel, en dat kan nog even duren, hopen we, over hun lot beslist worden: God is niet gebonden aan de regel van het verplichte doopsel, dat geldt enkel voor de kerk hier op aarde.
En wat met ongelovigen, zoals bijvoorbeeld uw dienaar? Tja de hel, zeker? Want ik wijs niet alleen het doopsel en de erfzonde af, maar ook al de rest: de kerk, de paus, de sacramenten, de hemel en de hel, het vagevuur en het voorgeborchte, het leven na de dood, de verrijzenis, het Laatste Oordeel, de Heilige Geest, Christus en God zelve. Daarvoor kwam men vroeger op de brandstapel, het was zonder meer een voldoende reden voor bedienaars van de kerk en voor de plaatsvervanger van God op aarde zelf om met volle overtuiging het vijfde en toch wel enigszins belangrijke gebod te overtreden: Gij zult niet doden!
Zo, dat was het zowat. We weten nu weer dat er een verschil is tussen het vagevuur en het voorgeborchte, dat ze allebei (niet) bestaan en wie er (niet) in zit. Ik ben blij dat ik dat even heb kunnen rechtzetten. Ik zou immers niet willen dat men mij, naast al mijn andere zonden, ook nog zou aanwrijven dat ik gelovigen verkeerde informatie verstrekt heb over hun eeuwig leven.