mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
25-07-2008
Richard Dawkins: The Blind Watchmaker
The Blind Watchmaker is de titel die Richard Dawkins koos voor zijn veelgeprezen boek uit 1986, dat ik las in een goedkope (£ 8,99, bij Club/Proxis voor 14,50) Penguin herdruk uit 2006, met een nieuwe inleiding. Met het appendix uit 1991, de index en een bescheiden bibliografie van de verwijzingen in de tekst (er zijn geen voetnoten) komt dit boek op 340 bladzijden in de ondertussen hier al voldoende vermaledijde microscopische korpsgrootte. Het is wellicht overbodig om te vertellen dat dit boek over de evolutietheorie gaat: Dawkins is een van de meest bekende vertegenwoordigers van het neo-Darwinisme en ik besprak hier al enkele van zijn werken, klik op de verwijzing als je ze nog eens wil nalezen.
De blinde horlogemaker uit de titel is een parafrase op een traktaat uit 1828, waarin een theoloog het bestaan van God bewijst op basis van de complexiteit van het leven. Dit is de redenering: als je tijdens een wandeling op een steen zou schoppen, dan zou je daarbij niet stilstaan: die steen ligt er gewoon. Maar als datgene waarop je schopt een ingewikkeld gouden horloge zou zijn, dan zou je niet anders kunnen dan concluderen dat er iemand moet geweest zijn die dat voorwerp in al zijn complexiteit geschapen heeft. Paley, zo heette de brave man, maakt dan uitvoerige en gedetailleerde beschrijvingen van hoe mooi en ingewikkeld onze wereld is en alles wat erin voorkomt, niet in het minst de mens. Dus moet er wel een God zijn die dat allemaal gemaakt heeft zoals het is.
Onder meer omwille van dit boek is Darwin destijds op zoek gegaan naar een andere verklaring voor die pracht en die complexiteit. Dat is ook de taak die Dawkins zich hier gesteld heeft. Als er al een horlogemaker geweest is, dan moet het een blinde geweest zijn: een boutade voor het ongenadig principe van de evolutieleer.
Weet je, het zou waarschijnlijk veel aantrekkelijker en gemakkelijker zijn om Dawkins verhaal in twijfel te trekken indien hij niet zo verdraaid goed schreef. Je kan zijn tegenstanders een beetje vergelijken met de advocaten hier te lande die vernemen dat hun tegenstrever een zekere Vermassen is begin er maar aan!
Ik vond dit boek ook veruit het meest vlot leesbare tot nog toe van zijn wetenschappelijke werken die ook voor een ruimer publiek bestemd zijn (en die ik al gelezen heb). Ik heb het opmerkelijk snel uitgelezen en dat is altijd een goed teken. Er zijn geen taaie stukken bij, alles is even interessant en je draait nieuwsgierig de bladzijden om, meegesleept door zijn enthousiaste vaart. Hij is zon buitengewoon begaafd auteur dat je gewoon vergeet dat je een wetenschappelijk werk aan het lezen bent, waarvan hij overigens zelf zegt dat het niet (overal even) gemakkelijk is.
Dit boek leest werkelijk als een roman, nee: het is boeiender dan vrijwel alles wat ik aan literatuur gelezen heb en dat is, in alle bescheidenheid, toch niet weinig Er zijn, in mijn opinie, vrijwel geen auteurs, ook zuiver literaire, die beschikken over een pen zoals die van Richard Dawkins. Het is niet alleen een intellectueel genot om hem te volgen in zijn lucide redeneringen, het is ook een constant plezier om mee op te gaan in zijn superieur taalspel; bij momenten heb ik het zitten uitschateren en dat bij een wetenschappelijke tekst! Daarbij komt nog dat wat hij schrijft zonder enige twijfel ongemeen belangrijk is ook: het gaat over het ontstaan en het wezen van ons bestaan op deze wereld, niet meer of niet minder.
Een van de recensies zei het zo: One of the best science books one of the best of any books I have ever read!
Ik kan je natuurlijk niet dwingen, maar als je ook maar enigszins belangstelling hebt voor de oorsprong van het leven en voor de manier waarop we van de meest primitieve materie ontwikkeld zijn tot de mensen die we vandaag zijn (en waarom zou je daarin niet geïnteresseerd zijn?), dan er is geen enkel excuus om dit boek niet te lezen, je weet gewoon niet wat je mist.
Het is ook vertaald in het Nederlands: De blinde horlogemaker, 15 bij Club/Proxis, maar als het kan, lees het dan in dat prachtige, vlotte, verhelderende en meeslepende Engels van Dawkins, zelfs in de verfoeilijk kleine Penguin-druk.
En als je na lezing nog steeds eerlijk meent dat de evolutieleer zoals hij hier uitlegt langs geen kanten klopt en je vindt bovendien dat het boek niet zo goed geschreven is als ik hier beweer, dan mag je het naar mij opsturen en ik betaal het je terug!
23-07-2008
vermeend of vermoedelijk?
Al enkele dagen valt het mij op dat men in het nieuws de term vermeend gebruikt in wat althans voor mij niet de correcte betekenis is, namelijk als een synoniem voor vermoedelijk: de vermoedelijke dader, of voor verdacht: de man die ervan verdacht wordt , of beschuldigd: de beschuldigde, soms zelfs de veroordeelde.
Laten we het even op een rijtje zetten.
Om te beginnen gaat het niet noodzakelijk om de feiten, want daarover kan heel wat discussie zijn. Het gaat dus vooral om wat we weten over de feiten.
Als we met zekerheid weten dat iemand bepaalde feiten heeft gepleegd, dan spreken we niet meer van menen, vermoeden, verdenken of beschuldigen: de man die zijn beide kinderen ombracht en dan zelfmoord pleegde, de moeder die haar vijf kinderen ombracht. De feiten zijn vastgesteld en er is geen twijfel mogelijk.
Eens het gerecht dat heeft vastgesteld, spreken we van beschuldigden: zij zijn in staat van beschuldiging gesteld, zij zijn beschuldigd van het plegen van strafbare feiten, ze hebben zich daaraan schuldig gemaakt. Er zal een proces volgen waarin de feiten ook door de verdediging niet betwist worden: het gaat om schuldigen; wel kan men verzachtende omstandigheden inroepen, die de strafmaat kunnen verlichten. Men kan ook wijzen op procedurefouten bij het onderzoek of de rechtszaak en dat kan aanleiding geven tot een nieuw proces.
Het kan zijn dat men sterke vermoedens heeft in een bepaalde richting, bijvoorbeeld omdat de feiten grote gelijkenis vertonen met eerdere misdaden gepleegd door een dader die geen alibi heeft en die werd gezien in de omgeving van de plaats van de misdaad, dan kan men iemand oppakken voor ondervraging en voor verder onderzoek. Dan spreekt men van de vermoedelijke dader.
Als het gerecht voldoende aanwijzingen heeft, maar geen onweerlegbare bewijzen, dan wordt iemand in verdenking gesteld, hij of zij wordt verdacht van het plegen van de feiten. Het is dan uiteindelijk aan het gerecht om een uitspraak te doen over de schuld en dat is altijd een arbitraire uitspraak, een opinie, aangezien er geen zekerheid is, bijvoorbeeld als er geen getuigen waren. We zullen dus nooit met absolute zekerheid weten of de dader de feiten werkelijk gepleegd heeft, maar dat belet gelukkig het gerecht en eventueel een jury niet om tot een uitspraak te komen op basis van de bewijzen en aanwijzingen: men is zo zeker als men kan zijn, beyond a reasonable doubt. Men verklaart de betrokkene schuldig, ook als die zijn onschuld blijft uitschreeuwen.
We moeten daarmee zeker uiterst voorzichtig blijven, zeker als het gaat om getuigenverklaringen. Zo heeft men in de USA honderden ter doodveroordeelden moeten vrijlaten (meestal kleurlingen, maar hun aantal is hoe dan ook procentueel sterk overdreven in de gevangenissen), toen men DNA-onderzoek begon in te zetten in rechtszaken en bleek dat getuigen zich hadden vergist of ter kwader trouw hadden gehandeld.
Wanneer spreken we dan van de vermeende dader? Naar mijn aanvoelen, bevestigd door verscheidene naslagwerken, gaat het dan om iemand waarvan men vermoedde dat hij iets gedaan had, of die ervan verdacht werd of zelfs beschuldigd, maar die achteraf onschuldig blijkt te zijn, op basis van nieuwe gegevens, of omdat de informatie die de basis vormde van het vermoeden niet klopte, of na afloop van een proces, waarin hij of zij onschuldig werd verklaard, bijvoorbeeld wegens gebrek aan bewijzen. In dat laatste geval zullen we ook hier nooit weten wat er werkelijk gebeurd is.
De vermeende dader is dus iemand die niet de dader blijkt te zijn, iemand die we ten onrechte voor de dader hebben aangezien, die we verkeerdelijk voor de dader hebben genomen, omdat de feiten waarvan hij beschuldigd wordt niet (zo) zijn gebeurd, of bijvoorbeeld ook omdat iemand anders de dader was. Het is dus niet correct om dat woord vermeend te gebruiken in gevallen waarin de schuld en de identiteit vaststaat: Karadzic is niet de vermeende massamoordenaar, maar de man die zonder enige twijfel rechtstreeks en persoonlijk verantwoordelijk is voor het uitmoorden van honderdduizenden moslims. Evenmin is Dutroux een vermeende kindermoordenaar: hij is ervoor veroordeeld op basis van bewijzen en bekentenissen; idem voor de veroordeling van Aid Oud en Fourniret.
In een gans andere context is Tom Boonen niet uit de Tour gehouden voor vermeend druggebruik: men heeft harde bewijzen van zijn misstap. Dat geldt ook voor de renners die men recentelijk uit de Tour gezet heeft: het zijn geen vermeende epo-gebruikers, want dat zou impliceren dat men hen ten onrechte verdacht en beschuldigd heeft en uit de reacties, ook hun ploegen en werkgevers, blijken de bewijzen maar al te overtuigend te zijn.
Van Dale geeft als tweede betekenis voor vermeend: vermoed, vermoedelijk en aangezien een woordenboek in de eerste plaats betekenissen optekent en niet verordent, moeten we dit aanvaarden: wellicht gebruikt men hier en daar en af en toe vermeend in die betekenis. Maar vooral in de verslaggeving over rechtszaken of bij gebeurtenissen die ernstige gevolgen hebben, is het beter, ja noodzakelijk om het misleidend en/of onterecht gebruik van woord te vermijden en ons aan de gangbare terminologie te houden.
Ik vermoed dat journalisten de term vermeend er zonder veel nadenken gauw bij zetten om niet het risico te lopen later ooit beschuldigd te worden van vooringenomenheid of zelfs van later en eerroof: als men zegt vermeende dader, dan spreekt men geen oordeel uit. Dat klopt, maar dat hoef je niet te doen als er niet de minste twijfel bestaat over de feiten of de schuld. Men zegt wel eens: iedereen is onschuldig tot het bewijs van het tegendeel, maar dat is maar één benadering, namelijk de juridische; pas na een proces kan iemand schuldig verklaard worden. Maar daarmee is niet alles gezegd: het kan zeer goed zijn dat de feiten wel degelijk gebeurd zijn, ook al zijn er geen bewijzen of is de zaak verjaard en kan er dus niemand schuldig verklaard worden; het kan helaas ook zo zijn dat de veroordeelde onschuldig is
Vermeend betekent: niet echt, niet echt, laten we het daar maar bij houden. Anders gaat men straks nog spreken over de vermeende genocide van de Nazis, de Khmer Rouge of Stalin.
21-07-2008
Il Pensieroso
L'Allegro, il Pensieroso ed il Moderato (HWV 55) is een pastorale ode van George Frideric Haendel (1685-1759); hij werkte eraan van 19 januari tot 4 februari 1740 en de première vond plaats op 27 februari 1740 in het Royal Theatre, Lincoln's Inn Fields. Voor de tekst bewerkte Charles Jennens, een van de librettisten van Haendel, twee gedichten uit 1645 van John Milton (1608-1674): L'Allegro en il Pensieroso. Die twee vormen echt een paar: de rappe en luchtige Allegro houdt van het lieflijke en rustige landelijk leven overdag en van het levendige, uitdagende nachtleven van de stad. De bedachtzame Pensieroso zoekt zijn genoegen in lange wandelingen in sombere wouden en nachtelijk zoeken in boeken in een eenzame toren.
Jennens heeft van die twee gedichten een meer levendige dialoog gemaakt tussen die twee en die vormt de eerste twee delen van Haendels muziekstuk. In het kortere derde deel doet Jennens een poging om de twee te verzoenen en dat is dan il Moderato, de gematigde uit de titel. Voor die tekst maakte hij gebruik van klassieke verwijzingen, vooral naar de gulden middenweg die Aristoteles al voorhield. Opvallend is het bekende lieflijk eindduet: hier parafraseert Jennens een tekst uit The Tempest van Shakespeare, namelijk de passage waarin Prospero erin toestemt om de betovering te verbreken van al de andere personages. Dit is de tekst van Shakespeare:
The charm dissolves apace, And as the morning steals upon the night, Melting the darkness, so their rising senses Begin to chase the ignorant fumes that mantle Their clearer reason
En dit is die van Jennens:
As steals the morn upon the night, And melts the shades away: So truth does Fancys charm dissolve, And rising reason puts to flight The fumes that did the mind involve, Restoring intellectual day.
Onlangs hoorde ik dat duet op de radio en ik was meteen weg van de verrukkelijke melodie. Toen ik nadien de tekst ging opzoeken, was ik verrast en getroffen door deze dialoog, op een tekst van Milton, een dichter die we het best kennen van Paradise Lost (maar wie heeft dat ooit gelezen? Ik niet ) geboren in 1608, dus precies vierhonderd jaar geleden
Voor wie het interesseert: de volledige tekst van Haendels ode vind je hier:
en ik heb lang gezocht, hoewel het voor de hand lag, maar zo gaat het nu eenmaal. Je ziet hier de schrijfwijze Penseroso, maar dat lijkt me een tikfout, het Italiaans woordenboek geeft enkel Pensieroso.
Voor de volledige tekst van Miltons oorspronkelijke gedichten, met toelichting, in het Engels, kan je hier terecht:
Met een snelle goegel kom je zeker bij een van de vele uitvoeringen van het muziekstuk van Haendel.
Het zal u niet verbazen, lieve lezers, dat ik mij veeleer vereenzelvig met de wat zwaarmoedige en filosofische Pensieroso dan met de frivole Allegro Mijn dagen breng ik door, niet in een donkere toren maar toch grotendeels in mijn werkkamer, mijn bureau, met mijn boeken om mij heen en mijn PC met de vaste verbinding naar internet, of in de tuinkamer, in mijn relax, met een meestal ernstig boek op schoot en ten minste één woordenboek in de buurt; steeds klinkt er klassieke muziek in huis.
Ik doe niet aan sport, ben geen lid van een vereniging, heb geen andere hobbys, ik ga niet op café en zelden op restaurant, niet naar de film of theater; een zeldzame keer laat ik me verleiden of uitnodigen voor een klassiek concert; Tv-kijken beperk ik zoveel mogelijk, met uitzondering van muziekvoorstellingen.
Ik hou echt niet van uitgebreide familiebijeenkomsten of etentjes bij vrienden of kennissen en zeker niet van luidruchtige recepties. Roddel of prietpraat maakt me kregelig, maar voor een goed gesprek ben ik altijd te vinden. Via mail onderhoud ik contact met enkele pennenvrienden en ook daarin probeer ik wat dieper te graven dan het uitwisselen van nieuws. Op vakantie gaan doe ik al vele jaren niet meer, ik hou niet van reizen, met welk vervoermiddel dan ook, of van zonnekloppen, zelfs niet van museumbezoek.
Ik besef bijna dagelijks dat ik me daardoor nogal onderscheid van de overgrote meerderheid van de bevolking, maar dat is het gevolg van mijn manier van leven, niet de reden: ik wens me helemaal niet af te zonderen, het gebeurt gewoon. Ik spreek evenmin een oordeel uit over de mensen die er andere gewoonten op nahouden. Zolang ik er geen hinder van ondervind, mag voor mij iedereen zo ongeveer doen waar hij of zij zin in heeft. Elke zomer overspoelt gedurende enkele dagen een massa van honderd duizend jongeren ons doorgaans vreedzaam dorp, Werchter, voor het bekende muziekfestival, maar als de wind meezit, is de lawaaihinder voor ons beperkt. Evenzo voor de fuiven die in de buurt gehouden worden: het is maar enkele zomerse zaterdagen en wij zijn ook jong geweest, echt waar!
Maar ik verbaas me wel steevast en hartsgrondig over massabewegingen zoals Rock Werchter en de andere zomerfestivals, concerten in Vorst Nationaal of op de Grote Markt van Brussel, de jaarlijkse trek naar het zuiden of naar de skioorden, de koopjesjagers, de bezoekers van grote tentoonstellingen, de avontuurlijke reizigers, de wielertoeristen en Mont Ventoux-beklimmers, de voetbalfans en de basketballiefhebbers, de IJzerbedevaarters of Nationale zangfeestelingen, de deelnemers aan dodentochten of bedevaarten naar Scherpenheuvel, de bezoekers van braderijen en feestmarkten en antiekbeurzen, stoeten en ommegangen en ga zo nog maar even door Ik zie de mensen bezig of verneem er iets over op het dagelijkse nieuws en ik schud meewarig het hoofd: niet voor mij, niet voor mij, ik zou zelfs goed geld geven om dat allemaal niet te moeten doen!
Mijn enige echte ondeugd is, naast het kopen van boeken en, in veel mindere mate, muziek, het verzamelen van goedkope postuurtjes, beeldjes: oorspronkelijk van miniatuurhuisjes, dan van mensen of dieren die lezen of toch een boek bijhebben, nog later van mensen of dieren met een muziekinstrument of dansers. En ik heb ook enkele klokken en uurwerken.
Ik rook niet, gebruik geen drugs, drink hoogstens een simpel glas rode wijn bij het eten.
Nochtans ben ik een tevreden, ja een gelukkige mens.
As steals the morn upon the night, And melts the shades away: So truth does Fancys charm dissolve, And rising reason puts to flight The fumes that did the mind involve, Restoring intellectual day.
Zoals het morgenlicht steels de nacht besluipt en schaduwen doet smelten zo lost de waarheid de tover op van de verbeelding en verjaagt de rijzende rede de wasems die het verstand benevelden en herstelt zo het daglicht van het intellect.
17-07-2008
Stephen Jay Gould: Rocks of Ages
Een van de eerste auteurs die ik ter hand nam na mijn pensionering was Stephen Jay Gould, de bekende wetenschapper en publicist die in 2002 overleed aan kanker, amper 60 jaar oud, net zo oud als ik toen was, in 2006. Ik had de gewoonte aangenomen om elke morgen een artikel te lezen in een van de talrijke bundels die van zijn hand verschenen zijn, meestal onder sprekende titels. De artikels verschenen maandelijks in het tijdschrift Natural History en werden zeer veel en graag gelezen. Dit is zijn bibliografie, althans van zijn boeken; daarnaast schreef hij talloze artikels in wetenschappelijke en meer populaire tijdschriften en kranten en weekbladen.
1977. Ontogeny and Phylogeny 1977. Ever Since Darwin 1980. The Panda's Thumb 1981. The Mismeasure of Man 1983. Hen's Teeth and Horse's Toes 1985. The Flamingo's Smile 1987. Time's Arrow, Time's Cycle 1987. An Urchin in the Storm: Essays about Books and Ideas 1989. Wonderful Life: The Burgess Shale and the Nature of History 1991. Bully for Brontosaurus 1992. Finders, Keepers: Eight Collectors 1993. Eight Little Piggies 1993. The Book of Life. Preface, pp. 6-21 1995. Dinosaur in a Haystack 1996. Full House: The Spread of Excellence from Plato to Darwin 1997. Questioning the Millennium: A Rationalist's Guide to a Precisely Arbitrary Countdown 1998. Leonardo's Mountain of Clams and the Diet of Worms 1999. Rocks of Ages: Science and Religion in the Fullness of Life 2000. The Lying Stones of Marrakech 2000. Crossing Over: Where Art and Science Meet 2002. The Structure of Evolutionary Theory 2002. I Have Landed: The End of a Beginning in Natural History 2003. Triumph and Tragedy in Mudville: A Lifelong Passion for Baseball 2003. The Hedgehog, the Fox, and the Magister's Pox
Ik las van hem net het vrij korte Rocks of Ages (1999), 241 pp., index, een goedkope (12,50 bij Proxis/Club) Ballantine herdruk, groot lettertype, ruime interlinie, dus ook fysiek leuk om te lezen, naast het genoegen dat je bij Gould steeds beleeft aan de inhoud en de stijl.
Dat plezier was bij dit werk van hem enigszins getemperd. Gisteren nog had ik het hier (onder meer, onder meer ) over de vaak hartverscheurende tweestrijd tussen geloof en wetenschap. Dat is ook het thema van het boek, zoals de ondertitel duidelijk maakt: Science and Religion in the Fullness of Life. De bedoeling van Gould is om te pleiten voor een vreedzaam samenleven van de twee. Hij acht dat niet alleen mogelijk maar zelfs noodzakelijk, maar dan wel onder voorwaarden: beide moeten zich houden aan strakke afspraken, namelijk om niet op elkaars terrein te komen. Gould heeft daarvoor een uitdrukking gekozen en een acroniem, een letterwoord: NOMA of non-overlapping magisteria. De twee benaderingen zijn noodzakelijk verschillend, maar vertonen talrijke raakpunten en Gould houdt vol dat ze naast elkaar kunnen bestaan als ze elkaar maar respecteren in hun eigenheid. Het geloof of de religie mag zich niet inlaten met wat de wetenschap doet, namelijk de logische, rationele verklaring van onze wereld, en de wetenschap kan niets zeggen over de zin van de wereld voor zijn bewoners.
So far so good, maar lukt dat ook? Gould voert aan, met talrijke voorbeelden en anekdotes, dat het hier gaat om een vals of fictief probleem, een tweestrijd die er niet hoeft te zijn. Maar precies die overvloedige en bekende voorbeelden, zoals Galilei, Newton, Darwin, Huxley, Haldane, pauselijke encyclieken, de rechtspraak in de USA rond evolutieleer en intelligent design bewijzen dat er wel degelijk altijd al een strijd is geweest en dat die er nog steeds is. Gould doet al de moeite van de wereld om dat te minimaliseren. Eerst sluit hij de hele oudheid en de middeleeuwen uit van de discussie, want dan bestond de wetenschap nog niet als dusdanig of behoorde ze tot de theologie. Als hij er toch op ingaat, levert dat soms betwistbare resultaten op; zo beweert hij dat men in de oudheid en de middeleeuwen helemaal niet dacht dat de aarde een platte schijf was: de meerderheid van de wetenschappers en zelfs van de theologen zou er zeker van geweest zijn dat de aarde bolvormig was. Hij steunt daarvoor op één enkele auteur en een van de aangehaalde voorbeelden is Beda (+ 735), die spreekt van orbis, wat Gould vertaalt als orb, globe, maar die betekenis heeft orb maar na 1520 en orbis is in het Latijn helemaal geen bol maar een cirkel. Enige voorzichtigheid is dus geboden, want Gould lijkt wel héél welwillend tegenover de uitstapjes van de religie op het domein van de wetenschap of de vervolging van autonoom denkende wetenschappers. Dat verandert wanneer hij zelf betrokken is als expert witness in een rechtszaak tegen religieuze fundamentalisten die het recht opeisten om het creationisme te doceren in Amerikaanse scholen. Dan blijken dit niet zozeer gelovigen te zijn, maar uitzonderingen, randverschijnselen, bijna misdadige geesten die niets te maken hebben met echte religie.
Dat is het grote probleem in dit boek: wat is religie dan wel? Voor Gould is het een soort van gemene deler van alle religies (hij verontschuldigt zich dat hij van Islam en oosterse godsdiensten niets afweet en daarover dus niets kan zeggen; ook over het katholicisme pleit hij zichzelf vrij van kennis of betrokkenheid en hoewel hij uit een Joodse familie stamt, noemt hij zich atheïst). Hij heeft het dus over een soort religieus gevoel, of zelfs een morele instelling, een ethische manier van omgaan met elkaar en met de wereld, niet over een bepaalde godsdienst. Dat is de moeilijkheid, natuurlijk. Wie kan er iets hebben tegen zoiets vaags? Maar religie is helemaal niet vaag of onbepaald, maar uiterst duidelijk en beslist. De katholieke Kerk is volgens hem een heel open praatgroep, al eeuwen lang, waar allerlei opinies mogelijk zijn. Oh, ja? Maar wie beslist er over het priesterschap van de vrouw? het celibaat? abortus? euthanasie? onsterfelijkheid? de ziel? Laten we nuchter blijven.
Gould pleit voortdurend voor duidelijke demarcatielijnen tussen wetenschap en religie, slaagt er nergens in om te overtuigen dat religie noodzakelijk is. Hij beweert dat men nooit met behulp van de wetenschap uit de natuur enige zin of betekenis kan afleiden, maar blijft het antwoord schuldig op de vraag waarom religie dan wel de antwoorden vandaan zou halen. Hij verwijst vaag naar de taak elk individu om daarmee in het reine te komen. Laat dat nu precies zijn wat godsdiensten niet wensen: niet het individu beslist, maar het magisterium, een woord dat in de katholieke Kerk een totaal andere betekenis heeft dan wat Gould aangeeft: niet zoals Gould zegt een domein waarin een leraar (magister) gezag heeft, maar Het Leergezag, de Paus, met andere woorden, als onfeilbaar vertegenwoordiger van God op aarde, die in dogmas en andere encyclieken vastlegt wat de gelovigen moeten geloven.
Dit is een zeer vlot en goed geschreven boekje, met allerlei interessante anekdoten en leerzame argumenten, maar het biedt helaas geen echt doordachte uitweg uit de wellicht eeuwige twistvraag over het gelijk van wetenschap en religie. Daarvoor is Gould te vergoelijkend tegenover de godsdiensten, de angstaanjagende realiteit van Goulds al te vage ideële religie; daarnaast heeft hij een manifeste blinde vlek voor de vooruitgang die er sinds meer dan dertig jaar gemaakt wordt op het vlak van de integratie van de positieve en de humane wetenschappen. Hij staat dan ook bekend als een fervent tegenstander van de sociobiologie en de evolutionaire psychologie en auteurs als Dennett, Dawkins, Pinker, Tooby en Cosmides, die op hun beurt herhaaldelijk en vaak ook heel scherp Goulds onduidelijke en onzuivere premissen hebben blootgelegd en aangeklaagd.
Ik zal nog vaak Gould lezen en met veel plezier, maar in dit boekje toont hij zich niet van zijn sterkste kant. Ik had gehoopt op enige verheldering, want het debat is actueel, ongemeen belangrijk en nog steeds onbeslist, en Gould leek me als een integer wetenschapper met een uitgesproken belangstelling voor het verschijnsel religie, uitmuntend geplaatst om ons een stap verder te brengen. Maar dat is hem niet gelukt, in tegendeel: door de lijnen niet scherp genoeg te trekken, door zijn termen nauwelijks af te lijnen heeft hij enkel rookgordijnen opgetrokken en zich verscholen achter intellectuele mistbanken. Spijtig, ik had er echt meer van verwacht, te veel, blijkbaar, maar we zijn allemaal mensen.
16-07-2008
Mariologie
Godsdiensten spreken over het onuitsprekelijke, het onzegbare, het onnoemelijke, het mysterie: zelfs de naam van God mag niet uitgesproken of voluit geschreven worden. Men is dus aangewezen op het gebruik van symbolen, metaforen, allegorieën, vergelijkingen.
Het gevaar is echter zeer groot dat de woorden die men gebruikt om het onuitsprekelijke te benoemen, een eigen leven gaan leiden, zoals de houten pop Pinoccio. Als we bekijken wat bijvoorbeeld twee duizend jaar christendom verzameld heeft aan ballast, dan is dat onvoorstelbaar veel. Ik lees elke morgen een stukje in het buitengewoon interessante boek The Oxford Companion to the Year, waarin telkens onder meer ook informatie staat over de heilige van de dag. Wat je daar verneemt aan fantastische verhalen tart elke zelfs religieuze verbeelding, maar het behoorde wel tot de realiteit van elke dag voor de gelovigen. Als kind heb ik nog meegedaan aan allerlei praktijken, die nu nog enkel in onze verste herinnering voortleven: rozenkransgebed, veertigurenaanbidding, portiunkelen, scapulieren, aflaten, santjes, bond van het Heilig Hart, novenen, missies, eucharistische kruistocht en nog zoveel meer, we waren er de hele dag en het hele jaar mee bezig.
Geen wonder dat in de loop van de geschiedenis van het christendom steeds weer mensen opgestaan zijn die aanstoot namen aan allerlei uitwassen die niets meer te maken hadden met de oorspronkelijke bedoeling. Die hervormers kwamen van uit de rangen van de gelovigen en bleven daar ook meestal, werden door de officiële kerk erkend en zelfs als voorbeeld gesteld. Soms echter waren de tegenstellingen zo groot, de kritiek zo fundamenteel dat men zich buiten de traditie plaatste: ketters noemde men dat en die werden bestreden met alle middelen. Zelfs een geniaal en goedaardig denker als Thomas van Aquino meende dat men hen het best kon ombrengen en dat gebeurde ook volop. Een andere mogelijkheid was een schisma: wanneer de ketters voldoende talrijk waren, konden ze zich afscheuren en een eigen kerk beginnen. De byzantijnse kerk is daarvan een vroeg voorbeeld, de vele protestantse kerken volgden veel later en vandaag kan om het even wie een eigen kerk beginnen, zoals de sciencefictionauteur Ron Hubbard, de stichter van de Scientology-sekte.
Naarmate steeds meer mensen een goede opleiding genoten, trouwens meestal in kerkelijke scholen, groeide de kritiek van die intellectuelen op allerlei aberrante religieuze gebruiken en leerstellingen. Dat leidde tot aanzienlijke geloofsafval in die middens, al dan niet uitgesproken en publiek beleefd: men distantieerde zich van de meest ongeloofwaardige elementen, die men enkel nog goed achtte voor de eenvoudige gelovigen. Ook bij de clerus, die een langdurige vorming moest volgen die eeuwenlang de knapste koppen aantrok, was er ongetwijfeld ten minste impliciet een gezonde twijfel aanwezig, een gevoel voor relativering dat een onderscheid kon maken tussen folklore en essentie, tussen geloof en superstitie.
Maar officiële instanties hebben het daarmee veel moeilijker. Pas met het Tweede Vaticaans Concilie heeft men in de katholieke Kerk de moed gehad om bijvoorbeeld allerlei heiligen, van wie het historisch bestaan niet kon aangetoond worden, of van wie kon bewezen worden dat ze gewoon verzonnen waren, naar de prullenmand te verwijzen. Christoffel, die zoals zijn naam zegt (Christo-foros) het kindeke Jezus op zijn rug de rivier moest overdragen en die in vrijwel elke auto een medalie had, was een van de meest bekende slachtoffers van die late lenteschoonmaak.
Desondanks zijn er nog ongelooflijk (cest le cas de le dire) veel elementen die behouden zijn en die behoren tot de religieuze fantasie, tot het bijgeloof, tot de versteende traditie. De Kerk kan moeilijk afscheid nemen van uiterlijke vormen en gevestigde opvattingen. Ik zal me beperken tot enkele voorbeelden uit de Mariologie, de leer van de Kerk over Maria, de Moeder van God.
Zulk een moeder van een God moet wel een heel speciale vrouw zijn. Zij kan dan ook geen gewone man als echtgenoot en dus vader van God hebben. Vandaar dat Jozef niet de biologische maar slechts de voedstervader vader van Jezus kan zijn: zij heeft ontvangen van de Heilige Geest, wat dat concreet ook moge betekenen. Maar Jezus is waarlijk mens geworden, hij was niet een soort verschijning in mensengedaante. Hij is geboren uit een vrouw, na een normale zwangerschap. Maar Maria wordt vereerd als Maagd, dat is, in zijn letterlijke betekenis een dogma van de Kerk al voor het jaar 200 en staat nog altijd in de catechismus. Nuchtere exegeten wijzen erop dat de Evangelies daarvoor een term gebruiken die oorspronkelijk niets anders betekent dan godvrezende vrouw en dat we die term niet in zijn biologische betekenis moeten verstaan. Maar dat is dus wel wat er gebeurd is, tot op vandaag.
Toen de leer over de erfzonde (zie voetnoot onderaan) alom verbreid was, vooral ten gevolge van de interpretatie van Augustinus, begon men zich vragen te stellen over de Moeder Gods in die context en men kwam al gauw tot de conclusie dat men God toch niet kon laten geboren worden uit een vrouw die belast was met de erfzonde. Dat leidde ertoe dat men in 1476 al in een officieel feest maar pas in 1854 in een dogma vastlegde dat zij zonder erfzonde geboren was; wij kennen dat als de onbevlekte ontvangenis, een uitdrukking die door alle eenvoudige gelovigen verward wordt met de maagdelijke geboorte, maar er niets mee te maken heeft: elke mens krijgt de erfzonde, volgens Augustinus gebeurt dat bij het inbrengen van het mannelijk zaad in de schoot van de vrouw. Welnu: de vader van Maria, over wie de informatie uitzonderlijk schaars is, heeft de erfzonde niet aan haar doorgegeven, zij is dus zonder de vlek van de erfzonde ontvangen, een eufemisme voor het ontstaan van het leven in de moederschoot.
Noch later meende men dat Maria toch niet het lot kon delen van al de ongedoopten, die ergens aan de poort van de Hemel moesten wachten op het Laatste Oordeel en het einde der dagen; ook niet van alle gewone heiligen, die na hun dood wel met hun ziel in de Hemel waren opgenomen, maar moesten wachten op de hereniging met hun lichaam tot de Wederkomst. Dat leidde tot het wel erg late dogma (1 november 1950) van de ten hemel opneming (assumptio) van Maria, dat wil zeggen met haar ziel en lichaam, onmiddellijk bij haar dood.
Dit zijn allemaal uitingen van de grote verering die er steeds in de katholieke Kerk is geweest voor Maria. Zolang men dat ziet als geloofspunten, als een manier om het mysterie, het onbegrijpelijke voor te stellen, dan kan men daar met enige moeite nog inkomen. Het probleem is dat men dat alles als zeer reëel is gaan voorstellen, in woorden en in talloze afbeeldingen, in gezangen en rituelen, die voor die nog altijd gewone gelovigen naar niets anders konden verwijzen dan naar echte gebeurde feiten, onbetwistbare waarheden.
Beweren dat Maria geboren was zoals alle andere mensen, dat ze wel degelijk een man bekend heeft, dat ze dus zoals alle vrouwen bevrucht is met het zaad van een man en dat ze dus geen maagd meer was, dat haar dode lichaam onderhevig is geweest aan het gewone verrottingsproces: dat zijn ketterse uitspraken waarbij ik zelf nu nog huiver om ze neer te schrijven. En toch kunnen wij niet anders dan precies dat als vaststaande feiten aannemen en moeten we de tradities en de dogmas verwijzen naar het geloof, naar dat domein van de menselijke geest waar de rede, het gezond verstand of de wetenschap niet thuishoren.
Dat is voor vele mensen een steen des aanstoots, en wel in beide richtingen. Enerzijds weigert de Kerk en met haar vele gelovigen dergelijke ketterse uitspraken zelfs maar onder ogen te nemen: wie zoiets zegt beledigt God en is voor eeuwig verdoemd. Wie de leer van de Kerk daarover niet aanvaardt, kan de hemelse zaligheid niet bereiken. Anderzijds zijn het precies dergelijke onredelijke dogmas die intellectuelen en menig gewone gelovige hebben afgeschrikt en afgekeerd van een Kerk die geen afstand kan of wil doen van wat in feite bijkomstigheden zijn, tradities, door historisch gegroeide omstandigheden gegroeide stellingen, onbegrijpelijk geworden formuleringen.
Geloof en wetenschap, het is steeds een verscheurend conflict geweest. Talloze slachtoffers zijn erin gevallen zijn, vooral aan de kant van de wetenschap. (Wetenschappers zijn minder geneigd om hun religieuze tegenstanders ook letterlijk aan de schandpaal of, wat veel erger is, op de brandstapel te zetten. Wanneer in atheïstische revoluties, zoals de Franse en de communistische, de hand geslagen werd aan gelovigen en bedienaars van de eredienst, dan waren dit zeker niet de enige slachtoffers, wat aantoont dat het geloof ook niet de reden was, hoogstens de aanleiding; noch gebeurde dat uit naam van de rede: de nieuwe machthebbers misbruikten slechts de naam van respectievelijk de rede en de wetenschap om hun eigen machtswellust tot een nieuwe godsdienst te verheffen.)
Ook vandaag nog zijn we er niet uit. De wereld bestaat nog steeds vooral uit gewone gelovigen, die zonder veel nadenken aanvaarden wat de clerus of de nieuwe mediameesters hen voorhouden en in beide gevallen strookt het verhaal niet met de werkelijkheid. Maar men trekt massaal naar Mekka, Rome, Jeruzalem, Lourdes, Benares Men gelooft gemakkelijker een slogan dan een ontnuchterende statistiek, alles is perceptie, hype, spinning, reclame; mensen worden cynisch en nihilistisch: je kan niets of niemand meer helemaal geloven of vertrouwen, ook de wetenschap niet, dus we doen maar: nihilisme, dat tot wanhoop en vertwijfeling leidt, vooral bij gewone mensen, of tot hedonisme: geniet van het leven, morgen is het gedaan.
En toch zoeken mensen eerlijk naar een manier om het beste te halen uit de verschillende levenshoudingen die we kennen uit de geschiedenis en de verkenning van onze hedendaagse wereld. Geloven is zeer menselijk, wetenschap niet minder. Een theoloog zei ooit in een wat ambivalente boutade die iedereen liet monkelen maar uiteindelijk niemand bevredigde: ik geloof ín mijn wetenschap, heb je hem?
Is het mogelijk om de traditionele godsdiensten van binnen in of van buiten uit te bevrijden van alle ballast en de diepe waarheid achter alle beeldspraak te achterhalen? Of verbergt het religieuze symbool enkel het vacuüm van de filosofen en de kosmologie? Of blijft God zwijgen, gehuld in mysterie en horen we enkel het schamel stamelen of het schabouwelijk schreeuwen van zijn hysterische volgelingen? Is godsdienst dan niets meer dan een cultureel verschijnsel, een rituele overlevingsstrategie zonder andere aanspraken op realiteit dan de zeer reële subjectieve waarde, de genade in dit leven, voor wie haar beoefent? Of is het ook de enige mogelijkheidsvoorwaarde voor een paradijselijk eeuwig leven, waar we niet meer kijken in een duistere spiegel, maar van aangezicht tot aangezicht? Zijn er aspecten van onze wereld, de kosmos, die voor altijd moeten ontsnappen aan zelfs de verste verlegging van de grenzen van de wetenschap?
Het antwoord op dergelijke zeer retorische vragen moet concreet komen van elk van ons en is noodzakelijk vervlochten met onze individuele geschiedenis in onze omgeving. Er is geen eenvoudig antwoord dat kan medegedeeld worden aan de hele mensheid, in een verblindende flits van universele verlichting, of als het resultaat van duizenden jaren gestage vooruitgang of verkondiging. Elke mens moet zelf opnieuw de nooit opgeloste confrontatie aangaan van het bestaan in de wereld, samen met anderen, als bewust individu. Dat is genoeg voor een leven, genoeg voor een eeuwigheid.
Voetnoot: dit is wat de officiële catechismus van 1997 zegt over de erfzonde:
416
Door zijn zonde heeft Adam als eerste mens de oorspronkelijke heiligheid en gerechtigheid verloren die hij niet alleen voor zichzelf, maar voor alle mensen van God ontvangen had.
417
Adam en Eva hebben de door de eerste zonde gewonde, en dus van haar oorspronkelijke heiligheid en gerechtigheid beroofde menselijke natuur op hun nakomelingen overgedragen. Dit beroofd-zijn wordt "erfzonde" genoemd.
418
Ten gevolge van de erfzonde is de menselijke natuur in haar krachten verzwakt, onderworpen aan de onwetendheid, aan het lijden en aan de overheersing door de dood, en geneigd tot zonde (een neiging die "concupiscentie" genoemd wordt).
419
"Wij houden derhalve met het Concilie van Trente dat de erfzonde tegelijk met de menselijke natuur wordt overgedragen door voortplanting en niet door nabootsing en dat zij zo 'eigen is aan ieder"'. 2 Paus Paulus VI, Toespraak, Ter afsluiting van het jaar van het geloof, Credo van het Volk van God (30 juni 1968), 16. vert. uit Lat.
15-07-2008
Barst, België!
Mijn voorspellingen zijn uitgekomen: geen staatshervorming, geen regering Wat had je anders verwacht?
En nu: de boedelscheiding. Maar blijkbaar hebben sommigen, inclusief Leterme, nog niet ingezien dat een echtscheiding niet geregeld wordt in een overleg tussen de respectieve ouders van de echtgenoten, maar door een gesprek tussen de echtgenoten zelf, of hun advocaten. Het is niet het federale parlement, noch de federale regering of een commissie door hen of door de koning aangesteld die de toekomst van België moet vastleggen: dat lukt niet, net zoals je niet van de senaat kon verwachten dat die zichzelf zou opheffen. Nee: de fictie België heeft opgehouden te bestaan en autonoom Vlaanderen moet in gesprek treden met de Franstaligen. Dat kan in een gesprek tussen de regeringen, vooral omdat bij ons (bijna) alle partijen daarin zitten; een uitbreiding met vertegenwoordigers van alle andere zou de zaak nog duidelijker maken: het heeft geen zin om nu een of andere partij buiten spel te zetten omwille van haar domme racistische standpunten, het gaat nu om de onafhankelijkheid van Vlaanderen en dat is wat zij ook willen; hoe Vlaanderen eruit moet zien, dat regelen we later wel.
Men heeft destijds in Leuven identiek het zelfde scenario meegemaakt: eerst allerlei tussenvormen en compromissen, maar uiteindelijk was er maar één zinvolle oplossing: Walen buiten. Dat was ook voor de Walen het beste wat hen kon overkomen, dat hebben ze ondertussen ook wel ingezien. En voor Vlaanderen was dat het begin van een spectaculaire opleving van het universitair onderwijs, het gepaste moment voor de derde industriële revolutie, de start van de culturele autonomie
België kan gesplitst worden, ook andere kunstmatige amalgaamlanden zijn uiteengevallen of hebben afscheid genomen van hun overheersers. Wat hebben wij te winnen bij een unitair België? Wat hebben wij te verliezen met onze onafhankelijkheid?
België is gebarsten en er is geen lijmen meer aan.
Eindelijk!
Filosoferen met de kettingzaag
Michel Onfray, Traité athéologique, 305 blz., Livre de Poche, 2005.
In verscheidene restaurants met een wereldkeuken staat in het menu naast de soms best cryptische namen van de gerechten vaak ook een aanduiding van de temperatuur van wat je op je bord zal krijgen: hot, hotter, hotst, uitgedrukt in sterretjes, rode uitroeptekens of duiveltjes: een goed idee, want bij sommige uitheemse bereidingen gaat men wel héél ver. Zo hoorde ik ooit een verhaal over een restaurant waar men de klanten aanmaande om, als ze tijdens de maaltijd dan toch gebruik wilden maken van het toilet, de handen uitvoerig te wassen vóór het plassen
Zo zijn er ook gradaties in andere domeinen: je hebt soft en harde porno, soft en harde drugs, gewone supporters en harde kernen Bij de lezing van dit boekje moest ik daaraan denken. Er zijn blijkbaar ook gradaties in het atheïsme. Je hebt de zeer evenwichtige en rustig betogende, zoals George Smith, zie mijn bespreking http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=227
Voor Onfray moeten we, vrees ik, spreken van een athéisme hors catégorie, zoals de hoogste bergen in de Tour, de Tourmalet en de Aspin, de Puy de Dôme. Onfray is een heel erg verontwaardigd man, woedend is het woord en hij neemt geen blad voor de mond. Hij analyseert de monotheïstische godsdiensten, Jodendom, christendom, Islam, niet met een scalpel, zoals een chirurg, maar met een kettingzaag Dat is nog wat straffer dan Nietzsche, de filosoof met de hamer.
Het probleem is een beetje zoals met ander heet spul: trop is teveel: harde porno gaat al gauw vervelen, de roes van hard drugs lijkt meer op een coma, hevige supporters noemt men ook wel eens hooligans. Driehonderd bladzijden schelden en schreeuwen tegen al wat godsdienst is, dat is (zelfs) voor mij niet nodig. Het mist ook zijn doel: zelfs al heeft de auteur gelijk, en dat heeft hij meestal ook wel, dat moet gezegd, dan nog zal hij meer lezers afstoten dan overtuigen door zo wild tekeer te gaan.
Dit is dus een boekje enkel voor regelrechte godsdiensthaters en of religieuze masochisten en dat is echt wel spijtig, want er staat ook heel veel interessante informatie in. Een voorbeeld: Hitlers Mein Kampf (1924) is nooit op de index gezet door de Kerk, maar wel Larousses woordenboek, alles van Bergson, Gide, de Beauvoir en Sartre; vreemd toch Een ander: moslims mogen hier geen alcohol drinken en geen varkensvlees eten, maar wel in het paradijs, daar krijgen ze het in overvloed; vreemd: als iets zo goed is dat het volop wordt aangeboden in het paradijs, wat is er dan verkeerd mee?
Door het hele betoog heen valt steeds weer op dat de auteur geen duidelijk onderscheid maakt tussen God en de godsdienst. Hij valt een God aan waarvan hij zelf zegt dat hij niet bestaat. Als God niet bestaat, heeft hij ook al de misdaden niet op zijn geweten die Onfray hem aanwrijft. Die zijn dan voor rekening van de mensen die die God uitgevonden hebben. Maar dat komt slechts zijdelings naar voren in het betoog, met heel harde woorden voor al wat priester, bisschop of paus is, of profeet, imam of rabbijn. De geschiedenis van de drie godsdiensten is er een van mensen, niet van goden. Als wij willen weten hoe het zo verkeerd is kunnen gaan, dan moeten we daar geen God achter zoeken, maar mensen, geen goddelijke geboden, maar menselijke drijfveren. Een godsdienst staat of valt niet met het al dan niet bestaan van zijn God, maar met het geloof van zijn volgelingen. Laten we even Onfray gelijk geven en zeggen: de God van de christenen bestaat niet; maar dat doet niets af van het bestaan van het christendom, met zijn geschiedenis, zijn theologie, zijn geestelijke en wereldlijke macht, zijn invloed op heel onze cultuur.
Wat het meest teleurstelt, is dat de auteur zijn belofte niet waarmaakt om elementen aan te reiken voor een lekenstaat voor na het christendom, pour une laïcité post-chrétienne. Wat zou hij in de plaats stellen van wat de godsdiensten gedaan hebben of beogen? Wat voor samenleving staat hij voor? Welke moraal? Geen woord daarover, jammer.
Het boek is ook vertaald in het Nederlands: Atheologie. De hoofdzonden van jodendom, Christendom en islam.
PS voor de hoofdletters verlaat ik mij op Van Dale, dus Jodendom, christendom en Islam, ik heb daarbij geen bijbedoelingen. De vertaler daarentegen is in de titel net andersom tewerk gegaan. Betekenisvol?
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst, atheïsme
13-07-2008
Lees dit niet!
De tekst van de cartoon: Maar dit pamflet is blanco? Wel, we zijn atheïsten...
De rechtstreekse aanleiding om met mijn blog te beginnen, in januari 2006, was niet zozeer mijn zestigste verjaardag, maar wel het feit dat ik sinds mijn pensioen, enkele maanden daarvoor, meer was gaan lezen en schrijven en muziek beluisteren. Ik had de gewoonte aangenomen om wat gedachten, een soort van kroniek van mijn geestelijke leven, op papier te zetten, nadien ook op PC, een instrument waarmee ik toch al jaren professioneel vertrouwd was. Ik wou ook iets vastleggen van de boeken die ik las, een boekbespreking of zo, die me zou helpen om de inhoud beter te verwerken. Ik heb me toen voorgenomen en dat ook uitgesproken, om geen negatieve kritieken te schrijven: als een boek niet goed is, dan moet je er verder ook geen woorden aan vuil maken, lees een ander en schrijf dan daarover.
Soms moet je een uitzondering maken.
Bij het zoeken naar werken over atheïsme in de catalogus van de Leuvense stadbibliotheek (online beschikbaar met een klik: http://bib.vlaamsbrabant.be/F/?func=find-c-0&local_base=leuv en van daar kan je ook naar andere (Vlaamse) gemeentelijke bibliotheken) vond ik De geschiedenis van het atheïsme van Hubert Dethier, 206 blz., 1995. Ik reserveerde het boek elektronisch (0,75 ) en ging het dezelfde dag nog halen. Welnu: ik raad u aan dat niet te doen. Het blijken enkel wat opgesmukte cursusnotas te zijn, veeleer dan een degelijk uitgewerkt en goed geschreven boek; zoiets zou bij een belangrijke uitgever nooit genade vinden in de ogen van de lectoren, tenzij met veel herwerking. Dethier (1933-) is/was professor filosofie aan de VUB. Het is spijtig dat het vele materiaal niet beter geïntegreerd is in een duidelijk betoog. Nu moet je de spaarzame zinvolle conclusies en verhelderende inzichten gaan zoeken tussen langdradige en soms zelfs onsamenhangende uiteenzettingen. Nee, dit is niet dé geschiedenis van het atheïsme.
Ik luister vrij vaak naar het programma van Bart Stouten op de VRT, elke weekdag van vijf tot zeven s avonds. Daar hoorde ik zijn zeer enthousiaste verwijzing naar een recent boek van Ger Groot, een Nederlands filosoof die ook in kranten en algemene tijdschriften publiceert. Het ging om Het krediet van het credo, 159 blz., SUN, 2006. De Leuvense stadsbibliotheek bleek zelfs twee exemplaren te hebben en ze waren niet uitgeleend, dus reserveerde ik er ook maar eentje. Helaas was ook dit een teleurstelling. Meer nog: ik heb mij mateloos zitten ergeren aan dit boekje. Het is een min of meer ingrijpende bewerking en herschrijving van acht artikels of lezingen van de auteur, daterend van 1993 tot 2006. Ze zijn verscheiden van onderwerp, maar handelen steeds over wat de ondertitel van het boekje samenvat als godsdienst ongeloof katholicisme. De auteur noemt zich onkerkelijk en atheïst, met een katholiek verleden waar hij geen moeilijkheden mee heeft.
Van waar mijn teleurstelling?
Van een filosoof mag je een ernstig betoog verwachten. Je vertrouwt erop dat hij zijn termen consequent gebruikt, dat de aangehaalde feiten kloppen, dat hij correct citeert en dat zijn voorstelling van het gedachtegoed van andere auteurs en stromingen met een grote graad van objectiviteit gebeurt. Je hoopt ook dat de onderliggende bedoeling, de eigen overtuiging van de auteur, duidelijk en volgehouden blijkt uit de tekst.
Als ik deze vrij eenvoudige vereisten hier opsom, dan ligt het voor de hand dat ik van mening ben dat de auteur van dit boekje op die punten ernstig tekortschiet en dat is ook zo, ik bedoel: ik meen dat hij inderdaad zondigt tegen deze en vrijwel alle principes van de intellectuele eerlijkheid. Grote woorden, maar ik meen het, echt waar. Er is geen bladzijde zonder een zin of passage waarbij je ernstige bedenkingen kan en moet maken. Voortdurend blijkt wat voor de auteur een evidentie is of een feit en dus geen verklaring behoeft, allerminst evident of feitelijk te zijn of een algemeen erkende waarheid of opinie. Zijn voorstelling van de godsdienstige praktijk en de gelovige overtuiging is uiterst eigenzinnig en voor zover ik dat kan nagaan zeer vertekend, om niet te zeggen absurd.
Dat doet de lezer dan ook vragen: waarom? Wat is de hidden agenda, het addertje in het gras? Wat steekt er achter al die verdraaiingen, halve waarheden, verborgen in preteriten of pretermissies, litotes en andere geniepige stijlfiguren en truken van de logica, sofismen, zorgvuldige verzwijgingen en ronduit foute informatie en interpretatie, om nog te zwijgen van de tergende miskenningen van het gezond verstand?
Ik weet het niet goed. Ik vermoed dat de auteur heimelijk een erg conservatief denker is, met veel heimwee naar het emotionele katholicisme van zijn jeugd (of nog vroeger: de Statenbijbel, bijvoorbeeld, niet de Nieuwe Bijbelvertaling) en een grondige afkeer van en zelfs minachting voor het autonoom denkende moderne individu. Dat mag allemaal, maar dan zou ik dat wel graag in de inleiding lezen of in de conclusie of desnoods op elke bladzijde. Nu zijn dat mijn eerlijke vermoedens na de lectuur; de enige andere mogelijkheid, die ik weiger onder ogen te zien, is dat deze filosoof in feite een malin is, een flauwe plezante, met een verborgen boosaardigheid, een kwaadwillige intelligentie, iemand die zich anders voordoet dan hij is, die er plezier in heeft de mensen op het verkeerde been te zetten en daar schadenfreude aan beleeft, iemand die niet te goeder trouw is; dan zou het boekje precies het tegenovergestelde doel hebben dan het geadverteerde en de zaken zo schromelijk verkeerd voorstellen dat je denkt: dit kan niet, zo gek kan het niet zijn, dit is een persiflage, de auteur bedoelt eigenlijk net het tegenovergestelde Dat is wat ik namelijk herhaaldelijk spontaan gedacht heb bij het lezen.
Enfin, je weet het ondertussen al: als je mijn mening ook maar enigszins respecteert, neem dan een wijde bocht rond dit onwelriekend misbaksel. Je kan je tijd wel beter gebruiken. Het is al erg genoeg dat ik de mijne ermee verdaan heb.
Zoals ze bij ons zeggen: ander en beter!
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst
10-07-2008
in Vlaanderen Vlaams!
Bijna een jaar geleden schreef ik hier een stukje over de ingewikkelde politieke situatie in België, onder de titel: de taal is gans het volk. Je kan het nog eens nalezen als je hier klikt: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=336
Ik moest toen toegeven dat ik niet wist waar die uitdrukking vandaan kwam. Op mijn oproep voor meer informatie kreeg ik geen antwoord. Maar de media brachten redding! Terzake brengt dezer dagen een reeks reportages over de toekomst van België en laten ze dat nu toch zeker wel doen onder precies die spreuk? Zij wisten ook waar Abraham de mosterd haalde: Prudens Van Duyse is de auteur en al wat je over hem wil weten staat netjes hier: http://www.literair.gent.be/html/lexicondetail.asp?ID=5&AID=569&l=V Op de foto zie je zijn standbeeld in Dendermonde, zijn geboortestad.
Binnen enkele dagen is het 15 juli, de datum die onze regeerders zich gesteld hadden voor het bereiken van een oplossing voor de staatshervorming. Je zou denken dat over de toekomst van een land beslist wordt in een openbaar debat, waarin iedereen, niet alleen politieke partijen maar ook verenigingen, belangengroepen en zelfs individuele burgers hun zeg mogen hebben, bijvoorbeeld via de pers en de media. Niet in België hier voert men de gesprekken daarover in het grootste geheim, we weten zelfs niet wat de voorstellen zijn! De bevolking verkeert in het ongewisse: waar gaan we naar toe? Wat zijn eigenlijk de Vlaamse eisen, behalve het belangrijke maar voor een grote staatshervorming allesbehalve essentiële recht op zelfbestuur in Brussel-Halle-Vilvoorde? Wat zijn de eisen van de Franstaligen, behalve een symbolische corridor en de erkenning van de verfransing van Brussel en de randgemeenten? Geen mens die het weet
Nog enkele dagen geduld. Een jaar geleden stelde ik het in de vorm van een dilemma: ofwel komt er een regering, maar geen staatshervorming, ofwel krijgen we een staatshervorming, maar geen regering. Ik moet dat nu wat nuanceren. We hébben een regering, en inderdaad geen staatshervorming; als we een staatshervorming willen, dan zal deze regering moeten vallen, want het is een Belgische regering en België wil geen staatshervorming.
Ik heb dit verhaal destijds op wat kleinere schaal meegemaakt in Leuven, bij de splitsing van de universiteit. Ook toen was dat ondenkbaar, ook voor de bisschoppen. Een maand later was de regering gevallen en de beslissing over de splitsing van Leuven genomen. Maar de Franstaligen hadden hun slag thuisgehaald: een nieuwe stad, Louvain-la-Neuve, met een eigen postnummer en al, in de bietenvelden net over de taalgrens, met een gloednieuwe universiteit, met alles erop en eraan, inclusief de helft van de boeken uit de unitaire bibliotheken en dat alles op de kosten van de Belgische Staat, zonder tegenprestaties voor Vlaanderen, alleen maar om te willen vertrekken uit een Vlaamse stad. Puur chantage dus. Ik ben vergeten hoeveel miljarden het toen gekost heeft om de Walen buiten te krijgen. Ik ben benieuwd hoeveel het ons nu gaat kosten om in Vlaanderen Vlaams te krijgen.
Categorie:samenleving Tags:politiek, maatschappij
09-07-2008
Victor Stenger: God, the Failed Hypothesis
In de kolom aan de rechterkant vind je onder meer enkele... links: doorverwijzingen naar websites die ik interessant vind. Het zijn er maar enkele, in de favorieten van mijn web browser staat er een hele lijst voor eigen gebruik, dit zijn er die ik met mijn lezers wil delen.
De eerste is een zeer bruikbare database van Engelstalige fictie, de tweede brengt je bij de tweedehandsboekhandel In t Profijtelijk Boeksken, en de reden daarvoor is dat ik een dag per week de Leuvense vestiging open houd op vrijwillige basis. Dan volgt een verwijzing naar Zembla, de zeer knappe site over Vladimir Nabokov, sinds vele jaren een van mijn meest geliefde auteurs.
Onlangs heb ik er twee nieuwe aan toegevoegd. De eerste heet Edge (het scherp van de snee, de uiterste grens) en dat is een Engelstalige site met artikels over grensverleggend wetenschappelijk onderzoek, maar dan gebracht in een begrijpelijke taal. Een uitdaging. De tweede nieuwkomer is The Secular Web en het woord zegt het zelf: het gaat om het seculiere en dat is in het Nederlands het tegenovergestelde van het klerikale, het religieuze. Het is eveneens een Engelstalige website met uitstekende documentatie over het atheïstisch ideeëngoed.
Even een etymologisch uitstapje over die twee woorden.
Seculier, daarin zien we L. saeculum, eeuw, tijdspanne, zie ook Fr. siècle. Het seculiere heeft dus te maken met datgene wat in de tijd gebeurt, het tijdelijke, dat wat de leken betreft, niet het eeuwige, dat is voor het klerikale. De oorsprong van klerikaal moeten we ver gaan zoeken, namelijk in de Septuagint, de Griekse vertaling van het Oude Testament (door 70 vertalers, vandaar). In Deuteronomium 18, 2 wordt over de Levieten, de kosters, eigenlijk, maar genoemd naar de stam Levi waartoe ze (aanvankelijk) behoorden, gezegd: de Heer zelf is hun bezit (klèros), ze mochten derhalve zelf geen bezittingen hebben. In het laat-Latijn betekende clericus gewoon priester en omdat in de middeleeuwen enkel die enige geleerdheid bezaten, gebruikte men het woord vanaf 1500 algemeen voor iemand die kon lezen en schrijven, ook zo in het Nederlands: klerk, een lagere bediende op kantoor.
Ik heb net (weer) een boek uit over atheïsme: God. The Failed Hypothesis. How Science Shows That God Does Not Exist, 294 pp., 2007. De auteur is een bekende Amerikaanse emeritus professor in de fysica en de astronomie en ook in de filosofie en de auteur van verscheidene boeken over de raakpunten van wetenschap, filosofie en religie en pseudowetenschap. Het is een knap boek, uiterst bevattelijk geschreven, ernstig, maar met toch af en toe een knipoog of een ironische opmerking. De bewijsvoering is ontnuchterend en onverbiddelijk (er is inderdaad een hoofdstukje over de vraag of bidden helpt om iemand te doen genezen: nee, mijnheer de kardinaal), maar (meestal) niet agressief of verontwaardigd. De auteur stelt zich op een strikt wetenschappelijk standpunt en verantwoordt dat door erop te wijzen dat het geloof en de kerken zelf aanspraak maken op een waarheid die ook voor de wetenschap geldt. Ik vraag me alleen maar af of een gelovige ooit verder zal lezen dan het eerste hoofdstuk Wellicht zijn het enkel mensen zoals ik, die al met twijfels leven over God, het hiernamaals en religie of die daarvan al lang afstand genomen hebben, die boeken als dit lezen en dat is spijtig, al was het maar vanuit een puur intellectueel standpunt.
Herhaaldelijk blijkt in dit boek hoe de toestand in Amerika zoveel zorgwekkender is dan hier bij ons: je hebt daar een zeer sterke invloed van fundamentele christenen, die kunnen beschikken over zeer veel geld en allerlei invloed in alle domeinen van de samenleving, tot het presidentschap toe: George W. Bush verklaarde herhaaldelijk dat hij de Wil Van GOD uitvoert. Atheïsten zijn daar blijkbaar mensen die je zelfs niet uitnodigt op een barbecue Als de regering een advies wil over morele kwesties, dan gaat ze te rade bij de vele kerken die daar actief zijn.
Dat is hier toch anders, althans dat werd zo toen de christelijke partij in de oppositie zat, dan kon je het beleven dat prof. Vermeersch de officiële adviescommissie mocht voorzitten over euthanasie. Wat de CD&V daarmee nu gaat doen weet ik niet, want christelijke wetenschappers moet je hier bij ons ver gaan zoeken, en waarschijnlijk al helemaal niet bij de 7 % van de bevolking die nog naar de mis gaat. Hoe dan ook: Vlaanderen is zeer sterk geseculariseerd (daar heb je dat woord weer en hier komt ook het andere:), er is zelfs nauwelijks nog sprake van antiklerikalisme, hoofdzakelijk omdat de clerus zo goed als uitgestorven is en er al jaren geen nieuwe kandidaten meer komen opdagen. Hoe anders was het nog nauwelijks vijftig jaar geleden! En wat zovelen voorspeld hebben en menigeen ook gevreesd, namelijk dat de Vlaanderen een amoreel oord des verderfs zou worden, een broeihaard voor misdaad, alcoholisme en seksuele uitspattingen, is merkwaardigerwijs (gelukkig) niet bewaarheid: de mensen leven nu wel anders, de tijden zijn veranderd en de zeden ook, maar dat er sprake zou zijn van moreel verval, dat kan men toch niet aantonen, tenzij vanuit een eng dogmatisch en totaal voorbijgestreefd fundamentalistisch katholiek standpunt.
De boeken van Stenger zijn ook bij ons vlot te krijgen in de boekhandel, dit boek bijvoorbeeld kost 15 voor de paperback versie (Proxis/Club). Ik heb geen Nederlandse vertalingen kunnen vinden.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst
08-07-2008
Pater Damiaan heiligverklaard
Vloeken in de kerk: het is spreekwoordelijk voor: iets doen dat zeer ongepast is; je beledigt ook een gastheer niet in zijn eigen huis. En toch vrees ik dat ik dat nu ga doen.
Pater Damiaan, de meest beroemde Belg, althans volgens een vrij recent mediagebeuren, waarbij de meest beroemde advocaat van België als zijn kampioen optrad, is nu een heilige; we wachten alleen nog op de proclamatie. Daarover ondervraagd, bevestigde kardinaal Danneels spontaan zijn geloof in de twee mirakels die vereist zijn voor de heiligverklaring; met grote vanzelfsprekendheid en overtuiging verwees hij naar dokters en naar wetenschappelijke bewijzen, niets te maken met het geloof of zo.
Kijk, daar heb ik het nu heel moeilijk mee.
Ik wil nog aannemen dat de zieken in kwestie op een spectaculaire manier genezen zijn en ik verheug me natuurlijk over hun herstel. Maar ik kan onmogelijk aannemen dat hun genezing het resultaat zou zijn van iets anders dan een natuurlijk proces. Hun materieel lichaam heeft een materiële wijziging ondergaan en die heeft een materiële oorzaak, of we die kennen of niet. Sinds honderd vijftig jaar probeert men om de invloed van onder meer het gebed te bewijzen op de gezondheid van personen en nog nooit is daarvoor ook maar het geringste bewijs geleverd.
In dit geval gaat men nog een stap verder: men vraagt ons te geloven dat een overleden persoon honderd twintig jaar na zijn dood, door een persoonlijke tussenkomst de genezing zou bewerkstelligd hebben, of daarin zou bemiddeld hebben, van een nu levende persoon.
Als het daarbij enkel zou gaan om geloven, dan kan ik dat nog begrijpen: geloof is geen wetenschap. Maar dat is niet wat de Kerk zegt, dat is niet wat kardinaal Danneels zegt. Wat de kardinaal, die zonder enige twijfel een uiterst verstandig man is, klakkeloos beweert voor de nieuwscameras is niet minder dan dit: er zijn wetenschappelijke bewijzen voor die miraculeuze genezing, geleverd door onafhankelijke onderzoekers en op basis van universeel aanvaarde onderzoeksmethoden. Welnu, wie dat beweert, liegt. Het spijt me, maar een ander woord is er niet voor het bewust verkondigen van zon grove onwaarheid. Het is gewoon onmogelijk dat iemand met het verstand en de wetenschappelijke achtergrond van Godfried Danneels niet zou weten dat er geen enkel wetenschappelijk bewijs is, of zelfs mogelijk is, voor een dergelijk mirakel.
En ik zeg het nogmaals: als het enkel zou gaan om een gelovige overtuiging: geen probleem! Ik wil zelfs aannemen dat de kardinaal dat gelooft, al heb ik daar, eerlijk gezegd, mijn persoonlijke twijfels over. Maar dat hij beweert te wéten, op grond van verifieerbare gegevens, dat dit werkelijk gebeurd is, dat kan ik niet aanvaarden. En hij, net zomin als wij, kan er zich van afmaken met een verwijzing naar een onafhankelijke wetenschappelijke commissie van medici: hij wéét dat er geen wetenschappelijk bewijs kán zijn voor een dergelijke gebeurtenis, nu niet, straks niet en nooit niet.
Ik heb, zoals talloze mensen, respect en bewondering voor Pater Damiaan; ik ben als jonge knaap met mijn ouders een aantal keren op bedevaart geweest naar Leuven en heb daar gebeden bij zijn graf in de crypte. Gedurende bijna veertig jaar had ik mijn kantoor op een boogscheut van de kerk van de Paters Picpussen waar hij begraven ligt. Mijn oudste zoon woont in Ninde, op een boogscheut van het geboortehuis van Pater Damiaan, wij zelf op nauwelijks enkele kilometers daarvandaan. Ik heb me destijds zeer verheugd over de zaligverklaring en mee getreurd om het mislukte bezoek van de Paus aan Tremelo voor die gelegenheid, vooral omwille van de vele mensen die zo hard gewerkt hadden om er een mooi spektakel van te maken en die toen zo diep teleurgesteld waren. Ik verheug me om de heiligverklaring, het is goed dat men zo iemand als voorbeeld stelt voor de Kerk en voor de wereld, liever de held van Molokaï trouwens dan de stichter van Opus Dei. Maar het is een smet op deze gebeurtenis dat men miraculeuze genezingen vereist en dan ook vindt, natuurlijk, eer men iemand heilig kan verklaren en het is een belediging van elke weldenkende mens en van de wetenschap in het bijzonder, als men beweert dat men daarvoor onweerlegbare medische wetenschappelijke bewijzen heeft gevonden.
Het kan natuurlijk zijn dat Danneels een jezuïetenstreek heeft uitgehaald en dat zou mij dan weer niet verwonderen. Het is namelijk zo dat in de medische wereld voor bepaalde onderzoeksresultaten andere maatstaven gehanteerd worden dan in de rest van de wetenschap en dat is niet verwonderlijk. Als men bijvoorbeeld bij het introduceren van een nieuw geneesmiddel kan aantonen dat het een gunstig effect heeft in ten minste één op twintig gevallen, dan kan men dat middel omschrijven als efficiënt: het werkt, niet altijd, maar statistisch in 5% van de gevallen. Dat is niet slecht: als men één mens op twintig daarmee kan redden, prima. Maar in de rest van de wetenschap stelt men veel hogere eisen voor men iets als waar aanneemt. Men berekent die statistische relevantie (statistical significance, uitgedrukt als P value) als volgt: in een lange reeks van experimenten kan het zelfde resultaat behaald worden door niets anders dan de normale statistische fluctuaties, laten we dat, ietwat onwetenschappelijk maar voor het gemak het toeval noemen; voor een aantal praktische medische toepassingen aanvaardt men een P-waarde van 0,05 of minder; dat betekent dat het gunstig resultaat in 1/20 van de gevallen gewoon toeval kan zijn. Voor alle wetenschappelijke vaststellingen (ook in de medische wetenschap) vereist men evenwel een P-waarde van minder dan 0,0001: wat men wil bewijzen moet in minder dan een op tienduizend gevallen het resultaat zijn het statistisch toeval. Het is wel zo dat ook in de medische wereld sterk aangedrongen wordt op strengere normen: als één gunstig resultaat op elke twintig net zo goed het resultaat kan zijn van het toeval als van het geneesmiddel, dan is één op twintig van de gunstige resultaten verdacht en dat is ook voor de medische wetenschap principieel onaanvaardbaar, ook al is het in de praktijk toelaatbaar: de medische praktijk is geneeskunde, een kunst, geen positieve wetenschap, dat ervaren dokters en patiënten dagelijks.
Het is dus mogelijk dat die pauselijke medische commissie de miraculeuze genezingen heeft onderzocht en daarbij de veel lossere normen heeft gehanteerd die gebruikt worden om bijvoorbeeld nieuwe geneesmiddelen te beoordelen. Dat verhoogt de kansen dat men van een spectaculaire, statistisch onwaarschijnlijke of zelfs ronduit onverklaarbare of miraculeuze genezing kan spreken met een factor 500. Het betekent eveneens dat er, zelfs voor de medische wereld, nog altijd 1/20 kans is dat het gewoon toeval was
Lieve lezer, ik hoop dat dit betoog niet de indruk wekt dat ik zou twijfelen aan de heiligheid van Pater Damiaan of zelfs aan zijn verdiensten: het eerste is een kwestie van geloof en dus hoeft men het niet in twijfel te trekken; het tweede is gebaseerd op historische feiten en universele waardering. Ik juich dus de erkenning toe van deze uitzonderlijke Vlaming, of eigenlijk Brabander hier uit onze streek. Alleen vind ik het betreurenswaardig dat men daarvoor een beroep meent te moeten doen op onwaarheden, truken van de foor, boerenbedrog. Dat is erger dan vloeken in de kerk, het is spuwen op het graf van een waarlijk heilig man.
06-07-2008
E' la solita storia: L'Arlesiana
Deze morgen werden we gewekt door de radio met een bekende opera-aria, tegen negen uur aan, erg laat voor ons doen, maar er is een excuus: we wonen, zoals je weet, in Werchter en dat is gedurende vier dagen in juli het centrum van de muziekwereld voor 80.000 jongeren en wat ouderen en de muziek van op de wei houdt ons wakker tot een uur of drie in de morgen
Die aria hoor je dezer dagen voortdurend op de radio in een uitvoering van Rolando Villazon, blijkbaar een uittreksel uit een nieuwe Cd.
Het is het gewone verhaal Een brave dorpsjongen wordt stapelverliefd op een frivole dame uit de stad, maar vervalt in diepe wanhoop wanneer hij de waarheid verneemt over haar levenswandel. Hij stemt in met een huwelijk met een bescheiden meisje uit het dorp, maar net voor de bruiloft verneemt hij dat de staljongen de volgende vrijer is van zijn grote liefde. Dat maakt hem zo overstuur dat hij zelfmoord pleegt.
Het is een typisch verhaal uit de romantiek, in dit geval geschreven door Alphonse Daudet (1840-97) in zijn bekende Lettres de mon moulin, die hij letterlijk in een windmolen schreef; het gaat om de novelle LArlésienne (1870), waarvan Daudet twee jaar later een toneelstuk maakte, waarvoor Bizet de toneelmuziek schreef, die nog steeds onder die naam zeer bekend is en vaak opgevoerd wordt als een zelfstandige suite. In 1896 maakte Francesco Cilea een opera over LArlesiana, die meteen een succes was, maar dan vooral omdat dé operaster van die dag en van de hele operageschiedenis Enrico Caruso, van een van de arias zowat zijn lijflied maakte: E la solita storia del pastore, bij operaliefhebbers bekend als het Lamento di Federico. Zie daarover mijn vroegere bijdrage:
Hierbij dan nog de oorspronkelijke tekst met mijn werkvertaling van het Lamento, die ik toen had nagelaten.
E' la solita storia del pastore Il povero ragazzo volvea raccontarla, s'addormi. C'è nel sonno l'oblio, Come l'invidio! Anch'io vorrei dormir così nel sonno almeno l'oblio trovar! La pace sol cercando io vò: vorrei poter tutto scordar. Ma ogni sforzo è vanno Davanti ho sempre di lei il dolce sembiante! La pace tolta è sempre a me... Perché degg'io tanto penar? Lei!... sempre mi parla al cor! Fatale vision, mi lascia! mi fai tanto male! Ahimè!
Het is het gewone verhaal van een herdersjongen De arme knaap wou het vertellen, Maar viel ocharm in slaap. In de slaap vindt hij vergetelheid, O, hoe benijd ik hem! Ik wou dat ook ik zo kon slapen En tenminste in de slaap vergetelheid vinden! Het enige dat ik zoek is rust: Ik wou dat ik alles kon vergeten. Maar al mijn moeite is vergeefs Voor mij zie ik steeds Haar lieflijk beeltenis! Mij wordt steeds alle rust ontnomen Waarom toch moet ik zo lijden? Jij! spreekt steeds tot mijn hart! Noodlottig visioen, laat me! Je doet me zoveel pijn, wee mij!
Nog even een voetnoot: à lArlésienne betekent letterlijk: zoals in Arles, figuurlijk: zuiders, temperamentvol, een beetje uitdagend Meer recentelijk, vooral in de filmwereld, gebruikt men, althans in het Frans, de uitdrukking Arlésienne voor een personage dat wel een belangrijke rol speelt in de intrige, maar dat niet zichtbaar optreedt, een beetje zoals Godot waarop men wacht. In het verhaal krijgen we inderdaad de frivole vrouw niet te zien, noch vernemen we haar naam: het is gewoon een vrouw uit Arles en dat zegt (of zei) genoeg, blijkbaar.
05-07-2008
Tweemaal H. E. Bates
Enkele jaren geleden, nog voor ik mijn blog begon, las ik een boek van H. E. Bates dat ik toevallig vond in de tweedehandsboekhandel In t Profijtelijk Boeksken in Westerlo, een net gebonden exemplaar uitgegeven in 1949 door The Reprint Society, namelijk The Purple Plain, 256 pp., 1947. Mijn aandacht werd toen getrokken door de titel, die ergens een belletje deed rinkelen, misschien bij u ook? Naarmate ik verder ging in het verhaal, werd me duidelijk waar de klepel hing: ik heb ooit op Tv de film uit 1954 gezien met dezelfde titel, met Gregory Peck in de hoofdrol. Mijn herinnering zegt me dat het zwart-wit was, maar internetbronnen spreken van Technicolor: misschien was het nog op een zwart-wit Tv? Het is een wat vreemd, niet-doorsnee oorlogsverhaal dat zich afspeelt in wat toen Birma was en nu het op alle mogelijke manieren geteisterde Myanmar. De film rekent men soms tot de klassiekers, het boek kreeg lovende kritieken. Het is ook in het Nederlands vertaald: De purperen vlakte. De film is nu op Dvd te krijgen. Ik vind beide wel de moeite, al ben ik er niet echt wild van.
De laatste tijd heb ik enkele uren doorgebracht in de wachtzaal van dokters. Ik neem dan gewoonlijk een dunne pocket mee, die past in een van mijn zakken. In dit geval was het weer een werk van Bates, dat ik voor amper twee euro had meegenomen bij de Slegte: The Triple Echo, 90 pp., 1970, in een Penguin-heruitgave uit 1972. Mijn aandacht was nu getrokken door de foto op het kaft: een wat nors kijkende en verrassend jonge Glenda Jackson. Er is dus weer een film-connectie: in 1972 kwam de filmbewerking van deze novelle/short story uit, met naast Glenda Jackson ook nog Oliver Reed en Brian Deacon, in een regie van de befaamde Michael Apted en dat verklaart meteen de herdruk: a movie tie-in.
De film heb ik nooit gezien. De novelle is in dezelfde wat biezondere stijl van Bates geschreven, ik weet niet goed hoe ik die moet omschrijven. Er zijn goede, soms vrij lange natuurbeschrijvingen, die de auteur gebruikt om de gemoedsgesteldheid te illustreren van zijn figuren. Er zijn ook levendige, levensechte dialogen, met niet meer woorden dan nodig, lapidair zegt men dan, kort en krachtig en die je soms even doen raden naar de betekenis en de draagwijdte, als bij een inscriptie of een grafschrift. Maar het is allemaal wat ongewoon, soms wat ruw of stuntelig, eenvoudig, primair? Het is niet gepolijst, gewild niet. De auteur wil zich blijkbaar niet inschrijven in de traditie van de grote, klassieke Engelse literatuur, zoekt naar een stijl die hem bij het eenvoudige volk brengt, ver van het gekunstelde. Daarin slaagt hij, maar toch blijft er bij mij een licht gevoel van wrevel achter, alsof ik meer kon verwachten.
Over de beide verhalen geen details, ik wil je eventueel leesplezier niet bederven. Het thema is telkens de oorlog en telkens speelt ook de vrouw een belangrijke rol in het verhaal, in de novelle zelfs de hoofdrol. We zijn hier ver van de typische oorlogshelden die Hollywood zo ongenadig op de wereld losliet in die jaren, ver van alle verheerlijking van geweld, zelfs zogenaamd legitiem geweld: de gerechtvaardigde oorlog, alsof er zoiets zou bestaan. Bates was tijdens de oorlog door het Britse leger aangeworven om de wederwaardigheden in het leger te beschrijven in romans en verhalen en hij deed dat op zijn eigen specifieke manier en met veel succes bij het publiek. Sommige verhalen waren echter helemaal niet naar de zin van de legerleiding en werden pas tientallen jaren nadien toch vrijgegeven. Bates was een volksschrijver en is dat steeds gebleven, wat ook zijn opdrachten waren.
Bates was ook een veelschrijver: op het toppunt van zijn kunnen schreef hij elk jaar een roman én een verzameling verhalen. Veel daarvan is bewerkt voor Tv, zoals de Uncle Silas-verhalen, de belevenissen van de Larkins-familie en niet zo heel lang geleden nog The Jacaranda Tree.
De Nederlandse Wikipedia kent Bates niet, dit is het adres van de Engelse:
Gisteren vertelde ik je over het laatste boek dat ik gelezen had, het essentiële Darwins gevaarlijke idee van Daniel Dennett. Maar ongeveer gelijktijdig daarmee was er een concurrent voor mijn aandacht, een boek in het Frans, voorwaar. Ik behoor tot een generatie voor wie het Frans, althans in onze jeugd, veel evidenter was dan het Engels: wij spraken een mondje Frans nog voor we ooit Engels gehoord hadden. Dat is heel snel veranderd, tot op vandaag: de tweede taal van de Vlamingen en van de Franstaligen, is het Engels. Ik ben mijn Frans blijven cultiveren: ik luister vaak naar de Franstalige radio, ook naar woordprogrammas en ik lees wel eens iets in het Frans. Sinds vele jaren zoek ik naar een goede Frans algemeen cultureel tijdschrift, maar tevergeefs en dat is geen sneer naar het Franse cultuurgebied: ik ken ook geen goed Engels of Nederlands cultureel week- of maandblad, jij wel?
Het is waarschijnlijk hoe dan ook beter een boek te lezen dan een krant of tijdschrift, waarin de artikelen meestal inderhaast geschreven zijn en onder de druk van de omstandigheden en de leesdichtheid. Een boek kan een ruimer perspectief bieden, meer blijvende waarden. Zodoende.
Via de aankondiging van een Engelse vertaling kwam ik toevallig bij een boek uit 1995, het zelfde jaar als Dennetts boek dus, van de Franse filosoof André Comte-Sponville (1952-), dit is de Franse Wikipedia-pagina aan hem gewijd:
Petit traité des grandes vertus is de stilistisch leuke maar materieel een misleidende titel voor een boek van 392 paginas, vind je ook niet? De uitgave bij de bekende uitgever Puf (Presses Universitaires de France, met het beroemde logo, een wagenmenner die zijn driespan aanspoort) in de reeks Perspectives Critiques is uiterst verzorgd en heeft niets meer gemeen met de ietwat sordide, slordige, beduimelde publicaties op slecht, houthoudend papier en met dunne kartonnen kaft die je nu overal onopengesneden op rommelmarkten vindt, met werken van Sartre en zijn trieste tijdgenoten. Het lettertype van dit nouveauelan is genereus, het papier stevig en glad en lichtjes geel getint, het diepblauwe kaft is stijlvol: luxe! De druk is vlijmscherp, zelfs met een oogloep, zon instrument dat uurwerkmakers en diamantairs in hun oog geklemd houden, is er zelfs in de scherpste bochten geen enkele rafeligheid te bemerken; ik weet het niet met zekerheid, maar als dit elektronisch zetwerk is, dan steekt het alle voorgaanden, inclusief het artisanale, naar de typografische kroon. En aangezien het oog spreekwoordelijk ook wat wil
Voor we naar de inhoud gaan nog even iets over de literaire stijl. Ik ben gewoon om vrijwel alles wat ik lees in het Engels tot mij te nemen. Dat heeft me vertrouwd gemaakt met de meestal nogal nuchtere, om niet te zeggen zakelijke stijl die zeker in deze tijd die taal eigen is. Zelfs een van de onbetwiste stijlmeesters van het moderne Engels, Vladimir Nabokov, is, ook in zijn meest geconvoluteerde literaire proza, en bijna vanzelfsprekend in zijn kritisch of wetenschappelijk werk, een toonbeeld van grondige ernst, didactische klaarheid, pedagogische bekommernis en beheerste volmondigheid, als je daartegenover een typisch Frans product stelt als dit werk van Comte-Sponville. Het is een andere wereld. Ik wist niet dat men nog zo schreef, nog zo kon of wou schrijven, op onze dagen, ik dacht dat zulk taalgebruik weggehoond was in de straten van Parijs in mei 1968 of weggespoeld met de waterkanonnen en neergeknuppeld met de wapenstok door de infame CRS, de Compagnie Républicaine de Sécurité, een zustervereniging van de nog meer beruchte Roemeense Securitate, of dat vonden wij toen toch.
Het Frans dat Comte-Sponville voor ons debiteert is dus van een klassieke schoonheid; het is een waterval van welbespraaktheid, niet ons niemendalletje van Coo, maar een royale Niagara, regenboog incluis. Het is even wennen, maar het werkt! Je laat je meeslepen door de volmaakte volzinnen, de eigenzinnige tournures, het bijna gesproken woord, de gezochte uitdrukkingen, de klassieke stijlfiguren, de ouderwetse aansprekingen, de talloze retorische vragen en hun even retorische antwoorden. Dit is een subliem, subtiel maar speels, bijna frivool en gedurfd taalspel op het hoogste precaire niveau, vol esprit, bons mots en trouvailles, een lust voor de geest en een fraaie défi voor ons taalgevoel. Zonder enige aarzeling of valse schaamte bespeelt de auteur alle registers van het Cavaillé-Coll-orgel dat le Petit Robert, le Grand Larousse, Grévisse en lAcadémie Française elle-même zo zorgvuldig hebben opgetekend en vastgelegd: de Franse taal.
Wij kennen onze directe zuiderburen niet meer, we spreken of verstaan hun taal niet meer, en vice versa. Maar nog verder weg ligt Frankrijk, letterlijk en figuurlijk. We komen er nog wel, maar dan als toerist, op doorreis of in een van de campings, pleisterplaatsen of domeinen, te midden van legioenen even toeristische en Fransonkundige Nederlanders, Duitsers en Belgen, Vlaamse en Waalse en Brusselse. We weten niet wat er daar gebeurt, in de wereld van de politiek of de kunst of de economie of op sociaal gebied, tenzij het op ons Tv-scherm verschijnt, gedurende enkele tergend luttele seconden, in al zijn zinloze agressiviteit of onbegrijpelijke controverse. Wij kennen de belangrijke auteurs niet meer, tenzij ze een of andere prijs halen die een naam draagt die we niet kunnen plaatsen, en ze prompt ook in het Nederlands verschijnen. Ik had nog nooit gehoord van André Comte-Sponville. De auteurs die hij citeert ken ik evenmin, tenzij van horen zeggen, dus niet: Jankélévitch, Alain, Simone Weil, Sartre, Camus, Voltaire, Conche, Pascal, Montaigne, Rousseau, Descartes, de la Rochefoucauld, naast de meer universele Aristoteles, Plato, Epicurus, Nietzsche en Kant, Thomas en Augustinus, en dan vooral Spinoza, een ware geestesgenoot, blijkbaar en het voorwerp van veel belangstelling, eerbied en onverdoken bewondering.
In zijn inleiding zegt hij het zelf: hij citeert enorm veel, rechtstreeks en onrechtstreeks en wellicht ontleent hij nog heel wat gedachten aan de auteurs die hij citeert en sommige die hij vergeet te citeren, zoals dat al gaat. Hij heeft verscheidene bekende en minder bekende werken ter hand genomen en erg grondig bestudeerd, die handelen over het onderwerp dat hij ons voorlegt: de deugden. Ik schreef daarover zelf heel kort (in vergelijking en in realiteit): http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=416 .
Comte-Sponville doet er langer, veel langer over, maar niet té lang, althans dat is mijn overtuiging. Hij telt 18 deugden en bekent dat hij er nog verscheidene heeft weggelaten Ik soms ze even op voor u:
La politesse
La fidélité
La prudence
La tempérance
Le courage
La justice
La générosité
La compassion
La miséricorde
La gratitude
Lhumilité
La simplicité
La tolérance
La pureté
La douceur
La bonne foi
Lhumour
Lamour
Er is ook nog een table analytique met de titels en de tussentitels van de 18 hoofdstukken.
Aan de hand van zijn bronnen en van zijn ruime belezenheid, zowel van de klassieken als de modernen en in vrijwel alle talen (die in het Frans vertaald zijn, dat blijkt een voorwaarde te zijn, hij citeert er geen andere), vertelt hij ons ongeveer alles wat je ooit over een van de achttien onderwerpen zou kunnen zeggen. Maar hij doet het op een gedreven manier, gestructureerd ook, niet vrijblijvend: er zit een eenheid achter en onder de vele discours, excursions, discriminations, dispositions &c., een eigen filosofie die hij zeer duidelijk naar voren brengt, zowel haar theoretische gronden als haar consequenties voor de praktische voorbeelden die hij liberaal (in zowat alle betekenissen van het woord, dus ook in de eerste: gul) rondstrooit in zijn uiteenzettingen en die sommige wat obscure standpunten triomfantelijk duidelijk maken.
Ik ben dus een gelukkige lezer. Ik heb een boek gevonden in het Frans, en wat voor Frans! en zo mijn oude, trouwe liefde voor die prachtige taal zo niet weergevonden, dan toch wat in ere hersteld en dat heeft me echt deugd gedaan (oeps! no pun intended ). Het onderwerp is belangrijk, boeiend, bevattelijk, beduidend, beeldrijk, zelfs begeesterend: je kan er niet om heen dat deze themas onze cultuur doordrenken. De standpunten die de auteur inneemt zijn genuanceerd maar duidelijk en eerlijk en zelfs kranig: hij schuwt de controverse niet, ook niet met gevestigde waarden en bewoners of architecten van heilige huisjes. Hij is overtuigd atheïst, maar wellicht meer vertrouwd met kwesties van geloof en zeden dan menig hedendaags lid van de Curie. De intellectuele uitdagingen zijn haalbaar voor de lezer met ten minste een algemene ontwikkeling en een actieve belangstelling voor filosofische onderwerpen, zonder dat hij of zij een filosoof hoeft te zijn, gelukkig maar.
Na de lectuur van dit Petit traité voel ik mij zelfs een beetje uitgelaten, zoals na een (zeldzaam, ik geeft het toe ) goed examen: ik ben geslaagd! (Is het de geest des tijds? Het begin van de vakantie!) Ik ben erin geslaagd een ernstig boek te lezen over een interessant en belangrijk onderwerp, in het Frans; ik heb, voorwaar, mijn tijd niet verdaan met beuzelarijen of niaiseries. Het heeft me niet alleen deugd gedaan, zon onderdompeling in het Frans, ik heb er zelfs plezier aan beleefd en ik hoop dat ik een zweem, een soupçon van die vreugde heb kunnen overbrengen. Mocht het Frans voor u een onoverkomelijke barricade of barrière vormen, dan kan u zich de vertaling aanschaffen of ze ontlenen in uw bibliotheek (een daad die in strijd is met geen van de achttien opgesomde deugden): Kleine verhandeling over de grote deugden, uitg. Atlas.
Een inhoudelijke slotbedenking. Vrijwel al de beschreven deugden behoorden vroeger tot het religieuze denkkader en maakten deel uit van wat de gelovigen werd voorgehouden, ja, opgelegd. Vandaag is vrijwel alles netjes overgenomen, gerecupereerd zegt men, door het seculiere, zoals hier door een uitgesproken atheïstisch filosoof, door de neutrale maatschappij, de sociale zekerheid, het gerecht, of internationale organisaties en afspraken, zoals ik hier onlangs nog aantoonde in verband met de universele rechten van de mens: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=472 .
Had de godsdienst, in ons geval het christendom, dan toch gelijk? Ja en neen. Gedurende tweeduizend jaar heeft een indrukwekkend aantal mensen zich achter die vlag geschaard, onder de leiding van ongetwijfeld meestal goedmenende denkers en gewiekste kerk-politieke figuren. Men heeft gemeend dat men de mens kon leren hoe hij goed moest leven, hoe en wat hij moest denken en beslissen. Maar dat gebeurde op een paternalistische wijze, van boven naar onder, als een opgelegde, bovennatuurlijke wet, waaraan niet alleen het geluk zeer voorwaardelijk verbonden was, maar ook de verdoemenis voor wie tekortschoot. Dat werkt niet. Vandaag zoeken wij ons heil in afspraken die mensen onder elkaar maken, in politieke beslissingen, ook over ethische kwesties, en wij leggen die vast in gemeentelijke verordeningen, gemeenschappelijke (zoals in Vlaamse Gemeenschap) decreten, federale wetten, Europese richtlijnen en universele verklaringen. Inbreuken worden bestraft, na openbare processen volgens transparante regels en met uitvoerige rechten op verdediging en hoger beroep. De straffen zijn menselijk, zelfs voor mensen als Milosevitsj, hoewel die zijn veroordeling en straf te snel af was door zijn milde en wellicht welkome dood. Niemand is verdoemd voor eeuwig. Onze schuld is er een tegenover onze medemens, onze straf wordt door hem opgelegd. Dat maakt een hemelsbreed (is er ook helsbreed?) verschil, voor de schuldigen en de slachtoffers. Wij stellen onze medemens teleur, wekken zijn verontwaardiging op, zijn woede ook, maar niet die van een alwetende, eeuwige, almachtige God. Aan u de keuze. De mijne kent u.
30-06-2008
Het gevaarlijke boek van Daniel Dennett
Tussendoor, dat wil zeggen tussen het bloggen en het leven, breng ik het grootste gedeelte van mijn tijd door met lezen en muziek beluisteren. Dat laatste doe ik meestal s avonds, of toch op de meest intense wijze. Overdag is het meestal achtergrondmuziek, maar na het avondeten en de afwas en het nieuws, schakelen we bijna steeds over op een van de twee Tv-muziekzenders, in de eerste plaats Mezzo, soms ook Exqi, maar het klassiek aanbod is daar veel geringer. Mezzo heeft een zeer goed aanbod. Enkele dagen geleden was er een avondvullend programma met kwartetten van Haydn door de Lindsays, met beperkte toelichting door de artiesten zelf. Fabuleus! Zelden zo genoten van kamermuziek; ongelooflijk hoe modern Haydn is in die kamermuziek.
En wat hebben we de laatste weken gelezen?
Onder andere een basiswerk over de evolutietheorie: Daniel Dennett, Darwins Dangerous Idea. Evolution and the Meanings of Life, 590 pp., bibliography, index, New York, 1995, ISBN 0-684-80290-2, een prachtige hardcover, $ 30, maar tweedehands gekocht voor veel minder, via Internet. Een Engelse paperback-versie kost bij Proxis/Club slechts 13,40 . De Nederlandse vertaling: Darwins gevaarlijke idee, uitgeverij Contact, ISBN 9789046702536 vind je ook tweedehands, voor ongeveer 15 . Hoewel Dennett zelf ergens in het laatste hoofdstuk zegt dat het een moeilijk boek is, valt het al bij al best mee; je mag er natuurlijk niet bij in slaap vallen, zoals mij overkwam toen ik dacht mijn middagdutje te kunnen opofferen aan de wijsheid, het zal me leren, hoogmoed komt voor de val. Maar de auteur maakt het ons niet moeilijk, in tegendeel, hij doet zijn uiterste best om ingewikkelde dingen zo goed en zo eenvoudig mogelijk uit te leggen, steeds verder bouwend op de vorige hoofdstukken, vaak de hoofdlijnen herhalend en inkaderend in kernachtige en dus goed te onthouden formules; er is een korte samenvatting aan het einde van elk hoofdstuk en een even korte vooruitblik op het volgende.
Daniel Dennett (1942-) is een filosoof en niet de eerste de beste. Wikipedia geeft je een goede inleiding in zijn leven en werk: http://en.wikipedia.org/wiki/Daniel_Denett (Engels, maar van daar kan je meteen naar de Nederlandse pagina).
Ik zal me beperken tot enkele persoonlijke beschouwingen bij dit werk, dat overigens onmogelijk zinvol samen te vatten is. Bij het lezen heb ik zeer vaak gedacht: waarom heb ik dit niet eerder gelezen? Ik weet natuurlijk wel waarom: toen ik nog werkte, was er geen tijd om zoiets te lezen; zoals de meeste mensen was ik helemaal opgeslorpt door mijn werk en de huiselijke taken, veel meer dan wat korte dingen kreeg ik niet gelezen. Je kop staat er ook niet naar, je bent er niet vrij, niet klaar voor. En: ik kende deze problematiek niet, wist van Darwin nauwelijks iets meer dan de gemeenplaatsen die iedereen kent: de mens stamt af van de apen. Mijn schoolse en (onvolledige) universitaire opleiding miskende de evolutieleer en besteedde er niet de minste aandacht aan. Nochtans erkent vandaag (vrijwel) iedereen, inclusief de (vorige) paus, het feit van de evolutie: het is niet enkel een theorie, een leer, een veronderstelling, nee: het gaat om duizend maal bewezen feiten. Dat is de centrale boodschap van het boek: Darwins basisidee klopt, namelijk dat het leven op aarde ontstaan is vanuit de meest eenvoudige cellen en van daaruit ontwikkeld is volgens natuurlijke selectie, dat wil zeggen door de samenloop van het toeval en de wetmatigheid van de natuur. Het gevaar van zon idee is hierin gelegen, dat het niet te rijmen valt met heel veel andere ideeën die de mensheid in de loop van de laatste drieduizend jaar heeft ontwikkeld, of liever, dat heel veel van die ideeën niet kunnen standhouden wanneer men eens ingezien heeft dat de evolutie werkelijk heeft plaatsgevonden en dat ze gebeurd is zoals Darwin het heeft ingezien in een wonderbaarlijk origineel en scherp concept, op basis van zijn eigen onderzoekingen en die van talloze anderen: een eindeloze reeks van toevallige genetische mutaties, die op een of andere manier een voordeel betekenden voor de dragers ervan en die zo ertoe leidden dat die dragers ook overlevers werden, terwijl hun collegas die het extra of specifieke genetisch materiaal niet hadden, gedoemd waren om uit te sterven (om het eens zeer schematisch te zeggen). Want wat doe je dan nog met de idee van een almachtige, scheppende God? Wat met een godsdienst als het officiële christendom? Wat met de klassieke filosofieën, de metafysica, de moraal zelfs? Wat nog met de klassieke psychologie, biologie, geologie &c.? En de traditionele humane wetenschappen? Dennett weet als geen ander het allesdoordringende belang van de evolutieleer bloot te leggen, tegen de domme vooringenomenheid van bijvoorbeeld het religieus fundamentalisme in, maar ook in confrontatie met topwetenschappers als S.J. Gould en R. Lewontin. Als met een scalpel legt hij de pijnlijke zenuwen bloot van hun falende redeneringen, van hun aarzelingen, hun onlogische of zelfs oneerlijke capitulatie voor de onbewezen verworvenheden van de klassieke wetenschap. Zeker, we hebben sinds Darwin veel bijgeleerd en veel dwaalwegen bewandeld. Maar we hebben nu de onmiskenbare zekerheid dat de wereld wel degelijk ontstaan is zoals Darwin het gezien heeft, daar is geen ontkomen aan. En dat heeft zijn gevolgen, veel grotere en veel verdergaande dan we ooit konden vermoeden. Darwins gevaarlijk inzicht is de belangrijkste ontdekking die de mens ooit heeft gedaan, oneindig veel revolutionairder dan de copernicaanse revolutie, veel spectaculairder dan Einsteins relativiteitstheorie of de kwantenfysica: het is de ontrafeling van het basisprincipe zelf van het leven op aarde en wat kan er nog meer essentieel zij dan dat?
Lieve lezer, er worden zoveel boeken geschreven en dag- en week- en maandbladen, er zijn Tv-programmas en films, er is het verenigingsleven en de zomerfestivals en wat nog meer en alles heeft natuurlijk zijn belang, maar als je echt wil weten wat de kern van de zaak is, de kern van onze zaak, dan moet je toch wel iets meer over Darwin weten dan dat we van de apen afstammen Ik zou je aanraden van niet te beginnen met Darwin zelf, want dat is vaak behoorlijk taaie kost. Dit boek van Daniel Dennett is een prima start, degelijker kan nauwelijks, zodat je zelfs kan stoppen na dit boek: het bevat alles wat je echt moet weten over evolution and the meanings of life. Doe het, begin eraan, dan moet je over een aantal jaren niet zeggen: waarom ben ik er niet vroeger aan begonnen?
26-06-2008
niet over wouwen
Mijn (veel meer dan maar ook) pennenvriendin Maria helpt me vaak weer op het goede pad als ik nog maar eens Gezelle geweld aangedaan heb: een dt-fout, een typo, een verspreking, een onnodige herhaling, het overkomt me vaak genoeg en zij is er altijd als de kippen bij om me erop te wijzen. Ik ben haar daarvoor zeer erkentelijk. Ook Luc, die ik enkel via het bloggen en het mailen heb leren kennen, volgt me op de voet en steunt me voortdurend met zijn inhoudelijke en taalkundige reacties. Dat maakt het elektronisch bezig zijn zoveel aantrekkelijker: je hebt met mensen te doen, al de rest is maar het middel, niet het doel op zich. Het is goed om dat steeds voor ogen te houden.
Vandaar dat computerspelletjes mij helemaal niet aantrekken: ze zijn onpersoonlijk. Ik heb geen ervaring met de alternatieve wereld van Second World, maar wat ik ervan weet, trekt me niet aan: je bent er niet jezelf, maar een avatar, een woord uit het Sanskriet, de taal die in het oude India werd gesproken en geschreven en dat letterlijk betekent: de overgang naar beneden maken, afdalen, zoals een god die een menselijke gedaante aanneemt, een incarnatie, waarin we Lat. caro zien: vlees, dus vleeswording, zoals Christus, het vleesgeworden woord Gods: et verbum caro factum est. Vandaag gebruiken we dat stokoude woord voor de elektronische gedaante die iets of iemand aanneemt, een picturaal of grafisch ego dat men zich aanmeet, een vermomming waaronder men optreedt, een masker waarachter men de werkelijkheid verbergt. Ik wens de realiteit niet uit de weg te gaan, integendeel: ze is me zo lief dat ik er zoveel mogelijk wil over te weten komen en ze zo goed mogelijk wil begrijpen, zodat ik beter kan leven, een beter leven kan leiden.
Maar laten we niet afdwalen, we hadden het over correct Nederlands. Ook mijn beide zonen, Dirk en Luk, de oudste classicus, de jongere germanist maar nu bankier, wijzen me wel eens op een solecism: zo noemt men een taalflater in het Engels en het Frans (solécisme) en dat woord heeft een prachtige geschiedenis. Het begon met een kolonie van de Grieken in Klein-Azië, nu Turkije. Daar aan die zo populaire zuidkust lag het stadje Soloi, in het Latijn Soli en volgens de wat bekakte Atheners waren de inwoners van Soloi zo ver van het normale Grieks (dat van Athene natuurlijk) afgeweken dat ze spreekwoordelijk werden voor het maken van taalfouten; vandaar dat men niet sprak van een kemel maar van soloikismos, letterlijk spreken zoals in Soloi, het ergste wat je kon overkomen als Athener!
Maar we dwalen toch af! Of misschien ook niet
Maria stelde zich vragen bij wouden, dat ik al eens durf gebruiken als alternatief voor wilden: ze wouden daarover een publiek debat houden. Ik voel dat helemaal niet als een kemel, flater of soloecisme (zo staat het in Van Dale, naast solecisme). Ik wilde = ik wou; wij wilden = wij wouden, toch? Maar als Maria daarover twijfels heeft, dan kan Karel het maar beter eens gaan opzoeken. Maar waar dan, vraagt ook Maria zich af? Wie weet hoe het moet? Dan denk ik: toch maar eerst eens kijken wat Van Dale zegt; anderzijds, wat hij over avatar weet is dit: (bij uitbreiding): elk van de toestanden die iem. doorleeft die van partij of mening verandert, zeg nu zelf
Over mijn wouden is hij toegeeflijk: wilden in de volkstaal ook wouwen, Belg. N. spreekt. ook: wouden.
Maar you cant have it both ways, t is t een of t ander: ofwel is Van Dale geen autoriteit en dat is toch wat ik altijd beweer en dan mag ik hem dus nu niet ter hulp roepen; ofwel heeft hij (soms ) gelijk en moet ik hem met wat meer respect behandelen. Dan maar liever op zoek naar hét gezagsargument: de Algemene Nederlands Spraakkunst, die gelukkig ook elektronisch beschikbaar is. En daar leren we dat het alternatief voor wilden nog anders geschreven wordt: wouen: we, jullie, ze wouen. Verrassend, maar het lijkt me wel te kloppen, dat is zoals ik het ook zeg en mijn wouden is een hypercorrectie (een onnodig corrigeren van iets waarvan men ten onrechte vermoedt dat het fout is). Van Dale heeft geen lemma of trefwoord voor wou, wouden of wouen en de spellingcontrole aanvaardt wouen ook niet, maar ja, Ans of ANS heeft altijd gelijk, zeker? In het vervolg zal ik derhalve maar nóg wat eigenzinniger zijn, of wouen jullie het anders?
Classicus-zoon Dirk was teleurgesteld dat zijn Vader (mag ik me hier even een hoofdletter toe-eigenen?) de ganzen van het Capitool een vreemde taal laat spreken, alsof ze net uit Siberië aangekomen waren of uit Soloi: ganzen kakelen helemaal niet, zegt Dirk me terecht, ze gakken. Gakken? Ja hoor, of gaggelen of gakkeren, allemaal klanknabootsingen of onomatopeeën. Kakelen doen kippen.
Zo is nog maar eens gebleken dat je hier altijd wel iets kan bijleren; niet dat ik het allemaal zou weten, maar wel dat ik het heel graag wil weten en er dus over nadenk en op zoek ga tot ik het gevonden heb en ja, dan wil ik het jullie niet onthouden, natuurlijk.
Wie wil kakelen, moet ook eieren leggen. Dit was het mijne voor vandaag.
24-06-2008
Sint-Jan
24 juni vandaag en de kalender vertelt me dat dit het feest is van Sint-Jan, niet de Evangelist Johannes maar de voorloper van Jezus Christus, Johannes de Doper. We herinneren ons zijn verhaal uit het Nieuwe Testament, of toch ongeveer. Dit is wat Marcus (3, 1-17) erover vertelt: 1 In die tijd trad Johannes de Doper op in de woestijn van Judea. Hij verkondigde: 2 Kom tot inkeer, want het koninkrijk van de hemel is nabij! 3 Dit was de man over wie de profeet Jesaja sprak toen hij zei: Luid klinkt een stem in de woestijn: Maak de weg van de Heer gereed, maak recht zijn paden. 4 Johannes droeg een ruwe mantel van kameelhaar met een leren gordel; hij voedde zich met sprinkhanen en wilde honing. 5 Uit Jeruzalem, uit heel Judea en uit de omgeving van de Jordaan stroomden de mensen toe, 6 en ze lieten zich door hem dopen in de rivier de Jordaan, terwijl ze hun zonden beleden.
7 Toen hij zag dat veel farizeeën en sadduceeën op zijn doop afkwamen, zei hij tegen hen: Addergebroed, wie heeft jullie wijsgemaakt dat je veilig bent voor het komende oordeel? 8 Breng liever vruchten voort die een nieuw leven waardig zijn, 9 en denk niet dat je bij jezelf kunt zeggen: Wij hebben Abraham als vader. Want ik zeg jullie: God kan uit deze stenen kinderen van Abraham verwekken! 10 De bijl ligt al aan de wortel van de boom: iedere boom die geen goede vrucht draagt, wordt omgehakt en in het vuur geworpen. 11 Ik doop jullie met water ten teken van jullie nieuwe leven, maar na mij komt iemand die meer vermag dan ik; ik ben zelfs niet goed genoeg om zijn sandalen voor hem te dragen. Hij zal jullie dopen met de heilige Geest en met vuur; 12 hij houdt de wan in zijn hand, hij zal zijn dorsvloer reinigen en zijn graan in de schuur bijeenbrengen, maar het kaf zal hij verbranden in onblusbaar vuur.
13 Toen kwam Jezus vanuit Galilea naar de Jordaan om door Johannes gedoopt te worden. 14 Maar Johannes probeerde hem tegen te houden met de woorden: Ik zou door u gedoopt moeten worden, en dan komt u naar mij? 15 Jezus antwoordde: Laat het nu maar gebeuren, want het is goed dat we op deze manier Gods gerechtigheid vervullen. Toen stemde Johannes ermee in. 16 Zodra Jezus gedoopt was en uit het water omhoogkwam, opende de hemel zich voor hem en zag hij hoe de Geest van God als een duif op hem neerdaalde. 17 En uit de hemel klonk een stem: Dit is mijn geliefde Zoon, in hem vind ik vreugde.
Het citaat van Jesaja uit vers 3 vinden we uitvoeriger bij Lucas:
Luid klinkt een stem in de woestijn: Maak de weg van de Heer gereed, maak recht zijn paden! 5Iedere kloof zal worden gedicht, elke berg en heuvel geslecht, kromme wegen recht gemaakt, hobbelige wegen geëffend; 6en al wat leeft zal zien hoe God redding brengt.
Dit roept meteen herinneringen op aan het begin van de Messiah van Haendel en het beroemde Every valley.
Grapjassen hebben deze tekst dan weer aangegrepen om Sint-Jan tot patroon van de autostrades ofte snelwegen te maken, want dat is precies wat bij de aanleg ervan gebeurt Vanuit gelijkaardige overwegingen is Sint-Jan ook de patroon van badplaatsen, die men in het Engels spa noemt, naar de Belgische stad met die naam, waar men al sinds 1300 of zo de minerale bronnen kende en gebruikte. De naam zo afgeleid zijn van het Waalse espa, bron, fontein. Zoek die verklaringen maar niet in Van Dale, die kent alleen het flessenwater.
Nog even over Sint-Jan: ook het verhaal over zijn geboorte staat in het Nieuwe Testament, maar dat moet je zelf maar eens opzoeken, bijvoorbeeld hier:
Misschien herinneren sommigen onder ons zich nog het apocriefe verhaal van Johannes en Jezus, die als kleine kinderen samen speelden: Johannes maakte vogeltjes uit modder en Jezus klapte in zijn handen en hop, ze vlogen weg! Aandoenlijk, toch
Een ander vroom verhaal gaat over twee middeleeuwse theologen die een openbaar debat wouden voeren, zoals dat toen gebruikelijk was aan de universiteiten, over wie nu de grootste heilige was: de Doper of de Evangelist. Tijdens de nacht voor het debat verscheen elk van beide Johannessen aan zijn kampioen (voorvechter) met de boodschap dat zij in de hemel goede vrienden waren en niet gediend waren met een debat op aarde over hun relatieve waarde.
In vele landen is 24 juni ook Midzomer, die je veeleer verwacht op 21 juni, wanneer de dag het langst is, meer dan 16 ½ uur hier bij ons. In vroeger tijden waren er overal allerlei folkloristische feesten op de vooravond van of de dag zelf van de 21ste of de 24ste, waarbij vooral kruiden en gewassen veel aandacht kregen; een ander gebruik zie je nu soms nog, namelijk het in brand steken van een wiel dat dan van een berg naar beneden gerold wordt, een verwijzing naar de zon die haar hoogste punt aan de hemel heeft bereikt en nu neerwaarts neigt.
Hier in Werchter, waar nu nog maar vroeger veel meer asperges gekweekt worden, stopt men traditioneel met de oogst op Sint-Jan, al is men dit jaar wijselijk verscheidene dagen vroeger opgehouden met steken, wegens de warme meimaand. Overal zie je nu al de groene asperges hun kop opsteken.
Sint-Jan was een populaire heilige, er zijn talloze straten en pleinen naar hem genoemd, ook hier in Werchter; in Antwerpen heb je het bekende Tsientsjansplaan en in Oost-Vlaanderen het dorp dat jeugdherinneringen oproept bij mij: Sint-Jan-in-Eremo, dat daar ook Tsjientsjan heet.
En dan is er nog het sint-janskruid, dat nu volop in bloei staat in de bermen en weiden en dat zijn naam dankt aan het feest van Sint-Jan. Het is de Hypericum perforatum uit de familie van het hertshooi. Voor het vee is het een giftige plant, maar bij de juiste dosering kan je de olie gebruiken om haar steriliserende en kalmerende werking.
23-06-2008
Tristan & Isolde
Zondagavond 22 juni 2008, op Mezzo: Tristan & Isolde van Wagner, in de uitvoering van het Glyndebourne Festival 2007: Jirzi Behlolavek dirigeert het London Philharmonic Orchestra, Nikolaus Lehnhoff is de regisseur, Nina Stemme is Isolde, Robert Gambil Tristan. Iedereen, ook de andere zangers voor de kleinere rollen en het koor, was op zijn best. Glyndebourne is een typisch Engels landhuis in Lewes, East Sussex, een korte treinreis van London, waar sinds 1934 grote opera gemaakt wordt op relatief kleine schaal. De enscenering was daaraan optimaal aangepast: uiterst eenvoudig zonder te vervallen in een brutale en grauwe existentiële leegte, subtiel suggestief en dus letterlijk en figuurlijk een voorbeeldig platform voor de acteurs. Ook de kostumering beviel me goed, een genereuze moderne interpretatie van bekende middeleeuws aandoende patronen, die het spektakel dienden veeleer dan het spektakel te zijn.
Alles dus optimaal in dienst van het kunstwerk: de opera uit 1859 van Richard Wagner, die toen zo modern en controversieel was van vorm en inhoud dat ze in Wenen in 1861 na 77 repetities werd afgeschreven als onspeelbaar. Pas in 1865 kwam er een eerste volledige opvoering onder von Bülow. Voor de tweede moest men weer negen jaar wachten; pas in 1882 was ze te zien en te horen in Londen, in 1886 in de Met. Wagner was al in 1883 gestorven, 70 jaar oud.
Het verhaal stamt uit de middeleeuwen: Gottfried van Strassburg schreef zijn Tristan rond 1215. Een van de bedoelingen van mijn kroniek is om door zelf op zoek te gaan naar belangrijke, merkwaardige of gewoon leuke elementen uit onze (in de ruimst mogelijke zin) cultuur, de aandacht van mijn lezers te vestigen op wat wij allemaal ongeveer of bijna en dus eigenlijk helemaal niet weten. Tristan en Isolde vormen een paar dat iedereen kent, althans van naam. Dit is het verhaal, zoals Wagner het heeft aangepast voor zijn opera.
Op een schip dat van Ierland naar Cornwall vaart, bevinden zich Tristan, de neef en sterke man van koning Marke van Cornwall en zijn strijdmakker Kurwenal; zij brengen de Ierse prinses Isolde, tegen haar wil, naar Cornwall als bruid voor koning Marke; zij is vergezeld van haar bediende Brangäne. Het huwelijk tussen Marke en Isolde moet een einde maken aan de strijd tussen de twee koninkrijken, waarin al vele slachtoffers vielen, niet in het minst Morald, de Ierse ridder die door Tristan werd gedood en wiens afgehouwen hoofd naar Ierland werd teruggestuurd. In dat gevecht werd Tristan zwaar gewond en als bij toeval ontdekt en verzorgd door prinses Isolde, de verloofde van Morald die, zoals haar moeder de koningin, vertrouwd is met helende en magische middelen. Wanneer zij toch ontdekt wie Tristan is, wil ze hem om het leven brengen, maar spaart hem, bewogen door haar gevoelens voor hem.
Tristan houdt zich afzijdig tijdens de reis, doet alsof hij Isolde niet kent. Dat wekt de woede op van Isolde, die hem bij zich ontbiedt net voor ze Cornwall bereiken, met de bedoeling om hem en zichzelf te doden door het drinken van een beker met gif. Brangäne kan het niet over haar hart krijgen om de gifbeker klaar te maken en vervangt die door een liefdesdrank. Aan het einde van het eerste bedrijf vallen Tristan en Isolde in elkaars armen bij het binnenvaren van de haven. Brangäne kan hen nog net scheiden voor koning Marke verschijnt.
In het tweede bedrijf wacht Isolde met Brangäne tot de nacht valt; zij verwacht Tristand die zich onttrekt aan een nachtelijke koninklijke jachtpartij om bij haar te zijn. Brangäne waarschuwt haar voor Melot, Tristans vriend, die vermoedens heeft over hun relatie en die hen zou verraden hebben aan koning Marke. Isolde stuurt haar weg en Tristan arriveert. Zij zingen hun passionele liefde uit, maar worden daarin onderbroken door Kurwenal, die hen waarschuwt voor de komst van Melot en Marke, doch te laat en tevergeefs: zij worden betrapt. Marke geeft uiting aan zijn bittere gevoelens bij het verraad van zijn verloofde en zijn beste vriend; wanneer Tristan Isolde ondanks alles tot de zijne wil maken, komt Melot tussenbeide; Tristan stort zich op diens zwaard.
Het derde bedrijf speelt zich af in Bretagne, in het ouderlijk landgoed van Tristan. Hij ligt zwaar gewond en ijlend te bed, bewaakt door Kurwenal, die hem daarheen heeft gebracht. Tristan wordt gewekt door een herderslied dat hij als kind hoorde. Half delirerend vervloekt Tristan de liefdesdrank. Alleen Isolde kan hem nog genezen en zij wachten op de aankomst van haar schip. Wanneer dat eindelijk aan de kim verschijnt, snelt Tristan haar tegemoet maar valt dood in haar armen met haar naam op zijn lippen. Een tweede schip komt aan met Marke, Melot en Brangäne. Kurwenal doodt Melot en sterft zelf aan zijn verwondingen. Dan blijkt dat koning Marke is gekomen om Isolde en Tristan te vergeven en hen in de echt te verbinden: Brangäne heeft opgebiecht dat zij hen de liefdesdrank heeft gegeven tegen hun wil in en dat ze dus onschuldig zijn. Voor Isolde komt deze omkering te laat: zij zingt een extatisch afscheidslied.
Dat is, heel kort, de opera. Bedenk wel dat die, zonder de onderbrekingen, bijna volle vier uur duurt Er is dus ruimte voor heel veel woorden en heel veel noten. En toch kijk ik elke keer de hele opera uit op TV en DVD, zonder een ogenblik van vermoeidheid of verveling. Dat ligt ongetwijfeld meer aan Wagner dan aan het verhaal, dat niet beter is dan de meeste andere ridderverhalen met magische dranken en ingewikkelde plots rond dappere helden die elkaar naar het leven staan. De muziek, zowel de gezongen partijen als de begeleiding en de symfonische intermezzos, is meeslepend, overweldigend, uiterst modern en origineel. Wagner slaagt erin om van deze wat vreemde middeleeuwse sage en modern muzikaal theaterstuk te maken, waarbij je het best de details van het verhaal vergeet om je helemaal te concentreren, zoals hij deed, op de waanzinnige passie van Tristan en Isolde, de proto- en archetypes van de minnaars die de hele wereld trotseren voor hun onmogelijke liefde, maar slechts in de dood elkaar vinden.
Dit is het eenzame muzikale hoogtepunt van de romantiek en dat is het gebleven sinds die eerste opvoeringen nu al 150 jaar geleden. Het blijft aangrijpend en indrukwekkend, ontroerend en overweldigend en achteraf kan je niet anders dan stamelend je verblufte bewondering uiten voor de originele kunstenaar die dit monumentale drama bedacht en uitwerkte tot in de kleinste details, en tevens je dankbaarheid voor het werk van de uitvoerders die het vandaag brengen op een manier die ten volle recht doet aan het oorspronkelijke kunstwerk en tegelijk gebruik maakt van de techniek van onze tijd om het zo op zeer overtuigende wijze voor ons vandaag volledig toegankelijk en volop genietbaar te maken.
Wagners operas zijn berucht, zelfs heel wat doorgewinterde muziekliefhebbers mijden hem als te zwaar. Ik weet echt niet goed wat ze daarmee bedoelen. Smaken verschillen, natuurlijk. Zo zag ik onlangs een opvoering, eveneens op Mezzo, van Manon van Massenet, met Nathalie Dessai en Rolando Villazon, de top zangers van vandaag. Midden in het tweede bedrijf heb ik afgehaakt, wanhopig zoekend naar enige reden om te blijven kijken bij zoveel nonsens en ronduit zwakke muziek, maar ik vermoed dat er mensen zijn die precies dat grote opera vinden.
Elke muziekliefhebber, elke intellectueel, elke cultureel geïnteresseerde zou ten minste eenmaal in zijn of haar leven Tristan en Isolde van Wagner moeten meemaken. Wij hebben daartoe vandaag veel betere gelegenheden dan ooit, zowel op scène als op DVD en CD. Het zou onvergeeflijk zijn om daarvan geen gebruik te maken, want wat men verder over de mens Wagner ook mag denken, dat hij een van de meest uitzonderlijk artistieke genieën van het hele mensdom was, kan men onmogelijk loochenen.
De DVD met deze opvoering is verkrijgbaar in de handel, net zoals verscheidene andere zeer geslaagde uitvoeringen. Je vindt er zeker ook een in de media-afdeling van je plaatselijke bibliotheek.
Deze morgen wachtte me een onaangename verrassing op de mail. Op 22 februari 2007 schreef ik hier op mijn blog een nostalgisch stukje over klokken en hoe de belangstelling daarvoor bij mij begonnen is. Toen ik op het internet op zoek ging naar een gepaste foto, vond ik die op de website van een professionele klokkenhersteller. Zonder er veel over na te denken, maakte ik een link naar die website en zo verscheen die dan op mijn blog. Welnu, de eigenaar meldde me deze morgen dat ik daartoe het recht niet had en vroeg dat ik de foto zou verwijderen. Nog voor ik daartoe de kans had, was dat al gebeurd en stond er een foto van een naakte vrouw in de plaats. Toen ik daarop reageerde, met excuses voor het lenen van de regulateurfoto, kreeg ik een sarcastische mail terug en bleek er nu een foto van een stel varkens in de plaats te staan.
Aanvankelijk begreep ik niet hoe dat allemaal zomaar kon: ik dacht dat de man was binnengedrongen in mijn blog bij Seniorennet, maar Lut had het meteen door: hij had gewoon een andere foto gezet op het adres van zijn website en dat is natuurlijk zijn goed recht.
Ik vind het allemaal nogal scherp en erg overdreven: wat voor ontisch kwaad doe ik in hemelsnaam door op mijn onschuldige blog een link te plaatsten naar een mooie foto en een interessante website? Maar goed: als de eigenaar bezwaar aantekent, dan niet. Mijn verzoek om de foto toch te plaatsen met een verwijzing naar de eigenaar kreeg geen reactie. Ik heb dan maar zelf een foto gemaakt van onze familieregulateur en die prijkt nu bij de tekst van toen en ook hierbij.
Natuurlijk ben ik me vragen gaan stellen bij mijn gewoonte om fotos van het internet bij mijn teksten te plaatsten. Ik ben dat beginnen doen op aanraden van Seniorennet (zie de handleiding bij het maken van een blog). Door enkel een link te plaatsen en niet een eigen foto, neem je ook geen plaats in op de servers, je kan meer formaten gebruiken en je bent ook niet beperkt in de omvang van de afbeelding. Het leek me een leuke, handige en economische manier om mijn teksten te verluchten. Ik weet het wel, Seniorennet stelt nadrukkelijk dat je geen fotos mag plaatsen die auteursrechtelijk beschermd zijn, maar of een afbeelding inderdaad zo beschermd is, dat staat er vrijwel nooit bij vermeld. Dat geldt eigenlijk ook voor wat ik schrijf op mijn blog: ik heb geen enkele controle over wat men met mijn teksten doet. Als men op een website over Shakespeare-sonnetten een link plaatst naar mijn vertaling van een Shakespeare-gedicht, dan voel ik me vereerd, natuurlijk en ik zal het wel laten om te protesteren. Als men een boekbespreking leent voor eigen gebruik: evenzo. Maar wat als men mijn teksten gaat kopiëren en voorstellen als eigen werk? Ik sta daar meestal niet bij stil, ik vind dat op het internet veel meer kan dan in de commerciële wereld. Ik ga dus niet op zoek naar misbruik van mijn materiaal, het zal allemaal nogal loslopen, zeker?
Verwacht je dus maar niet aan banbliksems van mijn kant, al hoop ik dat als men hier iets ontleent, er een verwijzing naar de bron af kan. En als ik afbeeldingen gebruik, dan blijkt uit het link-adres waar ze vandaan komen. Dat lijkt me voldoende. Wie het daarmee niet eens is, mag me altijd terechtwijzen.
21-06-2008
cocaïne in het water
De laatste dagen staat druggebruik weer volop in de belangstelling. Eerst was er de wielrenner Tom Boonen, of liever: niet de wielrenner, maar de jongeman, de mens achter Tom Boonen; dat blijkt weer eens iemand te zijn als u en ik en ook een bevestiging van het oude gezegde: het zijn sterke schouders die de weelde kunnen dragen. Hij drinkt, hij snuift cocaïne, hij rijdt peperdure wagens kapot. Niets nieuws, dus: we weten dat dergelijke dingen gebeuren en nu weten we dat ook Tom Boonen daaraan niet ontsnapt.
Het tweede bericht was ernstiger en heeft me diep verontrust. Wij Belgen zijn stevige cocaïnegebruikers, dat blijkt uit een onderzoek van onze waterlopen, waarin resten van de drugs opspoorbaar zijn. Dagelijks tienduizenden dosissen, tijdens het weekeinde honderdduizenden, dat wil zeggen dat ten minste zeg maar 2 tot wellicht 5 % van de Belgen vaak aan het spul zitten, alleen of in gezelschap. Er zijn dus in jouw en mijn kennissenkring mensen in dat geval, misschien wel onder je beste vrienden, misschien in je eigen familie.
En dat is nog maar het tipje dat verschijnt bij het oplichten van de sluier die ons roeszoekend gedrag zorgvuldig bedekt. Ik schreef daarover op 15 mei 2006 en tegen mijn gewoonte in druk ik die tekst hier nogmaals af, ongewijzigd. Toen ik hem herlas, vond ik het nog steeds een interessante benadering van het probleem, ik hoop dat je mijn mening zal delen.
Drugs, dat wat vreemde woord dat we met de drugs zelf overgenomen hebben uit de internationale, Engelssprekende wereld. Er gaat geen dag voorbij zonder dat de media het daarover uitgebreid hebben. Gisteren nog een Panorama-reportage over meth, de drug die nu blijkbaar het best in de markt ligt.
Wat heeft de mens toch met drugs?
Er zijn nu eenmaal in onze leefomgeving een aantal producten die, als ze op een of andere manier met ons lichaam in contact komen, een bijzonder effect hebben. Je hoeft maar een stevige espresso te drinken om te weten dat koffie een opwekkend effect heeft: aaaah, dat doet deugd, zie! En hoeveel mensen zijn er niet die s avonds als ze thuis komen een aperitiefje drinken? Ga naar een receptie, en na een half uur stijgt het geroezemoes tot een uitgelaten concert van mensen die alcoholplezier hebben. Rokers krijgen hun kick van hun regelmatige dosis nicotine. Talloze gebruikers van slaapmiddelen rekenen op dat pilletje om snel naar dromenland te vertrekken. En als men zich niet helemaal fit voelt, zijn er gemakkelijk verkrijgbare middeltjes om je wat beter te voelen.
Al zolang als we van de mens weten, weten we ook dat hij met dergelijke middelen omgaat. Het is van alle tijden en alle culturen, het is onvermijdelijk, onuitroeibaar, menselijk, kortom.
En we zijn ook erg tolerant.
Het is pas de laatste jaren dat men vindt dat roken niet evident is, en nog steeds zijn er hardnekkige verdedigers, ook al weten zij perfect goed dat roken dodelijk is. Blijkbaar nemen ze dat zeer reële risico erbij. En voor wat? Voor een verslaving aan een drug, voor het zogenaamde genot van het roken. Hetzelfde met alcohol. Lange tijd maakte men zich vrolijk over iemand die eentje teveel ophad. Iemand die wat aangeschoten is, wordt nog altijd niet met de vinger gewezen, nee, op feestjes en zo zijn het eerder de geheelonthouders, de zuurpruimen die het moeten ontgelden, zij zijn de sfeerverstoorders. Wie heeft de moed om een collega aan te spreken op zijn probleempje, terwijl iedereen ziet dat zijn carrière en zijn huwelijk eronder lijdt? Men haalt ten hoogste de schouders op, en glimlacht meewarig. Ach, ja, hij lust wel graag een pintje
En dan de echte drugs. Wat is er nu nog verkeerd met een jointje? Het is altijd het vergoelijkende jointJE. Dat kan toch geen kwaad? Je mag het zelfs bij je hebben, je mag het kopen en gebruiken. Maar je mag het niet kweken of verkopen, vreemd toch. Cannabis lijkt ingeburgerd, de wetgever laat het toe, waarom dan niet? Dokters zeggen dat het zelfs heilzaam kan zijn, en beter af en toe een jointje roken dan zwaar alcoholisme, toch?
En dan gaat het verder. Er is XTC, en cocaïne, en heroïne en wat nog allemaal. Op partys en privéfeestjes wordt geëxperimenteerd zonder veel scrupules, ook in goede middens.
De mens tast de grenzen af van de invloed van vreemde producten op zijn lichaam. Hij is op zoek naar rust, naar genot, naar dat goed gevoel, naar extase, naar vergetelheid. Het gewone leven, dat voor de meesten onder ons bestaat uit een derde slaap, een derde werk en een derde vrije en half-vrije tijd, is op zichzelf niet voldoende. We hebben pieken nodig, afwisseling, dingen die de sleur doorbreken, die het leven kleur geven, zoals dat heet, waar we kunnen naar uitkijken. De jaarlijkse vakantie(s), verjaardagsfeestjes, de zilveren bruiloft, oudejaarsavond En op die momenten willen we ons goed voelen, willen we plezier maken. En dan gaan we eens goed eten. En drinken. En slikken. En spuiten.
En s anderendaags zitten we met een kater, en zweren we dat we nooit nog een glas aanraken.
En toch
We zien de ravages van overmatig gebruik, we hoeven niet ver te zoeken in onze omgeving. Maar dat houdt ons niet tegen. We weten dat we niet volmaakt zijn, dat we zwak zijn, dat we toegeven aan de verleiding, aan onze verslaving. Wij zijn ook maar mensen.
Het zou zo simpel zijn, als er geen alcohol was, bijvoorbeeld. Dat had je maar gedacht! Kijk maar naar wat er gebeurde tijdens de drooglegging in the USA, en in de Islamwereld mag zogezegd ook niet gedronken worden, en in Noord-Europa is de drank in de cafés onbetaalbaar, dus wordt er thuis met liters tegelijk verzet.
Tabak zou je gewoon kunnen verbieden, denk je dan. Maar dat lukt langs geen kanten, denk aan de pantomime over Francorchamps, en dat gaat dan alleen nog maar over de reclame voor tabak!
Wij weten perfect waar de grondstoffen voor bepaalde drugs vandaan komen, coca, papavers maar we slagen er niet in die productie stop te zetten. We kennen de transportlijnen en zelfs de criminele kartels die zich met de verkoop bezig houden. Maar we krijgen ze niet klein. In de USA woedt een oorlog tegen de drugs, maar de overwinnaars zijn de bestrijders, die er rijk van worden, en de producenten en verkopers, die nog nooit zon goede zaken deden. En de verliezers zijn de gebruikers, die wel geklist worden en die massaal opgesloten worden in gevangenissen waar ze meestal blijven gebruiken, en waar ze zeker niet genezen van hun verslaving.
Sommige mensen hebben blijkbaar niet genoeg aan een rustig leven. Ze hebben nood aan allerlei kicks, aan uitspattingen, aan risicos. Zonder dat flamboyante is het leven maar saai, het leven niet waard. Zoals mijn broer zaliger zei: je rookt niet, je drinkt niet, je loopt niet achter de vrouwen aan, waarvoor leef je dan nog? Dat je gewoon content kunt zijn zonder roken, drinken, drugs, dat is tegenwoordig bevreemdend. Over vrouwen zullen we het niet hebben, dat zijn geen drugs, voor zover ik weet. Maar ik weet wel dat als je high bent van welke drug dan ook, vrouwen meestal niet veilig zijn voor mannen.
We krijgen de drugs niet uit onze wereld, we willen dat ook niet, eigenlijk. Dus zullen we er moeten leren mee leven.