Foto
Categorieën
  • etymologie (78)
  • ex libris (82)
  • God of geen god? (182)
  • historisch (28)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (249)
  • literatuur (41)
  • muziek (76)
  • natuur (8)
  • poëzie (95)
  • samenleving (235)
  • spreekwoorden (12)
  • tijd (13)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • Vrijdenkers
  • Uitgeverij Coriarius
  • Het betere boek
    Archief per maand
  • 05-2025
  • 04-2025
  • 03-2025
  • 02-2025
  • 01-2025
  • 12-2024
  • 11-2024
  • 10-2024
  • 09-2024
  • 08-2024
  • 07-2024
  • 06-2024
  • 05-2024
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    08-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Weemoed
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Enkele dagen geleden kon je hier het beeldverhaal volgen van de Deux pénitents van Anne Cornil in onze tuin. De poëtische tekst die ik schreef voor de onthulling eindigde met een oproep om onze overledenen te gedenken. Ik meen inderdaad dat het goed is dat wij ons de mensen blijven herinneren die ons ooit dierbaar waren. Maar waarom is dat goed?

    Laten we duidelijk zijn: de doden zelf hebben er niets aan dat wij aan hen denken. Dat is een harde gedachte, maar we kunnen er niet om heen. Zoals de sneeuwman verdwijnt bij het dooien, is een dode (zelfde etymologie) iemand die er niet meer is. Zij zijn niet meer, op geen enkele manier. Alleen hun nagedachtenis blijft over, maar dat is niet iets van hen, maar iets dat wij doen: het zijn wij die hen gedenken. Wij kunnen hen zo voor ons aanwezig stellen, maar we weten het maar al te goed: zij zijn er niet echt, het zijn ‘maar’ herinneringen, fantasieën soms. Het is iets dat zich afspeelt in ons geheugen, in onze verbeelding, in onze gedachten.

    Dat hoeft ons niet te verwonderen, vooral als we het hebben over mensen die ons tijdens hun leven erg nabij waren, met wie we intens samenleefden. Zij waren toen belangrijk voor ons, zij waren zeer aanwezig, ze bepaalden mee ons doen en laten, ons geluk en ons verdriet. Wij waren materieel en emotioneel sterk met hen verbonden. Wij hadden hen nodig. Wanneer zij er dan plots of zelfs na lange tijd niet meer zijn, komt er wel een bruusk einde aan hun bestaan en aan hun fysieke aanwezigheid, maar niet meteen aan onze emoties. Het voorwerp van die gevoelens is verdwenen en dat schept een probleem, want het overlijden is op zich geen reden om anders over hen te denken: indien ze nog in leven waren, dan zouden we ze nog steeds graag zien. Indien ze terug levend zouden kunnen worden, zou ons dat heel gelukkig maken.

    Daarom is het goed dat wij hen gedenken, het is goed voor ons dat we ons bezinnen, dat we ruimte laten voor onze gevoelens, dat we ons proberen te verzoenen met het onvermijdelijke en onherroepelijke verlies, met de blijvende afwezigheid.

    We moeten er leren mee leven dat onze geliefden er niet meer zijn. Dat noemen we rouwen. Het is een proces dat een leven lang duurt, maar dat vooral in het begin uiterst moeilijk kan zijn. We willen hen nog even graag zien, maar ze zijn er niet meer, wij blijven alleen achter. We hebben geen gezamenlijke toekomst meer, we moeten verder zonder hen. Er is een einde gekomen aan het verhaal dat we samen beleefden.

    Dat wij aan onze overledenen denken op allerlei manieren, dat wij vaak nog intens met hen bezig zijn in onze gedachten en zelfs in onze gedragingen, dat heeft mensen vanouds aangezet om aan de overledenen een of andere vorm van nabestaan toe te schrijven. Men zegt dat ze ergens heen gegaan zijn, naar een ander land, aan de andere kant van een rivier, in de onderwereld, of in een heerlijk land, waar ze voor altijd genieten van al wat goed was hier op aarde: de eeuwige jachtvelden. Het is een schimmig soort van bestaan, een schaduw wie ze waren, zonder materiële behoeften of ziekte en honger of dorst.

    Vooral het christendom heeft dat sterk altijd aangemoedigd: de dood is niet het einde maar het begin van een nieuw leven in hemelse heerlijkheid. Of eeuwige verdoemenis in de hel. Maar dat de overledenen voortleven, daaraan mogen we niet twijfelen. Het is de kern van het christelijk geloof. Jezus is voor ons gestorven, maar hij is opgestaan uit het graf, hij is waarlijk verrezen, hij leeft voort na zijn dood, hij heeft zijn leerlingen en vele anderen ontmoet en is na veertig dagen voor de ogen van vele omstanders ten hemel opgestegen. Hij is ons voorgegaan, door zijn tussenkomst kunnen wij er ook op rekenen dat wij niet helemaal zullen sterven. Onze overledenen bestaan nog echt, in de hemel, of de hel, of het vagevuur, of ergens tussenin, in afwachting van het Laatste oordeel, maar ze zijn er, niemand verdwijnt in het niets. We blijven bestaan.

    Niet alleen Jezus is ons voorgegaan, ook Maria, de apostelen en de vele heiligen, voorbeeldige mensen, martelaren die de kerk erkent en waarvan zij zeker is dat zij nu al in de hemel zijn. Het zijn bijzondere doden, die we eren om wat ze ooit waren en die in de hemel voor ons tussenbeide kunnen komen bij God. Wij kunnen door ons gebed tot hen en door onze devotie voor hen, bekomen dat zij ten beste spreken voor ons, dat God ons genadig zal zijn om hunnentwille. Het is een krachtig beeld van de christelijke zekerheid van het voortbestaan na de dood: de heiligen zijn in staat om God te beïnvloeden in wat hij hier op aarde laat gebeuren of verhindert. De doden bepalen zo mee wat er hier gebeurt, zoals God zelf ook de hele wereld in zijn hand houdt.

    Voor de gelovigen is dat een realiteit, ze geloven echt dat het zo is, niet op een of andere abstracte of symbolische manier, nee, het is werkelijk zo. Het is niet door ons gebed of onze devotie dat we er beter van worden, nee: wij kunnen Maria en de heiligen door ons gebed, onze bedevaart, door afbeeldingen te maken en er kaarsen voor te branden, door liederen te zingen echt beïnvloeden en zij kunnen dan God vragen om ons beter te behandelen dan hij zou doen als we dat allemaal niet zouden doen. Een beter argument voor het leven na de dood kan er niet zijn. De heiligen zijn er, wij kunnen op hen een beroep doen voor concrete zaken. Als de heiligen zo machtig zijn na hun dood, dan zullen ook wij na onze dood voortleven, misschien niet meteen als heiligen, maar dan toch op een meer bescheiden manier deel hebbend aan de eeuwige zaligheid, uiteindelijk.

    Voor de moderne mens is die zekerheid zo goed als volledig weggevallen. De meeste mensen twijfelen zelfs niet meer: de doden leven niet op die manier voort. Zij hebben geen enkel contact meer met de levenden, omdat zij niet meer bestaan als zelfstandige ‘personen’. Als men hen nog enig bestaan toeschrijft, dan is het zeer vaag, symbolisch, mythisch. Maar over het algemeen spreken wij over onze overledenen vanuit onze herinnering en vanuit de gevoelens die wij nu hebben tegenover hen, zoals ze toen waren; zij worden niet ouder dan toen ze stierven. Wij dragen hen mee in ons leven, zij zijn aanwezig in onze gedachten.

    Maar we bedoelen dat helemaal niet letterlijk, het gaat niet om een manier waarop zij werkelijk aanwezig zijn bij ons, maar om een manier waarop wij hen voor ons aanwezig stellen in onze gedachten. Wij geven hen, zoals tijdens hun leven, een emotionele plaats in ons denken en ons doen, ook al is er van hen uiteindelijk niets materieels overgebleven, ook al zijn zij zelf er op geen enkele manier meer, als actieve personen die een invloed kunnen uitoefenen op hun omgeving. Met hun lichaam is ook hun denken en voelen verdwenen, van het biologisch wezen dat zij waren is er niets meer over, ook niets spiritueels of geestelijks, geen ziel, niets. Zij zijn echt niet meer, aan hun tijdelijk bestaan is voor hen een volledig einde gekomen op het ogenblik van hun dood.

    Voor hen, maar niet voor ons. Wij zijn in staat, zo lang als we leven, om ons hen te herinneren. Wij, niet zij, zijn bij machte om met onze verstandelijke en emotionele vermogens de grenzen van tijd en ruimte moeiteloos te overschrijden.

    Het is een manier van denken die steeds aanwezig is geweest in wat wij nu de mens noemen, een dier dat zich ontwikkeld heeft tot het merkwaardige wezen dat wij nu niet meer dierlijk durven noemen, maar dat net zoals alle dieren gegroeid is uit de materie waaruit onze wereld bestaat. Een belangrijk keerpunt in die ontwikkeling was de manier waarop de primitieve mens omging met de lichamen van de afgestorvenen. Men eerde de nagedachtenis van de dierbaren, men gaf uitdrukking aan zijn verdriet door zorgvuldig met hun dode lichaam om te gaan, door het te wassen, te zalven en het een laatste rustplaats te geven, vergezeld van voorwerpen en offergaven, door het graf binnenin te versieren, door de plaats te markeren met een grafheuvel of een zerk. Het zou echter overdreven zijn om aan die rituelen een andere betekenis te geven dan de uitdrukking van eerbied en verdriet. Begrafenisrituelen hebben niet minder zin voor wie niet gelooft in een hiernamaals. Zorgzaam omgaan met het lichaam van onze dierbaren en hen blijven gedenken blijft zinvol als we aanvaarden dat voor hen het leven echt helemaal en definitief voorbij is, of als we niet helemaal zeker zijn dat er iets is na de dood.

    De herinnering aan onze geliefden kan soms uiterst acuut zijn, overweldigend, met een concrete overtuigingskracht die ons totaal overstuur maakt. Soms lijkt het of ze er echt zijn, alsof ze ons toespreken of zwijgend aanstaren of ons verwijtend de rug toekeren. Het gebeurt dat wij hen aanspreken en hen zo voor ons oproepen. Het zijn heel normale menselijke verschijnselen, er is niets uitzonderlijks of vreemds aan. Het zou pas vreemd zijn indien we onze overledenen meteen zouden vergeten, zomaar, van de ene dag op de andere, vanaf het ogenblik van hun dood. Zo gaat het niet, of we dat willen of niet. Wij blijven met hen verbonden in diepe genegenheid. En zoals tijdens hun leven, gebeurt dat vooral aanvankelijk op een relationele manier, in een dialoog, een gesprek, een speciale manier van samenzijn, gesteund op de herinnering aan het materiële, lichamelijke bij elkaar zijn. We hoeven daar geen spoken of geesten in te zien: het is de normale manier waarop wij met ons verstand en onze emoties omgaan met de nagedachtenis aan onze overledenen.

    Zoals ook alle andere, minder ingrijpende en uitdagende herinneringen is ook het ‘weerzien’ van overledenen een verrijking van ons eigen leven. Maar het is goed dat we bij dergelijke ontstellende en verwarrende ervaringen steeds voor ogen houden dat wat wij meemaken zich enkel en alleen afspeelt in onze verstandelijke en emotionele vermogens, in onze hersenen, louter op basis van de overvloed aan gevoelsgeladen herinneringen die daar reeds prominent of latent aanwezig is, dus zonder enige reële, spookachtige of bovennatuurlijke tussenkomst van buitenaf.

    Door het raam zie ik in de tuin de twee ingetogen, treurende gestalten staan, een blijvende herinnering aan onze dierbaren. De regen kleurt de blauwgrijze steen met donkere lijnen van trage tranen. Weemoed vervult ons hart. Ooit zullen deze pleurants de plaats aanduiden waar wij begraven liggen, voor wie ons kende een herinnering aan wie wij ooit waren, voor allen een memento mori: denk eraan, eens zal je sterven.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    05-09-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.als 't God belieft

    Elke mens is een individu. Er is zoveel kans op verschil in al de mogelijke aspecten van ons mens-zijn, dat het niet slechts onwaarschijnlijk maar werkelijk totaal uitgesloten is dat we een volmaakte kopie van onszelf tegen het lijf zouden lopen. De verschillen kunnen aanzienlijk zijn: een volwassen mens kan bijvoorbeeld 40 kilogram wegen, maar ook 240… De gedachten en opinies van mensen lopen eveneens enorm uiteen. Er zijn fanatieke moslims en vrijzinnige humanisten, om maar twee duidelijk onderscheiden types te noemen.

    Het is vooral over de ideologische verschillen dat ik het wou hebben. Zoals we mensen naar hun uiterlijke kenmerken kunnen indelen (man en vrouw, ‘blanken’, ‘negers’, ‘chinezen’ en andere algemene categorieën), doen we dat ook voor andere, minder zichtbare kenmerken. Een daarvan is: gelovig of niet-gelovig. Het is een onderscheid dat mij al heel mijn leven bezighoudt en dat de jongste vijf jaar aanleiding is geweest voor veel nadenken, lezen en opzoeken en dat, tot frustratie van sommige lezers, ook heel vaak hier in mijn Kroniek aan bod is gekomen.

    In mijn katholieke jeugd was er van dat onderscheid aanvankelijk geen sprake: iedereen was gelovig. Dat was althans de geldende opvatting binnen de katholieke zuil. Het was de houding die ons werd bijgebracht van kindsbeen af: geloof is evident. Slechts heel langzaam en toevallig drong het tot ons door dat er mensen waren die niet binnen de katholieke zuil leefden, dat er andere zuilen waren. Het beeld dat ons van die mensen werd opgehangen was ook evident: zij waren de vijand, het waren slechte mensen.

    Die indeling van de maatschappij was duidelijk afgelijnd: je had de gelovigen en de ongelovigen. Het was een zwart-wit tegenstelling, een kwestie van ja of neen. Je was het een of het ander. Er was geen plaats voor twijfel. Je bleef ook het een of het ander: zeldzaam en bijzonder gehaat waren de figuren die van kamp wisselden, de kazakkeerders, de overlopers, de verraders.

    Nochtans was de grond voor dat onderscheid, zoals voor alle andere overigens, niet zo evident. Gelovigen en ongelovigen ontmoetten elkaar af en toe toch, bijvoorbeeld op de wekelijkse markt, op publieke feesten of op sportmanifestaties. Niet alles was verzuild, er waren nog aspecten van het leven die eraan ontsnapten; niet veel, maar toch. En dan bleek dat die zo gediaboliseerde anderen niet zo erg veel van ons verschilden. Ze gingen niet naar de mis, maar voor de rest bleken het heel gewone mensen te zijn, die evengoed kerstmis vierden als wij, en Sinterklaas kwam ook bij hen langs. De andere zuilen bleken een kopie te zijn van de onze, met identieke verenigingen en identieke scholen en ziekenhuizen.

    Voor een kind was het verwarrend: waarom die andere zuilen, die parallelle scholen en jeugdbewegingen? Wat was het verschil? Wat was dat gelovig zijn dat ons scheidde? Waarom waren zij niet gelovig? Hoe kon het dat zij niet gelovig waren en toch niet door God gestraft werden, dat ze leefden zoals wij, met niet minder geluk en niet meer ongeluk? Dat we hen in feite niets te verwijten hadden, behalve dat ze ‘niet geloofden’? Ik heb het altijd een vreemde zaak gevonden, maar ik heb er toen nooit lang (genoeg) bij stilgestaan, ook niet toen ik volwassen werd en binnen de katholieke zuil mijn leven opbouwde. Op geen enkel ogenblik heb ik overwogen om uit die verzuiling te stappen. Ik stelde me ook geen vragen over de fundering van de eigen zuil en de verschillen met de andere: je behoorde tot een groep omdat je daarin geboren was, niet op grond van een bewuste beslissing.

    Toen ik op pensioen ging, op mijn zestigste, is dat veranderd. Ik meen dat het een met het ander te maken had. Ik kreeg nu een staatspensioen, ik werd niet meer betaald door een katholieke werkgever. Ik voelde me nu niet meer zo gebonden of verzuild, ik, was een vrij man. Samen met de onbeperkte vrije tijd gaf me de gelegenheid om mij te bezinnen over die verzuiling, over haar oorzaken en haar redenen van bestaan, over het gelovig zijn.

    Ik vroeg me af wat mijn eigen geloof was en moest al gauw vaststellen dat het onbestaande was. Ik wist relatief weinig over het christelijk geloof en hoe meer ik erover bijleerde door intensieve lectuur, hoe minder christelijk ik wou zijn. Ik ontdekte de verborgen geschiedenis van het atheïsme en ging me daarin verdiepen. Ik stelde me duidelijk op buiten de katholieke zuil en manifesteerde me bewust als atheïst.

    Vrijwel onmiddellijk stelde ik vast dat je daarmee in een soort van niemandsland terechtkomt: je voelt je niet meer thuis in de katholieke zuil en je bent daar ook niet meer welkom. Waarheen nu? Vijf jaar later moet ik hier bekennen dat ik het niet weet. Ik heb contact gezocht bij de georganiseerde humanistische vrijzinnigheid in Vlaanderen, maar dat was een grote teleurstelling over de hele lijn. Was het omwille van mijn katholieke achtergrond, of omwille van mijn karakter en persoonlijkheid, ik weet het niet, maar al mijn pogingen om daar aansluiting te vinden bij gelijkgezinden zijn deerlijk mislukt. Ik kan niet anders dan vaststellen dat mijn plaats niet daar is.

    Ik heb ook geen zin om bij een van de andere zuilen te gaan aankloppen, de socialistische of de liberale. Ik ben een van de vele Vlamingen die zich niet meer thuis voelen in een zuil. Wij verkiezen een open maatschappij, waarin de dienstverlening aan de burger niet verloopt langs ideologische lijnen. Het zwembad is er voor iedereen, de bibliotheek ook, de ziekteverzekering, de uitkering van de werkloosheidsvergoedingen, de openbare diensten.

    Het onderscheid tussen de burgers dat vroeger zo belangrijk was, namelijk of zij gelovig zijn of niet, is vandaag bijna helemaal weggevallen. Het doet er niet meer toe, het maakt niets meer uit. Zelfs binnen de katholieke zuil is het geloof zo goed als verdwenen. Men vernoemt het niet meer, bijvoorbeeld binnen de christendemocratische partij of binnen de machtige christelijke vakbond of de ermee samenhangende christelijke mutualiteit. Zelfs de Leuvense katholieke universiteit bezint zich openlijk over de K in haar naam en over haar katholiek karakter.

    Op grond van de boeken die ik lees, begin ik me meer en meer de vraag te stellen of de tijden echt veranderd zijn. Zou het echt zo zijn dat wij, moderne mensen, ons als eersten gedistantieerd hebben van het onderscheid tussen geloof en ongeloof? Zijn wij massaal ongelovig geworden, terwijl onze voorouders massaal gelovig waren?

    Ik denk het niet. Ik ben veeleer de mening toegedaan dat het onderscheid tussen geloof en ongeloof nooit zo duidelijk en betekenisvol is geweest als men ons heeft willen doen geloven.

    Wanneer men zegt dat Vlaanderen vroeger helemaal katholiek was, dan moeten we dat sterk nuanceren. Enerzijds zijn er altijd andersdenkenden geweest, niet alleen individuen maar ook mensen die zich daartoe verenigden. Anderzijds kunnen we ons vragen stellen bij het katholieke karakter binnen de eigen zuil. Wat wist een Vlaamse katholiek van zijn godsdienst? Waarin bestond zijn katholiciteit? Wat was zijn geloof? En vooral: waarin verschilde hij van de niet-gelovigen? Voor de gewone man en vrouw en hun kinderen is het antwoord: vrijwel niets. De meeste mensen leefden hun leven zonder stil te staan bij de grond van de zaak. Het geloof was niet hun drijfveer, hun motivering. Het was veeleer een algemeen maatschappelijk en cultureel kader, met talrijke verwijzingen naar het geloof en met een algemeen religieus taalgebruik, zoals het frequente ‘als ’t God belieft’. Maar dat was allemaal heel oppervlakkig, een manier van doen en van zeggen, een gemeenschappelijke cultuur veeleer dan een bewuste en geïnformeerde persoonlijke keuze of overtuiging.

    Wij zien dat vandaag nog bij voetbalsterren die een kruisteken maken als ze het veld betreden of als ze een goal gescoord hebben. Het is een gebaar, een ritueel dat ze gebruiken om uitdrukking te geven aan hun emoties van het moment. Heeft dat kruisteken een religieuze betekenis? We zouden het hen moeten vragen, maar ik meen van niet. Het is iets dat ze gezien hebben en dat ze nabootsen, zoals de blik en de vinger naar de wolken om iemand te gedenken die net overleden is, of de wiegende armen voor een pasgeboren baby. Usain Bolt heeft een gans ander en origineel repertoire, met zijn bekende blitse overwinningspose. Niemand zal daarin iets religieus zien en ik ben ervan overtuigd dat de vele kruistekens van onze sportlui evenmin uitdrukking zijn van diepreligieuze gevoelens of overtuigingen.

    Zo was het vroeger ook. Men heeft ons altijd voorgehouden dat de Middeleeuwen christelijk waren en dat waren ze ook, ze waren bijvoorbeeld niet boeddhistisch. Maar wat wist de ongeletterde Middeleeuwer van zijn christelijk geloof? Wat kon het hem schelen? Het was een cultureel kader, maar het was niet bepalend voor wat men dacht en deed. In de woelige 14de eeuw was men vooral bezig met overleven, niet met ideologieën en religie. Zeker, ook toen waren er enkele mensen die zich bezig hielden met geloofszaken en met filosofische bespiegelingen, maar dat was een zeer, zeer kleine minderheid en dat is vandaag nog altijd zo.

    Ik besluit daaruit dat geloof een marginaal verschijnsel was en is, iets waarvan niemand wakker ligt, iets heel vaags en dat uiteindelijk onbelangrijk is. Een familielid dat onlangs overleed is in zijn hele volwassen leven nooit naar de zondagsmis geweest, maar heeft op zijn sterfbed wel het viaticum toegediend gekregen van de parochiepriester. Toen ik hem daarover sprak kort voor zijn dood, noemde hij het een nostalgische aansluiting met zijn katholieke opvoeding, een ritueel dat hem en zijn gezin verenigde op een emotioneel aangrijpend moment. Zij gingen dankbaar in op het aanbod van de pastoor omdat ze geen ander ritueel kenden, omdat ze niet de moeite deden of in staat waren om er zelf iets van te maken, of er niet aan gedacht hadden een beroep te doen op een vrijzinnige consulent.

    Ik ken niemand, werkelijk niemand die zo intens met geloof en ongeloof bezig is als ikzelf. Ik ben een hoge uitzondering, dat ervaar ik telkens wanneer ik met anderen daarover praat. Dat bewijst mijn stelling: geloof is niet essentieel, het is marginaal, een randverschijnsel. Mensen zijn daar niet mee bezig, ze hebben het te druk met hun leven. En zo is dat altijd al geweest en zo zal het ook wel blijven. De meeste mensen zijn niet bewust en overtuigd gelovig of ongelovig, maar onverschillig tegenover die problematiek. Het zijn marginale uitzonderingen die kiezen voor de uitersten: godsdienst of actief atheïsme en antiklerikalisme.

    Laten we dus heel voorzichtig zijn als we het hebben over de invloed van het geloof op de maatschappij en op het individu, vroeger en nu, of dat nu over het christendom gaat, de Islam, het Boeddhisme, Hindoeïsme, Taoïsme of wat dan ook. We mogen ons niet laten imponeren door de vele en indrukwekkende uiterlijke tekenen, de kathedralen, kerken, tempels en kloosters, de bedevaartsoorden, de bibliotheken vol theologische en godvruchtige geschriften, de gebruiken en rituelen, het taalgebruik, de christelijke zuil in de maatschappij. Het is allemaal veel minder diepgaand dan men zou vermoeden, het heeft inhoudelijk allemaal veel minder te betekenen dan men denkt en zegt.

    Mijn reactie is dan: laten we ernstig wezen en de rol van de godsdienst terugbrengen tot redelijke proporties, in overeenstemming met het werkelijke belang ervan. Gisteren was ik de hele dag aanwezig op de kunstmarkt in Tremelo, in de schaduw van de kerktoren. Om de haverklap werden we overdonderd door het fanatieke gelui van de kerkklokken die het begin of het einde van de mis aankondigden, elektronisch aangestuurd, zonder dat er een mens aan te pas kwam en met zo goed als niemand die de kerk binnenging.

    Dat is wat me ergert en af en toe zelfs wanhopig maakt: waarom? Waarom? Toen ik enkele mensen op de kunstmarkt daarover aansprak, vond ik niemand die kerkelijk was, niemand die wist waarom de klokken luidden om 14.30 uur op een zondagnamiddag, maar ook niemand die daarbij stilstond: zo was het nu eenmaal, men haalde de schouders op en deed verder waarmee men bezig was. Niemand vond het een probleem, niemand had oog voor de verregaande arrogantie van het lawaaierige minutenlang aanhoudende klokkengelui door een instelling die zo goed als niemand vertegenwoordigt en die zelfs op de zeldzame kerkgangers geen diepgaande invloed heeft. Maar als in onze steden de muezzin van op de minaret de moslims oproept tot het gebed, dan vinden we dat ongehoord. Zie je wat ik bedoel?

    Ik heb me in de herfst van mijn leven tot doel gesteld om voor mezelf en voor wie het wil horen of lezen, uit te maken wat de werkelijke rol en betekenis van godsdienst is voor de mensheid, vroeger, nu en in de toekomst. Ik doe dat van uit een diepgewortelde overtuiging dat het niet alleen even goed kan zonder godsdienst, maar dat we zelfs beter af zijn zonder, dat godsdienst de mens ervan weerhoudt om zichzelf ten volle te ontdekken en te ontplooien. Het is voor een individu als ik een ambitieus programma. Ik wil het toch blijven proberen, binnen de perken van mijn mogelijkheden, maar met mijn volle overtuiging en met inzet van al mijn krachten, in woord en daad. Ik meen dat het een nobele en nodige taak is, een die mijn totaal engagement volledig verantwoordt. Ik besef maar al te goed dat het een eenzame strijd is, maar ik voel me gesterkt door de talrijke gelijksoortige inspanningen die we vandaag overal ter wereld merken en door het stichtend voorbeeld van zovelen in de rijke historische traditie van het ongeloof.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:godsdienst, atheïsme
    26-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.toeval




    Toeval:

    1 gebeurtenis of omstandigheid die vooraf niet voorzien of gewild, niet te berekenen is geweest; onberekenbaar, onvoorzien voorval

    synoniem: coïncidentie

    2 het onberekenbare gebeuren beschouwd als verschijnsel

    3 het onberekenbare gebeuren min of meer duidelijk gepersonifieerd tot een macht

     

    Als we heel nauwkeurig zijn, dan zijn er alleen maar gebeurtenissen en omstandigheden. Sommige zijn, volgens Van Dale, niet op voorhand voorzien of gewild, niet te berekenen. Andere dus wel. Toevalligheid is een aspect van een gebeurtenis. Als je door het rood licht rijdt, is het niet onterecht te veronderstellen dat je een aanrijding riskeert; de kans is zelfs vrij groot. Maar dat je aangereden zal worden door iemand die het rood licht negeert, dat is niet te voorzien, dat is puur toeval.

    In beide gevallen gaat het echter nog altijd om de waarschijnlijkheid dat iets gebeurt: niet iedereen die door het rood licht rijdt, veroorzaakt ook een ongeval, gelukkig maar. Maar we geven grif toe dat de kans op een ongeval groter is voor wie door het rood rijdt dan voor wie ervoor stopt, of voor wie door het groen rijdt. Men kan daarover zelfs statistieken opmaken: hoe groot is de kans op een ongeval als je door het rood rijdt, hoeveel als je door het groen rijdt? Het verschil moet aanzienlijk zijn.

    Als we bij ons voorbeeld blijven, dan stellen we vast dat er hier geen sprake is van toeval, aangezien we de kans op een ongeval vrij nauwkeurig kunnen berekenen. Aangezien we weten hoe vaak men door het rood rijdt, of toch ongeveer, statistisch gezien, kunnen we ook het risico berekenen dat we lopen telkens we gewoon onze weg vervolgen bij groen licht. We blijven trouwens alert: we houden er altijd rekening mee dat er toch een gek zal komen aanstormen. Ook zo wanneer we een spoorwegoverweg kruisen: wie kijkt er toch niet even naar links en rechts? Ik wel.

    Wanneer iemand toch gegrepen wordt op een kruispunt zal men dus niet gauw zeggen dat dit een louter toeval was. Men was gewoon op de verkeerde plaats op het verkeerd ogenblik. Echt toeval is iets anders. Maar wat dan wel?

    Er vallen elk jaar op onze aarde 500 meteorieten die groter (soms veel groter) zijn dan een knikker. De kans dat je erdoor getroffen wordt is dus klein, een echte toevalstreffer. Maar ook hier kunnen we die kans, die zoveel kleiner is dan de kans op een botsing bij verkeerslichten, toch statistisch berekenen. Dus is er ook hier geen sprake van toeval. Hoe klein de kans ook is dat iets gebeurt, hoe weinig we er ook rekening mee houden, toch aarzelen we om iets ‘toevallig’ te noemen.

    Stilaan beginnen we ons af te vragen of er wel zoiets is als toeval, iets dat echt niet voorzien kan worden, zoals Van Dale beweert. Zelfs als we op voorhand geen rekening hebben gehouden met de mogelijkheid dat iets gebeurt, dan betekent dat toch nog niet dat het niet te voorzien was. Het is immers voldoende dat we achteraf vaststellen dat iets gebeurd is, om in te zien dat het in feite niet onvoorspelbaar was. Niemand zal de tsunami van 2004 voorspelbaar noemen. Maar was het een toeval? Zeker niet, net zomin als de orkanen die elk seizoen en ook nu weer de Caraïben teisteren.

    De Belgische of Nederlandse toerist die in 2004 ter plaatse was en helaas omkwam bij de tsunami: was dat toeval? Er gaan elk jaar vele duizenden Belgen en Nederlanders naar die streken…

    Toeval heeft niet te maken met de waarschijnlijkheid dat iets gebeurt, of je dat nu vooraf berekent dan wel post factum vaststelt. Zolang er enige waarschijnlijkheid is, hoe klein ook, spreken we niet van toeval. Met toeval bedoelen we iets dat echt totaal onwaarschijnlijk is. Maar wat kan dat zijn? Wat kan er gebeuren dat totaal niet te voorzien is, of achteraf als toch voorzienbaar erkend? Dat moet dan haast iets zijn dat in strijd is met alle redelijke verwachtingen en met alle redelijke verklaringen achteraf, iets dat ons werkelijk perplex achterlaat.

    Laten we een voorbeeld nemen. Onlangs op het nieuws: iemand wint twee keer na elkaar het groot lot. Toeval? Ja en nee: er was 1 kans op 369 biljoen dat zoiets gebeurt… Is dat echt toeval? Nee: het gebeurt wel vaker, dus is het toch een beetje te voorzien?

    Een ander voorbeeld dan. Een Franse Concorde stort neer op 25 juli 2000. Bij het opstijgen is er een klapband door een stuk metaal dat enkele minuten tevoren is losgekomen van de motor van een ander vliegtuig; dat stuk metaal was op dat ander vliegtuig bevestigd tegen de regels in. De kans dat zoiets zich voordoet is onbeschrijflijk klein. De kans dat je een van de honderd passagiers bent is nog kleiner. Maar is dit echt een toeval? Er zijn elk jaar dergelijke ongevallen. Ik aarzel om ook hier van een echt toeval te spreken.

    Alles wat gebeurt, heeft een oorzaak, of een geheel van oorzaken, een samenloop van omstandigheden. Niets gebeurt zomaar. Alles beantwoordt aan de wetten van het universum. Akkoord dat we niet alle wetten kennen, of niet helemaal, maar we gaan ervan uit dat er geen anomalieën zijn, geen totaal onverklaarbare gebeurtenissen. Niets kan gebeuren zonder dat er daarvoor oorzaken zijn, ook al zijn die bijzonder moeilijk of zelfs nooit helemaal door ons te achterhalen. In die zin is er geen toeval. Toeval heeft niets te maken met de gebeurtenissen, maar met onze kijk daarop. Dat is een erg belangrijk onderscheid.

    Wij mogen dus gerust zeggen dat het puur toeval is als een brave burger aangereden wordt door iemand die door het rood rijdt of als iemand twee keer het groot lot wint, of als iemand helaas omkomt bij een vliegtuigongeval. Het is een toeval dat die persoon dat meemaakt. Maar de gebeurtenis zelf is geen toeval: ze moest en zou gebeuren, alles heeft ertoe geleid en het is ook zo gebeurd, het kon niet anders.

    Kon het echt niet anders? Natuurlijk wel: een duizendste van een seconde vroeger of later, één cijfertje anders… Het hangt van een klein detail af. Ook hier moeten we voorzichtig zijn. Het is niet zo dat het ongeval met de Concorde moest gebeuren, noch dat het toen moest gebeuren, noch met de personen die toen aan boord waren. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat dit voorval zich ooit moest voordoen. Maar achteraf bekeken kon het niet anders dan daar en dan gebeuren, met die personen. Ook dat is een enorm belangrijk onderscheid. De dingen gebeuren omdat ze noodzakelijk moeten gebeuren, omdat het niet anders kan, volgens de wetten van het universum. Maar er is niets dat ons toelaat om alle of zelfs de meeste gebeurtenissen te voorspellen of te voorzien.

    In die zin is er heel veel toeval: je ontmoet iemand die je in jaren niet hebt gezien; je komt op een feestje en merkt dat een van de genodigden dezelfde jurk draagt als de gastvrouw; je wint iets in de loterij; je bent de honderdduizendste bezoeker en krijgt een ruiker aangeboden: allemaal toeval! Er zijn zoveel factoren in het spel dat voorspellingen daarover totaal ongerijmd zijn, maar toch gebeuren er voortdurend dingen waarvan we in de verste verte niet dachten dat ze ooit zouden gebeuren of dat ze zelfs zouden kunnen gebeuren.

    We moeten steeds voor ogen houden dat er een verschil is tussen de gebeurtenissen en onze kijk erop, onze ervaring van die gebeurtenissen. De gebeurtenissen zelf verlopen onafwendbaar volgens de wetten van het universum. Maar voor ons zijn ze vaak verrassend, onvoorspelbaar en zelfs uiterst onwaarschijnlijk.

    Laten we dus voorzichtig zijn met misleidende definities zoals die van Van Dale. Er zijn geen toevallige gebeurtenissen, er zijn enkel mensen die ze als toevallig ervaren. En er is zeker niet zoiets als het toeval, of zelfs het Toeval, of het Noodlot. Achter de gebeurtenissen zit geen boze kracht, geen schikgodin die bepaalt wie het lot wint en wie niet, wie met de Concorde meereist en wie op het laatste moment afzegt.

    Voor mij is dit een geruststellende gedachte. Ik hoef niet voortdurend rekening te houden met de mogelijkheid dat er echt onmogelijke dingen staan te gebeuren, mirakels, wonderen. Ik moet niet denken aan de Voorzienigheid, aan een Persoon of een Macht die om mij bezorgd is en die me behoedt voor het kwaad en die ik daarom dankbaar moet zijn; of die me straft voor een overtreding van zijn voorschriften; of tot wie ik me kan wenden in mijn nood, in de hoop dat hij mij genadig zal zijn en mijn gebed verhoren. Het lijkt alsof dat een saai en onpoëtisch bestaan is, maar niets is minder waar: het opent onze ogen voor de verrassende en wonderlijke werkelijkheid zoals ze is en plaatst ons voor onze verantwoordelijkheid voor elkaar en voor onze wereld.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    17-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Deux pénitents, Anne Cornil

    Bij het beeld van Anne Cornil, Deux Pénitents.

    Reeds vele jaren had ik in mijn gedachten een beeld voor ogen, van strak gestileerde slanke kubistische figuren, rechtopstaande balken eigenlijk, met bovenaan een gebogen ‘hoofd’. Ik had zelfs plannen om zoiets te maken. Het is er nooit van gekomen. Ik ben een dromer, geen doener. Ik botste op allerlei concrete problemen: welk materiaal, hoe groot, welke vorm? Maar vooral: hoeveel ‘personen’? Vier, zoals mijn eerste gezin? Twee: de partners. Drie, waarbij er altijd een teveel is?

    Maar het zouden pleuranten zijn, menselijke figuren die het hoofd buigen, niet in onderdanigheid, maar in het aanvoelen van hun ultieme onmacht, in het onafwendbare besef dat we ondanks alles overgeleverd zijn aan de omstandigheden van het leven.

    Dat was lang geleden, maar het beeld is in mijn kop blijven hangen en het dook vaak weer op, ongevraagd, wanneer het leven me er nogmaals brutaal of fijntjes aan herinnerde dat niet alles verloopt zoals we het zouden wensen.

    Toevallig leerden we enkele jaren geleden een kunstenaarsechtpaar kennen in ons dorp, Werchter. Een van de werken van beeldhouwer Pol Lemaire trok toen meteen mijn aandacht: een liggende, achterover leunende vrouw, zoals hij er al zoveel heeft gebeeldhouwd heeft. Het siert nu onze woning. Enige tijd geleden viel me een ander beeld op, dat afgebeeld stond op de folder van de tentoonstelling die Pol Lemaire met zijn echtgenote Anne Cornil hield in Ekeren. Het was een beeld dat Anne had gemaakt en ik vroeg haar op een vernissage of het nog te koop was en ze antwoordde gelukkig bevestigend. Het was een beeld zoals ik het gedroomd had: twee figuren met gebogen hoofd. De titel van de sculptuur: deux pénitents. Anne is Franstalig.

    Mijn eerste reactie was om ze niet pénitents maar pleurants te noemen, de treurende, letterlijk wenende figuren op een grafzerk, zoals de wijd gedrapeerde pleurants van Jean de Marleville, Claus Sluter, Claus de Werve, Jean de la Huerta en Antoine le Moiturier op het praalgraf van Jan zonder Vrees in het Museum van Dijon, uit de woelige veertiende eeuw, of de pleurants van Georges Minne, vijfhonderd jaar later.

    Pénitent komt van het Latijn paenitet, een onpersoonlijke werkwoordvorm, letterlijk ‘het doet pijn’. De oorsprong is het Griekse poinè, het weergeld (letterlijk man-geld, van het Latijn vir) voor een bloedschuld. Dat is de genoegdoening die men opeist voor een moord op een familielid, ter vervanging van de bloedwraak, de vendetta, waarbij volgens de wet van de talio een lid van de andere familie werd vermoord, met als gevolg een eindeloze reeks van moorden. De schuld die men had op zich geladen door de moord, of door andere misdaden tegenover de medemensen of de maatschappij, werd afgekocht door een boete. Dat is de oorspronkelijke betekenis van de poinè. Het Latijn nam dat woord over als poena, het Frans in peine, het Engels in pain, het Nederlands in pijn.

    Zo zie je meteen ook dat men wel het woord poinè overnam, maar dat het andere betekenissen heeft gekregen in de gewijzigde omstandigheden, in andere tijden, op andere plaatsen. Bij de Romeinen was het al om het even welke schadeloosstelling, compensatie, genoegdoening, vergoeding, bestraffing of boete. Het kon echter ook de pijn zijn die daarmee gepaard gaat, de last die men erdoor ondervindt en zo ook elk onheil dat iemand treft, elke kwelling, lijden of pijn.

    Maar we hebben het niet over poena, maar over pénitent. En dat is rechtstreeks afgeleid van het Latijns onpersoonlijk werkwoord paenitet. Het is een vaste uitdrukking, die zeer algemeen betekent dat iets niet bevalt, niet goed is. Met nog een negatie erbij is het een dubbele negatie, dat is een sterke affirmatie: non paenitet, ik betreur het niet dat… betekent: het verheugt me zeer dat...

    Als men iets betreurt, dan is men droevig, heeft men verdriet. Wanneer we een groot verlies lijden, dan rouwen we. We hebben dan een verwerkingsperiode nodig. Vroeger droegen we daar ook de uiterlijke tekenen van: donkere kledij, ernst, geen opgewekt gedrag, geen radio of muziek in huis gedurende een vast bepaald aantal weken, naargelang de verwantschap van de overledene.

    De kerk van de christenen gebruikte paenitentia handig in haar onmenselijke moraal, voor de straf die haar God oplegt voor overtredingen van zijn wetten of veeleer: de straffen die de kerk oplegt voor het overtreden van háár wetten, de penitentie. Un pénitent is dan een boeteling, een boetvaardige, iemand die tot inkeer komt, berouw heeft over zijn zonden en die ze gaat biechten bij een pénitencier, een biechtvader maar ook iemand die de straffen uitvoert, een beul. Wij kennen boetelingen van boetprocessies, hier bij ons in Veurne, maar vooral in zuiderse landen, zoals de beroemde maar erg toeristische processies tijdens de Goede Week in Sevilla, met de anonieme boetelingen in lange gewaden en punthoeden, de capirote. Dat doet ons vaag denken aan de flagellanten uit de middeleeuwen en uit de roman van De Pillecyn: De soldaat Johan, maar ook aan de slachtoffers van de Inquisitie, die met een dergelijke hoed op de brandstapel belandden.

    Dat is echter een zeer specifieke en beperkte, afgeleide betekenis van pénitent, die ver staat van de originele en niets meer heeft van de rijkdom en de veelheid van betekenissen die de stam ‘pijn’ in onze verscheidene talen heeft. In de oorspronkelijke zin, die we in het Latijn aantreffen, gaat het om boete, schadeloosstelling, voldoening, straf, wraak, steeds omwille van een overtreding.

    Pénitents zijn nu voor ons geen boetelingen meer. Boete is, zoals berouw, een concept dat wij niet meer herkennen als een moreel relevant begrip. De kerk heeft het zo zwaar misbruikt, dat het onbruikbaar is geworden. In de Middeleeuwen was de straf voor de zonden geen lacheding, maar een serieuze penitentie, bijvoorbeeld een verre, dure en gevaarlijke reis naar een heiligdom, een bedevaartsoord zoals Compostela, of Jeruzalem, of Rome, zoals ook Tannhauser, onze Heer Daneelken. Men kon zijn schuld tegenover God ook delgen door lijfstraffen of zelfkastijding, maar het waren altijd ernstige bestraffingen, zoals de koran ze nog altijd voorziet. Vanzelfsprekend zocht men naar manieren om daaraan te ontsnappen, zeker de rijken en de machtigen. Daartoe heeft de kerk de aflaten uitgevonden, die zoveel onheil hebben gesticht in onze wereld en die de kerk verscheurd hebben en Europa in een Dertigjarige verschrikking hebben gestort waarin miljoenen onschuldige mensen het leven hebben gelaten. Met de aflaten die Rome gretig verkocht aan de goedgelovige zondaars of onverschillige rijken in ruil voor de kwijtschelding van hun reële of vermeende zonden, heeft de kerk haar wereldse macht gevestigd en een nieuwe toren van Babel gebouwd, de schandelijke basiliek van Sint-Pieter in Rome, dat wraakroepend monument voor de menselijke hovaardij en machtswellust.

    Sindsdien hebben wij die verwerpelijke praktijken achter ons gelaten. Wij spreken niet meer over zonden tegenover God of over penitentie, zelfs geen symbolische zoals de Weesgegroeten en Onzevaders die we opgelegd kregen als kind voor onze ridicule overtredingen van Gods geboden. Er zijn geen zondaars meer en geen boetelingen. Als ex-bisschop Vangheluwe opduikt in een boeteprocessie vinden we dat een schande: hij hoort niet daar thuis, maar in de gevangenis. Een boete is nu wat je krijgt als je je wagen verkeerd parkeert.

    Betekent dat nu dat de hele christelijke constructie van schuld en boete totaal ut de lucht gegrepen was, dat ze geen enkele grond van waarheid bezat? Vanzelfsprekend niet. De kerk heeft zich wel tot in het stupide schuldig gemaakt aan dergelijke fantasieën, maar niet in dit geval. Wij schieten als mens wel degelijk tekort, elke dag. We zijn vaak minder eerlijk, tegenover onszelf en tegenover anderen, dan we onszelf en de anderen willen laten geloven. We zijn niet zo volmaakt als we wel zouden willen. Maar onze tekortkomingen zijn geen beledigingen van God, geen inbreuken op fictionele kerkelijke wetten. Het zijn onze medemensen, individueel of collectief, als gemeenschap, die het slachtoffer zijn van onze zwakheden of onze fouten. Het is tegenover hen dat we schuldig zijn. Wij aanvaarden dan ook geen strenge wraakzuchtige God en zeker geen belerende, honende, bestraffende kerk, enkel de verwijtende of teleurgestelde blik en de terechte vermaning van onze medemensen en, in de ernstige gevallen die er nog steeds zijn, de sancties die de maatschappij oplegt.

    In die zin is er nog steeds een diep geworteld schuldbewustzijn, een besef van onze menselijke onvolkomenheid, het gevoel dat het eigenlijk beter kan en, uitzonderlijk, het ontredderend inzicht dat we zwaar gefaald hebben. Wij hebben geen feilbare paus en geen zondige kerk van doen om ons op verzonnen fouten te wijzen en ons met onnodige en desastreuze schuldgevoelens te belasten. Wij weten in de meeste gevallen wel wat ons te doen staat, we hoeven van niemand lessen te krijgen. En wanneer we dan toch onze eigen gang gaan, dan zijn we bereid om daarvan de gevolgen te dragen. Geen hypocriet en goedkoop berouw dus, maar wel spijt, in onze beste momenten, over wat er verkeerd is gegaan, over wat we zelf hebben verkeerd gedaan.

    Laten we onze deux pénitents dus geen berouwvolle boetelingen noemen, maar rouwende pleuranten, treurende wenenden, zoals in het Engels: weepers. Zo negeren we terecht de sadomasochistische christelijke interpretatie van schuld en boete en keren we terug naar de oorspronkelijke betekenis van de penitenten.

    Me paenitet betekent letterlijk: het doet me pijn, Es tut mir Leid: het spijt me, ik betreur, ik treur. De pénitents zijn dus geen wanhopige, door schuldgevoelens verteerde zondaars, geen christelijke boetelingen die zich deemoedig en gelaten of koel berekenend en pro forma onderwerpen aan een lijfstraf voor overtredingen die ze begaan hebben tegenover God of kerk, maar bedroefde, treurende mensen die ingetogen het hoofd buigen en kwijnend rouwen, die hun verscheurende pijn grootmoedig trachten te dragen en die zich ook pijnlijk bewust zijn van hun eigen falen, van hun gebrek aan respect voor hun medemens, die zich eindeloos blijven verwijten dat ze niet altijd alle kansen hebben benut om liefdevol met de anderen om te gaan.

    Wij zien het onheil dat ons treft niet zien als een straf van een God, maar aanvaarden dat er dingen gebeuren in het leven van mensen: verwachtingen die niet uitkomen, plannen die zich niet realiseren, dromen die niet uitkomen, het kwaad dat we elkaar onnadenkend of bewust aandoen; onverwachte tegenslag, ziekte in lijf en leden of in ons hart, of in ons hoofd; de dood die geliefden al te vroeg treft, of anders later, maar steeds te vroeg, steeds te vroeg.

     

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    15-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Duizend maal dank!
    Klik op de afbeelding om de link te volgen








    Ik ben zo blij dat ik er ben.

    Het lijkt vanzelfsprekend, het is een tautologie, een pleonasme. Als ik er niet zou zijn, dan kon ik dit niet schrijven, kon jij het niet lezen. Kon ik niet blij zijn. Maar het mag een wonder heten dat ik er ben.

    Niet dat mijn bestaan zo problematisch, onwaarschijnlijk, buitenmate bedreigd of bijzonder is, ik ben maar gewoon een van de honderd miljard van mijn soort die er ooit geweest zijn en wie weet hoeveel er nog na mij zullen komen, het gaat razendsnel nu. Nee, ik ben maar heel eenvoudig een van de velen.

    Maar het is voor mij een bron van eindeloze verwondering dat er hoe dan ook iets is. Er had ook niets kunnen zijn. Maar ooit, dertien miljard jaar geleden, het steekt niet op een dag, is het begonnen, eensklaps, en wat een klap!

    Toen er dan plots iets was, ging alles zijn gang. Van het een kwam het ander, kleinschalig, de kleinste deeltjes die ontstonden en botsten en als razend rondtolden en een grootschalig spektakel maakten, een hemels vuurwerk zo eindeloos enorm en zo onvoorstelbaar heet dat we nu nog altijd zien.

    Ergens aan de rand van die oneindigheid koelde de korst van een bol sterrenstof stilaan af en cirkelde majestueus rond, draaiend om de eigen as, in de ijzeren greep van een enorme vuurbal, samen met nog andere bollen energie en materie.

    Die ene aardbol ving een kleinere op en kreeg zo een vaste gezel, in een eeuwige wentelende walsbeweging verbonden, ook zelf draaiend om de eigen as, het koel glanzende gelaat steeds naar de vaste danspartner gewend.

    Al gauw bleek dat een ideale plaats voor het sterrenstof. De zachte warmte en het licht van de zon, de regelmaat van de wisseling van dag en nacht en de afwisseling van de seizoenen, de vrij rustige ruwe en koude korst die het vernietigende vuur van de aardkern in toom hield, het wekkende water: het was voldoende voor een tweede wonder, na de grote klap van het ontstaan van het heelal.

    Sommige van die kleine deeltjes reageerden zo op elkaar, dat ze daar hun voordeel bij deden en op een dag ging dat zo goed, dat ze bij elkaar gingen horen. Die samenwerking was het begin van alle leven. Er was niet alleen iets, het leefde ook, het at en waste en het vermenigvuldigde zichzelf.

    Sommige levensvormen bleken meer geschikt dan andere om te overleven in de sterk wisselende omstandigheden op de aardbol. De ene soort groeide in aantal, andere stierven uit. En voortdurend paste alle leven zich aan, miljarden jaren lang. Er kwamen steeds meer soorten, van de allerkleinste tot de allergrootste, al wat kon gebeurde ook, zelfs de gekste vormen, als ze maar levenskrachtig waren, al was het maar even. Het leven was niet meer te houden. En alle leven werd alsmaar meer ingewikkeld, meer geschikt om zich in stand te houden en zich te vermenigvuldigen.

    Eén soort bleek dat erg goed te doen. Ze kon gedijen in allerlei omstandigheden en als het dan toch ergens te warm of te koud, te nat of te droog werd, dan zocht ze gewoon betere oorden op. Ze voedde zich met al wat ze aantrof; ze was een meester in het vinden van geschikt voedsel en een veilige woonplaats. De leden van de groep ondervonden stilaan dat ze samen meer konden dan alleen. Zo werden ze altijd maar slimmer.

    Geleidelijk aan ontdekten ze dat er meer in het leven was dan jagen en verzamelen, eten en drinken om in leven te blijven en elkaar bespringen, gedreven door onweerstaanbare lusten. Ze stelden vast dat ze niet alleen aan zichzelf dachten en aan het bevredigen van hun lusten, maar ook aan hun levensgezellen, hun kinderen, hun familie en vrienden. En hun vijanden.

    Die gedachten en gevoelens brachten ze tot uiting: een tekening op een rotswand, enkele klanken, een woord, een naam. Het dier was mens geworden. Een fanfare graag!

    Sindsdien hebben we de wereld veroverd, het aanschijn van de aarde veranderd. We zijn nu met zeven miljard van onze soort. We hebben een geschiedenis, een beschaving, een levenscultuur, een technologie ook, een industrie, een economie, een materiële cultuur.

    In die wereld, in die geschiedenis heb ik een plaatsje, als een van de honderd miljard van mijn soort, gemaakt van sterrenstof, kind van die eerste organismen, miljarden jaren geleden, in een ononderbroken lijn, want alleen leven kan leven doorgeven.

    Ik heb ook hier, op deze specifieke plek een plaatsje, als een van de zeven miljard die nu leven. Kind van mijn ouders, ouder van mijn kinderen. Ik ben ontstaan uit twee cellen die op een dag of een nacht bij elkaar waren gebracht. In mijn moeders schoot ben ik een mensenkind geworden, in een gezin ben ik opgegroeid, in een gemeenschap man geworden en heb op mijn beurt een gezin gesticht, een huis gebouwd, mijn dienst aan de gemeenschap bewezen. Gezel van mijn levensgezellen en hen tot levensgezel.

    Laat in mijn leven heb ik het roer nog omgegooid, met een andere partner een nieuwe wending genomen. Met haar word ik oud, hoe oud, dat weet geen een. Ik ben nu op rust en die rust heb ik gevonden waar ik ze zocht. Ik heb tijd nu, voor mezelf en voor de anderen. Ik heb weer aangeknoopt bij de dromen van mijn jeugd. Ik ben uiteindelijk toch de schrijver geworden die ik altijd al wou zijn, de filosoof, de dichter, de melomaan, de idealist, de wereldverbeteraar, de godloochenaar, de antiklerikaal, de atheïst. Ik ben iets minder hard nu, voor mezelf en voor de anderen. Ik weet dat het einde meer nabij is dan het begin, maar dat schrikt me niet af. Ik aanvaard het, het ene is net zo menselijk, net zo natuurlijk, net zo verheven als het andere. De voldane terugblik is in niets minder dan het verwachtingsvolle uitkijken naar wat het leven brengt.

    Het is goed om af en toe bij de kern der dingen stil te staan.

    Naar de sterren te staren en het licht in je ogen te laten schijnen dat er dertien miljard jaren heeft over gedaan om vandaag bij jou te komen. Te beseffen dat elke molecule van je lichaam ooit ginds was, in de eeuwige, oneindige ruimte en er ooit naar terugkeren zal.

    Naar de zon, die alles met haar licht vervult, die de aarde behoedzaam in haar warme omarming houdt en alles voedt en in leven houdt, de gulle bron van alle energie, de betrouwbare voorwaarde voor ons bestaan.

    Naar de maan, haar kille metgezel, de wachter aan de hemel die op donkere nachten het warme zonlicht koel afstraalt en ons melancholisch en poëtisch stemt.

    Het is goed om aan de kleinste partikeltjes te denken, de bouwstenen van het heelal, de bouwstenen van alle leven. En aan de reusachtige dingen, de aarde zelf, de planeten van het zonnestelsel, de Melkweg, de zwarte gaten, de oneindige verten en de onmetelijke grootheid van het universum. En aan de plaats die wij daarin innemen.

    Het is goed om te bedenken dat er net zo goed niets had kunnen zijn, of iets gans anders. Dat ik er niet had kunnen zijn, of gans anders, of op een ander moment of ergens anders.

    Dat zet me aan om nog meer intens te genieten van het feit dat ik er ben, nu, hier. De verwondering, de verbazing over die uitzonderlijke samenloop van omstandigheden, in het microscopische en in het enorm grote, is ontstellend in haar bevreemding en hartverwarmend in haar vanzelfsprekendheid. Ik ben onvoorstelbaar nietig, aleatoir, precair en kwetsbaar, maar mijn bestaan is geheid in vaste grond.

    Ik ben er, hier en nu en ik geniet met volle teugen van al wat ik aantref, van al wie ik ontmoet, van alle mogelijkheden die ik heb, van alle kansen, van elke uitdaging, van elke verrassende wending, van elke onvermoede weligheid en weldaad. De droefheid om wat minder dan volmaakt is vermag niet de volle rijkdom te overschaduwen van het volle leven dat ik kan leiden.

    Dat alles vervult me met een diepe dankbaarheid die me mateloos ontroert. Dankbaar jegens mijn ouders die me in hun liefdevolle omarming en kortstondige lust hebben verwekt; jegens mijn broers en zus die me mee hebben gedragen en al de familieleden, vrienden en kennissen die op een of ander moment van mijn leven een rol van betekenis hebben gespeeld, van welke aard of omvang ook. Dankbaar dat ik ergens een plaatsje gevonden heb waar ik mezelf kan zijn, mijn eigen, unieke, vreemde zelf, zolang het nog duurt.

     

    Dit is, lieve lezer, de duizendste tekst die ik hier schrijf. Al tweeduizend dagen onderhoud ik mijn Kroniek. Tweehonderd en vijftig duizend pagina’s hebben jullie, mijn lezers hier omgedraaid, tweehonderdduizend keer heeft iemand van jullie de moeite genomen om mijn website te komen bezoeken. Ook dat is een reden voor oprechte dankbaarheid. Ik schrijf voor mezelf, omdat ik het zo dolgraag doe, omdat ik het niet kan laten, maar zonder jullie zou ik het wellicht niet zo doen. Dit is de kroniek van mijn later leven, maar het is tevens ook een deel van jullie levensverhaal. Hier hebben onze levens elkaar geraakt, oppervlakkig, terloops en af en toe ook iets dieper, denk ik.

    Ik hoop jullie hier nog vaak te mogen verwelkomen.

     

    Dankbaar voor alles,

     

    Karel

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    13-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Midrasj over de vriendschap bij Cicero

    Lieve lezer,

    Ik nodig je niet zonder enige beduchtheid uit voor een zelfs voor mijn doen ietwat vreemdsoortige bedoening. Ik begin hieronder met een korte Latijnse tekst, die je vanzelfsprekend mag overslaan, tenzij je een poging wil wagen om je kennis van die prachtige taal te testen. Vervolgens krijg je natuurlijk meteen mijn werkvertaling van die tekst. Bij het lezen daarvan zal je merken dat het een zeer gedrongen tekst is, die zich ook in ons vertrouwd Nederlands nogal weerbarstig onttrekt aan het verstaan. Daarom bied ik je daarna een midrasj aan op die tekst, een soort exegetisch commentaar of tekstuitleg, zoals de vele Joodse midrasjim op de Bijbelteksten. Zo hoop ik de rijke betekenis van de tekst van Cicero voor jou meer toegankelijk te maken.

    Tot slot van deze inleidende woorden wil ik nog opmerken dat Spinoza een zinsnede uit deze tekst van Cicero heeft geparafraseerd, en wel als slotzin van de Ethica, zijn hoofdwerk. Dat kan geen toeval zijn. Cf Spinoza Eth. V, Prop. XLII, Sch. Sed omnia praeclara tam difficilia, quam rara sunt.

     

     

    Marcus Tullius Cicero, Laelius of De amicitia, 21, 79

    Omnino omnium horum vitiorum atque incommodorum una cautio est atque una provisio, ut ne nimis cito diligere incipiant neve non dignos. 79 Digni autem sunt amicitia, quibus in ipsis inest causa, cur diligantur. Rarum genus. Et quidem omnia praeclara rara, nec quicquam difficilius quam reperire, quod sit omni ex parte in suo genere perfectum. Sed plerique neque in rebus humanis quicquam bonum norunt, nisi quod fructuosum sit, et amicos tamquam pecudes eos potissimum diligunt, ex quibus sperant se maxumum fructum esse capturos. 80 Ita pulcherrima illa et maxume naturali carent amicitia per se et propter se expetita nec ipsi sibi exemplo sunt, haec vis amicitiae et qualis et quanta sit. Ipse enim se quisque diligit, non ut aliquam a se ipse mercedem exigat caritatis suae, sed quod per se sibi quisque carus est. Quod nisi idem in amicitiam transferetur, verus amicus numquam reperietur; est enim is, qui est tamquam alter idem.

     

    Vertaling

    Al bij al is er tegen al dergelijke ondeugden en onaangenaamheden slechts een waarschuwing en een voorzorg: begin niet al te haastig te beminnen en ook niet mensen die het niet waard zijn. Die mensen zijn dan je genegenheid waard, die in zich de oorzaak dragen waarom men ze liefheeft. Een zeldzame soort! Voorwaar, al wat voortreffelijk is, is zeldzaam en niets is zo moeilijk te vinden als datgene wat op alle gebied volmaakt is in zijn soort. Maar de meeste mensen erkennen in hun omgang met de anderen helemaal niets als goed, tenzij het in hun voordeel is en zoals bij hun vee houden ze het allermeest van die vrienden, van wie ze het meeste voordeel hopen te verwerven. Daardoor missen ze de allermooiste en meest natuurlijke vriendschap, die men zoekt door haarzelf en omwille van haarzelf; en zo kunnen ze zich geen idee vormen van de kracht van dergelijke vriendschap, of hoe die is of hoe groot. Elkeen houdt immers van zichzelf, niet alsof men een of andere beloning van zichzelf zou verwachten voor zijn eigenliefde, maar omdat elkeen uiteraard zichzelf dierbaar is. En tenzij dit gevoel naar de vriendschap zelf wordt overgedragen, zal men nooit de ware vriend vinden. Dat is immers iemand die als een andere zelf is.

     

    Midrasj over de vriendschap bij Cicero

    De ervaring leert ons dat vriendschappen altijd een risico inhouden. Wat enthousiast begint, eindigt alras in wrange teleurstelling. De blijde verblinding van het oppervlakkige eerste ogenblik maakt vaak snel plaats voor de ontnuchtering van de nadere kennismaking. De kwaliteiten die we aanvankelijk menen te onderkennen blijken bij nader toezien veel minder indrukwekkend, de kleine kwaaltjes of onvolkomenheden die we eerst maar al te graag over het hoofd zagen, worden na een tijd onoverkomelijke hinderpalen. Na verloop van tijd beginnen we te verlangen naar eigenschappen die er nu eenmaal niet zijn. Kortom: wij hebben ons vergist in onze keuze en dat is een toegeving die we niet graag doen. Wij hebben tijd en energie geïnvesteerd in een vriendschap, maar het succes is uitgebleven, het is niet geworden wat we ervan verwacht hebben. Dat is vaak het begin van het einde. We zien elkaar niet meer zo vaak, de gevoelens verwateren, de aantrekkingskracht van de eerste ontmoeting heeft plaatsgemaakt voor een schuldbewust, verlegen vermijdingsgedrag.

    Vandaar een waarschuwend woord: denk eraan, het kan verkeerd gaan, wees voorzichtig, vooruitziend; neem je voorzorgen, kijk uit. Een wijze raad: begin niet al te overhaast aan een vriendschappelijke relatie. Laat je niet misleiden door een opgetogen eerste indruk, door fysieke aantrekkelijkheid, aangespoord door toevallige omstandigheden of gevoed door de argeloze euforie die de drank met zich brengt. Het is belangrijk dat je jezelf meteen de vraag stelt: is het wel goed dat ik eraan begin? Is het de moeite waard? Is dit iemand die mijn vriendschap waard is? Zijn er genoeg elementen die voor mij echt belangrijk en aantrekkelijk zijn? Is er een goede basis voor een relatie die verder gaat dan de oppervlakkige kennismaking? Zijn er geen omstandigheden die dat in de weg staan of grondig verhinderen? Hebben wij voldoende gemeenschappelijke belangstellingen? Zijn onze persoonlijkheden wel compatibel? Kunnen we van elkaar leren, is er voldoende innerlijke rijkdom en gulheid aanwezig om op voort te gaan?

    Ons daarover bezinnen voor we beginnen, kan de beide partners veel teleurstelling en leed besparen, ook al is het mogelijks een domper op de spontane aantrekkelijkheid zonder dewelke vriendschappen niet kunnen ontstaan. Wat is er belangrijk in een vriendschap? Dat ze rijk en diep is en bestand tegen de tijd en tegenslagen. Wie kiezen we dan bij voorkeur als vriend? Iemand die we kunnen liefhebben om wat hij of zij is, om de kwaliteiten van die persoon. Iemand van wie we kunnen houden omwille van hem- of haarzelf. Het ligt in onze aard dat we daarbij aanvankelijk nooit te veeleisend kunnen zijn: hoe meer en hoe groter de kwaliteiten die we vermoeden of ontdekken, hoe groter de spontane aantrekkelijkheid, hoe dieper we onder de indruk zijn, hoe groter ons verlangen naar toenadering en genegenheid, hoe ondraaglijker de pijn van de afwezigheid en het gemis.

    Wanneer we dan ook nog beginnen aan te voelen dat onze gevoelens niet onbeantwoord blijven, dat er een wederzijdse belangstelling en welwillendheid is, dat we van elkaars aanwezigheid genieten en dat elke stap die we zetten in het ontluikende proces van kennismaking ons de bevestiging brengt van onze beste vermoedens en onze laatste knagende aarzelingen verjaagt, dan weten we dat we aan het begin staan van een geschiedenis die ons leven ingrijpend zal veranderen.

    We hebben een mogelijke vriend gevonden, die zeldzame zielsverwant die we maar enkele keren in ons leven mogen hopen te ontmoeten. Want hoeveel mensen zijn er met wie het ook maar enigszins kan klikken? Elk van ons is best eigenaardig, met een stel heel persoonlijke kenmerken, eigenschappen en tekortkomingen. Dat twee mensen elkaar echt en diep aantrekkelijk vinden is op zich al behoorlijk zeldzaam. Dat ze in elkaar voldoende reden zien om ermee door te gaan, om een deel van hun leven samen door te brengen op een meer dan oppervlakkige, indringende manier, dat is waarlijk uitzonderlijk.

    Voor ons mensen hier op aarde is al wat voortreffelijk is, ook uitzonderlijk. Het goud ligt niet voor onze voeten gestrooid, diamanten vallen niet uit de hemel. Een goede, stevige, gerieflijke, zuinige en aantrekkelijke woning is een schat op aarde. Een auto die ons vele jaren trouwe dienst bewijst, een vulpen die nooit lekt, een grasmaaimachine die ons nooit in de steek laat, een muziekinstallatie die het beste haalt uit de muziek, een polshorloge dat slechts enkele seconden per jaar afwijkt… Wij zoeken steeds naar datgene wat het beste is in zijn soort, al moeten we ons meestal noodgedwongen tevreden stellen met heel wat minder. Er zijn maar weinig dingen die zowel uitstekend zijn als goedkoop en gemakkelijk te vinden. Het is precies hun uitzonderlijke kwaliteit die ze zeldzaam maakt en hun zeldzaamheid die de hoge prijs bepaalt die we ervoor moeten betalen. De perfectie is niet van deze wereld, zeggen we, maar we streven haar wel voortdurend na, tot op ongekende en zelfs absurde hoogten. Er zijn luxewagens die op alle gebied de hoogste toppen scheren; er zijn mensen die ze ontwerpen en bouwen en er zijn altijd mensen die de enorme, ja obscene bedragen willen neertellen die hun onmiskenbaar uitzonderlijke kwaliteit vereist.

    Wij noemen iets goed, wanneer het zijn functie optimaal vervult en wanneer het op alle gebied het beste is in zijn soort. Dat is onze maatstaf.

    In onze omgang met mensen is het dan weer vaak zo dat wij iemand ‘goed’ noemen, wanneer wij enig nut of voordeel kunnen halen uit onze omgang met die persoon. Je kent iemand die je vrijkaarten kan bezorgen voor een concert, of je kan binnenloodsen in de Viplounge; je weet een garage waar je een stevige korting krijgt als je een nieuwe wagen koopt of nieuwe banden; een kennis kan je dochter aan een baan helpen; een andere heeft een chalet in het zuiden waar je enkele weken kan verblijven; je buurman heeft een grote moestuin en deelt graag van zijn overvloed; je collega neemt je elke dag een eind mee in zijn wagen op weg naar het werk; je baas steunt je in een conflict. We zijn van nature geneigd om die mensen het hoogst te schatten die ons de meeste of de beste diensten kunnen bewijzen. Niet dat daar noodzakelijkerwijze veel berekening bij te pas komt van de ene of de andere kant. Je kan nu eenmaal niet anders dan dankbaar zijn voor wat je toevalt en de mensen die je een plezier doen, zie je nu eenmaal liever dan anderen die dat nalaten.

    Maar ziet een boer ook zijn beste melkkoe niet het liefst? En is dat niet normaal, is er daarmee iets verkeerd?

    Mensen zijn geen dieren en vrienden behandelen we niet als vee. Een boer ziet zijn vetste slachtdier het liefst, hij is trots op zijn meest succesvolle fokstier, omdat zij optimaal zijn in hun soort en hem bovendien het grootste materieel voordeel brengen en dat is best goed. Maar als we zo met onze medemensen omgaan, als dat de basis is van onze vriendschap, dan missen we iets essentieels. Echte, diepmenselijke vriendschap heeft niets te maken met berekening, met materieel of zelfs emotioneel voordeel. Zolang we ons op dat standpunt plaatsen, missen we de essentie en de diepgang van de ware vriendschap. Die streven we na omwille van haarzelf, niet omwille van het profijt. En de enige manier om dat te doen is de vriendschap zelf. Want vriendschap kan je niet kopen, die wordt vrij gegeven en gekregen, ongevraagd en onvoorwaardelijk, belangeloos en zonder verlies noch gewin. Wie dat niet inziet, heeft geen besef van wat vriendschap is, tot wat ze in staat is, hoe ver vriendschap kan gaan, hoe diep ze kan reiken, hoe fel ze kan raken.

    Alles begint hiermee, dat wij in de eerste plaats voor onszelf zorgen. Wie zichzelf niet liefheeft, is niet in staat om iemand anders lief te hebben. Wij kunnen maar om anderen geven omdat ons eigen overleven en ons eigen welzijn voor ons van levensbelang zijn. Dat is onze natuur, zo zijn we nu eenmaal, zo heeft de natuur ons gemaakt, zo zijn we geëvolueerd. De eigenliefde, in de beste betekenis van het woord, staat in onze genen geschreven. Het moet al goed fout gaan eer we die fundamentele menselijke wet kunnen overtreden.

    Maar de liefde voor onszelf is niet zoals de voorliefde die we hebben voor de mensen uit onze omgeving die ons de meeste of de grootste diensten bewijzen. We beminnen onszelf niet omdat we er een voordeel zouden kunnen uit putten, of omdat we verwachten dat we voor onze eigenliefde zullen beloond worden, zoals we voordeel halen uit onze welwillende omgang met de anderen en niet ten onrechte rekenen op een vergoeding, een beloning of een wederdienstvoor wat we voor anderen doen. De eigenliefde heeft dat allemaal niet nodig, ze is onvoorwaardelijk en absoluut: wij mensen kunnen niet anders dan in de eerste plaats en tot het uiterste begaan zijn om ons eigen lijfsbehoud.

    Die basisinstelling van de mens, die zijn persoonlijke instandhouding moet garanderen zonder dewelke niets mogelijk of zinvol is, is echter ook de mogelijkheidsvoorwaarde voor de vriendschap. Zoals onze eigenliefde onvoorwaardelijke en absoluut is, zo moet ook onze vriendschap zijn, zonder berekening, spontaan, zonder nadenken, zonder enige reserve of terughoudendheid, zonder aarzeling of twijfel, volkomen natuurlijk. Wie daartoe niet in staat is, kan geen ware vriend vinden, kan geen echte vriend zijn. Wie zijn vrienden niet kan liefhebben zoals hij zijn eigen leven liefheeft, zal nooit echt dierbare vrienden hebben. Want een ware vriend is als een alter ego, een tweede ik.

    Een alter ego is echter geen kopie van jezelf. Wie in de spiegel of in het water kijkt en zijn eigen reflecterend evenbeeld liefheeft, die is door narcistische eigenwaan verteerd en zal zichzelf verliezen waar hij zichzelf tevergeefs zoekt. De echte vriend is geen kopie van jezelf, maar een eigen, zelfstandige oorspronkelijke persoonlijkheid met een onvermoede rijkdom aan eigenschappen die je misschien pas na een leven lang samenzijn ontdekt. Het is een alter idem, twee woorden die elkaar lijken uit te sluiten, elkaar tegenspreken, een oxymoron, want alter betekent ‘anders, de andere’ en idem betekent vanzelfsprekend ‘het of dezelfde’. De andere is echter als vriend niet iemand die dezelfde is als ik, die identiek is met mij, maar iemand die zoals ik op zijn beurt een ik is, iemand die in alles en zonder enige uitzondering volledig mijn gelijke is. Het is precies dat wat het mogelijk maakt dat ik die andere, die gelijke, kan liefhebben zoals ik mezelf liefheb, omdat hij een andere zelfde is als ik.

    De echte vriendschap, de echte liefde bestaat hierin, dat we de andere liefhebben zoals wij onszelf liefhebben omwille van wie die andere zelf is.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    10-08-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.een noodzakelijke illusie

    Ons denken is een activiteit van ons lichaam, vooral in onze hersenen. Die activiteit veronderstelt een lichaam, hersenen die werken, daarzonder kan het niet. Er is een levend wezen nodig, een materieel wezen. Die hersenactiviteit kan men fysisch vaststellen, het is een materiële activiteit. Maar er is ook een aspect dat daaraan lijkt te ontsnappen, namelijk de betekenis die het denken heeft, het inzicht, het verstaan, het begrijpen, het zinvol maken van de activiteit voor de betrokkene, voor de denkende mens. Dat lijkt van een andere dimensie, niet materieel. We maken dan de vergelijking met wat er gebeurt bij andere materiële processen, zoals een schilderij. Ook dat is materieel, maar als iemand ernaar kijkt gebeurt er iets dat wij als niet materieel ervaren, namelijk het ‘verstaan’ van de ‘boodschap’ die in het schilderij gelegd is. Het schilderij is de signifiant, de betekenisdrager, de boodschap is het signifié, de betekenisinhoud. De twee zijn onafscheidelijk. Het signifié is ‘mentaal’, zeggen we. Maar wat is mentaal?

    We moeten vertrekken van de concrete mens, een diersoort die geëvolueerd is tot een wezen dat uitermate gevoelig is voor en reageert op zijn omgeving. Al wat we zijn en kunnen is daardoor ontstaan. Denken is een proces van interactie met de omgeving. Onze hersenen hebben zich ontwikkeld tot een orgaan waarmee we die interactie optimaliseren. Dat dit redelijk succesvol is, bewijst de status van de mens in de wereld. We ontplooien ons spectaculair, maar verre van volmaakt. Met onze sterke hersenen kunnen we voortbouwen op het verleden en vooruitkijken naar de toekomst, om zo het heden zo goed mogelijk te maken voor onszelf. We hebben taal ontwikkeld en veel andere vormen van communicatie, ook hoogtechnologische. Maar dat alles gebeurt steeds via de materie. De betekenis is dus een dimensie die wij toevoegen aan de materie, het is een illusie die wij opbouwen, een noodzakelijke voorstelling van de dingen zoals ze voor ons zijn. Het ik is een illusie, de boom is een illusie. In feite zijn er in het universum alleen atomen in bepaalde constellaties, een totaal zinloze wereld.

    In onze interactie als mens met de wereld buiten ons bouwen we een interne, mentale illusie op, die weliswaar geënt is op de werkelijkheid, op min of meer betrouwbare gronden en die nuttig en zelfs noodzakelijk is, maar het blijft een illusie, een werkhypothese. Het betekenisniveau is illusoir, ook al stelt het ons in staat om beter met de werkelijkheid om ons heen om te gaan. Het is een simulatie die wij maken van de realiteit en we kunnen alleen maar afleiden uit de gevolgen of ze bruikbaar is of niet. Of ze de essentie van de dingen weergeeft is een zinloze vraag: de dingen hebben geen essentie, geen betekenis zonder ons, zonder dat wij er een betekenis aan geven.

    Zoals wij gebeurtenissen zoals ze zich aan ons voordoen kunnen opslaan in ons geheugen, kunnen wij ook de betekenissen opslaan die onze wereldsimulatie uitmaken. Ons denken is de voortdurende kolkende verwerking van betekenissen in ons lichaam, vooral onze hersenen. Laten we dat het brein noemen: de hersenen in verbinding met de rest van ons lichaam. Dat gebeurt door fysische processen, chemisch, elektrisch, magnetisch, door warmte enzovoort. Het is een grotendeels onbewust proces, oncontroleerbaar, vrijwel autonoom maar sterk onderhevig aan interne en externe factoren. Het is de instandhouding en het constant betwijfelen en herwerken van onze simulatie, steeds met de bedoeling onze vitale elan veilig te stellen en te optimaliseren.

    Plato zag achter die simulatie verborgen werkelijke dingen, de reële ideële en ideale werkelijkheid die volgens de wetmatigheid van de wereld de simulatie veroorzaakt. Dat klopt ten dele, in zoverre er wetmatigheid (voor ons) is en simulatie (door ons); maar er is geen ideële ideale wereld, dat zijn abstracties, dat zijn net zo goed simulaties, geen ‘werkelijkheid’. De simulatie wordt volledig bepaald door wat wij zijn en door wat de buitenwereld is, door de interactie van beide, niet door een hoger niveau. Het leven hier op aarde is spontaan ontstaan en geëvolueerd tot wat het is, er zijn geen externe teleologische krachten met een eigen bedoeling, er zijn alleen de natuurwetten en het toeval. Maar er is vooral leven op aarde.

    Als onze gedachten zoiets zijn als geheugeninhouden, wat kunnen we daaruit leren? Het zijn ook constructies, simulaties die wij om bepaalde redenen speciaal opgeslagen hebben in een bepaalde vorm en die we kunnen reactiveren, of die zichzelf reactiveren door externe impulsen. Het zijn dus geen beelden die opgeslagen zijn zoals foto’s op een harde schijf of een chip, maar in tegendeel mentale simulaties die wij ons ooit gemaakt hebben en die we kunnen weder samenstellen met onze hersenen. Ons geheugen is geen opslagplaats maar een werkplaats, waar ons materiële brein met zijn specifieke materiële middelen simulaties maakt, die we mentale inhouden noemen eens we ons ervan bewust worden. Ons brein is typemachine waarmee we een bonte verscheidenheid van teksten kunnen schrijven, geen Borgesiaanse bibliotheek waarin alle boeken die men kan schrijven in eindeloze rekken opgeslagen zijn, de een naast de andere die slechts in één letter van de vorige verschilt.

    Wij hebben onszelf niet gemaakt, we zijn niet zelf verantwoordelijk voor ons bestaan noch voor hoe we zijn: mens, deze mens, nu. We staan in een evolutie en in een collectieve en individuele geschiedenis. Door de opvoeding en de ervaring vormt zich in elk van ons een individuele simulatie, een zelfverstaan-in-de-wereld. Maar dat moeten we zien als een constante constructie van ons actieve brein, het is onze manier van leven, het is ons leven zelf. Het is een proces dat stopt met de dood.

    Blijft nog altijd de vraag of we de mentale inhoud, de simulatie materieel kunnen of moeten noemen. Wat is materieel? Ook een constructie. We bedoelen ermee dat het door onze zintuigen kan gevat worden. Is dat zo? Kunnen we protonen vatten met onze zintuigen? Enkel met machines, maar die machines zijn gemaakt door ons opdat wij de protonen zouden zien. Zo kunnen we ook de gedachten ‘zien’ (min of meer) door onze hersenen te bekijken. Misschien kunnen we vroeg of laat wel de concrete gedachten lezen op die manier… We kunnen nu al leugens ontdekken en hersensignalen. We weten al in grote lijnen waar bepaalde specifieke mentale centra zich bevinden.

    Kan het zijn dat de exclusieve notie ‘materieel’ ontoereikend is om over de mentale inhouden te spreken? Exclusief in de zin van: ofwel is het materieel ofwel niet, er zijn geen drie mogelijkheden, slechts twee. Maar in feite is er slechts één, want niet-materieel is een leeg of irreëel begrip. We hebben nog nooit op een zinvolle manier kunnen spreken over het niet-materiële, los van alle materialiteit. Zelfs de geesten uit de religies interfereren met de materie, een volslagen en uitsluitend geestelijk wezen is ondenkbaar.

    Het betekenisniveau, de verstaansdimensie van ons denkproces is een noodzakelijke illusie die wij nodig hebben om te overleven. Het is een overlevingsstrategie op alle mogelijke manieren verstrengeld met de materie, maar is het ook materieel?

    Als we materieel gelijkstellen met reëel, zoals ik geneigd ben te doen, omdat niet-materieel een nutteloze, niet werkbare categorie blijkt te zijn, dan komen we er niet. We kunnen ook de essentie van ‘leven’ niet vatten. We kunnen wel de voorwaarden vaststellen en de symptomen van leven beschrijven, maar wat is precies het verschil tussen leven en niet leven? Dat iets leeft is een zeer mysterieus, ongrijpbaar gegeven. We herkennen het als we het zien, we weten ook zeker wanneer het er niet is, maar we kunnen de diepste kern ervan niet goed onder woorden brengen. Dat is ook zo voor wat we bedoelen met ‘mentale inhouden’, met ‘betekenis’. Onze woorden schieten tekort, we kunnen er alleen metaforisch over spreken, zoals wanneer we zeggen ‘mentale inhouden’. Mentaal is een tautologie, ze verwijst naar iets dat we een naam gegeven hebben zonder goed te weten wat het is, onze ‘mens’, Latijn voor ‘geest’? En wat is inhoud? Het kan op duizend dingen slaan. Taal is een onderdeel van onze illusie en heeft als dusdanig geen vat op zichzelf. Wij kunnen het alleen tastend en aarzelend verwoorden, veeleer negatief. Zo aarzelen we om het mentale materieel te noemen, maar dat is alleen maar omdat we aanvoelen dat ‘materieel’ niet zonder meer slaat op het mentale.

    We mogen de vergissing niet maken om ‘materieel’ gelijk te stellen met ‘echt bestaand’. Het mentale bestaat echt, ook al is het een illusie, een constructie van en in mijn brein. Het is een constant gebeuren, een realiteit voor mij en nog geen kleine! Maar we kunnen alleen maar zeggen dat het mentale ‘niet zonder meer’ materieel is, niet ‘zomaar’ materieel zoals een kei. Maar wat weten wij over het ‘zijn’ van die kei? Is een kei meer reëel dan een gedachte? Nee toch!

    We voelen echter zeer goed aan dat het niet goed is om loze veronderstellingen te gaan maken over de mentale inhouden, om bijvoorbeeld aan te nemen dat ze zich kunnen verspreiden in tijd en ruimte zonder gebruik te maken van materiële middelen (telepathie) of dat ze de materie rechtstreeks kunnen beïnvloeden, op onmateriële wijze (telekinese). Er is geen mentale activiteit zonder materieel brein en mentale inhouden kunnen alleen materieel overgedragen worden. We kunnen ons niets concreets voorstellen bij een louter mentale, ideële, geestelijke realiteit.

    Het mentale is een aspect van de individuele interactiviteit van een zeer materieel wezen, de mens, maar ook van alle andere levende wezens, elk op zijn manier. Het is de specifieke manier van levende wezens om interactief in te zijn met het oog op zijn eigen voortbestaan en geluk in de wereld. Het is een specifieke, in de loop van miljoenen jaren geëvolueerde manier om ons brein te gebruiken, die vele voordelen biedt maar ook een boel nadelen, zoals de verschrikkelijke stoornissen in onze geestelijke gezondheid.

    Kunnen we het mentale uitbreiden tot andere aspecten van het zijn? Dat is wat godsdiensten doen en sommige filosofieën. Maar dat is een zware en gevaarlijke vergissing. Het mentale als menselijke activiteit kan niet overgedragen worden op niet-menselijke, onwereldse wezens zoals God of de engelen en duivels, of lichaamsloze zielen, of immateriële lichamen. Dergelijke wezens zijn mentale constructies zoals al de andere, met dat verschil dat ze niet veroorzaakt zijn door de realiteit waarnaar ze verwijzen, maar door andere, materiële aspecten van de realiteit. Als men niet weet waar de regen vandaan komt, zegt men dat Zeus pist, huei Zeus. Er is geen wezen ‘God’ dat ervoor zorgt dat wij een mentale constructie maken met die naam en inhoud, maar er zijn wel aanwijsbare elementen in de realiteit en de samenleving die ervoor kunnen zorgen dat het thema ‘God’ zeer sterk verspreid is onder mensen, zeker als mensen zich daartoe verenigen in een succesvolle, al dan niet kwaadaardige organisatie.

    Er zijn dus nuttige en bruikbare illusies, maar er zijn ook nefaste. Er zijn er die een omzeggens volmaakte band hebben met de werkelijkheid, maar er zijn er ook die van die werkelijkheid een totaal vertekend beeld geven. Er zijn er die teruggaan op een oorspronkelijke, diep aangevoelde menselijke ervaring van de wereld om ons heen, maar er zijn er ook die ons opgedrongen zijn door kwaadwillige of verdwaasde medemensen.

    Het mentale is dus een constante activiteit van een levend wezen, waarbij het in zijn brein een model van de werkelijkheid ontwerpt die het in staat stelt om te overleven. Dat model is voortdurend in beweging, het is een precair proces dat sterk onderhevig is aan allerlei invloeden. Het is een noodzakelijke complexe illusie die elk wezen zich maakt. Het is geen materieel orgaan zoals ons hart of onze maag of zoals onze hersenen zelf, het is de acute activiteit van een levend brein, die noodzakelijk is voor het overleven.

    De illusie die we ons constant maken tijdens de bewuste periodes van ons leven is een onmisbare realiteit voor ons. Maar wij zijn in staat om in te zien dat het een illusie is, dat de dingen op zich niet afhankelijk zijn van het illusoire beeld dat wij ervan hebben, dat onze illusies allesbehalve objectief of accuraat zijn. Maar zonder de illusie zouden we niet kunnen leven, de wereld zou totaal onbegrijpelijk zijn en de interactie onmogelijk. Geen illusie betekent: geen werkend brein. Dat staat gelijk met diepe coma, met hersendood.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie
    28-07-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Waarom ik geen nihilist ben

    Enkele dagen geleden kon je hier mijn overpeinzingen lezen bij het boekje van Cornelis Verhoeven, De Duivelsvraag. Een pleidooi voor beschouwelijkheid. Ik zette me daarin af tegen de overdreven nadruk die ik bij Cornelis Verhoeven bespeurde op de ‘blote feiten’, het Ding an Sich. Ik wil daarop nog eens terugkomen, naar aanleiding van enkele lezersreacties.

    Men begrijpe me niet verkeerd: het is niet dat er geen ‘blote feiten’ zouden zijn of dat ze onbelangrijk zouden zijn. De aardbevingen in Haïti en zeer onlangs nog in Japan zijn inderdaad in de eerste plaats louter fysische feiten. Zelfs het bloedbad op Utoya is een louter fysisch feit: de inslag van de kogels in het lichaam van de jongeren heeft een einde gemaakt aan hun biologische en persoonlijke integriteit. Maar je ziet meteen de armoede van een dergelijke redenering: de fysische feiten, op zichzelf totaal van betekenis verstoken, zijn de oorzaak van onnoemelijk menselijk leed en onvoorstelbare schade. Wie abstractie maakt van de gevolgen voor de betrokken mensen, voor de mensheid en voor het hele universum, mist een essentiële dimensie van wat een gebeurtenis is.

    Meteen komen we tot de kern van de zaak. Het gaat om de abstractie, om het bekijken van iets van uit slechts één oogpunt, waarbij we alle andere mogelijke benaderingen buiten beschouwing laten. We moeten ons concentreren, zegt Verhoeven, op het ‘dat’ van het gebeuren, niet op het hoe of waarom. Dat er een aardbeving is geweest is het belangrijkste, dat moet ons verwonderen. Die redenering aanhouden voor wat op Utoya gebeurde, is al veel moeilijker: het is alsof de inslag van het metaal van de kogels in het vlees, het bloed en de botten van die mensen het belangrijkste of enige ‘feit’ zou zijn.

    Ik ben het daarmee vanzelfsprekend niet eens, het is een redenering die indruist tegen al mijn overtuigingen en mijn diepste intuïties. Ik betwist natuurlijk het belang niet van de feiten zelf, dat zou al te dwaas zijn. Ik geef zelfs graag toe dat de enormiteit van naakte feiten allerhande mij voortdurend tot verwondering en beschouwelijkheid dwingen, daarvan getuigt elke bladzijde die ik schrijf. Denk aan de vele teksten over astronomische onderwerpen, zoals die over de maan, of over de seizoenen. Het zijn misschien vooral die grootschalige gebeurtenissen die zo’n diepe indruk op ons maken, zoals ons planetenstelsel of zelfs de kosmogonie zelf, het ontstaan van het universum en zijn explosieve geschiedenis van 13 miljard jaar. Maar ook de even ontastbare grootheid van het allerkleinste, het subatomaire houdt niet op ons te verstommen, naast het schrijnende leed van mensen hier op aarde.

    Ik deel dus de verwarrende, ontstellende gevoelens van een trouwe lezer, die hij in zo prangende woorden beschrijft: de kille leegte, de eeuwige ijzigheid van de ruimte, de onafwendbare tijdloosheid van het universum, het onverstoorbaar voortschrijden van de fundamentele wetten van de materie en onze eigen nietigheid in het licht van dat alles.

    Maar…

    Er is een grote maar, inderdaad. Die overweldigende gevoelens zijn reëel, ze zijn diepmenselijk, ze zijn zelfs ‘normaal’, in die zin dat ze het natuurlijk gevolg zijn van onze ‘condition humaine’. Maar het is manifest niet zo dat het de enig mogelijke gevoelens zouden zijn, noch dat ze op een of andere manier onze diepste of meest belangrijke of meest waardevolle gevoelens zouden zijn, noch dat ze onvermijdbaar of onoverkomelijk zouden zijn. Wij moeten ons voortdurend bewust zijn van de hoge graad van abstractie die nodig is om tot dergelijke gevoelens te komen. En het is tegen die eenzijdige, exclusieve abstractie dat ik mij zo hevig verzet.

    Wij mogen niet uit het oog verliezen dat zelfs wanneer wij dat uiterst abstracte standpunt innemen, waarbij wij onszelf herleiden tot een toevallig conglomeraat van subatomaire partikeltjes, totaal onbetekenend in het geheel der dingen en in de tijd, dat wij dan nog denkende en handelende, levende mensen zijn. Indien wij dat niet waren, dan was ook die gedachte niet aanwezig, zoveel is duidelijk. De verwondering is een verwondering van een mens en wij kunnen nooit afstand doen van ons mens-zijn, op geen enkele manier. Wij zijn biologische wezens, wij moeten volop moeite doen om in leven te blijven en we zijn daar onafgebroken mee bezig, ons lichaam is een levende machine met een complexiteit die nergens in het universum overtroffen of zelfs maar benaderd wordt.

    Met ons verstand zijn we in staat tot zeer abstract denken en dat heeft ons in staat gesteld om, vooral door de wetenschap, de materiële wereld ingrijpend te veranderen in ons voordeel.

    Maar zelfs wanneer wij op de meest abstracte manier aan wetenschap of filosofie doen, blijven we mensen. We moeten eten en drinken en derhalve ook urineren en ons ontlasten. Probeer daar maar eens abstractie te maken!

    En dat is maar een begin. Als we erover nadenken, dan zijn we als mens op miljarden manieren verbonden met alles en iedereen om ons heen, in de tijd en de ruimte. Wij kunnen als mens niet alleen bestaan, los van onze omgeving, wij zouden het geen ogenblik uithouden. Wat we ook doen, we doen het altijd ergens, ooit. We kunnen ons niet losmaken van wat ons omringt.

    Wij zijn historische wezens: wij hebben een persoonlijke geschiedenis, fysiek en mentaal, die bepaalt wat en hoe we in de wereld zijn. Bovendien leven wij in een historische dimensie: wij dragen in ons de geschiedenis van de hele mensheid mee, in onze genen, maar ook in onze beschaving, in onze cultuur.

    En wij zijn solidaire, sociale wezens: wij hebben de anderen nodig om te overleven, materieel en emotioneel. Er zijn geen overlevingskansen voor een lone wolf, niet in de dierenwereld en niet onder de mensen, het volstaat om daar dertig seconden over na te denken om te weten dat het zo is.

    Ik heb dus geen principieel bezwaar tegen het soort abstract denken dat aandacht vraagt voor of verpletterd wordt door de ‘blote feiten’, het is zowel onvermijdelijk als potentieel heilzaam. Maar het is en blijft een abstractie, een onvolkomen manier om de zaken te bekijken. Het is goed dat we kunnen getroffen worden door de overweldigende ruimte, door de fundamentele eenzaamheid van het individu, door de onverbiddelijke zinloosheid van alle bestaan en zelfs van alle leven. Maar dat kan en mag niet anders dan ons aansporen om die andere even essentiële dimensie van alle zijn en alle leven te onderkennen en te aanvaarden: dat alles structureel deel uitmaakt van het Universum, dat alles met alles verbonden is door wetmatigheid en toeval, dat leven onmogelijk is zonder ander leven, dat mensen altijd samenleven met anderen, met al het ander leven en met de rijke dode stof en het levend water op deze aarde, in een ononderbroken geschiedenis die begon toen het eerste leven op aarde ontstond.

    Ik ben dus geen nihilist en ik betwijfel of iemand echt nihilist kan zijn tot op het bot. Zelfs Camus, die toch die reputatie heeft, was dat niet, zoals ik aantoonde toen ik zijn Le mythe de Sisyphe hier besprak. Wie echt nihilist is, kan niet anders dan op de composthoop gaan liggen en wachten to hij of zij begint te rotten, want zelfs actieve zelfdoding is voor de nihilist uitgesloten als een bewuste daad. Er is niemand die kiest voor de composthoop en dat is voor mij het beste bewijs dat er geen consequente nihilisten zijn. De enige echte nihilist is een dode nihilist, zou je kunnen zeggen in een gewaagde parafrase van een verschrikkelijke uitspraak over de Amerikaanse Indianen. Er zijn geen nihilisten, alleen maar mensen die er door persoonlijke omstandigheden gebracht worden om bij tijd en wijle toe te geven aan de nihilistische gedachten die ons allen besluipen.

    Absoluut nihilisme heeft ook niets van doen met atheïsme, zoals gelovigen en deïsten vaak denken en schrijven. Het is niet omdat er geen externe zingever is zoals de God van het Christendom, het Jodendom of de Islam, dat er helemaal geen zin is, dat alles absurd is en om het even, verre van. Wij putten de zin voor het bestaan uit dat bestaan zelf: wij zijn er nu eenmaal en we proberen er het beste van te maken, dat is al. Hoe dat in zijn werk gaat, welke principes we daarbij hanteren, daarover zijn ontelbaar veel boeken geschreven en nog zijn we het niet eens. Er is ook niet één antwoord, er zijn er vele en we maken veel fouten voor we zelfs maar een idee hebben over hoe het moet. Maar het is duidelijk dat sommige daden niet goed zijn, zoals het vermoorden van achtenzestig vreedzame geëngageerde jonge mensen en dat andere dat wel zijn, zoals in liefde een kind verwekken, daar zijn we het wel over eens, dacht ik.

    Als overtuigd atheïst vind ik in mijn levenshouding een sterke steun voor de momenten waarop gedachten over de absurditeit van het bestaan ook mij verontrusten of droef te moede maken. Ik weet dat wij er als mensen alleen voor staan, dat er geen Deus ex machina is, dat we ons geen illusies moeten maken, dat wij onszelf niets moeten wijsmaken (Hubert Dethier in Knack). Maar dat wij atheïsten geen verwachtingen zouden mogen koesteren, zoals Dethier beweert, dat betwist ik ten stelligste. Wij moeten niet hopen dat het onmogelijke gebeurt, zoals gelovigen doen, maar wij hebben wel het volste recht om te hopen dat het ons en onze geliefden en alle anderen goed zal gaan, ook al weten we dat dit niet het geval zal zijn. Dat is een vruchtbare hoop, die ons helpt om het goede te doen.

    Atheïsten zijn geen wanhopige mensen, dat blijkt uit talrijke enquêtes en statistieken, ze zijn dat zelfs veel minder dan gelovigen. Wij weten dat er geen God is zoals die van het christendom of een andere godsdienst omdat er zo geen God kán zijn, dat zo’n God niet kán bestaan, dat het bestaan ook zonder zo’n God kan en dat wij mensen veel beter af zijn zonder zo’n Godsbeeld. Wij weten ook dat we er helemaal niet alleen voor staan, omdat we leven in verbondenheid met het Universum, met het leven op aarde, inzonderheid onze medemensen, vroeger, nu en in de toekomst, waar die ook leidt.




    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    13-07-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De waterlelie, de tortelduif en de valk

    Enkele dagen geleden, in de late namiddag, merkten we plots uit een ooghoek in een flits vlak boven onze tuinvijver een dramatische botsing tussen een roofvogel en een tortelduif. De pluimen stoven in het rond en vielen dwarrelend op het water, waar ze nu nog liggen, stille getuigen van de aanslag. Van de valk, wellicht, geen spoor, noch van het slachtoffer. We praatten erover met elkaar, Lut en ik, we waren verbaasd over dit uitzonderlijk voorval, het is niet iets dat je verwacht in je achtertuin. We hadden wel eens eerder een kleine roofvogel in de tuin gehad, maar het blijft een zeldzame verschijning. Achter in de tuin staan hoge dennen, een bescheiden bosje en wellicht zat de valk daar op de uitkijk. De tortels vliegen hier voortdurend rond, vijf, zes, zeven soms, ze vinden hun voedsel in de ruime kippenren van de buren, ze komen zelfs van onze voederplank smullen. Zo creëren ze een patroon, een gewoonte die prooivogels niet ontgaat.

    Op die manier worden we geconfronteerd met een ruwe, explosieve, gruwelijke kant van het leven die in onze huiselijke omgeving en in ons dagelijks doen en laten niet opvalt. We krijgen wel de overlijdensberichten in de brievenbus van meestal oudere mensen uit de ruimere buurt, dat is een gewoonte die op het platteland nog niet uitgestorven is. Maar als inwijkelingen kennen we die mensen niet, we zijn er niet mee naar school geweest, we ontmoeten ze hoogstens bij de bakker of op een buurtfeest. Leven en dood verlopen hier langzaam, behalve wanneer we op het nieuws vernemen dat in het dorp een motorrijder aan hoge snelheid over de kop is gegaan en zijn nek heeft gebroken, een vrouw en drie jonge kinderen achterlatend.

    De tuin is vooral een vreedzame, rustige plaats. De planten en bloemen volgen elkaar op in de seizoenen, ze ontluiken, bloeien en vergaan, ze woekeren of kwijnen weg en maken plaats voor andere. Maar alles verloopt traagzaam, je ziet het niet gebeuren, je merkt alleen het verschil als je goed kijkt. Je ziet niet elke bloem groeien, je ziet ze alleen als ze er opvallend zijn. Zo is er in de vijver, vlak bij de plaats waar de pluimen van de tortelduif nog op het water drijven, sinds enkele dagen een witte waterlelie met gele meeldraden open gebloeid, althans als er voldoende licht en warmte is, anders plooit ze haar bloembladen in een onmerkbaar proces weer dicht tot een bruingroene knop.

    Het is hetzelfde proces van leven en dood dat zich afspeelt in de lucht boven de vijver en in het water. De waterlelie onttrekt haar voedsel aan haar omgeving net zoals de valk dat doet. Alleen het tempo, de snelheid waarmee het gebeurt, is anders: langzaam en onmerkbaar voor de waterlelie, explosief en dramatisch voor de valk en de tortel.

    Wij hebben de neiging om wat we zien een langer leven toe te dichten dan er in werkelijkheid is. Wij zien de tortels elke dag rondvliegen en horen ze koeren, jaar na jaar en vragen ons niet af of het dezelfde vogels zijn, hoe lang ze leven, of ze jongen hebben… Tot op een dag een aan haar einde komt in het furieuze geweld boven de stille, roerloos verdroomde tuinvijver. Dan beseffen we weer dat het leven niet eindeloos is, dat het een begin en een einde kent en dat het einde soms veel vroeger komt dan verwacht, dat het dramatisch kan zijn en uiterst gewelddadig, dat dieren andere dieren opeten en dat wij, ook dieren, eveneens andere dieren brutaal doden en opvreten zonder er over na te denken.

    De stille waterlelie, drijvend op het koele water en de tortelduif die boven de stille vijver met de roerloze ronde blaren uiteenspat in een ontploffing van dons en pluimen en plotse hevigheid. En wij die ernaar kijken in verwondering en ons verbonden weten met het leven, de koelte en de hevigheid.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    12-07-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Waarom? De duivelsvraag

    We hebben het allemaal meegemaakt als kind, hebben er ons als ouder op onze beurt schuldig aan gemaakt en als grootouder is het vaak onze enige uitweg. Op de eindeloze kinderlijke vragen ‘waarom?’ vinden we meestal geen beter antwoord dat het definitieve maar teleurstellende ‘daarom!’ Het kan zijn dat we het antwoord niet weten, zoals wanneer een kind ons vraagt waarom de donder zo’n lawaai maakt. Of dat we de lange uitleg wel kennen, maar er niet willen aan beginnen, bijvoorbeeld over de manier waarop de elektriciteit tot bij de lamp op de slaapkamer komt. Het gebeurt ook dat we menen dat kinderen van die leeftijd nog niet rijp zijn de echte verklaring, bijvoorbeeld bij alles wat met seksualiteit te maken heeft. ‘Daarom!’ of een vage glimlach en een schouderophalend gebaar is dan het ontwijkend ‘antwoord’.

    Dit blijkbaar typisch menselijk gedrag is de aanleiding voor een essay dat Cornelis Verhoeven schreef en dat al in 1983 verscheen bij De Nederlandse Boekhandel-Kapellen, in de reeks Essay, onder de titel: De duivelsvraag. Een pleidooi voor beschouwelijkheid, 81 blz. Ik kocht het ergens tweedehands voor enkele euro’s. Waarom de duivelsvraag? In het ooit vrome Nederland werden al te opdringerige vraagstellers daarmee terechtgewezen. Niet alleen is de ledigheid het oorkussen des duivels, ook van alles de reden of de oorzaak willen weten is gehoor geven aan de duivel. Was het niet dezelfde duivel die, in de gedaante van een slang of serpent, in het Aards Paradijs Eva met zijn suggestieve vragen ertoe bracht dat ze Gods gebod overtrad en zo Adam en de hele mensheid meesleurde in haar zondeval?

    Aanvankelijk lijkt Verhoeven de kant te kiezen van het pientere jongetje dat hij wel zal geweest zijn, maar gaandeweg verlegt hij de nadruk van de gezonde behoefte naar uitleg en de ongezonde afwijzing ervan, naar de uiteindelijke ontoereikendheid van elke zelfs wetenschappelijke verklaring en vraagt hij onze aandacht voor het naakte feit, voor het ‘dat’ er iets gebeurt veeleer dan voor ‘hoe’ het tot stand is gekomen. Een voorbeeld dat hijzelf aanbrengt maakt duidelijk wat hij bedoelt.

    Bij Matteüs 2,18 vinden we het verhaal van de kindermoord door de dienaren van Herodes. De evangelist citeert daar Jeremia: Een stem is te Rama gehoord, geween en veel geklaag: Rachel, wenend om haar kinderen, weigert zich te laten troosten, omdat zij niet meer zijn. Het is een perikoop die ook mij al aan het denken en het schrijven heeft gezet, klik hier voor het resultaat. Verhoeven wijst er terecht op dat voor Rachel, die hij hier opvoert als een van de moeders in Bethlehem, de dood zelf van haar kind het enige belangrijke is. Geen uitleg kan haar troosten, laat staan haar verlies doen vergeten. Het waarom is niet van belang, het rauwe feit is wat haar verplettert.

    De beschouwelijkheid waartoe de auteur ons oproept heeft derhalve als voorwerp de gebeurtenissen zelf, in hun wondere onvoorspelbaarheid en onverklaarbaarheid. Hij vraagt onze volle aandacht voor de verwondering, niet over het hoe van de dingen, maar over het dat, over de dingen zelf. De aanblik van de sterrenhemel is het die ons tot ontzag dwingt, niet de wetenschappelijke uitleg. Ook daarover schreef ik hier al, klik hier.

    Ik begrijp het onderscheid dat Cornelis Verhoeven maakt. Er klinkt een echo in van het motto van de fenomenologie van Edmund Husserl: Zu den Sachen selbst, of het Latijnse adagium ad fontes, terug naar de bron, de oorzaak zelf van onze verwondering. Ik ben het met hem eens dat verklaringen niet steeds verhelderend zijn en soms zelfs de aandacht van het feit afleiden en de verwondering kunnen doorbreken. De geboorte van een genie als Einstein is inderdaad veel belangrijker dan welke uitleg die we daarover kunnen bedenken. Maar het is een vervaarlijk hellend vlak waarop we ons begeven.

    Want wat zouden we zijn indien we bij de zaken zelf zouden blijven, bij de initiële verwondering van de primitieve of de hoogbeschaafde mens voor de wereld waarin hij of zij leeft? Wanneer we ons zouden beperken tot beschouwelijkheid en niet op zoek zouden gaan naar het waarom der dingen? Wanneer we ons met zijn allen zouden terugtrekken in contemplatieve gemeenschappen, de dag doorbrengend met navelstaren, mediterend theedrinken, ooooooohm neuriënd en levend van de hemelse dauw of de giften van vrome gelovigen? Cornelis Verhoeven is een fenomeen en ook over zijn bestaan en zijn oeuvre kunnen we ons verwonderen, maar hij is ondenkbaar zonder de wereld waarin hij is opgegroeid en waarin hij heeft geleefd (1928-2001), met al zijn wetenschappelijke en technische verworvenheden, met zijn economische, sociale en politieke structuur. Er is zelfs geen ‘bloot feit’ van Cornelis Verhoeven, het is een zeer complex feit, zowel biologisch als cultureel als psychologisch en nog veel meer. Het blote feit van Cornelis Verhoeven is totaal oninteressant, net zoals het blote feit van de geboorte van Einstein van alle betekenis verstoken is en helemaal geen aanleiding geeft tot verwondering. Het is pas wanneer wij kennis maken met Verhoeven de filosoof, de classicus, de essayist dat hij onze aandacht trekt; het is pas wanneer wij met heel wat moeite enig inzicht krijgen in de relativiteitstheorie dat Einstein echt tot leven komt en dat onze verwondering en bewondering voor zijn genie begint.

    Ik wil nog verder gaan en terugkeren naar het voorbeeld van Rachel, zowel de denkbeeldige moeder in Bethlehem als de aartsmoeder Rachel die als icoon staat voor alle joodse, ja alle moeders waar en wanneer dan ook die een kind hebben verloren. Het rauwe feit van de dood van hun kind grijpt hen aan, wanneer zij het vernemen, het treft hen als een mokerslag, als een fysieke aanslag op hun eigen integriteit, het is voor hen een levensbedreigende ervaring. Maar vrijwel meteen daarna stellen zich duizend vragen en niet in het minst die naar het waarom, het verschrikkelijke, wanhopige, onbegrijpende, onverklaarbare onbeantwoordbare waarom toch? En precies omdat op die vraag geen antwoord komt en omdat alle verklarende antwoorden irrelevant zijn, moeten we, willen we zelf kunnen overleven, uiteindelijk toch tot een antwoord komen.



    Dat zal dan niet te maken hebben met de concrete omstandigheden: zelfs als je weet dat je dochter van de weg gemaaid is door een dronken jonge en onervaren weekendchauffeur, of je zoon bij het voetballen is bezweken aan een hartstilstand, of zijn lichaam na een lange strijd tegen de leukemie uiteindelijk totaal is weggeteerd, of je dochter tijdens haar dienst als politieagent is neergeschoten door koel moordende autodieven, of beestachtig vermoord is door een onverdachte buurman die een seksuele seriemoordenaar blijkt te zijn, dan nog heb je geen antwoord op de vraag naar het waarom. Waarom immers jouw zoon, jouw dochter? Waarom precies dan, precies zo?

    Een antwoord kunnen we enkel vinden in een groter geheel, niet in de concrete omstandigheden. In het leven, in het Universum heeft alles een reden, alles een oorzaak en een gevolg. De dingen die gebeuren zijn het gevolg van alles wat eraan voorafging. Er is dus een onvermijdelijkheid in de wereld, maar een die we niet kunnen voorspellen. Er zijn zoveel factoren, waarvan wij slechts een miniem aantal kennen en waarvan we er nog minder kunnen beheersen. Het samenspel van al die grote en kleine omstandigheden zorgt voor het resultaat, dat door zijn bizarre onvoorspelbaarheid veel meer te maken lijkt te hebben met het toeval, het noodlot dan met enige raad of reden, met enige verstaanbaarheid. En toch gebeurt er niets in de wereld dat ontsnapt aan de strenge wetten die de natuur beheersen tot in het kleinste detail en tot in de meest wereldschokkende enormiteit. Het is uit dat besef dat we, stilaan en geholpen door de tijd en de goede mensen om ons heen, ons stilaan leren verzoenen met de intrinsieke zinloosheid van de tragiek van ons verlies.

    Een jonge universiteitsstudente die samen met enkele vriendinnen omkomt in een helaas typisch maar op zich dwaas verkeersongeval, tijdens het weekeind, op weg naar een fuif, daar is geen reden voor, dat is waar. De statistieken kunnen misschien wel aantonen dat er een hogere waarschijnlijkheid is dat die omstandigheden zich zullen voordoen op dat ogenblik, maar als we daarmee rekening zouden moeten houden, dan kwam niemand nog buiten en werden we allemaal gek, de muren oplopend in een spiraal van onhoudbare paranoia. Wij moeten leren berusten in het ‘blote feit’. Elk ogenblik van elke dag worden we eraan herinnerd dat er aan dat feit niets meer te veranderen valt, dat we dat ene woord niet meer kunnen spreken dat er misschien verhinderd had dat iemand net dat had gedaan of gelaten dat de fatale gebeurtenis heeft veroorzaakt. Elke dag spoken de schuldgevoelens door ons hoofd omdat we net niet daar waren wanneer onze geliefde afgestorvene ons het meest nodig had, dat we die banale seconde niet hebben benut die hen hadden kunnen redden. Maar dat zijn destructieve gevoelens, ze zijn futiel, vergeefs, te laat, want ze zijn onmachtig om de feiten nog te veranderen en voor onszelf brengen ze geen soelaas, in tegendeel, ze trekken ons steeds dieper in de woedende wieling van de wanhoop, ze sluiten ons bitter af van de werkelijkheid en leiden recht naar de ondergang.

    Er is geen diepere reden, oorzaak of verantwoording voor wat er gebeurt. Het zijn inderdaad blote feiten, ze gebeuren nu eenmaal. Ze hebben geen zin of betekenis op zichzelf. Maar wij mogen niet weigeren om ons te laten troosten, zoals Rachel, omdat onze kinderen er niet meer zijn. Zolang we zoeken naar de zin van wat ons is overkomen, weigeren we alle troost, zowel die van de mensen om ons heen als de troost die we uiteindelijk in onszelf moeten vinden, in het besef dat al wat gebeurt het gevolg is van alles wat eraan voorafgegaan is, zowel de betekenisvolle factoren als de louter toevallige. Er is geen duistere macht die onze dochter precies in die bocht plaatste op het moment dat die jonge roekeloze chauffeur de macht over het stuur verloor. Er is ook geen bewaarengel die haar daartegen kon beschermen. Het is het spel van de natuurwetten waaraan wij allen en alles in het Universum onderworpen zijn, de zwaartekracht en ook de andere krachten, die wij kennen of nog niet kennen maar die zorgen dat de dingen de verwoestende kracht hebben die auto’s tot schroot en geliefden tot verhakkelde lichamen herleidt. En het spel van wat wij het toeval noemen, het onvoorspelbare resultaat van teveel factoren om op te noemen, teveel elementen in de vergelijking om haar oplosbaar te maken, teveel krachten die elkaar opheffen of versterken maar met een onweerstaanbare precisie je kind uitgerekend daar plaatsen op dat fatale ogenblik.

    Het is pas wanneer we erin slagen in te zien dat de wereld zo is, uit zichzelf zo zinloos ondanks al onze beste inspanningen, dat het noodlot onafwendbaar is, dat je nooit alle risico’s kan voorzien of uitsluiten, het is pas dan dat we kunnen beginnen te denken aan vertroosting. Dan kunnen we stilaan enig begrip opbrengen voor de dader: ook hij is een mens, iemands zoon, iemand met een toekomst, maar getekend voor het leven. Dan eist het leven ons weer op: onze andere geliefden, onze werkomstandigheden, de echte vrienden en de goede kennissen, familieleden die de moed hebben om ons aan te spreken. Dan kunnen we, heel langzaam aan, onze blik weer naar buiten richten, los van de onzalige gedachten en de verscheurende beelden die ons hart en onze dromen bezwaren. Dan gaat de zon weer op, wordt het weer lente en zomer, maar ook de herfst en de donkere winter die de herinneringen naar boven haalt in al hun blijvende gruwelijkheid. Dan ontmoeten we weer andere mensen, lotgenoten, elk van hen op hun manier want niemand leeft zonder leed.

    Dit essay van Cornelis Verhoeven is misleidend. Het loodst ons naar een manier van denken die niet menselijk is, die enkel dwaalfilosofen of onwereldse monniken vermag te bekoren. Wij mogen nooit toelaten dat de blote feiten ons verpletteren. Wij zijn in staat om de oorzaken en de gevolgen van onze daden en die van anderen te onderkennen, maar wij weten ook wanneer het geweld dat ons treft zinloos is, onbedoeld maar onvermijdelijk. Dat er dan wel slachtoffers zijn, maar geen schuldigen die we kunnen ter verantwoording roepen om zo onze woede te koelen. Wij kunnen zin geven waar er geen is, wij kunnen iets maken van ons eigen leven en van dat van anderen. Kijk om je heen, naar die wondere, wondere wereld die wij mensen voor ons hebben veranderd op duizenden manieren, goede en slechte. Er zijn geen ‘blote feiten’, wij kleden ze mededogend aan, elk ogenblik van ons bestaan. Pas wanneer we dat niet meer kunnen, laten we ons verpletteren, weigeren de troost die ons erfrecht is als medemens. De vraag naar het waarom van de blote feiten is precies de duivelsvraag, een waarop geen antwoord is en die de mens naar de rand van de afgrond brengt.

    Het leven op aarde, in dit Universum dat ons met ontzag vervult, is vol gevaren, het is een precair, kwetsbaar bestaan, het mag een wonder heten dat we in leven zijn, voor een korte tijd. In het onthutsende besef dat ik nu leef, dank zij maar ook ondanks alles, heb ik een relatieve rust gevonden die mij toestaat om naast al het goede ook wat onvolkomen is te aanvaarden voor wat het is: la condition humaine, het leven zoals het is.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    26-06-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.de kern der dingen

    E pur si muove…

    Galileo (†1642) zou deze woorden gemompeld hebben nadat hij onder zware fysieke bedreiging door de pauselijke inquisitie zijn Copernicaanse opvattingen pro forma of ogenschijnlijk had ingetrokken. En toch beweegt ze, de aarde, dat bedoelde hij natuurlijk. Of domme roomse prelaten het aanvaarden of niet, bewegen doet ze.

    Maar niet alleen om de zon (en niet andersom, zoals Rome volhield). Ze beweegt ook om haar as. Die complexe combinatie zorgt ervoor dat wij dag en nacht kennen en wegens de schuine stand van de as van de aarde ook de seizoenen. Ze maakt dat wij de sterren zien en de planeten in hun schijnbare beweging aan de hemel.

    Alles op aarde is eveneens in voortdurende beweging. Het water en de lucht, dat is evident, maar ook de vaste stof, het zand in de woestijn, de gletsjers en zelfs de rotsen en de bergen: ze zetten uit door de warmte en krimpen in de kou, ze barsten en breken en worden verpulverd, ze slijten af onder de invloed van regen en wind en eindigen als keien in de rivieren en zand op het strand. Vulkanen laten het kolkende binnenste van de aarde naar buiten komen en vervormen het landschap ingrijpend. De meest indrukwekkende beweging van de aarde is zeker het verschuiven van de tektonische platen, waardoor de continenten tegen elkaar aan schuiven en verwoestende aardbevingen veroorzaken.

    Al wat op aarde leeft, beweegt. Leven is bewegen, van de kleinste bacterie tot het grootste dier, de blauwe vinvis. Levende wezens bewegen zowel innerlijk als uiterlijk, zowel van binnen en van buiten. Biologisch leven is een proces met bewegende delen, zowel voor eencellige als voor complexe wezens als de mens. Alles in ons en in al het andere leven op aarde beweegt zonder ophouden. Als die beweging stilvalt, gaan we dood, dan zijn we er niet meer en vallen we uiteen in onze samenstellende chemische deeltjes, door rotting of verbranding, naar keuze.

    De beweging houdt echter nooit op. Al de materie is in beweging: de kern der dingen is een razende omwenteling van deeltjes om hun kern. Hoe verder we zoeken, hoe meer deeltjes we vinden of vermoeden, tot we niet meer zeker zijn of we nu met massa of met energie te maken hebben, met materie of met krachten. Alles is in eindeloze beweging, zelfs de kern van de hardste diamant. Wat vast is, lijkt alleen maar zo voor ons die er oppervlakkig naar kijken. There lives the dearest freshness deep down things (Gerard Manley Hopkins, klik hier).

    Het leven op aarde is beweging, maar niet zomaar. Levende wezens zijn in contact en interactie met hun omgeving. Ze voeden zich en zorgen zo voor hun instandhouding. Alle leven is eindig, kortstondig. Het kan zichzelf slechts gedurende een beperkte periode in leven houden, dan is het versleten en gaat het dood, tenzij het al eerder bezweken is in de strijd om het voortbestaan. Maar het leven kan hetzelfde leven doorgeven, de soorten kunnen zich voortplanten zoals ze zijn, zodat ze zich niet opnieuw van voren af aan gedurende miljoenen jaren moeten ontwikkelen uit het nietigste beginsel. Uit de samenvoeging van twee cellen, waarin al de genetische instructies aanwezig zijn om het reeds bereikte resultaat opnieuw tot ontwikkeling te brengen, ontstaat op korte tijd een nieuw levend wezen met alle kenmerken van de soort, maar uniek in de combinatie ervan. Op enkele maanden tijd doen we in de voortplanting de evolutie van miljarden jaren over.

    De hogere biologische soorten hebben zich optimaal aangepast aan hun omgeving. Ze leven relatief lang en goed, dank zij hun hersenen, een orgaan dat zich ontwikkeld heeft uit de noodzaak om te overleven in een wereld die hen niet gunstig gezind is. De strijd om in leven te blijven, zich te voeden, te beschermen en zich voort te planten heeft onze hersenen door natuurlijke selectie van toevallige mutaties gemaakt tot het fenomenale instrument dat wij nu kennen.

    Wanneer wij naar de wereld kijken met al onze zintuigen, dan zien we slechts een klein gedeelte van al de bewegingen die we net beschreven hebben en vaak hebben we een verkeerde indruk. Het is niet voor niets dat men zo lang gedacht heeft dat de zon en de planeten en de sterren om de aarde draaien zoals de maan: het lijkt ook zo. Het is niet zonder reden dat de vroegste filosofen dachten dat alles aarde was, of lucht, of water, of vuur: het zag er ook zo uit, voor men instrumenten had om alles van heel dichtbij te bekijken.

    Wij zijn nog altijd in het duister aan het tasten, we weten helemaal nog niet hoe de dingen precies in elkaar steken, wat de kleinste deeltjes zijn waaruit alles is samengesteld, we weten niet eens of dat één enkel fundamenteel deeltje is, zoals een atoom, dan wel een oneindig of beperkt aantal verschillende deeltjes.

    Wij hebben dus vaak een verkeerde indruk, niet alleen over onze omgeving maar ook over onszelf als een onderdeel van de wereld waarin we leven. Wij spreken over onszelf en over anderen alsof we het eeuwig leven hebben, alsof we er altijd zullen zijn. Ons bestaan is vanzelfsprekend voor ons en onnoemelijk belangrijk. Wij zijn bezig met nu, met onze tijd hier op aarde, niet met de eeuwigheid die eraan voorafging noch met de eeuwigheid die er op volgt. Wij staan niet stil bij de nietigheid van ons zijn, noch bij de oneindigheid in ruimte en tijd van het universum. Als individu zijn we het centrum van dat universum, zoals men vroeger dacht dat de aarde het centrum was waaromheen alles draaide. Als bewust levend wezen staan wij met ons verstand centraal in onze omgeving, een middelpunt van waaruit we alles waarnemen en beoordelen. We zijn ook het brandpunt van de geschiedenis. Alles wat voor ons gebeurd is, draagt bij tot het huidig moment en al wat wij doen vormt mee onze toekomst. Wij bekijken alles van uit het levend weten van het hier en nu.

    Maar zoals achter de schijn van de dingen een wonderbaarlijke onderliggende structuur verborgen gaat, zoals de aarde niet het centrum van de wereld is, zo is ook onze eigen centrale positie slechts een indruk die wij hebben. Wij zijn niet het middelpunt van de wereld waarin we leven. Er zijn processen die wij niet doorzien, zowel microscopisch en subatomair als op wereldschaal en universeel. Wij zetten achteloos onze GSM aan ons oor en zijn ons niet bewust van alles wat er nodig is geweest om dat mogelijk te maken, de technische en wetenschappelijke kennis, noch de economische structuren, van fabrieken in Noorwegen tot de kinderarbeid in Afrika om de delfstoffen naar boven te halen, noch de stralingen die de aarde omringen.

    Wij mensen zijn de heersers over aarde, we staan op de hoogste sport van de biologische ladder. Maar we zijn niets anders dan een diersoort, behorend tot de familie van de zoogdieren. Onze onvoorstelbaar complexe hersenen zijn niet meer dan dat: een verbijsterende combinatie van miljarden hyperactieve cellen die ons toelaten om in leven te blijven. Het is de activiteit van die cellen die belangrijk is: als die er niet meer is, dan zijn wij er ook niet meer, zelfs als onze hersenen er nog zijn. Er hoeft maar een kleinigheid verkeerd te gaan in de werking van die cellen, of een kleine beschadiging op te treden, een kortstondig zuurstoftekort bijvoorbeeld, en allerlei functies raken definitief verstoord, tot we in een diepe coma wegzinken en hersendood zijn en een humane levensbeëindiging de enige oplossing is.

    Wij staan er te weinig bij stil dat leven beweging is en activiteit. Alle materie beweegt in haar subatomaire kern, maar leven is een bijzondere vorm die de materie aanneemt. Het is een tijdelijke constellatie van moleculen die een specifieke zelfstandige activiteit vertoont, bovenop de beweging die in de kern van elk van de moleculen gebeurt. Levende wezens hebben als kenmerk dat ze actief zijn. Ons brein, ons verstand, ons bewustzijn is geen ding, geen tastbaar iets, geen statische toestand maar een activiteit, een gebeuren. Het is een manier van biologisch leven, het is leven. Leven is in contact zijn met de buitenwereld en dat is wat wij doen met ons brein en met ons hele lichaam. Onze hersenen zijn materie, maar ons bewustzijn is dat niet, dat is geen vaste stof maar de levende activiteit van de materie. Het is ook niets anders, zoals een geest, wat dat ook moge wezen.

    Dit is een ongemeen belangrijke vaststelling, die ons kan helpen om de vele vragen te beantwoorden die de mens zich gesteld heeft in de loop van zijn geschiedenis. Het is een manier van denken die je niet vaak uitgesproken tegenkomt, maar voor mij is ze de belangrijkste van allemaal, het uitgangspunt voor alle verder denken en doen. Wanneer we ons bewustzijn, ons denken als een activiteit bekijken en niet als een ding, valt alles in de juiste plooi. Dan beseffen we bijvoorbeeld zonder enige twijfel dat het een noodzakelijk tijdelijke activiteit is, die aan haar einde komt wanneer de hersenen ophouden te functioneren.

    Onze hersenactiviteit is een precair gebeuren, er kan zoveel verkeerd gaan, door fysische afwijkingen in onze hersenen maar ook door louter psychologische, dat wil zeggen door de manier waarop onze hersenactiviteit reageert op gebeurtenissen in ons leven. We zien dan ook in dat er ook geen absolute norm is waaraan een brein moet beantwoorden: er is niet zoiets als een volmaakt brein dat perfect werkt; er zijn alleen maar miljarden min of meer verschillende unieke stellen hersenen die allemaal op een of andere manier anders werken en allemaal met andere combinaties van ervaringen. We kunnen hoogstens zeggen dat iemand ‘normaal’ is als hij of zij min of meer beantwoordt aan de grootste gemene delers van wat een mens is, dat er geen essentiële kenmerken ontbreken.

    Dan hebben we het niet zozeer over louter fysieke handicaps of belemmeringen, zoals bij doofheid, blindheid of lichamelijke misvormingen: niemand zal er ook maar één seconde aan denken dat iemand als Stephen Hawking niet ‘normaal’ zou zijn, dat hij ondanks zijn beperkingen geen volwaardig mens zou zijn. Essentieel voor het typisch mens-zijn is de goede werking van ons brein, binnen een zeer ruime marge van mogelijke afwijkingen.

    Dat verplicht ons ook om na te denken over misdaad en straf. Waarom begaat iemand een misdaad? Studies hebben aangetoond dat genetische kenmerken zowel als omgevingsfactoren in hoge mate bepalend zijn voor ons gedrag. De hersenen van psychopaten werken niet alleen anders dan die van andere mensen, ze zien er van dichtbij ook anders uit, ze zijn anders. Zelfs als we zonder meer zouden aanvaarden dat wij persoonlijk verantwoordelijk zijn voor wat wij met onze hersenen doen (wat niet evident is), dan nog stelt zich de vraag of men ook iemand kan straffen omdat hij of zij nu eenmaal dat stel hersenen heeft, met die bepaalde en bepalende afwijkingen. Wij zijn het er al over eens dat sommige mensen niet toerekeningsvatbaar zijn voor hun daden. In het Engels spreekt men van the criminally insane, de misdadige waanzinnigen. Het zijn de mensen die niet veroordeeld worden voor misdaden die ze begaan hebben, maar geïnterneerd, hoewel dat hier in België uiteindelijk evengoed tot opsluiting in een gevangenis leidt.

    Maar op welke grond beslissen we over de persoonlijke verantwoordelijkheid van een misdadiger? Enkel wanneer zijn of haar hersenen bepaalde fysieke afwijkingen vertonen? Of volstaan psychische kenmerken, die we alleen maar kunnen afleiden uit iemands gedragingen? Er kan immers zowel iets verkeerd zijn met de hersenen als met de manier waarop die werken en het is verre van duidelijk of de persoon die misdaden begaat dat doet in het volle bewustzijn van alle morele aspecten ervan en van de gevolgen voor zichzelf en voor de slachtoffers. Als wij eraan denken dat die persoon iemand is die het moet doen met de hersenen die hij of zij heeft, dat de activiteit van die hersenen sterk bepaald wordt door hun toevallige fysieke samenstelling, door genetisch bepaalde of accidentele fysieke afwijkingen en door de unieke levensgeschiedenis van elke mens, dan staan we voor levensgrote vragen in onze omgang met misdaad en straf.

    Als men op een proces van iemand zegt dat het een onverbeterlijke psychopaat is, dan zouden we niet verbolgen moeten zijn en om wraak roepen, maar in feite behoorlijk medelijden moeten hebben met deze medemens, die ongewild en onbewust een zware last meedraagt in het leven. Ik ben geneigd om veel strenger te zijn voor mensen die volgens alle benaderingen en onder alle omstandigheden en alles in acht genomen volledig ‘normale’ mensen zijn, maar die desondanks toch ernstige misdaden begaan, willens en wetens. Het zal voor rechters en volksjury’s niet eenvoudig zijn om altijd het onderscheid te maken tussen deze categorieën en de vele specifieke gevallen die ertoe behoren.

    Een ander voordeel van het benaderen van ons bewustzijn als een activiteit is hierin gelegen, dat de aloude vraag over het dualisme tussen lichaam en ziel zinloos wordt. Drieduizend jaar heeft de filosofie en de theologie en het grootste deel van de andere humane wetenschappen geleden onder de merkwaardige gedachte dat er ‘iets’ was dat niet materieel waarneembaar was, maar dat toch echt bestond, als was het wel materieel. Men dacht dat er naast de voor de mens tastbare wereld een andere wereld was, die wij onder normale omstandigheden niet merken, maar die er toch een indringende invloed op uitoefent. Die niet zichtbare wereld was dan bevolkt met allerlei wezens en krachten, waarmee men rekening moest houden, wou men niet in zijn ongeluk lopen. Die hogere wereld was veel belangrijker dan de zichtbare, alles werd erdoor bepaald, alles werd erdoor verklaard. Ons hele leven moest op dat hogere gericht zijn, niet op het ondermaanse, op ons korte, futiele, onwaardige leven hier op aarde, maar op God.

    Daar zijn we met onze moderne opvatting over het menselijk brein als activiteit voorgoed vanaf. Er is slechts één wereld en dat is die waarin we leven en denken. Er is geen geestelijke wereld naast of boven de andere, er zijn geen geesten, er zijn alleen levende wezens die met hun hersenen een specifieke activiteit ontwikkelen, elk naargelang de eigen vermogens. Gedachten en ideeën zijn geen dingen en ook geen immateriële, geestelijke ‘dingen’ in een hogere geestelijke wereld. Het zijn activiteiten van ons brein. Zonder onze hersenactiviteit bestaan ze niet. Ze komen telkens opnieuw tot leven wanneer ergens een mens ze activeert in zijn of haar brein en ze verdwijnen onmiddellijk tijdelijk of voorgoed weer wanneer onze aandacht naar iets anders uitgaat.

    De mens heeft dus geen geest, hij is ook niet ‘ergens voor een stuk’ geest of geestelijk, hij is een biologisch organisme dat denkt. Hij is letterlijk homo sapiens, een lid van de biologische soort ‘mens’ die ‘wetend’ is, of ‘kennend’. Sapiens is in het Latijn de werkwoordvorm die wij in het Nederlands het tegenwoordig deelwoord noem(d)en, naar het Franse participe présent en het Latijnse participium praesens. Het drukt een toestand van activiteit uit in het heden, nu: lopend, etend, vechtend, rustend, vrijend, verlangend, lijdend. Leven is geschiedenis, met een verleden en een toekomst, maar het is vooral en essentieel nu, wij leven altijd in het heden. Ons biologisch leven is momentaan, we leven moment na moment, altijd aanwezig, altijd present. Biologisch leven gebeurt op dat ondefinieerbare ogenblik van het nu. We beseffen dat pas goed wanneer er een einde komt aan dat leven, wanneer het nu verdwijnt voor onszelf of voor iemand uit onze omgeving. Het ene ogenblik is men nog, het volgende ogenblik is men er geweest, is men niet meer.

    Grote filosofen of hun epigonen hebben een naam bedacht voor hun basisingeving, het fait primitif  van hun benadering: idealisme, rationalisme, nominalisme, fenomenologie, positivisme, existentialisme, noem maar op. Sommige denkrichtingen zijn vast verbonden met hun eigen naam: de Socratische methode, het Platonisme, Epicurisme, het Thomisme, het Marxisme. Heeft mijn ‘inzicht’ recht op een eigen naam, is het origineel? Eigenlijk niet: het wordt impliciet of expliciet gedeeld door vele hedendaagse denkers en auteurs, al krijgt het niet vaak de nadruk die ik erop leg. Ik weet dus niet goed of ik er een naam moet voor bedenken. Het zou wel gemakkelijk zijn, daar dienen namen nu eenmaal voor: de naam volstaat dan om te weten waarover het gaat. Maar dan moet de naam sprekend zijn, anders zijn we even ver van huis: karelisme, daarmee weet geen mens wat ik bedoel, nu niet en over honderd jaar nog veel minder, zoveel pretentie heb ik nu ook weer niet. Een geleerde omschrijving die bestaande termen combineert, zoals monistisch humanitair naturalisme, dat zegt ook niet veel, dat moet je weer gaan uitleggen.

    Ik zal het dus voortdurend met omschrijvingen moeten doen. Dus niet meer achteloos spreken over het bewustzijn, het brein, onze geest, ons verstand, ons denkvermogen, maar over onze activiteit als levende mens, met heel ons lichaam, met een eersterangs rol voor onze hersenen.

    Dit lijkt evident en het is het natuurlijk ook. Maar het is een benadering die haaks staat op heel mijn opleiding en op de manier van denken die we vooral in de Westerse beschaving aantreffen. Wij zien het evidente niet meer, wij zijn teveel gevangen in de metaforen, de beelden die we gebruiken.

    Het kan misschien ietwat lachwekkend lijken dat het diepste inzicht waartoe ik gekomen ben na vijfenzestig jaar leven en lezen en leren zo simpel is: de mens is een dier dat zijn hersenen gebruikt. Maar toen men Kant erop wees dat de conclusies van zijn ingewikkelde Kritieken in feite niets anders waren dan wat het gezond verstand zegt, antwoordde hij niet gepikeerd maar verheugd: al goed dat het zo is, het zou maar erg zijn als de filosofie tot conclusies zou komen die niet overeenkomen met het gezond verstand. Zo ook voor ‘mijn’ inzicht: het is evident, maar we zien het niet. Ik hoop dat ik door wat ik schrijf ertoe kan bijdragen dat we de mens en de hele wereld meer van uit dat oorspronkelijk perspectief gaan bekijken.

    Ik betrap me er vaak op dat ik onoplettend in typisch christelijke termen denk en schrijf. Als ik er niet op let, zou ik af en toe zeggen, zoals mijn Moeder zaliger zo vaak deed: als ’t God belieft. Of ik spreek over de jaren die ons nog vergund zijn. Vergund door wie? We hebben het over het vele goede dat wij mogen ontvangen, de milde gaven, maar van wie? Het is moeilijk om dat altijd te vermijden. Maar op de duur gaan metaforen een eigen leven leiden, komen ze in de plaats van de werkelijkheid. Descartes was een bijzonder schrander persoon, wellicht een van de meest verstandige die er ooit geweest zijn. Maar hij was voortdurend hopeloos op zoek naar de fysieke plaats waar ons bewustzijn zich bevond en hij was ervan overtuigd dat er twee dimensies waren in het universum. Hij was heel dicht bij de waarheid, maar toch ook weer helemaal naast de kwestie. Hij had niet het voordeel van de medische en wetenschappelijke kennis van de hersenen die wij nu al hebben. Maar hij zat vooral gevangen in de Platonische en neoplatonische christelijke manier van denken, die een tweede dimensie vereist, vooral om een persoonlijke God mogelijk te maken.

    De oorspronkelijke Copernicaanse revolutie betrof niet zozeer de plaats van de aarde en de zon en de planeten, die is immers niet veranderd. Copernicus heeft de zon niet in het centrum van ons stelsel geplaatst, daar was ze al de hele tijd. Het gaat enkel om de manier waarop wij ernaar kijken. Copernicus en Galilei hebben ons met andere ogen leren kijken naar dezelfde verschijnselen. Ze hebben ons geleerd dat de dingen niet noodzakelijk zijn zoals we ze zien of zoals men zegt of aanneemt dat ze zijn. Als we zelf onbevreesd en onvooringenomen durven nadenken en experimenteren en overleggen, kunnen we ontdekken hoe de dingen werkelijk zijn, of toch vaak tot een betere benadering komen, een die ons helpt om beter te leven.

    De mens is een onderdeel van het biologisch leven op aarde, een zoogdier. Het is een soort die geëvolueerd is via de natuurlijke selectie van toevallige mutaties tot een uiterst schrander en handig wezen, op basis van onze specifieke lichamelijke kenmerken, vooral onze buitengewone hersenen. Wij zijn erin geslaagd zo om een dominante plaats te veroveren op aarde en ons in spectaculaire aantallen voort te planten. We hebben een materiële beschaving ontwikkeld zonder voorgaande. Als individu beleven we dat menselijk bestaan gedurende een relatief korte tijd. We ontstaan uit de bevruchting van een eicel door een zaadcel. We leven en we sterven. En dat is alles, al de rest zijn verzonnen verhalen, mooie verhalen soms, maar dikwijls ook erg misleidende, die veel onheil veroorzaakt hebben en dat nog steeds doen.

    We moeten bij alles wat we denken en doen steeds die eerste en diepste waarheid over onszelf voor ogen houden. Alleen dat kan ons ervan weerhouden om minder te zijn dan het beste waartoe we in staat zijn.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    22-06-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vluchtmisdrijf

    In tegenstelling tot wat men zou denken op grond van de benaming is het niet zo dat een vrijdenker geen enkel gezag aanvaardt. Het is niet daarin dat hij of zij verschilt van de godsdienstige mens, die dan louter op gezagsargumenten zou steunen.

    Om te beginnen gaat het echte onderscheid toch vooral om de vraag naar de diepste grond; vrijdenkers en gelovigen zullen in het praktisch leven niet zo erg van elkaar verschillen. De tegenstellingen zullen pas dan echt duidelijk worden wanneer men vragen gaat stellen naar het waarom. Dan zal blijken dat de gelovige zich uiteindelijk veeleer beroept op een hoger, goddelijk gezag, geformuleerd door een wereldse instelling, de kerk; uitspraken die hij of zij overigens ondersteunt en beaamt, op grond van een mengeling van rationele en emotionele argumenten.

    De ongelovige aanvaardt die niet, niet zozeer omdat ze niet waar zouden zijn of niet werkzaam of bruikbaar, maar omdat ze apodictisch zijn, geen tegenspraak toelaten. Maar naast die principiële instelling zal de vrijdenkende mens elke uitspraak, van wie dan ook, toetsen op haar waarheidsgehalte en haar bruikbaarheid en dus de facto enkel zijn instemming betuigen met uitspraken die de test hebben doorstaan, of ze nu gesteund zijn op gezagsargumenten of niet.

    Het goddelijk gezag waarop de kerk en de gelovige zich beroepen is objectief gezien niets anders dan de opinie van instellingen en van mensen. Het zogenaamd goddelijke is een menselijk verzinsel met het oog op een grotere overtuigingskracht. De vrijdenkende mens zal zich wantrouwig opstellen tegen alles wat een dergelijke dogmatische inkleding heeft. Maar het zou getuigen van kortzichtigheid om aan alle uitspraken die gesteund zijn op gezagsargumenten a priori elk waarheidsgehalte te ontzeggen. Het is evident niet omdat de Paus iets zegt dat het onwaar is, al leert de ervaring dat enig wantrouwen niet misplaatst is.

    Het is overigens ook zo dat de vrijdenker evenmin als een gelovige onmogelijk alles zelf kan bedenken. Hij of zij zal dus evengoed te rade (moeten) gaan bij anderen en hun stellingen tot de zijne maken wanneer hij ze als valabel erkent. Ook hier zal er sprake zijn van enig gezag, gewicht en aanzien, er zijn nu eenmaal mensen die zich onderscheiden door hun inzicht, gemak van uitdrukking en overtuigingskracht. Wanneer Einstein of Hawking een uitspraak doet over God zullen meer mensen daaraan aandacht schenken dan wanneer ik dat doe. Het verschil met het gezag van de godsdienst is dat de vrijdenkende gezaghebbenden zich nooit (kunnen) beroepen op een hoger gezag, zij spreken steeds in eigen naam, nooit in die van een god; zij aanvaarden geen openbaring van een instantie die de mens overschrijdt. Dat is op zichzelf een reden om ze als potentieel meer geloofwaardig te beschouwen, maar ook niet meer dan dat. Zij kunnen zich nog steeds gewoon vergissen en doen dat ook.

    We moeten er steeds aan denken dat de vrijdenker helemaal niet beschikt over een onfeilbaar vermogen om goed en kwaad en waar en vals van elkaar te onderscheiden. Zijn evaluatie van proposities zal rekening houden met hun interne logica, hun bruikbaarheid, hun aantrekkelijkheid, hun haalbaarheid enzovoort. Rationaliteit is geen zuivere wetenschap, geen wiskunde. Het is een menselijke, dus faalbare activiteit.

    We moeten ermee rekening houden dat er geen wezenlijk verschil is tussen stellingen die verdedigd worden zonder een beroep op een hogere, bovenmenselijke instantie enerzijds en de opvattingen die verkondigd worden door de godsdiensten. In beide gevallen gaat het immers om mensen die beweren dat ze gelijk hebben. Aangezien er geen openbaring is, zijn ook de dogma’s louter menselijke opvattingen, die men ook rationeel zal verdedigen. Veeleer zeldzaam en al bij al relatief onbelangrijk zijn de geloofsinhouden die niet rationeel te duiden zijn en die louter op een expliciete openbaring gesteund zijn. De theologie is niets anders dan een rationele verantwoording van het geloof. Telkens wanneer zij zich genoodzaakt voelt om zich te beroepen op een irrationele, onverklaarbare maar onmiskenbare openbaring, bekent zij haar intrinsieke onmacht. Indien het christelijk geloof zich zou ontdoen van dergelijke elementen (zoals de triniteit, de goddelijkheid van Jezus, de erfzonde, het laatste oordeel, de onsterfelijke ziel, hemel en hel, engelen en duivels), zou zijn geloofwaardigheid in ruime mate toenemen, maar dan zou het tevens ophouden een geloof te zijn. Dat is wat gebeurd is met het protestantisme: door afstand te nemen van zowel de arcane theologische spitsvondigheden van de Roomse kerk als van haar werelds gezag, heeft men het geloof grotendeels teruggebracht tot een menselijke ideologie. In Nederland heeft dat geleid tot een implosie van de protestantse godsdienst; het katholicisme heeft daar merkwaardig genoeg beter standgehouden. Dat wijst erop dat rationaliteit niet het enige of belangrijkste argument is dat mensen gebruiken om hun denken of handelen te funderen.

    Godsdienstige gezagsargumenten zijn grotendeels nutteloos: de gelovige heeft er geen behoefte aan omdat hij of zij bij voorbaat overtuigd is van de religieuze ideologie die hij aanhangt; voor de vrijdenker zijn ze onaanvaardbaar omdat hij of zij niet aanvaardt dat er een hoger gezag is dan het menselijke.

    Het is evenmin zo dat de zuiver logische rationaliteit de ultieme bron en toetssteen is voor de argumenten van de vrijdenker. Er zijn in de menselijke samenleving belangrijke elementen van emotie en zelfs irrationaliteit die ten minste voorlopig zonder meer onvermijdelijk zijn. Het is blijkbaar onmogelijk dat alle mensen altijd en overal volkomen rationeel denken en ook handelen. De geleide economie heeft het Oostblok en grote delen van Azië in de vernieling gebracht, terwijl een uiterst irrationeel systeem als de vrijemarkteconomie een enorme vooruitgang heeft mogelijk gemaakt in de welvaart van miljarden mensen. De variabelen in de menselijke samenleving zijn zo groot, de mens is zo onvoorspelbaar, dat het succes van een onderneming in de praktijk veel minder afhangt van de intrinsieke rationaliteit ervan dan van het (ogenschijnlijk) toeval. De meest succesvolle ondernemers zijn niet degene die het meest strikt vasthouden aan de rationaliteit, maar zij die de volatiele tendensen van de maatschappij het best aanvoelen en er gepast en tijdig op anticiperen. Ook hier is geluk vaak een betere ‘verklaring’ van dat succes dan inzicht. De meest gesofisticeerde computermodellen slagen er niet in om de ups en downs van de economie te voorspellen, de crashes verrassen de experts evenzeer als de leek.

    Dat geldt ook voor discussies over ethische kwesties. Wanneer we de zaken eenzijdig rationeel bekijken, zou de mens zich in feite niet eens kunnen schuldig maken aan een misdaad of een overtreding van een morele norm. Wie zou er diefstal of moord kunnen verantwoorden op rationele gronden? Mensen handelen vaak erg irrationeel in onbelangrijke kwesties, zoals de keuze van een das of een sierraad, maar ook in uiterst belangrijke, zoals de partnerkeuze of de beslissing over het hebben van kinderen.




    Elk jaar worden in België 13.500 mensen veroordeeld voor vluchtmisdrijf; het aantal werkelijke gevallen ligt dus ongetwijfeld veel hoger; laat ons zomaar even aannemen dat Justitie erin slaagt om in één op vier gevallen tot een veroordeling te komen, een niet gefundeerde maar evenmin onwaarschijnlijke veronderstelling. Dat betekent dat er in totaal per jaar wellicht 54.000 keer iemand vluchtmisdrijf pleegt, dat is meer dan duizend gevallen per week of ongeveer 150 per dag! Niemand zal beweren dat dit wijst op rationeel gedrag; nochtans gaat het hier en in vele andere dergelijke gevallen om ernstige feiten, vaak met dodelijke slachtoffers. Wij kunnen niet anders dan vaststellen dat dergelijke zaken gebeuren. Wij kunnen er onze ogen niet voor sluiten. Mensen kunnen rationeel handelen en doen dat ook vaak, maar vaak ook niet.

    Er zijn geen statistieken die ons zouden kunnen leren of er bij de vele Belgen die vluchtmisdrijf plegen meer of minder gelovigen zijn dan ongelovigen. Uit ander statistisch onderzoek zouden we kunnen afleiden dat er een proportioneel kleiner aantal atheïsten zou bij zijn; die komen meestal ietwat beter uit onderzoek naar burgerzin en eerlijkheid dan alle andere groepen. Maar groot zal het verschil allicht niet zijn. Dat wijst erop dat de godsdienstigheid noch het ontbreken ervan erin slagen om de mens ervan te weerhouden om een zo laffe en asociale misdaad als vluchtmisdrijf te begaan. Nochtans roept zowel de seculiere als de christelijke moraal op tot eerlijkheid en het opnemen van de verantwoordelijkheid voor de eigen daden. Het lijkt dus niet veel uit te maken tot welke ideologische of godsdienstige groep men behoort: een mens is en mens en laat zich zijn of haar gedrag niet zomaar voorschrijven, door wie of wat dan ook. Kijk maar eens hoeveel mensen roken, overdadig drinken, of de GSM gebruiken achter het stuur.

     

    Wat kunnen we uit deze overwegingen besluiten?

    Dat vrijdenkers en gelovigen niet in belangrijke mate van elkaar verschillen in hun besluitvorming of in hun daden en dat bijgevolg geloof en ongeloof veel minder belangrijk zijn dan wij geneigd zijn te denken. Voor al wie vasthoudt aan het geloof moet dat een ontnuchterende vaststelling zijn. Voor wie het ongeloof verdedigt, is het misschien wel een rechtvaardiging van zijn of haar afwijzende houding tegenover het geloof, maar tevens een waarschuwing dat het afwijzen van God en godsdienst alleen noch een noodzakelijke, noch een voldoende voorwaarde is om een beter mens te zijn. Elke mens staat elke dag opnieuw voor dezelfde keuzes.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    09-06-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Driewerf, maar geen driewerf hoera!

    Herman Berger, Evolutie en metafysica, Damon-Budel, 2001, 208 blz., ong. €17

    Ik kwam dit boek tegen in de stadsbibliotheek Tweebronnen van Leuven en kon niet laten om het mee te nemen, natuurlijk. Ik heb beloofd om hier geen recensies te maken van boeken die ik niet echt goed vind en tot nog toe heb ik me daaraan nogal strikt gehouden. We zullen dus kort zijn. Dit is een typisch tweederangs werk, een eindeloze dialoog met talrijke andere auteurs en voegt daaraan niets wezenlijks toe. Het is dus hoe dan ook beter om die auteurs zelf te lezen, behalve dat een aantal onder hen ook niet de meest originele of prominente zijn. Daarmee is alles gezegd over dit oninteressant werk.

     

    Herbert De Vriese, Geert Van Eekert, Guido Van Heeswijck, Koenraad Verrycken, De koningin onttroond. De opkomst van de moderne cultuur en het einde van de metafysica, Pelckmans-Kapellen, 2005, 308 blz., € 24,99

    Dit was de reden voor mijn bezoek aan de stadsbibliotheek: even kijken of dit de moeite was. Het oordeel is gemengd. Dit is ernstig filosofisch werk, daarvoor niets dan lof. Maar mijns inziens is enkel de eerste van de vier bijdragen leesbaar voor een niet-filosofisch geschoold publiek en dan nog! Ik heb voortdurend zitten denken: is het nu echt niet mogelijk om naast de noodzakelijke analyses wat meer plaats in te ruimen voor de synthese, voor de resultaten van het onderzoek, voor de eigen conclusies, voor de zaak zelf? Als je op elke bladzijde ten minste vijf namen tegenkomt van filosofen, ten minste drie titels van hun werken en ten minste één citaat, dan heb ik althans de neiging om gaandeweg moe en moedeloos te worden. Ik vrees met grote vrees dat minder geduldige lezers dan ik dit werk al na enkele bladzijden opzij zullen leggen. Ik heb de eerste twee hoofdstukken doorworsteld, het derde en het vierde heb ik gedeeltelijk gelezen. Dit is voor specialisten, maar die lezen dit ook niet, ze weten al wat erin staat. Voor wie is het dan geschreven?

     

    John Redwood, Reason, Ridicule and Religion. The Age of Enlightenment in England 1660-1750, Thames and Hudson-London, 1976, 1996², 288 pp. notes, bibliography, index, tweedehands  ong. € 6

    Ook voor dit werk heb ik op mijn tanden moeten bijten, maar ik ben erdoor geraakt, na twee pogingen en ik heb het me niet beklaagd. Verwacht geen uitvoerige bespreking van mij, dat heeft geen zin: ofwel lees je het boek en dan heb je mijn bespreking niet nodig, ofwel lees je het niet en dan heb je ook niets aan een bespreking. Het gaat er in dit boek immers niet om een concreet standpunt te verdedigen of een aantal conclusies te trekken. De auteur heeft zich gedurende enkele jaren uiterst grondig verdiept in deze periode, heeft al de oorspronkelijke werken gelezen, heeft manuscripten en pamfletten opgezocht in bibliotheken. Het resultaat daarvan is een indringend overzicht van de grote en kleinere namen uit de Engelse Verlichting, waarin zowel de voor- als tegenstanders aan bod komen, misschien de laatste wat meer dan de eerste.

    Wat het boek zeer aantrekkelijk maakt is enerzijds het heerlijke Engels en anderzijds de overduidelijke uitzonderlijke intelligentie en flair van de auteur. Het is des te merkwaardiger dat deze zelfde John Redwood na het schrijven van dit magistrale historisch en filosofisch werk een totaal andere wending heeft gegeven aan zijn carrière. Hij is in de politiek gegaan, heeft het tot staatssecretaris en minister gebracht onder Thatcher en deed zelfs een gooi naar het leiderschap van de Conservatieve Partij, maar werd uiteindelijk verslagen door John Major. Hij speelt nog steeds een belangrijke rol in de nationale politiek. Op zijn eigen website vermeldt hij dit boek niet eens. Vreemd.

    Als je over de Engelse Verlichting wil meespreken, kan je niet om dit boek van John Redwood heen. Het is geen gemakkelijke lectuur, maar het werpt een unieke, typisch Britse blik op een voor ons vrijwel onbekend aspect van een van de meest fascinerende periodes uit onze beschavingsgeschiedenis. Zowel de oorspronkelijke gebonden uitgave uit 1976 als de paperback uitgave die in 1996 verscheen naar aanleiding van zijn poging om het tot eerste minister te schoppen, zijn te koop voor een habbekrats.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie
    22-04-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Sam Harris, The Moral Landscape

    Sam Harris, The Moral Landscape. How Science Can Determine Human Values, 291 pp., Free Press, New York, 2010; notes (p. 195-238), references (p. 239-279), index; $ 26,99 hardcover, gekocht bij Amazon voor ongeveer € 15, maar daar al te koop voor amper $ 7,85 plus verzendingskosten.

    Ik besprak hier al de twee vorige boeken van Sam Harris, klik hier en hier.

    Je kan het nog eens nalezen en dan zal je merken dat ik geen fan ben van Sam Harris. Ik heb dan ook lang geaarzeld voor ik zijn nieuwste boek kocht en nu ik het gelezen heb, is mijn mening over hem niet veranderd. Zijn eindnoten zijn nog altijd even irriterend: nu eens een droge referentie, dan weer een bladzijden lange excursus of tirade. De bibliografie is een ongestructureerde en daardoor vrijwel onbruikbare opeenstapeling van uiterst diverse elementen, van belangrijke boeken voor een ruimer publiek tot arcane artikels in hooggespecialiseerde en ontoegankelijke wetenschappelijke tijdschriften. Een van de redenen daarvoor is wellicht dat dit boek gedeeltelijk gebaseerd is op zijn doctoraatsverhandeling in de neurowetenschap.

    Ook nu weer zijn er briljante bladzijden, maar ook veel teleurstellende uitwijdingen die niet verder gaan dan snel voorbijgestreefde journalistieke controverse. Hijzelf verwijst herhaaldelijk naar dit boek als een filosofisch werk, maar dat is het slechts af en toe en dan nog zelden op een diepgaande manier. Ook de titel en vooral de ondertitel kan hij maar heel gedeeltelijk waarmaken: kan de wetenschap, en daarmee bedoelt hij de positieve wetenschappen, morele waarden vastleggen, vaststellen, ontdekken en vooral ook opleggen?

    Hij begint nochtans goed. Vertrekkend van de vaststelling dat wij mensen oordelen over goed en kwaad en dat dit gebeurt in onze hersenen (waar anders, inderdaad), gaat hij opzoek naar de mogelijkheden om in de hersenactiviteiten objectief waarneembare sporen te vinden van dit oordelen. Dat is een goed idee op zich, maar alles hangt natuurlijk af van wat men vindt, van het resultaat van dat onderzoek. Het is immers wel evident dat er sporen zullen gevonden worden van die activiteit, maar helemaal niet zeker dat die sporen uniek en dus significant zullen zijn. Het zou best wel eens kunnen dat activiteiten in bepaalde hersencentra niet specifiek zijn voor één bepaalde inhoud, maar een hele lading aan verscheidene activiteiten dekken.

    En dat is het probleem van dit boek. Nergens slaagt de auteur erin om een concrete, bruikbare link te leggen tussen de wetenschappelijk waarneembare hersenactiviteit en de inhoud daarvan. Hij moet dat zelf ook toegeven, maar zegt dan voortdurend dat het niet is omdat we nu nog geen concrete resultaten hebben, dat die er nooit zullen komen. Dat is echter gemakkelijker gezegd dan bewezen, in het Engels noemt men dat een truism, een truïsme, een waarheid als een koe; in het Frans heet dat een lapalissade, naar Jacques de Chabannes, seigneur de La Palisse (1470-1525), op wie Bernard de La Monnoye (15 juni 1641, Dijon - 15 oktober 1728) een populair chanson gemaakt heeft waarin een aantal dergelijke evidenties opgesomd worden, waarvan de bekendste is: hij zou nog steeds in leven zijn, ware het niet dat hij gestorven was, of: cinq minutes avant sa mort, il était toujours en vie.

    Het is zeer de vraag of we ooit met apparatuur de hersenen zullen kunnen lezen als een open boek. We moeten ons zelfs afvragen of dat wel wenselijk is. Harris verkneukelt zich herhaaldelijk in het vooruitzicht dat wij ooit over perfecte leugendetectors zullen beschikken, die overal in rechtbanken, parlementen en vergaderzalen allerhande zouden aangebracht zijn en die bij de minste oneerlijkheid een alarm zouden doen weerklinken. Zeker, de rechtspraak zou er veel eenvoudiger op worden en ook internationale bijeenkomsten zouden aan moreel gezag winnen. Maar wie zou een zo’n wereld willen leven? Harris blijkbaar wel, ik niet. Ik hoop dat we ooit allemaal altijd en overal volkomen eerlijk zullen zijn, uit overtuiging. Harris rekent op de wetenschap om dat af te dwingen. Ik ben een utopist, een optimist, Harris is een pessimist. In feite is hij niet beter dan de fundamentalistische gelovigen die hij zo verfoeit, want ook zij rekenen op zo’n Big Brother, namelijk God, om de mensen te dwingen om eerlijk te zijn.

    Nu we het toch over Harris’ antiklerikale en antigodsdienstige overtuiging hebben, die in zijn vorige boeken en in talloze artikels in kranten en tijdschriften van zijn hand zo nadrukkelijk aanwezig is, moeten we vaststellen dat hij zich ook nu weer uitvoerig van die kant laat zien. Ik heb vanzelfsprekend geen enkel probleem met die gevoelens, noch met de manier waarop Harris die vertolkt. Ik deel zijn opvattingen volkomen en zijn taal en stijl verschilt niet zoveel van wat je hier al herhaaldelijk hebt kunnen lezen.

    Maar ik vind de irritante en ongepaste vermenging van literaire genres in dit boek helemaal niet overtuigend. Ofwel schrijf je een ernstig en evenwichtig boek over de werking van de hersenen en het verband met onze gedachten en onze morele overtuigingen, en zo’n boek zou ik heel graag lezen, ofwel roer je nog maar eens in de grieventrommel van de atheïst, en ook dat mag voor mijn part gerust nog een tijdje doorgaan. Maar wanneer je de twee probeert te combineren zoals Sam Harris hier gedaan heeft, doet het ene afbreuk aan het andere, veeleer dan het te versterken.

    De kwestie die Harris in dit boek wenst ter sprake te brengen is nochtans van zeer groot belang. Wanneer wij onze morele of ethische overtuigingen niet meer wensen te zoeken in dubieuze zogenaamd heilige boeken, in mystieke openbaringen of in de arbitraire verordeningen van godsdienstige sekten, waar kunnen we dan nog terecht? Wat is goed en wat niet? Harris heeft het bij het rechte eind wanneer hij stelt dat het welzijn van de mens de basis van alles is. Maar hij gaat mijns inziens niet ver genoeg op die weg door. Het welzijn van de mens, of de mensheid, is inderdaad de essentie van de zaak, maar dan alleen of in hoofdzaak voor de mens. In mijn opvatting is de mens echter maar een onderdeel van het geheel van het leven hier op aarde en moeten we derhalve ook rekening houden met alle andere levensvormen en met het geheel van onze omgeving. Vervolgens moeten we stellen dat de mens nooit alleen is: mens zijn is altijd medemens zijn. Dat heeft natuurlijk enorme consequenties als we spreken over ‘het welzijn van de mens’.

    Moraal of ethiek, twee termen voor hetzelfde, heeft te maken met waarden: wat beschouwen wij als waardevol? We kunnen daarbij vertrekken van de meest oppervlakkige zaken, bijvoorbeeld: wij houden van zoete dingen. Als we wat dieper gaan graven, komen we bij meer fundamentele behoeften en hun bevrediging: honger, dorst, behoefte aan beschutting en beveiliging, seksualiteit, zinvolle arbeid en het genot van de vruchten daarvan, solidariteit… Als we nog verder gaan, dan komen we bij de grond zelf van alle waarden, de voorwaarde en voor-waarde van alles: het leven zelf. Niets is belangrijker voor elke levensvorm dan het leven, het in leven zijn, het behoud ervan en de voortzetting ervan. Al de andere waarden kunnen we daarvan afleiden en ze er ook op terugvoeren.

    Dat is een belangrijke vaststelling: voor het leven hier op aarde is dat leven de hoogste waarde. We moeten dus niet zoeken naar waarden of zingeving buiten de aarde. Aangezien alle leven eindig is, moeten we ook niet zoeken naar iets dat na dit leven zou komen. Het leven is een tijdelijk organisme, dat na verloop van tijd afsterft en waarvan al de samenstellende delen weer overgaan in andere vormen. Het leven is geëvolueerd in grote verscheidenheid en de meest opvallende levensvorm is (nu) de mens, die gekenmerkt is door een uiterst verfijnd verstand. Met dat verstand is de mens in staat om de aard en de samenhang van de dingen enigermate te doorgronden, steeds vanuit het menselijk standpunt. Ook het samenleven van de mensen en de plaats van het individu daarin is voorwerp van onze overpeinzingen en ook daar moeten we met niets anders rekening houden dan wat er hier op aarde is.

    Maar ik betwijfel of de positieve wetenschap en meer bepaald de neurowetenschappen, het experimenteel onderzoek van de werking van onze hersenen, ons op langere termijn veel kan bijbrengen, zoals Sam Harris beweert in dit boek, over wat waardevol is voor de mens. Er zijn teveel onbeantwoorde fundamentele vragen die in dat verband steeds weer de kop opsteken. Zelfs indien we zouden ontdekken wat een mens gelukkig maakt, door in de hersenen te gaan zoeken naar de fysieke verschijnselen die met geluk te maken hebben, wat hebben we dan vastgesteld en wat hebben we daaraan? De verleiding lijkt me groot om dan te proberen dezelfde fysieke toestand van de hersenen te veroorzaken op een kunstmatige manier, zoals we nu al doen wanneer we allerlei drugs gebruiken of toedienen. Bovendien is het vinden van één ultieme optimale hersentoestand een dwaze illusie en een ellendige verarming: onze hersenen zijn zo complex en individueel gedifferentieerd, zowel qua fysieke structuur en functioneren, om nog te zwijgen van de gedachte-inhouden, dat het geluk niet kan herleid worden tot één bepaalde vorm van orgastische of mystieke climax. Om Harris’ eigen redenering te volgen: het is niet omdat bij een grote gelukservaring de hersenen een bepaalde vaststelbare fysieke activiteit ontplooien, dat er geen andere gelukservaringen mogelijk zijn bij identieke hersenactiviteit, of geen andere hersenactiviteiten bij even grote of nog grotere gelukservaringen.

    Waar Harris van droomt is een wereld van heroïneverslaafden. Zelfs onze zeer onvolmaakte maar menselijke wereld, waarin zoveel mensen nodeloos lijden onder het geweld, het egoïsme en de machtswellust van hun medemens, is nog veruit te verkiezen boven een wereld waarin de wetenschap ons in staat stelt om met zijn allen gelukzalig aan een stel infusen te liggen tot in eeuwigheid.

    Sam Harris is een begaafd auteur, maar het is geen belangrijke wetenschapper en nog veel minder een groot filosoof. Lees hem dus met mate, veeleer als tijdverdrijf, voor het oppervlakkig plezier, maar altijd met gepaste argwaan en het nodig mentaal voorbehoud als het over de diepste grond der dingen gaat; zeker op dat vlak is hij een onbetrouwbare en dus onveilige gids. Of nog beter: lees hem toch maar beter niet, lees liever eens iets dat wel echt belangrijk is.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    17-04-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Susan Neiman: Moral Clarity, of Muddy Waters?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Ik had de naam van Susan Neiman al enkele keren ontmoet in mijn recente lectuur, maar toen ik enkele recensies las over haar werk, leek het me niet tot het meest onmisbare te behoren. Onlangs echter sprak iemand me over haar in zeer lovende bewoordingen, eraan toevoegend dat ze in Leuven kwam spreken op 9 april 2011. Dat bracht me ertoe twee van haar boeken te bestellen en een ervan heb ik ook meteen gelezen: Susan Neiman, Moral Clarity. A Guide for Grown-Up Idealists, 467 pp., Harcourt, Orlando &c., 2008, hardcover, $ 27, gekocht via Amazon France voor € 2,44 plus 5,99 verzendingskosten.

    De enige reden waarom ik aan dit boek een korte bespreking wijd, is om eventuele geïnteresseerden te waarschuwen: laat je niet misleiden door de titel noch de ondertitel; je zal in dit boek het ene noch het andere vinden.

    Een van de oorzaken daarvan is, dat dit boek in feite een allegaartje is van lezingen die de auteur heeft gehouden, op uitnodiging van opportunistische universiteiten zoals die van Leuven, die ongetwijfeld gecharmeerd waren door haar titels en die van haar boeken en die maar al te blij waren dat ze een vrouwelijke spreker, een moeder van drie kinderen, een filosofe en een Joodse bovendien, konden uitnodigen om te laten zien hoe open en vooruitstrevend ze wel waren.

    Neiman (°1955) vermeldt in haar boek ergens dat een van haar professoren haar tijdens haar studies rond 1970 aanraadde om een ander domein uit te kiezen dan filosofie. Zij haalt dat aan als een flagrant bewijs van de vrouwonvriendelijke houding van de academische wereld van toen. Voortgaande op dit boek, meen ik evenwel dat de kans groot is dat haar prof haar toen veeleer een welgemeende persoonlijke stille wenk gaf dan hij een oordeel uitsprak over de geschiktheid van vrouwen überhaupt om aan filosofie te doen. Typisch voor haar dat ze dat toen niet doorhad en blijkbaar nog steeds niet door heeft.

    Helderheid van welkdanige soort dan ook ontbreekt ten enenmale in dit boek. De verschillende hoofdstukken vertonen nauwelijks enige structuur of onderlinge samenhang. De stijl is die van de zogenaamd onderhoudende lezing, doorspekt met de klassieke filosofische anekdotes, flauwe grapjes en eindeloos veel verwijzingen naar de kranten, het nieuws en de Amerikaanse politiek. Heel vervelend vond ik de hebbelijkheid die ze heeft om anderen aan het woord te laten in haar eigen woorden; zo laat ze Socrates, Kant &c in de directe rede spreken, dus niet: Kant zegt dat je de mens nooit als een middel mag gebruiken, maar: Gebruik een mens nooit als een middel. In dit voorbeeld is het evident dat het om Kant gaat, omdat het een rechtstreeks en bekend citaat is, maar voortdurend laat Neiman de lezer in het ongewisse of hij nu Kant aan het lezen is (in de gepopulariseerde stijl van Neiman), dan wel Neiman zelf, en het onderscheid tussen de twee is wel belangrijk (en groot!).

    Met een titel zoals de hare, mag een mens toch iets verwachten over de fundamenten van onze moraal, en dat op een verhelderende manier. Ik althans heb het niet gevonden. Er worden heel wat klassieke thema’s aangekaart, naast veel voorbeelden uit de recente geschiedenis, maar dat gebeurt allemaal op een zeer oppervlakkige, vage, verwarde, nodeloos ingewikkelde, wijdlopige en ongestructureerde manier.

    Ik kan de verleiding niet weerstaan om haar rechtstreeks te citeren (p. 416): When we look for moral clarity, what we often get is kitsch.

    Daarmee is voor mij alles gezegd over dit zeer teleurstellende boek. Misschien verklaart dat ook zijn belachelijke prijs.

    Zoals je kan zien is het boek in het Nederlands vertaald, € 17,99 paperback.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    08-04-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mijn gedacht
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Gisteren stelden we hier dat iedereen vrij moet zijn om te denken, te zeggen en te schrijven wat hij of zij wil. We noemden dat een voorwaarde voor het volwaardig mens zijn. We voegden daar wel onmiddellijk aan toe dat niet alle gedachten en ideeën evenwaardig zijn en haalden het racisme aan als een duidelijk minder nobele manier van denken. Hoe moeten we dan omgaan met afwijkende en zelfs ronduit verwerpelijke opvattingen?

    Een eerste moeilijkheid is deze: hoe maken we het onderscheid tussen goed en kwaad als het over gedachten, opvattingen, ideologieën gaat? Een opvatting kan negatieve gevolgen hebben op verschillende manieren en voor verschillende mensen, voor de betrokkene zelf en/of voor anderen. We blijven dus bij onze stelling dat niet het hebben van een opvatting verkeerd is; enkel de gevolgen ervan kunnen we aan een oordeel onderwerpen.

    Laten we bij ons voorbeeld blijven: racisme. Er zijn mensen die zo denken, dat is evident. Zolang het daarbij blijft, kan men niet van een misdaad spreken. Maar onze gedachten hebben steeds een invloed op het gedrag, ze zijn niet vrijblijvend. Iemand die mensen van andere rassen als minderwaardig beschouwt, zal dat allicht ook laten blijken. Hij of zij zal die andere mensen niet behandelen zoals eigen ‘rasgenoten’ en zal hen bijvoorbeeld bepaalde rechten ontzeggen, of hen beschimpen of zelfs geweld aandoen. Racisme kunnen we als een minder goede manier van denken beschouwen omwille van de negatieve gevolgen ervan voor de mensen die erdoor uitgesloten en gediscrimineerd worden. Racisme kan ook negatieve gevolgen hebben voor de persoon zelf. Door zich zo op te stellen, sluit men zich af van anderen, niet alleen van de mensen die men als minderwaardig beschouwt, maar ook van de meerderheid van de mensen, die racisme terecht afwijzen en de praktijk ervan zelfs bij wet verbieden. Men miskent de fundamentele mensenrechten van een deel van de bevolking. Men plaatst zich zo in een situatie en een gezelschap waarin men van kwaad tot erger kan gaan. Ideologische racisten worden dan geweldenaars die andere mensen schade toebrengen, alleen omdat ze een andere huidskleur hebben.

    Racisme en andere vormen van discriminatie zijn strijdig met het gelijkheidsbeginsel, dat zegt dat alle mensen over dezelfde fundamentele rechten beschikken. We kunnen dus globaal dezelfde morele criteria toepassen op gedachten, ideeën en ideologieën als op daden. In de grondwet van de U.S.A staat dat alle mensen als gelijken geboren worden, maar het heeft geduurd tot in de jaren zestig van de twintigste eeuw eer zij hun burgerrechten konden opeisen. Belgische vrouwen kregen pas in 1946 stemrecht. Er is vandaag nog overal rabiaat racisme en zware discriminatie.

    Ook de twee andere principes, vrijheid en solidariteit zijn goede toetsstenen voor de opvattingen die mensen hebben. De meest gehoorde kreet bij alle revoluties is deze: vrijheid! Elke ideologie die de individuele vrijheid van mensen nodeloos en willekeurig aan banden legt, kunnen we zonder meer afwijzen. Even zo voor de solidariteit: wanneer mensen de solidariteit afwijzen en de onbeperkte vrijheid van het individu prediken, kunnen we meteen zeggen dat dit een afkeurenswaardig standpunt is. Het extreem communisme en het onbeperkt kapitalisme zijn dus geen van beide goede ideologieën.

    Wij weten nu dat we onze morele regels ook mogen toepassen op de ideeën die mensen hebben. Maar wij zijn vertrokken van de gedachte dat de gedachten vrij zijn, ook als ze moreel verwerpelijk zijn. Enerzijds keuren we het racisme terecht af, maar anderzijds blijven we beweren dat mensen de vrijheid moeten hebben om racistisch te denken, te spreken en te schrijven. Hoe rijmen we dat tezamen?

    Het antwoord vinden we in het feit dat de vrije meningsuiting een algemeen recht is. Racisten mogen racistisch denken en die mening ook verkondigen, maar antiracisten mogen dat ook. Men mag dus de mening van anderen betwisten en zelfs bestrijden, maar steeds binnen het domein van de gedachten, het gesprek en de media. Het gaat pas fout wanneer er door de enen of de anderen geweld wordt gebruikt, wanneer men ideeën met andere middelen dan het woord opdringt. Dat kan bijvoorbeeld door individuele of collectieve hersenspoeling, door massale propagandatechnieken, door een opvoedingssysteem of met bruut geweld, door het elimineren van ideologische tegenstanders en andersdenkenden. Hitler heeft zo onder meer naar eigen zeggen de vrijzinnigheid in Duitsland uitgeroeid, Robespierre schakelde meedogenloos alle politieke tegenstanders uit, net zoals Stalin, Pol Pot…

    Wij weten nu dat wij ideeën kunnen beoordelen op dezelfde manier als daden. We weten ook dat we de ideeën die wij als verwerpelijk beschouwen zonder meer mogen bestrijden, zolang dat we dat op een niet-gewelddadige manier doen, dus niet door ze te verbieden of door de mensen die ze verspreiden te bestraffen, maar wel door aan te tonen waar ze verkeerd gaan en door ze te confronteren met andere en betere ideeën. Wij mogen dus andersdenkenden proberen te overtuigen van ons gelijk en hun ongelijk. Dat is meteen een oproep tot alle mensen van goede wil om zich voortdurend waakzaam op te stellen tegenover alle gevaarlijke ideeën, maar ook om de goede, de beter en de beste ideeën zoveel als mogelijk te propageren. Wij mogen ons nooit laten verleiden tot laksheid op dat punt. Al te vaak zijn het de mensen met de meest betwistbare ideeën die het hoge woord voeren, terwijl de waarden die door de meerderheid worden gedragen en door de moreel meest hoogstaande vertegenwoordigers worden vertolkt, niet de aandacht krijgen die ze verdienen.

    Evenmin mogen we ons verschuilen achter vage formuleringen en traditionele maar ongegronde opvattingen. Elke politieke partij heeft het over waarden, zelfs over fundamentele waarden, maar zij preciseren nooit wat ze daarmee bedoelen of waarop deze waarden gesteund zijn. In Vlaanderen is dat vooral bij de christendemocraten een blijvend probleem. Men verwijst voortdurend naar de christelijke waarden, maar men distantieert zich keer op keer terecht van het kerkelijk instituut dat die waarden omschrijft, fundeert en oplegt. Wanneer men aan christelijke politici vraagt welke die christelijke waarden zijn, krijgt men nauwelijks enig antwoord, hoogstens enkele algemeenheden die elkeen kan onderschrijven. En dat terwijl de principes zelf van het christendom en daardoor veel van de concrete voorschriften, radicaal in tegenspraak zijn met de universeel aanvaarde mensenrechten en niet te verenigen zijn met een objectieve menselijke ethiek. Enkele voorbeelden volstaan om dat aan te tonen. De vrouw heeft in de kerk niet dezelfde rechten als de man; de kerk heeft zelfs vastgelegd dat dit onderwerp niet meer kan besproken worden. Dat is ook zo voor het verplichte celibaat voor de priester. Deze beide voorschriften zijn strijdig met de meest fundamentele mensenrechten, er is geen enkele objectieve waarde die door deze ‘wetten’ wordt bevorderd of gevrijwaard. Het zijn gewoon historisch gegroeide inhumane afwijkingen, het resultaat van eeuwenoude perverse opvattingen over de vrouw en over de menselijke seksualiteit. Het zou de denkers en de ideologen van een ‘christelijke’ EN democratische partij sieren indien zij daarover een duidelijk standpunt zouden innemen, in plaats van telkens wanneer men hen met deze vragen confronteert, de vlucht te nemen in een verwijzing naar een scheiding van kerk en staat die in flagrante tegenspraak is met de benaming zelf van hun partij.

    Ik betreur het dat men in het maatschappelijk debat zo weinig aandacht schenkt aan het verspreiden en bespreken van de vrijzinnige standpunten, terwijl de uiterst vage en ongesubstantieerde zogenaamd christelijke als een onaantastbaar gedachtegoed blijven verspreid worden. En dat gaat echt niet over loze leuzen of vage begrippen. Een voorbeeld zal dat duidelijk maken.

    Vandaag is euthanasie een onderwerp dat zeer concreet is voor een groot aantal Vlaamse mensen. Wij worden ouder, veel ouder dan vroeger en dat heeft zijn gevolgen. Er zijn nu meer ouderen van dagen in de maatschappij en zij hebben veel meer te maken met allerlei ouderdomsverschijnselen. De medische kennis is er enorm op vooruitgegaan, ook en misschien vooral in de gerontologie. Ouderenzorg, zowel in rust-en verzorgingsinstellingen als via de thuiszorg, is een belangrijke maatschappelijke taak. Dat alles brengt met zich mee dat heel veel ouderen het levenseinde zien naderen. Velen van hen, of van ons, want ik ben ook officieel een senior, zijn nog zeer actief, gezond en bewust. Maar anderen zijn soms erg beperkt in hun mogelijkheden, lijden aan pijnlijke ziekten zoals kanker, of hebben te maken met mentale achteruitgang of totale dementie. Onze kinderen en kleinkinderen en iedereen die met ons te maken heeft, staat voor de vraag naar de actieve levensbeëindiging, de euthanasie. Op welk moment nemen wij afscheid van het leven? In hoeverre mogen wij ingrijpen in dat proces? Dat is een prangende vraag voor velen onder ons.

    Voor de katholieke kerk is het een onbespreekbare zaak: actieve levensbeëindiging is verboden, het is een vorm van moord. Maar in de praktijk zien we dat er allerlei achterpoortjes zijn en schimmige protocollen, waarbij wel degelijk ingegrepen wordt in het sterfproces. Er is de palliatieve zorg, waarbij men het lijden verzacht, door het bestrijden van de symptomen en een doorgedreven onderdrukking van de pijn. Men beweert dat dit voor de meeste patiënten kan volgehouden worden tot aan hun natuurlijke dood, met het behoud van een aanvaardbare levenskwaliteit, ook wat betreft het bewustzijn. In mijn eigen directe omgeving heb ik kunnen vaststellen dat dit zeker niet bij iedereen het geval is.

    In de palliatieve zorg probeert men de ongeneeslijk zieke mens dus niet te genezen, maar wel het lijden draaglijk te maken. In een recent artikel in de Campuskrant van de Leuvense universiteit stelt men: “Slechts bij een à twee procent van de patiënten kunnen we de symptomen niet voldoende bestrijden om een comfortabel einde te garanderen. Dan is het goed dat we in die uitzonderlijke situaties kunnen beschikken over de mogelijkheden van palliatieve sedatie of voor sommigen euthanasie.”

    Wat bedoelt men precies? Palliatieve sedatie gebeurt door het toedienen, tijdens de allerlaatste levensfase, van een zo grote dosis chemische producten (we kunnen het geen echte geneesmiddelen noemen) dat de patiënt wegzinkt in een diepe verdoving, waaruit hij of zij niet meer verondersteld wordt te ontwaken. Het overlijden zelf gebeurt dan spontaan, niet ten gevolge van de toegediende middelen, binnen een periode die tot zeven dagen en meer kan gaan. Omdat de echte dood als het ware natuurlijk is, onafhankelijk van de verdoving, zal men geneigd zijn om het ogenblik waarop men overstapt naar palliatieve sedatie, zo lang mogelijk uit te stellen. De reden waarom men de patiënt in een verdoving brengt die men als onomkeerbaar beschouwt, is immers dat de normale palliatieve pijn- en symptoombestrijding niet meer als afdoende ervaren wordt, door de patiënt en door de omgeving.

    Meteen zien we een aantal problemen opduiken. Men heeft geen controle over het tijdstip van het begin en over de duur van de sedatie. Men moet dus proberen om die periode zo kort mogelijk te houden, het is niet de bedoeling dat ze maanden duurt, bijvoorbeeld. Men zal dus zo lang mogelijk wachten met het begin ervan en daarbij een afweging maken tussen de pijn en het ongemak dat iemand nog aankan enerzijds en de noodzaak om de periode van de sedatie niet onmenselijk lang te rekken. Maar wat als de pijn zo groot wordt en de symptomen zo ondraaglijk, terwijl er geen enkele reden is om aan te nemen dat de natuurlijke dood nabij is? Mensen kunnen soms een zeer lange en zeer pijnlijke doodstrijd doormaken, waarbij geen gewone verdoving helpt, tenzij de sedatieve.

    Wat weten wij over wat er gebeurt met het bewustzijn van iemand die definitief sedatief verdoofd is? Welke middelen gebruikt men daarvoor? Hebben die invloed op de verstandelijke vermogens? Op allemaal? Op de emoties? Totaal? Blijft men vocht en voedsel toedienen? Zuurstof? Dromen sedatieve patiënten? Hebben zij nog passief contact met de buitenwereld? Horen zij? Het is niet omdat iemand uiterlijk zeer kalm is en er bijna gelukzalig bij ligt dat hij of zij volledig buiten bewustzijn is, dat weet men van comateuze patiënten die na lange tijd toch ontwaken of van patiënten die soms jaren volledig verlamd zijn maar al die tijd een belangrijke vorm van intern bewustzijn en zelfs waarneming bewaren, zonder dat ze daaraan uitdrukking kunnen geven.

    Men antwoordt altijd geruststellend en met een ongefundeerde zelfzekerheid op dergelijke vragen, maar ik heb daarbij ernstige twijfels, want zeker weet men het niet. Maar stel dat het inderdaad zo is dat de palliatieve sedatie zeer efficiënt is, dat de patiënt in feite in een diepe, irreversibele coma of hoe men het ook noemen wil, gebracht wordt, dat er geen enkele hersenactiviteit meer kan vastgesteld worden. In feite heeft men dan actief de patiënt hersendood gemaakt, in afwachting dat ook de rest van zijn lichaam de strijd staakt. Indien dat het geval is, en dat zou best zo zijn, om zeker te zijn dat men niet zomaar iemand oppervlakkig verdooft voor het oog van de omstanders, terwijl hij of zij in een hel belandt, wat is dan nog het verschil met euthanasie, waarbij men niet alleen de hersenfuncties uitschakelt, maar tegelijk alle levensfuncties?

    De sedatie waarvan sprake is in feite een vorm van euthanasie, daar kan men niet om heen. Wanneer men iemand hersendood maakt, is die persoon in feite gestorven. Het is een onomkeerbaar proces, of het is althans zo bedoeld. Patiënten die geen enkele hersenactiviteit meer vertonen, laat men in de praktijk altijd sterven, men houdt ze niet kunstmatig in leven, tenzij in perverse situaties, waarbij de omgeving of de leiding van de instelling dat om principiële of vaker nog religieuze redenen eisen. Sedatie is dus als term een eufemisme voor euthanasie, meer niet. Palliatieve sedatie is echter ook een onnodige complicatie in wat men eigenlijk doet, namelijk het actief beëindigen van het menselijk leven van de patiënt. Het is niet omdat het proces waarbij de levensfuncties een na een stilvallen langer duurt, dat het daardoor ook een meer menselijk of minder pijnlijk proces is, voor de patiënt of voor de familie.

    Waarom doet men het dan? Omdat het, volgens een bepaalde handige maar grondig oneerlijke interpretatie, geen actieve levensbeëindiging is, die verboden is door de katholieke leer. En dus kiest men in katholieke ziekenhuizen, die in Vlaanderen de overgrote meerderheid uitmaken, voor die formule en weigert men patiënten de euthanasie waarom ze soms vragen. Men verzorgt de patiënt palliatief zolang men kan; als dat onmogelijk geworden is, dan maakt men hem of haar hersendood (dat hoop ik althans). De rest van het lichaam zal dan een ‘natuurlijke’ dood sterven, na ‘enige’ tijd. Al die tijd zorgt men voor een gepaste begeleiding, van de patiënt en van de omgeving. De kosten vallen grotendeels ten laste van de ziekteverzekering, dat wil zeggen van de gemeenschap.

    Ook ongelovigen en atheïsten zullen wellicht vaak kiezen voor deze ogenschijnlijk zachte, schroomvolle, niet overhaaste, niet agressieve formule. Om de redenen die ik hierboven heb uiteengezet, is dat niet mijn keuze. Het is niet meer dan het uitstellen, zogenaamd ten behoeve van de familie, van wat toch moet gebeuren. Het lijkt op het eerste zicht voor sommigen een meer aantrekkelijke verpakking van hetzelfde, namelijk euthanasie, waarbij men op een bepaald ogenblik een einde maakt aan alle levensfuncties, meestal door eerst te verdoven en dan het hart te laten stoppen.

    Dit lijkt me een eerlijker procedure. Men kan het moment van de euthanasie net zo goed afspreken met de patiënt en de omgeving als dat van het inzetten van de sedatie. Het enige verschil is dat het lichaam bij euthanasie niet nog een tijdje nodeloos warm gehouden wordt, zonder dat er enige menselijke waardigheid of activiteit is. Ik zou dat persoonlijk niet wensen: als ik afscheid neem, dan is dat met heel mijn lichaam, niet alleen met mijn bewustzijn. Wanneer ik het laatste vaarwel heb gezegd aan mijn geliefden, wens ik dat ik helemaal dood ga, niet half, niet misschien, eventueel of enigszins en dat men nog een tijdlang opgescheept zit men mijn stoffelijk overschot.

    Palliatieve sedatie is een nodeloze, zinloze complicatie van een ingrijpend maar zeer eenvoudig en onvermijdelijk proces: sterven. Wanneer wij ons afvragen welke waarden en rechten hier beschermd worden, dan blijven wij het antwoord schuldig. Het gaat om een louter cosmetische procedure, die in feite maar twee oorzaken of (drog-)redenen heeft: enerzijds het kerkelijk verbod op de normale euthanasie en anderzijds de toch wel zeer merkwaardige veronderstelling dat het voor de omgeving minder pijnlijk zou zijn indien het lichaam van hun geliefde, van wie men als persoon definitief afscheid genomen heeft, nog enige tijd kunstmatig in een uiterst bedenkelijke vorm van leven gehouden wordt, waarbij het afbraakproces dat door de ziekte was ingezet onverminderd doorgaat en de onbeschrijflijke pijn van die doodsstrijd alleen nog kan onderdrukt worden, indien dat al het geval is, door een definitieve uitschakeling van alle bewustzijnsvermogens en dus van de mens zelf.

    Dit is een voorbeeld van het toepassen van de vage religieuze vooroordelen die de kerk bij onze Vlaamse mensen gedurende generaties ingehamerd heeft, zonder er veel over na te denken, enkel en alleen vertrekkend van een kerkelijk dogma, dat men als eeuwig en absoluut geldend verdedigt tegen alle beter weten in. En om het dogma, in dit geval: gij zult niet doden, te redden, praat men de mensen een formule aan die in de grond in niets verschilt van datgene wat verboden is, niet vanuit het theologische dogma zelf, natuurlijk, want dat zou niemand echt overtuigen, maar vanuit een typisch christelijke zweverige verdoezeling van de feiten, waarbij over de patiënt niet meer gesproken wordt, want die heeft men de facto uitgeschakeld en waarbij alle aandacht kan gaan naar de omgeving, die zogezegd troost zou vinden in het feit dat de geliefde daar wel ligt te creperen, enige tijd, maar het toch wellicht niet meer voelt. Dat is je reinste hypocrisie en een cynisch spel met de gevoelens van de mensen onder de moeilijkste van alle omstandigheden. Voor mij is dat helemaal geen troost, maar een waarlijk verschrikkelijke gedachte.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    19-02-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Rationeel denken
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Ratio, rede… als we stilstaan bij een belangrijk begrip als dit, weten we meteen niet meer wat zeggen. Laten we toch maar een poging doen.

    Rede is ons verstand gebruiken: gebruik toch uw verstand! Ons verstand situeert zich in ons hoofd. Denken doen we met onze hersenen. Maar dat is niet het enige wat we met onze hersenen doen. Ook onze emoties behoren essentieel tot onze verstandelijke vermogens, ook dat gebeurt in onze hersenen. Recent onderzoek heeft aangetoond dat onze hersenen bestaan uit verscheidene delen, die elk gespecialiseerd zijn in bepaalde activiteiten. Maar het is even duidelijk dat geen enkele van die hersenzones onafhankelijk van al de andere kan werken. Wanneer zelfs maar een klein gedeelte van de hersenen forfait geeft of beschadigd geraakt, komt de hele persoonlijkheid in het gedrang. We hebben dus in onze hersenen niet één centrum dat zich bezig houdt met de rede, het puur verstandelijk redeneren en een ander, dat uitsluitend met onze emoties begaan is; en misschien nog een derde waar ons geheugen gehuisvest is en een vierde waar ons vermogen tot taal huist en zo verder. De rede, het verstand, dat zijn slechts woorden waarmee we bepaalde specifieke activiteiten van het geheel van onze hersenen benoemen. Om helder na te denken moeten we kunnen rekenen op al onze verstandelijke vermogens, niet slechts over een deel.

    Met de rede bedoelen we in het bijzonder dat gebruik dat zich niet uitsluitend of vooral laat leiden door rauwe emotie, maar dat op die emoties reflecteert, dat zich bewust wordt van de emoties en ze incalculeert of juist verwerpt bij het nemen van de beslissingen.

    De mens kan daardoor verschillende belangen afwegen tegen elkaar: direct genot of een uitgesteld maar hoger genot of een hogere waarde? De krekel en de mier… De redelijke mens is niet het machteloze slachtoffer van zijn brute, primaire emoties, maar houdt steeds de belangrijkste menselijke waarden in ere. De mens is vooruitziend en houdt rekening met eerdere ervaringen en aangeleerde wijsheid. Alcohol drinken geeft een vorm van onmiddellijk genot, maar ook een kater, het tast je hersencellen aan, het leidt tot verslaving, het beïnvloedt je gedrag, het bedreigt je sociaal functioneren… Je kan jezelf opleggen om niet te drinken, of met mate.

    De basisdrift van de mens is persoonlijk zelfbehoud en instandhouding van de soort door voortplanting en door het vormen van een gunstige samenleving; daarbij komt de empathie, die spontaan de gevoelens van zelfbehoud plaatsvervangend opwekt tegenover onze partners, onze nakomelingen, onze vrienden &c. in afnemende mate van verwantschap of vriendschap. Uit eigen ervaring weten we dat als we met een hamer op onze vinger slaan, dat behoorlijk pijn doet. Als we dan zien hoe iemand anders op zijn duim hamert, dan ontlokt ons dat een reactie. Als het gaat om uw zoon, dan kan je als het ware de pijn zelf voelen. Als het gaat om een filmpje op tv over een Japanner die zijn huis aan het verbouwen is, dan schieten we in een lach. Medelijden, empathie is een relatief begrip.

    De rede stelt ons in staat om de complexe belangenconflicten die zich voortdurend aandienen op een bevredigende wijze op te lossen. Ik voel me aangetrokken tot een persoon die ik ontmoet; maar veeleer dan daarop onmiddellijk in te gaan, zal ik een afwachtende of voorzichtige houding aannemen. Ik weet immers dat die andere persoon waarschijnlijk helemaal niet zal zijn zoals ik nu denk, dat die een eigen leefwereld heeft die ik zomaar niet kan binnendringen en eventueel vernietigen, dat toegeven aan mijn ‘verliefdheid’ misschien wel aangenaam zal zijn voor mij, maar ook veel andere waarden en belangen kan bedreigen.

    Redelijk denken en handelen is dus een kwestie van afwegen, van vergelijken en van keuzes maken. Het is geen kwestie van genot of afzien van dat genot, maar een keuze tussen verschillende vormen en gradaties van genot. Daarbij zal de hoogste waarde steeds de primaire zijn: het individueel overleven onder de meest bevredigende omstandigheden, het samenleven in gemeenschap en de instandhouding van de soort door de voortplanting. Dat is de basis van alles, daarover zijn we het meest bezorgd, dat mogen we nooit helemaal of gedurende langere tijd uit het oog verliezen. Men zegt wel eens dat een kort, intens leven beter is dan een lang leven waarin niets speciaals gebeurt. Maar hoeveel mensen zouden er kiezen voor het korte leven, indien ze voor de keuze gesteld werden?

    Hoe die topprioriteit concreet ingevuld wordt, hangt af van de unieke combinatie van gegevens in elk van ons. Er zijn allicht wel enkele min of meer algemene regels. Gij zult niet doden, gij zult het bezit of de echtgenote van een ander niet begeren, gij zult niet liegen… Maar op elke regel is er een uitzondering en regels kunnen ook met elkaar in conflict komen, er zijn in het leven lastige dilemma’s en onoplosbare problemen: damned if you do, damned if you don’t. Het komt mij voor dat als we in dergelijke situaties de basisprincipes in eer houden, we al behoorlijk ver komen. Dat kan dan als een eerste belangrijke regel voor het denken en het handelen gelden. Om te kunnen genieten moet je leven, dus zorg er eerst voor dat je in leven blijft. Om in leven te blijven, heb je de anderen nodig, dus maak dat je met hen kunt samenleven. Overleven doe je op deze aarde, dus draag zorg voor je milieu.

    Dat de primaire waarden primeren, dat ze voorrang hebben op de secundaire, betekent dat we ze in ons afwegen het grootste gewicht geven, in die mate zelfs dat zij beslissend zijn wanneer ze in conflict komen met andere belangen. Met de auto naar het werk rijden is voor de meeste mensen blijkbaar aangenamer dan met het openbaar vervoer of met de fiets. Dat merk je elke morgen en avond. Maar de vervuiling die dat meebrengt, kan levensbedreigend zijn. Op dat ogenblik zetten we de auto aan de kant, vrijwillig of gedwongen. Overleven is belangrijker dan het bedenkelijke plezier van in de file te staan.

    Maar het brengt ook mee dat die waarden ons opeisen. De mens is een vreemd wezen, dat zich in zijn leven met allerlei zaken bezighoudt. Mensen hebben de neiging om zich te specialiseren, om intensief of zelfs obsessief met een bepaald aspect van het leven bezig te zijn en andere te verwaarlozen. Dat kan te maken hebben met de taakverdeling die het samenleven met zich meebrengt: je hebt loodgieters en computerspecialisten, handenarbeiders en meer intellectuele types. Maar vaak is die specialisatie veeleer een hobby en dat kan werkelijk de meest vreemde en zelfs bizarre vormen aannemen. Het gaat van min of meer onschuldige verzamelwoedes tot ziekelijke dwangneuroses. Zo heb ik me destijds verbaasd over mijn jeugdvriend André, de meest begaafde en verstandigste jongeman die ik ooit heb mogen ontmoeten: hij verzamelde de deksels van luciferdoosjes in dikke albums. Zelf maak ik me schuldig aan het verzamelen van postuurtjes. De boog kan niet altijd gespannen staan, het is goed van een onschuldige hobby te hebben, het beantwoordt blijkbaar aan een menselijke drang.

    Maar het bezig zijn met een onschuldige hobby mag niet de hoofdzaak worden. We moeten onze primaire doelstellingen steeds voor ogen houden en daar vooral mee bezig zijn, rechtstreeks of onrechtstreeks. Hobbyvissen is een hobby als een andere, maar wie de hele dag niets anders doet, verengt zijn leven al te zeer en kan moeilijk als een volwaardige deelgenoot gezien worden in de samenleving. We zouden idealiter het grootste gedeelte van onze mentale en materiële energie moeten besteden aan de instandhouding van onze persoon, aan de samenleving en het milieu en aan de instandhouding van de soort door de voortplanting (al dan niet actief). Wanneer dat al te zeer ontbreekt in ons leven, moeten we ons vragen gaan stellen.

    Onze materiële noden vragen steeds minder inspanning, dank zij onze technologische samenleving. Er komt dus meer tijd vrij voor niet-essentiële bezigheden, voor tijdverdrijf, voor het genieten van de aangename kanten van het leven. Voor velen is dat het vrolijk meedraaien in de entertainmentindustrie. Enerzijds werkt men keihard, anderzijds geniet men zo intens mogelijk. Men gaat zo van de ene piek naar de andere. Er is dan nog maar weinig plaats voor gestadig leven in een gezonde mengeling van werk en genot, of voor genot in het werk. Het werk wordt dan meer en meer gezien als een onaangename bezigheid, die ons weerhoudt van het genot. Negotie, een oud woord voor handel, komt van negotium, letterlijk de afwezigheid van vrije tijd. Voor Marx was alles wat de mens afhoudt van het nietsdoen (otium) een vorm van vrijheidsberoving, een aliënatie.

    Redelijk leven, rationeel denken heeft dus te maken met de prioriteiten die we stellen. We denken na over onze emoties. We doen niet zoals Acchille Van Acker destijds memorabel zei: d’abord j’agis et puis je réfléchis.

    Een ander aspect van de samenwerking tussen de rede en de emoties, naast het min of meer beredeneerd nastreven van het genot, is het vermijden van pijn, dat zelf slechts een andere formulering is van het genotbeginsel. Maar vermijden van pijn staat niet gelijk met genot. Genot en pijn staan aan de beide uiteinden van een schaal waarvan het middenpunt de ataraxie is, de onverstoorbaarheid, het rustig en ongehinderd beleven van het bestaan. Toch ligt die ataraxie dichter bij genot, omdat de afwezigheid van pijn op zichzelf al als een positieve ervaring geldt.

    De mens is evenzeer bezig met het angstvallig vermijden van pijn als met het actief nastreven van genot. De kans op pijn is immers zo groot, dat als men niet voorzichtig is, de pijn voortdurend zal toeslaan. Het leven is precair. Wie enkel aan het genot denkt, verliest het risico op pijn uit het oog. De rede zal waarschuwen voor de mogelijke pijn die een onbeheerst nastreven van het genot met zich meebrengt.

    De redelijke mens zal dus zijn aandacht vooral richten op de primaire menselijke activiteiten en zijn energie vooral daaraan besteden. Wie daarvan in belangrijke mate afwijkt, beleeft zijn mens-zijn op een minder dan optimale manier. Het is mogelijk dat dat op een onschuldige manier gebeurt, dat wil zeggen dat de persoon zelf noch de maatschappij eronder lijden. Toch moeten we inzien dat al de tijd die we besteden aan onbelangrijke zaken, in principe te kort doet aan de meer belangrijke. Dat wil niet zeggen dat we altijd en uitsluitend met de belangrijke moeten bezig zijn, maar toch vooral.

    Dat brengt me bij een van mijn blogcorrespondenten. Hij is naar eigen zeggen christelijk gelovig, gelooft in astrologie en nog veel vreemdere zaken. Ik neem hem als voorbeeld van de zeer talrijke schare van mensen die de wereld bekijken op een niet-rationele manier. Op zichzelf is daar niets verkeerds mee, door zo te denken berokkent men niet meteen zichzelf of anderen grote schade. Maar het is een niet-efficiënte, onproductieve en steriele manier van denken. Als iedereen daarmee bezig was, dan zaten we nu nog in de Middeleeuwen. Het kan zijn dat de zogenaamd wetenschappelijke denkwijze zeer onvolmaakt is, maar we kunnen niet anders dan vaststellen dat ze onze maatschappij op een indrukwekkend manier ten goede heeft veranderd op vrijwel alle mogelijke vlakken. Denk alleen al maar aan wat de wetenschap heeft bereikt in de geneeskunde en voor het spectaculair opvoeren van de gemiddelde leeftijd van de mens.

    Enerzijds zijn wij mensen allemaal op een of andere manier bezig met het opbouwen van een maatschappij die gesteund is op wetenschappelijke inzichten, anderzijds heb je mensen die op een totaal onwetenschappelijke manier in het leven staan, te midden van die zelfde wereld, gebruik makend van de vele resultaten van die wetenschap, maar zelf de wetenschappelijke ingesteldheid en de rationaliteit verwerpend. Toch sluipt de rationaliteit ongewild en ongemerkt weer naar binnen, want wat is godsdienst en astrologie anders dan de rationele verwoording van niet-rationele principes? Zelfs de meest fundamentalistische gelovigen zoals Jehova’s Getuigen, doen een beroep op de (in hun ogen) meest overtuigende argumenten om hun geloof te verspreiden. De astrologie is een echte pseudowetenschap, ze gebruikt een ‘wetenschappelijke’ methode voor niet-wetenschappelijk vaststelbare verschijnselen.

    Rationeel denken staat niet alleen tegenover het zich laten leiden door rauwe emoties, maar ook tegenover vormen van denken waarbij men zich min of meer blind laat leiden door anderen. Dat gebeurt onder meer in godsdienstige en bijgelovige context, in sekten en dictatoriale organisaties of maatschappijen en ook in zeer traditionele vormen van samenleving. Men vertrouwt dan, al dan niet gedwongen of mentaal beïnvloed, op wat anderen voorhouden. Toch is het in dergelijke gevallen steeds mogelijk, maar niet altijd even gemakkelijk, voor een individu en voor groepen om zich daaruit los te maken door gebruik te maken van de eigen verstandelijke vermogens.

    Rationeel denken wordt vaak ook in contrast geplaatst met intuïtief denken. Wie intuïtief denkt, komt ‘zomaar’ tot een besluit, een inzicht, in een flits, het bekende lampje dat gaat branden in een tekstwolkje van stripverhaal. Rationeel denken brengt men dan in verband met een manier van denken waarbij men achtereenvolgens min of meer moeizaam bepaalde stappen doorloopt die een voor een zorgvuldig worden afgewogen en waarbij alle consequenties op voorhand onderzocht worden. Men noemt dat ook logisch denken. Het syllogisme is daarvan een voorbeeld. Men vertrekt van een algemene stelling (major), toetst daaraan een bijzonder geval (minor) en trekt daaruit een besluit (conclusio). Het klassieke voorbeeld is: Alle mensen zijn sterfelijk; Socrates is een mens; dus is Socrates sterfelijk. Een ander even klassiek hilarisch voorbeeld is dit: Ik kan in mijn jas. Mijn jas kan in mijn valies. Ik kan dus in mijn valies…

    Rationaliteit, redelijkheid in de goede betekenis van het woord kan echter zeer goed samengaan met intuïtief denken, met niet-autonoom denken en zelfs met denken dat louter gebaseerd is op emoties. De mens beschikt inderdaad over verscheidene manieren om tot de waarheid te komen. Eenvoudige mensen komen niet zelden tot zeer diepe inzichten in de meest subtiele of complexe vragen die men zich kan stellen. Levenservaring kan tot wijsheid leiden. Gelovigen kunnen uit hun godsdienst die elementen halen die hen toelaten om tot conclusies te komen die perfect overeenkomen met wat men via autonoom denken ontdekt. Het is inderdaad niet zo dat iets verkeerd of irrationeel is louter omdat een godsdienst het voorschrijft. Een of meer keer per week vis eten is gezond. Het is vaak beter om rekening te houden met wat gezagsvolle mensen of instellingen zeggen over een of ander onderwerp. Traditionele opvattingen zijn daarom nog niet zinloos. Zonder intuïtieve inzichten en zelfs dromen zou de wetenschap veel armer zijn. Wie zich laat leiden door zijn emoties kan zich vreselijk vergissen, maar niet noodzakelijk: onze emoties zijn vaak een uitstekende leidraad.

    We kunnen dus een nuttig onderscheid maken tussen rationeel denken als een bepaalde methode om tot een conclusie te komen enerzijds en de kwaliteit van een conclusie, hoe men daartoe ook gekomen is.

    Een voorbeeld.

    Iemand staat aan de oever van een diepe, brede, snelstromende rivier en ziet dat een kind in het water valt en meegesleurd wordt. We veronderstellen dat noch het kind, noch de toeschouwer kunnen zwemmen. Wat zal de toeschouwer doen? Ik veronderstel dat we geredelijk kunnen aannemen dat die persoon al het mogelijke zal doen om het kind te redden, behalve zelf in het water springen. Het maakt daarbij niet uit of de persoon in kwestie daarover rationeel heeft nagedacht of niet; of hij of zij intuïtief heeft aangevoeld dat het zinloos is om het eigen leven te riskeren zonder enige kans op redding voor het kind; of hij of zij bewust is ingegaan tegen de regel van de naastenliefde zoals bijvoorbeeld het christendom die voorschrijft, of tegen de burgerlijke wetgeving die zegt dat men verplicht is om een medemens in nood bijstand te verlenen.

    Ik neem aan dat de meeste mensen het erover eens zullen zijn dat die toeschouwer de juiste beslissing heeft genomen, namelijk alles doen dat mogelijk is, maar niet het eigen leven zinloos in gevaar brengen. Hoe we het ook bekijken, het lijkt ons een juiste beslissing, maar ze is hartverscheurend en treft ze ons zeer diep; hoe zeer we ook overtuigd zijn dat we de juiste beslissing hebben genomen, emotioneel kunnen we ons er maar moeilijk mee verzoenen.

    Een ander voorbeeld. Een kind is zwaargewond bij een verkeersongeval en heeft dringend een bloedtransfusie nodig. Er is toevallig geen bloed van het juiste type voorhanden. Een van de ouders heeft hetzelfde type als zijn kind, maar zij behoort tot een godsdienst die bloedtransfusies verbiedt. Indien zij beslist om desondanks toch haar bloed te geven, zullen we dat een rationele beslissing noemen, maar ook emotioneel en intuïtief is het de juiste houding. Indien zij integendeel de transfusie zou weigeren om religieuze redenen, dan zou dat vanuit alle andere standpunten onaanvaardbaar zijn.

    Rationaliteit is dus veeleer een eigenschap van beslissingen dan een exclusieve manier om tot een dergelijke beslissing te komen. Het heeft uiteindelijk geen enkel belang hoe men tot een conclusie komt, als het maar de goede is. Anderzijds moeten we toch erkennen dat zeker in een groot aantal van de gevallen het meer waarschijnlijk is dat men tot de juiste conclusies zal komen als men (rationeel) nadenkt dan als men dat niet doet. Onze emoties zijn niet altijd de beste raadgevers. De wanhopige toeschouwer bij het verdrinkende kind uit ons voorbeeld zal zich daarvan zeer pijnlijk bewust zijn. Onze intuïtie laat ons wel eens in de steek, zeker wanneer wij bewust om de tuin geleid worden door reclame of door gewiekste boosaardige individuen. Het zo geprezen gezond verstand moet dikwijls de duimen leggen voor de nuchtere wetenschap.

    Men verwijt me wel eens dat ik alles veel te rationeel bekijk. Mijn ietwat uitdagend antwoord daarop is steevast: is er een andere manier? Wat ik eigenlijk bedoel is: ik weet wel dat men ook irrationeel kan te werk gaan en met niets en niemand rekening houden, maar wie zou dat echt willen? Ik vind van mezelf niet dat ik gevoelloos ben, een koele kikker, dat ik geen emoties zou kennen, gelukkig maar! Die soms zeer hevige, overweldigende en ontredderende gevoelens verhinderen me echter (meestal...) niet om daarnaast en daarbij ook na te denken bij wat ik doe, denk en schrijf. Nadenken doodt de emoties niet. Filosofen en wetenschappers, de schoolvoorbeelden van mensen die nadenken, zijn vaak zeer emotionele mensen, het volstaat om hun biografieën te lezen om daaraan nooit meer te twijfelen. Emoties verdwijnen niet als men erover nadenkt, ze worden vaak nog complexer en zelfs heviger. Rationeel leven betekent niet dat men alle gevoelens vermijdt of uitschakelt. Wat we moeten betrachten is een gezond evenwicht tussen alles wat ons beroert, ook al weten we dat we daarin slechts zelden slagen.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    19-01-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Antonio Damasio: zelfbewustzijn, Self Comes to Mind
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Voor mijn vaste lezers is Antonio Damasio geen onbekende. Ik besprak hier al zijn drie vorige werken die voor een ruimer publiek bestemd zijn. Dat zijn achtereenvolgens Het ongelijk van Descartes (1994), Ik voel dus ik ben (1999) en Het gelijk van Spinoza (2003). Toen ik via Amazon vernam dat er een nieuw boek van hem stond te verschijnen, heb ik het onmiddellijk besteld; je krijgt het dan thuis bezorgd bij verschijnen, aan de beste prijs. Zo geschiedde en ik heb er enkele weken over gedaan om het nieuwe boek rustig, zonder overhaasting te lezen: Antonio Damasio, Self Comes to Mind. Constructing the Conscious Brain, Pantheon Books, New York, 2010, xi + 367 pp., index, $ 28.95 (hardcover). Op de uiterlijke verschijning van het boek valt niets aan te merken, behalve misschien het ontbreken van een leeslint, maar dat heb ik er dan zelf maar in gekleefd, een koud kunstje en echt wel gemakkelijker in het gebruik dan een bladwijzer.

    Dr. Damasio (°Lissabon 1944) is niet de eerste de beste. Hij bekleedt de David Dornsife leerstoel van ‘Neuroscience, Psychology, and Neurology’ en is directeur van het Brain and Creativity Institute van de University of Southern California. Zijn wetenschappelijk werk en zijn publicaties werden herhaaldelijk bekroond. Hij is dus geen kamergeleerde, maar een gespecialiseerd arts en een researcher die zijn eigen laboratorium leidt, waar hij patiënten onderzoekt en begeleidt die met neurologische problemen te maken hebben, ten gevolge van hersenbeschadigingen, door ziekte, ongeval of genetische afwijkingen. Het is vanuit dat concrete medische werk dat hij steeds vertrekt en dat geeft aan zijn boeken een geloofwaardigheid die anderen, die zich eveneens wagen aan het onderzoek van het menselijk bewustzijn, soms zo pijnlijk moeten missen. Je kan als filosoof of theoretisch psycholoog inderdaad wellicht nuttige veronderstellingen maken over de werking van onze hersenen, maar zonder verwijzing naar de experimentele en medische informatie daarover, blijft dat werk op zand gebouwd.

     De nieuwe gedachte in dit werk in de uitzonderlijk belangrijke reeks van publicaties van Dr. Damasio is er een die mij onmiddellijk aangenaam verraste: terwijl daar in de vorige nauwelijks enige aandacht werd aanbesteed, is dit werk doordesemd van de evolutiegedachte. De titel had dus, aansluitend bij het ongelijk van Descartes en het gelijk van Spinoza, kunnen zijn: het grote gelijk van Darwin. De (sl)echte Nederlandse titel luidt evenwel: Zelf wordt zich bewust. Hersenen, bewustzijn, ik (Wereldbibliotheek, ISBN 90-284-2376-1, € 27,50). In Filosofie Magazine verscheen onlangs een interview met de auteur, klik hier: http://www.veenmagazines.nl/00/FM/nl/0/artikel/print/27064/Antonio_Damasio:__Ons_ik_is_een_symfonie_.html .

    Met die idee sluit Damasio aan bij wat anderen al naar voren brachten, inzonderheid de vertegenwoordigers van de evolutionaire psychologie en de sociobiologie en auteurs als Steven Pinker, Richard Dawkins, Daniel Dennett, die hier allen al de revue passeerden. Het is dus helemaal geen nieuwe gedachte, maarwel een die tot nog toe opvallend afwezig was in de benadering van Damasio. Daardoor kon mogelijks het vermoeden rijzen dat hij dat nochtans wijdverbreid gedachtegoed niet zou delen. Met zijn nieuw boek heeft de auteur de waanideeën daaromtrent van kwaadwillige fundamentalisten en creationisten voorgoed weerlegd. Hij vertrekt nu zonder enige aarzeling of terughoudendheid van het feit dat de mens een vorm van leven is die zich ontwikkeld heeft uit de eerste, meest eenvoudige beginselen van het leven op aarde; dat het bewustzijn langzaam aan gegroeid is, geëvolueerd tot wat het vandaag is en dat volgens de wetmatigheden van de evolutieleer; dat andere levensvormen andere vormen van bewustzijn kennen, die ons veel kunnen leren over de gelijkenissen en de verschillen met het menselijke bewustzijn; dat het menselijk brein en zijn hele lichaam de bron is van zijn mind. Over de moeilijke terminologie en de vertaling ervan schreef ik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=464, het lijkt me nuttig dat je dat nog even zou nalezen.

    Ik aarzel om hier een uitgebreide bespreking van dit uitzonderlijk boek te maken. Om te beginnen meen ik dat anderen beter geplaatst en geschoold zijn om dat te doen en ik neem aan dat we niet lang zullen moeten wachten voor her en der grondige besprekingen zullen verschijnen: de publicatie van een boek van Dr. Damasio gaat nooit ongemerkt voorbij. Een tweede moeilijkheid is dat je een diepgaand werk als dit onmogelijk recht kan doen door het samen te vatten. Daarmee bewijs je niemand een dienst, niet de auteur en evenmin de lezer, want met enkele slogans en wat citaten kom je niet eens in de buurt van de subtiele redeneringen en de zorgvuldig opgebouwde argumentaties die dit boek kenmerken. Je zal het dus zelf moeten doen, lieve lezer. Meer nog dan de voorgaande werken van deze auteur is dit een ongemeen leesbaar boek. Het is op zichzelf al een samenvatting en verwerking van de standpunten uit de vorige werken en uit de lange lijst van wetenschappelijke artikels in tijdschriften die Damasio, vaak samen met zijn echtgenote Hanna en met andere medewerkers van zijn Instituut heeft gepubliceerd in de loop der jaren.

    Dit boek leest als een summa, een auto da fé, een geloofsbelijdenis, een wetenschappelijk testament, het resultaat van vele jaren geconcentreerd en geconcerteerd onderzoek en nadenken. Ik heb het gevoel dat hij geland is, eindelijk thuisgekomen. Alles wat hij tot nog toe heeft ontdekt of als hypothese naar voren gebracht, valt nu in de plooi, versterkt en bekrachtigd door een ruimer inzicht, dat hij deelt met de meest vooraanstaande denkers en wetenschappers van het ogenblik. Dit is niet alleen een vlijmscherpe analyse van wat ons bewustzijn kan zijn, het is ook een uiterst geloofwaardige en overtuigende synthese van zijn eigen onderzoeksresultaten en van die van vele anderen, in verschillende maar convergerende domeinen van de wetenschap.

    Er zijn op dit ogenblik tientallen, zo niet honderden recente boeken voorhanden over het wezen en de werking van het menselijk bewustzijn. Als je er één van leest, en dat ben je jezelf toch wel verplicht, meen ik, dan kan je veel slechter doen dan te kiezen voor dit meesterlijk geformuleerde en uiterst overtuigende meesterwerk van een van de meest geloofwaardige wetenschappers van onze tijd, op het toppunt van zijn kunnen. Wij moeten hem dankbaar zijn dat hij al zijn indrukwekkende kennis en ervaring heeft willen inzetten om ons een boek te brengen dat ook wij, met onze bescheiden achtergrond en onze beperkte verstandelijke vermogens, kunnen smaken, begrijpen en vervolgens ook integreren in onze gedachten over onszelf, over de anderen en over de samenleving.

    Antonio Damasio heeft met dit boek een belangrijke bijdrage geleverd voor het zelfverstaan van de mens. Niet te missen, dus.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    14-01-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Voltaire, Prière à Dieu
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    De naam van Voltaire (François-Marie Arouet, 1694-1778) is terecht onverbrekelijk verbonden met de Verlichting. Zoals wel meer van zijn tijdgenoten aanvaardde hij echter wel het bestaan van een God, maar dan een die los staat van alle bestaande godsdiensten, een soort van eerste beginsel, dat nodig is om de wereld in gang te zetten, een ordeningsprincipe om alles in stand te houden en te behoeden voor de totale ondergang. Voor hem is God als het ware de verpersoonlijking van al wat zinvol en ordenend is in de Natuur. Voor die God kan Voltaire in aanbidding neervallen, zoals een anekdote vertelt: bij een prachtige zonsopgang zeeg hij op de knieën neer en riep uit: Dieu tout-puissant! Je crois! Maar hij voegde er meteen aan toe: Quant à Monsieur le Fils, et Madame sa Mère, c’est une autre affaire…

    Voltaire was dus een deïst. Hij aanvaardde het bestaan van een Godheid, omdat die noodzakelijk was om de wereld te verklaren. Maar die God kwam verder niet tussen in de wereld, zeker niet in het concrete bestaan van de mensen. Het heeft dus geen zin om tot hem te bidden om iets te bekomen of om onheil af te wenden, men kan hem ten hoogste aanbidden vol ontzag en hem dankbaar zijn. Over die God kunnen we verder niets zeggen. Er is immers geen goddelijke openbaring, die is verzonnen door de kerk, wij kennen God enkel uit zijn schepping. Voltaire verafschuwde al de bestaande godsdiensten en hun wereldse praktijken. Over de katholieke kerk was hij vernietigend: Écrasez l’infâme!

    Merkwaardig is ook dat hij geen goed woord overhad voor atheïsten. Ik haast me erbij te vermelden dat zijn opvatting over wat een atheïst is grondig verschilt van wat men tegenwoordig daaronder verstaat. Voltaire beschouwde hen veeleer als nihilisten: mensen die in niets geloven, die geen enkel gezag aanvaarden, ook niet het wereldse, die geen morele wetten kennen, die menen dat alles is toegestaan en die leven als wilde dieren. Ik weet niet of er ooit verstandige mensen geweest zijn die een dergelijke levensopvatting gehuldigd of verdedigd hebben. Zeker is dat ook al ten tijde van Voltaire sommigen zich atheïst noemden of door anderen met die scheldnaam werden bedacht, maar die moreel zeer hoogstaande persoonlijkheden waren. Het is immers maar een kleine stap van het abstracte deïsme van Voltaire (en anderen) naar een eerlijk atheïsme dat de tussenstap van een als persoonlijk gedacht goddelijk natuurbeginsel overslaat en zich resoluut bekent tot de Natuur zelf, zonder een God die de natuur schept, in stand houdt of voor verval behoedt, of die de mensen die hem aanbidden op een bijzondere manier liefheeft en voor hen zorgt.

    Voltaire geloofde wel in de noodzaak van een soort van natuurlijke godsdienst, die de mensen door opvoeding, predicatie en religieuze praktijk de beginselen van de moraal bijbrengt, hen van het kwade weerhoudt door te dreigen met bestraffing en het goede aanprijst door hen te wijzen op de grote voordelen die dat oplevert. Voor de grote massa is het noodzakelijk dat zij geloven in een God die beloont en straft. Je veux que mon procureur, mon tailleur, mes valets croient en Dieu, et je m’imagine que j’en serai moins volé! Het is enkel in die zin dat we ook zijn meest bekende uitspraak moeten begrijpen: si Dieu n’existait pas, il faudrait l’inventer. God en godsdienst zijn dus noodzakelijke geachte politieke en sociale begrippen, middelen om de samenleving in goede banen te leiden. Voltaire heeft lak aan alle metafysica, aan alle theologie.

    Hij kon zich niet voorstellen, vanuit zijn uiterst geprivilegieerde intellectuele en maatschappelijke positie, dat gewone mensen uit zichzelf of geleid door andere principes dan religieuze, tot een moreel verantwoord leven zouden kunnen komen. Noch kon hij bevroeden dat de staat ooit zelf de morele opvoeding en de beloning en de bestraffing van (maatschappelijk) goed en kwaad op zich zou nemen.

    In het licht van dat alles moeten wij Voltaire, ondanks zijn levenslang fulmineren tegen kerk en staat, rekenen tot de gematigde denkers van de Verlichting, niet tot wat Jonathan Israel the Radical Enlightenment noemt.

    Hieronder vind je mijn vertaling van het korte maar krachtige 23ste hoofdstuk uit zijn Traité sur la Tolérance, het beroemde Prière à Dieu. Merk dat hij zich wel formeel tot God richt, maar van hem geen enkele tussenkomst verwacht; God heeft immers alles al gegeven. De aanhef, waarin hij stelt dat hij zich niet (meer) tot de mensen richt, is dus een misleidende literaire stijlfiguur. Het is wel degelijk een oproep tot de mensen zelf. Oordeelt u zelf:

    Ik richt me [dus] niet [meer] tot de mensen; maar tot u, God van al wat is, van alle werelden en van alle tijden, indien het aan povere schepsels, verloren in de onmetelijkheid en onmerkbaar voor de rest van het universum, vergund is u iets te durven vragen, gij die alles hebt gegeven, wiens decreten even onveranderlijk als eeuwig zijn; verwaardig u om met medelijden neer te kijken op de dwalingen die samenhangen met onze natuur: mogen die dwalingen niet tot ons onheil leiden.

    Gij hebt ons geen hart gegeven om onszelf te haten, geen handen om ons te wurgen. Maak dat wij elkaar helpen om de last te dragen van een penibel en kortstondig leven; dat de kleine verschillen in de kleding die onze zwakke lichamen bedekken, of tussen al onze ontoereikende talen, tussen al onze onvolmaakte wetten, tussen al onze onzinnige opinies, tussen al onze situaties die zo verschillend zijn in onze ogen en zo gelijk in uw aanschijn; maak dat al die kleine verschillen die de atomen onderscheiden die wij ‘mens’ noemen geen tekens van haat en vervolging zijn. Dat zij die kaarsen doen branden midden op de dag om u te eren, verdraagzaam zijn tegenover hen die vrede nemen met het licht van uw zon; dat zij die hun kledij bedekken met een wit gewaad om ons te zeggen dat we u moeten beminnen de anderen niet verwensen die hetzelfde prediken bekleed met een mantel van zwarte wol; dat het om het even is of we u aanbidden in een jargon dat gemaakt is in een dode taal of in nieuwere bewoordingen; dat zij wiens kledij gekleurd is in het rood of paars, die heersen over een klein deeltje van een klein hoopje van de modder van deze wereld, die enkele ronde stukjes bezitten van een bepaald metaal, dat zij zonder hovaardigheid genieten van wat zij grandeur noemen en rijkdom en dat de anderen hen beschouwen zonder afgunst; gij weet immers dat in die ijdelheden geen reden tot afgunst is gelegen, noch voor enige trots.

    Mogen alle mensen zich bewust zijn dat ze broeders [en zusters] zijn! Dat ze een afschuw mogen hebben van alle tirannie over onze zielen, net zoals ze het verfoeien dat ze met geweld beroofd worden van de vruchten van hun arbeid en van hun vreedzame bedrijvigheid! Als de gesel van de oorlog onvermijdelijk is, laten we dan elkaar niet haten in tijden van vrede. Laten we het korte moment van ons bestaan gebruiken om in duizend verschillende talen tegelijk, van Thailand tot in Californië, uw goedheid te prijzen die ons dit moment heeft geschonken.

    En dit is de oorspronkelijke tekst in modern Frans:

    Ce n’est donc plus aux hommes que je m’adresse;c’est à toi, Dieu de tous les êtres, de tous les mondes et de tous les temps:s’il est permis à de faibles créatures perdues dans l’immensité, et imperceptibles au reste de l’univers, d’oser te demander quelque chose, à toi qui as tout donné, à toi dont les décrets sont immuables comme éternels, daigne regarder en pitié les erreurs attachées à notre nature;que ces erreurs ne fassent point nos calamités. Tu ne nous as point donné un cœur pour nous haïr, et des mains pour nous égorger;fais que nous nous aidions mutuellement à supporter le fardeau d’une vie pénible et passagère;que les petites différences entre les vêtements qui couvrent nos débiles corps, entre tous nos langages insuffisants, entre tous nos usages ridicules, entre toutes nos lois imparfaites, entre toutes nos opinions insensées, entre toutes nos conditions si disproportionnées à nos yeux, et si égales devant toi;que toutes ces petites nuances qui distinguent les atomes appelés hommes ne soient pas des signaux de haine et de persécution;que ceux qui allument des cierges en plein midi pour te célébrer supportent ceux qui se contentent de la lumière de ton soleil;que ceux qui couvrent leur robe d’une toile blanche pour dire qu’il faut t’aimer ne détestent pas ceux qui disent la même chose sous un manteau de laine noire;qu’il soit égal de t’adorer dans un jargon formé d’une ancienne langue, ou dans un jargon plus nouveau;que ceux dont l’habit est teint en rouge ou en violet, qui dominent sur une petite parcelle d’un petit tas de la boue de ce monde, et qui possèdent quelques fragments arrondis d’un certain métal, jouissent sans orgueil de ce qu’ils appellent grandeur et richesse, et que les autres les voient sans envie:car tu sais qu’il n’y a dans ces vanités ni de quoi envier, ni de quoi s’enorgueillir.
    Puissent tous les hommes se souvenir qu’ils sont frères! Qu’ils aient en horreur la tyrannie exercée sur les âmes, comme ils ont en exécration le brigandage qui ravit par la force le fruit du travail et de l’industrie paisible! Si les fléaux de la guerre sont inévitables, ne nous haïssons pas les uns les autres dans le sein de la paix, et employons l’instant de notre existence à bénir également en mille langages divers, depuis Siam jusqu’à la Californie, ta bonté qui nous a donné cet instant.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    12-11-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vrijzinnigheid in België en een interessante conferentie in Brussel
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Tijdens een van mijn speurtochten op het internet en in de bibliografieën van boeken over vrijzinnigheid, ongeloof en atheïsme kwam ik een verwijzing tegen naar iets wat ik al jaren zoek: een geschiedenis van de vrijzinnigheid in België. In Vlaanderen bedoelen we met de term ‘vrijzinnigheid’ eigenlijk wat in Nederland seculier humanisme heet, als ik goed ben ingelicht.

    Met de verwijzing in de hand ging ik op zoek naar een exemplaar. Dat bleek niet aanwezig te zijn in de databanken van de provinciale openbare bibliotheken, maar wel in de catalogus van de Katholieke Universiteit Leuven. Het enige exemplaar bevindt zich echter in de leeszaal van de Campus in Kortrijk en kan niet ontleend worden. De vriendelijke medewerkers van de dienst Interbibliothecair leenverkeer (IBL) van de universiteitsbibliotheek aan het Ladeuzeplein in Leuven beloofden me te proberen om het toch te pakken te krijgen, maar dan voor een korte periode, een week maximaal. Even later kreeg ik het bericht dat het boek aangekomen was.

    Ik vond het zo interessant dat ik het meteen wou aankopen. Maar dat bleek gemakkelijker gezegd dan gedaan. Geen enkele boekhandel had het in huis, geen enkele internetboekhandel had het in zijn lijsten, geen enkele tweedehandsboekhandel op internet kende het. De uitgeverij bleek niet meer te bestaan… Ik heb dagen gezocht, tot ik uiteindelijk terechtkwam bij de Fondation Rationaliste die de uitgave mee had mogelijk gemaakt, of althans bij de opvolger ervan, de Pensée et action rationaliste in Brussel. De voorzitter liet me weten dat de laatste exemplaren te vinden waren bij Pol Defosse, de eindredacteur. En ja hoor, even later kreeg ik een vriendelijke mail van Monsieur Defosse en na betaling van €45 (inclusief verzendkosten) kreeg ik het boek thuis, met een mooie dédicasse, een opdracht A Karel D’huyvetters, en souhaitant qu’il trouve dans cet ouvrage de références les réponses à ses questions.

    Nu is dat in zijn algemeenheid wel wat teveel gewenst, maar ik was toch danig gecharmeerd.

    Het gaat om de Dictionnaire historique de la laïcité en Belgique, sous la direction de Pol Defosse, 343 pp., édité par la Fondation Rationaliste et les Éditions Luc Pire, Bruxelles, 2005, ISBN 2-87415-524-1, groot formaat, rijkelijk geïllustreerd in zwart/wit, indexen. Je vindt er ongeveer 500 bijdragen van een schare medewerkers, over personen (overleden), organisaties en thema’s uit de geschiedenis van de vrijzinnigheid in België, alfabetisch gerangschikt, zoals past voor een dictionaire. Het is dus geen boek dat je in één keer uitleest, maar iets om bij de hand te hebben, om er af en toe iets in op te zoeken of gewoon enkele bladzijden te lezen. Ik kan het niet genoeg aanraden, maar dan wel met deze bedenking: als je het te pakken krijgt! Lezers die daarvoor belangstelling hebben, wil ik graag het adres bezorgen van Pol Defosse.

     

    Ik wil ook graag uw aandacht vestigen op de Internationale conferentie over verlichting en vrijmetselarij die gehouden wordt aan de Vrije Universiteit Brussel (VUB) op 9 en 10 december 2010. Onder de sprekers vind je namelijk de twee grote specialisten ter zake in het Angelsaksische taalgebied, enerzijds de onvolprezen Jonathan Israel, auteur van monumentale studies over de Verlichting en de Nederlandse Republiek en anderzijds Margaret Jacob, de autoriteit over de rol van de vrijmetselarij in de Verlichting. Israel volgt Jacob niet steeds, hij hecht minder belang aan de rol van de vrijmetselarij. Dat zal dus een interessante confrontatie geven. Het is een unieke gelegenheid om deze beide coryfeeën, die allebei een werk hebben geschreven onder de titel The Radical Enlightenment, hier in België aan het werk te zien. Ik heb me al ingeschreven.

    Voor verdere informatie over de conferentie kan je terecht op http://www.vub.ac.be/freemasons-and-enlightenment/about.html




    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:godsdienst, atheïsme


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • de gruwel en de verantwoordelijkheid
  • De behendige Van Bendegem
  • De Verlichting en haar belagers
  • Corsica
  • Breendonk, de gruwel, de feiten
  • Levend verleden
  • Spectaculair
  • Verrijzenis
  • Goede Vrijdag 2025
  • Palmzondag
  • Gij zult niet doden
  • Vrijdenkers
  • Koekoek!
  • Vrede
  • Christelijke moraal, atheïstische ethiek
  • Al te vroeg gestorven
  • La perfection n'est pas de ce monde.
  • Openbaring
  • Elke mens is uniek
  • Me dunkt...
  • Hybride
  • Sint-Catharina. Brief aan een christen vriend.
  • Het geboortejaar van Jezus Christus
  • Etsi Deus non daretur: zelfs als er geen God zou zijn.
  • Godsvrucht
  • Eerlijkheid
  • Verlossing: I know that my Redeemer liveth.
  • Gezag
  • Als de vos de passie preekt...
  • De hondse filosofen
  • Anselmus van Canterbury
  • Op mijn eentje
  • Inquisitie in de Middeleeuwen
  • Heksen
  • Gerede twijfel
  • Kristien Hemmerechts' late bekering en mystieke ervaringen
  • De Blijde Boodschap, andermaal
  • Verwondering
  • Wees volmaakt zoals uw hemelse vader
  • Paul Claes Odyssee 2.0
  • Griekse tragedies: Sofokles
  • Thomas a Kempis, de Navolging van Christus
  • De Griekse bronnen van de Verlichting
  • Islam en christendom
  • Darwin, creationisme, intelligent design
  • Satan
  • Humanisme
  • Godsdienstvrijheid
  • Ethiek en humanisme
  • De vos en de egel
  • Perfide
  • Godsdienst na de dood van God?
  • Sceptisch
  • incest
  • Catechismus
  • Filosofen te koop
  • Democratie
  • De uitzondering en de regel
  • Etiketten
  • Extreemrechts
  • Waarheid en verzinsel
  • Over geloof en psychologie (recensie)
  • De misdadige geschiedenis van de Kerk
  • Judith Butler, Wie is er bang voor Gender? (recensie)
  • Erwten en kikkers
  • David Hume
  • Denken en geloven in de oudheid (recensie)
  • Kinderspel?
  • Over grenzen, Mark Elchardus
  • Robot
  • Vooruitgangsgeloof
  • Het kan me niet schelen!
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!