mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
24-09-2006
Etymon: Sidney
Het kan soms vreemd gaan met woorden. Neem nu Sidney.
In Engeland en stilaan ook bij ons is het een jongensnaam. De oorspronkelijke Sidney heette echter waarschijnlijk Guillaume Saint-Denis en kwam uit Anjou, Frankrijk dus, en werd in Engeland kamerheer van koning Henry II. Dat was niet zo vreemd, want zijn meester Henry (5 maart 1133 6 juli 1189) was Henri, de Franse graaf van Anjou, hertog van Normandië en van 1154 tot 1189 ook koning van Engeland; hij heerste verder over stukken van Wales, Schotland en Ierland en zelfs grote delen van west-Frankrijk. Een van zijn bijnamen was Curtmantle, omdat hij vaak een nieuw soort korte, praktische tuniek droeg: Kortjakje dus. Hij wordt de eerste Plantagenet-koning genoemd en geroemd als een van de belangrijkste middeleeuwse Engelse vorsten. Die plantagenet is niets anders dan onze brem, in het Engels broom, in het Latijn genista, bij ons ook wel ginst genoemd. In Frankrijk was hij als heerser over het rijk van de Angevins (= van Anjou) machtiger dan de Franse koning.
Maar terug naar Sidney. Hij moet dus met zijn meester uit Frankrijk overgekomen zijn, en Saint-Denis werd al gauw Sidney.
In Ierland is Sidney een meisjesnaam, oorspronkelijk Sidony, net zoals onze tante Sidonie, de bekende bonenstaak, die omwille van onze noorderburen later Sidonia moest heten, onze lokale Olive Oyl. Sidonius is Latijn voor inwoner van Sidon, de stad in het felgeteisterde Libanon. Een Sidonius kwam uit Ierland naar Frankrijk en stichtte er rond 670 een abdij dicht bij Rouen; de naam van de abdij was Saint-Saëns, en de stichter werd heilig verklaard als Sidonius van Saint-Saëns, soms zelfs Saëns zonder meer. Saëns gaat terug op sanctus, heilig; je vindt het vooral in Spanje als Saenz, een vorm van Sancho, en een naam die vooral bij bekeerde Joden voorkwam. Saint-Saëns is dus een heilige heilige, tweederden van het Sanctus. Wij kennen vooral de componist Camille met die naam Saint-Saëns, die van Le carnival des animaux.
Maar weer naar onze mannelijke Sidney. In Frankrijk was Saint-Denis een belangrijke naam. De heilige Dionysius was de eerste bisschop van Parijs in de derde eeuw; hij bouwde een kerk waar nu de Notre Dame staat, op het Parijse eiland dus. Hij werd onthoofd door de bevolking op wat nu Montmartre is, martelaren-berg. De legende zegt verder dat hij zijn hoofd onder de arm nam en ermee tot aan de plaats liep waar hij later begraven werd en waar nu de faubourg Saint-Denis is, met het fameuze Stade de France. Dionysius, bijgenaamd de Cefalofoor, letterlijk die zijn hoofd draagt, werd prompt een Franse heilige en dus Saint-Denis. De vroege Franse koningen, die Parijs als hun centrum kozen en best enige goddelijke steun konden gebruiken voor hun aspiraties, bouwden er een belangrijke abdij en kozen Saint-Denis zowat als hun patroonheilige. De wapenkreet van de middeleeuwse Franse ridders was: Montjoie Saint-Denis! en werd ook gehoord -en gesmoord - in de Kortrijkse beemden in 1302. Die montjoie is weer een ander verhaal, voor een andere keer misschien. In Engeland werd de voornaam Sidney vooral populair omwille van Algernon Sidney, Earl of Leicester (1622-83), een van de tegenstanders van Cromwell en van alle tiranniek bestuur. Zijn familienaam Sidney had hij van verre voorouders in het Franse Saint-Denis. Toen de Britse minister van binnenlandse zaken Thomas Townshend (+1800) in de adel verheven werd koos hij als adellijke naam Sydney, naar zijn voorouder de 2de Earl of Leicester, zoon van. Zo werd hij Viscount Sydney. Omwille van zijn inspanningen om de vroege Australische nederzettingen te redden van hongersnood werd een ervan Sydney Cove genoemd. Het is nu een van de belangrijkste steden van Australië, onder meer bekend van het prachtige moderne operagebouw.
De wereld is klein: een Grieks-Romeinse Dionysius werd een Franse Saint-Denis en die werd een Engelse Sidney en een Australische Sydney. Een Ierse Sidonius werd een Franse heilige en de Ierse Sidney is onze ranke tante Sidonia.
22-09-2006
panta rhei
Het is fascinerend om naar water te kijken. Het hoeft niet eens de Rijn te Schaffhausen te zijn, of de Seine onder de Parijse bruggen, de Cam met de punters, of de Yangtze die zich een weg baant tussen de rotsen, een wilde bergbeek in Zwitserland of de Donau die voortdrijft in zijn eigen logheid. Jaarlijks trekken mensenmassas naar de oevers van de zee als keren ze terug naar hun oorsprong. Water beweegt, zelfs als het stil staat in een bergmeer of een binnenzee, een kikkerpoel of een tuinvijvertje.
Daarin lijkt het zich te onderscheiden van vaste materie.
Maar is dat zo wel?
Planten groeien en verslensen, hout rijst sierlijk op tot het rot, stenen barsten en verpulveren tot keien en stof, waarmee we dan weer beton maken. IJzer roest, staal wordt moe en breekt uiteindelijk. Zelfs diamant wordt gekloofd en geslepen. Zowel de mens als de natuur zelf verandert vorm en de substantie van de wereld voortdurend op de meest ingrijpende wijze.
Ook de mens verandert onherroepelijk, gevangen in zijn bestaan waarvan hij de toekomst niet kent, de duur noch het einde. Elke dag die volgt op de andere is een stap dichter bij de dood, hoe veraf die ook is. Het mensenlichaam veroudert gestaag, elke gedachte aan onveranderlijkheid, aan blijvende rust of geluk is ijdel. Niets is zeker, behalve dat de tijd loopt. Vulnerant omnes, ultima necat prijkt op menige statige klok: elk uur kwetst, het laatste doodt.
En zelfs als wij even menen dat wij ons trotse zelf blijven, dan hoeven we maar om ons heen te kijken om te zien hoe al het andere verandert, hoe de anderen veranderen, en onze omgeving, de wisseling van de natuur, het verval en de vernieuwing in wat de mens heeft opgebouwd.
Herakleitos, die 2500 jaar geleden leefde in wat nu Turkije is, zei het al: panta rhei kai ouden menei, alles vloeit, alles beweegt en niets blijft hetzelfde. Je kan zelfs niet twee keer in dezelfde stroom afdalen: de tweede keer is de stroom anders, en jij ook.
Naarmate de wetenschap vorderingen maakte, heeft zij ontdekt dat alle materie bestaat uit meer kleine deeltjes dan we kunnen begrijpen of onthouden: atomen, neutronen, protonen, quarks, snaren Massa is energie in duizelingwekkende vortex. Alles is beweging, beweging is alles.
De mens zoekt sinds zijn vroegste denken onverdroten naar constanten, naar onveranderlijk blijvende leidende principes, naar vaste grond onder de voeten. Maar de enige constante is dat alles verandert, en alle verzet daartegen is zo futiel als het proberen tegenhouden van het verouderingsproces.
Toch hoef ik niet als een stuk wrakhout meegesleurd te worden in die maalstroom van voortdurende verandering. De mens met zijn verbluffende mogelijkheden is als een krachtig zwemmer, die handig gebruik maakt van stromingen en de verraderlijke onderstromen vermijdt, een ervaren schipper, die weet waar de zandbanken zijn, de uren van eb en vloed kent en in de wolken de wind en de regen kan lezen.
Leven: scherp bewust, onvermoeibaar enthousiast, steeds nieuwsgierig, eeuwig verwonderd, eindeloos in bewondering van al wat verandert.
21-09-2006
ex libris: Frank Herbert
Zo heb ik ze graag, mijn sciencefiction romans: een vlot verhaal met veel intriges en weinig zinloos geweld, met gevaren die hele werelden bedreigen en ook individuele personen, met goed gevonden neologismen, gedurfde technologische innovaties Als de nieuwe wereld die ons wordt voorgesteld dan nog vol zit van de onze, maar dan in het kwadraat, om zo de vinger te leggen op de zere plekken waarmee we leven, dan is het genieten.
Ondertussen kent zowat iedereen Frank Herbert (1920-1986), de auteur van Dune (1965, Duin) en de vier vervolgen daarop. De verfilming van het eerste boek was grandioos. De eerste Dune is voor mij zowat het beste dat er ooit aan SF geschreven is, en behoort zonder meer tot de top van de literatuur, tout court.
Onlangs vond ik op de website van t Profijtelijk Boeksken een roman van Herbert uit 1977: The Dosadi Experiment, 342 pp., paperback, voor 1,5. Kon ik niet laten liggen. En ik heb het me niet beklaagd: gisteren in één ruk uit. Waar kan je nog zo genieten voor zo weinig geld?
Een van de problemen die Herbert behandelt is politiek, weliswaar galactisch, maar dat is gewoon die schaalvergroting die SF gebruikt om de aandacht te richten op een aspect in onze eigen wereld. Wie regeert, en hoe? Zeker in deze verkiezingstijd stellen wij ons daarover wel eens vragen. Zijn het inderdaad een aantal ongelooflijk rijke en machtige industriëlen die in het grootste geheim met elkaar overleggen wat ze met onze wereld zullen aanvangen? Of is de democratie een realiteit? En wat met centraal geleide economieën, zoals Rusland, dat ook politiek nog steeds vrij oligarchisch is? En wat vermag de kleine man? Is iedereen gewoon uit op eigen gewin en macht, of zijn er nog idealen?
De geschiedenis met de gedelegeerd-bestuurder (als dat Nederlands is, dan hoeven we ons in het vervolg ook niet meer te bekommeren om dt-fouten, sterke en zwakke werkwoorden of het verschil tussen mijn en dein) van de VRT heeft wellicht ook bij u een wrang gevoel achtergelaten. Die man wordt aangetrokken om een staatsinstelling, de openbare omroep te leiden, krijgt daarvoor een meer dan royaal salaris en het vooruitzicht op een keizerlijke gouden handdruk. En wat dacht je? Hij maakt het zo bont dat men hem wel moet opzij zetten, niet met een stamp onder zijn gat, zoals bij de gewone werknemer, maar met toch nog de helft van de afgesproken vergoeding, een slordige 775.000. Wat doet zo iemand, die zeker al niet onbemiddeld was toen hij bij de VRT begon, met zoveel geld? Ik heb een pensioen zoals iedereen, van 1200, en wat spaarcenten, en ik heb, vind ik, niets tekort. Er zijn inderdaad mensen die waarschijnlijk zelfs niet weten hoeveel ze waard zijn, en die hebben ongetwijfeld veel macht. Maar ze hebben ook maar twee handen en twee benen, en niet meer genitaliën dan u en ik, en ook voor hen telt de dag maar 24 uren. Ze mogen dan al op vele manieren verschillen van de plaatselijke dorpsidioot, een jonge werkzoekende, een hardwerkende verpleegster, een gedreven leraar, of een rustzoekende gepensioneerde, toch zijn het ook maar mensen, en wacht hen onvermijdelijk vroeg of laat de dood.
Dat is de uiteindelijke democratie: niemand ontsnapt aan de realiteit van deze wereld, niemand is onsterfelijk.
Behalve in SF.
20-09-2006
Vaarwel, VRT
Vaarwel, VRT
Het wordt me wat te veel, de laatste tijd, op de VRT.
Laten we met Klara beginnen, mijn eerste liefde. Van in mijn prille jeugd was ik verslaafd aan radio, en van in mijn puberjaren aan klassieke radio. Ik genoot van de nieuwe mogelijkheden van FM en juichte toen dat uitgebreid werd tot een voltijds programma. Sindsdien heb ik vele uren genoten van het aanbod, al liet ik me ook wel eens verleiden door de RTBF.
Stilaan hebben de praatvaars het zaakje overgenomen. Deze zomer ging het van kwaad naar erger: je kon geen programma meer vinden waar niet om de haverklap een interview, een quiz, een uitgebreide toelichting, een gesprek met een medewerker, een panel of, godbetert, een telefonisch contact met een uitvoerend kunstenaar ergens te velde opgevoerd werd. En waarover praten ze dan de hele tijd? Niet over de muziek zelf, want wat kan je daar voor zinnigs over zeggen?
Muziek is om naar te luisteren.
Ik heb dan maar, noodgedwongen en met pijn in het hart, besloten Klara op te geven. Ze doen maar, mij maakt het niet meer uit. Ik probeer af en toe Musiq3 (al ontgaat me de pointe van de naam). Op de PC luister ik volop naar 1.FM, met een ruime keuze van ononderbroken barok, klassiek, of volledige operas. Op de digibox van Telenet kan je ook Klara Continuo nemen, maar daar krijg je nooit volledige werken te horen; de selectie is wel interessant, moet ik toegeven. Vaak kijk ik op Tv naar wat Mezzo te bieden heeft s avonds. En daarnaast via satelliet de Duitse klassieke radiozenders, France Musique, BBC Radio3 en andere, je vindt altijd wel iets.
Ik zet nu ook meer Cds op, zelfs als achtergrondmuziek.
En dan Canvas, diepe zucht. Ik ben nooit een erg actieve Tv-kijker geweest, tenzij uit luiheid. Maar de laatste tijd kan ik zelfs dat niet meer opbrengen. Het nieuws is een ergerlijke opeenstapeling van slecht nieuws; terzake doet dat nog eens breeduit over, panorama spant de zuurpruimkroon. En dan die verplichte agressieve interviewstijl van de zelfingenomen reporters, wiens enige verdienste het overigens is dat ze reporter zijn. Het is niet om aan te zien. Ze hebben zich voorgenomen om hun gasten eens flink op de rooster te leggen, en ze zullen hun venijnige vraagjes stellen, wat er ook gebeurt. Maar daarmee missen ze kansen om tot een echt gesprek te komen, om echt iets te vernemen dat ze nog niet wisten, en wij ook. Laatst nog met hun eigen bazen, wat een schertsvertoning: een VRT-medewerker legt de directeur-generaal en de voorzitter van de beheerraad het vuur aan de schenen, en die twee konden hun oren niet geloven, zaten erbij als van de hand Gods geslagen, weigerden gelukkig zich te verlagen tot het niveau van de reporter van dienst, die geen belangstelling had voor wat ze eventueel te vertellen hadden, enkel voor de venijnige vraagjes op zijn spiekbriefje.
Het verkiezingsprogramma heb ik de eerste dag even bekeken, en dat was meer dan genoeg. Als ik een caféruzie wil meemaken, dan kan ik elke dag terecht in het dorp, vermoed ik.
De VRT bezit duizenden uren opnames van heerlijke muziek uitgevoerd onder ideale omstandigheden door de beste orkesten en met uitmuntende solisten. En krijgen we daarvan ooit iets te horen? Nee hoor.
Eindelijk was er een boekenprogramma. En wat is het geworden? Een leukerd die flauwe grapjes maakt met een BV. Onderwerpen die niet langer mogen duren dan de opvulling die ertussen gegooid wordt. Beoordeling van boeken door dezelfde BVs of door het publiek. En een prijsvraag. En een voorstelling van meesterwerken op 60 seconden. Weer een programma over de receptie van boeken, niet over literatuur.
Wel, ook hen zeg ik salut en merci, ik ga de jaren die me resten niet verspillen met dat soort vertier.
Ik vind op onze Vlaamse media niet wat ik zoek, dat is duidelijk. De VRT wenst, zoals de commerciële zenders, enkel de massa te bespelen. Dan weten we wel welke kant het uitgaat: panem et circenses, brood en spelen, kijkcijfers gegarandeerd.
Arm Vlaanderen.
19-09-2006
Pasen
Het vaststellen van de datum waarop Pasen valt, is een zeer ingewikkelde zaak. In enkele werken die ik onlangs daarover raadpleegde, worden tientallen bladzijden aan deze problematiek gewijd. Gemakshalve staan de resultaten van de complexe berekeningen in tabellen weergegeven voor de volgende tweehonderd jaar.
Onder de christelijke kerken is men het overigens niet eens over deze zaak, het is zelfs een van de belangrijkste twistpunten tussen de katholieke en de orthodoxe kerken.
Men vraagt zich vertwijfeld af: waarom? Wat is er zo belangrijk aan die datum en waarom moet de berekening zo ingewikkeld zijn?
Pasen is het feest van de verrijzenis van Christus, de jaarlijkse herdenking van een gebeurtenis op een bepaalde dag van het jaar. Maar over Christus had men geen historische gegevens, men wist niet eens of hij wel bestaan had Volgens de overlevering was hij verrezen op het Joodse feest van Pascha; de Joden hadden sinds vele eeuwen een nauwkeurige kalender, dus hoefde men maar Pasen te vieren op hun Pascha. Nee dus.
Aanvankelijk werd Pasen op verschillende plaatsen gevierd op andere momenten. Het was Constantijn die het nodig vond dat Pasen overal op dezelfde dag gevierd werd. Het heeft eeuwen geduurd voor men het daarover eens geraakte. Het is, om het te eenvoudig te zeggen, de zondag na de volle maan die volgt op de lente-nachtevening. Wanneer het volle maan is, en wanneer de lente-nachtevening valt, is echter niet astronomisch bepaald, maar op basis van vaste, maar onnauwkeurige kerkelijke tabellen, die teruggaan op de kalenderhervorming van 1582.
De concrete datum kan van jaar tot jaar serieus verschillen: Pasen valt ten vroegste op 22 maart en ten laatste op 25 april.
Nog niet zo heel lang geleden was het hele openbaar leven aan die sterk verschuivende datum gekoppeld, met alle vervelende gevolgen van dien. Stilaan is men daarvan beginnen afwijken, bijvoorbeeld voor de schoolvakanties. Men was het beu dat die nu eens heel vroeg kwamen, dan weer heel laat, en dat een schooltrimester niet steeds de volle drie maanden lang was. Nu zet men de paasvakantie zoveel mogelijk rond dezelfde periode, maar nog altijd met Pasen zelf als de uiterste begin- of einddatum.
Het is en blijft een rare bedoening. Als men echt jaarlijks de precieze dag van het jaar wou gedenken waarop Christus verrezen was, dan zou men toch een vaste datum nemen, zoals voor zijn geboorte, 25 december?
Het hardnekkig vasthouden aan een historisch gegroeid, astronomisch onjuist, onpraktisch, onlogisch, onvoorspelbaar en onnodig ingewikkeld systeem heeft uiteindelijk geleid tot de ongeloofwaardigheid van dit belangrijkste feest van de christenheid. Indien men het had vastgelegd op een afgesproken datum, zou men een maatschappelijke gewoonte gecreëerd hebben, zoals bij Kerstmis. Nu weet geen mens wanneer Pasen valt zonder het op te zoeken, en men houdt er dus ook geen rekening meer mee. De paasdatum is voor de moderne mens net zo onbegrijpelijk en irrelevant als de totaal voorbijgestreefde dogmas van de kerk, zoals de Drievuldigheid, de onbevlekte ontvangenis en de hemelvaart van Maria, of de onfeilbaarheid van de paus.
Toen destijds Karol Woitiwa, een fervent skiër, paus werd, deed in de Engelstalige wereld dit grapje de ronde: Why is the Pope so good at ski? Because he is infallible
Over die onfeilbaarheid was al enige twijfel gerezen toen een paus ooit verklaarde dat het zich laten inenten tegen de koepokken niet in overeenstemming was met het christelijk geloof. Na het citaat, de miskleun van wereldformaat door een intellectueel zwaargewicht als Joseph Ratzinger, kan zelfs de meest welwillende gelovige niet meer zeker zijn. Ratzinger was voor zijn verkiezing stukken lucider en voorzichtiger dan erna
Geen wonder dat de kerken leeg zijn, zelfs met Pasen.
De enigen die er tegenwoordig nog mordicus in willen, zijn de sans-papiers, en die worden er door de politie (!) meteen weer uit gesleurd.
18-09-2006
uniform
Men kan zich de vraag stellen of zogenaamd religieuze of culturele symbolen, zoals hoofddoeken, keppeltjes, baarden, tonsuren, tatoeëringen, piercings etc. een uitdrukking zijn van de individuele vrijheid of juist een beperking ervan. Beide lijken me mogelijk. Men kan door het dragen van een of ander uniform, in de breedste zin van het woord, uitdrukken dat men tot een bepaalde groep behoort. Maar precies dat kan een teken zijn van (extreem) individualisme. Een jongeman die zich in een gotiek tenue steekt, schaart zich enerzijds onder die groep, maar anderzijds zet hij zich daarmee af tegen de burgerlijke maatschappij waartoe hij tot zijn ongenoegen behoort. Voor vele moslims, joden en andere herkenbare groepen is de klederdracht niet zozeer religieus maar wel cultureel bepaald: zij staan er niet bij stil, iedereen draagt het, heeft het altijd gedragen. Meer dan waarschijnlijk zijn die brave mensen stomverbaasd als ze zien hoe wij ons aankleden Ik bepleit een zo groot mogelijke verdraagzaamheid. Ik vind bijvoorbeeld het argument dat je met moslimkleren niet zou kunnen werken onzinnig: alsof er in Arabische landen niet gewerkt wordt, alsof bijvoorbeeld in een West-Vlaams bedrijf een bekende moslimvrouw niet perfect geïntegreerd is, met hoofddoek en al, en ondanks laaghartige bedreigingen door 'onbekenden'. Ook heel wat (autochtone) Vlamingen dragen een uniform; bepaalde types kan je er zo uithalen: ietwat te gezet, boots, overwegend zwarte te nauwe kleren, gemillimeterd haar, sikkebaardje. So what? Moeten we ook aanstoot geven aan de klassieke senioren-outfit van ribfluwelen donkergroene broek, geel hemd, lichtbruine pull, daim jasje, loafers en 'klak'? Of het bobo pak van de wedstrijdcommissaris: grijze flanellen broek, brogues, blauwe blazer met schildje, grijzende slapen en een buikje dat krampachtig ademloos ingetrokken wordt, hopelijk voor de duur van de foto? We zijn met teveel opdat we allemaal origineel zouden kunnen zijn. Een suggestie: draag eens twee verschillende sokken, en hou in de gaten wie dat door heeft... Nog eens: laten we mekaar eerlijk in de ogen kijken, en niet naar het kostuum dat we dragen. Zoals een jonge vrouwelijke collega me onlangs zei: ik heb een tattoo, ja. Ben ik nu iemand anders? Al dat er gebeurd is, is dat er wat verf in mijn vel gespoten is. Ik ben nog net dezelfde als daarvoor, toch? Net zo is die moslimvrouw waar we het helaas tot in den treure over hebben net dezelfde als ze zich een gotiek pak aanmeet, of een overal, of helemaal niets op een naaktstrand. Het verplicht kostuum voor jonge Arabieren is wat blanke en zwarte Amerikanen al jaren dragen. Geen mens die daar problemen mee heeft, ginds.
In The New Yorker stond destijds dit doordenkertje: Its a pity that uniformed so often means uninformed.
14-09-2006
individu en maatschappij (5)
Ik ben een trotse Vlaming, ben zo opgevoed en zie geen enkele reden om dat niet te zijn. Ik behoor tot deze herkenbare groep, en niet tot een andere. Dat gevoel aanspreken, zoals dat bijvoorbeeld gebeurt in Engeland tijdens the Last Night of the Proms, dat is formidabel, dat pakt je telkens weer, zoals vorige zaterdag nog. Wij hebben daar minder traditie van, maar ik krijg toch telkens rillingen als ik nog eens de fiere Vlaamse Leeuw mag aanheffen. Dit gezegd zijnde, verzet ik mij hardnekkig tegen het monopolie dat een of andere politieke partij meent te mogen claimen op het Vlaams-Nationalisme. Elke Vlaamse partij zou die gevoelens moeten delen en verdedigen in het onzalig Belgisch systeem waarin we nu eenmaal leven. Wij zijn zeer verschillend van onze zuiderburen en van de hoofdstedelingen nog meer. Dus moeten wij autonome structuren hebben voor alles wat we alleen willen doen en gemeenschappelijke voor wat we nog samen willen doen. En als dat restje van samen te klein wordt, dan moeten we maar uiteen gaan zoals twee partners doen als ze geen gezamenlijke toekomst meer zien. We verdoen onze tijd, energie en geld met die eindeloze discussies over Vlaamse autonomie. Iederéén in Vlaanderen wil die. Waarom is ze er dan niet? Waarom nemen we ze niet gewoon? Dat verwijt ik onze politiekers en vooral het type Vandenbrande destijds: grote woorden genoeg, zeker in verkiezingstijd, maar daarna
Vlaams-nationalisme was in oorsprong een algemeen Vlaamse verzuchting naar erkenning van onze groep. En dat nationalisme was wars van vreemdelingenhaat, die twee hebben met mekaar niets te maken, de leuze was Vlaming zijn om Europeeër te worden, het was een beweging van autonomie in een internationale bevrijdingsbeweging van onderdrukte volkeren en ethnieën. Wie vreemdelingen haat, heeft niet het recht de leeuwenvlag te zwaaien die onze ouders zo trots verdedigd hebben tegen een Belgicistisch, franskiljons en kapitalistisch, conservatief en onverdraagzaam religieus bestuur van uit de hoogte. Ik ben het niet eens met wat je nu overal hoort, dat Vlamingen racisten zijn. Als je ziet hoe goed vreemdelingen hier steeds onthaald zijn, ook nu nog, zelfs door mensen die steevast op die verkeerde partij stemmen... Vreemdelingen die men kent, dat zijn de goeie. Maar al die andere... Onze Poolse poetsvrouw (onze is hier abstract gebruikt, wij hebben er geen, voor alle duidelijkheid) is een goede, maar àl die Polen, dat is erg. Die vreemdelingen hier naast ons, dat zijn toffe mensen, maar àl die Turken hier, dat is teveel... Het is een paniekreactie. Ook de meest rabiate flaminganten hebben altijd wel begrepen dat de toekomst van Vlaanderen niet in het Belgisch keurslijf ligt, maar in een Europa van de regio's. Kijk naar Montenegro: onafhankelijk, ja, maar zo snel als mogelijk bij Europa! Laten we toch het flamingant zijn, zoals het vroeger heette, niet koppelen aan vreemdelingenhaat, dat is een historische vergissing. En als je Vlaams wil stemmen, en dat moet je zeker doen, dan heb je ruime keus. Kijk maar eens goed wat een partij voor de Vlaamse zaak gedààn heeft, niet hoeveel leeuwen er op de propaganda staan, dat is net zo'n obsceen misbruik als blonde kindjes of een ex-miss.
13-09-2006
Der Untergang des Abendlandes
Net zoals de meeste mensen van mijn leeftijd, die geboren zijn net na de tweede wereldoorlog, heb ik me meermaals afgevraagd hoe het mogelijk geweest is dat in een buurland, Duitsland, alles ooit zo uit de hand gelopen is als onder het Nazisme.
Duitsland was zowat de kern van onze beschaving en onze democratie. De kunsten genoten er hoog aanzien, er was een onvoorstelbaar bloeiende cultuur. De bedrijfswereld kende enorme expansie, de handel bouwde op ambacht, ijver en een algemeen geloof in vooruitgang.
De eerste wereldoorlog ligt veel verder van ons af, wat we erover lezen doet ons hoofdschudden: waanzin, gedreven door leiders die nog in het ancien régime leefden en met de kleine man als slachtoffer.
Men zou denken dat men toen een les had geleerd: nooit meer oorlog!
En dan begon in Duitsland een zelfdestructie van het maatschappelijk leven. Al het goede dat men had, werd opgeofferd in een ideologische strijd. De economie viel stil, de inflatie deed de rest. Een redder moest gevonden worden, en wat voor een
De enige manier om het land te redden, bleek een oorlogseconomie. De gevolgen lieten niet op zich wachten. En dan kwam de ware aard van het beestje tot uiting: machtswellust.
Men kan nog begrijpen dat Duitsland de bezette gebieden terugnam. Of beperkte streken waar etnische Duitsers leefden. En zelfs Oostenrijk, dat zolang samen met Duitsland een politieke en taalunie vormde. Maar Polen? Tsjecho-Slowakije? Hongarije? En dan de overrompeling van heel Europa. Rusland.
De steun die het Nazisme kreeg in de veroverde gebieden was marginaal, ze werden al zoveel als bevrijders binnengehaald als de Amerikanen in Vietnam en Irak. Het was duidelijk dat Duitsland nooit al die gebieden in de hand kon houden. Europa kon nooit hardhandig één worden in een Reich met Duitsland als dictator.
Maar er was meer dan die geopolitieke tactische vergissing. Er was meer dan de landhonger. Er was nog erger dan de dictatoriale machtsgeilheid.
Ik heb het over de immorele verschrikking van de uitroeiing van grote groepen medemensen, die als minderwaardige producten werden misprezen: de Joden; de Slavische volkeren; zigeuners, homos, psychisch gestoorden, lichamelijk gehandicapten, en uiteindelijk ook de gewone werkmens in de veroverde gebieden, die als slaven werden afgevoerd en meedogenloos uitgebuit om de oorlogsmachine draaiend te houden.
Ik noemde de eerste wereldoorlog waanzin. Welke woorden hebben we dan nog om het Nazisme te benoemen? Hoe is onze beschaving, onze cultuur op zon korte tijd, vanaf 1925 tot 1935, zo verschrikkelijk diep kunnen vallen? Uiterlijke factoren hebben meegespeeld, maar kunnen nooit verklaren hoe een kramikkige partij, een stupide ideologie en een aantal verwaande domoren de wereld over de rand van de vernietiging geduwd hebben. Het moet met andere woorden iets zijn in de mens zelf, in elk van ons, iets dat ook nu nog aanwezig is, sluimerend of virulent.
Machtswellust.
Het gevoel dat je hebt als je een vuurwapen in de hand houdt, het richt, afdrukt en vele meters verder de inslag ziet, een levend wezen dat neergemaaid wordt, even schokt en niet meer is.
De vinger op de knop van een machine.
De handtekening onder een document.
De macht over het lot van je medemens.
Niet zelfdoding stelt ons voor de ultieme zinsvraag, maar agressie, moord, uitroeiing, of het onverschillig laten creperen.
11-09-2006
Capriccio
In volle Blitzkrieg, in 1940, schreef Richard Strauss - hij was toen al 76 zijn laatste opera, Capriccio. De eerste opvoering vond plaats op 28 oktober 1942, in München, dat toen al elke nacht gebombardeerd werd.
Het thema is, zoals bekend, de vraag wat nu het belangrijkst is: de tekst, of de muziek. Er zijn twee rivalen voor de hand van de Gravin, de dichter en de componist. De ene maakt een gedicht voor haar, de andere zet het op muziek.
Voor het libretto deed Strauss aanvankelijk een beroep op Joseph Gregor, nadat de gelukkige samenwerking met de joodse Stefan Zweig (foto) onder dwang van de Nazis beëindigd was. Maar Gregor voldeed niet, en Strauss schakelde de dirigent en organisator Clemens Kraus in, samen met Hans Swarowsky, ook een dirigent, die ontslagen was door de Nazis. Het drietal genoot van de samenwerking.
Stefan Zweig, ondertussen uitgeweken naar Brazilië, benam zich op 22 februari 1942, samen met zijn jonge vrouw, het leven, vertwijfeld over de gebeurtenissen in Duitsland. Hij was 61.
Een van de bijdragen van Hans Swarowsky was het gedicht, dat vier keer voorkomt in de opera, tweemaal voorgedragen, tweemaal gezongen. Het is een sonnet, en wel van Ronsard (1524-85). Swarowsky zorgde voor de Duitse vertaling:
Kein andres, das mir so im Herzen loht, Nein, Schöne, nichts auf dieser ganzen Erde, Kein andres, das ich so wie dich begehrte, Und käm' von Venus mir ein Angebot.
Dein Auge beut mir himmlisch-süsse Not, Und wenn ein Aufschlag alle Qual vermehrte, Ein andrer Wonne mir und Lust gewährte, - Zwei Schläge sind dann Leben oder Tod.
Und trüg' ich's fünfmalhunderttausend Jahre, Erhielte ausser dir, du Wunderbare, Kein andres Wesen über mich Gewalt.
Durch neue Adern müsst' mein Blut ich giessen, In meinen, voll von dir zum Überfliessen, Fänd' neue Liebe weder Raum noch Halt.
Het sonnet komt uit de bundel Continuation des amours de P. de Ronsard Vandomois uit 1555, onder de hoofding Sonetz en vers de dix à onze syllabes:
XXVIII
Je ne saurois aimer autre que vous, Non, Dame, non, je ne saurois le faire: Autre que vous ne me sauroit complaire, Et fust Venus descendue entre nous. Vos yeus me sont si gracieus et dous, Que d'un seul clin ils me peuvent defaire, D'un autre clin tout soudain me refaire, Me faisans vivre ou mourir en deux cous.
Quand je serois cinq cens mille ans en vie, Autre que vous, ma mignonne m'amie, Ne me feroit amoureus devenir. Il me faudroit refaire d'autres venes, Les miennes sont de vostre amour si plenes, Qu'un autre amour n'y sauroit plus tenir.
En dit is mijn eigen Nederlandse versie:
een ander dan jou kan ik niet beminnen neen, geliefde, dat kan ik niet een ander dan jij behaagt me niet al kwam het aanbod van Vrouw Minne
je ogen zijn gracieus, zo zacht dat een enkele blik me breken kan en nog een blik weer heelt daarvan leven of dood ligt eender in hun macht
al zou ik vijf duizend eeuwen leven geen ander dan jou, geliefde kan ik ooit nog liefde geven
men moest me wel een ander leven geven zo vol is het mijne van jouw liefde een andere kan ik geen plaats meer geven.
08-09-2006
etymon: schermutseling
schermutseling, schermutselen
Weer zon ietwat vreemd woord. We weten wat ermee bedoeld wordt: een gevecht op kleine schaal, geen regelrechte veldslag, eerder het aftasten van elkaars getalssterkte en mankracht. Vandaar ook figuurlijk: redetwisten, over en weer elkaar plagen en uitdagen.
We herkennen natuurlijk onmiddellijk scherm, zoals in beschermen, of schermen, als werkwoord, dat oorspronkelijk betekende: zich verdedigen, en pas later de schermkunst of sport.
Het is de -uts- die zo vreemd aandoet.
Laten we even naar onze buurtalen kijken.
Het Frans kent het woord escarm(o)uche al heel lang, het verschijnt la rond 1360 in de bekende betekenis. Het zou kunnen teruggaan op het Italiaans scaramuccia of het Spaanse escarmuza, of het Portugese escarmuça, maar dat is het probleem alleen maar verleggen: waar komt de -uz- dan vandaan? Wellicht heeft men een Germaanse stam skirm tot een substantief gemaakt op de maat van andere substantieven die eindigden op uccia of uza.
Het Duits heeft Scharmützel en het Engels skirmish.
Men is het er dus niet over eens waar het woord het eerst opduikt, wat erop zou kunnen wijzen dat het zowat overal tegelijk verscheen. Dat is niet abnormaal voor een krijgsterm, want het oorlogvoeren was een internationale bezigheid, hoofdzakelijk bedreven door professionele huurlingen, die nu eens de ene, dan weer een andere vorst of veldheer dienden en vandaag in Spanje vochten en morgen in de Nederlanden.
Het is helaas veelbetekenend dat het precies een krijgsterm is die als een echt Europees woord in al onze talen aanwezig is. De honderdjarige, dertigjarige en andere oorlogen zijn ook wat we ons het best herinneren uit de geschiedenislessen, met telkens plaats en datum van de zeer broze vrede die dan gesloten werd: Münster, Westfalen, Utrecht, Gent, en de zoveelste onbesuisde en arbitraire herverdeling van hele provincies, landstreken en steden, die al te vaak niet meer was dan een nieuwe broeihaard voor ongenoegen en verzet.
Grenzen trekken op kaarten is gemakkelijker dan echte grenzen doen respecteren of valse grenzen opheffen.
En de boer, hij ploegde voort.
07-09-2006
Arcimboldo
Er zijn zo van die namen die je maar niet kan onthouden. Ja, dinges, hoe heet hij ook weer, je weet wel
Bij mij is een van die namen Arcimboldo. Het was zo erg dat ik op een bepaald moment beslist heb een mnemotechnisch middeltje in te schakelen. Vaak is het voldoende dat je de eerste letter weet om er terug op te komen. Wie is de schilder van Guernica? P Pi
Dus hoefde ik enkel te onthouden dat de naam met een A begon. En het werkt, sindsdien kan ik er meteen opkomen.
Wat is er dan zo bijzonder met onze Arcimboldo? Dat zie je meteen op de afbeelding hiernaast.
Giuseppe Arcimboldo (1527-1593) was schilder. Hij werd hofschilder voor de Habsburgse keizer Ferdinand I in 1562, en behield die functie ook onder zijn opvolgers Maximilian II en Rudolph II, tot aan zijn dood. Ze moeten dus wel tevreden geweest zijn over zijn werk, hij was zowat de algemene artistieke directeur van het hof.
Zijn bekendste werken zijn precies die waarin hij portretten schildert die samengesteld zijn met andere elementen, meestal groenten en fruit. De vier seizoenen lenen zich daartoe natuurlijk (!) erg goed. Soms gebruikte hij ook naakte menselijke figuren om gezichten te vormen, zoals in zijn portretten van Adam en Eva.
Die techniek heeft vrijwel onmiddellijk navolging gevonden, en blijft ook vandaag populair. Er zijn postkaarten en posters met portretten van onder meer Wagner, Napoleon en Leopold II waarin de gelaatstrekken gevormd worden door naakte vrouwen.
John Updike, die onlangs in Knack met een uitvoerig (maar aan Der Spiegel ontleend) interview eerherstel kreeg voor de eerder in dat typisch Vlaamse pseudo-intellectuele weekblad verschenen smalende recensie van zijn jongste boek The Terrorist, schreef in 1975 het vrijmoedige verhaal van een gevallen priester in A Month of Sundays en op de cover van de Penguin uitgave staat een heerlijk wellustige priesterkop in pure Arcimboldo-stijl van de hand van ene Justin Todd. Je zal het van mij moeten aannemen, want ik vind geen afbeelding van die cover op het web.
06-09-2006
etymon: quarantaine
Waarschijnlijk hebben we voor het eerst gehoord over quarantaine in romans over de zeevaart. Schepen die ervan verdacht werden besmettelijke ziekten aan boord te hebben, zoals de pest, hield men in quarantaine: ze moesten een hele tijd wachten voor de bemanning aan land kon.
Maar waar komt het woord vandaan?
Moeilijk is dat in feite niet, als we maar even naar het woord zelf kijken, en niet naar de betekenis. We zien er bijvoorbeeld quaranta in, en dat is Italiaans voor veertig.
De oudste bekende periode van veertig dagen is die waarin Christus de woestijn introk om te vasten bij de aanvang van zijn publiek leven.
Later, rond 1500, was het een wettelijk vastgelegde periode, tijdens dewelke een weduwe nog mocht verblijven in het huis van haar overleden echtgenoot. Niet fameus, dat.
Rond 1660 stellen de havenautoriteiten van Venetië een periode in quarantina giorni, van veertig dagen dus, een wachttijd voor schepen afkomstig uit landen of plaatsen waar de pest woedde, en gedurende die veertig dagen mochten zij de haven niet binnen. Dergelijke maatregelen waren al eerder in gebruik, zelfs al rond 1350. Men wist ondertussen immers dat als er dragers waren van de pest, dit zeker binnen de veertig dagen tot uiting zou komen.
Vanaf 1680 is de uitdrukking algemeen bekend. Sindsdien gebruikt men haar voor elke sperperiode, ook korter of langer dan de oorspronkelijke veertig dagen, die men oplegt voor men mensen, dieren of goederen toelaat in een bepaald land of voor ze in contact mogen komen met het publiek. Een bekend en succesvol voorbeeld is de quarantaine voor honden in Groot-Brittannië: zo heeft men tot op heden kunnen verhinderen dat rabiës of hondsdolheid daar opdook.
Waarschijnlijk is er vandaag niemand meer die nog aan de veertig dagen denkt die de naam hebben gegeven aan de quarantaine.
04-09-2006
etymon: curfew
Mijn oudste zoon Dirk wees me op een leuke etymologie: curfew.
Het is een Engels woord, dat ondertussen ook al in Van Dale gesukkeld is, hoewel er perfect bruikbare Nederlandse woorden voor zijn, namelijk avondklok en uitgaansverbod.
Het ontstond rond 1320, uit het Anglo-Franse coeverfu (1285), en verder nog uit het Oud-Franse covrefeu, van couvrir en feu, natuurlijk: dek het vuur af. Ook bij het ontstaan van het Engelse sport zagen we al de Franse invloed op het Engels, toen bijvoorbeeld ook sheep en calf veranderden in mutton (mouton) en veal (veau) als ze op tafel kwamen bij de rijke Franstalige adel.
In de Middeleeuwen probeerde men de al te frequente branden in de hoofdzakelijk houten huizen te vermijden. Elke avond werd de klok of een bel geluid en dat was het signaal om het vuur in haarden en kachels af te dekken met as. Stilaan werd het ook het signaal om naar bed te gaan.
Rond 1800 kreeg het de nieuwe betekenis die wij nu vooral kennen, namelijk het instellen van een uitgaansverbod na een bepaald uur, meestal om ongeregeldheden bij nacht te vermijden, bijvoorbeeld in bezet gebied.
01-09-2006
parallax
Parallax, van het Grieks parallaxis, heen-en-weerbeweging, zoals het draaien van het hoofd, het malen van de tanden etc.
Als wij ons vrij snel voortbewegen, bijvoorbeeld in een auto of met de trein en we kijken naar buiten, dan lijkt het alsof de dingen die zich op grote afstand bevinden vrijwel stilstaan en wat dichterbij is razendsnel beweegt. En als er zich halverwege een groot voorwerp bevindt, een boom, een gebouw, dan verschuift de verre achtergrond tegenover dit voorwerp.
Dat komt natuurlijk door de veranderende positie die wij innemen tegenover de voorwerpen die wij zien, de wisselende hoek van waaruit wij ze bekijken.
Dat verschijnsel noemt men de parallax.
In de geschiedenis van de astronomie heeft dat verschijnsel een belangrijke rol gespeeld. Toen men namelijk begon te opperen dat de aarde niet het centrum van de wereld was, en dat de sterren geen openingen waren in een schil die om de aarde hing, wees men dat van de hand omdat er geen sterrenparallax was. En inderdaad, als de sterren voorwerpen zijn die zich op verschillende afstanden in de ruimte bevinden en de aarde beweegt tegenover de zon en tegenover die sterren, dan zou ook daar parallax moeten optreden, omdat onze positie tegenover die sterren voortdurend verandert. En hoe goed men ook keek, men zag geen parallax.
Groot mysterie? Eigenlijk niet. Het probleem was dat men dacht dat de sterren zich vrij dicht bij de aarde bevonden, en in dat geval zou er inderdaad een zeer duidelijke verschuiving moeten zichtbaar zijn. Men kon zich toen de enorme werkelijke afstanden gewoonweg niet voorstellen. Met een beetje meetkunde die zelfs Euclides al kende, had men kunnen weten dat als de sterren zich zeer ver van de aarde bevinden, ze allemaal tot de achtergrond gaan behoren en dat de parallax vrijwel niet waarneembaar zou zijn, zeker zonder een ijkpunt op de juiste afstand en de juiste positie om metingen te doen. De meettoestellen die het klein beetje sterrenparallax kunnen meten, kwamen er pas vanaf de 19de eeuw, en eigenlijk is het maar met de lancering van de satelliet Hipparcos (High Precision Parallax Collecting Satellite) in 1989 dat er correcte en bruikbare metingen konden gemaakt worden.
In de literatuur gebruikt men de term parallax voor het procédé waarbij een zelfde gebeurtenis of een verhaal beschreven wordt door verscheidene personen, elk vanuit zijn of haar eigen standpunt.
30-08-2006
feestmenu
Het is niet alle dagen kermis, maar na het 100ste bericht en de 2000ste unieke bezoeker hebben we nu net ook de 4000ste pageview gehad. Soms vraag ik me af of het steeds dezelfde bezoekers zijn, dan wel nieuwe die mijn blog ontdekken, en of die dan ook gaan grasduinen in de oudere bijdragen; ik hoop het wel, want al zeg ik het zelf, er zijn er toch enkele bij die mogen gezien en vooral gelezen worden
Vorige zaterdag heb ik voor het eerst in mijn leven paling in t groen gemaakt voor (een deel van) de familie. Het was een beetje vals spelen, want nergens verse of zelfs maar diepgevroren rivierpaling te vinden, natuurlijk Dus maar zeepaling, ofte hondshaai en dat viel best mee.
In de voormiddag zat ik te lezen in een van de bundels van Ogden Nash, een Amerikaans humoristisch dichter (19 augustus 1902 19 mei 1971) en vond toevallig dit toepasselijk pareltje:
I dont mind eels except as meals.
Dat deed me natuurlijk watertanden naar een vertaling, en dit werd dan ook de menukaart:
Ogden Nash didnt mind eels except as meals in vertaling neem ik liever paling dan jou in de maling en op verse alen wil ik wel avondmalen in t green zijn eels zelfs exceptional meals Mr. Ogden would hog them as would Mr. Nash awash with spinach rozemarijn dragon en zurkel is zuring of sorrel en chervil is kervel parsley sage rosemary and thyme are all I need for a perfect rhyme behalve peterselie fijngeknipt door Eli en van citroenmelisse een blaaike geplukt door Aike dat moet wel lukken desnoods met Deepaks krukken vertalen doet Muziekje subiet zelf een vertaling van Sangeeth Carlo wil graag wat look en Moeke ook maar Manon wil ketchup and thats where I give up.
28-08-2006
Nicolas Gombert
Nicolas Gombert
We weten niet juist waar en wanneer hij geboren of gestorven is en dat is niet echt verwonderlijk, want het is allemaal vijfhonderd jaar geleden
Het is pas wanneer hij in 1526 toetreedt tot de muzikantentroep van keizer Karel V, dat zijn leven gedocumenteerd wordt. Zo komt het dat wij nu nog over hem spreken en, wat belangrijker is voor ons, dat we zijn muziek kunnen beluisteren.
Hij is meer dan waarschijnlijk afkomstig, rond 1500, uit wat we nu Frans-Vlaanderen noemen en wat toen gewoon Vlaanderen was, de streek rond Rijsel, misschien de plaats La Gorgue. Waar hij zijn opleiding kreeg is evenmin bekend, wellicht aan een van de plaatselijke scholen verbonden aan kathedralen, abdijen en collegiale kerken, die bekend stonden om de uitstekende muzikale kwaliteit van hun liturgische diensten. Daar ontwikkelden knapen, geselecteerd voor hun stem, hun muzikaal talent. Ze kregen een doorgedreven opleiding in het Gregoriaans en de muziek van de leider van de kapel, naast een algemene vorming die tot de beste behoorde die er te krijgen was. De meest begaafden brachten het op hun beurt tot componist en kapelmeester. Zo is het wellicht ook met Nicolas Gombert gegaan.
Hij begon als zanger bij de keizer in 1526 en in 1529 werd hij Maistre des enffans, en die taak omvatte niet alleen het muziekonderricht, maar ook de materiële organisatie: eten en drinken, kledij en schoeisel, reizen en logies, discipline en vooral ook: het zoeken naar nieuw talent in stad en dorp. Dat betekende naast de voortdurende reizen samen met de keizer, naar alle landen van het toenmalige Europa, ook nog specifieke zoektochten om nieuwe zangertjes te vinden en mee naar Spanje te brengen.
Gombert staat vermeld in de verslagen die zijn overgebleven van grote feestelijkheden overal georganiseerd ter gelegenheid van het bezoek van de keizer. Telkens spreekt men met lof over de uitgevoerde muziek en vaak zijn er partituren achtergebleven in de grote steden waar de feestelijkheden plaatsvonden.
Ook tijdgenoten die later over hem schreven zijn eensluidend lovend. Hij is een lichtend voorbeeld van de ernstige, hoogstaande en veeleisende muziek van zijn tijd, een vernieuwer ook, die de al uiterst complexe vocale muziek verder ontwikkelde en naar nieuwe hoogtepunten voerde.
En even plots verdwijnt Gombert uit de documenten van het keizerlijk hof.
We hebben één enkele aanduiding van wat er zou kunnen gebeurd zijn: in 1561 schrijft Cardanus over hem na zijn dood; hij zou veroordeeld zijn voor het misbruiken van een van de knapen en naar de galeien gestuurd; daar bleef hij merkwaardig genoeg componeren, en keizer Karel zou daardoor vermurwd hem genade verleend hebben. Gombert zou dan in de streek van Doornik gaan wonen zijn, waar hij een prebende had gekregen, een betrekking zonder veel inhoud maar met een vast loon. Er is een brief van hem bekend uit 1547, waarin hij een compositie aanbiedt aan Ferrante Gonzaga, de veldheer van de keizer. Zijn overlijden kan dus ergens rond 1560 gesitueerd worden.
Gedurende korte tijd was Gombert aldus de belangrijkste muzikant van zijn tijd, in dienst van de keizer zelf, leider van de grootste en bekwaamste groep professionele zangers, knapen en volwassenen, componist van werken die uitgevoerd werden voor de keizer, koningen, pausen en prelaten tijdens somptueuze feestelijkheden in alle hoofdsteden van het rijk, in contact met alle andere belangrijke componisten en musici. Zijn muziek staat verspreid in handschriften, koorboeken maar met de opkomst van de drukkunst in belangrijke mate ook in vele publicaties, soms met werk van anderen, soms ook in eigen verzamelingen.
Over zijn muziek waren zijn tijdgenoten het eens, en ook nadien is hij lange tijd als een belangrijk meester erkend gebleven, en zijn muziek nog lang uitgevoerd of geïmiteerd. Wanneer wij ernaar luisteren, en dat is sinds de renaissance van de oude muziek, die vooral in Vlaanderen al begon om en rond 1980, steeds beter mogelijk, dan vallen ons vooral deze aspecten op.
Vooreerst het feit dat het om zuiver vocale muziek gaat, a capella, dus zonder begeleidende instrumenten; er is ook geen zuiver instrumentale muziek van hem bekend. Een tweede kenmerk is het polyfone karakter van zijn composities. Zijn voorgangers, bijvoorbeeld Josquin Desprez, behielden nog belangrijke mate homofone elementen, waar de zangers van de verschillende partijen de tekst nog ritmisch samen en tegelijker tijd zongen. Bij Gombert zetten de verschillende partijen, tot zelfs twaalf toe!, de tekst na elkaar in, in imitatie en variatie van een voorgaande stem. Dit gebeurde ook al bij Josquin, maar daar werkten alle stemmen samen, of groepen van stemmen naar een gezamenlijk akkoord toe, dat even werd aangehouden, waarna een nieuwe muzikale zin begon. Gomberts vernieuwing is dat terwijl de ene groep zon kadens of homofoon rustpunt bereikt, de andere stemmen rustig verder gaan met het ontwikkelen van hun muzikale lijn. Door het vermijden van deze gezamenlijke rustpunten krijgt het geheel zo een wijds, continu en majestueus karakter, een brede muzikale stroom, uiterst complex, waarin de hoge, midden en lage stemmen afwisselend om de aandacht vragen, waar themas ontwikkeld en herhaald worden, gevarieerd, uitgepuurd, omspeeld, en uiteindelijk na een schrijnende dissonant in een indrukwekkend slot neergezet. Men spreekt soms van een muzikaal tapijt, maar dan een met de kwaliteit van onze wonderbaarlijke kleurrijke Vlaamse tapijten, die vreemde vorsten zo graag meenamen dat ze nu hoofdzakelijk in Madrid, Parijs, London, Rome of Sint-Petersburg te vinden zijn.
Ik woonde ooit een concert bij in de romaanse kerk van Bertem, met Gomberts muziek uitgevoerd door Henrys Eight, een uitzonderlijk knappe Britse groep, en het was om er kou van te krijgen: de stemmen van de contratenoren klaterden hoger dan je voor mogelijk houdt, de bassen bromden en dreunden, de tenoren klonken als antieke trompetten, met zijn achten lieten ze de kerk galmen met echos die minuten lang nazinderden en van alle hoeken leken te komen. Het was adembenemend. Thuis op de Cd klinkt het natuurlijk niet zo goed, maar als je het volume wat kansen geeft en de ogen sluit, dan ervaar je gegarandeerd die zeldzaam bevreemdende maar subliem verrijkende complexiteit van een van de hoogtepunten van onze Vlaamse polyfone muziek.
26-08-2006
Help uzelf
Help uzelf
een chanson voor Jacques Brel zaliger, zeer vrij naar Ogden Nash
Kijk de Leon op weg van huis stralend als neonbuis hij heeft een afspraakje vanavond das best aardig voor zo een ou vent hij is op weg naar Liselotje dromend van haar boterpotje je merkt al dat hij van plan is wat elke man die het nog kan is is dat zijn reputatie die hem al voorafgaat of de degustatie waar hem al iets van voorstaat dat die tram maar gauwkes komt voor zijn onderdaan in opstand komt
Maar het is niet pluis Liselotje weer niet thuis er is nog Angèle dat is zon geile op ou venten althans voor centen maar vanavond is Angèle aan t werk voor Leon dus weeral solo handwerk een vodje mosterdpotje oh die vrouwen ze kunnen verrekken de Leon komt wel aan zijn trekken op zijn kamer bij ijskoud neonlicht glazige blik op een blote Madonna gericht die zaterdag om kwart over elf slaat Leon de hand aan zichzelf
helaas voor het laatst
Categorie:poëzie Tags:muziek
25-08-2006
kattebelletje
katte(n)belletje
Je kan een kat de bel aanbinden.
De uitdrukking gaat terug op een fabel van Aesopus, waarin de muizen overleggen hoe ze zich kunnen beschermen tegen de kat; een van de voorstellen is dat men haar een bel aanbindt. Een goed idee: dat is precies wat wij mensen met onze katten doen als we willen verhinderen dat ze ongehinderd muizen en vogels vangen. In de fabel zijn de muizen dan ook wild enthousiast over het voorstel, tot een senior-muis vraagt: en wie gaat de kat de bel aanbinden? Waarop een lange stilte volgde.
Moraal: het is gemakkelijker voorstellen te formuleren dan ze uit te voeren.
De betekenis van de uitdrukking is dan: een onuitvoerbare of uiterst gevaarlijke taak beginnen, de koe bij de horens grijpen.
Maar niet alle belletjes die katten aangebonden krijgen zijn kattebelletjes. Mijn studiegenoot Peter gebruikte in 1965 of zo het mij toen niet bekende woord, in de betekenis van: een niemendalletje, een vlug of nonchalant geschreven boodschap of gedachte op een stukje papier. Van Dale steunt hem daarin. Peter zei erbij dat het woord van het Italiaans kwam: een cartobello is een klein kaartje. En de volksetymologie maakt daarvan dan ons kattebelletje.
Maar je hebt goed zoeken, veertig jaar later, naar cartobello in Italiaanse woordenboeken: niet te vinden, hoor. Van Dale beweert dan weer dat het komt van scartabello en dat zou slecht boek betekenen; een van de betekenissen van scarto is inderdaad van een minderwaardige kwaliteit, maar bello betekent mooi, niet boek
Een Italiaans etymologisch woordenboek verklaart scartabello als afkomstig van het Spaans cartapel en dat zou een samentrekking zijn van charta en pellis (vel in het Latijn), een perkamenten kaartje dus. Scartabellare is in alle geval ook nu nog Italiaans voor haastig of nonchalant bladeren in een boek, en een scartafaccio is een kladboek; faccia is bladzijde. Scartabello heeft in het Italiaans ook nu nog de betekenis van een tekst van weinig belang.
De Vereniging Onze Taal verwijst eveneens naar scartabello, maar zij vertalen het als boekje, register.
Van Dale zou dus (weer eens, denk aan de dittografie) de bal mis slaan; een slecht boek, voorwaar.
De tussen-n dan. Volgens de taaladviseur van de VRT, die daarin Van Dale volgt, is een kattebelletje ons briefje, en een kattenbelletje het belletje dat een kat draagt. Maar de onlangs gewijzigde taalregeling laat beide toe in beide gevallen, kwestie van het simpel te maken, natuurlijk.
Onze Taal stelt voor dat we het nuttige onderscheid houden. Waarom ook niet? Maar het blijft arbitrair.
Hoe dat Italiaanse scartabello hier geraakt is? Misschien via de Italiaanse internationale bankiers uit de Renaissance, die hun leningen en andere overeenkomsten op dergelijke papiertjes en bundeltjes schreven. Van Dale geeft als vroegste datum 1662 aan, dus dat zou kunnen kloppen.
Mijn laatste kattebelletje dateert uit mijn studietijd. In de gezellige leeszaal van de filosofische bibliotheek in Leuven kwam een Amerikaanse jongedame van een sanitaire stop terug met een fors gapende rits achteraan haar rok, en nam terug haar plaats in naast mij. Ik schreef op een snipper zoiets als you left your skirt open (nadat ik skirt had opgezocht...) en schoof haar het briefje toe. Ze wou het niet lezen, dacht wellicht dat ik oneerbare voorstellen deed; ik insisteerde, met een ernstig, zelfs bezorgd gezicht; zij nam het uiteindelijk dan toch aan, met lange vingers en een gezicht als stond míjn rits open. Dan kleurde ze karmijnrood, zette het op een lopen en kwam even later met een stralende glimlach en een veilig gesloten rits weer naast mij zitten. Er is geen vervolg aan dit verhaal geweest, heus.
23-08-2006
Der Fall Wagner (F. Nietzsche)
Seniorennet heeft ook een forum. Mensen kunnen daar berichten kwijt over allerlei onderwerpen, en reageren op andere berichten. Een tijd geleden nam ik deel aan een discussie over het individu in de maatschappij, en berichtte daarover ook hier. Een laatste aflevering daarvan volgt binnenkort.
Ik was bij de afdeling klassieke muziek een operaforum gestart; daar had ik een drietal besprekingen van operas gezien op Mezzo en op DVD gepost, zoals dat heet. Een bescheiden aantal lezers, niemand die inpikte met eigen besprekingen of commentaar. Tot ik mijn recente bespreking van Wagners Tannhäuser ook daar plaatste, inclusief de slotparagraaf over Wagners antisemitisme.
Een operaliefhebber reageerde attent op de bespreking, maar voegde eraan toe dat hij van dat antisemitisme in de werken van Wagner zelf niets gemerkt had; dat had ik ook niet beweerd, en ook dat erkende hij.
Een andere persoon reageerde eerder afwijzend op die ene paragraaf. Vervolgens was er een tirade van de moderator: blijf bij uw topic.
Muziek bespreken: geen probleem althans als het met kennis van zaken gebeurt Maar geen politiek erbij betrekken, geen gegevens over het persoonlijk leven van de kunstenaars en zo.
Ik heb mijn operaforum maar laten afsluiten. Wie wil weten wat ik over opera en muziek in het algemeen denk of voel, leze in het vervolg mijn blog. Het al wat amechtige forum zal dan zo mogelijk nog schraler bedeeld zijn met bijdragen van dilettanten en op die manier uiteindelijk van een open forum verder evolueren tot een persoonlijke blog.
Wat me ook van het hart moet is dit. Blijkbaar zijn er nog steeds mensen die de kunst als iets verhevens beschouwen, iets dat groter is dan de mens, hem overstijgt en dus onaantastbaar is. Hoe verder de kunstenaar en zijn werken in het verleden, hoe heiliger. Dus geen verkeerd woord over de groten van de muziek, bijvoorbeeld: Bach, Mozart, Beethoven en Wagner. Men vergeet daarbij dat, hoe geniaal ook, deze kunstenaars slechts mensen waren, met alle kenmerken vandien. Een kunstenaar is niet meteen en niet noodzakelijk ook een voorbeeldig mens. Hij kan kleine kantjes hebben, duidelijke gebreken, een slecht karakter zelfs, en toch een uitstekend kunstenaar zijn, waarom niet. En dit is ook het geval met zelfs de allergrootsten. De muziekwetenschap is nu zover dat zij dat erkent en uitvoerig documenteert, bijvoorbeeld door de publicatie van de wel erg scatologische brieven van Mozart, de wel erg zakelijke communicatie van Bach met zijn broodheren, de wel erg vreemde relatie van Beethoven met zijn neef en ga zo maar door, want zo komen we ook bij het rabiate, manifeste en onverbeterlijke antisemitisme van Richard Wagner. Niet alleen in zijn pamflet Das Judentum in die Kunst (1850, 1869), maar ook in later geschriften, publieke zowel als talrijke van zijn 10.000 (!) brieven komt hij steeds terug op de fysieke afstotelijkheid van de Joden als ras, op hun misdadig asociaal gedrag, op hun intrinsiek onvermogen tot intelligentie, beschaving, hun ongeschiktheid tot originele kunst van welke aard ook, op hun cynische vermeende integratie, op hun onophoudelijke pogingen om de economische macht in handen te nemen door bedrog en uitbuiting van de anderen, op hun destructieve invloed op alle vormen van kunst. Hij was niet de enige, natuurlijk, maar weinigen zijn zo lang zo ver gegaan als hij en hebben zo weinig nuance getoond, of zon totaal gebrek aan zelfs maar het geringste mededogen, zelfs niet tegenover collegas als Mendelssohn en vooral Meyerbeer, aan wie hij nochtans veel verschuldigd was.
Elke muziekliefhebber zal vroeg of laat moeten erkennen dat men niet om de genialiteit van Wagner heen kan, dat zijn muziek behoort tot wat men nu het werelderfgoed noemt. Maar ook wie door zijn werk gefascineerd is en meteen ook de kunstenaar zeer bewondert, zal moeten erkennen dat Wagner zeer blatant een verschrikkelijk duistere kant had en het lijkt mij, net zoals vrijwel alle hedendaagse musicologen, onmogelijk om over Wagner te spreken zonder ook die kant onder ogen te zien. Ik behoor niet tot degenen die zijn antisemitisme ook in zijn composities zien, de argumenten die zij daarvoor aanbrengen zijn vaak indrukwekkend, maar uiteindelijk is het interpretatie, geen feit, in tegenstelling met de onmiskenbaar klare wan-taal die hij in zijn geschriften heeft nagelaten.
Natuurlijk is Richard Wagner niet verantwoordelijk voor wat de propagandamachine van de Nazis met zijn muziek, zijn figuur en met Bayreuth gedaan heeft - al was het voor hen natuurlijk wel gefundenes Fressen -, noch voor de onverbloemde collaboratie van zijn familie met het Nazisme en met Hitler zelf, vriend aan huis bij Winifred tot op het laatst. In een later interview beweerde ze dat zij niet op de hoogte was van wat zich in de concentratiekampen afspeelde, en distantieerde zich daarvan ook. Ook zij heeft het dus niet geweten. Het is mogelijk. Maar het lijkt toch wat onwaarschijnlijk, als men bedenkt hoevelen het wel wisten, en hoe goed zeker de hogere kringen in het Derde Rijk geïnformeerd waren.
Wagner is zo een complexe figuur als mens, en dat kan niet anders dan afstralen op zijn appreciatie als kunstenaar. Het is ook zeer moeilijk om volledig afstand te nemen van die complexiteit wanneer we ons bezinnen over zijn kunstwerken. Het lukt nog wel bij het beluisteren en bekijken zelf van zijn operas, al schud ik nadien toch telkens het hoofd, zuchtend: hoe is het mogelijk dat iemand die in staat was tot dergelijke hoogtepunten van het menselijk geestelijk vermogen, zich evengoed en terzelfder tijd kon bezondigen aan zulke beschamende en uiteindelijk zelfs infantiele opvattingen over zijn medemensen, inclusief collega-componisten en de talrijke uitstekende muzikanten die ook in zijn orkesten traditioneel een belangrijke rol speelden en ook mochten blijven spelen onder zijn muzikaal bewind.
Ik verzet mij, mede door deze wat wrange bijdrage, vrij principieel tegen de onbetwistbaar voorbijgestreefde en ook musicologisch onhoudbare absolute scheiding van kunstenaar en kunstwerk. Wie enkel naar de muziek luistert en genietend de ogen sluit voor de kunstenaar die ze gemaakt heeft, doet die kunstenaar onrecht aan en mist een kans om dieper door te dringen in het wezen van zijn kunst, het wezen van de kunst. Want al is vita brevis, en ars longa, toch is de kunst onvermijdelijk en essentieel des mensen, misschien wel zijn hoogste gave, zijn sublieme aspiratie tot eeuwigheid en zijn eindeloze betrachting van transcendentie, ook als in zijn hart de stormen woeden die geen van ons ooit sparen.
Niemand is volmaakt. Dat te erkennen is een noodzakelijke stap naar een dieper begrip en een eerlijk verbaasde bewondering voor de uitzonderlijke monumenten waartoe sommige begenadigde kunstenaars, zoals ook Richard Wagner, in staat zijn.
22-08-2006
cinq colonnes à la une
Lang geleden, ik moet een jaar of negen geweest zijn, was ik op bezoek bij goede kennissen, eigenlijk verre familie. Zij hadden een televisietoestel en Marie, de lady of the house, keek altijd naar het nieuws op Rijs(s)el, de Franse zender die van uit Lille Vlaanderen bereikte. Ik moet een zuur gezicht getrokken hebben, want ze achtte het nodig zich daarvoor te verontschuldigen: ze vond het nieuws op die zender beter dan op de Vlaamse, zei ze. Dat antwoord was voor mij bevredigend: enkel het beste is goed genoeg, toen al, blijkbaar. Dat programma, le journal télévisé, had als titel: cinq colonnes à la une.
Pas veel later verwonderde ik me over de betekenis van die titel.
En ook veel later vond ik de etymologie van Rij(s)sel en dus ook van Lille, want dat loopt parallel, kijk: Rijssel is ter ijssel, en ijssel is hetzelfde als eiland, denk aan het Engelse island. Rijssel, de stad op het eiland in de rivier de Deule, dus. In het Frans is Lille eigenlijk lisle, het eiland. Mooi, hé?
Maar wat zijn die vijf kolommen op de één?
Daarmee belanden we weer op dat ander stokpaardje van mij: typografie, meer bepaald de krant. Als er groot nieuws was, dan kwam dat natuurlijk op de eerste pagina, la une. En de vijf kolommen? Kranten zijn altijd veel breder geweest dan boeken, en het lettertype meestal eerder klein, zodat er veel op een pagina en dus veel in een krant kon, dat drukt de prijs. Als je op zon brede pagina geen kolommen gebruikt, dan krijg je veel te lange tekstregels, dat leest niet vlot, dat merk je zelfs hier op mijn blog. Vandaar dat kranten en tijdschriften altijd in kolommen gezet worden. Een belangrijke kop, een blikvanger in de krant werd dan gezet uit een heel grote letter, over de volle breedte van de krant, dus over alle vijf de kolommen. Een titel die zo breed uitgesmeerd werd, was wel heel speciaal. Dan holde de hoofdredacteur naar de zetters en riep: Le roi est mort! Cinq colonnes à la une!
Vandaar dus de titel van het Franse journaal destijds: je kreeg er de krantenkoppen, het belangrijke nieuws. En la une was ook nog de naam voor de zender zelf, de ORTF had toen al twee zenders.
Die lay-out van de krant gebruikt men vandaag nog altijd. En in het journaal op de VRT is er daarvan nog een spoor. Onmiddellijk na of zelfs door het openingsmuziekje heen, meldt een onzichtbare nieuwslezer de koppen: schooltje uitgebrand - 28 gevangenen ontsnapt - koopjes groot succes - Castro in ziekenhuis
Het valt daarbij op dat lidwoorden, voorzetsels en andere kleine woorden die niet noodzakelijk zijn om de inhoud te vatten, weggelaten worden. Dat gebruik is rechtstreeks overgenomen van de krantenkoppen. Titels die uit een grote letter gezet worden, nemen natuurlijk veel plaats, dus liet men alles weg dat niet noodzakelijk was: Moordenaar gevat! Regering valt! Belgen niet naar WK! Zo kon men de boodschap op één regel houden.
Ik denk dan altijd: op radio en Tv hoeft dat toch niet, daar is toch geen plaatsgebrek? Je kan evengoed aankondigen: De koningin doet een val! De inflatie is gestegen! De olieprijs daalt morgen voor het eerst! Club Brugge gaat onderuit tegen Westerlo!
Anderzijds is het is leuk als je weet waar dat gebruik vandaan komt, het krijgt dan toch weer een beetje zin. Ik vermoed dat de meeste mensen er niet bij stilstaan, vandaar. Misschien denk je eraan als straks het nieuws weer abrupt begint zonder lidwoorden.
Lidwoord verdwenen in titel! Tip van sluier opgelicht! Karel weer op dreef!