Foto
Categorieën
  • etymologie (74)
  • ex libris (57)
  • God of geen god? (169)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (239)
  • literatuur (40)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (225)
  • spreekwoorden (11)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    13-04-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gastgedicht: Ik weet niet waarom

    Voor velen onder ons is het internet een ontmoetingsplaats geworden. Dat is vaak eenzijdig, wanneer we anoniem, als gluurders bijna, bekijken wat aangeboden wordt: nieuwsberichten, aankondigingen, porno, Wikipedia, blogs… Meer en meer ontdekken we een andere dimensie van de social media: het interactieve. Dat vind je vooral op de sociale netwerken, zoals Facebook en zo. De omvang van de inhoud is daar minimaal, het contact, het gesprek is alles.

    Ik beoefen hier sinds zes jaar het bloggen. Ik bied mijn lezers teksten aan. Zo treed ik naar buiten en ontmoet zo anderen. Ook dat blijft nogal eenzijdig. De overgrote meerderheid van mijn lezers blijft anoniem, zij consumeren het aanbod en laten het daarbij. Sommigen niet: zij reageren, meestal occasioneel, eenmalig zelfs, en bondig. Af en toe ontwikkelt zich een gesprek, over het algemeen van vrij korte duur, omdat het stilvalt of afgebroken wordt. Met enkele internetvrienden blijf ik aan de praat. Dat gaat dan via mails over en weer, een telefonisch of videogesprek, uitzonderlijk zelfs een ontmoeting bij mij thuis of bij hen.

    Ik ben een schrijvend wezen, ik schrijf de hele dag, heb dat mijn hele leven al gedaan, ook in beroepsverband. Nu schrijf ik mijn blogteksten, maar ook heel wat andere teksten en notities die het daglicht niet zien. Af en toe waag ik me aan een reactie op iets dat ik lees op FaceBook of zo, maar daar kan je geen langere commentaren kwijt. Met Twitter is dat nog meer zo, dus dat trekt me niet aan. Van forums houd ik mij ver, de onverdraagzame agressiviteit en boertigheid die je daar veelal ontmoet, schrikt me af.

    Daarnaast onderhoud ik zoals gezegd contacten met enkele correspondenten. Het zijn soms vrij lange brieven die ik schrijf. Ik houd ervan om me zo uit te drukken, dat ligt me, het geeft me veel voldoening.

    Laatst kreeg ik een heel mooie (e-mail)brief van iemand die toevallig op mijn Kroniek was terechtgekomen bij het zoeken naar iets over Iris Murdoch, klik hier als je die tekst nog eens wil nalezen. In haar reactie verwees ze naar een gedicht dat ze had geschreven over deze auteur, die op het einde van haar leven getroffen werd door de ziekte van Alzheimer. Omdat ik er zo door geraakt was, vroeg ik haar of ik het gedicht hier mocht afdrukken en tot mijn grote voldoening stemde ze daarmee graag in. Hieronder vind je het gedicht, een gastbijdrage als het ware. Geniet ervan, en dank je wel, Hanneke Driever.

      

    Ik weet niet waarom

    ik zou niet weten waarom ik schrijven zou
    heb ik
    John, heb ik niet ooit geschreven, vraag ik hem, ik weet hem soms nog mijn man,
    als hij me kan vinden en ik mezelf en mijn bril

    mijn hele ik en dan de rest ervan kijkt naar hem op en vraagt even of ik het ware
    heb ik echt geschreven lieve John?
    ik hoor zijn antwoord zittend in het zand dat alleen mijn hand zich nog herinnert, waarheen hij me meegenomen heeft
    maar ik weet niet waarom
    het zand was vroeger los en niet zo solide als toen de klok plotseling
    wil ik mijn platenboek
    dus gaan we nu naar huis John, want de rommel weet ik daar en alles nog
    en jij zet thee heet het platenboek?

    thuis weet ik niet waarom mijn chaos niet vertrouwd, ineens onvast geworden is en dan vouw ik me
    wring me eruit ik ga op zoek naar vroegere oevers zonder netten
    zijn ze niet meer van de zee
    ik roep de hond: Apollo
    Bacchus hier!
    kijk, de man heeft me gevonden en zet thee
    de graaf! ik weet hem

    de hemel, lieve John, ik weet je weer, is een diep kasteel op zand gebouwd
    soms weet ik Hartley oude vrouw en de meedogenloosheid van tijden
    noch het onvermijdelijke alsmaar weer en overkomelijk verdriet
    de wanen die monsters oproepen en andersom
    en wat er tussen Socrates en Sartre was
    ik kan er niets meer mee

    het is negen uur en het ronde hoekt, breng me naar bed John
    en blijf bij me of ik ga en als ik ga
    zoek me dan maar niet
    laat me mijn eervolle aftocht

    drapeer de zee, drapeer de zee
    die van vanochtend maar om mijn lijf dat pijn doet --ja zo-- ik dank je
    zeg je beleefd goedenacht
    ik ga van Bruno dromen

    Ploos


    Categorie:poëzie
    Tags:poëzie
    08-04-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Verrijzen

    Exegi monumentum aere perennius… non omnis moriar.

    Horatius, Carm. III, XXX

    ‘Een monument heb ik opgericht, duurzamer dan brons… ik zal niet helemaal sterven.’

    Het is een trotse en zelfbewuste Horatius (65-8 voor onze jaartelling) die deze verzen schreef. Hij had het over zijn literaire prestaties, de vele kunstige en rake gedichten die hij had geschreven op het toppunt van de Romeinse beschaving, toen Rome de hele Westerse wereld beheerste en het centrum was van wetenschap, kunst en wijsheid en ook van politieke, militaire en economische macht.





    Hij heeft gelijk gekregen. Wij hebben de Grieks-Romeinse beschaving bewaard, wij zijn haar erfgenamen, het is ook vandaag nog een van de dragende componenten van onze huidige beschaving, al zijn we ons daar van meestal nauwelijks bewust. Horatius leeft voort in zijn geschriften, in de gedachten die hij heeft neergeschreven en die wij op onze beurt kunnen lezen en tot de onze maken.

    Vandaag is het Pasen. Het christendom viert de verrijzenis van de mythische figuur van Jezus van Nazareth, de Mensenzoon die na de vernederende kruisdood glorierijk zijn plaats inneemt als Zoon van God aan de rechterhand van de Vader. Hij is de eerste mens die het eeuwig leven verwerft en opent zo de weg naar de hemel en het eeuwig geluk voor al wie hem volgt.

    Wat dat precies betekent wist ook ten tijde van Paulus, die de Verrijzenis tot het kernpunt maakte van het christelijk geloof, niemand. Paulus spreekt erover in Oudtestamentische woorden en extatische frasen. Hij doet dat niet met de woorden van Christus, want die had hij zelf niet gehoord. Hij kende ook de evangelies niet, want hij vermeldt ze nergens en citeert ze nooit. Zijn ideeën haalde hij uit wat er leefde onder de Joden van zijn tijd, niet alleen in Israel, maar vooral ook onder de meer geseculariseerde joden, verspreid over het Romeinse Rijk, die hadden kennis gemaakt met andere godsdiensten en met de Griekse filosofie van de moderne wereld.





    Wat wij ons moeten voorstellen bij de verrijzenis van ons lichaam en onze ziel op de jongste dag, dat is allemaal zeer vaag. Het is een mysterie, iets wat we nooit helemaal kunnen begrijpen voor het zover is, maar dat we nu vast moeten geloven, opdat het ook zou uitkomen. Ik citeer hier uitvoerig wat Paulus schrijft in de Eerste brief aan de christenen van Korinthe, in de versie van de Nieuwe Bijbelvertaling.

    12 Maar wanneer nu over Christus wordt verkondigd dat hij uit de dood is opgewekt, hoe kunnen sommigen van u dan zeggen dat de doden niet zullen opstaan? 13 Als de doden niet opstaan, is ook Christus niet opgewekt; 14 en als Christus niet is opgewekt, is onze verkondiging zonder inhoud en uw geloof zinloos. 15 Dan blijkt dat wij als getuigen van God over hem hebben gelogen, omdat we verklaard hebben dat hij Christus heeft opgewekt – want als er geen doden worden opgewekt, dan kan hij dat niet hebben gedaan. 16 Wanneer de doden niet worden opgewekt, is ook Christus niet opgewekt. 17 Maar als Christus niet is opgewekt, is uw geloof nutteloos, bent u nog een gevangene van uw zonden 18 en worden de doden die Christus toebehoren niet gered. 19 Als wij alleen voor dit leven op Christus hopen, zijn wij de beklagenswaardigste mensen die er zijn.

    20 Maar Christus is werkelijk uit de dood opgewekt, als de eerste van de gestorvenen. 21 Zoals de dood er is gekomen door een mens, zo is ook de opstanding uit de dood er gekomen door een mens. 22 Zoals wij door Adam allen sterven, zo zullen wij door Christus allen levend worden gemaakt. 23 Maar ieder op de voor hem bepaalde tijd: Christus als eerste en daarna, wanneer hij komt, zij die hem toebehoren. 24 En dan komt het einde en draagt hij het koningschap over aan God, de Vader, nadat hij alle heerschappij en elke macht en kracht vernietigd heeft. 25 Want hij moet koning zijn totdat ‘God alle vijanden aan zijn voeten heeft gelegd’. 26 De laatste vijand die vernietigd wordt is de dood, 27 want er staat: ‘Hij heeft alles aan zijn voeten gelegd.’ Wanneer er ‘alles’ staat, is dat natuurlijk uitgezonderd degene die alles aan hem onderwerpt. 28 En op het moment dat alles aan hem onderworpen is, zal de Zoon zichzelf onderwerpen aan hem die alles aan hem onderworpen heeft, opdat God over alles en allen zal regeren.

    29 Wat denken zij die zich voor de doden laten dopen te bereiken? Als de doden toch niet worden opgewekt, waarom zouden zij zich dan voor hen laten dopen? 30 En waarom zouden wij ons voortdurend aan gevaren blootstellen? 31 Elke dag sterf ik opnieuw, broeders en zusters, zo waar als ik dankzij Christus Jezus, onze Heer, trots op u kan zijn. 32 In Efeze heb ik op leven en dood gevochten; wat zou ik daarmee hebben bereikt als ik geen hoop had? Wanneer de doden toch niet worden opgewekt, kunnen we maar beter zeggen: ‘Laten we eten en drinken, want morgen sterven we.’ 33 Maar vergis u niet: slecht gezelschap bederft goede zeden. 34 Kom tot bezinning, zoals het u betaamt, en zondig niet langer. Sommigen van u hebben geen enkele kennis van God. U moest u schamen.

     

    35 Nu zou iemand kunnen vragen: ‘Maar hoe worden de doden opgewekt? Hoe zou hun lichaam eruit moeten zien?’ 36 Dwaas die u bent! Als u iets zaait, moet dat eerst sterven voordat het tot leven kan komen. 37 En wat u zaait heeft nog niet de vorm die het later krijgt; het is nog maar een naakte korrel, een graankorrel misschien of iets anders. 38 God geeft daaraan de vorm die hij heeft vastgesteld, en hij geeft elke zaadkorrel zijn eigen vorm. 39 Elk aards lichaam is anders; het lichaam van een mens is enig in zijn soort, dat van een dier eveneens, dat van een vogel ook, en ook dat van een vis. 40 Er zijn lichamen aan de hemel en lichamen op aarde, maar de schittering van een hemellichaam is anders dan die van een aards lichaam. 41 De zon heeft een andere schittering dan de maan, de maan weer een andere dan de sterren, en de sterren onderling verschillen ook in schittering. 42 Zo zal het ook zijn wanneer de doden opstaan. Wat in vergankelijke vorm wordt gezaaid, wordt in onvergankelijke vorm opgewekt, 43 wat onaanzienlijk en zwak is wanneer het wordt gezaaid, wordt met schittering en kracht opgewekt. 44 Er wordt een aards lichaam gezaaid, maar een geestelijk lichaam opgewekt. Wanneer er een aards lichaam is, is er ook een geestelijk lichaam. 45 Zo staat er ook geschreven: ‘De eerste mens, Adam, werd een levend, aards wezen.’ Maar de laatste Adam werd een levendmakende geest. 46 Niet het geestelijke is er als eerste, maar het aardse; pas daarna komt het geestelijke. 47 De eerste mens kwam uit de aarde voort en was stoffelijk, de tweede mens is hemels. 48 Ieder stoffelijk mens is als de eerste mens, ieder hemels mens is als de tweede. 49 Zoals we nu de gestalte van de stoffelijke mens hebben, zo zullen we straks de gestalte van de hemelse mens hebben.

    50 Wat ik bedoel, broeders en zusters, is dit: wat uit vlees en bloed bestaat kan geen deel hebben aan het koninkrijk van God; het vergankelijke krijgt geen deel aan de onvergankelijkheid. 51 Ik zal u een geheim onthullen: wij zullen niet allemaal eerst sterven – toch zullen wij allemaal veranderd worden, 52 in een ondeelbaar ogenblik, in een oogwenk, wanneer de bazuin het einde inluidt. Wanneer de bazuin weerklinkt, zullen de doden worden opgewekt met een onvergankelijk lichaam en zullen ook wij veranderen. 53 Want het vergankelijke lichaam moet worden bekleed met het onvergankelijke, het sterfelijke lichaam met het onsterfelijke. 54 En wanneer dit vergankelijke lichaam is bekleed met het onvergankelijke, dit sterfelijke met het onsterfelijke, zal wat geschreven staat in vervulling gaan: ‘De dood is opgeslokt en overwonnen. 55 Dood, waar is je overwinning? Dood, waar is je angel?’ 56 De angel van de dood is de zonde, en de zonde ontleent haar macht aan de wet. 57 Maar laten we God danken, die ons door Jezus Christus, onze Heer, de overwinning geeft.

    58 Kortom, geliefde broeders en zusters, wees standvastig en onwankelbaar en zet u altijd volledig in voor het werk van de Heer, in het besef dat door de Heer uw inspanningen nooit tevergeefs zijn.

    Dat is helemaal iets anders dan het non omnis moriar van Horatius, die zich maar al te zeer bewust was van zijn vergankelijkheid. Denk aan zijn carpe diem, pluk de dag. Ik sprak over dat thema toen ik hier over de roos schreef. Je vindt daar ook de tekst van zijn gedicht. Horatius weet dat hij zal sterven. Dat beangstigt hem niet, maar zet hem aan om van de goede dingen van het leven te genieten, ze gaan immers zo gauw voorbij. Het leert hem ook dat we vriendelijk en goed moeten zijn voor elkaar, anders wordt het leven een hel.

    Paulus is tegen alle genieten. Het leven is inderdaad een hel, daar is niets aan te doen, wij zijn zondig, wij zijn gewelddadig, egoïstisch, geil, hebzuchtig, vals, onbetrouwbaar enzovoort. Alleen met Gods hulp kunnen we daaraan ontsnappen, niet zozeer hier, daarvoor zijn we te zwak, te zeer gebonden aan het vlees, maar later, als we dat onbetrouwbaar, geil lichaam hebben achtergelaten en als zuivere geesten in Gods aanschijn mogen vertoeven. De dood is overwonnen! Denk aan de prachtige aria uit Haendels Messiah: Death, o Death where is thy Sting? Where is thy victory? Haendel wist waar hij de mosterd moest halen: dit is een letterlijk citaat uit I Kor. 15, 55.

    Paulus zegt zelf dat dit een citaat is uit ‘de Schrift’. Maar wanneer we gaan zoeken naar het origineel, dan wacht ons een ware exegetische kruisweg. We vinden die woorden niet zo in het Oude Testament. In Hosea 13, 14 is er iets dat in de buurt komt: Dood, zaai de pest om je heen! Dodenrijk, waar zijn je kwellingen? Paulus citeert hier niet de Hebreeuwse Masoretische tekst van de Bijbel, noch de Griekse Septuagintavertaling, noch de recent teruggevonden ‘gnostische’ versie van de Dode Zee-rollen; evident ook niet de Latijnse vertaling van Hiëronymus, de Vulgaat, die van 400 dateert. Paulus was een jood en hij citeert letterlijk de Aramese Peshitta die de joodse Schriftgeleerden gebruikten. Zo zie je maar.

    Spinoza kon dit onderwerp niet uit de weg gaan. Bij een recent bezoek aan De Slegte vond ik er tot mijn verbazing de Nederlandse vertaling van het boek van Steven Nadler dat ik hier al vermeldde: De Ketterij van Spinoza, Atlas, A’dam & Antwerpen, 2008, 320 blz., ongeveer € 7. Dat kon ik niet laten liggen, al zal ik het wellicht nooit lezen aangezien ik het origineel met veel aandacht heb gelezen. Ik citeer het einde van het voorwoord: Omwille van de toegankelijkheid en de leesbaarheid - twee deugden die onder specialistische schrijvers over Spinoza niet vaak worden aangetroffen – gebruik ik, naar ik vrees, een tamelijk grove kwast en laat ik in technisch opzicht het een en ander onafgewerkt. (…) Ik wil me echter niet verontschuldigen voor het feit dat ik mij op het bos concentreer en niet op de bomen (en de takken en de twijgen); deden meer historici van de filosofie dat maar. Wijze woorden en dus een goede aanbeveling voor dit uitstekende boek, dat toch vooral vrienden van Spinoza zal aantrekken.






    Laten we even Spinoza zelf aan het woord, in de Nederlandse vertaling van Henri Krop uit 2008.

    Alleen gedurende het bestaan van het lichaam kan de geest zich iets voorstellen en zich een gebeurtenis uit het verleden herinneren. (E V p.21)

    Hier zie je al hoe lichaam en geest aan elkaar gekoppeld zijn. Meer nog, ze zijn onmisbaar voor elkaar. Als er geen lichaam is, kan de geest niet functioneren.

    In God bestaat er echter noodzakelijk een idee die het wezen van een individueel menselijk lichaam onder het aspect van eeuwigheid tot uitdrukking brengt. (E V p. 22)

    Een individueel mens is niet niets, zelfs niet in het licht van de oneindigheid. Het is een gebeurtenis die niet ongemerkt kan voorbijgaan in de loop van de geschiedenis, hoe gering haar invloed daarop ook moge zijn. Er is dus in de Natuur iets dat daarnaar verwijst. Op een of andere manier is alles wat in het leven van een mens voorvalt aanwezig in de Natuur. Spinoza zegt: ‘in God’, maar we weten dat hij daarmee niet de persoonlijke God van het christendom bedoelt, maar het Al(tijd).

    De menselijke geest kan niet in alle opzichten tegelijk met het lichaam worden vernietigd, maar er blijft iets bestaan dat eeuwig is. (E V p. 23)

    Het lichaam is vergankelijk. Maar alle informatie over een mens en dus ook over alle mensen, gaat niet helemaal verloren. Ze was, is en blijft aanwezig in God, of in de Natuur, dat is hetzelfde. Aangezien dat niet in het lichaam kan, moet het wel in God/de Natuur zijn. Met ons lichaam kunnen we alleen tijdelijke dingen waarnemen en vatten. Met onze geest kunnen we denken aan dingen die ruimte en tijd overstijgen. Wij voelen aan dat wij behoren tot een groter geheel, dat niet aan ruimte en tijd gebonden is. Onze geest is een activiteit van ons lichaam, maar laat ons toe onszelf en het universum te bekijken op een veel ruimere manier, in het licht van de eeuwigheid. Daardoor wordt onze geest niet onsterfelijk, want hij is als activiteit afhankelijk van het lichaam. Maar door die specifieke manier van denken, namelijk alles begrijpen vanuit de eeuwigheid, behoren wij tot die eeuwigheid, maken we er intrinsiek deel van uit, wij zijn een stukje eeuwigheid.

    Dat heeft niets te maken met een voortleven van de geest na de dood van het lichaam, noch met het bestaan van die geest voor de geboorte. Tijdens ons leven kunnen wij, als we ons best doen, een bevrijdende blik krijgen op de eeuwigheid. En vanuit het standpunt van de eeuwigheid, zal er van ons menselijk bestaan altijd iets overblijven, zoals er altijd al iets was nog voor we geboren werden. In het Al(Tijd) is alles immers eeuwig.

    Het is Pasen. Op Goede Vrijdag hebben we stilgestaan bij wat een mens kan lijden hier op aarde en aan onze dood. Een gewelddadige dood schrikt terecht iedereen af, ook degene die ze anderen aandoet. Geen zinnig mens kan onberoerd een ander mens doden, denk aan de verschrikkelijke dingen die dat doet met soldaten en terroristen overal ter wereld.

    Maar de dood op zich hoeft niemand af te schrikken. Zij komt ongeroepen en wij weten niet hoe ze ons zal overvallen. Maar wij weten dat ze komt, vroeg of laat, gewelddadig, in smart en pijn, langzaam en tergend of plots en overweldigend, of zacht in onze slaap. Wij weten dat ons denken dan definitief en helemaal ophoudt, eindelijk en dat er niets van overblijft, behalve de monumenten die wij voor onszelf of anderen voor ons hebben opgericht, de kleine sporen die we hebben nagelaten in het hart van anderen, de materiële overblijfselen van onze activiteit, bewaard ergens in het geheugen van een computer, een boek, een beeld, een schilderij. Maar in het Al(Tijd) zijn we voor altijd helemaal aanwezig. Dat we er ooit geweest zijn, en hoe, dat kan nooit meer ongedaan gemaakt worden. Dat te weten is een troost nu we nog hier zijn, nu we er nog zijn. We hebben geen behoefte aan Paulus’
    valse belofte dat wij er altijd zullen zijn.





    Als levende wezens weten wij dat het leven voortgaat als wij sterven. Dat is hoe het leven hier op aarde in zijn werk gaat. Het individu ontstaat uit andere levende wezens, leeft, plant zich eventueel voort en sterft dan. Andere individuen hebben dan de kans om op hun beurt te leven, zich voort te planten en te sterven. Wij kunnen ons inspannen om de cyclus langer te laten duren voor een individu en het leven zo aangenaam mogelijk te maken zolang het duurt. We slagen daar al behoorlijk in, althans hier en daar en in beperkte mate. Maar de onsterfelijkheid en de eeuwige jeugd is niet wat we verlangen. Misschien slagen we daarin ooit, wie weet. Maar op dit ogenblik is dat hier op aarde niet het geval, dat beseffen we maar al te goed. We hebben ons daarop ingesteld, we weten dat we geboren worden om te leven en te sterven. En dat we niet zullen verrijzen.

    En zo is het ook goed.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    06-04-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Goede Vrijdag




    attende Domine et miserere

     

    ik heb gebeden

    zoals me werd geheten

    ze wisten zelf niet beter

    of wouden het niet weten

     

    holle frasen lege woorden

    gepreveld zonder zin

    die niemand verhoorde

    als was mijn woord te min

     

    ik heb gebeden en gezocht

    als kind en ook later

    toen bloed en rede in mij vocht

    met het verlangen naar een Vader

     

    het mocht niet baten

    hoe ik ook smeekte en vroeg

    om een woord een teken te laten

    een wenk was me genoeg

     

    maar zelfs dat was mij niet vergund

    ik wend me af in arren moede

    van wie me geen blik waardig gunt

    geen oren heeft naar mijn vrees of woede

     

    ik heb gebeden en bitter geweend

    me geweigerd geweten en verlaten

    om niet geen genade verleend

    aan mijn armzalige zelf overgelaten

     

    tot ik mijn rug heb gerecht

    opgestaan

    het gevecht

    ben aangegaan

     

    er was geen Vader en geen zonde

    wat men ook beweerde of beval

    er was alleen de diepe wonde

    de laffe leugen van de zondeval

     

    bevrijd van last van eeuwen

    kon ik koppig mijn eigen weg gaan

    mijn diepe onschuld uitschreeuwen

    geen mens kon me in de weg nog staan

     

    de hemel was leeg

    de aarde vervuld van belofte en pracht

    was wat ik zomaar kreeg

    de stralende zon in ruil voor de nacht

     

    Karel D’huyvetters

    Goede Vrijdag 2012

     

     

     

     

     

     

     


    Categorie:poëzie
    Tags:poëzie
    04-04-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Koekoek!

    H

    et is volop lente en de vogels in de tuin zijn druk in de weer. Ze zingen vrolijk om maatjes te lokken of hun territorium af te bakenen, ze eten zich dik in de insecten die nu ook weer tevoorschijn gekomen zijn en ze bouwen hun nesten met dorre twijgen en gras. Ongetwijfeld paren ze ook uitbundig, maar het zijn discrete dieren, geen exhibitionisten, ze doen het onopvallend.



    Ik heb de koekoek nog niet gehoord dit jaar, maar ongetwijfeld is die ook weer present. Bij de vermelding van die vogel verschijnt er een glimlach rond onze lippen: het is een vogel met een reputatie. Maar wat houdt die precies in? Dat de vrouwelijke koekoeken hun eitjes leggen in het nest van andere vogels, dat is alom bekend. Op die manier moeten ze zelf geen nest bouwen, noch hun jongen voeden en verdedigen. Dit is inderdaad wat er gebeurt, maar het is verre van het hele verhaal en het gaat ook niet op voor alle koekoeken. Laten we er eens wat dieper op ingaan.

    In het Frans gebruikt men de naam van de koekoek, een evidente klanknabootsing of onomatopee, ook voor gelijksoortig menselijk gedrag. Cocu is dan de bedrogen echtgenoot, coucou is de bedrieger. In het Engels noemt men beide cuckold en to cuckold is eveneens het werkwoord in beide gevallen: iemand seksueel bedriegen of, in de passieve vorm, bedrogen worden. De oorsprong ligt natuurlijk bij het ‘vreemd gaan’ van de koekoek. Maar ergens klopt er iets niet.

    Het is namelijk het koekoekswijfje dat haar ei in een vreemd nest legt, terwijl bij de mensen het mannetje zijn zaadcellen deponeert bij een ander wijfje dan zijn vaste partner en zich zo eveneens ontrekt aan zijn ouderlijke plichten. Het koekoekswijfje gaat dus helemaal niet vreemd, het paart met zijn partner van dat ogenblik en bespaart hem (en zichzelf) de inspanningen van het nest bouwen, broeden, voeden en beschermen van de jongen. Bij de mens ontsnapt de man wel aan de lasten van zijn lusten, maar het vrouwtje niet: zij draagt haar kinderen en verzorgt ze, van wie ze ook zijn, op trieste uitzonderingen na.

    De reputatie van de koekoek als een vogel die vreemd gaat is dus onterecht. Het is ook niet zo dat koekoekswijfjes met verschillende mannetjes zouden paren, zoals de legende wil: het gaat om seizoens- of broedpartners, zoals bij de meeste vogels. Ze zijn dus monogaam, of monogaam in opeenvolgende, niet overlappende relaties. Anderzijds zijn de koekoeksmannetjes, zoals de meeste andere dieren, niet vies van enige buitenechtelijke seks. Zo spreiden ze hun genen over verschillende nesten, terwijl ze er toch maar één moeten onderhouden. Een ander voordeel is, dat er meer kans is dat hun genen overleven wanneer een nest geroofd wordt, als ze nog eitjes bevrucht hebben in een ander nest.

    Het zijn dus de mannetjes die vreemd gaan, al kan je natuurlijk niet op je eentje vreemd gaan, er is ook altijd een ander vrouwtje mee gemoeid, maar het initiatief gaat uit van het mannetje. De Franse en Engelse verwijzing naar de koekoek voor vreemdgaan slaat dus veeleer op het gedrag van mannetje dan op het deponeren van het koekoeksei in een vreemd nest. Maar de mannelijke koekoek doet dat zeker niet meer dan andere dieren. Er is dus een onterechte overdracht gebeurd van de opvallende vaste gewoonte van de vrouwtjes naar de veeleer occasionele en dus ‘normale’ activiteit van de mannetjes.

    Er is een belangrijk genetisch verschil tussen buitenechtelijke voortplanting en het leggen van een ei in een vreemd nest. In het eerste geval is er een spreiding van de mannelijke genen over verscheidene vrouwtjes van dezelfde soort. In het tweede geval niet. Het ei wordt gelegd bij vogels van dezelfde soort of bij die van een totaal andere soort, daarover later meer. De gelijkenis is, dat in beide gevallen een ‘vreemdeling’ wordt geïntroduceerd in een familie, een van dezelfde soort maar die genetisch verschillend is, of een die tot een gans andere soort behoort.

    De koekoek is ook niet de enige vogel of het enige dier dat zijn eieren aan anderen toevertrouwt; men noemt dat broedparasitisme. Er zijn ook insecten en vissen die dat doen.

    Er zijn vogels met koekoekgedrag, dus vogels die hun eieren leggen in het nest van andere soorten, over heel de wereld. Het is een evolutionaire ‘afwijking’ die dus herhaaldelijk onafhankelijk is ontstaan op verschillende plaatsen, wellicht zes of zeven keer in totaal als we het hebben over obligaat broedparasitisme tussen verschillende vogelsoorten. Hoe dat gebeurd is, laat zich raden. Het gaat niet om iets dat een vogel leert van zijn ouders, het is geen imitatiegedrag, geen Lamarckiaanse of culturele aanpassing, maar een genetische, waarbij de informatie via de voortplanting wordt overgedragen. Er moeten dus vogels geweest zijn die een afwijking vertoonden die hen ervan weerhield zelf een nest te bouwen. Wellicht misten zij het gen of de combinatie van genen die bij hun soort automatisch leidde tot nest dragen en bouwen. Wanneer zij dus letterlijk met een ei zaten, hadden zij geen andere keuze dan het nest van een andere vogel te gebruiken.

    We moeten dus voorzichtig zijn en de koekoek geen bedoelingen toedichten die zij niet heeft. Het is niet uit gemakzucht dat zij geen nest bouwen en zelf hun jongen grootbrengen: ze missen gewoon de genetische aanleg, ze kunnen het niet. Wellicht is het begonnen met een foutje in de code voor het nest bouwen, maar ook het zo essentiële en zo sterk ingebakken voedings- en zorginstinct ontbreekt. Dat kan weg geëvolueerd zijn omdat het nutteloos geworden was voor de soort: de jongen kregen hun voedsel van anderen. Een instinct dat geen doel meer heeft, verdwijnt evolutionair omdat het een nadeel oplevert in de strijd voor het overleven.

    Vogels die zelf geen nest bouwen en hun jongen niet zelf moeten voeden en beschermen, hebben een evident voordeel: ze hebben meer tijd om zichzelf te voeden en zijn dus fitter om zich zoveel mogelijk voort te planten. Ze zijn niet afgeleid door de zorg om hun nageslacht.



    Het is niet zo dat alle exemplaren van een soort aan obligaat broedparasitisme doen. Er zijn 56 soorten koekoeken op het Oude continent en drie in de Nieuwe Wereld die zich enkel op die manier voortplanten, maar er zijn talrijke soorten die dat combineren met ‘normaal’ nestgedrag en er zijn meer soorten die niet parasiteren dan wel. Sommige soorten of exemplaren bezitten dus genetische coderingen die hen toelaten een eigen nest te bouwen, maar ook restanten van het genetisch materiaal dat hen instinctief drijft naar het leggen van hun ei in een vreemd nest. Het kan ook dat sommige vogels van een soort parasiteren, terwijl andere dat niet doen.

    Koekoekseieren zijn erg stevig, ze hebben een dubbele beschermende kalklaag en kunnen dus op een diefje gelegd worden zonder te breken. Het is essentieel dat het koekoeksei sneller uitgebroed is dan dat van het (verplicht!) gastgezin. De jongen groeien ook sneller dan die van het gastgezin. Bovendien verwijdert het koekoeksjong instinctief de andere jongen en meestal ook de andere eieren uit het nest van zodra het geboren is. Ook dit is aangeboren gedrag, het is niet aangeleerd of zelf bedacht.

    Sommige soorten worden geboren met een speciaal instrument om eieren of rivaliserende jongen te dumpen, dat na enkele dagen afvalt. Het jong imiteert perfect de voedselkreet van de soort waar het gedeponeerd is en vertoont ook de typische kleur aan de binnenkant van de bek, die de ouders aanzet om voedsel te leveren. Vaak zijn die signalen nog extra versterkt. Sommige koekoeksjongen vertonen die hevige signaalkleuren zelfs aan de binnenkant van hun vleugels, zodat ze eruit zien als een heel nest jongen en dus nog meer voedsel krijgen.

    Er zijn koekoeken die hun eieren leggen in het nest van verschillende soorten, soms tot meer dan 200 toe, terwijl andere vast verbonden zijn aan een bepaalde soort. In het eerste geval zien de koekoekseieren er meestal anders uit dan die van de gastsoort en zijn ze onopvallend donker gekleurd, zodat ze ontsnappen aan de aandacht en als het ware tersluiks mee uitgebroed worden. In de andere gevallen zijn de eieren vaak goed tot uitstekend aangepast qua kleur en vlekkenpatroon aan de eieren van de gast.

    Het is niet duidelijk op welke basis een koekoek zijn gastgezin selecteert: hoe herkent een koekoek een gezin waarin zijn ei het meest kans maakt om aanvaard en uitgebroed te worden? Aan de pluimage en de vorm en het gedrag van de gastvogel? Aan het nest? Aan de aanwezige eieren? Hebben ze als jong een beeld van hun gastmoeder en –vader opgeslagen? Is het de omgeving? Is er een genetische vastgelegde voorkeur?

    Merkwaardig is dat de eieren van de koekoek kunnen verschillen in afmeting van die van de gasten, soms zelfs aanzienlijk. De gastvogels aanvaarden grote tot zelfs zeer grote eieren die er voor de rest eender uitzien als hun eigen. De redenering is dat ze geen negatieve reactie hebben tegen een ei dat groter is, omdat groter zijn in principe een goede eigenschap is. Zo was er onlangs een verhaal over eenden die men liet broeden op eieren van de juiste kleur, maar die vele keren groter waren dan de vogel zelf…

    Er zijn ook gevallen waarbij de koekoek eieren van het gastgezin vernielt of verorbert. Soms is dat één ei, of zoveel eieren als de koekoek er zelf bij legt. Dat veronderstelt dat de koekoek ‘weet’ dat de gast kan tellen en dat is ook zo bij sommige soorten. Soms worden sommige of alle eigen eieren van de gasten vernietigd, of beter nog: verborgen in de omgeving om geen sporen na te laten die het gastenpaar zouden kunnen afschrikken en hun nest opgeven.

    Soms legt een koekoek één parasietei in een nest, soms meer. Soms leggen verschillende koekoekswijfjes een ei in hetzelfde gastnest.

    Er is dus een uiterst complexe nauwkeurige evolutionaire aanpassing van de ene parasiterende soort aan de geparasiteerde andere soort. Als de gasten niet kunnen tellen, hoeft de parasiet ook niet te kunnen tellen. Als de gasten geen kleuren kunnen onderscheiden, heeft de parasiterende soort ook geen belang bij het aanpassen van de eigen eieren enzovoort.

    Let wel, ‘aanpassen’ moet je hier evolutionair verstaan. Vanzelfsprekend kunnen de parasieten hun eieren niet zelf aanpassen met verf en borstel. In de loop van een lange evolutie is het zo dat eieren die wegens een genetische variatie meer lijken op die van het gastgezin meer kans hebben om uitgebroed te worden. Als dat lang genoeg doorgaat, krijg je op de duur eieren die perfect die van het gastgezin imiteren.


    Eigenaardig is het dat in tegenstelling met de eieren, de jongen altijd zo aanzienlijk verschillen van die van de geparasiteerde vogelsoort, zowel qua uitzicht als in afmetingen. Sommige gasten zijn zo klein dat ze op de schouders van hun koekoeksjongen moeten gaan staan om ze te voeden. Zien ze dat dan niet? Natuurlijk zien ze dat. Als ze eieren kunnen onderscheiden, kunnen ze ook jongen uit elkaar houden. Maar ze zijn genetisch aangepast aan het voeden van jongen in het nest en reageren op de roep en het gedrag van het jong, hoe verschillend het er voor de rest ook uitziet. De grootte is, zoals gezegd over de eieren, geen argument.

    Er zijn geparasiteerde soorten die zich aangepast hebben aan de frequentie van de aanwezigheid van parasieten zoals de koekoek. Als er veel koekoeken in de omgeving zijn, is de kans op een koekoeksei groot en dan verwijderen de gasten zoveel mogelijk alle verdachte eieren. Daarbij sneuvelen er allicht ook enkele eigen eieren, maar dat is een (evolutionair) berekend risico. Als er maar weinig koekoeken voorkomen, stelt men vast dat de neiging om vreemde eieren te liquideren veel kleiner is. Het risico om de eigen eieren per ongeluk te vernielen is dan veel groter. Hoe meer de koekoekseieren lijken op die van de gasten, hoe gevaarlijker het is om eieren te verwijderen: de kans is immers groot dat het je eigen eieren zijn. Het vernietigen van verdachte eieren gebeurt soms heel subtiel: de gast een klein gaatje in de eierschaal en stopt zo de ontwikkeling, maar van op enige afstand ziet het eruit alsof het ei intact is en dus is er geen neiging bij koekoeken om er nog eens een in te leggen.

    De koekoek heeft zich ook gespecialiseerd in het snel en onopgemerkt leggen van haar ei. De gasten zijn immers geen passieve slachtoffers, zij hebben er alle voordeel bij om parasieten te vermijden en hun eigen jongen groot te brengen. Als zij een koekoek betrappen, verjagen ze die en verwijderen eventueel ook het pas gelegde ei of vernielen het. Mannelijke koekoeken leiden daarom de gastouders soms weg van hun nest, om aan hun eigen vrouwtje de kans te geven stiekem haar ei te leggen. De gastsoort probeert dat dan weer te verhinderen door koekoeken in de buurt gezamenlijk te verjagen: een hele vlucht van een geparasiteerde soort valt de koekoeken in het broedgebied aan en verhindert hen zo om toe te slaan.

    Een van de meest verrassende aspecten van deze evolutionaire strijd tussen de koekoek en de vogels die hij parasiteert, is het zogenaamde maffiagedrag. Er zijn vogelsoorten die alle koekoekseieren erkennen en ze systematisch verwijderen. Men heeft kunnen vaststellen dat de koekoek in dat geval wraak neemt en het hele nest van het gastgezin vernietigt, jongen inbegrepen. De gast heeft dan de keuze: ofwel het koekoeksei mee uitbroeden en het jong voeden, vaak ten koste van een groot deel of zelfs de totaliteit van het eigen broedsel, ofwel het koekoeksei verwerpen en zijn hele nest en jongen verliezen in de wraakneming door de koekoek. Ook hier speelt het evolutionair principe: vogels maken dergelijke keuzes niet bewust; het zijn in dit geval die exemplaren die door hun genetische aanleg geneigd zijn om niet alle indringers te vernietigen, of daartoe ongeschikt zijn, die de grootste kans hebben op nakomelingen.

    We hebben kunnen vaststellen dat het gedrag van de koekoek en de interactie met zijn ‘slachtoffers’ veel complexer is dan we denken. Ik wou je graag uitnodigen voor een interessant gedachte-experiment, een denkoefening.

    Herlees de tekst eens, en overal waar koekoek staat, lees dan ‘de mens’, of vul zelf een naam in…


    Categorie:wetenschap
    Tags:wetenschap
    28-03-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Topsport?

    Enkele recente nieuwsberichten doen me nadenken en dus schrijven.

    Kim Clijsters is nog maar eens aan een terugkeer bezig in het wereldtennis, een comeback moet dat dan heten. Het wil maar niet lukken. Ze stelt zich publiekelijk de vraag of haar 25-jarige lichaam de inspanningen nog wel aankan.





    Aagje Vanwalleghem, in 2004 Olympisch finalist in het turnen, haakt af in het zicht van de volgende spelen. Ze is 24 en zegt het mentaal en fysiek niet meer aan te kunnen.






    Björn Leukemans, een verdienstelijke wielrenner, leeft als een pater in deze periode en slaapt dus zonder zijn vriendin. Hij gaat elke avond ook nog met hongernaar bed, zo intens let hij op zijn gewicht.



    Laatst zag ik op een vernissage de wereldkampioen veldrijden, Niels Albert. Hij was groter dank ik gedacht had, maar vooral veel slanker. Geen zware sprintersdijen, integendeel: hij is gewoon graatmager.

    Topsport is geen pretje, blijkbaar. Je moet er veel voor over hebben, meer dan zelfs een door de natuur gezegend lichaam aankan. Je moet eindeloos en zwaar trainen, speciaal voedsel eten en nog allerlei voedingssupplementen slikken, waarbij de grens met doping soms heel dun is. Je moet je van alles ontzeggen. En dat allemaal om op enkele piekmomenten te kunnen presteren in de competitie.

    Wij bewonderen de topprestaties, de media staan er vol van, de reclamemensen investeren er zwaar in. Er is veel geld mee gemoeid. En toch gaat het maar om een tenniswedstrijd, een uurtje cyclocross, een wielerwedstrijd zoals er duizend gereden worden in Vlaanderen, turngala’s waarvoor maar een heel beperkt publiek belangstelling heeft.

    Wat men er verder ook moge over zeggen, het lijkt me een trieste bedoening. Jonge mensen pijnigen en misbruiken hun lichaam om toch maar beter te zijn dan de concurrenten. Het doet me denken aan het bekende voorbeeld van Richard Dawkins over de bomen in het oerwoud, die ook met elkaar in competitie zijn voor het levengevende zonlicht. Ze groeien steeds hoger, om hun buren letterlijk te overschaduwen. Daartoe moeten ze enorm investeren in hun wortels en hun stam. Als ze allemaal wat verder van elkaar zouden gaan staan, zouden ze als struik perfect kunnen overleven…

    Bomen kunnen zich niet onttrekken aan de struggle for life. Mensen wel. Oorspronkelijk was topsport de plaats waar natuurtalenten zich met elkaar maten, zonder noemenswaardige training, zonder wetenschappelijke begeleiding, zonder dieet, zonder drugs vooral. En het spektakel was er niet minder om, toch? Wat maakt het uit of men een wielerwedstrijd wint na zes uur of na zes uur en tien minuten? Of na zeven uur? Het gaat erom wie de beste is, of de eerste, niet in hoe weinig tijd je het kan doen. Of je de honderd meter in 9 seconden loopt of in 10 is een wereld van verschil, maar enkel als je atletiek door een microscoop bekijkt. Zo’n wedstrijd was even leuk toen het wereldrecord nog op 11 seconden stond.

    Wat men moet over hebben om van die 11 seconden naar 9 te gaan, dat is verschrikkelijk. Dat kan niet op een natuurlijke manier door een mens die een normaal leven leidt. Dat geeft de ene na de andere topsporter ook grif toe. Waarom doen we het dan? Ik heb er geen flauw idee van. Het is een parodie van gezonde competitiesport. De strijd gaat niet meer tussen rivalen, maar om de prestaties. Het is niet meer voldoende dat je hoger springt dan de anderen, je moet hoger springen dan men ooit gesprongen heeft: citius, altius, fortius of: sneller, hoger, sterker. Dat is het motto van de Olympische Spelen. Niet sneller, hoger en straffer dan de anderen, maar altijd maar sneller, hoger en straffer. De grenzen verleggen, ook ten koste van je lichaam. Tia Hellebaut was in Peking Olympisch kampioen in het hoogspringen. Ze bereidt zich ook voor op de komende spelen en verklaart: ik ben nog een aantal kilo’s te zwaar, die moeten er nog af. Daarvan hangt het blijkbaar af: je moet een lichaam hebben dat uitsluitend bestaat uit botten en spieren, zonder één gram vet.

    Het is niet meer normaal, mensen. Iemand moet ooit eens zeggen: stop daarmee, het is waanzin, het is ongezond, het heeft met sport niets meer te maken. Het is commercie, reclame, drugs en vals spelen, het is oogverblinding, het is boerenbedrog en het is vooral harde business. Het geld dat de mensheid zo massaal aan topsport en kijksporten besteedt, kan men veel beter gebruiken, bijvoorbeeld om meer mensen aan het recreatief sporten te brengen.

    Ik kan niet de minste belangstelling meer opbrengen, laat staan enthousiasme, voor een stelletje afgetrainde miljonairs die op tv een stukje slecht theater opvoeren in kleurrijke sportpakken met blitse reclame erop. Het is niet meer leuk, het is niet meer verantwoord, het is niet meer ethisch, het is niet meer menselijk, het is triest, intriest.

    Ik denk dat ik deze namiddag maar eens ga fietsen.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    27-03-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.The law is a ass! Quatsch in de rechtzaal

    D

    at het voortdurend verkeerd gaat met de Belgische justitie, daar moeten we geen tekeningetje bij maken. Er gaat geen dag voorbij of het Belgisch gerecht komt in het nieuws, helaas nooit op een positieve manier. Vaak zijn dat problemen die ze blijkbaar zichzelf aandoen. Zij slagen er niet in om maatregelen te nemen die voor de hand liggen, omdat ‘daarvoor geen wettelijk kader is’. Het gerecht mag enkel doen wat uitdrukkelijk wettelijk toegelaten is. Wijkt men ook maar één millimeter af van de geschreven wetgeving, dan staat een legertje advocaten en magistraten klaar met onderzoeken, bijkomende onderzoeksdaden en uiteindelijk nietigverklaring wegens procedurefouten.

    Wet is wet, zegt men dan. Dat is een opvatting, maar het is niet de enig mogelijke, noch de enige juiste. Het is zelfs een grove misvatting, een onrecht.

    Paulus, de echte stichter van het christendom, besteedde in zijn Romeinenbrief uitvoerig aandacht aan de wet. Zo stelt hij dat de wet de mensen op slechte gedachten brengt:

    Ik ben me echter pas door de wet bewust geworden van de zonde. Ik zou immers niet weten wat begeerte was als de wet niet zei: ‘Zet uw zinnen niet op wat van een ander is.’ (Rom 7,7)

    Een vreemde redenering, maar wel een die opgang gemaakt heeft in het christendom. Het kwam er blijkbaar vooral op aan om geen aanstoot te geven en dus werd ongeveer alles verboden, zelfs de Bijbel. Het lijkt wel alsof Paulus daarbij uitgaat van een beeld van de mens als een oorspronkelijk onverdorven wezen, een Rousseau-achtige nobele wilde, die enkel door de wet op het idee komt om te gaan zondigen:

    Toen we ons nog lieten leiden door onze eigen wil, werd ons bestaan beheerst door zondige hartstochten die de wet in ons opriep en droeg het alleen vrucht voor de dood. 6 We waren aan de wet geketend… (Rom 7,5)

    Eens leefde ik zonder de wet, maar door de komst van het gebod kwam de zonde tot leven. (Rom 7,9)

    De wet is er om de samenleving te regelen, maar de mens slaagt er niet in om de wet na te leven. Hij kent de wet en weet dus wat toegelaten is en wat verboden. Maar dat weerhoudt hem er niet van om toch het goede te laten en het verkeerde te doen:

    Immers, ik besef dat in mij, in mijn eigen natuur, het goede niet aanwezig is. Ik wíl het goede wel, maar het goede doen kan ik niet. 19 Wat ik verlang te doen, het goede, laat ik na; wat ik wil vermijden, het kwade, dat doe ik. (Rom 7, 18-19)

    De wet is niet alleen de aanleiding tot zonde, precies door erop attent te maken door het te verbieden. Er kan zelfs alleen maar zonde zijn als er een wet is:

    Maar de zonde heeft van het gebod gebruikgemaakt om begeerten in mij op te wekken, want zonder de wet is de zonde krachteloos. 9 Eens leefde ik zonder de wet, maar door de komst van het gebod kwam de zonde tot leven 10 en daardoor stierf ik. Het gebod, dat tot leven had moeten leiden, bleek juist tot mijn dood te leiden. 11 De zonde heeft gebruikgemaakt van het gebod: ze heeft mij misleid en mij door het gebod gedood. (Rom 7, 8-11)

    Toch is de wet niet de oorzaak van onze misdaden. We kunnen enkel tegen de wet zondigen als er een wet is, en de wet die het goede aanprijst, toont meteen ook de keerzijde, het kwade. Maar dat maakt de wet niets slecht:

    Kortom, de wet zelf is heilig en de geboden zijn heilig, rechtvaardig en goed. (Rom 7,12)

    Het is ons lichaam, met zijn driften, dat ons aanzet om de wet te overtreden:

    Wij weten dat de wet het werk van de Geest is, maar door mijn natuur ben ik uitgeleverd aan de zonde. (Rom 7,14)

    Immers, ik besef dat in mij, in mijn eigen natuur, het goede niet aanwezig is. (Rom 7, 18)

    De Nieuwe Bijbelvertaling zegt hier ‘in mijn natuur’; de Vulgaat zegt: in carne mea, de Griekse tekst: en tei sarki mou, in mijn vlees, zoals de Willibordvertaling het ook heeft. Dit is typisch Paulus. De mens is zondig van nature, omwille van zijn lichamelijkheid. Hij kan zijn driften niet beheersen:

    Met mijn verstand onderwerp ik mij aan de wet van God, maar door mijn natuur onderwerp ik mij aan de wet van de zonde. (Rom 7, 25) Ook hier staat carne/sarki, het vlees.

    De oplossing moet komen van Christus en de Geest die hij zendt:

    Waartoe de wet niet in staat was, machteloos als hij was door de menselijke natuur, dat heeft God tot stand gebracht. Vanwege de zonde heeft hij zijn eigen Zoon als mens in dit zondige bestaan gestuurd; zo heeft hij in dit bestaan met de zonde afgerekend, 4 opdat in ons wordt volbracht wat de wet van ons eist. Ons leven wordt immers niet langer beheerst door onze eigen natuur, maar door de Geest. 5 Wie zich door zijn eigen natuur laat leiden is gericht op wat hij zelf wil, maar wie zich laat leiden door de Geest is gericht op wat de Geest wil. 6 Wat onze eigen natuur wil brengt de dood, maar wat de Geest wil brengt leven en vrede. 7 Onze eigen wil staat vijandig tegenover God, want hij onderwerpt zich niet aan zijn wet en is daar ook niet toe in staat. 8 Wie zich door zijn eigen wil laat leiden, kan God niet behagen. (Rom 8, 3-8)

    Lees daarbij steeds ‘vlees’ voor ‘natuur’. Dat is de basistegenstelling bij Paulus en in het hele christendom.

    Eens de mens gelooft in Jezus Christus, hoeft hij de wet niet meer te volgen:

    Zo bent ook u, broeders en zusters, dood voor de wet dankzij de dood van Christus (Rom 7, 4)

    we zijn dood voor de wet, zodat we niet meer de oude orde van de wet dienen, maar de nieuwe orde van de Geest. (Rom 7,6)

    Bij Paulus is de wet, die door God of de mensen is gemaakt om hun samenleven te regelen, een zeer onvolmaakt middel. Enerzijds leert hij ons zonden kennen die we anders niet zouden vermoeden. Anderzijds is de wet niet bij machte om ons tot het goede te bewegen: ons vlees drijft ons hoe dan ook onvermijdelijk tot de zonde. Pas wanneer we niet meer aan onze vleselijke lusten denken, maar aan de Geest, kunnen we zonder zonde leven. Wij zijn dan niet meer uit op de geneugten van dit leven, maar op een geestelijk leven na de dood:

    Maar u leeft niet zo. U laat u leiden door de Geest, want de Geest van God woont in u. Iemand die zich niet laat leiden door de Geest van Christus behoort Christus ook niet toe. 10 Als Christus echter in u leeft, bent u door de zonde weliswaar sterfelijk, maar de Geest schenkt u leven, omdat u door God als rechtvaardigen bent aangenomen. 11 Want als de Geest van hem die Jezus uit de dood heeft opgewekt in u woont, zal hij die Christus heeft opgewekt ook u die sterfelijk bent, levend maken door zijn Geest, die in u leeft. 12 Broeders en zusters, we hoeven ons niet langer te laten leiden door onze eigen wil. 13 Als u dat wel doet, zult u zeker sterven. Als u echter uw zondige wil doodt door de Geest, zult u leven. (Rom 8, 9-13)

    Het is een moeilijke denkoefening. De mens is uit zichzelf geneigd tot het kwade, ook als hij, daarop gewezen door de wet, weet dat hij verkeert handelt. Enkel door een daad van geloof kan hij zijn lichamelijke neigingen overwinnen. Hij moet dan deze wereld afzweren en alles zetten op het hiernamaals, waar wij zullen beloond worden voor het goede dat wij hebben gedaan of gestraft voor het kwade. Wie in Christus gelooft, zal gered worden, naar de hel met de anderen. Door te geloven ontvangen wij een kracht die ons toelaat onze natuur te overstijgen, een genade die ons bevrijdt van onze zondige natuur. Al wat wij moeten doen, is ons openstellen voor de liefdevolle uitnodiging van God, die ons bereikt door Jezus, die voor ons gestorven is, opdat wij zouden leven.

    Het is een mystieke redenering. Ze is niet logisch, redelijk, praktisch, filosofisch, menselijk. Je moet blind geloven in het bovennatuurlijke: God, genade, eeuwig leven, beloning, straf. Het is de bekende sprong in het niets. Geen wonder dat steeds minder mensen een dergelijke boodschap nog ernstig nemen.

    Een andere opvatting vinden we in de Verlichting. Daar is de wet niet meer (en niet minder) dan het geheel van afspraken die mensen onder elkaar maken over de manier waarop zij vreedzaam en in veiligheid wensen samen te leven. Het is niet God of de Kerk die de wet uitvaardigt, het is de mens zelf, eventueel via een koning of een wetgevend lichaam; een andere instantie wordt belast met praktische uitvoering ervan en de beteugeling van de overtreders. De wetten moeten aangepast zijn aan de omstandigheden van tijd en plaats, ze kunnen verschillen en evolueren, ze kunnen bijgewerkt en zelfs afgeschaft worden en nieuwe wetten kunnen in de plaats komen, naarmate het inzicht evolueert in wat goed is voor de mens en wat niet, en naarmate de wetten goed of slecht blijken te functioneren.

    Dat betekent ook dat de wetten wellicht steeds onvolmaakt zullen zijn, wij zijn immers maar mensen en kunnen niet alle consequenties voorzien. Er is dus een verschil tussen de ideale Wet en de concrete wetten, waarbij de wetten steeds tekortschieten. Montesquieu zegt het zo: La justice n’est pas dépendante des lois humaines. (Traité des devoirs) De wetten zijn maar onze povere pogingen om de gerechtigheid in woorden te vatten. In De l’esprit des lois gaat hij verder: Dire qu’il n’y a rien de juste ni d’injuste que ce qu’ordonnent ou défendent les lois positives, c’est dire qu’avant qu’on eût tracé de cercle, tous les rayons n’étaient pas égaux. Duidelijker dan dat kan je het niet stellen. De wetten leggen zo goed mogelijk vast wat rechtvaardig is, maar het is niet omdat of vanaf het moment dat ze het vastgelegd hebben dat het ook rechtvaardig is. De wetten zijn maar waardevol in de mate dat ze de rechtvaardigheid benaderen. Niet wat in de wet staat is wat telt, maar of de wet rechtvaardig is. Wat telt is dat gerechtigheid geschiedt, niet dat de wet gerespecteerd wordt.

    Lieve lezers, ik wou dat onze juristen Montesquieu zouden lezen. Wat wij nu zien, is dat er een spelletje gespeeld wordt met het Gerechtelijk Wetboek. Als het in het Wetboek staat, dan is het Wet. Staat het er niet in: jammer maar helaas. Is de wet onvolkomen, duister, dubbelzinnig of gewoon fout? Niets aan te doen. Fiat iustitia et pereat mundus! Klik op deze link en lees die tekst nog eens na.

    Een voorbeeld. In Nederland staat een man terecht voor meer dan 80 gevallen van seksueel kindermisbruik en publicatie en verkoop van de beelden ervan op het internet. Zijn schuld staat vast, hij heeft de bewijzen immers zelf op beeld vastgelegd. Tijdens de rechtszaak, die dus niet meer speciaal gaat over de vraag of hij schuldig is of niet, oordeelt de rechter dat het goed is dat ook de ouders van de misbruikte kinderen spreekrecht zouden krijgen. Wij zien dat wel meer: men is gaan inzien dat processen niet alleen voor de schuldigen belangrijk zijn, maar ook voor de slachtoffers.

    Er kwam meteen protest van de verdediging: dat spreekrecht staat niet in de wet en bovendien heeft een andere rechtbank zich daartegen verzet en dat behoort dus wel in de wet, als een precedent.

    De verdediging heeft haar rechten, maar wat heeft dit te maken met recht en gerechtigheid? De schuld van de verdachte staat vast en dat ontkent ook de verdediging niet. Wat de ouders zouden kunnen vertellen kan dus geen invloed hebben op de schuldvraag. Met welk recht verzet de verdediging zich er dan tegen? Het enige argument dat ze heeft is: het staat niet in de wet dus mag het niet. Om een roemrucht Vlaams strafpleiter te citeren: dat is quatsch! Onzin, kletspraat dus. Zoals Montesquieu zegt: elke straal van een cirkel is gelijk aan de andere, of dat nu in een wet vastgelegd is of niet. Als een rechter meent dat het goed is voor het verloop van het proces dat de ouders spreekrecht krijgen, dan kan hij daartoe beslissen, ook als dat niet in een wet staat neergeschreven, zolang dit niet strijdig is met een andere wet of uitdrukkelijk verboden is.

    Gerechtigheid staat boven de wet. Charles Dickens schreef in Oliver Twist: the law is a(n) ass, a(n) idiot! … I wish… that his eye may be opened by experience!

    Bekende advocaten doen niets anders dan de wet uitpluizen op zoek naar minuscule vergetelheden, onduidelijkheden, vergissingen of contradicties, op basis waarvan ze hun cliënt kunnen vrijpleiten, terwijl zijn of haar schuld meestal onomstotelijk vaststaat. Hun redenering is: de wet is er voor iedereen en iedereen kan er gebruik van maken. Binnen de wet is alles toegelaten, tenzij het uitdrukkelijk verboden is. En alles is verboden, tenzij het uitdrukkelijk toegelaten is. En als het niet uitdrukkelijk is toegelaten, dan is het verboden. Dit noemt men legalistisch of wettisch redeneren en het is een verschrikking. Het verheft menselijke voorschriften tot absolute wetten en het beperkt de rechtspraak tot het blindelings toepassen van noodzakelijk onvolmaakte menselijk wetteksten. Zegt een advocaat: ze hadden hun wetten maar beter moeten schrijven! en dat is een schande. Het gaat er immers niet om dat de wet wordt toegepast, maar dat gerechtigheid geschiedt, ook als dat buiten de letter van de wet om moet.

    Het gerechtelijk apparaat in België is verlamd door die nefaste legalistische instelling. Niets is nog mogelijk, alles moet herdaan worden, alles duurt eindeloos lang, geen enkele uitspraak is nog duidelijk, goed en kwaad zijn niet meer van elkaar te onderscheiden. De politiek is niet bij machte om er ook maar iets aan te doen, op grond van de terechte scheiding der machten, maar volkomen ten onrechte, want de wetgevende macht staat boven de rechterlijke macht. De juristen, aan welke kant ze ook staan, verzetten zich echter tegen elke poging om weer een beetje recht te doen wedervaren in hun rechtspleging. Als processen nog enkel zouden gaan om de schuldvraag, los van alle procedureveldslagen, dan hadden we genoeg aan een fractie van de juristen. En dat is natuurlijk wat zij verhinderen, kost wat kost. Uiteindelijk gaat het om hun goedbetaalde job, niet om recht en rechtvaardigheid.

    Het is goed dat wij nadenken over wet, recht en gerecht. Er hangt immers zoveel van af, voor alle betrokken partijen. Zonder wetten of gerecht is de democratie dood. Maar door een waarlijk satanische verkrachting van de ware rechtsprincipes brengt men evengoed het voortbestaan van de democratische samenleving in het gedrang. De rechtsstaat moet gevrijwaard worden, dat is zeker. Maar die rechtsstaat wordt veel grondiger ondermijnd door legalistische juristen dan door de oprechte bezorgdheid van een rechter om spreekrecht te verlenen aan ouders die hebben moeten vaststellen dat hun kinderen het slachtoffer zijn geweest van seksueel misbruik en de blootstelling daarvan via internet.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    26-03-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gebed voor Vlaanderen

    Voor Vlaanderen ’n bid ik niet.

    Wat hebben al de bange trouwe gebeden

    van vrome vrouwen lang geleden

    en de rozenkransen voor goeds gedaan

    en de drie Weesgegroeten voor het slapengaan?

    de schone liederen in de mei en de novenen

    waar men ging langs Vlaamse wegen?

    het gebed om een witte kerst dat klein broertje bad

    en voor Vlaanderen, dat men al zo vaak verraden had?

     

    Wat vermocht de knieval van gans een volk

    voor plaasteren beeltenis en God in een wolk

    de zwijgende zondagsmis die man en vrouw verdeelde

    en vroege vissers en late duivenmelkers verveelde

    de vernederende biecht van schamele zonden

    en de vergeving zonder heling van de wonden?

     

    Tot alles waren wij voor Vlaanderen bereid

    aan Kristus was Vlaanderen echter toegewijd

    elke moeder leerde dromen dat haar oudste zoon

    haar ooit begeleiden zou tot voor Gods troon

    het kruis torende hoog boven de transen

    en verbood donderprekend de jonkheid het dansen.

     

    Vlaanderen voerde Kristus in vlag en vaan

    maar wat heeft Kristus met Vlaanderen gedaan?

    overgeleverd aan geile begerige priesterhanden

    geklonken gekluisterd in onverbreekbare banden

    vernederd verkocht verleid en verraden

    keer op keer door god en kerk die we stil aanbaden.

     

    Ik bid niet voor Vlaanderen.

     

    Ik ween voor Vlaanderen.

     

    Het prinsenvolk der oude Nederlanden

    verdeeld door Spaanse katholieke beulenhanden

    in broedertwist, haat en schande ten onder gegaan

    de oude bron van haar levenskracht ontdaan

    aan vreemde heersers en strenge meesters onderworpen

    het vertrouwen beschaamd de moed verworpen

    om op het puin van zoveel onbegrip en blinde haat

    ooit nog een volk te stichten een land een staat.

     

    Ik droom van Vlaanderen.

     

    Dat weer welig is en waar wij aan onze rijke tafel

    elkaar eindelijk ontmoeten bij tarwebroden en falafel

    waar de zon gloort over zomergranen en de rilde rivieren

    waar handen delen en geen bedelaars de straten ontsieren.

     

    Ik sta op voor Vlaanderen.

     

    Dat zich zelfbewust en zonder angst weer vrij wil maken

    en aan eeuwen onderwerping en verknechting wil verzaken

    dat genoeg heeft van een staat die geen vaderland kan zijn

    die geen moedertaal kent en dus en nooit één kan zijn

    dat het gezag niet meer aanvaardt van volksvreemde vorsten

    en van al wie niet begrijpt dat wij naar vrijheid dorsten

    ik vervloek de lauwen die voor minder kiezen

    en zo de oude strijd opnieuw verliezen.

     

    Ik woon in Vlaanderen

     

    waar het goed wonen is en waar ik mezelf kan zijn

    waar geen mens me kan dwingen anders dan Vlaams te zijn

    waar ik vrij ben om te leven en voor Vlaanderen te werven

    tot ik eindelijk in vrede en rust in mijn Vlaanderen kan sterven.

     

     

     Karel D'huyvetters

     


    Categorie:poëzie
    Tags:poëzie
    25-03-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Lentekriebels

    D

    e lente is losgebarsten, elke dag zie je bloemen ontluiken en groene blaadjes verschijnen. De zon warmt alles op, zelfs ons hart dat was verkild door de lange koude donkere winter. Het is een gans andere wereld die we beleven.

    Als we zien hoe de levenssappen weer gaan stromen, dan kunnen we toch niet ontkennen dat er in de natuur een drijvende kracht aanwezig is? Waarom gaat alles bloeien, waarom beginnen de vogels te fluiten en nesten te bouwen, waarom ontwaken de vissen in de vijver uit hun lethargie? Waarom komen de eendenparen van duizenden kilometer ver om in onze bescheiden tuinvijver even te pauzeren en te paren? Dat wijst toch op een vitale drang, een levenskracht die zich manifesteert?

    Ik zie dat net zo goed als jij, ik voel het in mijn lijf en leden. Ik wil ook weten of het inderdaad zo is, of er werkelijk een aanwijsbare kracht is, iets dat we kunnen identificeren en vervolgens vragen: waar komt dat vandaan? Wie of wat is het? Aangezien ik het antwoord daarop moet schuldig blijven, moet ik een andere verklaring zien te vinden.

    Ik vond een aanknopingspunt bij het onkruid dat tussen de straatstenen groeit. De natuur zet zich door op de meest onverwachte plaatsen, onder de meest vijandige of onwaarschijnlijke omstandigheden. Alles wat maar enigszins kan gebeuren in de wereld, in het universum, gebeurt ook daadwerkelijk. Daar is geen enkele drang mee gemoeid, dat is gewoon oorzaak en gevolg, op alle niveaus, van het subatomair kleine tot het onvoorstelbaar astronomisch gigantische en met alles daartussenin. Van al die ontelbare dingen en gebeurtenissen zijn er sommige die beter blijken te passen in de omgeving van al de andere dingen en gebeurtenissen. Die hebben zo nieuwe kansen om zich door te zetten en te veranderen en sommige van die veranderingen blijken op hun beurt weer beter te passen enzovoort. Andere passen helemaal niet en verdwijnen al na één poging.

    De verleiding is zeer groot, daarvan getuigt onze hele intellectuele geschiedenis, om in het resultaat van die werkelijk ontelbare combinaties van al wat er is, iets te onderkennen, of het nu een kracht is, een energie, een elan, God of wat dan ook, maar Iets, niet Niets. Wij kunnen bijna niet anders dan concluderen dat de wonderlijke natuur en vooral het leven en vooral de mens, het resultaat zijn van een gerichte ontwikkeling. Dat is immers onze manier van denken. Voor al wat er gebeurt, willen wij een afdoende verklaring. Als we de redenen kennen voor een gebeurtenis, dan zijn we gerust, eerder niet.

    De reden waarom dingen gebeuren is echter ontnuchterend eenvoudig: omdat ze konden gebeuren, anders waren ze immers niet gebeurd. En de dingen die een min of meer blijvende kracht hebben, zijn gewoon die dingen die het best passen in de omgeving. Dat is alles.

    De ogenschijnlijke levenskracht van de natuur is niets anders dan het eindeloos uitproberen van alle mogelijkheden die er zijn, van het meest eenvoudige tot het meest complexe, van het onmeetbaar kleine tot het eindeloos grote, van het prille begin: een Big Bang of Gods Adem, tot het ondenkbare einde: de Big Crunch of Gods Laatste Ademtocht.

    Wanneer we zo kijken naar al wat is, wordt de wereld weer begrijpelijk. We hoeven geen redenen meer te verzinnen waar er geen zijn. We hoeven geen rekening te houden met mysterieuze krachten die er niet blijken te zijn. We hoeven geen ingewikkelde openbaringen of mystieke kennis te veronderstellen. We hoeven geen leefregels te aanvaarden op het absolute gezag van god of mens. Als we ons afvragen waarom, is het antwoord simpel: daarom! Omdat het kan, omdat het niet onmogelijk is.

    Ook dit is een eenvoudige gedachte. Maar ze kan je leven veranderen als je erover nadenkt. Dat is althans mijn ervaring. En daarom wou ik ze met jou delen op deze heerlijke lentedag.




    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    21-03-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Niet alleen op de wereld



    No man is an island.

     

    W

    e zijn niet alleen op de wereld. De aanwezigheid van de anderen kan ons wel eens irriteren, maar als we eerlijk zijn moeten we toegeven dat we niet zonder hen kunnen. We leven in een maatschappij waarin iedereen afhankelijk is van iedereen. Als we bij gelegenheid onze individualiteit en onze onafhankelijkheid benadrukken, dan moeten we al gauw erkennen dat die zeer relatief zijn, wellicht niet meer dan een aanlokkelijke illusie. Als het erop aan komt, is niemand bereid of in staat om helemaal afgezonderd van de wereld te leven.

    Samenleven is de beste manier om het materieel goed te hebben. Denk aan al de voordelen van onze beschaving. We kunnen gebruik maken van al wat mensen ooit bedacht hebben, zonder dat we daar zelf veel inspanningen moeten voor leveren. We hoeven de telefoon, de radio, de televisie, gsm, computer, internet en e-mail niet zelf uit te vinden. We krijgen water, elektriciteit, gas aan huis geleverd en nog zoveel meer.

    Wanneer we het echter over ideeën hebben, steigeren heel wat mensen. Wij zijn graag bereid om nuttige uitvindingen van anderen over te nemen. We zijn veel minder geneigd om ook onze ideeën aan anderen te ontlenen. Denken doen we zelf wel, dank u wel, dat hoeft niemand voor ons te doen.

    Nochtans ligt het voor de hand dat wij ons ook daar groot voordeel kunnen doen door gebruik te maken van wat anderen voor ons al hebben gedacht. Wij kunnen die ideeën beoordelen en ze aanvaarden en tot de onze maken als we ze goedvinden, of ze verwerpen als ze volgens ons niet deugen. We hoeven niet alles zelf te bedenken. Het is geen schande om goede ideeën over te nemen van iemand anders, om ze ons eigen te maken. Het is geen zwakheid of domheid om dat te doen, het is veeleer een teken van intelligentie. Denk aan Newton die erkende dat hij alleen verder kon kijken omdat hij op de schouders van reuzen stond.

    Wij zijn van nature argwanend om zomaar ideeën over te nemen van anderen en dat is maar goed ook. We moeten altijd kritisch blijven, anders lopen we gevaar aantrekkelijke maar gevaarlijke ideeën te volgen of over te nemen. Denk aan het fascisme, dat in Duitsland en Italië zoveel opgang heeft gemaakt en dan tot zoveel onnoemelijk leed heeft geleid, wereldwijd.

    Ook het christendom heeft als grondregel dat het individu op zichzelf de waarheid niet kan ontdekken. De gelovige moet te rade gaan bij de goede bronnen: de Openbaring, de Bijbel, het Woord van God, en het leergezag van de Kerk. Dat is op zich geen dwaze gedachte. Gedurende duizenden jaren hebben gelovige en verstandige mensen zich bezonnen over goed en kwaad en over het heil van de mens en de mensheid. Ligt het dan niet voor de hand dat zij inderdaad een Blijde Boodschap hebben, een Goede Leer? Dan laten we nog buiten beschouwing of die afkomstig is van God of niet.

    Ik zei het al, we moeten voorzichtig zijn en kritisch. Het is al een veeg teken wanneer men insisteert dat men een boodschap rechtstreeks van God heeft, of dat nu het christendom is, het judaïsme, de islam, of de mormonen. Wanneer men bovendien stelt dat aan die boodschap niet te tornen valt, dat ze onfeilbaar en onveranderlijk is, dat ze letterlijk moet genomen worden, dan is dat nog een verdacht aspect. Als de verkondiging en de interpretatie van de boodschap uitsluitend in handen wordt gegeven van een bevoorrechte priesterkaste, dan weten we zeker dat het gaat om andere belangen dan die van de waarheid en het heil van de mensheid.

    Een alternatief voor de godsdienst is de filosofie. Filosofen zijn ook op zoek naar de waarheid en de levenskunst. Ze zijn niet zo arrogant als de vertegenwoordigers van de godsdienst. Ze claimen geen goddelijke inspiratie, noch onfeilbaarheid. Ze hebben geen persoonlijke ambities, ze zijn niet uit op wereldse macht of aanzien. Dat siert hen en wekt vertrouwen. Maar ze zijn zo verdomd moeilijk om lezen, vreselijk ingewikkeld, vrijwel onleesbaar! En ze spreken elkaar voortdurend tegen, hoe moet je dan weten wie het bij het rechte eind heeft? Ze zijn vaak ook volkomen wereldvreemd, wat heb je er dan aan?

    Het is geen goed idee om ons slechts aan één bron te laven. Als haar water zuiver is, dan is er geen gevaar. Maar zeker kunnen we nooit zijn; ook een heldere bron kan ziektekiemen bevatten of mettertijd vervuild raken. Daarom is het beter om water van verscheidene bronnen uit te proberen. We kunnen ons daarbij laten leiden door mensen die er zelf al van geproefd hebben. Hun oordeel kan ons naar drinkbaar water leiden en ons helpen om het troebele te vermijden. Maar steeds zullen we uiteindelijk moeten vertrouwen op onze eigen smaak en onze eigen ervaring.

    Laten we dus de wijsheid van anderen in ons opnemen, waar we die ook vinden. We mogen ons niet tevreden stellen met het klakkeloos overnemen van ideeën van anderen, met de gangbare opvattingen, met de gevestigde waarden, met de heersende gebruiken, met de wet van de sterkste, met goddelijke openbaringen, met handige verkoopspraatjes, met geleerde theorieën. We moeten kritisch en waakzaam blijven, altijd bereid om bij te leren en om ons gedrag aan te passen aan nieuw verworven inzichten, altijd op zoek naar nieuwe interpretaties en verhelderende inzichten. We leven in een tijd waarin het moeilijk is om alles te overzien, om te leven met één simpele waarheid. De waarheid is veelzijdig en veelkleurig, ze schittert met vele facetten en verbergt zich achter verlokkelijke leugens. We moeten leren leven met onzekerheden en voorlopige waarheden. Het is geen goed idee om wie of wat dan ook blindelings te vertrouwen, of zich onnadenkend vast te klampen aan tradities en heilige huisjes.

    Sapere aude! Durf na te denken!


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    20-03-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Nogmaals: de dobbelstenen!

    I

    k kreeg enkele reacties op mijn verhaal over de dobbelstenen. Ook hier in huis ontspon zich een levendige discussie.

    Vooreerst wil ik benadrukken dat we heel precies moeten afspreken waarover het gaat, anders praten we naast elkaar. Het gaat om een experiment, waarbij gevraagd wordt te zeggen wat het meest waarschijnlijke resultaat is, wanneer men met één dobbelsteen drie keer gooit: 2-2-2 of 5-1-3? Bij dit experiment bleken personen die geloven in ESP (extra sensory perception, waarneming los van de zintuigen) duidelijk meer kansen te geven aan 5-1-3 dan uitgesproken sceptische personen. Daaruit zou blijken dat zij meer betekenis zien in toevallige combinaties.

    Mijn spontane reactie was dat die sceptici groot gelijk hebben, omdat er gewoon minder kans is dat je drie keer na elkaar hetzelfde getal gooit. Ik ga mijn uitleg daarover hier niet herhalen. Ik probeer het nog op een andere manier aan te tonen, hoewel het me gewoon evident lijkt, maar dat volkomen terzijde.

    Het gaat hier overduidelijk om twee combinaties, waarbij de ene een opvallend patroon vertoont dat de andere combinatie niet heeft, namelijk het driemaal herhalen van hetzelfde getal, tegenover drie verschillende getallen. Dat is de zin van het experiment: een duidelijk en herkenbaar patroon contrasteren met een andere reeks die dat patroon niet heeft. Ze kan een ander patroon hebben, bijvoorbeeld dat het drie opeenvolgende onpare getallen zijn, maar dat wordt een beetje verdoezeld door de volgorde te veranderen: 5-1-3 en niet 1-3-5. Daaruit blijkt nogmaals dat het de bedoeling is om de tegenstelling patroon - geen patroon te belichten en uit te testen.

    De vraag is dan: wat is het meest waarschijnlijke resultaat? Is dat een patroon, of geen patroon? Nogmaals, het gaat er niet om of het mogelijk is meteen het ene te gooien of het andere, want dat is evident evengoed mogelijk. De vraag is: wat is het meest waarschijnlijke resultaat, wat heeft de meeste kans om voor te komen, bijvoorbeeld als je duizend keer probeert. Bij duizend pogingen zou er al een zeker verschil in waarschijnlijkheid moeten naar voren komen, als er zo een verschil is. Je zou het ook zo kunnen stellen: op welke combinatie zou je willen wedden, een met een opvallend patroon of een zonder dat patroon?

    Niemand heeft zin om drieduizend keer te gooien, dus zoeken we naar een logische verklaring, een bewijs.

    Laten we nog eens proberen.

    Als ik de eerste keer een 2 gooi, dan is de kans dat ik bij mijn tweede worp weer een 2 gooi 1/6. De kans dat ik geen 2 gooi, is 5/6, dus vijf keer groter. De kans dat ik een 2 gooi, is dus vijf keer kleiner. Het is dus vijf keer minder waarschijnlijk dat ik een patroon (herhaling) gooi, dan dat ik niet dat patroon gooi, maar een ander getal.

    Als ik de eerste keer een 5 gooi, dan zou ik om hetzelfde patroon te hebben als in de eerste combinatie (herhaling), weer een 5 moeten gooien. De kans daarop is ook hier 1/6, terwijl de kans om geen 5 en dus geen patroon te gooien 5/6 is, dus vijf keer groter. De kans dat ik een 1 gooi, is dus vijf keer groter dan dat ik weer een 5 gooi.

    Als we nog een derde worp doen, wordt het nog duidelijker. Als we al twee keer hetzelfde getal gegooid hebben, is de kans dat we nog een derde keer hetzelfde getal gooien weer ten minste vijf keer kleiner dan de kans dat we een ander getal gooien. En zo verder: hoe krasser het patroon, hoe vaker we herhaling of identiteit hebben, hoe minder waarschijnlijk.

    Dat is ook wat we spontaan aanvoelen. Als we de lotto invullen, zal niemand er ook maar aan denken om acht keer hetzelfde getal in te vullen. Wij voelen spontaan aan dat dit een bijzondere combinatie is, die een geringere kans heeft om uit te komen. We baseren ons daarbij op onze ervaring: er heeft nog nooit iemand gewonnen met acht keer hetzelfde getal, hoewel dat perfect mogelijk is; we hebben gewoon meer kans als we een andere combinatie kiezen. Maar we hebben die ervaring niet echt nodig, we kunnen het ook zelf bedenken, zoals ik hierboven heb gedaan.

    Ik besluit dat de waarschijnlijkheid van een zeer specifiek patroon, bijvoorbeeld het zich driemaal herhalen van eenzelfde gebeurtenis, uitzonderlijk is en dus minder waarschijnlijk dan dat dit niet gebeurt. Het is mathematisch gezien veel waarschijnlijker dat er zich geen patroon voordoet dan wel. Dat is de reden waarom patronen opvallen: ze zijn onverwacht en onwaarschijnlijk. Aan de regelmaat verbinden wij volkomen terecht een hoge graad van onwaarschijnlijkheid.

    Terug naar het experiment. Als blijkt dat personen die geloven in paranormale verschijnselen vaker denken dat 5-1-3 waarschijnlijk is dan sceptische personen, dan blijkt daaruit vooral dat sceptische mensen beter logisch nadenken. Als je de kans op een niet-patroon hoger schat dan mathematisch mogelijk is, dan wijst dat erop dat je veronderstelt dat er een andere kracht is dan de natuurwetten en de logica, die maakt dat het onwaarschijnlijke toch waarschijnlijk wordt. Dat is precies wat aanhangers van het paranormale geloven: dat het niet-normale zich wel degelijk voordoet.

    Laat ik het eens heel cru en uitdagend stellen: als jij gelooft dat je evengoed twintig keer na elkaar hetzelfde getal kan gooien als gelijk welke andere reeks: probeer het eens. Probeer het voor mijn part duizend keer, of een miljoen keer. Uit je overtuiging blijkt duidelijk dat je meer geloof hecht aan paranormale verschijnselen dan meer sceptische personen, zo leert ons het resultaat van dit experiment. Dat zou een belletje moeten doen rinkelen bij de auteur, en hem even doen nadenken voor hij stelt dat je in beide gevallen evenveel kans hebt. Het is namelijk overduidelijk dat personen die in het paranormale geloven het niet bij het rechte eind hebben. Er is immers nog nooit, ooit, ergens een controleerbaar bewijs geleverd van welk paranormaal verschijnsel dan ook, en dat terwijl er een geldprijs van 100.000 $ ter beschikking is voor de eerste die een dergelijk bewijs kan leveren.




    Ik beschouw de discussie hierbij voor gesloten. Elkeen denke nu wat hij of zij wil, maar je weet nu in welk kamp je beland bent wanneer je het ene of het andere denkt.


    Categorie:wetenschap
    Tags:wetenschap
    19-03-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Oorzaak en gevolg

    E

    en van de vragen waarmee de mens altijd heeft geworsteld, is die naar oorzaak en gevolg. Wij zijn pas tevreden wanneer we weten hoe het komt dat… vul zelf maar in. De klassieke kindvraag ‘waarom?’ slaat ook daarop. We gaan er steeds vanuit dat als er iets gebeurt, daar ook een goede reden voor is, ook al zien of kennen we die niet meteen. Als heel klein kind kan je nog verrukt zijn met de sneeuwvlokken die zomaar uit de hemel vallen, maar de uitleg dat de engeltjes hun bedje opschudden, bevredigt niet lang. Lorenzo, Luts pleegkleinkind, zit in het derde leerjaar en hij heeft ons heel netjes en heel vlot uitgelegd hoe regen, sneeuw en hagel ontstaan.

    Naarmate we opgroeien, ontdekken we de natuurwetten en hun ontelbare toepassingen. De mensheid heeft er veel langer over gedaan dan Lorenzo. Pas vanaf de Renaissance begon men voorzichtig te experimenteren met de natuurlijke verschijnselen. Het was met de Verlichting dat daarin snelle en grote vooruitgang gemaakt werd. Vanaf de twintigste eeuw zijn de wetenschappelijke ontdekkingen en hun toepassingen spectaculair toegenomen.

    Die evolutie in de wetenschap is gepaard gegaan met een devaluatie van mythen en sagen en van religieuze verklaringen, wonderen, mirakels en mysteries. Wanneer we een redelijke wetenschappelijke verklaring voor iets kennen, hoeven we geen beroep te doen op hogere machten. Hoe beter we de natuur doorgronden, hoe minder plaats er is voor andere dan de natuurkrachten. Stilaan is God werkloos geworden. Door kennis te maken met de wetmatigheden van de natuur, zijn we ervan overtuigd geraakt dat alles kan uitgelegd worden, ook als dat nu nog niet het geval is. Er zijn geen mysteries, maar er zijn hier en daar nog wel zaken die we nu nog niet helemaal kunnen verklaren en beheersen.

    We gaan ervan uit dat alles een kwestie is van oorzaak en gevolg. Dat is vrij evident als het om de materiële wereld gaat, we zien het als het ware voor onze ogen gebeuren. We zijn er minder zeker van dat het ook het geval is voor ons denken. We beseffen stilaan wel dat er een onmiskenbaar verband is tussen onze hersenen en ons denken, maar door jarenlange gewoonte en opvoeding hebben we de neiging om toch een zekere autonomie te bewaren voor ons denken. Wat wij denken is niet afhankelijk van externe omstandigheden, wij zijn in staat daarvan afstand te nemen en onafhankelijk tot logische conclusies te komen. Ons denkvermogen zien we niet als een materiële activiteit.

    Dat is althans de indruk die we hebben. Stilaan weten we beter. Freud en andere psychologen hebben ons doen inzien dat er in ons brein allerlei onder- of onbewuste krachten aan het werk zijn, dat wij beïnvloed zijn door onze omgeving, onze opvoeding, onze emoties. Maar ook door onze lichamelijke toestand, onze leeftijd, door alcohol en drugs, door hormonen, door het weer, kortom door ongeveer alles.

    Dat hoeft ons niet te verwonderen. Als de natuur buiten ons volledig kan verklaard worden door de natuurwetten, en wij behoren als mens volledig tot die natuur, dan zijn de natuurwetten ook volledig op ons van toepassing. Ook hier geldt dat wij nog niet alles weten, maar we gaan er wel van uit dat er voor alles een natuurlijke uitleg is en dat wij geen beroep hoeven te doen op mysterieuze geestelijke krachten of goddelijke tussenkomsten. Een belangrijke rol in die ontdekking is gespeeld door het onderzoek van personen met een hersenletsel. Daarbij is gebleken dat een fysieke beschadiging op een bepaalde plaats meestal nauwkeurig overeenkomt met een specifiek functioneel letsel, bijvoorbeeld het verlies van het spraakvermogen, geheugenverlies enzovoort. Ook onderzoek naar de oorzaken en gevolgen van trauma’s, zoals oorlogservaringen of langdurige gijzeling, hebben overduidelijk aangetoond dat wij zowel lichamelijk als geestelijk reageren op wat ons overkomt.

    Wanneer wij zo stilaan inzien dat het ‘geestelijke’ niet los kan gezien worden van het materiële, rijst vroeg of laat onvermijdelijk de vraag of de natuurlijke wetten van oorzaak en gevolg ook niet volledig van toepassing zijn op heel de mens, dus inclusief zijn denken. Meer nog, wij vragen ons af of alles wat gebeurt niet een kwestie is van oorzaak en gevolg.

    Als dat zo is, en het ziet er naar uit dat die conclusie voor de hand ligt, dan lijkt het alsof er geen enkele vrijheid meer is, alsof het ene gewoon uit het andere volgt, onvermijdelijk, onverbiddelijk, zonder dat we daar iets kunnen aan doen, alsof alles op voorhand beslist is. Determinisme, noemt men dat en de vragen over vrijheid en determinisme behoren tot de oudste en de belangrijkste die de mens zich ooit heeft gesteld.

    Wat moeten we immers denken van een seriemoordenaar? Als we de menselijke vrijheid verdedigen, dan is dat iemand die wetens en willens de ene mens na de andere vermoordt en daar nog plezier aan beleeft ook. Als we stellen dat elke mens bepaald wordt door een zeer groot aantal factoren waarover hij zelf niet altijd controle heeft, zoals zijn genetische, erfelijke samenstelling, zijn opvoeding, zijn persoonlijke geschiedenis, inclusief eventuele traumatische ervaringen, dan is diezelfde moordenaar gewoon het onschuldig slachtoffer van al die omstandigheden.

    Wij voelen meteen aan dat geen van beide stellingen helemaal klopt. Is er dan een tussenweg? Kan men tegelijk vrij en onvrij zijn? Verantwoordelijk en niet verantwoordelijk? Schuldig en niet schuldig? Dit zijn vragen waarmee wij meer en meer geconfronteerd worden. Wie zijn partner betrapt met een minnaar en hem of hen doodt in een vlaag van woede, krijgt meestal een lichte of voorwaardelijke straf. Wie een liefdesrivale vermoordt door haar parachute te saboteren, krijgt de maximumstraf, ook al is er geen enkel materieel bewijs, op grond van de bewezen rivaliteit. Het is dus blijkbaar voldoende dat men kan aantonen dat men de gelegenheid en de intentie had om te doden. In dat geval waren er blijkbaar geen verzachtende omstandigheden van amoureuze of emotionele aard. In het ene geval kijken we enkel naar de feiten, in het andere naar de emoties van de dader. Net zo met iemand die een inbreker neerschiet: geen veroordeling of enkel een voorwaardelijke straf, omdat men rekening houdt met de spontane menselijke reactie van iemand die zijn have en goed wil beschermen.





    Als wij spreken over oorzaak en gevolg, zijn wij geneigd om dat zeer eenvoudig te bekijken. Als A, dan B. Zo simpel is het. Laten we eens proberen om daarvan een goed voorbeeld te vinden. Als ik ijs verwarm, smelt het. Ja, meestal. Als je het niet genoeg verwarmt, smelt het namelijk niet; en wellicht is er niet genoeg warmte om al het ijs te doen smelten enzovoort. En zo is het met elk voorbeeld dat je kan verzinnen: het is nooit eenvoudig. Als je in het water valt en je kan niet zwemmen, dan verdrink je. Ja, soms, want als het water niet diep is, of als iemand je eruit haalt enzovoort. Als je niet eet ga je dood. Ja, tenzij je kunstmatig gevoed wordt, of tijdig eten vindt. Doe zelf eens de oefening en probeer een voorbeeld te vinden van een oorzaak die onvermijdelijk tot een gevolg leidt.

    We stellen vast dat alles veel complexer is dan ‘als A, dan B’. Er komen altijd allerlei voorwaarden en factoren bij: tenzij dit, op voorwaarde van dat enzovoort. Alles hangt met alles samen, een gebeurtenis staat nooit op zichzelf, de dingen spelen zich niet af in het luchtledige, los van de zwaartekracht. We praten niet over theorie, maar over de praktijk, het werkelijk leven.

    Het is wel zo dat alles een oorzaak heeft, maar nooit dat iets slechts één enkele oorzaak heeft. Er zijn altijd ontelbare factoren. Je zou kunnen zeggen dat heel het universum en heel zijn geschiedenis beslissend is voor alles wat er nu gebeurt en dat alles wat nu gebeurt beslissend is voor heel de toekomst. De meest verwijderde factoren, in ruimte en tijd, zullen wellicht de kleinste rol spelen, maar helemaal uitsluiten kunnen we ze toch niet, je weet nooit of je niet ergens een noodzakelijke factor uitschakelt.

    Het is erg belangrijk dat wij die complexiteit van de oorzaken inzien. Dat behoedt ons voor simplistisch denken. Wanneer een advocaat aanvoert dat zijn cliënt, die terechtstaat voor een gewapende overval, een ongelukkige jeugd had, dan kunnen we daarop genuanceerd reageren. Het is niet zo dat een ongelukkige jeugd noodzakelijk moet leiden tot gewelddadige misdrijven (indien A, dan B). Wat bedoelt men precies met ongelukkig, hoe erg was het wel enzovoort. Het is zeer moeilijk om te bewijzen dat een bepaalde reeks van oorzaken onvermijdelijk geleid heeft tot een bepaald gevolg. Maar het kan natuurlijk wel. En dan kunnen we daar rekening mee houden, in bepaalde mate. Dat zal een moeilijke afweging worden, maar dat is de beoordelingen van menselijk gedrag altijd.

    Het is dus niet zo dat wij als mens het willoos slachtoffer zijn van de omstandigheden. Een bepaalde oorzaak heeft niet noodzakelijk een gevolg, omdat er steeds nieuwe oorzaken en nieuwe gevolgen zijn, die de eerste volledig kunnen ongedaan maken. Achteraf zullen we zeggen dat een bepaalde gebeurtenis het gevolg was van bepaalde oorzaken, maar zelfs dan is het meestal vrijwel onmogelijk om met zekerheid aan te tonen welke die oorzaken waren, en dat het gevolg onvermijdelijk was. Omwille van de complexiteit van de omstandigheden, kunnen wij op voorhand nooit met enige zekerheid zeggen dat een gebeurtenis zich al dan niet zal voordoen. Het volstaat dat we om ons heen te kijken om dat in te zien. Wie zijn geld belegt in aandelen, wie zich in het verkeer begeeft, wat je ook doet, je kan enkel verwachten dat het goed afloopt, maar zekerheid heb je nooit.

    Zo zien we dat enerzijds alles het gevolg is van wat eraan voorafgaat, maar dat wat er gebeurt grotendeels onvoorspelbaar is. Ik gaf hier enige tijd geleden het voorbeeld van de lottotrekking, met een aantal draaiende sferen met ballen daarin met nummers erop. Die ingewikkelde opstelling heeft men uitgedokterd precies om te verhinderen dat het resultaat voorspelbaar zou zijn. De wereld is hetzelfde, maar dan net andersom. Wij zien het resultaat en denken dan dat het louter toevallig is, terwijl het alleen maar onvoorspelbaar was omwille van het grote aantal factoren dat ertoe aanleiding heeft gegeven. Er zijn voor alles pertinente redenen, oorzaken en voorwaarden, alleen kennen we die nooit allemaal helemaal.

    Dat is het onderscheid dat we moeten maken. De dingen gebeuren volgens de natuurwetten, niets ontsnapt daaraan. Maar het samenspel van die natuurwetten is zo complex, dat we nooit met zekerheid kunnen zeggen wat nu precies de noodzakelijke en voldoende oorzaken waren. Evenmin kunnen we ooit zeker zijn dat een bepaald gevolg enkel het resultaat is die bepaalde oorzaken, met andere woorden, of dat zelfde gevolg ook niet door een totaal andere set van oorzaken kan bekomen worden.

    Wij kunnen er dus zeker van zijn dat de wetten van oorzaak en gevolg altijd en overal gelden, dat niets of niemand er kan aan ontsnappen. Maar daarmee zeggen we enkel dat er niets anders is dan de natuurwetten, dat er geen andere krachten zijn waarmee we rekening moeten houden. Het laat ons niet toe om van alles de oorzaken aan te duiden. Bij het beoordelen van menselijke daden zullen we dus steeds een oordeel moeten vellen op grond van wat we weten of menen te weten. Daarom is er voor elke beschuldigde en elk slachtoffer een verdediger en die doen allebei hun best om hun standpunt naar voren te brengen. De rechtbank en eventueel de jury zullen uiteindelijk een beslissing nemen in eer en geweten.

    Laten we het nog eens over ons brein hebben. Ook dat ontsnapt niet aan de natuurwetten. Anderzijds is het menselijk brein van een dergelijke complexiteit, dat het ons nog niet gelukt is om veel meer te doen dan alleen maar een zeer ruwe schets te maken van de materiële gebeurtenissen die zich daar afspelen. Ons denken gebeurt met materiële middelen, maar dan op een zo ingewikkelde manier dat wij slechts in uitzonderlijke gevallen een direct verband kunnen leggen tussen die materiële activiteit en ons denken. Meestal is dat dan nog wanneer wij vaststellen dat er iets fout is gegaan in de hersenen of hun werking, wat blijkt uit het afwijkend gedrag van de betrokken persoon.

    Wij hebben dus de neiging om te veronderstellen dat er nog iets anders is dan onze hersenen, iets ontastbaars maar wel zeer reëel, zelfs essentieel, een onafhankelijk denkend ‘ik’. Maar dat is grotendeels een illusie… Achter die illusie zitten onze materiële hersenen die als gek functioneren, met verwerkingssnelheden die geen enkele computer ter wereld, of zelfs alle computers ter wereld ook maar kunnen benaderen. Neem die materiële hersenactiviteit weg, en weg is de illusie.

    Ik besef dat ik over deze zaken op een onbeholpen manier spreek. Dat kan ook niet anders. Ik probeer vooral voor mezelf te verduidelijken waarover het gaat, zonder het antwoord te weten op alle vragen. Ik probeer niet in de oude valkuilen te trappen, ik probeer de nieuwe wegen te bewandelen die de wetenschap en de filosofie maar ook ons gezond verstand ons wijzen. Ik hoop dat jullie, lieve lezers, me ook op die weg een eindje willen volgen. Ik hoop vooral dat ik jullie nieuwsgierigheid kan prikkelen en jullie zo aanzetten om zelf stil te staan bij dergelijke kwesties en zo bewuster te leven.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:wetenschap
    18-03-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Schijnheilig? Niet echt...

    V

    olgens vrij recent onderzoek gelooft het grootste gedeelte van de bevolking nog in God. De cijfers verschillen van land tot land, maar in Europa gelooft ongeveer 50% in God, 25% gelooft in een soort van geest of levenskracht. In Turkije gelooft 95% in God en 2% in de tweede mogelijkheid, in Estland is dat 16% God en 54% voor de geest of levenskracht. Dat zijn de extremen. In België noemt tot 75% zich nog katholiek, maar de jongste cijfers voor de zondagsmis liggen rond vijf (!) procent.

    Het is over dit laatste verschijnsel dat ik het even wou hebben. Wat betekent het dat men zich katholiek noemt, als men niet meer naar de mis gaat? Kardinaal Danneels verklaarde destijds: Als je niet naar de mis gaat, kan je wel een goed mens zijn, maar geen goede katholiek. Zijn opvolger als ‘primaat’ van België zal het met die uitspraak slechts voor 50% eens zijn: hij is er zelfs van overtuigd dat je geen goed mens kan zijn als je niet naar de kerk gaat. In Rome denkt men er net zo over.




    Al die mensen die, wanneer ze ernaar gevraagd worden, toch nog zeggen dat ze katholiek zijn, hebben daar ongetwijfeld hun redenen voor. Men is gedoopt, gevormd, is in de kerk getrouwd en wenst daar ook begraven te worden; de kinderen zijn ook gedoopt en gevormd, gingen naar christelijke scholen en jeugdbewegingen en zijn vaak ook kerkelijk getrouwd. Men behoort tot de katholieke zuil, niet tot de liberale of socialistische, niet tot de vrijzinnigheid, dus is men katholiek, faute de mieux, bij gebrek aan beter, omdat men niet iets anders is. Dat men niet echt overtuigd is, blijkt uit het feit dat men massaal niet meer kerkelijk is.

    Wat betekent het dan nog als men zegt dat men in God gelooft? Als 75% katholiek is, en slechts 50% gelooft in God, dan gelooft een op drie van de katholieken niet in God, mooi is dat! Als je aan katholieken vragen stelt over hun geloof, krijg je gegarandeerd geen antwoord, of vage uitspraken over ‘christelijke waarden’, die identiek blijken te zijn met alle andere menselijke waarden. Niemand weet ook maar iets over de christelijke leer, geen mens is erin geïnteresseerd. Er is geen band meer met de lokale of de wereldkerk, men erkent het priesterlijk of pauselijk gezag niet. Het geloof in het hiernamaals, de kern van het christendom, is nog nauwelijks aanwezig. Een meerderheid zegt er niet in te geloven en wie zegt er nog wel in te geloven, doet dat op een uiterst vage manier, zodat dit geloof geen enkele invloed heeft op de keuzes die men maakt in dit leven, wat nochtans zijn enige functie is: denk aan uw vier uitersten en gij zult in eeuwigheid niet zondigen.

    In de Verenigde Staten zegt 82% te geloven in God. Maar ook daar mag je niet verder vragen en als je dat doet, krijg je de meest vreemde resultaten: 76% gelooft ook in mirakels, 72% in engelen, 60% in de duivel… God bevindt zich in slecht gezelschap.

    God en godsdienst kan dus van alles betekenen, globaal gezien, zeker als we ook buiten West-Europa kijken. Mensen geloven allerlei zaken en ze geloven dat op een eigen manier, meestal zeer vaag, zonder erover na te denken en zonder dat het veel invloed heeft op hun leven. Dat is zelfs zo voor heel wat zogenaamde overtuigde gelovigen, die zich strikt houden aan de uiterlijke kerkelijke voorschriften. Meestal is dat het enige wat men doet: de uiterlijke geplogenheden onderhouden, en verder doet men gewoon zijn zin. Die traditionele gebruiken zijn overigens nauwelijks religieus te noemen, het zijn typische algemene culturele kenmerken, zoals klederdracht, taal en ook huidskleur verschillen.

    Ik was van plan om deze tekst als titel te geven: schijnheilig! De vermeende heiligheid van de gelovige is inderdaad grotendeels schijn, een regionaal verschillend uiterst dun laagje religieus vernis dat men aantreft bovenop algemeen menselijke kenmerken. Godsdienst is bij lange niet zo belangrijk als de godsdiensten zelf willen doen geloven. De statistieken geven zelfs in hun ontluisterende duidelijkheid een sterk overdreven beeld van de reële relevantie van godsdienst voor de mens.

    De vragen die men stelt zijn veel te algemeen. Geloof je in God, ja of neen. Mag je ook zeggen: ik weet het niet? Of: welke God? Wat bedoel je met God? Mag je aangeven dat je twijfelt, soms, vaak, meestal, altijd? Mag je erbij zeggen dat je uitgesproken niet kerkelijk bent en het helemaal oneens bent met wat de kerken over God zeggen?

    God is een zo vaag begrip dat het zinloos is om er in algemene termen over te spreken. Mijn eigen ervaring is dat er geen twee mensen zijn die in dezelfde God geloven, of die op dezelfde manier in een bepaalde God geloven. Veel mensen die volhouden dat ze in ‘iets’ geloven, geloven helemaal niet in iets wat men gewoonlijk God noemt. God is een term, een begrip, een woord dat geen specifieke lading meer dekt, als het dat ooit al gedaan heeft. Dat is ook zo voor de meeste termen uit de godsdienst: geloof, ziel, hiernamaals, genade, deugd, zonde, vergeving, boete, verlossing, verrijzenis, eeuwig leven, openbaring, geest, onfeilbaar gezag… Het intellectuele en bijgelovige kaartenhuisje dat het christendom met zoveel inzet en vernuft heeft opgebouwd, is onder zijn eigen gebrek aan gewicht bezweken, het is weggewaaid bij de eerste vertwijfelde zucht van de bewuste mens.

    Zijn al de mensen die zich in Vlaanderen katholiek noemen dan schijnheilig?

    Laten we genereus zijn: natuurlijk niet. Schijnheilig ben je als je je bewust heiliger voordoet dan je bent. Er zijn maar heel weinig katholieken die ik daarvan wil verdenken en zelfs die veroordeel ik niet, het zijn meestal zeer eenvoudige mensen die niet beter weten, onschuldige slachtoffers van cynische priesters. Katholiek zijn in Vlaanderen is een zeer breed begrip, anders zou je nooit aan 75% ja-stemmen geraken. Uiteindelijk betekent het alleen dat men bevestigt dat men opgegroeid is in katholiek Vlaanderen en dat men daarvan niet helemaal afstand heeft genomen.

    Alsof men dat ooit zou kunnen! Ikzelf beweer stellig dat ik dat wel gedaan heb, maar ik besef elke dag, elk uur dat me dat nooit helemaal zal lukken, wat ik ook doe. Ik draag mijn verleden en dat van mijn volk met mij mee, hoezeer ik ook steiger en vloek.

    Wie zich vandaag niet katholiek noemen, zijn gewoon mensen die niet katholiek opgevoed zijn, een kleine maar snel groeiende minderheid.

    Het traditionele, kerkelijke, gezagsgetrouwe katholicisme in Vlaanderen is op sterven na dood, laat ons eerlijk wezen, er is geen toekomst voor. Zelfs de mensen die met de geloofsopvoeding belast zijn, weten dat dit een onmogelijke taak is en nemen hun toevlucht tot het aanreiken van algemeen menselijke waarden. Het inhoudelijk verschil tussen een handboek niet-confessionele zedenleer en een handboek katholieke godsdienst is nihil.





    Het zou verkeerd zijn om daarin een grote ommekeer te zien. Er is inhoudelijk zo goed als niets veranderd tegenover vijftig jaar geleden, toen de kerken op zondag nog vol zaten. Zoals we ons vandaag niet mogen laten van de wijs brengen door statistieken die het geloof in God nog steeds prominent aanwezig vinden, moeten we ook de kerkelijkheid van onze jeugd met een grote schep zout nemen. Het volstaat dat we daarvoor een klein gewetensonderzoek doen en ons de vraag stellen: wat geloofden wij toen? Wat wisten wij toen van ons geloof? Wat betekende ons geloof toen voor ons?

    Juist.

     


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    16-03-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.een eenvoudige gedachte

    W

    anneer wij het over ons brein hebben, ons verstand, ons bewustzijn of welke naam je er ook wil aan geven, dan denken we traditioneel aan dat gedeelte van onze mentale activiteit dat gekenmerkt wordt door het bewust denken. De ratio of de rede, daar gaat het om, het rationeel nadenken, de intellectuele inspanning, onze hogere geestelijke vermogens. Datgene waardoor wij ons onderscheiden van het dier.

    Er is niets verkeerds met het onderkennen van dat onderscheid en met het beschrijven ervan. Maar het is niet nuttig, om het zwakjes uit te drukken, om te stellen dat ons brein enkel bestaat uit wat ons van de dieren onderscheidt, met name ons rationeel nadenken.

    We moeten ons in tegendeel ervan bewust worden dat ons brein één en ondeelbaar is, een organisch geheel dat zich vooral afspeelt in onze hersenen, die echter met gans ons lichaam in direct contact staan.

    De neurowetenschap toont ons meer en meer duidelijk aan dat wat zich in ons brein afspeelt, een intense en complexe activiteit is, waarvan het rationele denken slechts een onderdeel is, dat overigens volledig ingebed is in dat geheel. Vaak is ons bewustzijn niet meer dan een rationalisatie, een goedpraten van wat het brein als geheel (lang) tevoren al heeft onderkend en beslist.

    Dat kan ook niet anders. Wij zijn een diersoort, een zoogdier dat op een bepaalde manier is geëvolueerd. Maar wij blijven zoogdieren, wij worden niet iets anders dat geen zoogdier meer is doordat wij over betere hersenen beschikken. Bij de dieren hebben de hersenen allerlei functies die ze bij ons ook nog hebben: ze houden de lichaamsfuncties in stand en de leiden het instinctief handelen. Dat is ook bij de mens zo en ook dat behoort tot ons brein, ook dat is een activiteit van onze hersenen in ons lichaam.

    We vergeten dat veel te gemakkelijk, bevooroordeeld als we zijn door onze christelijke opvoeding, die het bewuste leven van de mens al te graag heeft vernauwd tot onze zogenaamde hogere geestelijke vermogens, met uitsluiting van het autonome lichaamsonderhoud, het instinctieve en het emotionele, het onderbewuste, dat als puur lichamelijk, ja dierlijk worden afgedaan. Wij hebben het zeer moeilijk om die nutteloze, ongegronde en noodlottige scheiding tussen het stoffelijke, materiële lichamelijke en het onstoffelijke, immateriële geestelijke achter ons te laten.

    Er is geen ziel in de mens en ook geen geest. Er is alleen een volledige, homogene mens, een zoogdier dat zich in een lange evolutie afgescheiden heeft van zijn voorouders door een spectaculaire ontwikkeling van de hersenen, die we bij alle dieren onder een of andere vorm aantreffen. Als dieren geen ziel en geen bewustzijn hebben, dan wij ook niet. Als wij zoiets hebben, dan de dieren ook, alleen anders. Wat wij met onze hersenen doen is inderdaad uitzonderlijk, maar het is niet iets totaal anders dan wat de dieren ermee doen. We doen het alleen maar meer en beter, zou je kunnen zeggen.

    Het is trouwens zeer moeilijk om nauwkeurig aan te duiden, om te verwoorden wat dat ‘beter’ en ‘meer’ eigenlijk is, waardoor wij ons van de dieren onderscheiden. Wij zien wel het resultaat, we hoeven slechts naar onze materiële beschaving te kijken om te zien tot wat wij in staat zijn en de dieren niet. En toch beschikken wij niet over een of ander extra orgaan. We gebruiken enkel onze buitenmaatse hersenen meer en beter.

    Ook van de dieren kunnen wij heel moeilijk verwoorden wat het is dat zij met hun hersenen doen: instinct, wat is dat precies? Het zegt net zo weinig als ‘ziel’ in de mens, namelijk niets. Ik heb het al vaker gezegd: het heeft geen zin om de activiteit van onze hersenen te omschrijven als een zaak, een voorwerp, iets dat fysische eigenschappen heeft. Het is even zinloos om erover te spreken als over iets dat geestelijke eigenschappen heeft, waarbij de geest iets is dat niet ‘gewoon’ materieel is, maar immaterieel materieel. We kunnen over het geestelijke niet spreken alsof het een parallelle materie is. Het is geen materie, geen materiële en ook geen geestelijke materie, het is een activiteit. Zolang we dat niet inzien, blijven we gevangen zitten in een nodeloos en noodlottig dualistisch, schizofreen mensbeeld.

    Spreken over ons bewustzijn, ratio, ziel, geest enzovoort wordt eensklaps weer zinvol en eenvoudig wanneer we die fatale tweedeling niet doen. Om alle misverstanden te vermijden is het beter om die oude, beladen woorden niet meer in die zin te gebruiken. In de moderne literatuur verschijnen ze ook niet meer. Men gebruikt andere omschrijvingen, die de erfenis van eeuwen niet met zich meedragen en die meer neutraal zijn. Mentale activiteit is zo’n uitdrukking. Ze omvat al de activiteiten van de mens die zich in zijn lichaam afspelen, de interactie van de hersenen met de rest van het lichaam, waardoor de mens leeft te midden van de wereld.

    Men kan daarin terecht specifieke activiteiten onderscheiden, bijvoorbeeld het meer rationele denken enerzijds en de passionele emoties anderzijds, maar nooit mag men vergeten dat in beide gevallen het volledige lichaam betrokken is. Het zijn slechts twee aspecten van wat een mens vermag met zijn hele lichaam, waarbij de belangrijkste functies in de hersenen geconcentreerd zijn; het zijn geen activiteiten van twee verschillende organen, enerzijds het verstand en anderzijds het ‘hart’ of zo. Overigens zijn die aspecten ook niet van elkaar te scheiden: men is nooit alleen maar rationeel, nooit volledig emotioneel, precies omdat alles op dezelfde plaats gebeurt, in een volledige, ondeelbare mens.

    Dit is een belangrijke gedachte. Om ze volledig te begrijpen en te verwerken is het nodig dat wij heel veel loslaten en overboord gooien. De hele christelijke traditie is gebouwd op het afzonderlijk bestaan van de ziel, los van het lichaam, op het bestaan van de geest, eveneens los van het lichaam, zodat ze bij de dood hun eigen, geestelijk, immaterieel bestaan kunnen voortzetten en opgaan in de geestelijke wereld waarin ook God, Vader, Zoon en Geest (!) zijn, de engelen, de heiligen en de zielen van de (goede) overledenen, of verdwijnen in de eeuwige (geestelijke!) marteling van de hel. Als er geen hemel en geen hel is, verdwijnt meteen elke reden om te spreken over God, ziel en geest.

    We moeten ook afstand doen van de gedachte aan het onsterfelijk verder leven van de individuele mens: de unieke eigenheid die wij worden bij onze geboorte en die wij een leven lang beleven, neemt een definitief einde bij de biologische dood, houdt op onder die vorm te bestaan en valt uiteen in haar samenstellende delen. Wij nemen dat zonder meer aan van de vele dieren die wij achteloos doden, maar het is evenzeer waar voor elk van ons. Als er van de andere dieren niets overblijft, dan van ons ook niet. Wij zijn op dat punt gewoon zoogdieren, wij hebben de dood niet overwonnen. Wij worden geboren, leven, planten ons eventueel voort en sterven. Dat is mens-zijn.

    Tijdens ons leven kunnen we deelnemen aan het grote menselijke avontuur, onze beschaving. Elk van ons draagt bij, op een bescheiden of meer ingrijpende manier, tot wat de mensheid is en wordt. In die zin heeft het wel degelijk zin wat wij hier doen en blijft er iets over, hoe miniem ook, van wat elk van ons geweest is.

    Tijdens ons leven kunnen wij van ons eigen leven en van dat van de mensen om ons heen iets moois maken, of niet. Ook dat is niet zinloos, het heeft wel degelijk belang of wij het goede doen of het minder goede, omdat het gevolgen heeft voor onszelf en voor de anderen en voor de hele wereld. Wij zijn verantwoordelijk voor onszelf en voor de wereld waarin we leven, niet in de zin dat we er later verantwoordelijkheid zullen moeten voor afleggen en bestraft of beloond worden. Nee, het is veel concreter en veel omvattender: wij zijn verantwoordelijk voor de wereld waarin wij nu leven en waarin anderen na ons zullen moeten leven. Dat is een veel grotere verantwoordelijkheid dan enkel die over ons eigen zielenheil.

    Stilaan rijpen deze gedachten, bij anderen zoals ze bij mij gerijpt zijn, door na te denken over ons bestaan en onze beschaving, over de wereld en het universum; door te lezen wat verstandige en dwaze mensen erover schrijven, door te praten met elkaar, door intens te leven in onze wondere wereld, met vallen en opstaan, door open te staan voor de vreugde en het leed van anderen en door eerlijk om te gaan met onze eigen gedachten en emoties.

    Soms vraag ik me af of we behoefte hebben aan een nieuwe ‘godsdienst’ om deze gedachten uit te dragen. Ik meen van niet. Godsdiensten beginnen met de beste bedoelingen, maar eindigen met schuld en boete en onrecht en geweld. Godsdiensten kunnen misschien veel bereiken op korte termijn, zoals de historische opgang van het christendom en van de islam, maar de nadelen zijn al te evident. Gedachten kunnen niet opgedrongen worden, zij moeten inderdaad langzaam rijpen als we willen dat ze diep doordringen in de mensheid. Het is een langzaam proces, dat begonnen is in de verwondering van de eerste hominiden over zichzelf en hun omgeving. Wij weten niet hoe het verder zal evolueren en nog minder of en hoe het zal eindigen. Ik ben hoopvol gestemd door wat ik om mij heen zie, als ik kijk naar het vele positieve in onze beschaving en naar de verandering die zich stilaan voltrekt. Ik blijf realist, maar geen pessimist, als ik kijk naar de enorme weestand tegen deze in de grond eenvoudige ideeën over wat een mens is.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    14-03-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Sierre 14 maart 2012

    H

    et tv-journaal, de radio, de kranten, de internetsites vullen zich met nieuws over het ongeval met de bus in Sierre, waarbij ten minste 22 kinderen omkwamen die terugkeerden van skiklas. Ook zes volwassenen, chauffeurs en begeleiders, lieten het leven. Iedereen is nu bezig met het leed, dat van de overlevenden en dat van de gezinsleden en bekenden van de slachtoffers en zo hoort het.

    Pas later zal de bezinning komen en zal men zich vragen gaan stellen. Wellicht zullen de veiligheidsvoorschriften in tunnels nog verstreng worden, evenals die voor busreizen. Zo zullen er hopelijk nog minder ongevallen zijn, statistisch gezien. Dat tunnels en busreizen daardoor nog duurder zullen worden, dat nemen we erbij. Veiligheid voor alles.

    Wij vergeten het nu even, maar al de veiligheidsmaatregelen ter wereld kunnen niet verhinderen dat er ongevallen zijn, alle dagen, elk ogenblik, zelfs op de meest veilige plaatsen. De maatregelen die we nemen zijn er om het aantal ongevallen en hun gevolgen te beperken. Wij weten dat ze ongevallen niet zullen uitsluiten. Er zijn beslissingen die we gemakkelijk zouden kunnen nemen en die het aantal ongevallen en hun gevolgen nog meer zouden beperken. Het verkeer is dodelijk, maar alleen omdat wij het dodelijk maken en dodelijk laten zijn. Als we minder snel zouden rijden, zouden er minder doden vallen en minder zwaar gewonden. Als we minder zouden rijden, als we enkel zouden rijden als dat nodig was, ook. Als we onze auto’s nog meer passief veilig zouden maken en onze verkeerswegen nog meer aangepast aan het verkeer…

    We doen niet al het mogelijke om het verkeer veilig te maken. Dat zou te duur zijn. We aanvaarden dus een zeker risico. We weten hoeveel verkeersdoden er zullen vallen, dat is geen geheim. Er zijn Europese richtlijnen over, die bepalen hoeveel er nog mogen zijn tegen bijvoorbeeld 2025. Dat cijfer is niet nul. Wij aanvaarden dus dat er altijd verkeersdoden zullen zijn, zoals er ook altijd arbeidsongevallen zullen zijn, sportongevallen… Leven is risicovol. Wij leven daarmee en hopen dat wij de dans zullen ontspringen, dat wij niet bij het aantal zullen zijn dat wij als aanvaardbaar beschouwen. Is dat niet erg hypocriet en meer dan een beetje cynisch?

    Waar leggen we de grenzen, hier bij ons en in de rest van de wereld? Wat is nog aanvaardbaar en wat niet meer? Het aantal doden bij de skiklassen van onze Vlaamse kinderen is, over de jaren heen, verwaarloosbaar. Geen reden dus om die skiklassen af te schaffen. Ook volgend jaar zullen duizenden kinderen naar de sneeuw trekken, alsof er vandaag niets gebeurd is. Dat staat in schril contrast met de emoties die nu iedereen beroeren. Wij zijn geraakt door ongevallen als dat in Sierre. Maar wij hebben een kort en selectief geheugen. Over enkele dagen zullen de emoties bij de omstanders weer geluwd zijn. De onmiddellijk betrokkenen zullen zich erover verbazen hoe alleen ze plots zijn met hun verdriet dat nooit overgaat.

    De rampen komen en gaan. Wij trekken er amper conclusies uit. Wij hebben nog veel minder oog voor mogelijke rampen. En over risico’s praten we niet graag. Als je je opsluit in je huis, kan je nog van de trap vallen en je nek breken, zeggen we dan. Leven is risico’s nemen. Toch verbaas ik me over de gretigheid waarmee we die nemen. Gisteren werden we voorbijgesneld op de autosnelweg. We reden zelf ongeveer 110 per uur, maar het leek alsof we stilstonden. De auto’s die ons passeerden op de linkerkant reden centimeters van de betonnen vangrails. Een moment van verstrooidheid, een kleine beweging aan het stuur, een klapband…

    Miljarden mensen nemen risico’s, elke dag, elk ogenblik. Waarom?

     

    Deze avond ga ik nog eens luisteren naar dat korte, bevreemdende muziekstuk dat Charles Ives componeerde: The unanswered question.

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    11-03-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Additions aux Pensées philosophiques, Denis Diderot

     

    Toevoegingen

     

    bij de

     

    Filosofische Gedachten

     

    Denis Diderot

     

     

     

    Twijfel over religieuze kwesties moeten we helemaal niet als oneerbiedig beschouwen, maar veeleer als goede werken, wanneer het gaat om iemand die nederig zijn onwetendheid erkent, en ze hun oorsprong vinden in de vrees om God te mishagen door afbreuk te doen aan de redelijkheid.

    Als we enerzijds aanvaarden dat er een overeenkomst bestaat tussen de menselijke rede en de eeuwige redelijkheid die God is, maar anderzijds aanvoeren dat God van ons eist dat we onze menselijke rede laten varen, dan is dat zo goed als stellen dat hij alles en niets wil.

    Als God die ons onze rede heeft gegeven, van ons vraagt dat we haar opgeven, dan is hij een goochelaar die doet verdwijnen wat hij eerst gegeven heeft.

    Als ik afstand doe van mijn rede, dan heb ik niets meer dat me leidt. Ik moet dan blindelings een ander principe volgen en de veronderstelling voor waar aannemen die nog ter discussie staat.

    Als de rede een geschenk uit de hemel is en als we hetzelfde zouden kunnen zeggen van het geloof, dan heeft de hemel ons twee geschenken gegeven die incompatibel en tegenstrijdig zijn.

    Om die moeilijkheid op te heffen, moeten we zeggen dat het geloof een schimmig principe is, iets dat niet bestaat in de werkelijkheid.

    Pascal, Nicole en nog anderen hebben het volgende verklaard: ’als God al de onschuldige kinderen straft met eeuwige verdoemenis voor de fouten waaraan hun ouders zich hebben schuldig gemaakt, dan is dat een hoogstaande stellingneming, die niet in strijd is met de rede.’ Maar wat is dan nog een uitspraak die strijdig is met de rede, als een die zo duidelijk godlasterlijk is, het niet is?

    Ik ben in de nacht verdwaald in een uitgestrekt woud en ik heb alleen maar een stukje kaars om me te leiden. Komt daar een onbekende aan die me zegt: beste vriend, blaas je kaars uit, dan zal je beter de weg vinden. Die onbekende is een theoloog.

    Als mijn rede van hierboven komt, dan is het de hemel die daardoor tot mij spreekt; dan moet ik wel luisteren.

    Of iemand een verdienstelijk mens is of niet, heeft niets van doen met het gebruik van de rede. Al de goede bedoelingen ter wereld kunnen een blinde nog geen kleuren leren onderscheiden.

    Ik moet de evidentie onderkennen waar ze te vinden is, en de afwezigheid van evidentie waar ze niet is, tenzij ik achterlijk ben. Maar achterlijkheid is een ongeluk, geen misdaad.

    De maker van de natuur deelt geen beloningen uit voor wie blijk heeft gegeven van scherpzinnigheid. Hij zal dan ook geen straf uitspreken over wie een dwaas is geweest.

    Hij zal je zelfs niet bestraffen omdat je een booswicht bent geweest. Hoezo! Ben je dan niet al ongelukkig genoeg geweest dat je een booswicht was?

    Elke deugdzame bezigheid gaat gepaard met een innerlijke voldoening. Elke misdaad, met wroeging. Los van alle schaamte of wroeging kent ons verstand een afkeer voor deze of gene zaak. Ze te geloven of te verwerpen is dus geen kwestie van deugd of misdaad.

    Als we om het goede te doen ook nog genade nodig hebben, wat was dan het nut van de dood van Jezus Christus?

    Als er voor elke geredde honderdduizend verdoemden zijn, dan is de duivel altijd in het voordeel, en hij heeft niet eens zijn zoon moeten overleveren aan de dood.

    De god van de christenen is een vader die zich zeer bezorgd toont over zijn appelen, maar veel minder over zijn kinderen.

    Ontdoe een christen van zijn vrees voor de hel, en je ontdoet hem van zijn geloof.

    Een godsdienst die waarachtig is, van belang voor alle mensen, altijd en overal, moest wel eeuwig, universeel en vanzelfsprekend zijn. Geen enkele godsdienst heeft die drie eigenschappen. Dus is drie keer bewezen dat ze allemaal vals zijn.

    Feiten waarvan slechts enkele mensen getuige kunnen zijn, volstaan niet om een godsdienst te bewijzen die door iedereen ter wereld op dezelfde wijze moet geloofd worden.

    De feiten waarop men de godsdiensten steunt, zijn antiek en wonderbaarlijk, met andere woorden zo verdacht als maar enigszins kan als bewijzen voor een totaal ongeloofwaardige zaak.

    Het evangelie bewijzen met een mirakel, dat is iets dat absurd is, bewijzen met iets dat tegennatuurlijk is.

    En wat gaat God aanvangen met al diegenen die nooit over zijn zoon hebben horen spreken? Zal hij de doven bestraffen omdat ze het niet gehoord hebben?

    Wat gaat hij doen met al diegenen die wel van zijn godsdienst gehoord hebben, maar die er geen hoogte konden van krijgen? Zal hij de pygmeeën bestraffen omdat ze niet konden lopen met zevenmijlslaarzen?

    Waarom zijn de mirakels van Jezus Christus echt gebeurd, en die van Aesculapius, Apollonius van Tyana en van Mohamed niet?

    Zijn alle joden die in Jeruzalem waren dan bekeerd bij het zien van de mirakels van Jezus Christus? Helemaal niet. Ver van in hem te geloven, ze hebben hem gekruisigd. We moeten wel gaan geloven dat die joden heel bijzondere mensen waren. We hebben gezien hoe overal de mensen overtuigd worden door een vals mirakel, terwijl Jezus Christus zelf met het joodse volk er niets van terecht bracht met eindeloos veel echte mirakels.

    We moeten het belang van precies dat mirakel onder de aandacht brengen, het ongeloof van de joden, en niet dat van de verrijzenis.

    Zo zeker als twee plus twee vier is, zo zeker is het dat Julius Caesar werkelijk bestaan heeft. Het is zo zeker dat Jezus Christus heeft bestaan als Caesar. En dus is het zo zeker dat Jezus uit de doden is opgestaan, als dat hij of Caesar ooit geleefd hebben. Wat een logica! Dat Jezus en Caesar bestaan hebben is geen mirakel.

    In de biografie van Monsieur de Turenne staat dat toen er ooit een brand uitbrak in een huis, de aanwezigheid van gewijde hosties de brand meteen deed ophouden. Juist. Maar in de geschiedenisboeken lezen we ook dat een monnik ooit een hostie vergiftigde; toen de Duitse keizer ze innam, viel hij meteen dood.

    Ofwel ging het daar om iets heel anders dan louter de gedaante van brood en wijn, ofwel moeten we aannemen dat het vergif opgegaan is in het lichaam en het bloed van Christus.

    Dat lichaam beschimmelt, dat bloed wordt azijn. God wordt op zijn altaar opgegeten door de mijt. Domme mensen, onnozele halzen, open toch jullie ogen!

    De godsdienst van Jezus Christus, verkondigd door onwetenden, heeft de eerste christenen opgeleverd. Diezelfde godsdienst wordt vandaag gepredikt door geleerde doctors, maar levert enkel nog ongelovigen op.

    Men voert aan dat door zich te onderwerpen aan een wettig gezag, men niet meer hoeft te redeneren. Maar waar ter wereld vinden we een godsdienst die een dergelijk gezag niet heeft?

    Het is de opvoeding als kind die een moslim verhindert gedoopt te worden. Het is de opvoeding als kind die een christen verhindert zich te laten besnijden. Het is de rede van de volwassene die zowel het doopsel als de besnijdenis misprijst.

    Bij Sint-Lukas lezen we dat God de Vader groter is dan God de Zoon: pater major me est. Nochtans, en in tegenspraak met een zo formele uitspraak, veroordeelt de kerk elke gewetensvolle gelovige die het letterlijk houdt bij die woorden van het testament van de Vader.

    Als de autoriteiten zo vrijelijk kunnen beschikken over de betekenis van deze passage, terwijl er in de hele Schrift geen één is die meer precies is dan deze, dan is er geen enkele passage waarover we ons sterk kunnen maken dat we ze goed verstaan, zonder dat de kerk er van nu af aan om het even wat kan van maken.

    Tu es Petrus etc., is dat de uitspraak van een god of een gril zoals die van Etienne Tabourot, heer van Accords?

    In dolore paries, in smart zult gij kinderen baren, zegt God tot de leugenachtige vrouw. Wat hebben al de vrouwelijke dieren hem misdaan, dat ook zij barensnood kennen?

    Als we pater major me est naar de letter moeten nemen, dan is Jezus Christus God niet. Als we hoc est corpus meum letterlijk moeten geloven, dan heeft hij zich met zijn eigen handen aan zijn apostelen uitgereikt. Dat is al even absurd als zeggen dat Sint-Denijs het hoofd gebogen heeft nadat men het afgehouwen had.

    Men zegt dat hij zich terugtrok op de Berg van Olijven om te bidden. En tot wie bad hij? Tot zichzelf.

    Een God, die God doet sterven om God te sussen, een mooie uitdrukking van de baron de la Hontan. Er staat minder zinvols in honderd folianten geschreven voor of tegen het christendom, dan in de satire van deze twee regels.

    Als we zeggen dat een mens bestaat uit sterkte en zwakheid, uit inzicht en verblinding, uit kleinzieligheid en grandeur, dan maken we het proces niet op van de mens, maar zeggen we wat hij is.

    De mens is zoals God of de Natuur hem gemaakt heeft. God of de Natuur maakt niets slechts.

    Wat wij de péché originel noemen, is bij Ninon de L’Enclos le péché original.

    Het is een grove schaamteloosheid om de overeenstemming van de evangelisten aan te halen, terwijl er bij de enen zeer belangrijke feiten vermeld staan waarover bij de anderen met geen woord gesproken wordt.

    Plato onderkende drie aspecten in het goddelijke: goedheid, wijsheid en macht. Zelfs met de ogen toe herkent men de triniteit van de christenen. Al drieduizend jaar geleden noemde die Atheense filosoof logos wat wij het woord noemen.

    De drie goddelijke personen zijn ofwel alle drie accidenteel ofwel drie substanties. Een tussenweg is er niet. Als ze accidenteel zijn, dan zijn we atheïst of deïst. Als ze substanties zijn, zijn we heidenen.

    God de Vader is van oordeel dat de mensen zijn eeuwige wraak verdienen. God de Zoon vindt dat ze zijn eeuwig medelijden waardig zijn. De Heilige Geest is onbeslist. Hoe brengen we dit katholiek gewauwel in overeenstemming met de eenheid van de goddelijke wil?

    Al heel lang vraagt men aan de theologen om het dogma over de eeuwige straf in overeenstemming te brengen met Gods oneindige goedheid. Ze zijn er nog altijd mee bezig.

    Waarom een schuldige straffen, als er van zijn straf geen enkel gunstig gevolg meer te verwachten is?

    Als men enkel voor zichzelf bestraft, dan is men wel erg wreed en erg boosaardig.

    Geen enkele goede vader zou op onze hemelse vader willen lijken.

    Wat voor verhouding is er tussen degene die beledigt en degene die beledigd is? Wat voor verhouding tussen de belediging en de straf? Een opeenstapeling van dwaasheid en van wreedheid.

    En waarover is die God zo gebelgd? Zou je niet denken dat ik iets vermag voor of tegen zijn glorie, voor of tegen zijn gemoedsrust, voor of tegen zijn geluk?

    Men wil hebben dat God de schelmen doet branden die niets tegen hem vermogen, in een vuur dat eindeloos brandt. Terwijl men een vader nauwelijks zou toestaan om een zoon een zeer tijdelijke dood te doen ondergaan voor het in gevaar brengen van zijn leven, zijn eer en zijn fortuin!

    Jullie christenen hebben dus heel andere opvattingen over goed en kwaad, over waarheid en leugen. Jullie zijn dan ook de meest absurde dogmatisten, of anders de meest buitensporige pyrronisten.

    Al het kwaad waartoe iemand in staat is, is niet al het mogelijke kwaad. Enkel wie in staat is tot al het mogelijke kwaad, verdient ook een eeuwige straf. Door van God een oneindig wraakzuchtig wezen te maken, verhef je een aardworm tot een oneindig machtig wezen.

    Als we horen hoe de theologen tekeer gaan over de daad van een man die God wellustig heeft geschapen en die met zijn buurvrouw heeft gevrijd, die God gewillig en mooi geschapen heeft, zou je denken dat de hele wereld in brand staat. Ach! Beste vriend, hoor wat Marcus Aurelius zegt en je zal zien dat je God vertoornt omwille van het ongeoorloofde en wulpse gewrijf van twee ingewanden.

    Wat de wrede christenen vertaald hebben in ‘eeuwig’, betekent in het Hebreeuws enkel ‘langdurig’. De onwetendheid van een hebraïst en het woest karakter van een vertaler zijn de reden voor het dogma over de eeuwigdurende straf.

    Pascal heeft gezegd: ‘Als uw religie vals is, dan riskeer je niets door ze voor waar te nemen; als ze waar is, dan riskeer je alles door haar voor vals te houden.’ Een imam kan net hetzelfde zeggen als Pascal.

    Dat Jezus Christus, die God is, zou verleid zijn door de duivel, is een fabeltje zoals die uit Duizend en één nacht.

    Ik zou willen dat een christen, vooral een jansenist, me het cui bono aantoont van de incarnatie. Overigens moet men het aantal verdoemden niet tot in het oneindige opdrijven, als men tenminste nog enig nut wil halen uit dit dogma.

    Er was eens een jonge vrouw die een erg teruggetrokken leven leidde. Op een dag kreeg ze bezoek van een jongeman met een vogel. Ze werd zwanger. Dan stelt zich de vraag: wie heeft het kind gemaakt? Interessante vraag. De vogel!

    Waarom lachen wij met de zwaan van Leda en de vlammetjes van Castor en Pollux, en niet met de duif en de vurige tongen uit het evangelie?

    Tijdens de eerste eeuwen waren er zestig evangelies waaraan men evenveel geloof hechtte. Zesenvijftig ervan heeft men verworpen omdat ze kinderachtig en onzinnig waren. Alsof er in de vier overgeblevene niets daarvan zou aanwezig zijn.

    God vaardigt een eerste wet uit voor de mens. Vervolgens schaft hij die wet af. Is dat niet een beetje het gedrag van een wetgever die zich vergist heeft en dat maar erkent na verloop van tijd? Is het een kenmerk van een volmaakt wezen om zijn mening te herzien?

    Er zijn zoveel soorten van geloof als er religies zijn in de wereld.

    Al de onverdraagzamen van de hele wereld zijn niets anders dan ketterse deïsten.

    Als de mens ongelukkig is indien hij niet met schuld beladen geboren wordt, dan is dat misschien wel omdat wij voorbestemd zijn om te genieten van het eeuwig geluk, zonder dat we dat van nature ooit waardig zouden kunnen zijn.

    Dat is wat ik denk van de dogma’s van het christendom. Over zijn moraal zal ik mij niet uitspreken. Wat moet een katholieke huisvader doen, wanneer hij overtuigd is dat hij de geboden van het evangelie letterlijk moet toepassen, op straffe van wat men de hel noemt; rekening houdend met de extreme moeilijkheid om een zo hoge graad van perfectie te bereiken dat de menselijke zwakheid die niet mogelijk maakt? Ik zie geen andere mogelijkheid dan dat hij zijn kind bij zijn ene voet grijpt en het op de grond te pletter slaat, of het verstikt bij zijn geboorte. Op die manier bespaart hij het kind het gevaar van de verdoemenis en verzekert hij het van het eeuwige geluk. En ik houd vol dat door zo te handelen hij helemaal geen misdaad begaat, maar een zeer lovenswaardige daad stelt, aangezien die gebaseerd is op de vaderlijke liefde, die vereist dat een goede vader voor zijn kinderen al het mogelijke goed doet.

    De voorschriften van de godsdienst en de wetten van de maatschappij, die het vermoorden van onschuldigen verbieden zijn dus inderdaad wel erg absurd en heel wreed, indien men door hen te doden hen verzekert van de eeuwige zaligheid en door hen te laten leven, bijna zeker overlevert aan het eeuwige onheil.

    Hoezo, Mijnheer De La Condamine! Het zou toegelaten zijn om je kinderen in te enten tegen de pokken, maar het is niet toegelaten om ze te doden om ze de hel te besparen? Belachelijk!

    ‘Het volstaat dat de overwinning triomfeert bij enkelingen, als dat ook de goede zijn. Het ligt niet in haar aard om aan iedereen te behagen.’ In de Oudheid was het op het eiland Ternate aan iedereen verboden, zelfs aan priesters, om over godsdienst te spreken. Er was maar één tempel, er was een wet die uitdrukkelijk verbood dat er een tweede zou komen. Er was daarin geen altaar, geen heiligenbeelden, geen schilderijen. Honderd priesters met een aanzienlijk inkomen, deden dienst in de tempel. Ze zongen niet en spraken niet; in die enorme stilte wezen ze met de vinger naar een piramide waarop deze woorden geschreven stonden: ‘Sterveling, aanbid God, bemin uw broeders en wees dienstbaar aan het vaderland.’

    Er was eens een man die in de steek gelaten was door zijn kinderen, zijn vrouw en zijn vrienden. Onbetrouwbare vennoten hadden hem in het ongeluk en de armoede gestort. Vervuld als hij was door haat en een grondig misprijzen voor de menselijke soort, liet hij de maatschappij achter zich en trok zich helemaal alleen terug in een grot. Daar, met zijn vuisten in de ogen gedrukt, en denkend aan een wraakneming die in verhouding zou zijn met zijn hevige gevoelens, sprak hij: ‘De ontaarden! Wat zal ik doen om hen te straffen voor het onrecht dat ze me aangedaan hebben, hoe kan ik hen zo ongelukkig maken als ze verdienen te zijn? O, als het mogelijk zou zijn om iets te bedenken… hen een groot waanidee in het hoofd te prenten dat ze voor belangrijker zouden houden dan hun leven, en waarover ze het nooit eens zouden worden!’ Meteen stormt hij naar buiten uit de grot, al roepend: ‘God! God!’ Om hem heen herhalen ontelbare echo’s ‘God! God!’ Die vreesaanjagende naam verspreid zich van pool tot pool en wordt overal beluisterd met verbazing. De mensen buigen eerst diep neer, komen dan weer overeind, stellen zich vragen, discuteren, worden verbitterd, excommuniceren elkaar, haten elkaar, snijden elkaar de keel over en zo wordt de dodelijke wens van de misantroop bewaarheid. Dit is het verhaal geweest in het verleden, en zo zal ook het verhaal zijn in de toekomst, van een wezen dat altijd even belangrijk zal zijn als onbegrijpelijk.

     

     

    Vertaling © Karel D’huyvetters 2012

     

     


    Categorie:poëzie
    09-03-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.dobbelen

    I

    k lees in een boek volgende vraag: als je met één dobbelsteen driemaal gooit, wat is dan van deze twee uitkomsten de meest waarschijnlijke: 2-2-2 of 3-5-1? Ik ben dan geneigd om te zeggen: 3-5-1. Fout zegt de auteur: er is evenveel kans dat je drie keer twee gooit dan dat je achtereenvolgens 3, 5 en 1 gooit.

    Nu ben ik iemand die geneigd is om zijn op eerste aanvoelen te vertrouwen en dus vraag ik me af of de auteur, een geleerde meneer, wel gelijk heeft. Zijn redenering: elke keer dat je gooit, heb je evenveel kans om een 2 te gooien als gelijk welk ander getal, namelijk één kans op zes. Teerlingen hebben geen geheugen, dus je begint elke keer dat je gooit met een schone lei. Ja?

    Ik leg dit even voor aan Lut. Met haar voorzichtige en kritische houding vermoedde ze wellicht dat ik haar in de val wou lokken, haar een voor de hand liggende conclusie ontlokken, om haar dan triomfantelijk terecht te kunnen wijzen. Maar dat was helemaal niet mijn bedoeling. Ze antwoordde dus in de lijn van de auteur en zei: allebei evenveel kans, de lectio difficilior, de minder waarschijnlijke lijkende oplossing. En ze heeft natuurlijk gelijk, als je het zo stelt: als je drie keer na elkaar met een dobbelsteen gooit, kan het net zo goed zijn dat je drie tweeën gooit als een drie, een één en een vijf, de beide zijn mogelijk, het is niet te voorspellen wat het zal zijn.

    Maar is dat wat de auteur ons voorlegt?

    Uit de context blijkt dat het gaat om patroonherkenning. Zijn vraag is dus: tussen een getal dat een zeer specifiek patroon vertoont, namelijk drie opeenvolgende cijfers, meer bepaald drie tweeën, en een willekeurig getal, zonder een bepaald patroon, wat is dan het meest waarschijnlijke? Het gaat dus niet om twee specifieke maar willekeurige getallen, maar om één zeer specifiek en opvallend en een ander, volkomen onopvallend atypisch getal.

    Even was ik geneigd om de auteur en Lut gelijk te geven, maar met bovenstaande precisering en verduidelijking van de vraag slaat mijn wantrouwen weer toe. De auteur schrijft mijn vermeende vergissing toe aan iets dat hij pattern avoidance noemt: drie tweeën vormt een patroon en bij een procedure waarbij een factor van willekeur wordt ingebouwd (het werpen met een dobbelsteen), lijkt het minder waarschijnlijk dat er een patroon ontstaat dan dat er geen ontstaat. Dat is wat wij spontaan denken, en dat is de redenering die de auteur als fout wil ontmaskeren.

    Ik denk nog wat verder na. Misschien laat ik me misleiden door een andere situatie: stel dat ik met drie teerlingen tegelijk gooi. Wat zijn dan de kansen dat ik driemaal dezelfde ogen gooi in vergelijking met de kansen dat ik een andere combinatie gooi?

    Even narekenen: er zijn slechts zes combinaties van drie gelijke getallen (1-1-1, 2-2-2 enzovoort). Wat is anderzijds de kans dat ik een combinatie van drie verschillende cijfers gooi? Ik som ze even op, met weglating van combinaties die al eens vermeld zijn in een andere volgorde.

    112 113 114 115 116

    121 122 123 124 125 126

    133 134 135 136

    144 145 146

    155 156

    166

    223 224 225 226

    233 234 235 236

    244 245 246

    255 256

    266

    334 335 336

    344 345 346

    355 356

    366

    445 446

    455 456

    466

    556

    566

     

    Dat is het denk ik, andere combinaties kan ik niet bedenken. Dat zijn 50 unieke combinaties. Met drie dobbelstenen kan je 6 x 6 x 6 = 216 combinaties gooien, maar van die getallen zijn er die uit dezelfde cijfers bestaan: 616=661=166, dus van de getallen met twee gelijke cijfers houden we er maar 1/3 over; hierboven staan er 30 zo’n combinaties, die we dus met 3 mogen vermenigvuldigen als we al de worpen weergeven, dat geeft 90. Anderzijds is 123=132=213=231=312=321, dus van de getallen met drie verschillende cijfers houden we er maar 1/6 over; hierboven staan er zo 20, dus vermenigvuldigen we die met 6 = 120. En er zijn zes combinaties met drie keer hetzelfde cijfer (111, 222…). 90 + 120 + 6 = 216. I love it when a plan comes together!

    Voegen we bij de 50 uit ons lijstje ook de zes combinaties met drie gelijke ogen, dan komen we aan 56 mogelijke unieke combinaties met drie dobbelstenen. Op die 56 heb ik dus zes kansen dat ik drie gelijke ogen gooi en 50 kansen dat ik drie verschillende ogen gooi. Als ik me onderweg niet vergist heb, dan is mijn veronderstelling juist dat je aanzienlijk minder kans hebt om, met drie dobbelstenen tegelijk, 222 te gooien dan 351 of een ander getal dat niet uit drie dezelfde cijfers bestaat, dat dus niet dat patroon vertoont.

    Maar met één dobbelsteen?

    Ik gooi en het is een twee. De kans dat ik bij de volgende worp weer een twee gooi is zogezegd weer 1 op zes. Maar is dat wel zo? De kans dat ik iets anders dan een twee gooi, is toch veel groter, namelijk 5 op zes, dan dat ik weer een twee gooi? Een teerling heeft geen geheugen, maar ik wel en ik weet dat ik al een twee gegooid heb. En wat bij mijn derde worp? Als ik al twee keer een twee heb, dan is de kans dat ik nog een derde twee gooi toch nog kleiner, en wel met dezelfde factor?

    Bij de eerste worp is het dus één op zes. De kans dat ik nog een twee gooi is dan kleiner, misschien wel 1/6 x 1/6 of 1/36? En de kans dat ik nog een derde keer een twee gooi is dan 1/6 x 1/6 x 1/6 of 1/216, waarbij die 216 precies het aantal mogelijke combinaties is met drie teerlingen (6x6x6).

    En een vierde, vijfde enzovoort, dat lijkt me zo evident dat ik het niet hoef te bewijzen. De kans dat je met één dobbelsteen tien keer na elkaar dezelfde ogen gooit is zo goed als onbestaande! Zelfs het meest onwaarschijnlijke kan nog altijd gebeuren, dat betwist niemand. Het gaat hier om de graad van waarschijnlijkheid. Dat een zo specifiek patroon als ettelijke opeenvolgende tweeën zich voordoet is mogelijk, maar zeer onwaarschijnlijk, grenzend aan het onmogelijke.


    Wat is dat dan voor onzin, stellen dat je evenveel kans hebt op 222 als op 351? Niets onterechte pattern avoidance! Het spontaan herkennen en wantrouwen van een patroon is volkomen terecht en wiskundig gegrond. Specifieke patronen zijn zeldzaam. Als bij de lottotrekking de twaalf cijfers allemaal identiek zouden zijn, wat natuurlijk kan, dan zouden de kranten er vol van staan. Terwijl het natuurlijk even merkwaardig is dat het winnend getal de combinatie zou zijn van mijn geboortedatum en die van Lut.

    Ik geef graag toe dat mijn povere wiskundige achtergrond mij niet toelaat om het allemaal sluitend theoretisch te bewijzen, maar mijn aanvoelen klopt wel, meen ik. Als we een patroon zien, dan valt dat op als iets speciaals, en dat is volkomen terecht: een merkwaardige opeenvolging van feiten of gebeurtenissen kan zich perfect voordoen, maar dergelijke voorvallen zijn zeldzaam.

    Vroeger kon je in elk Vlaams volkscafé ingekaderde kaarten zien, van de 1 tot de koning, van dezelfde soort, harten of klavers of schoppen of koekens, die in een spel zo aan één speler gedeeld waren. Het kan, maar het is zeldzaam, zeldzaam genoeg om in te kaderen.


    Categorie:wetenschap
    Tags:wetenschap
    08-03-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Abnormaal?

    E

    lke mens is uniek.

    Het is de nooit eerder beproefde combinatie van de genen van onze twee ouders en van hun schier eindeloze rij voorouders die maakt dat wij op zo goed als alle punten verschillen van de honderd miljard andere mensen die er ooit geweest zijn.

    Akkoord, we lijken wel op elkaar, maar dat is erg oppervlakkig. Als we wat beter kijken en wat dieper graven, dan komen de verschillen duidelijk naar voren. Dat is vooral zo met ons innerlijk leven, onze gedachten. Alleen wijzelf kennen die intiem. We geven onze beloken denkwereld niet zomaar bloot, we zijn daarin heel discreet. En wat we erover loslaten is maar een vage afspiegeling van de radicale puurheid en de onmeetbare rijkdom die ons denken en voelen voor onszelf heeft.

    Elke nieuwe mens is een kras experiment van de natuur. Het is niet te voorspellen wat die concrete en unieke combinatie van genen zal opleveren. Het kan meevallen, en dan heb je een aantrekkelijk en gezond lichaam, dat zijn functies omzeggens perfect vervult voor vele jaren. En een verstand dat draait als een liertje en je het leven gemakkelijk maakt. Het kan ook tegenvallen, vroeg of laat, een beetje of helemaal. Je lichaam kan het laten afweten of je bent geboren met een beperking. Ook je hersenen en je denken en voelen kunnen mankementen vertonen, overduidelijke of bijna onmerkbare. Er is een enorme waaier van mogelijkheden tussen het nooit gerealiseerde volmaakte en de talloze exemplaren die niet eens levensvatbaar zijn of sterven bij de geboorte. Daarbinnen bekleden we elk onze eigen plaats. Op iedere van de ontelbare factoren die ons mens-zijn bepalen, scoren we hoog of laag op een schaal die telkens gaat van nul tot oneindig. De schokkende lijn die al die punten verbindt, vormt de grillige unieke levenscurve van elke mens die er ooit geweest is, die er ooit zal zijn.

    Wat bazelen wij dan over normaal en abnormaal? Wat is die norm? Niet de absolute volmaaktheid op alle punten, want dan zijn we allen abnormaal. Een gemiddelde dan. Maar welk gemiddelde? Op alle denkbare en onvermoede punten? Een beetje mooi, een beetje slim, een beetje handig, een beetje artistiek enzovoort. Dat gemiddelde bestaat niet en is ook nauwelijks aantrekkelijk, dat is geen ideaal en kan dus ook de maatstaf niet zijn waaraan we iedereen meten. Misschien is normaal dan het ontbreken van gebreken. Maar welke gebreken en wat is een gebrek? Een been tekort, flaporen, geen beharing, spleetogen, donkere huidskleur, lispelen, ingegroeide teennagels?

    Zo komen we er duidelijk niet. We moeten in tegendeel uiteindelijk aanvaarden dat mensen, zoals planten en dieren, in een grote variëteit komen en toch allemaal mensen zijn. We moeten elke mens nemen zoals hij of zij is. Dat lukt ons vrij aardig zolang het over mensen gaat die niet teveel gebreken of afwijkingen vertonen. Aantrekkelijke mensen hebben succes, slimme mensen doen het goed. Met de mindere exemplaren hebben we het veel moeilijker.

    Dat is vooral zo wanneer het gaat over ons innerlijk leven, ons denken en voelen en over de gevolgen die dat heeft voor ons gedrag, ons contact met de andere mensen, onze prestaties. Afwijkingen van de gewone manier van doen zijn storend voor anderen maar ook voor onszelf, ze verstoren onze gemoedsrust, ze bevreemden, ze zijn verontrustend en zelfs afstotelijk naarmate ze meer opvallend en diepgaand zijn.

    Wij reageren daarop meestal door ze te negeren, zowel bij anderen als bij onszelf. We verstoppen mensen met psychische moeilijkheden of mentale beperkingen in instellingen, verbannen ze van de werkvloer en uit de maatschappij, ontzeggen ze hun plaats onder de ‘normale’ mensen, verbieden hen seks te hebben… we schrijven hen af, we doen alsof ze er niet meer zijn als we hen met een karige uitkering ergens uit het zicht gecaseerd hebben.

    Wanneer we zo op anderen reageren, heeft dat ook gevolgen voor de manier waarop we omgaan met onze eigen afwijkingen en beperkingen. Uit vrees voor het ostracisme, de ongenadige uitsluiting door onze omgeving, verbergen we zo goed en zo lang mogelijk al wat maar enigszins zou kunnen afwijken van wat gangbaar en aanvaard is. We imiteren als ware angsthazen het oppervlakkige en vermeende normale gedrag van onze omgeving, we spelen toneel, of verstoppertje, we ontkennen zo intens dat er iets aan de hand is, dat we het op den duur zelf niet meer weten.

    Dat loopt meestal niet goed af. Mensen zijn niet echt goed in een dubbel leven leiden, een normaal bestaan naast het afwijkende. Het echte, authentieke en unieke maar afwijkende eist onweerstaanbaar zijn plaats op. Wanneer we dat niet toelaten en zichtbaar maken, door het openlijk te beleven en er open over te spreken, als we niet uit de kast komen, als we het niet integreren in onze hele persoonlijkheid, in wie we zijn voor onszelf en de anderen, dan gaat dat verborgen bestaan een eigen plaats innemen. We beleven het in het donker, in de verborgenheid, stiekem, kwansuis. Dan beginnen de moeilijkheden pas goed. Onze twee levens beginnen te botsen met elkaar, omdat ze zo onverzoenbaar zijn. Uiterlijk zijn we heel normaal, we overdrijven zelfs in onze normaliteit of banaliteit, in onze sociale contacten, in onze opgeruimde zorgeloosheid, in onze dienstbaarheid aan de gemeenschap. Maar diep in ons hart heerst er drieste razernij en zwarte wanhoop en wezenloze vertwijfeling.

    De wonden daardoor geslagen beginnen, indien niet deskundig en liefdevol verzorgd, te etteren. De beschamende aftakeling zet in, tot op een dag het kaartenhuisje van de normaliteit ineenstort en wij in al onze abnormale kwetsbaarheid naakt voor de wereld staan, oog in oog met onze verdwaasde onmacht. Voor sommigen is er dan geen uitweg meer. Zij zijn gevlucht in de waanzin van hun o zo schrijnend eenzame duistere wereld, de andere lichtende, normale kant bestaat niet meer, is onbereikbaar, onleefbaar geworden.

    Uit de diepten waarin wij dan weggeleden zijn is er soms geen terugkeren meer. We blijven leven, opgesloten in de verbijstering van ons delirium en het onbegrip van onze omgeving, in de gesloten doolhof van ons op hol geslagen denken en voelen. Of we zetten die ene stap die ons nog redding kan brengen uit de verschrikking van ons bestaan, de stap die ons over de grens brengt waar eindelijk de rust van het eindeloos niets ons opwacht. Wat we niet meer aankunnen, laten we los, moegestreden, totaal op.

    Dit is een pleidooi voor abnormaliteit, een aanklacht tegen de banaliteit en de harteloosheid van het normale. Wij moeten aanvaarden dat iedereen anders is, dat er geen ideale norm is, dat niemand volmaakt is of zelfs maar in de buurt komt. We mogen van anderen niet eisen dat ze aan alle verwachtingen voldoen, we mogen dat ook van onszelf niet verwachten. Maar vooral: als wij vaststellen, wat wij ongetwijfeld onvermijdelijk ooit zullen doen, dat wij tekortschieten, dat wij minder dan ‘normaal’ zijn, dan moeten wij dat ook van onszelf aanvaarden, erover praten, het mededelen, het bekend en bespreekbaar maken, het niet verbergen, niet koesteren, niet uitvergroten.

    De statistieken over depressie, burn-out, alcoholisme, drugsverslaving, gebruik van antidepressiva, opname in de psychiatrie en helaas ook zelfdoding en pogingen daartoe in ons land zijn schrijnend op zichzelf, maar nog meer zo wanneer we ze vergelijken met onze buurlanden. Als we ervan uitgaan dat het weinig waarschijnlijk is dat wij op belangrijke punten erg zouden verschillen van bijvoorbeeld onze Nederlandse buren, dan kan het niet anders dan dat wij niet goed omgaan met onze eigen problemen en dat wij als maatschappij niet goed reageren op de problemen van de bevolking, dat men er in Nederland beter in slaagt om mensen die psychisch lijden te herkennen en erkennen, op te vangen, te begeleiden en zo te redden van maatschappelijke uitsluiting, waanzin en zelfdestructie.

    Er is niets verkeerd met het erkennen van je eigenheid, ook als die tamelijk of grondig verschillend en ontoereikend is. Elke mens heeft het recht zichzelf te zijn, niemand kan gedwongen worden anders te zijn dan hij of zij is. Elke mens mag zijn medemens aanspreken en om hulp vragen. Geen mens mag ooit die hulp weigeren. Wij zijn samen mens, of gaan aan onze onmenselijkheid ten onder.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    07-03-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.telegeleid

    M

    ijn vriend Jacques legde me eens dit beeld voor. Op de straat rijdt een modelwagentje. Het voert allerlei ingewikkelde bewegingen uit, omzeilt handig de vaste obstakels op zijn weg, remt voor alles wat zijn weg verspert en geeft vol gas wanneer de weg vrij is. Kortom, het functioneert alsof het over een intelligentie beschikt. Zou iemand echter ooit denken dat het modelautootje inderdaad zelf intelligent is? Natuurlijk niet. Iedereen weet dat er iemand in de buurt is met een afstandsbediening en die daarmee zeer handig is. Bovendien weten we dat iemand dat autootje ineengeknutseld heeft en ook de afstandbediening. Maar een heel jong kind, een heel oude man of vrouw, of een lid van een primitieve volksstam, die zouden zich gemakkelijk kunnen laten misleiden door wat ze met hun eigen ogen voor zich zagen: het autootje, en niet de handige piloot met de afstandsbediening.





    Jacques reikte me dit voorbeeld aan om me attent te maken op de mogelijkheid dat wat ik zie als de werking van de natuur, in feite wel eens zou kunnen gestuurd worden door een kracht die ik niet meteen zie, maar die er wel degelijk is.

    Elke vergelijking loopt mank, maar daar gaat het niet om. Je moet een voorbeeld niet al te letterlijk nemen, je moet proberen achterhalen wat de waarheid is die men ermee wil uitdrukken. Laten we dat even proberen.

    Het onderliggende principe zou dan kunnen zijn: er is iets dat de natuur stuurt, zoals er iets is dat het autootje draadloos bestuurt. Ik ben graag bereid dat aan te nemen. Het is immers onmogelijk om te stellen dat er geen sturing in de natuur zit, dat er chaos heerst. Er zijn natuurwetten, de natuur gehoorzaamt aan wetten die wij trouwens al zeer goed kennen. Newton was een van de eerste om de wiskundige bewijzen aan te leveren voor de beweging in de natuur, zowel die hier op aarde als die van het universum. Aan de hand van die wetenschap kunnen wij zeer nauwkeurige voorspellingen maken, die bijvoorbeeld ingewikkelde ruimtereizen mogelijk maken, onbemande tot ver buiten ons zonnestelsel, bemande vooralsnog tot op de maan. Dat er zo’n wetmatigheid is, verraste ook Einstein. Het is best merkwaardig dat wij mensen, met ons brein, die wetmatigheden ontdekken. De drie hoeken van een driehoek zijn gelijk aan twee rechte hoeken. Evident, maar ook verwonderlijk, toch? Heel wat wetenschappelijke bewijzen zijn, volgens kenners, van een onbeschrijflijke schoonheid. Meer nog: als een bewijs niet mooi is, is het waarschijnlijk ook fout.

    Het ziet er dus naar uit dat dit geen toeval kan zijn, het is te mooi om niet waar te zijn. Wij mensen zijn altijd al zwaar onder de indruk geweest van de schoonheid van de natuurwetten, zowel in het microscopisch en zelfs subatomair kleine als in het intergalactisch grote. Er is zoveel overduidelijk systeem in de chaos, dat daar een goede reden moet voor zijn. Dan kan je twee kanten uit.

    Ofwel zeg je dat er iets of iemand is die dat gepland heeft, en dat is precies wat men tot nog toe heeft gedaan. Newton was gelovig (en nog veel meer, maar laten we dat nu even terzijde). Kant kwam tot de conclusie dat er een God moest zijn, enerzijds om de sterrenhemel in evenwicht te houden en anderzijds om de mensen ervan te weerhouden elkaar de kop in te slaan. Ook gewone mensen concluderen dat de natuur geen toeval kan zijn, dat achter die wondere evolutie die geleid heeft tot al die wondere wezens, vooral de mens, een kracht moet zitten en vooral een intelligentie, die de zaken in stand houdt en alles in de juiste richting stuurt, anders zou dat nooit lukken. Het kan toch niet dat dode materie uit zichzelf na enige tijd leidt tot de wereld zoals die er nu uitziet.

    Einstein geloofde ook in een God, maar dan in die van Spinoza. Volgens deze heren is er inderdaad een systeem in de natuur, maar dat is eigen aan die natuur. Het is wel degelijk mogelijk dat dode materie uit zichzelf evolueert tot al wat er is, volgens haar eigen wetmatigheid. Het beste bewijs daarvoor is… dat alles er is, en dat er geen spoor is van een externe kracht of intelligentie.

    Laten we eens teruggaan naar ons autootje. Kinderen, ouderlingen en primitieve mensen zien dat autootje bezig, maar zij bekijken dat met verbazing. Ze vinden dat helemaal niet normaal, ze vinden dat zelfs ongelooflijk. Zij denken helemaal niet dat het autootje over een eigen intelligentie beschikt. In hun ervaring kunnen mechanische dingen niet doen wat het autootje doet. En dus vragen zij zich terecht af hoe dat kan. Omdat ze niet beschikken over de juiste informatie, of die informatie niet kunnen verwerken, zullen ze misschien dwaze veronderstellingen maken, maar toon hen de afstandsbediening, doe het een keertje voor en voor je het weet spelen ze ermee alsof ze nooit iets anders gedaan hebben. Eens ze het spelletje door hebben, maakt hun verwondering plaats voor verrukking, ook al begrijpen ze de details niet. Kinderen spelen ingewikkelde spellen op computers waarvan ze in de verste verte niet weten hoe ze werken, maar dat belet hen niet om er razendsnel mee weg te zijn.

    De vraag is dus: is ons telegeleid autootje een goed beeld van de werkelijkheid?

    Nou, niet echt. Het probleem is dat het speeltje door mensen gemaakt is en dat je meteen weet dat het niet zelfstandig kan werken. We hebben al robots die uitzonderlijke taken uitvoeren, tot chirurgische ingrepen toe, maar geen mens die een van die machines ervan zou verdenken over een eigen verstand te beschikken, tenzij in slechte sciencefictionfilms en -romans.

    Wanneer we spreken over micro-organismen, planten, dieren en mensen, gaat het over levende wezens, die zich ontwikkeld hebben uit anorganische materie, in de loop van miljarden jaren, volgens de wetten van de natuur, in een evolutie die gekenmerkt wordt door een natuurlijke selectie tussen verschillende spontaan gegenereerde modellen. De natuur laat bij de vermenigvuldiging van de wezens allerlei variaties toe, waarvan sommige nuttig zijn en andere niet. Laat dat proces lang genoeg lopen en je krijgt iets zoals onze wereld nu, of een heel andere, maar in ons geval dus niet, wel deze waarin we nu leven. Je hebt niets anders nodig dan de natuurelementen en de natuurkrachten.

    Je kan het vergelijken met een grote doos met chemische of biologische proeven, zoals kinderen wel eens krijgen van vooruitziende ouders. Alles is er, je hoeft alleen maar de elementen mengen, water toe te voegen, eventueel warmte of elektriciteit en na enige tijd zwemmen er garnaaltjes rond, vormen er zich kristallen en gaan er molentjes draaien en lichtjes branden. Geen mens die zal gewagen van de hand van God. Waarom dan wel als het gaat om het universum?

    Levende wezens zijn niet ineengeknutseld door een intelligent wezen. Ze zijn autonoom, spontaan ontstaan, in een zeer lange geschiedenis van aanpassingen aan het milieu en aan elkaar. Dat is het grote verschil en dat is waarom de vergelijking met een afstandsbediend speeltje niet opgaat. Wij zijn niet gemaakt, wij zijn gegroeid en wij maken elkaar, wij planten ons voort. Wij zijn geen robotten, wij maken robotten. Robotten hebben makers nodig, wij niet. Voorwerpen worden gemaakt en we maken ze steeds ingewikkelder, maar iemand moet ze maken, ze maken zichzelf niet. Om iets zichzelf te laten maken heb je tijd nodig, enorm veel tijd. Een computer maken duurt hooguit een aantal minuten. Een mens maken heeft vijf miljard jaar geduurd. Het resultaat is ernaar. Een computer is compact en is in staat tot buitengewone prestaties, maar geen computer kan wat een mens kan, bijvoorbeeld een computer bedenken.

    Eens we aanvaarden dat de meest eenvoudige materie in staat is om zich te ontwikkelen, verdwijnt de nood aan een ‘afstandsbediening’, een externe kracht of intelligentie, een God. Het is een heel kleine stap, aannemen dat ‘dode’ materie kan veranderen in levende. We weten al dat dode materie helemaal niet dood is of onbeweeglijk: ze bestaat uit identiek dezelfde elementen als de levende materie, er is geen enkel verschil. We zien ze voortdurend reageren op haar omgeving, we buiten haar talloze eigenschappen van verandering uit in ons voordeel. De grens tussen het anorganische en het organische is flinterdun, er zijn ‘wezens’ waarvan we niet goed meer kunnen zeggen of ze nog tot de dode materie behoren of al levend zijn, of we ze met de scheikunde moeten onderzoeken of met de biologie. Er zijn geen evidente wetenschappelijke redenen waarom we niet zouden geloven dat het leven spontaan ontstaan is, noch redenen waarom we nog zouden twijfelen aan de efficiëntie van de evolutie: we zien er elke dag nieuwe bewijzen voor en geen enkel element dat onze ervaring en kennis tegenspreekt.

    Het enige verzet komt van godsdienstige kant. Maar het komt mij voor dat het veel meer gevraagd is van onze intelligentie om aan te nemen dat er een God is zoals de godsdiensten, en dan meer bepaald het christendom, de islam en het judaïsme die beschrijven, dan om te aanvaarden dat er op een bepaald ogenblik een sprong is gebeurd tussen bijna-levende materie en echt levende. Het is veel moeilijker om uit te leggen en aan te nemen dat er ergens buiten de natuur iets of zelfs Iemand bestaat die alles bedacht heeft, alles in stand houdt, alles in goede banen leidt, bezorgd is om alles, die ons liefheeft en die ons eeuwig zal laten leven, dan om rustig vast te stellen dat het allemaal veel simpeler is, maar niet minder fascinerend en mooi. De natuur is al wat er is, meer moet dat niet zijn. En wij zijn een stuk van die natuur, wij bestaan uit dezelfde materie, ook al kunnen we veel meer. We zijn wat we geworden zijn, na al die tijd. Wie weet wat ons nog wacht…

    Als ik naar de visjes kijk in onze tuinvijver, dan denk ik geen ogenblik aan een afstandsbediening, noch aan God. Ik heb geen enkele moeite om te aanvaarden dat ze zijn zoals ze zijn, in al hun sierlijke efficiëntie, omdat ik weet dat ze er miljarden jaren over gedaan hebben om zo perfect te zijn in hun natuurlijke omgeving, met hun mogelijkheden en hun beperkingen.

     


    Categorie:wetenschap
    Tags:wetenschap
    06-03-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pensées Philosophiques 1-12, Denis Diderot

    Filosofische gedachten

    Denis Diderot

     

    Wie zal dit lezen? (Persius, Satiren I)

     

    Ik schrijf over God. Ik reken op niet te veel lezers en hoop op slechts weinig goedkeuring. Indien deze gedachten niemand bevallen, dan kan het niet anders dan dat ze niet deugen. Maar indien ze iedereen zouden bevallen, dan beschouw ik ze als verwerpelijk.

     

     

    I

    Men peroreert onophoudelijk tegen de emoties. Men schrijft hen al de menselijke smarten toe, maar men vergeet dat ze ook de bron zijn van al ons genot. In onze constitutie is het een element waarover we niet genoeg goeds kunnen zeggen, noch genoeg kwaad. Maar wat me kregelig maakt, is dat men ze alleen maar van de slechte kant bekijkt. Het lijkt wel alsof het een belediging van de rede is, wanneer men ook maar een goed woord zou over hebben voor haar rivalen. Nochtans zijn het alleen maar de emoties, de hevige passies, die onze ziel kunnen opwekken tot grootse dingen. Zonder passies is niets nog subliem, in de zeden noch in wat wij creëren. De schone kunsten staan dan weer in hun kinderschoenen en deugdzaamheid wordt pietluttig.

    II

    Sobere emoties maken doordeweekse mensen. Wanneer de toekomst van mijn vaderland in gevaar is en ik wacht de vijand af, dan ben ik maar een ordinaire burger. Mijn vriendschap is niet minder dan bedenkelijk, indien het gevaar dat mijn vriend bedreigt mij alleen oog laat hebben voor mijn eigen problemen. Ik houd kennelijk meer van mijn eigen leven dan van mijn hartsvriendin, wanneer ik maar een minnaar ben als alle andere.

    III

    Vermolmde emoties takelen buitengewone mensen af. Dwang vernietigt de grootsheid en de energie van de natuur. Bekijk die boom daar: aan de weelde van zijn takken heb je de koelte en de reikwijdte van zijn schaduw te danken. Je blijft ervan genieten tot de winter hem van zijn kruin komt beroven. Er zijn geen uitblinkers meer in de poëzie, in de schilderkunst, in de muziek, wanneer het bijgeloof zijn aftakelingswerk heeft gedaan op het temperament.

    IV

    Dan moet het wel heerlijk zijn om krachtige emoties te hebben, zal men opmerken. Jawel, ongetwijfeld, als ze allen op dezelfde golflengte zitten. Wanneer de juiste harmonie onder hen heerst, dan zal men er geen hinder van ondervinden. Als de hoop een tegengewicht vindt in de vrees, de eerzucht in de liefde voor het leven zelf, de neiging naar genot in het belang dat men hecht aan zijn gezondheid, dan zijn er geen libertijnen, geen roekeloze en ook geen lafhartige mensen.

    V

    Het is wel het toppunt van dwaasheid om te proberen zijn passies de kop in te drukken. Het is me wat fraais wanneer een gelovige zichzelf kwelt als een geobsedeerde om toch maar niets te verlangen, niets te beminnen, niets te voelen… en uiteindelijk een echt monster wordt indien hij of zij daarin zou slagen!

    VI

    Is het mogelijk dat wat ik waardeer in de ene mens het voorwerp van mijn minachting zou uitmaken in een andere? Ongetwijfeld niet. Wat waar is moet de regel zijn voor mijn oordeel, los van alle wispelturigheid. En ik zal de ene niet als een misdaad aanrekenen wat ik in de andere bewonder als een goede eigenschap. Zou ik dan geloven dat het voorbehouden is aan slechts enkelen om voorbeeldig te leven, zoals zowel de natuur als de religie zonder onderscheid aan eenieder opleggen? Nog veel minder! Want vanwaar zouden zij dat exclusieve voorrecht vandaan halen? Als Sint Pachomius er goed aan gedaan heeft om te breken met de mensheid en zich te begraven in de eenzaamheid, dan staat het me vrij om hem na te volgen. Door zijn voorbeeld te volgen, ben ik net zo deugdzaam als hij en ik kan me niet voorstellen waarom honderd anderen niet hetzelfde recht zouden hebben als ik. Het zou nochtans nogal wat zijn als de bewoners van een hele landstreek, uit angst voor de gevaren van de samenleving, de bossen zouden in vluchten en er zouden gaan leven als de wilde dieren voor hun zielenheil; duizend zuilen opgericht op de ruines van alle sociale gevoelens, een nieuw geslacht van stylieten die zich uit godsdienstigheid elk natuurlijk sentiment ontzeggen, ophouden mens te zijn en standbeelden te spelen om echte christenen te zijn.

    VII

    Al die stemmen! Die kreten! Dat geweeklaag! Wie heeft al die klagende kadavers opgesloten in gevangenissen? Wat voor misdaden hebben al die ongelukkigen begaan? Sommigen slaan zich met keien op de borst, anderen rijten hun lichaam open met ijzeren nagels; uit de ogen van allen straalt spijt, pijn en de dood. Wie heeft hen veroordeeld tot deze martelingen? De God die ze beledigd hebben… Wat voor God is dat dan wel? Een oneindig goede God… Hoe kan een oneindig goede God genoegen scheppen in een bad van tranen? Zijn die verschrikkingen niet veeleer een belediging van zijn mededogen? Zouden zelfs criminelen nog meer doen om de woede van een tiran te bedaren?

    VIII

    Er zijn mensen van wie we niet moeten zeggen dat ze leven in de vreze Gods, maar dat ze schrik hebben van hem.

    IX

    Op grond van het portret dat men mij schetst van het Opperwezen, van zijn neiging tot woede, van de ernst van zijn wraaknemingen; op basis van bepaalde verhoudingen die ons in cijfers de verhouding aangeven tussen hen die hij in het verderf stort en hen die hij zich verwaardigt de hand te reiken, op grond van dit alles zou zelfs de meest rechtgeaarde ziel geneigd zijn te wensen dat hij niet bestond. We zouden in deze wereld heel wat geruster zijn indien we er zeker konden van zijn dat we niets te vrezen hebben in de andere. De gedachte dat er geen God is, heeft nog nooit iemand vrees aangejaagd, maar wel de gedachte dat er wel een is, een zoals men mij die afschildert.

    X

    We moeten ons God niet al te goedaardig voorstellen, noch kwaadaardig. Rechtvaardigheid houdt het midden tussen overdreven vergevingsgezindheid en wreedheid, net zoals de opgelegde straffen liggen tussen de straffeloosheid en de eeuwige verdoemenis.

    XI

    Ik weet wel dat de duistere ideeën van het bijgeloof in het algemeen meer beaamd worden dan nageleefd. Er zijn gelovigen die niet van oordeel zijn dat men zichzelf wreed moet haten om God te beminnen of moet wanhopen om godsdienstig te zijn. Hun devotie is goedlachs, hun wijsheid is heel menselijk. Waar komt dat verschil in aanvoelen toch vandaan tussen de mensen die aan de voet van hetzelfde altaar neerknielen? Zou ook de vroomheid onderhevig zijn aan de wetten van dat verdomde temperament? Helaas, we kunnen dat niet ontkennen. Zijn invloed is maar al te duidelijk in een en dezelfde gelovige. Naargelang van zijn aanvoelen ziet hij een wraakgierige of een meedogende God, de hel of de wijd open hemel; hij siddert van vrees of brandt van liefde. Het is een koorts die warme en koude toevallen kent.

    XII

    Ja, ik blijf erbij: bijgeloof is een grovere belediging van God dan het atheïsme. Plutarchus zegt: ik zou veel liever hebben dat men zou denken dat er nooit een Plutarchus geweest is dan dat men zou denken dat Plutarchus onrechtvaardig is, kolerig, onstandvastig, jaloers, wraakzuchtig, kortom zo, dat hij zelf kwaad zou zijn indien hij zo was.

     

     

    Vertaling © Karel D’huyvetters 2012


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    05-03-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pensées philosophiques 13-20, Denis Diderot

    Filosofische gedachten XIII – XX

    Denis Diderot (1713-1784)

     

     

    XIII

    Enkel het deïsme kan het hoofd bieden aan het atheïsme. Bijgeloof kan die krachtproef niet aan. Zijn God is niets anders dan een denkbeeldig wezen. Nog los van al de materiële moeilijkheden, moet het bijgeloof het hoofd bieden aan al de problemen die voortkomen uit de valsheid van zijn opvattingen. Een C… (Cicero?), een S… (Spinoza?) zouden duizend maal vervelender geweest zijn voor iemand als Vanini, dan al de Nicole’s en de Pascals ter wereld.

    XIV

    Pascal had zijn rechtgeaardheid, maar hij was vreesachtig en goedgelovig. Het was een elegant auteur en een diep denker en hij zou ongetwijfeld het hele universum hebben verklaard, ware het niet dat de Voorzienigheid hem had in de handen gegeven van mensen die zijn talenten opofferden aan hun haatgevoelens. Hoeveel meer wenselijk ware het geweest dat hij het aan de theologen van zijn tijd had overgelaten om hun twisten te beslechten; dat hij zich helemaal overgegeven zou hebben aan het nastreven van de waarheid, zonder terughoudendheid en zonder angst om God te beledigen, en gebruik had gemaakt van al de scherpzinnigheid die hij van hem had gekregen; en vooral dat hij zou geweigerd hebben om mensen als zijn meesters te erkennen die niet eens waard waren om zijn leerlingen te zijn! Op hem kunnen we heel goed toepassen wat de klaarziende La Mothe zei over La Fontaine, namelijk dat hij zo dwaas was te denken dat Arnaud, de Sacy en Nicole beter waren dan hijzelf.

     

    XV

    ‘Ik zeg je dat er helemaal geen God is; dat de schepping een waanidee is; dat de eeuwigheid van de wereld niet meer onvoorstelbaar is dan de eeuwigheid van de geest. Als ik niet inzie hoe de beweging alleen dit universum heeft doen ontstaan terwijl het daardoor wel uitstekend wordt in stand gehouden, dan zeg ik dat het belachelijk is om dat probleem op te lossen door middel van het vermeende bestaan van een wezen dat ik me evenmin kan voorstellen. Als de wonderen die schitteren in de sfeer van de natuur het bestaan van een intelligentie aantonen, dan zeg ik dat de wanorde die heerst in de morele sfeer elke Voorzienigheid teniet doet. Ik zeg je dat als alles het werk is van een God, alles zo goed zou moeten zijn als maar enigszins mogelijk is. Want als niet alles zo goed als mogelijk, dan is er bij God sprake van onmacht of van kwade wil. Dan is het om mijn bestwil dat ik niet beter ingelicht ben over zijn bestaan. Als dat zo is, wat moet ik dan met jullie toelichtingen? Ook als zou kunnen aangetoond worden, wat weinig gebeurt, dat alle kwaad de bron is van iets goeds, of dat het goed was dat iemand als Britannicus, dat de beste van de heersers ten onder ging, dat een man als Nero, dat de meest kwaadaardige van allen aan de macht kwam; hoe zou men dan nog kunnen bewijzen dat het niet mogelijk was om hetzelfde doel te bereiken zonder gebruik te maken van dezelfde middelen? Kwalijke eigenschappen toelaten om de glans van de deugd te belichten, dat is een wel erg bedenkelijk voordeel van een zo reëel nadeel.

    Kijk, zegt de atheïst, dat zijn mijn tegenwerpingen, wat heb je daarop te zeggen?

    Dat ik een booswicht ben en dat als ik niets te vrezen had van God, ik zijn bestaan niet zou aanvechten!

    Laten we een dergelijke frase overlaten aan praatjesmakers. Ze kan immers in strijd zijn met de waarheid. De welvoeglijkheid verbiedt het en het getuigt van weinig naastenliefde. Hebben wij het recht iemand uit te schelden omdat hij ongelijk heeft niet in God te geloven? Het is maar als men geen bewijzen heeft, dat men zijn toevlucht zoekt in beledigingen. Als twee mensen een controverse aangaan, dan wed ik honderd tegen een dat diegene die ongelijk heeft zich zal kwaad maken. ‘Je grijpt naar je donder in plaats van te antwoorden, zegt Menippus tegen Zeus, je hebt dus ongelijk.’

    XVI

    Op een dag vroeg men aan iemand of er echte atheïsten zijn. Hij antwoordde: denk je dat er echte christenen zijn?

    XVII

    Al de onzin van de metafysica is niet zoveel waard als een doorslaggevend argument. Om te overtuigen is het soms voldoende om een gevoelen aan te spreken, fysiek of moreel. Het was met een slaghout dat men een pyrronist overtuigd heeft dat hij ongelijk had zijn eigen bestaan te ontkennen. De schelm Cartouche had, met het pistool in de hand, Hobbes zo’n lesje kunnen leren: ‘Je geld of je leven! We zijn hier alleen, ik ben de sterkste, en er is tussen ons geen sprake van rechtvaardigheid.’

    XVIII

    Het is niet van de hand van de metafysicus dat het atheïsme harde klappen heeft gekregen. De gesublimeerde meditaties van Malebranche en Descartes waren minder van aard om het materialisme in gevaar te brengen dan een simpele waarneming van Malpighi. Als die gevaarlijke hypothese op onze dagen aan het wankelen is, dan komt de eer daarvoor toe aan de experimentele natuurkunde. Het is enkel in de werken van Newton, Musschenbroek, Hartsoeker en Nieuwentyt dat we bewijzen vinden voor het bestaan van een soeverein intelligent wezen. Dank zij de inspanningen van deze hoogstaande personen is de wereld geen god meer: het is een machine, met raderen, kabels, takels, springveren en gewichten.

    XIX

    De subtiliteiten van de ontologie hebben ten hoogste gezorgd voor sceptici; het was voorbehouden aan de kennis van de natuur om echte deïsten te maken. De ontdekking van de organische kiemen alleen al heeft een van de krachtigste bezwaren van het atheïsme ontkracht. Het maakt voor mij niet uit of de beweging nu essentieel of accidenteel is in de materie; ik ben er vandaag van overtuigd dat het resultaat ervan leidt tot ontwikkeling. Alle waarnemingen wijzen in dezelfde richting en tonen aan dat verrotting alleen niet in staat is om iets te produceren dat georganiseerd is. Ik kan zonder meer aannemen dat het mechanisme van het meest minderwaardige insect niet minder wonderbaarlijk is dan dat van de mens en ik ben er helemaal niet voor beducht dat men daaruit zou afleiden dat indien het ene is kunnen ontstaan uit een interne beweging van de moleculen, waarschijnlijk ook het andere daaruit ontstaan is. Als een atheïst zeg maar tweehonderd jaar geleden zou vooropgesteld hebben dat men misschien ooit mensen volledig gevormd zou zien oprijzen uit de ingewanden van de aarde, zoals we een menigte insecten zien ontluiken uit een grote brok opgewarmd vlees, dan zou ik wel eens willen weten wat een metafysicus hem daarop zou kunnen geantwoord hebben.

    XX

    Het zou vruchteloos zijn om de subtiliteiten van de scholastiek uit te proberen op een atheïst; uit de zwakheid van die redeneringen zou hij zelfs een vrij krachtige tegenwerping kunnen halen. ‘ Men voert me een groot aantal nutteloze waarheden aan zonder mogelijkheid tot tegenspraak, zou hij zeggen; het bestaan van God, de realiteit van het morele goed en kwaad, de onsterfelijkheid van de ziel: het blijven nog altijd problemen voor mij. Hoezo! Zou het dan voor mij van minder belang zijn om tot klaarheid te komen over die kwesties dan dat ik overtuigd ben dat de drie hoeken van een driehoek gelijk zijn aan twee rechte hoeken?’

    Terwijl hij me met zijn handige overredingskracht al de bittere ernst van die bedenking liet slikken in grote slokken, zou ik de strijd weer aangegaan zijn met een vraag die eigenaardig moest overkomen bij een tegenstander die nog vol was van zijn eerste successen. Ben je jij een persoon die nadenkt, zou ik vragen. ‘Twijfel je daar misschien aan? antwoordt hij zelfvoldaan.

    En waarom niet? Wat ik heb dan gezien dat me daarvan zou overtuigen? Klanken en bewegingen? Maar een filosoof ziet net hetzelfde in een dier, dat hij wel de mogelijkheid ontzegt om te denken. Waarom zou ik jou toekennen wat Descartes weigert aan de mieren? Uiterlijk produceer je gedragingen die inderdaad veeleer van aard zijn om me ervan te overtuigen. Ik ben geneigd om te bevestigen dat je inderdaad denkt. Maar de rede schort mijn oordeel op. ‘Tussen de uiterlijke gedragingen en de gedachten is er helemaal geen essentieel verband, zegt me de Rede. Het is best mogelijk dat jouw tegenstrever niet meer nadenkt dan zijn uurwerk. Moeten we misschien het eerste het beste dier dat men heeft leren praten voor een denkend wezen houden? Wie heeft jou onthuld dat de mensen niet meer zijn dan papagaaien die men zonder dat jij het weet heeft leren praten?’

    ‘Die vergelijking is in het beste geval niet meer dan ingenieus, antwoordt hij mij; het is niet op grond van de bewegingen en de klanken, maar omwille van de gedachtestroom, de logische gevolgtrekkingen tussen de vooropstellingen en de samenhang van de redenering dat men moet oordelen dat een wezen denkt. Als er een papegaai zou zijn die op alle vragen antwoordt, dan zou ik zonder aarzelen verklaren dat het een denkend wezen is. Maar wat heeft die vraag van doen met het bestaan van God? Als je me zou aangetoond hebben dat de persoon in wie ik de meeste spitsheid van geest zie misschien slechts een automaat is, zou me dat meer geneigd maken om aan te nemen dat er een intelligentie is in de natuur?’

    Dat is mijn zaak, zeg ik dan. Maar je gaat er in alle geval mee akkoord dat het een dwaasheid zou zijn om aan jouw gelijken het denkvermogen te ontzeggen. ‘Ongetwijfeld, maar wat besluit je daaruit?’ Wat daaruit volgt is dit: dat wanneer het hele universum, wat zeg ik, wanneer de vleugel van een vlinder aanwijzingen vertoont die duizend keer meer duidelijk aantonen dat er een intelligentie is dan jij aanduidingen hebt dat jouw gelijken begiftigd zijn met een denkvermogen, dan zou het duizend keer dwazer zijn om het bestaan van een God te ontkennen dan te ontkennen dat jouw gelijke denkt.

    Welnu, dat het inderdaad zo is, daarvoor doe ik een beroep op jouw verstand, op jouw bewustzijn: heb jij ooit in de redeneringen, de daden en het gedrag van welke mens dan ook, meer intelligentie, orde, wijsheid en samenhang gezien dan in het mechanisme van een insect? Is de Godheid niet net zo duidelijk afgedrukt in het oog van een kevertje dan het vermogen tot denken dat is in de werken van de grote Newton? Hoezo! De wereld van de dingen bewijst minder dat er een intelligentie is dan de wereld van de verklaringen? Wat een idee!

    ‘Maar, antwoord je, ik geef grif toe dat anderen kunnen denken, precies omdat ik zelf denk.’ Dat, ik geef het toe, is een veronderstelling die ik niet koester. Maar staat daar niet tegenover dat mijn bewijzen sterker zijn dan de jouwe? Is de intelligentie van een eerste wezen me niet beter aangetoond in de natuur door zijn werken, dan het vermogen om te denken in een filosoof door zijn geschriften? Denk eraan dat ik je slechts een vlindervleugel heb voorgeschoteld, het oog van een kevertje, terwijl ik je zou kunnen verpletteren met het gewicht van het hele universum. Ik kan me zwaar vergissen, maar dit bewijs lijkt me zeker zo overtuigend als het beste schoolse bewijs dat men ooit heeft bedacht. Het is op basis van die redenering en enkele andere die net zo eenvoudig zijn, dat ik het bestaan van God aanvaard, en niet omwille van dat weefsel van droge metafysische ideeën, die minder van aard zijn om de waarheid te onthullen dan om er een schijn van leugenachtigheid aan te geven.

     

     

    Vertaling © Karel D’huyvetters 2012


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:godsdienst, atheïsme


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018
  • René Willemsen, Het onvoltooide leven van Thomas (recensie)
  • Thomas van Aquino, Over het zijnde en het wezen (recensie)
  • What's in a name?
  • Spinoza: Ethica
  • Patrick Lateur (vert.), Goden. 150 epigrammen uit de Anthologia Graeca
  • Ter inleiding bij de tentoonstelling van Lut in De schuur van A, 9 september 2017
  • Paul Claes, SIC, mijn citatenboek
  • Facebook
  • De heilsstaat is niet voor morgen.
  • Paul Claes: Catullus, Lesbia (recensie)
  • het boerkini-verbod en de filosoof
  • de gruwel en de verantwoordelijkheid
  • Exit buxus
  • Terugblik
  • Een poging tot samenvatting
  • Leonard Cohen
  • De wraak van Jan met de pet
  • Foucaults slinger: naschrift ter correctie
  • En toch beweegt ze! Foucaults slinger.
  • Tentoonstelling
  • De rode draad
  • Avondlied
  • Afscheid van kerstmis
  • Spinoza: De Brieven over God
  • Spinoza: de Brieven over God
  • Keren Mock, Hébreu, du sacré au maternel, 2016 (recensie)
  • Geen visum voor vluchtelingen?
  • Rudolf Agricola (recensie)
  • Jan Verplaetse, Bloedroes (recensie, niet voor zachtmoedigen)
  • De verlichting uit evenwicht? (recensie)
  • Godsdienst: macht of inspiratie?
  • 'En bewaar het geheim.' Intieme blikken van vrijmetselaars (recensie)
  • Lamettrie, Het Geluk (recensie)
  • El cant dels Aucells
  • Peter Venmans, Amor Mundi (recensie)


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!