Hubert Bierbooms Rudmer Bijlsma Johan Braeckman Patrick Bruggeman Kees Bruijnes Wiep van Bunge Manja Burgers Arnold Burms
Filip Buyse Paul Claes
Anton Claessens
Maria Cornelis †
Jean-Luc Cottyn
Leni Creuwels Antonio Crivotti Luc Daenekindt Jean-Pierre Daenen Andreas De Block
Robert De Bock
Firmin DeBrabander
Georges De Corte Daniël De Decker Herman De Dijn Paul De Keulenaer Koen De Maeseneir Johan Depoortere
Deepak De Ridder Lut De Rudder
Bert De Smet
Patrick De Vlieger Luc Devoldere
Johan De Vos
Marcel De Vriendt
Peter de Wit Hugo D'hertefelt Karel D’huyvetters
Giuliana Di Biase
Hubert Eerdekens
Bas van Egmond
Willem Elias
Jean Engelen
Guido Eyckmans Kristien Gerber
Herman Groenewegen
Bart Haers
Yvon Hajunga
Bert Hamminga Cis van Heertum
Nico van Hengstum Bob Hoekstra François Houtmeyers
Jonathan Israel Susan James
Aryeh Janssens
Frank Janssens
Frans Jespers Paul Juffermans Jan Kapteijn
Julie Klein
Wim Klever
Jan Knol
Rikus Koops
Alan Charles Kors Leon Kuunders
Theo Laaper
Mogens Laerke
Patrick Lateur
Sonja Lavaert Willem Lemmens Freddy Lioen
Patrick Loobuyck
Benny Madalijns
Gino Maes
Syliane Malinowski-Charles
Frank Mertens Steven Nadler
Ed Nagtegaal
Jan Neelen
Fred Neerhoff
Dirk Opstaele
Gianni Paganini
Rik Pelckmans
Herman Philipse Jacques Quekel
Ton Reerink
Jean-Pierre Rondas Michael Rosenthal Rudi Rotthier Andrea Sangiacomo Sjoerd A. Schippers Eric Schliesser Max Schneider Winfried Schröder Willy Schuermans Herman Schurmans
Herman Seymus Hasana Sharp Anton Stellamans JD Taylor
Herman Terhorst Marin Terpstra Paul Theuns Tim Tielemans
Fernand Tielens Jo Van Cauter Henk Vandaele Will van den Berg
Sven Van Den Berghe Hubert Vandenbossche Jan Baptist Vandenbroeck
meld je aan als sympathisant of geïnteresseerde: spinoza-in-vlaanderen@telenet.be
21-05-2015
E1def7 Vrij of gedwongen
E1def7
Vrij of ongedwongen, noodzakelijk of gedwongen
Wat bedoelt men met vrij? Daarover verschillen de meningen dermate, zowel in het gewone taalgebruik als onder filosofen en theologen, dat een definitie zich opdringt. Voor Spinoza is het duidelijk: het gaat niet om de vrijheid die men beter willekeur kan noemen, bijvoorbeeld de vrijheid om willekeurig een kaart te trekken uit een pak. Spinoza heeft het hier over een vrijheid die veel fundamenteler is en die te maken heeft met twee andere begrippen, namelijk natuur en noodzaak. Natuur hebben we al ontmoet in de eerste en de tweede stelling en de term wordt hier gebruikt als een synoniem voor die andere fundamentele term: essentie. De natuur van iets is dat wat iets is, letterlijk zijn essentie, uitgedrukt door zijn definitie. Noodzakelijk heeft een even fundamentele betekenis in deze context en de term wordt voortdurend door Spinoza aangewend in combinatie met de (goddelijke) natuur en essentie. Hoe iets van nature en in essentie is, kan immers niet anders zijn dan het is. Dat drukt Spinoza uit door te zeggen dat het noodzakelijk is, of dat het noodzakelijkerwijs (necessario) is zoals het is. Het is niet toevallig zo, noch eventueel zo, noch soms zo en soms anders &c., het moet zijn zoals het is, het kan alleen zo zijn.
Die compromisloze begrippen brengt hij dan samen in een formulering die aan duidelijkheid niets te wensen overlaat: iets is vrij als het bestaat vanuit de noodzaak van zijn natuur alleen. In het Latijn kan men ‘alleen’ als een adjectief gebruiken bij ‘noodzaak’: exsola necessitate; wij vertalen gewoonlijk door ‘uitsluitend, of alleenlijk, of alleen vanuit de noodzakelijkheid’. Iets dat geen enkele andere oorzaak heeft en door niets anders bepaald wordt dan door wat het zelf van nature en in essentie is, dat pas is echt vrij of absoluut autonoom. Zoiets handelt eveneens uitsluitend op eigen initiatief; het is immers ondenkbaar dat iets anders zou maken dat het bepaalde handelingen uitvoert, en wat niet door iets anders tot handelen gebracht wordt, wordt er enkel door zichzelf toe gebracht te handelen en op een bepaalde manier te handelen. De combinatie van deze twee strenge, fundamentele voorwaarden, namelijk volstrekt autonoom bestaan en volstrekt onafhankelijk handelen, bepalen wat volstrekte vrijheid is.
Wat niet vrij is, is dan gemakkelijk te omschrijven, door deze voorwaarden te ontkennen: wat niet noodzakelijkerwijs bestaat vanuit zijn eigen essentie of natuur, en wat inderdaad door iets anders aangezet wordt tot handelen op een bepaalde manier, dat is niet vrij maar, zo zegt Spinoza, ‘noodzakelijk’, maar hij verbetert zichzelf meteen, omdat hij dat precieuze woord net in een andere betekenis heeft gebruikt, namelijk om de absolute noodzakelijkheid van de essentie van iets uit te drukken, en zegt: ‘of liever: gedwongen’. We vertalen daarom hier ‘necessaria’ niet als ‘noodzakelijk’, maar als ‘genoodzaakt’, wat beter weergeeft wat Spinoza bedoelt en uitdrukt met ‘coacta’, gedwongen. Voor alle duidelijkheid preciseert hij dat het niet alleen gaat om door iets anders tot handelen gedwongen te worden, maar dat bovendien dat andere ook bepaalt wat men doet, hoe men handelt, namelijk op een welbepaalde manier. Daarvoor gebruikt Spinoza een vaste dubbele uitdrukking: certa et determinata (ratione). Dergelijke combinaties waren toentertijd verre van ongebruikelijk en meestal betekenen ze samen niet meer dan elk van beide woorden afzonderlijk: ‘certus’ en ‘determinatus’ lijken inderdaad dezelfde inhoud te hebben, maar is dat wel zo? Spinoza is altijd zuinig met woorden en als hij er twee gebruikt, is dat altijd omdat een niet genoeg is. Certus betekent zeker, een uitgemaakte zaak, het tegengestelde van onzeker, vaag, onduidelijk. Determinatus voegt daar een andere connotatie aan toe, namelijk dat iets op een welbepaalde manier is zoals het is, omdat het door zichzelf of zoals hier door iets anders zo gemaakt of bepaald is. Wij vertalen de vaste uitdrukking certus et determinatus in principe steeds als ‘zeker en welbepaald’. Het zal van de lezer af en toe een inspanning vragen om ‘zeker’ dan niet te lezen als ‘een zekere, een of andere’; het is een dubbelzinnigheid die men in het Nederlands zowel als in andere moderne talen zoals het Engels en het Frans aantreft en moet accepteren.
Daarmee heeft Spinoza nogmaals in zeer duidelijke bewoordingen de grote trekken vastgelegd van het universum. Enerzijds is er iets dat autonoom bestaat en handelt, anderzijds zijn er dingen die daartoe niet in staat zijn, maar door iets anders daartoe gedwongen worden. Het is een belangrijke volgende stap in zijn exposé, dat daarmee steeds verder afwijkt van de kosmologie die in zijn tijd gangbaar was. Die vertrok immers van een God die in zijn almacht werkelijk om het even wat kon doen en teweegbrengen en die volledig willekeurig en onvoorspelbaar om het even wat kon beslissen naar eigen goeddunken, en anderzijds zijn schepping, het resultaat van die absolute almacht en willekeur, die door hem niet alleen stuk voor stuk gemaakt wordt zoals ze is, maar ook noodzakelijkerwijs door hem in stand gehouden moet worden, wil ze niet onmiddellijk vergaan. Als God al volgens bepaalde inzichten handelt, dan zijn die ontoegankelijk en onbegrijpelijk voor de mens.
Geleidelijk aan wordt de lezer binnengeleid in een totaal ander universum en dat is het verbluffend genie en de spectaculaire originaliteit van Spinoza. In plaats van een mysterieuze, ja capricieuze wereld, gedirigeerd door een al te menselijk Opperwezen en bevolkt met geesten en spoken en mythische figuren, en waarin de mensen de speelbal zijn van de elementen en van de nukken van het lot en dus nooit weten wat hen te wachten staat, ziet Spinoza een vaste, betrouwbare kosmos die noodzakelijk is zoals hij is, die altijd en overal zijn eigen onveranderlijke autonome zelf is en waarvan de mens naast de andere elementen van de natuur een integrerend deel uitmaakt, beantwoordend aan dezelfde algemene natuurwetten.
Sommigen menen dat Spinoza deze en andere ideeën bij anderen heeft gehaald en dat hij niet meer doet dan die ontlenen en gebruiken. Men kan net zo goed zeggen dat Spinoza ook de bestaande woorden gebruikt en dus helemaal niets origineels zegt. Zeker, anderen hebben voor hem bepaalde ideeën naar voren gebracht en zoals het spreekwoord zegt: pereant qui ante nos nostra dixerunt: naar de hel met wie al voor ons gezegd heeft wat wij zeggen. Het is echter evident dat Spinoza niet al zijn ideeën van anderen heeft, niet het minst omdat hij niet eens op de hoogte was noch kon zijn van het feit dat anderen die ideeën al gehad en neergeschreven hadden, maar vooral dat hij door ze te integreren in zijn radicaal vernieuwende manier van denken en de wereld te beschrijven bestaande ideeën bijna altijd een volledig nieuwe, originele en gans eigen betekenis geeft, zoals hij ook zijn filosofie schrijft in bewoordingen en aan de hand van termen en begrippen die weliswaar gebruikelijk waren, maar die bij hem bijna steeds een nieuwe, gedurfde lading en betekenis krijgen, zoals hier het begrip vrijheid.
Definitie 7
Vrij noemt men iets dat uitsluitend bestaat vanuit de noodzaak van zijn eigen natuur en uitsluitend tot handelen gebracht wordt door zichzelf; genoodzaakt echter, of liever gedwongen, noemt men wat door iets anders op een zekere en welbepaalde manier tot bestaan en handelen gebracht wordt.
Categorie:Ethica Tags:Spinoza
20-05-2015
Spinoza door Christel Verstreken
Categorie:Spinoza-nieuws Tags:Spinoza
10-05-2015
God - E1def6
E1def6 God
Het is tegelijk verbazingwekkend en volkomen logisch dat Spinoza, nadat hij achtereenvolgens gedefinieerd heeft wat respectievelijk een substantie, een attribuut en een modus is, daarop een definitie laat volgen van wat hij onder God verstaat. Verbazend, want wat komt God doen in een universum dat enkel uit pure substantie, haar attributen en modi bestaat? En toch consequent en logisch, want door God te definiëren zoals hij doet, maakt hij tevens meteen onomwonden duidelijk wat voor hem God niet is, namelijk de persoonlijke transcendente God van de wereld waarin hij leefde. Zijn tijdgenoten verwachtten inderdaad van bij de aanvang van het hoofdstuk dat toch de Deo heet een bekronende beschrijving van het Opperwezen, doch dat wordt hen niet gegund, integendeel.
Onder God versta ik wat absoluut onbeperkt is, of nog: een substantie die bestaat uit oneindig veel attributen, die elk de eeuwige en onbeperkte essentie uitdrukken.
Toelichting: ik zeg wel: absoluut onbeperkt, en niet enkel binnen zijn soort. Want van wat enkel binnen zijn soort onbeperkt is, kunnen we oneindig veel attributen ontkennen; tot de essentie van wat absoluut onbeperkt is behoort echter al wat zijn essentie uitdrukt en geen enkele ontkenning inhoudt.
God is dus een zijnde (ens) dat absoluut onbeperkt is, in tegenstelling tot iets dat slechts in de eigen soort beperkt is, zoals in de tweede definitie, namelijk iets dat begrensd of ingeperkt wordt door andere zijnden van dezelfde soort, zoals ideeën of lichamen. Het is onbeperkt, waarbij we ‘is’ niet moeten lezen als een koppelwerkwoord, zoals in ‘God is goed’, maar als een zelfstandig werkwoord: het is op onbeperkte wijze. Dat wordt bevestigd in de toelichting. Iets dat niet absoluut onbeperkt is, maar enkel binnen zijn soort, is ipso facto onderhevig aan beperkingen en heeft dus niet onbeperkt of oneindig veel, of alle attributen, zodat we zowel kunnen zeggen dat het niet oneindig veel attributen heeft als dat het oneindig veel attributen niet heeft. Wat slechts een deel van het oneindig aantal attributen heeft, heeft ze evident niet allemaal, en mist er oneindig veel, aangezien een deel, een groot ook, van het oneindig aantal dat het wel heeft niets afdoet van de oneindigheid van het aantal dat ze niet heeft.
Sommigen vertalen constantem infinitis attributis als ‘bestaand uit oneindige attributen’. Dat wordt hier niet verantwoord door de context, terwijl de gebruikelijke vertaling van ‘oneindig veel’ in het Latijn precies het adjectief infinitus is, gevoegd bij een substantief, zoals in infinita pietatis exempla, wat evident niet betekent ‘oneindige voorbeelden van vroomheid’, maar ‘oneindig veel voorbeelden van vroomheid’. In stelling 10 vinden we dat bevestigd in de vorm plura attributa, quae &c., terwijl infinitus nergens als adjectief gebruikt wordt bij de term attribuut, maar wel bij ‘substantie’.
Waarom moet de substantie met oneindig veel attributen bestaan? Omdat ze anders niet onbeperkt zou zijn. Het is dus een logische consequentie van de definitie zelf. Spinoza spreekt verder nog nauwelijks in concreto over die oneindig vele attributen, maar beperkt zich tot die attributen die voor ons van belang zijn en de enige zijn die wij kunnen kennen, en die we reeds in de tweede definitie quasi terloops vermeld vinden: de uitgebreidheid en het denken.
Elk attribuut drukt op een eigen manier de essentie zelf uit van de substantie, en die essentie is van nature eeuwig en onbeperkt. In stelling 10 bewijst Spinoza dat het niet onzinnig is om aan iets verscheidene attributen toe te kennen. Al de oneindig veel attributen van de substantie drukken dus een universeel aspect uit van de substantie en zo van haar eeuwige en onbeperkte essentie. Alle attributen zijn, zoals definitie vier stelt, kenmerken waarvan het intellect begrijpt dat ze de essentie zelf van de substantie uitmaken. En dus behoort tot de essentie van wat absoluut onbeperkt is al wat zijn essentie positief uitdrukt, namelijk alle attributen. Een dergelijke substantie kan geen enkele negatie inhouden, ontbeert niets, haar ontbreekt niets, ze omvat al wat is, ze is al wat is.
Hoewel we op dit punt nog niet bijzonder veel weten over de substantie, of substanties, maakt Spinoza nu al duidelijk dat God bestaat, en wel op absolute en onbeperkte wijze, dat wil zeggen dat hij een substantie is en dat hij als oneindig wezen oneindig veel of alle attributen heeft. De term God komt voortdurend voor in Spinoza’s geschriften. Dat is een keuze die hij gemaakt heeft: hij bevestigt en bewijst zelfs het bestaan van God, maar dan op zijn eigen voorwaarden, volgens zijn eigen definities en in zijn eigen woorden. Dat is dan een totaal andere God dan die van de theologie en de filosofie van het christendom, wat onvermijdelijk zal leiden tot conflicten met al wie denkt in de traditionele patronen. Spinoza heeft God geïdentificeerd met substantie en al wat hij over de substantie nog zal zeggen, zegt hij over God. God is de naam van de Substantie.
Categorie:Ethica Tags:Spinoza
06-05-2015
Ethica E1def5
E1def5
Na de substantie en het attribuut voert Spinoza een nieuw begrip in: de modus. Dat is een woord dat we in het Nederlands overgenomen hebben uit het Latijn, met verschillende betekenissen, waarvan ‘manier, wijze’ de hoofdbetekenis is. Wat bedoelt Spinoza daarmee? ‘Het zijn’ is een nogal abstract klinkend begrip, terwijl het om het meest concrete gaat dat er is, namelijk bestaan. Dat abstracte ‘zijn’ in zijn algemeenheid neemt bepaalde vormen aan en bestaat dus op bepaalde wijzen of manieren. Met modus bedoelt Spinoza echter niet zozeer de manier van zijn, de wijze waarop, dus hoe iets is, maar wel het concreet bestaande ding zoals het is, op die bepaalde manier. De vertaling kan dus niet zijn: manier of wijze van zijn, want die wijze kan allicht voor verschillende dingen dezelfde zijn; een mens is een mens, en dus kan men spreken van ‘mens’ als een manier waarop het zijn zich manifesteert. Maar dat is niet wat hier bedoeld wordt. ‘Mens’ als soort, als een van de manieren waarop iets kan zijn, is geen modus bij Spinoza. Een modus is een concreet iets, dat op een bepaalde manier is; in ons voorbeeld is dus elke mens een modus.
Waarom gebruikt Spinoza deze term voor ‘iets, ding’? Omdat elk ding uitsluitend en noodzakelijkerwijs beschouwd wordt als een vorm die de ene substantie aanneemt. Er is dus, zoals we al vaststelden bij de definitie van de substantie, een veelheid van verscheidene dingen, maar die blijken allemaal als gemeenschappelijk kenmerk te hebben er te zijn. Het zijn allemaal ‘zijnden’ of manieren, wijzen, verschijningsvormen of verwerkelijkingen van het ene zijn. Zo bekeken zijn het toestanden van het zijn. Spinoza gebruikt daarvoor het Latijnse woord affectio, en dat heeft verscheidene betekenissen. Etymologisch wijst het op de inwerking die iets heeft op iets anders, vandaar de gebruikelijke Nederlandse vertaling ‘aandoening’, datgene wat iets anders iets aandoet. Maar ‘aandoening’ heeft in het hedendaagse Nederlands uitsluitend de betekenis van een lichamelijke ziekte, een psychische toestand met een externe oorzaak, of een emotie. Affectief als adjectief wijst in dezelfde richting.
Dat is evident niet wat hier bedoeld is. Het Zijn is niet abstract maar concreet. Voor die concrete toestanden waarin het Zijn zich bevindt, voor elk ding dus, maar dan als een vorm, manier of wijze waarop het zijn in concreto is, gebruikt Spinoza het woord modus en de definitie ervan is dat het een affectio is van de substantie, dus een toestand waarin de substantie zich bevindt, een concrete vorm die ze aanneemt.
Als een modus dus een toestand is van het zijn, dan is een modus geen substantie, want die is in zichzelf en men moet die begrijpen op zichzelf. Een modus is niet in zichzelf, maar in de substantie en moet dus vanuit de substantie begrepen worden, namelijk als een wijze waarop de substantie is, een vorm die ze aanneemt. Het feit van niet autonoom te zijn, maar in iets anders, en niet in zichzelf begrepen te worden, maar in iets anders, maakt de essentie uit van een modus, het maakt dat iets geen substantie is, maar een bepaalde toestand (affectio) van de substantie. Een modus is dus tegelijk niet de substantie, aangezien de substantie de naam is voor het geheel, voor alle modi, en toch wel de substantie, maar dan in een concrete, unieke verschijningsvorm. Men kan daarin een moeilijkheid zien, want hoe kan een individuele beperkte vorm van de substantie toch tot de universele onbeperkte substantie behoren? Dat dubbele aspect van de substantie, namelijk enerzijds haar onbeperktheid en anderzijds haar concrete verschijningsvormen, is echter tevens de rijkdom van Spinoza’s filosofie. Daardoor wordt bevestigd dat al wat is onvervreemdbaar tot de ene substantie behoort.
Affectio in deze context vertalen als ‘aandoening’ is misleidend. Enerzijds houdt dat teveel connotaties in die met het emotionele te maken hebben, wat hier niet bedoeld wordt en anderzijds zou het in zijn etymologische betekenis, als iets dat iets anders iets aandoet, zoals de ene mens een andere iets kan aandoen, leiden tot het idee dat er iets is buiten de substantie die dan de substantie iets aandoet. Dat laatste is echter geenszins het geval: de substantie wordt niet door iets anders ‘aangedaan’, maar bevindt zich in concrete toestanden, die elk een vorm of een ‘geval’ zijn van het zijn, een zijnde. Spinoza verkiest de term ‘modus’ boven die van ‘ens’ (zijnde), hoewel hij die vaak in dezelfde betekenis gebruikt. Wellicht doet hij dat om te benadrukken dat elk zijnde geen eigen substantie is, doch een vorm, manier, wijze of modus van de substantie. Als we over een modus of modi spreken, moeten we steeds bedenken dat het gaat om modi van de substantie en dat de substantie de zijnsgrond en de verklaringsgrond is van de modi. Het belangrijkste dat we kunnen zeggen van een modus is dat hij bestaat, dat hij substantie is.
Modus gepast vertalen in het Nederlands is niet evident. ‘Vorm, manier, wijze’ verwijst teveel naar hoe iets is en onvoldoende naar dat het iets is. Naar analogie met het algemene begrip ‘levensvorm’ zou men kunnen spreken van een ‘zijnsvorm’, maar dat is een ongelukkig neologisme en dat proberen we te vermijden. Zoals gebruikelijk zal dus ook hier modus behouden worden in het Nederlands, modus, meervoud modi, geen cursivering, waarbij men echter steeds goed voor ogen moet houden wat Spinoza ermee bedoelt, namelijk iets dat in iets anders is en dat men moet begrijpen door dat andere, namelijk de substantie en haar attributen.
Ook dat is een kerngedachte bij Spinoza. Er is enkel de substantie en al wat is, is een wijze waarop de substantie is. Alles maakt dus deel uit van de ene substantie, er is buiten de substantie niets anders. Door al wat is, alle modi te definiëren als toestanden van de substantie benadrukt hij de fundamentele eenheid van al wat is.
Definitie 5. Onder modus versta ik de toestanden van de substantie, of iets dat in iets anders is, waardoor het ook begrepen wordt.