Foto
Categorieën
  • etymologie (77)
  • ex libris (74)
  • God of geen god? (172)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (243)
  • literatuur (41)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (231)
  • spreekwoorden (12)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 11-2024
  • 10-2024
  • 09-2024
  • 08-2024
  • 07-2024
  • 06-2024
  • 05-2024
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    12-07-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dick Swaab, Wij zijn ons brein

    Het is een eenvoudige gedachte, maar het heeft heel lang geduurd voor we erop kwamen, en ook vandaag nog is lang niet iedereen ervan overtuigd. Als twee mensen samen een kind maken, dan bepalen de erfelijke eigenschappen van de ouders voor een groot deel hoe dat kind zal zijn. Tijdens de negen maanden dat het kind groeiend in het lichaam van de moeder doorbrengt, wordt het sterk beïnvloed door zijn omgeving, vooral door wat zich in het lichaam van de moeder afspeelt, en door de invloeden van buitenaf op het lichaam van de moeder. Bij de geboorte liggen er aldus reeds ontelbare kenmerken vast voor de rest van het leven.

    Een spectaculair en schrijnend voorbeeld is de softenon-tragedie van 1961. Een ‘geneesmiddel’ tegen ochtendmisselijkheid bij zwangere vrouwen bleek de oorzaak te zijn voor zware misvormingen bij de baby’s. Maar ook roken, alcohol en drugs hebben ernstige gevolgen, die soms pas veel later zichtbaar worden. Heel wat lang onverklaarbare afwijkingen blijken zo een onmiskenbare en aanwijsbare oorzaak te hebben.

    Samen met Lut neem ik nu al meer dan tien jaar elke maand deel aan een gespreksgroep voor ouders van kinderen die door zelfdoding zijn heengegaan. Elke nieuwe ouder die we ontmoeten is verbijsterd door wat er gebeurd is en zoekt wanhopig naar verklaringen. Nog nooit is daar het verband besproken tussen de zwangerschap en de zelfdoding, zoveel jaar later. Nochtans zijn de statistieken duidelijk: kinderen van moeders die roken, alcohol gebruiken of drugs nemen tijdens de zwangerschap, hebben dertig procent meer kans op allerlei moeilijkheden tijdens het leven, waaronder ook zelfdoding.

    Tot voor kort was mijn houding tegenover de oorzaken van homoseksualiteit onzeker. Ik aanvaardde wel dat sommige mensen nu eenmaal homoseksueel zijn, maar waarom of hoe, ik had er geen idee van. En dus dacht ik dat het voor een deel ook wel een kwestie van keuze was.

    Het is bij het lezen van het boek van Dick Swaab, Wij zijn ons brein, dat een en ander volkomen duidelijk werd. Aan de hand van zijn eigen wetenschappelijk onderzoek en dat van collega’s, geeft hij keer op keer onverbiddelijk aan dat er voor alles wel degelijk een oorzaak is. Het is een volkomen ontnuchterend boek, dat je inzicht in de mens radicaal verandert.

    Meteen wil ik een kritiek anticiperen die vaak geuit is: Swaab beweert niet dat wij een willoos slachtoffer zijn van onze genen en de invloeden die ons lichaam ondergaat tijdens zijn vormingsperiode (die in feite een leven lang duurt, maar stilaan overgaat in aftakeling). Hij is een wetenschapper en hij spreekt altijd met twee woorden. Het gaat om vaststellingen, niet om theorieën. Hij drukt de kans op een afwijking uit percentages, die berusten op uitgebreide en gecontroleerde waarnemingen en proeven. Je hebt bijvoorbeeld dertig procent meer kans op zeg maar ADHD als je moeder tijdens haar zwangerschap gerookt heeft. Dat wil zeggen dat niet elk kind van zo’n moeder ADHD zal hebben, noch dat ADHD enkel daardoor wordt veroorzaakt.

    Het wordt nog moeilijker als het om specifieke verschijnselen gaat. Ons geslacht, en dus ook van onze seksuele kenmerken, is genetisch bepaald. Maar in de ontwikkeling van de foetus kan er van alles gebeuren, waardoor bepaalde aspecten onduidelijk worden of afwijkend, bijvoorbeeld de seksuele voorkeur. Pedofilie is daarvan een voorbeeld. Hoewel kinderen van allerlei leeftijden op ongeveer iedereen wel enige seksuele aantrekkingskracht uitoefenen, zijn er mensen die (omzeggens?) uitsluitend daardoor seksueel opgewonden raken. Dat is geen vrije keuze, maar het gevolg van een ontwikkeling van de foetus tijdens de zwangerschap. Iemand die bij zichzelf die neiging vaststelt, zal daardoor ongetwijfeld verward en getroebleerd zijn, aangezien de maatschappij dit helemaal niet aanvaardt of normaal vindt, maar het integendeel ten sterkste afkeurt, onder meer door een krachtig taboe, en streng bestraft, althans officieel. De pedofiele persoon kan dan proberen om die neiging te onderdrukken of ze op een onschuldige manier te beleven, dat wil zeggen zonder anderen te kwetsen of te hinderen. Niet iedereen slaagt daar echter in, dat weten we ondertussen ook wel, al blijft het onderwerp nog altijd taboe. Maar het is belangrijk dat wij inzien dat (zeker ten minste een aantal) pedofielen niet anders kunnen dan zich bijna onweerstaanbaar seksueel aangetrokken te voelen tot kinderen. Dat betekent vanzelfsprekend niet dat wij hen ook moeten toelaten aan die drang te voldoen: naast de onmiskenbare drang zijn er de even onmiskenbare kwalijke gevolgen voor de kinderen in een dergelijke ‘relatie’. Daarom is seksueel misbruik van kinderen terecht bij wet verboden. Maar het betekent wel dat wij liefdevol met onze pedofiele medemensen moeten omgaan, en hun seksuele voorkeur niet veroordelen als een bewuste keuze. Het is pas wanneer zij de wet overtreden dat ze misdadiger zijn en in aanmerking komen voor bestraffing, maar veel beter nog voor behandeling, niet om hun ‘aard’ te veranderen, want dat blijkt onmogelijk te zijn, maar om hen te helpen om ermee te leven zonder schade of schande voor anderen of zichzelf.

    Dick Swaab behandelt in zijn boek talrijke voorbeelden van het principe dat ons lichaam de basis is voor ons gedrag. Zoals ik al zei gaat het (vrijwel) nooit om een onafwendbaar lot, maar om een statistisch vaststelbare verhoogde kans op een of ander gevolg. En in (vrijwel) alle gevallen kan de mens ook leren omgaan met de bijzondere situatie waarin hij of zij zich bevindt. Dat kan in de eerste plaats door het inzicht dat men inderdaad afhankelijk is van zijn lichaam. Wanneer een pedofiele persoon beseft dat die neiging niet ontspruit uit zijn of haar misdadig brein, maar een natuurlijk verschijnsel is, veroorzaakt door gebeurtenissen in zijn of haar leven waarvoor die persoon geen enkele verantwoordelijkheid draagt, kan die persoon daar misschien beter leren mee omgaan.

    Ik weet dat deze gedachten nog steeds controversieel zijn. Ik kan iedereen, zowel wie denkt over deze kwesties al heel open te denken als wie aarzelt of zich er hevig tegen verzet, alleen maar zo sterk mogelijk aanraden om dit uitzonderlijk verhelderend en geestverruimend boek zo snel mogelijk en vooral zo aandachtig mogelijk te lezen. Het heeft mij aanzienlijk op andere en betere gedachten gebracht. Ik wens u hetzelfde toe.



    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:wetenschap
    26-06-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Topprestaties, onbehagen en liefde

    We hebben het allemaal wel eens moeilijk. Soms weten we heel goed waarom dat zo is, soms ook niet. Een onbestemd onbehagen kan ons plots overvallen, dat ons te neer drukt en dat allerlei ongemak en pijn veroorzaakt. Dat verschijnsel is heel verspreid en er is al veel over geschreven. Men noemt dat de ziekte van de moderne mens, en men wijst allerlei typische kenmerken van onze moderne tijd aan als de oorzaak ervan: de individualisering en de vereenzaming, de hoge werkdruk, het wegvallen van de zingeving, de ongodsdienstigheid, de media, de luxueuze levensstijl en de druk die daaruit voortvloeit om die te realiseren… Meer dan de helft van de mensen die door de controleartsen van de Christelijke Mutualiteit arbeidsongeschikt verklaard worden, lijden aan ‘psychologische’ kwalen.

    Dat zal allemaal wel zo zijn, maar ik betwijfel dat alleen onze tijd zou gekenmerkt zijn door dat onbehagen en zijn gevolgen. Ik ben oud genoeg om te weten dat het zestig jaar geleden niet anders was, en ik heb genoeg boeken gelezen om te weten dat het ook honderd, vijfhonderd, duizend en zelfs tienduizend jaar geleden niet anders was.

    Leven is nu eenmaal niet eenvoudig. Wij moeten van alles doen om gewoon maar in leven te blijven, dat vraagt inspanningen, het kost moeite. Wij zijn voortdurend in situaties die ons uitdagen en er is geen enkele reden waarom wij zonder meer in staat zouden zijn om al die uitdagingen het hoofd te bieden. De ene dag gaat het al beter dan de andere, en de ene persoon slaagt er beter in dan de andere. Maar wij zijn geneigd om ervan uit te gaan dat iedereen optimaal kan en dus moet functioneren, en dat elk tekortschieten fout is.

    Dat is natuurlijk onzin, en de oorzaak van heel wat frustraties. Neem nu de sport. Wie tot de hoogste prestaties in staat is, krijgt de hoogste lof en verdient ook het meest geld. Terwijl het toch zo is dat alle mensen verschillend zijn en dat sommigen door hun aanleg nu eenmaal meer kunnen dan anderen. Vanzelfsprekend spelen er ook andere factoren mee, zoals training en begeleiding, voeding en motivatie. Daardoor kan men grenzen verleggen, maar ten koste van wat? Als je de meeste sportlui bekijkt, zijn dat nog nauwelijks ‘normale’ mensen, zowel wat hun lichaam betreft als hun verstandelijke vermogens en de manier waarop ze beide gebruiken. Het regime dat sportlui zich opleggen, is vaak onmenselijk. Ze ‘pieken’, ze houden het maar een bepaalde tijd van het jaar en een korte tijd in hun leven vol.

    Zo is het ook in het ‘gewone’ leven. Met enorme krachtinspanningen komen sommigen tot uitzonderlijke prestaties, maar meestal moeten we het met veel minder doen. Als we dan die geringere prestaties voortdurend gaan vergelijken met wat er mogelijk is onder de beste of geforceerde omstandigheden, dan ontstaat er een spanning tussen het verwachtingspatroon en de realiteit. De hiërarchische oversten stellen hoge verwachtingen in hun medewerkers, en als die daaraan niet beantwoorden, dan presteren ze ondermaats, met alle gevolgen van dien. Ook die medewerkers gaan dat dan als een falen ervaren, terwijl ze in feite misschien wel op het toppunt van hun kunnen presteren. Het is dus best mogelijk dat iemand al doet wat hij of zij kan, maar toch tekortschiet. Het kan niet anders dan dat wij in dergelijke situaties, waarin wij ons allen voortdurend bevinden, zwaar gefrustreerd geraken en dat wij lichamelijk en mentaal reageren op die toestand van onbehagen. Wij verzetten ons bewust of onbewust, in een poging om onszelf te beschermen tegen de noodlottige spiraal van de overbelasting van onze mogelijkheden. We worden ‘ziek’.

    Maar ook dat is geen oplossing: wie de druk niet aankan en dus ziek en arbeidsongeschikt wordt, wordt meteen beschouwd als minderwaardig, een mislukkeling. Een op tien Belgen lijdt aan depressie. Dat zijn de officiële cijfers voor zowat alle geïndustrialiseerde landen. Maar dat wil niet zeggen dat het in de andere landen minder zou zijn: er is daar evenveel werkverlet, maar men plakt er andere namen op, of men registreert het niet. Depressief zijn, of een van de vele andere psychische, psychosomatische of fysieke aandoeningen waaraan wij lijden, wordt steeds als een falen gezien, als een tekort, iets waaraan men zich schuldig maakt. De arbeidsongeschikte persoon beantwoordt niet aan de verwachtingen, voldoet niet, is dus ‘slecht’. Men schiet tekort als persoon en dat wordt zo beleefd door de persoon zelf en door de anderen.

    Er valt niets te veranderen aan het feit dat niet iedereen tot alles in staat is, of anders gezegd: dat niemand volmaakt is. Maar we kunnen wel iets doen aan de verwachtingspatronen en aan de eisen die men stelt, voor zichzelf en voor de anderen, en ook aan de manier waarop we omgaan met mensen die er niet in slagen om volmaakt te zijn in de situatie waarin zij zich bevinden. Al te vaak gaat men ervan uit dat men zoveel mogelijk de mensen moet uitdagen, dat men van hen het beste en het hoogste moet verwachten, dat men hen moet dwingen om hun grenzen te verleggen. Heel onze maatschappij lijkt daarop gebouwd. Honderdduizenden, ja miljoenen mensen zitten urenlang te kijken hoe topatleten inderdaad hun grenzen verleggen. Al de media-aandacht gaat naar dergelijke evenementen. Niemand heeft ook maar enige belangstelling met het doordeweekse werk waarmee de meesten van ons hun hele leven vullen. Daar is ergens iets dat niet klopt.

    Het kan anders. Er zijn steeds mensen geweest die dat hebben aangevoeld en ook uitgesproken hebben. Ook vandaag zijn er tendensen in onze samenleving die andere waarden benadrukken dan topprestaties, grenzen verleggen en mateloze groei. Het is echter een minderheid, die maar weinig vermag tegen de economische en politieke machtsstructuren.

    Maar we hoeven niet te wachten tot een of andere beweging van indignados of anti-globalisten voldoende macht verwerft om er iets aan te doen. Die dag komt er misschien nooit, misschien is dat niet eens mogelijk, dat leert ons althans de geschiedenis. We kunnen ook klein beginnen, met onszelf, en hoe wij met onszelf, met anderen en met de natuur omgaan op een aandachtige, liefdevolle manier.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    24-06-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Marius Engelbrecht, De onttovering van de waanzin

    Marius Engelbrecht, De onttovering van de waanzin. Hoe het psychologische mensbeeld het magische verdrong, Athenaeum – Pollak & Van Gennep, Amsterdam, 2013, 367 blz., bibliografie, index, illustraties, paperback € 22,50, Ebook € 15,95.

    We hebben hier te maken met een herwerking van een proefschrift waarop de auteur in 2011 promoveerde. Niet dat dit op enige manier negatief zou afstralen op dit boek, integendeel. Het is vlot leesbaar en (bijna) alle referenties zijn naar de eindnoten verwezen. Het thema is zonder meer boeiend en belangrijk: hoe keek men vroeger tegen de waanzin aan, en hoe zijn wij tot onze huidige inzichten en opinies daarover gekomen?

    De inleiding is een knappe situering van de problematiek die het beste doet verwachten voor de rest van het boek. Helaas maakt de auteur de beloftes niet helemaal waar. In de opeenvolgende hoofdstukken en hun onderdelen gaat hij vooral in Engeland op zoek naar wat men vooral in de periode 1550-1700 dacht over waanzin, maar ook over denken, de ziel en godsdienst. Hij doet dat zeer gedetailleerd en brengt ons zo in contact met auteurs die voor de meesten onder ons volslagen onbekend zijn en die zoals de auteur opmerkt ook in hun tijd snel vergeten werden. Daarin is een eerste teleurstelling gelegen. Loont het werkelijk de moeite om dergelijke auteurs aan de vergetelheid te onttrekken en zo uitvoerig in te gaan op hun opvattingen, tot en met de beschrijving van allerlei fantastische en esoterische beschrijvingen die op geen enkele anatomische studie of ernstige filosofie gebaseerd waren? De auteur spreekt over ‘funderende’ en ‘niet-funderende’ theorieën. Copernicus en Darwin rekent hij terecht tot de eerste soort; helaas zijn ongeveer alle auteurs die hij hier honderden bladzijden lang aan het woord laat zonder meer in de twee categorie onder te brengen.

    Een tweede tegenvaller overkomt de lezer slechts langzaamaan. Aanvankelijk lees je nog met enige aandacht de abstruse beschrijvingen van de werking van de geest en de ziel in het lichaam als rudimentaire pogingen om een complexe realiteit te verklaren, in afwachting van het moment waarop die stilaan overgaan in een meer geloofwaardige uiteenzetting over de verhouding tussen lichaam en geest, die ook de sleutel moet zijn voor een goed begrip van wat waanzin is en hoe men ermee kan en moet omgaan. Maar het blijft afwachten, er komt geen conclusie. De auteur toetst de 17de-eeuwse opvattingen niet aan onze kennis van vandaag. Hij geeft (of heeft) geen ijkpunt, iets waarmee hij de positieve en negatieve kanten van een voorbijgestreefd systeem kan vergelijken en beoordelen. Men zou dat kunnen zien als een ‘open’ manier om aan geschiedschrijving te doen, waarbij men enkel de zaken beschrijft zoals ze destijds waren, zonder ze in te kleuren met onze huidige begrippen. Dat soort geschiedschrijving is echter steriel, niemand heeft daar veel aan, het is niet relevant. Wij willen wel weten hoe het vroeger was, maar dan vooral om te weten hoe het nu is, en waarom we nu meer weten dan toen, en hoe dat gekomen is, en wat het voordeel is van onze huidige opvattingen. Historia magistra vitae (Cicero).

    Ik ben dus het hele boek door aan het wachten geweest op dat ijkpunt, maar het is er niet gekomen. Op geen enkel ogenblik heeft de auteur duidelijk gemaakt wat wij nu weten over deze problematiek. Dat heeft hem verhinderd om de ingenomen stellingen van de auteurs die hij aanhaalt duidelijk voor te stellen. Hij komt niet voorbij de beperkingen die zij hadden. Zo komen we op geen enkel ogenblik in de buurt van een duidelijk onderscheid tussen het denken als zingeving en de werking van de hersenen, of het herleiden van waanvoorstellingen tot producten van de (verstoorde of beschadigde) mentale vermogens van (vooral) onze hersenen. Steeds blijft het frustrerend onduidelijk of er een ‘geestelijke’ materie bestaat of niet.

    De reden daarvoor wordt pas in de allerlaatste bladzijden duidelijk. Daar blijkt dat de auteur ook zelf die onduidelijkheid wenst aan te houden. Hij pleit voor een soort van geestesverruiming, waarin plaats is voor spirituele realiteiten die niet waarneembaar zijn bij een louter (Westerse) rationele benadering. Hij verwijst daarvoor naar een enkele Indiaas-Amerikaanse auteur.

    Terwijl die fundamentele filosofische en psychologische onduidelijkheid zich gaandeweg manifesteerde, viel mij de afwezigheid op van twee bronnen. Wat de beschrijving van de waanzin in het Engeland van de 16de en 17de eeuw betreft ontbreekt het uitstekende werk van Robin Briggs, Witches & Neighbours. The Social and Cultural Context of European Witchcraft (1966), dat ook in het Nederlands vertaald is. Daarin vinden we een verklaringsschema voor de heksenvervolging die gebaseerd is op een nauwkeurige analyse van de processen. Dit staat in schril contrast met de methode van onze auteur, die zich baseert op commentaren en strijdschriften uit die tijd. Daardoor laat hij zich meeslepen in de retoriek van de auteurs die hij bestudeert, en heeft geen oog voor de functie die deze geschriften hadden. Zo interpreteert hij kritiekloos enkele vermeende autobiografische beschrijvingen van waanzin als authentieke getuigenissen, terwijl het niets anders zijn dan klassieke voorbeelden van religieuze bekeringsverhalen, bedoeld om goedgelovige personen te misleiden.

    Een tweede afwezige is Spinoza, die door zijn tijdgenoten en in de daarop volgende eeuwen steeds als de allerbelangrijkste vertegenwoordiger is gezien van het ‘atheïsme’, een filosofie die strijdig was met de magische én de religieuze opvattingen. Hij wordt even vermeld (blz. 233-35), maar op een manier die duidelijk aantoont dat de auteur geen idee heeft van wat Spinoza voorstaat: ‘Er was nog slechts één substantie en dat was de materiële.’ Zo cru heb ik het nog maar zelden gelezen, en het verbaast me dat dit in 2013 nog zo kan gesteld worden door verstandige mensen. Het is precies in de rijke benadering van de beide noodzakelijke aspecten van de ene substantie, de uitgebreidheid en het denken, dat de auteur een stevige basis had kunnen vinden voor zijn onderzoek en interpretatie.

    Wat dus een interessante studie had kunnen worden van de veranderende opvattingen over de ziel, het verstand en de waanzin en hoe wij tot onze huidige opvattingen gekomen zijn, is hoofdzakelijk blijven steken in een al te slaafse presentatie van de vergezochte en weinig inspirerende opvattingen van een aantal randfiguren uit de Engelse context; de aanwezigheid van heel wat interessante historische gegevens kan dit euvel helaas niet goedmaken. De auteur is zich ervan bewust dat er een grote verandering heeft plaatsgevonden, maar hij weet ze niet te plaatsen en niet te duiden. Hij heeft geen afdoende verklaring voor het verschijnsel van de heksenvervolging, noch voor de revolution of the mind (Jonathan Israel) die zich heeft voorgedaan rond het midden van de 17de eeuw. Het echt jammere is dat hij de voor de hand liggende verklaringen bewust uit de weg gegaan is, op grond van zijn persoonlijke warrige (para-)psychologische en (pseudo-)filosofische opvattingen, die hij venijnig in de staart van zijn betoog meent te moeten aanprijzen. Wegens die ernstige methodologische tekorten zal dit werk hooguit lezers aanspreken die zijn warrigheid delen.



    Categorie:historisch
    Tags:levensbeschouwing
    23-06-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Siebrand en Hiemstra, Voetangels & Klemtonen

    Heine Siebrand en Yvonne Hiemstra, Voetangels & Klemtonen, Uitgeverij Pagina 3, 2013, 151 blz., hardcover, € 18,95

    Dit is een fraai uitgegeven boekje, keurig ingebonden met een heuse kneep (maar niet genaaid en zonder kapitaalbandjes), scherp gedrukt op glanzend papier en met een bladspiegel die ruimte laat aan het wit, om zo het zwart te laten ademen.

    Ik vrees dat het toezenden van een recensie-exemplaar aan de H-VV, de Vlaamse Humanistisch-Vrijzinnige Vereniging, op een vergissing berust. Het gaat immers om een publicatie van de Nederlandse Vrijzinnigheid, en dat is iets anders dan de Vlaamse. Nog een voorbeeld van hoe twee ‘landen’ gescheiden kunnen zijn door een gemeenschappelijke taal. In Nederland gaat het om een strekking binnen het protestantisme, dus een christelijke beweging, terwijl in Vlaanderen ‘vrijzinnig’ synoniem is met onchristelijk, ongelovig en zelfs antiklerikaal. De twee vrijzinnigheden hebben, hoe kan het ook anders, toch met elkaar te maken. Binnen het protestantisme is de vrijzinnigheid evident de meest ‘vrijzinnige’ in de ‘Vlaamse’ betekenis: het minst dogmatisch, Bijbels, kerkelijk, gestructureerd, hiërarchisch opgedeeld en klerikaal, het meest modern en rationeel. Wat dat precies betekent, weten ook de meeste dergelijke vrijzinnigen blijkbaar niet zo goed, en het lezen van dit boekje zal hen noch ons daarover veel wijzer maken. Mij komt het voor dat een vrijzinnig protestantisme een stap is in de richting van de ‘echte’ vrijzinnigheid. Het protestantisme heeft in Nederland historisch veel meer terrein verloren dan het katholicisme, maar het had natuurlijk ook veel meer terrein te verliezen.

    Het gaat hier om een baker’s dozen (bakkersdozijn staat niet in Van Dale) teksten, dertien dus, al dan niet bedoeld om, zoals in de bakkerij, in alle geval twaalf gave te hebben. Stilistisch behoren ze tot de predicatie, ze zijn dus bedoeld als lezingen tijdens de viering, of zijn daarop allicht gebaseerd. De beide auteurs wensen het uitdrukkelijk in hun collegiale midden te laten wie precies wat heeft geschreven, maar hier en daar verraden persoonlijke noten wel om wie van de twee het gaat.

    Op blz. 134 citeert de auteur een toehoorder van een preek: ‘Ik heb intens genoten en ik heb er veel aan gehad, maar ik kan hem niet direct navertellen.’ Dat laatste geldt ook voor deze lezer. Je leest deze vlot geschreven teksten zonder al te veel moeite en zonder gestoord te worden door uitspraken die doen steigeren, maar veel meer dan een vaag vermoeden van wat nu eigenlijk de bedoeling was, blijft er niet over.

    De taal is modern, met (te) veel modieuze mediatieke woorden, soms in slecht Engels. Men richt zich tot moderne mensen, maar met een boodschap die erg dubbelzinnig is. De auteurs bepleiten een terugkeer naar het Bijbelse, het evangelische, het ‘oorspronkelijke’, mystieke, poëtische, onzegbare van het geloof of de ‘religie’, maar zij beseffen dat in hun Vrijzinnige gemeenten de stemming meestendeels anders is. Vechten tegen de bierkaai, dus. Het probleem is echter dat het zeer moeilijk is om tegenover elke vorm van vrijzinnigheid een boodschap te stellen die het rationele schuwt of verwerpt of verwijst naar iets dat het rationele overstijgt. Rationaliteit en transcendentie zijn moeilijk te verzoenen.

    De auteurs geven echter de indruk dat wie het transcendente verwerpt, zich meteen afwendt van dimensies van het bestaan als poëzie, zingeving en zelfs samenleving en ethiek. Daarin ligt mijns inziens hun vergissing. Zij zoeken God in de wereld, waar hij tot uiting zou komen in de natuurbeleving, in de poëtische ervaring, in het zich verbonden voelen, maar ook in de individuele mystieke belevenis. De uitdrukking ‘ten diepste’ komt in bijna elke lezing voor. Enerzijds is het vanzelfsprekend ook voor een ongelovige zonder meer mogelijk om zich daardoor te laten beroeren; anderzijds weten de auteurs nergens precies te zeggen wat zij met dat ‘ten diepste’ bedoelen, en dat is teleurstellend. Voor de lezer lijkt het een uitnodiging om grenzen te overschrijden die de auteurs nogal boudweg trekken, maar die niet aan een realiteit beantwoorden. Zij verdedigen verhalen, ook Bijbelse, als een noodzaak voor zingeving, een vereiste voor het overleven zelf, een remedie tegen de angst en de vertwijfeling van het zinloze ongelovig bestaan. Zij lijken zelfs hier en daar in het midden te laten of dat verhaal enige waarheidswaarde hoeft te hebben: misschien volstaat het dat het verhaal ‘werkt’, dat het troost en verlicht, dat het efficiënt is, zoals de genade, of de predicatie.

    Ik was verrast om hier herhaaldelijk Spinoza tegen te komen, tot ik in de biografie van Heine Siebrand las dat hij gepromoveerd is op een proefschrift over deze radicale filosoof. Toch heb ik niet de indruk dat Spinoza een drijvende kracht is achter wat we hier te lezen krijgen. Veel meer dan een vaag pantheïsme neemt men niet van hem over, en daarmee doet men de ontstellende en overweldigende kracht van zijn radicaal atheïsme hopeloos tekort.

    Samenvattend kan men zeggen dat deze preken licht verteerbaar zijn en misschien wel bij heel wat mensen, ook ongelovigen, een zekere welwillende aandacht zullen opwekken. Maar verwacht er niet teveel van. ‘Ten diepste’ blijf je op je honger, zoals te verwachten. Het is immers niet in mystieke ervaringen, noch in de openbaring van Oude of Nieuwe Testamenten, noch in de literatuur of schwärmerische natuurervaringen dat men de ultieme waarheid moet zoeken over de mens, de Natuur en het Universum. De mens heeft misschien wel behoefte aan verhalen, maar dan vooral als verwoording van waarheden, niet als taalspel rond ficties. Verhalen die de waarheid en de harde realiteit verhullen of verbloemen hebben al te lang onze samenleving gedomineerd en geteisterd. Laten we veeleer luisteren naar hen die al die tijd die verhalen hebben ontluisterd en ons er fijntjes op gewezen hebben dat de nieuwe kleren van de keizer niet kunnen verbergen dat hij rillend in zijn blootje staat.

     

     


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    18-06-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.meikever

    Het weer is plotseling omgeslagen, het is lekker warm en heel vochtig buiten. Ik drink een tas rozenbottel op het tuinterras en kijk, wat komt daar aangevlogen? Een meikever voorwaar. Hij landt op de trappen en ligt daar op zijn rug, met zijn pootjes hulpeloos trappelend in de lucht. Ik neem hem voorzichtig op en toon hem aan Lut. Ook zij is blij verrast als een kind. Dan ga ik weer naar buiten en laat de meikever opstijgen van op mijn uitgestrekte hand…

     




    Ik herinner me de meikevers uit mijn jeugd. Oudere jongens wezen me de weg: een meidoornhaag langs de Slag, een zandweg aan de Zuidmoerstraat in Eeklo met enkele huizen en veel tuinen en landbouwgrond. Als je aan de haag schudde, vielen de meikevers eruit. Veel succes heb ik nooit gehad. Ik kreeg eens een kever van een buurjongen, in een ‘stekkedoosje’ van Union Match. Er waren jongens die een draad bonden aan een van de pootjes van zo’n kever en hem dan lieten vliegen zoals je een hond uitlaat.

    Daarnet voelde ik de pootjes krieuwelen op de huid van mijn hand zoals, wat, zestig jaar geleden? Ongelooflijk hoe die herinneringen ons bijblijven en ons moeiteloos terugvoeren naar de tijd en de omgeving van toen. Ongeveer alles is veranderd sindsdien. Alleen die meikever is eender, al is het natuurlijk een andere.

    En ik? Zo anders, maar nog altijd dezelfde.


    Categorie:natuur
    Tags:natuur
    14-06-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Evolutie, cultuur en betekenis - Tom Uytterhoeven

    Tom Uytterhoeven, Evolutie, cultuur en betekenis, Garant – Antwerpen-Apeldoorn, 2011, 167 blz., € 19

    Tom Uytterhoeven is docent RZL (Religie, zingeving en levensbeschouwing) en Rooms-katholieke godsdienst aan de bacheloropleiding leraar lager onderwijs van de Lessius Hogeschool Mechelen. Hij werkte zelf ook tien jaar in het lager onderwijs en behaalde in 2011 als werkstudent het diploma van Master in de Gespecialiseerde studies in de Godgeleerdheid en de godsdienstwetenschappen aan de KU Leuven. Dit ‘boek’ moeten we helemaal in het licht van deze gegevens plaatsen, zowel in zijn wordingsgeschiedenis als zijn opzet en uitwerking.

    Enkele hoofdstukken, zo geeft de auteur in zijn inleiding aan, zijn gebaseerd op papers die hij schreef als een onderdeel van zijn opleiding. Het geheel is een herwerking van zijn masterproef, die op zijn beurt de basis vormde voor zijn colleges Godsdienst aan de Lessius Hogeschool. De auteur situeert zich daarmee in een bepaalde context, zoals ook ten overvloede blijkt uit zijn voetnoten. Die verwijzen in ruime mate naar zijn Leuvense theologieprofessoren en zelfs enkele van hun voorgangers.

    De auteur beweert dat hij in dialoog gaat met Daniel Dennett. Dat is echter slechts gedeeltelijk zo. Het beeld dat hij schetst van de filosofische inzichten van Dennett is onvolledig, oppervlakkig en dus zeer vertekend. Ofwel heeft hij Dennett niet goed begrepen, ofwel stelt hij hem bewust anders voor dan hij is. Ik weet niet goed welke van de twee veronderstellingen de meest kwalijke is. Ik vrees echter dat we de redenen voor de onvolkomenheden van dit boek hoofdzakelijk moeten zoeken in de haast waarmee de auteur gemeend heeft zijn onvoldragen ideeën in boekvorm te moeten gieten, naar eigen zeggen op uitnodiging van de uitgever, maar die heeft wellicht hoofdzakelijk gedacht aan de studenten die zich dit boek als handboek zullen aanschaffen bij de colleges, zoals ook al het geval was bij enkele boeken die herhaaldelijk in de voetnoten verschijnen.

    Hoe afhankelijk de auteur is van zijn bronnen, blijkt uit de uitvoerige en zeer talrijke citaten en voetnoten van een al bij al beperkt aantal boeken. Sommige hoofdstukken zijn niet meer dan een haastige en erg letterlijke ‘samenvatting’ van die boeken, die zelf samenvattingen zijn van andere. Veelal ontbreekt elke kritische ingesteldheid tegenover de geciteerde meningen, behalve wanneer het over Dennett gaat, of Richard Dawkins.

    Wanneer een beginnend docent het in zijn eerste publicatie opneemt tegen zwaargewichten als Dennett en Dawkins, speelt hij een wedstrijd die hij op voorhand al verloren heeft. Het baat daarbij niet dat hij zijn kritiek ontleent aan andere auteurs die meer academisch gewicht in de schaal werpen dan hijzelf. Hun argumenten zijn immers enkel in bepaalde kringen, waartoe de auteur zich nadrukkelijk bekent, aanvaard. In wetenschappelijke middens is het inroepen van het transcendente vandaag als het hijsen van de witte vlag, waarmee men aangeeft dat men zich rücksichtsloss heeft overgegeven aan God.

    Van een dialoog met Dennett is er dan ook geen sprake. In grote delen van het boek komt de evolutieleer nauwelijks aan bod, maar worden de traditionele christelijke opvattingen enthousiast toegelicht, zij het op dezelfde onkritische en oppervlakkige manier waarmee hij ook ‘vijandige’ auteurs benadert. Hier en daar betrekt hij ook literaire bronnen in zijn theologische argumentatie, wat soms tot bedenkelijke resultaten leidt.

    Voor deze auteur is de katholieke godsdienst voorwaar geen verzonnen verhaal dat door zijn bedienaars verteld wordt met een duidelijk doel, namelijk het eigen belang en het verwerven van wereldlijke macht, maar een heilsboodschap, gebaseerd op historische feiten: Jezus Christus, de apostelen, de kerkvaders, de kerkelijke tradities en dogma’s, die allen een uiting zijn van de liefde van God voor zijn schepselen. Op geen enkel ogenblik neemt hij zelfs maar in overweging dat het om een verhaal zou gaan, in het beste geval zelfs met een oorbaar doel, namelijk het humaniseren van de samenleving. Het bestaan van het transcendente en van een persoonlijke God is voor hem een vaststaand feit. Tja, dan wordt elke dialoog natuurlijk zeer moeilijk. En aangezien het mislukken van die dialoog uiteraard niet aan zichzelf kan liggen, moet die wel veroorzaakt zijn door de verkeerde inzichten van Dennett, die daartoe een aantal uitspraken of ideeën toegedicht wordt, die de verbazing opwekken van al wie Dennett gelezen heeft.

    Dit is een boek dat voor eigen parochie preekt. Het is, zoals de cursussen RZL in het katholiek hoger onderwijs in Vlaanderen, pure apologetiek, zeg maar indoctrinatie onder een pseudowetenschappelijk kleedje, dat in dit geval zo kort is uitgevallen dat de auteur vaak met de billen bloot staat.

    Komt daar nog bij dat hij zich bezondigt aan al de typisch Vlaamse taalfouten, die zo gemakkelijk te vermijden zijn. Doorheen in plaats van door… heen; het soms tot in het lachwekkende uit elkaar halen van waar- en –op &c; ‘best’ in plaats van ‘het best’; korte termijn-denken in plaats van kortetermijndenken of korte-termijndenken. Hier en daar is een voetnoot niet nagelezen (337!), of is een zin onbegrijpelijk: ‘Nik wordt zelfs verliefd op elkaar.’ (blz. 122)

    Belangrijke en frequent gebruikte begrippen blijven onverklaard, zoals transcendentie, of wat de mens ‘overstijgt’, genade, zondigheid &c, terwijl andere gebruikt worden zonder enig inzicht, zoals de Verlichting (blz. 92 vv.). Werken, auteurs en ideeën worden buiten hun context en los van de argumentatie geciteerd en zijn hier en daar niet meer dan name-dropping om indruk te maken.

    Misschien zou men zich erover moeten verheugen dat Darwin, Dennett en Dawkins ter sprake gebracht worden in een milieu waar dat helaas al te weinig gebeurt. Als het echter op deze eenzijdige manier gebeurt, is het wellicht beter dat men het houdt bij de christelijke klassiekers en de officiële dogma’s.

    Onze auteur heeft zich blijkbaar laten verleiden door een commercieel geïnspireerd aanbod van een uitgever om een tekst te publiceren die daartoe nog niet rijp was.


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    07-06-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pascal Smet of Pieter Wispelwey?

    Ik hou van muziek. Dat is een vaststelling. Ik merk dat muziek altijd een diepe indruk maakt op mij en dat ik er intens van geniet. Ik heb behoefte aan muziek, altijd en overal, zoveel mogelijk, zo goed mogelijk. Alle soorten muziek, maar de ene heb ik wel liever dan de andere, in het algemeen of naar gelang de omstandigheden.

    Muziek is uiterst divers: er is het ritme, het tempo, de toonhoogte van de klanken, en de melodie die gevormd met deze elementen; maar ook het timbre van het instrument en de combinatie van verschillende instrumenten. Met beperkte of zeer uitgebreide middelen maken wij zeer verscheiden vormen van muziek. De mogelijkheden zijn quasi oneindig.

    Het is echter niet alleen, of niet zozeer, die onuitputtelijke mogelijkheid om steeds nieuwe, nog ongehoorde muziek te maken die ons aanspreekt. Er zijn muziekstukken die we graag horen en herhaaldelijk herbeluisteren, niet alleen in steeds nieuwe interpretaties, maar ook in één bepaalde interpretatie, via muziekopnames, waarvan er al een ontelbaar aantal zijn.

    Er zijn maar weinig vormen van muziek die me niet liggen. Als ik probeer te verwoorden waarom ik iets niet graag hoor, dan heb ik daar moeite mee, maar ik weet wel perfect wanneer het zo is. Het begrip ‘banaal’ verwoordt het misschien nog het best, maar wat maakt iets banaal? Ik denk daarbij aan allerlei populaire muziek, maar niet alle populaire muziek is banaal natuurlijk. Misschien is het vooral de combinatie van oppervlakkige deuntjes met onnozele teksten die me het minst bekoort. Voor het overige sta ik open voor alle vormen van muziek, tot de meest bizarre.

    Ik moest daaraan denken toen ik nog maar eens naar het avondnieuws en een politiek duidingprogramma keek. Ontstellend hoe de mensen daar hun eigen opvattingen hardnekkig verdedigen en alle andere opvattingen als totaal onaanvaardbaar verwerpen.

     



    Neem nu de onderwijshervorming die men in Vlaanderen meent te moeten doorvoeren. Sinds mensenheugenis kiest men een bepaalde richting bij de aanvang van het secundair onderwijs, op de leeftijd van twaalf jaar, grotendeels op basis van de intellectuele capaciteiten van de leerlingen. De jongeren zitten dan samen in de klas met de groep die voor een bepaalde richting gekozen heeft, en binnen die richting voor nog een verdere onderverdeling. Bijvoorbeeld: algemeen secundair onderwijs, richting Latijn en Grieks. De huidige minister wil dat die keuze later valt en dat men dus in de eerste twee jaar zoveel mogelijk een homogeen pakket aanbiedt aan alle leerlingen, wat ook hun begaafdheid is, zoals nu het geval is in het lager onderwijs. Op de keper beschouwd, komt het dus neer op het uitbreiden van het lager onderwijs met twee jaar en het inkorten van het secundair onderwijs, dat dan maar vier jaar zou duren.

    Ik wil het hier niet hebben over de voor- en nadelen die deze twee systemen ongetwijfeld hebben. Dat is een kwestie die eigenlijk het best door pedagogen onderzocht en toegelicht wordt. Helaas blijkt dat geen oplossing te bieden: de meningen zijn ook bij de specialisten verdeeld. Wat mij opvalt, is de heftigheid waarmee de tegenstanders tekeergaan. Hun eigen idee is vanzelfsprekend en alleenzaligmakend, de ideeën van de anderen zijn idioot en onbespreekbaar.

    Het gebeurt maar zelden dat verstandige mensen totaal idiote voorstellen doen over dergelijke belangrijke onderwerpen. Akkoord, men heeft zich in het verleden ook wel al eens vergist in onderwijszaken. Zo herinneren wij ons het beruchte VSO in Vlaanderen, het Vernieuwd Secundair Onderwijs van 1970. Het heeft niet lang geduurd voor men de nadelen en het utopisch karakter van die hervorming inzag, om nog te zwijgen van de hoge koste ervan, en na allerlei aanpassingen in de richting van de vorige toestand is men in 1988 ook officieel overgestapt naar een ander systeem, waarbij de vernieuwingen grotendeels ongedaan gemaakt werden.

    Hebben wij grote nadelen ondervonden van die episode? Is de kwaliteit van het onderwijs er aanzienlijk op achteruit gegaan? Zijn er grote maatschappelijke gevolgen geweest? Ach, wie zal het zeggen? Jongeren zijn jongeren en de menselijke intelligentie is wat ze is en de rechtstreekse invloed daarop van de ene of de andere onderwijsvorm is zeer relatief. Jongeren zijn ongeveer even ontwikkeld overal ter wereld, zoals ook de volwassenen. Er is niet één land waar iedereen super intelligent is, of super dom. Als er verschillen zijn, dan zijn die vooral tussen de mensen onderling, en die hebben waarschijnlijk meer te maken met individuele kenmerken waarop wij weinig vat hebben. Onderwijs is belangrijk, maar er zijn in de wereld ontelbare vormen van onderwijs, met grotendeels vergelijkbare resultaten in vergelijkbare omstandigheden.

    Er lijkt dus maar heel weinig reden te zijn om een bepaald systeem radicaal in vraag te stellen en het ingrijpend structureel te veranderen. Men heeft dat al eerder geprobeerd, en het resultaat was verre van indrukwekkend. Het zijn niet de structuren die belangrijk zijn, maar de kwaliteit van het onderwijs, en die hangt vrijwel volledig af van de leerkrachten. Als we dus de kwaliteit van het onderwijs willen verbeteren, dan zal dat het best gebeuren door te werken aan de kwaliteit van de leerkrachten. Wat men zelf niet heeft, kan men niet doorgeven.

     



    In deze en andere politieke en maatschappelijke debatten staan de tegenstanders lijnrecht tegenover elkaar en geven ze geen duimbreed toe. Wat een verschil met de muziek! Daar is het precies de enorme verscheidenheid die zo aantrekkelijk is. Ik moet niet kiezen voor een periode, een stijl, een soort, een instrument, een uitvoerder of een uitvoering: iedereen mag doen wat hij of zij het beste acht en iedereen kan van alles genieten. Als Pieter Wispelwey om een of andere reden plots de cellosuites van Bach wil spelen op een oud instrument en de la afstemt op 395 Hz in plaats van de gebruikelijke 440 Hz, dus bijna een volle toon lager, dan is dat een belangrijke ingreep, maar al bij al met relatief gevolg. Alle tonen zijn dan eveneens lager, maar de intervallen blijven gelijk. Je hoort dus dezelfde melodie, alleen iets lager. Wie geen absoluut gehoor heeft, zal dat nauwelijks merken. Is deze (derde) versie van Wispelwey nu beter of slechter dan zijn vorige en dan alle andere? Wie zal het zeggen? Er is immers niet één goede versie, er zijn er, gelukkig, en tot ons groot genoegen, talloze waarvan we kunnen genieten.

    Een moslima met hoofddoek of zonder? Iedereen samen in de klas of snel differentiëren? Een koning of een president? Kernenergie of windmolens? Twee maand zomervakantie of zes weken? IJs met of zonder slagroom? Ach, wat maakt het tenslotte uit... Quid ad aeternitatem, zei Augustinus: wat betekent het in het licht van de eeuwigheid? Hebben we echt niet beter te doen dan met elkaar twisten over uiteindelijk onbelangrijke zaken?

    Ik denk dat ik die nieuwe Wispelwey-interpretatie toch maar eens in huis haal.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    02-06-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Herbetovering van de wereld - Michael Löwy

    Michael Löwy, Herbetovering van de wereld. Romantische wortels van linkse denkers, Leuven, 2013, 200 blz. Samenstelling en vertaling: Johny Lenaerts. Uitgegeven door Socialisme 21, Grenzeloos en Uitgavefonds Ernest Mandel. Woord vooraf: Ludo Abicht – Jan Willem Stutje.

    Michael Löwy (°1938) is in 1938 geboren in Brazilië uit Weense joodse ouders. Hij woont sinds 1969 in Parijs, waar hij een academische loopbaan volgde bij het CNRS en de École des Hautes Études en Sciences Sociales. Hij schreef vooral over Walter Benjamin, Franz Kafka en over joodse maatschappijkritische denkers. Dit boek is een verzameling van teksten uit zijn werk, daterend van 1979 tot 2010.

    De essays behandelen achtereenvolgens Lukács, Kafka, Rosa Luxemburg, Péguy, Buber, Landauer, Mariategui, Walter Benjamin, Adorno en Bloch, het Surrealisme en Guy Debord. Ze belichten, zoals de ondertitel aangeeft, de ‘romantische’ aspecten van het denken van deze figuren.

    Vooreerst een woord over de vertaling. Die is over het algemeen zeer behoorlijk, maar er zijn tal van kleine onvolkomenheden, die mits aandachtig na te lezen gemakkelijk hadden kunnen vermeden worden. Hier en daar heeft de vertaler onvoldoende moeite gedaan om typisch Franse tournures of zinsconstructies om te zetten in even typisch Nederlandse. Slechts een enkele keer levert dat vrijwel onverstaanbare zinsneden op.

    Michael Löwy is zonder enige twijfel een bijzonder scherpzinnig en erudiet auteur. Hij slaagt erin om op een beknopte maar heldere wijze de figuren en hun ideeën zo te presenteren dat de lezer althans de indruk heeft dat hij de essentie ervan begrepen heeft, een niet geringe verdienste.

    Gaandeweg maakt Löwy duidelijk wat hij bedoelt met ‘romantisch’ en ‘de Romantiek’, en wat zijn figuren ermee bedoelen en wat ze er niet mee bedoelen. Daaruit blijkt dat men niet kan spreken van één klare en duidelijke betekenis van die termen, maar dat het gaat om een niet onaanzienlijk aantal elementen die in verschillende combinaties voorkomen bij auteurs en critici, en waarvan sommige ook aanwezig zijn in definities van andere termen en begrippen, zelfs van fenomenen die men gewoonlijk als tegengesteld ziet aan de Romantiek, bijvoorbeeld de Verlichting.

    Zo is het mogelijk dat sommigen in hun ‘romantisch’ verzet tegen het rationalisme van de Verlichting toch de religie afzweren, die anderen als een essentieel element zien van de Romantiek. Het is goed om voortdurend te blijven beseffen dat dergelijke algemene termen slechts op een benaderende manier de werkelijkheid benoemen en geenszins als eenduidige, elkaar uitsluitende definities kunnen gehanteerd worden.

    Wie niet vertrouwd is met de geschiedenis van het ontstaan van het socialisme vindt hier ruimschoots zijn gading. Af en toe gaat de auteur ietwat te snel over bepaalde verwijzingen naar namen en begrippen heen, maar dan volstaat een snelle blik op bijvoorbeeld Wikipedia om meteen weer mee te zijn.

    De titel ‘herbetovering van de wereld’ verwijst naar Max Webers dictum Entzauberung der Welt, een onttovering die men toeschrijft aan een rationalistische ingesteldheid, een typisch kenmerk van het Verlicht denken, en vooral aan de kapitalistische wereldvisie die daarvan het gevolg is. Dit is echter een zeer simplistische voorstelling van de zaken, die in de verscheidene bijdragen niet altijd voldoende genuanceerd wordt in hoofde van de besproken figuren.

    Dat de Verlichting het belang van de rede benadrukt, daarover kunnen we het wel eens zijn. Dat die rationaliteit lijnrecht zou leiden naar een kapitalistische economie waarin geen plaats meer is voor ‘hogere waarden en gevoelens’ en waarin enkel nog winstbejag telt, is een al te haastige conclusie. Men kan immers op grond van dezelfde rationaliteit evengoed uitkomen bij een antiglobalistische, ecologische en radicaal democratische ideologische instelling. Omgekeerd kan men de uitwassen van het brutale kapitalisme evengoed of zelfs met veel meer reden op de rekening schrijven van de uiterst irrationele machtswellust en een totaal gebrek aan toekomstvisie, die vreemd zijn aan het Verlichtingsdenken.

    Deze onduidelijkheid, of dubbelzinnigheid, vergezelt ons door de hele reeks van de essays heen. De ‘betovering’ van de Romantiek en dus ook de ‘herbetovering’ die het socialisme stelt tegenover de onttovering van het kapitalistisch systeem, zijn aanvechtbare principes. Zo is de romantische nostalgie naar vroegere tijdperken, zoals de Middeleeuwen, niet meer dan dat: een ongegrond ophemelen van een toestand waarvan men de onmiskenbare gore details zedig verzwijgt: geen van de besproken auteurs zou vrede nemen met de concrete maatschappelijke omstandigheden van die tijd, noch met het bedenkelijke beschavingspeil inzake gezondheidszorg (denk aan de pestepidemieën) en elementair comfort (denk aan de hygiënische omstandigheden), noch met de voortdurende oorlogsdreiging en andere vormen van brutaal geweld. Met hun revolutionaire opvattingen en hun gewoonte om die ongezouten naar voren te brengen, zouden ze het waarschijnlijk niet lang uitgehouden hebben in een tijd die ze nochtans als utopisch voorbeeld stellen tegenover het kapitalisme van hun eigen tijd.

    We moeten ons ernstig de vraag stellen of het wel zo goed is dat men ‘betoverd’ is, zoals dat inderdaad in de door het christendom overheerste middeleeuwen en een flink stuk van de moderne tijd het geval was in brede lagen van de bevolking, een toestand die ook vandaag nog verre van voorbij is. Betovering wil immers zeggen dat men denkt en handelt vanuit ideeën die door iemand anders met list of met geweld zijn opgedrongen aan nietsvermoedende of machteloze slachtoffers. Wie betoverd is, is niet meer bij machte om zelfstandig te denken. Men denkt en handelt vanuit een waan, niet vanuit een correcte inschatting van de waarheid. Dat is de essentie van het christendom: een verhaal dat geen enkele objectieve, ontologische waarheidswaarde heeft, maar dat de mens desondanks in staat moet stellen om het in dit tranendal uit te houden, hoofdzakelijk in de hoop op een louter ideëel rechtvaardig oordeel op het einde der tijden en een even onrealistische eeuwige zaligheid voor de uitverkorenen, bij wie eenieder zich vanzelfsprekend meent te mogen rekenen.

    Dit is inderdaad wat de Verlichting ontkent en bestrijdt. De mens is perfect in staat om zonder die betovering deugdzaam te leven en hier en nu een zinvol leven te leiden, zonder enig vooruitzicht op een leven na de dood. Dat is niet alleen de waarheid, het is ook een beter verhaal dan het al te doorzichtige christelijke, dat bovendien ontkracht wordt door de schandelijke levenswandel, de rijkdom en de wereldlijke macht van de kerk. Die ‘verlichte’ levenshouding hoeft het helemaal niet te ontbreken aan het enthousiasme en de heilige verontwaardiging die de auteurs al te exclusief toeschrijven aan de ‘romantische’ ingesteldheid, zowel die van de voorbije gouden eeuwen als die van de ijle utopische dromen van het socialisme.

    Het enthousiasme en het engagement dat de verlichte geest kenmerkt, is niet geringer dan dat van betoverde geesten, integendeel zelfs, omdat het berust op ware inzichten en niet op verdachte mythische verhalen, en niet gecompromitteerd is door de levenswandel van de ‘tovenaars’ en de goedgelovigheid van de betoverden. Verlicht denken is iedereen gegeven, omdat wij allen over een verstand beschikken. Betovering berust of zelfbegoocheling, maar veel vaker op propagandatechnieken van berekenende, machtsgeile strebers met dictatoriale trekken en zonder enige scrupule. In geen van beide gevallen is er ook maar de minste garantie op waarheid en eerlijkheid. Voor elke welmenende mens is de keuze dan gauw gemaakt.

    Dit is een boeiende, verhelderende en zeer informatieve verzameling van essays, die op een evenwichtige, beredeneerde en duidelijke manier toelichting geven bij een problematiek die vooral de twintigste eeuw op een bijzonder gewelddadige manier heeft doordrongen, maar die ook vandaag nog tot de kern behoort van de vragen waarmee onze samenleving elke dag worstelt: wat is de taak van de staat? Wat zijn de rechten en de plichten van het individu? Wat is de functie van de gemeenschap?

     

     

     


    Categorie:samenleving
    Tags:levensbeschouwing
    01-06-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.de utopie van Martin Buber

    Toen de kwestie van een terugkeer van de Joden naar hun historisch vaderland concreet ter sprake kwam, al geruime tijd voor het einde van de Tweede Wereldoorlog, stelde zich onvermijdelijk de vraag naar wat er moest gebeuren met de bevolking die zich daar sinds de Diaspora gevestigd had. Wij weten hoe dit probleem onopgelost is gebleven tot op de dag van vandaag, en dat het oorzaak is van locale en internationale spanningen en van steeds weer oplaaiende bloedige conflicten.

    Martin Buber (Wenen, 8 februari 1878 – Jeruzalem, 13 juni 1965) was een zionist, dat wil zeggen dat hij pleitte voor die terugkeer naar het land van de historische oorsprong van het Joodse volk; zijn opvattingen weken echter in belangrijke mate af van wat men meer algemeen als het zionisme is gaan interpreteren, omdat hij pleitte voor een gemeenschappelijke Arabisch-Joodse staat. De beide bevolkingsgroepen zouden daarin gezamenlijk deelnemen aan het bestuur van het land, zonder dat een van beide de andere zou onderdrukken. Voor de Joden zou het volstaan dat zij hun religieuze eigenheid konden belijden en dat ze konden leven in het land waar ze als volk ontstaan waren.

     




    Zijn opvattingen hebben het niet gehaald. Wij kunnen ons evenwel afvragen of dat is omdat ze niet haalbaar waren, dan wel omdat men zijn wijze raad in de wind geslagen heeft en andere, even weinig haalbare ideeën heeft verdedigd en die met geweld heeft proberen te realiseren, met de bekende gevolgen. Was Bubers idee utopisch?

    Het hangt ervan af wat men met utopisch bedoelt. Gewoonlijk interpreteert men dat als dagdromen, verlangen naar iets dat niet realiseerbaar is. Maar men kan het woord evengoed gebruiken om aan te geven dat iets nog niet gerealiseerd is, dat het nog nergens voorkomt (oe-topos in het Grieks), maar dat het wel best mogelijk is en wellicht zelfs de beste oplossing, wat in het Grieks eu-topos zou zijn, de goede plaats, de plaats waar alles volmaakt goed is. Bij Thomas More is het beide: een gedroomd eiland waar alles voorbeeldig is, als een spiegel voor een maatschappij waar heel wat dingen niet zijn zoals ze zouden kunnen of moeten zijn.

    Alles hangt natuurlijk af van de argumenten die men kan aanvoeren ten gunste van die volmaakte(re) toestand. Wat is goed en wat niet? Wat zijn de normen? En wie bepaalt wat juist en verkeerd is?

    Mensen zijn altijd geneigd om hun eigen nut of voordeel na te streven. Wie daarbij niet veel nadenkt, komt tot zeer primaire principes: het belangrijkste voor een levend wezen is dat het zelf in leven blijft. Dat is immers de basisvoorwaarde voor alle verdere discussies. Indien een regeling meebrengt dat ik dood ga, is het heel moeilijk om dat als een goede oplossing voor mij uit te leggen, zeg nu zelf.

    Maar stel dat twee schipbreukelingen op een onbewoond eiland aanspoelen en daar één brood vinden. Zowel de ene als de andere kan vanuit de pure overlevingsdrang aanspraak maken op het hele brood. Om dat te bekomen, zal het echter nodig zijn de andere te verhinderen zijn absolute aanspraak te laten gelden. Er is dan slechts één oplossing: een gevecht tot de dood. Maar voor beiden is ook het overleven essentieel. Dat kan, mits ze nadenken, leiden tot een gesprek in plaats van een gevecht, met als waarschijnlijke uitkomst dat ze het brood verdelen.

    Dat is precies wat Buber voorstelde: een dialoog tussen de beide partijen met het oog op het verdelen van de macht. Dat is ook wat wij in onze moderne maatschappij als principe aanvaarden: iedereen heeft het recht op leven en op nog een heel aantal fundamentele mensenrechten. Wanneer daarover betwisting is, dan praten we met elkaar, veeleer dan te vechten. Komen we er niet uit, dan leggen we de kwestie voor aan een hogere instantie, die we zelf met dat doel hebben aangesteld. We leggen ons neer bij de logische beslissing die geveld wordt, ook als die in ons nadeel is. Het alternatief is immers geweld, en dan is het geen kwestie meer van wie gelijk heeft, maar van wie de overwinning behaalt, met welke middelen dan ook.

    Wij zien dat in heel wat gevallen mensen toch kiezen voor geweld. Zij beroepen zich daarvoor op andere principes dan logisch nadenken of algemeen aanvaarde rechtsgronden. In het geval van het zionisme zoals de Arabieren dat interpreteren, hebben de Joden het alleenrecht op het hele gebied dat zij ooit in zijn ruimste vorm als hun vaderland beschouwden, wat er nadien ook mee gebeurd is. Dat heeft geleid tot het verdrijven met alle middelen, ook bruut geweld, van de Palestijnen uit gebieden waarop de staat Israel aanspraak maakt. Er is geen sprake van een dialoog, de aanspraken van Israel zijn onbespreekbaar, het is een ‘heilig voorvaderlijk recht’. Maar dat is ook zo voor de Palestijnen, natuurlijk. En aangezien geen van beiden zich wil neerleggen bij een arbitrage door een internationale instantie (zoals de Verenigde Naties), of die beslissingen naast zich neerleggen, en aangezien de hele wereld over die kwestie hopeloos verdeeld blijft en men aan beide kampen wapens blijft leveren, is de kans dat er ooit vrede komt zo goed als onbestaande.

    Wij blijken als mensheid niet in staat om alle conflicten op vreedzame wijze op te lossen. Daarvan zijn de voorbeelden legio, zowel tussen staten als tussen personen. Elke dag stelt zich de vraag naar het samenleven van zeven miljard mensen met elkaar. Hoewel het evident is dat dialoog en verdeling de beste oplossing is in alle gevallen, zijn we daartoe in heel veel gevallen niet bereid. We verkiezen dan oplossingen die, zoals we uit de geschiedenis ten overvloede kunnen leren, voor beide partijen en voor heel veel onschuldige anderen veel slechtere gevolgen hebben dan een verdeling in dialoog.

    Men zou daaruit kunnen afleiden dat wat Buber voorstelde, namelijk het vreedzaam samenleven van twee, of meer, partijen in één land, onmogelijk is. Als we dat wat ruimer zien dan het Palestijns-Israëlisch conflict, zou dat betekenen dat het samenleven van diverse groepen in grotere verbanden onvermijdelijk leidt tot onoplosbare conflicten. Dat is echter niet wat wij zien. De Verenigde Staten van Amerika is zo’n groter verband, en sinds de Burgeroorlog van 1861-65 is daar niet meer gevochten tussen de staten onderling, terwijl de tegenstellingen tussen die staten en de diverse bevolkingsgroepen zeer aanzienlijk zijn, vaak niet minder aanzienlijk dan die tussen landen die met elkaar in een blijkbaar onoplosbaar conflict gewikkeld zijn. Er zijn andere voorbeelden, op kleinere schaal, van hetzelfde fenomeen. Anderzijds is het even onmiskenbaar dat gemeenschappen, hetzij in hetzelfde land, hetzij in naburige landen, hetzij duizenden kilometers van elkaar verwijderd, voor erfvijanden doorgaan, vaak zonder dat men nog goed weet waarom.

    Het gaat dan om historische situaties uit een ver of recent verleden, om principes als nationaliteit, ras, huidskleur, sociale status, rijkdom en, niet te vergeten, godsdienst. In het pas onafhankelijke India konden moslims en hindoes het niet eens worden en dus heeft men het land gesplitst en geprobeerd om twee religieus homogene landen te maken. Ierland was katholiek, Engeland anglicaans en dus zijn er altijd al conflicten geweest tussen die twee landen. We kunnen zo een hele rij van conflicten aflopen.

    We hoeven echter niet verder te kijken dan België en Nederland. Onze streken zijn opgedeeld in landen volgens allerlei principes, zoals de taal, de godsdienst en de territoriale aanspraken van dictatoriale vorsten. De spanningen zijn echter gebleven. Vlaanderen voelt zich verbonden met Nederland, maar is ervan gescheiden door een niet zo heel lange geschiedenis, dezelfde korte geschiedenis die ons verbindt met Wallonië, waarvan we ons gescheiden weten door een taal, een cultuur, een economisch en een politiek bestel.

    De vraag is dan wat landen en volkeren bindt en wat hen scheidt, en of dat enig belang heeft. Of het met andere woorden mogelijk is dat verschillende mensen en verschillende groepen van mensen vreedzaam met elkaar kunnen samenleven in een en hetzelfde land of, als we verder nadenken, in een globale samenlevingsstructuur die uiteindelijk de hele wereld omvat.

    Laten we klein beginnen. Vlaanderen noch Nederland kan men onmogelijk als erg homogeen bestempelen. Er zijn grote verschillen op talloze punten tussen de autochtone bewoners en er is een belangrijke, zij het regionaal geconcentreerde aanwezigheid van allochtone inwoners, die ook onderling zeer verscheiden zijn. Wij zijn gedoemd om samen te leven. Geen enkele politieke partij pleit (nog) voor een terugkeer van alle allochtonen, maar zelfs als dat toch mogelijk zou zijn, zou dat helemaal niet betekenen dat er een grotere eensgezindheid zou ontstaan onder de autochtone bevolking.

    Samenleven van op eindeloos veel punten zeer verschillende mensen blijkt dus mogelijk te zijn zonder dat ze elkaar omwille van hun verschillen de kop inslaan. Het is echter mijn stellige indruk dat dit enkel mogelijk is wanneer er ofwel voldoende welvaart is om voor iedereen een vrij hoog bestaansminimum te garanderen, ofwel ongeveer iedereen in hetzelfde schuitje zit van uitzichtloze armoede. De discussies die men voert in Vlaanderen beperken zich meestal tot niet-essentiële kwesties, zoals het recht van moslimvrouwen om een hoofddoek te dragen in bepaalde omstandigheden. Er is eten en drinken genoeg voor iedereen, we hoeven niet te vechten om te overleven, gelukkig maar, er is genoeg voor iedereen. Die welvaart maakt het mogelijk dat men zichzelf en de anderen ziet als individuen met eigen, verschillende kenmerken, veeleer dan als identieke soortgenoten. Men voelt zich verwant men anderen, maar men is zich evengoed bewust van de fundamentele verschillen.

    Maar er zijn grenzen. Niet zozeer staats- of taalgrenzen, maar grenzen aan de solidariteit. Wij hebben een beschaving uitgebouwd die gebaseerd is op solidariteit, op samenwerking ten bate van iedereen. In principe verwelkomen we iedereen die aan dat project loyaal wil meewerken. Ik zeg wel: in principe, want er zijn grenzen, of drempels. Zo hebben wij het moeilijk met immigranten die naar hier komen om te genieten van voordelen waarvoor zij of hun voorouders niet gewerkt hebben. Zij zijn aangetrokken door onze hoge levensstandaard, maar hebben die niet mee gerealiseerd. Dat is waar, tot op zekere hoogte. Maar eens ze hier zijn, helpen ze mee de samenleving maken tot wat ze is; als we eerlijk zijn, moeten we toegeven dat we het zonder hen niet kunnen stellen. Je hoort nog heel zelden zeggen dat ze onze jobs komen stelen, want de jobs die zij invullen, wil geen van ons nog doen.

    De vraag is dan weer in welke mate wij (mogen) verlangen dat zij zich aanpassen, en daarmee zijn we terug bij ons uitgangspunt: kunnen mensen en groepen van mensen die onderling zeer verschillend zijn toch vreedzaam samenleven?

    Mensen hebben, zoals de meeste dieren, de natuurlijke neiging om samen te leven, bij voorkeur met soortgenoten. Maar wat is een soortgenoot? Ik voel me meer verwant met een Amerikaanse liberale atheïst dan met een extreemrechtse Vlaamse christelijke fundamentalist. Voor mij is huidskleur een esthetische kwestie, ik voel me veeleer aangetrokken tot kleurlingen allerhande dan dat hun huidsleur mij zou afstoten. Idem voor exotisch klederdrachten of vreemde talen en godsdienstige gebruiken. Dat zijn voor mij drempels die ik moeiteloos neem. Ik heb het moeilijk met heel ander kwesties, en veel anderen met mij. Ik heb het dan over de economische solidariteit en haar politieke invulling.

    Wanneer een ‘vreemdeling’ zich aanbiedt in een gemeenschap en daarin gelijkelijk deelt in de lasten en de lusten, zal uiteindelijk vrijwel niemand daarom malen. Maar onze overlevingsdrang maakt ons uiterst gevoelig voor bedriegers die profiteren, die het spel vals spelen, die veel meer uit het systeem halen dan ze erin steken. Let wel, ik zeg niet dat vreemdelingen, of vooral vreemdelingen dat doen. Dat is een kwestie die men met objectieve statistische gegevens moet bekijken, en ik ben nog nooit overtuigd geweest door argumenten in die richting. Het maakt voor ons niet uit wie of wat de profiteur is, maar we verdragen ze slecht.

    Wie als vreemdeling niet profiteert maar zich eerlijk inzet voor de maatschappij, heeft het recht om zich voor het overige dezelfde vrijheden te veroorloven die wij voor onszelf vanzelfsprekend vinden, binnen de perken die wij ook onszelf opgelegd hebben en die wij in redelijke wetten hebben vastgelegd, maar die wij zelf ook voortdurend overtreden.

    Zolang het dragen van een hoofddoek niet bij wet verboden is (en ik zie geen enkele reden om dat aan wie dan ook te verbieden), mag iedereen die dat wil een hoofddoek dragen. Wij hebben het nogal gemakkelijk over de moslims die hun vrouwen geen gelijke rechten zouden toekennen. Vraag gelijk welke feministe eens of zij vindt dat wij dat in onze wetgeving of in de praktijk dan wel doen. Of dat het christendom een lichtend voorbeeld van verdraagzaamheid en gelijkberechtiging is.

     



    Meer dan driehonderd miljoen Amerikanen, meer dan een half miljard Europeanen, meer dan een miljard Indiërs, meer dan een miljard Chinezen leven samen in politieke verbanden zonder elkaar uit te moorden. Minder dan acht miljoen inwoners van Israel (75% joden, 20% Arabieren) slagen daar niet in, evenmin als de dertig miljoen Irakezen.

    Ik probeer tot een besluit te komen. Het is bewezen dat mensen min of meer vreedzaam met elkaar kunnen samenleven in zelfs zeer grote verbanden ondanks aanzienlijke verschillen op vrijwel alle belangrijke punten. Het is even duidelijk dat men mensen die zich niet inzetten voor de maatschappij waarin zij leven, zal stigmatiseren en uitsluiten, en wel in de mate dat zij zich onttrekken aan hun verantwoordelijkheden, los van alle andere individuele of collectieve kenmerken. Waar men mensen discrimineert om andere redenen dan die maatschappelijke betrokkenheid, gebeurt dat steeds ten onrechte, op niet-rationele gronden.

    Toegepast op Vlaanderen wil dat zeggen dat wanneer de Franssprekenden niet meer op een onaanvaardbare en provocerende manier zouden profiteren van België, onze communautaire problemen meteen opgelost zijn.

     

     


    Categorie:samenleving
    Tags:levensbeschouwing
    27-05-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Radicale secularisatie?

    Stijn Latré en Guido Vanheeswijck (red.), Radicale secularisatie? Tien hedendaagse filosofen over religie en moderniteit, Pelckmans – Klement, 2013, 216 blz., € 22,50.

     

     




    Wie een boek schrijft met als titel ‘Radicale secularisatie’ doet er goed aan van meet af aan duidelijk te maken wat daarmee bedoeld is. Dat lijkt gemakkelijker dan het is. In feite moet je echter het hele boek gelezen hebben voor je enigszins een idee krijgt van wat de auteurs ermee bedoelen. In deze bespreking wil ik proberen om andersom te werk te gaan: eerst duidelijk maken waarover het gaat en pas dan zien hoe de auteurs tegen die problematiek aankijken.

    Secularisatie is een proces waarbij de invloed van het humanistisch denken groter wordt en die van het godsdienstig denken afneemt, met alle gevolgen van dien voor het individu en de maatschappij. We kunnen ervan uitgaan dat die twee benaderingswijzen altijd al aanwezig geweest zijn in ons denken en dat ze in de loop der tijden een wisselend succes hebben gekend. Men neemt ook aan dat althans wat het Westen betreft de rol van de christelijke godsdiensten afgenomen is in recente tijden. Het is over die secularisatie dat de auteurs het grosso modo hebben in dit boek.

    We moeten onze begrippen echter nog wat verder uitzuiveren. Wat bedoelen we precies met ‘godsdienstig’ en ‘humanistisch’? Als we dat proberen te duiden, komen we al gauw terecht bij een ander begrippenkoppel, namelijk ‘transcendent’ en ‘immanent’. Over het onderscheid tussen die twee zijn dikke theologische en filosofische boeken geschreven; men zou zelfs kunnen stellen dat alle theologie en filosofie over dat onderscheid gaat. Laten we eens kijken of we het kort kunnen duiden.

    Met ‘immanent’ bedoelen we dat er slechts één werkelijkheid is. Alles wat we een zijnswaarde toekennen, behoort tot één en dezelfde structuur. Er is dus niets dat daarbuiten valt, er is niets dat op een andere manier ‘is’. Men noemt dat ‘monisme’, van monos, het Griekse woord voor ‘enig, alleen’. Wie aanneemt dat er twee zijnswijzen zijn, is dan een dualist en stelt dat er dingen zijn die het eerste zijnsniveau overschrijden of transcenderen.

    Het monisme is natuurlijk de eenvoudigste structuur. Alles wat is, behoort tot hetzelfde domein en kan dus ook volledig vanuit die structuur verklaard worden. Men kan nooit een beroep doen op een totaal andere structuur of op totaal andere wezens om die eerste structuur te verklaren. Dat is precies wat er gebeurt in het dualisme: de hogere structuur, het transcendente is de wezensgrond en de verklaring van al het andere en verschilt daarvan fundamenteel. Het transcendente heeft te maken met het goddelijke, met God zelf.

    Wie vasthoudt aan een eenheidsstructuur van het zijn, aan het immanente, heeft geen behoefte aan een bovennatuurlijke God die de verklaring is van alles. Voor de monist is denken aan een totaal andere vorm van zijn een contradictio in terminis: zijn is een absolute categorie, je bent of je bent niet, iets is of het is niet, er zijn geen alternatieven. Zijn is zijn. Er zijn ongetwijfeld eindeloos veel manieren van zijn, maar ze hebben allemaal ten minste één gemeenschappelijk kenmerk, namelijk dat ze behoren tot hetzelfde universum. Dat wil in de praktijk zeggen dat ze in principe voor de mens kenbaar zijn, dat ze tot onze leefwereld behoren. En dat op zijn beurt veronderstelt op zijn minst een band met het materiële.

    Het zou echter fundamentele een vergissing zijn wanneer men daaruit zou besluiten dat alleen het materiële bestaat. Dat het materiële bestaat, is voor ons een evidentie. Die materie heeft echter bijzondere vormen aangenomen, die wij levende wezens noemen, en die materiële wezens hebben in en met hun lichaam vermogens ontwikkeld waarmee zij actief kunnen ingrijpen in hun omgeving. Zij geven zin en betekenis aan de materiële dingen en aan de andere levende wezens. Zij denken. Dat is een activiteit van materiële wezens, die men ook objectief kan waarnemen, bijvoorbeeld met gesofisticeerde meetapparatuur, in de hersenen. Men kan zo echter (voorlopig?) hoofdzakelijk vaststellen dat er een dergelijke activiteit is; de inhoud en de betekenis van die activiteit op die manier doorgronden is enkel mogelijk voor primaire ‘gedachten’, niet voor meer complexe ideeën of conversaties. Dat kan alleen in een echte communicatie tussen personen, vooral door de taal. Er is dus een aspect van de werkelijkheid dat gebaseerd is op de materie, maar die zelf niet materieel is, namelijk de inhoud van onze denkactiviteit, de betekenis die wij aan de dingen en de gebeurtenissen geven.

    Het is dus geenszins zo dat de werkelijkheid zich beperkt tot het zintuiglijk waarneembare. Niets is meer reëel dan ons denken en voelen, niet alleen als een activiteit van ons lichaam, maar vooral als zingeving van ons bestaan. Die ‘geestelijke’ dimensie van onze lichamelijke denkactiviteit behoort echter uitsluitend en volledig tot de wereld waarin we leven; zij is ontstaan uit de evolutionaire aanpassing van levende wezens aan hun omgeving, zonder enige inmenging vanuit een bovennatuurlijke dimensie. De mens is niet meer dan een dier met uitzonderlijk verfijnde mentale mogelijkheden die we in andere gradaties ook aantreffen bij andere levende wezens.

    Dat is een eerste probleem in de discussie over het onderscheid tussen immanent en transcendent. Dualisten hebben de neiging om onze ‘geestelijke’ vermogens los te maken van de materie. Ze spreken inderdaad van een geest, een ziel, een verstand enzovoort en ze bedoelen daarmee iets dat in wezen niet materieel is, dat de materie overstijgt, dat dus behoort tot de transcendente wereld waar ook God zich bevindt. De ziel bestaat voor hen werkelijk, los van de materie. Ze is dan ook onsterfelijk, onzichtbaar, niet tastbaar enzovoort. Ze kan bestaan los van het lichaam waarin ze huist tijdens het leven. Ze heeft daardoor iets goddelijks.

    Monisten zijn het daarmee absoluut niet eens. Voor hen zijn onze geestelijke vermogens onlosmakelijk verbonden met ons lichaam. Als dat lichaam sterft, is het ook gedaan met die bijzondere vermogens, net zoals een tijdelijke of permanente beschadiging of defect van de hersenen onmiskenbare gevolgen heeft voor onze ‘geestelijke’ vermogens, ons denken en voelen.

    Voor alle duidelijkheid: ik ben natuurlijk een aanhanger van het monisme. Als we daarvan vertrekken, al was het maar als een veronderstelling, dan is het dualisme weliswaar een fundamentele vergissing, maar anderzijds toch een verschijnsel waarvoor we een verklaring moeten geven: waarom denkt men zo? Waarom hebben zoveel mensen zo lang zo gedacht? Waarom denken nog steeds miljarden mensen zo? Wat is het mechanisme dat mensen zo doet denken? Wat is de functie van het dualisme en van het vooropstellen van het transcendente, van God?

    Voor een rechtgeaarde monist is er geen sprake van transcendentie of God. Er moet dus een reden zijn waarom sommige mensen toch zo denken. Die reden kan, nog steeds vanuit onze immanente redenering, niet zijn dat er een andere dimensie is, zoals de dualisten beweren. Als er met andere woorden geen God is, waarom hebben de mensen die dan uitgevonden?

    Gelovigen beweren dat op die manier de werkelijkheid het best kan verklaard worden en dat op die basis de mens het best kan leven en samenleven. Meer nog: wie niet in God gelooft, kan onmogelijk de hele werkelijkheid verklaren en kan ook niet leven zoals het hoort. Maar hoe weten ze dat? Omdat sommige mensen dat zeggen. En hoe weten zij het? Omdat God het hen, naar hun eigen zeggen, rechtstreeks heeft geopenbaard. Gods bestaan en alles wat daaruit volgt is dus, volgens de monistische en immanente redenering, een verzinsel van mensen. Het kan dan een welmenende waanidee zijn, een loutere vergissing, of een boosaardige list, waarmee men mensen om de tuin leidt, met een verborgen agenda. Als het gewoon een vergissing is, dan kan men dat ook inzien, gewoon door zijn verstand te gebruiken. Als het een list is, die men met alle middelen probeert in stand te houden, vooral indoctrinatie en intimidatie, is het veel moeilijker om die list en die arglistige mensen en structuren te ontmaskeren, zeker voor eenvoudige, ongeschoolde mensen.

    Wat kan de reden zijn van een dergelijke grootschalige manipulatie? Laten we even stellen dat die misleiding gebeurt met de beste bedoelingen, namelijk de wereld zo leefbaar mogelijk maken voor iedereen. Maar dan moeten we aannemen dat de mensen die ons dat voorhouden ons enerzijds iets voorliegen over de grond van de zaak, namelijk het bestaan van een transcendente structuur en van God, maar anderzijds toch het beste met ons voorhebben. Bovendien moeten we ook aannemen dat zij gelijk hebben met dat te doen en dat precies en alleen zij ook nog weten wat het beste is voor ons allen en voor het hele universum. Dat wordt moeilijk, natuurlijk. Het volstaat te kijken naar wat zij ervan terecht gebracht hebben om in te zien dat er meer dan één haar in de boter is.

    De wereld die door de godsdiensten beheerst wordt, is verre van volmaakt, ondanks alle beloften. De godsdienstige mens is niet beter dan de ongodsdienstige, en ook niet gelukkiger. Godsdienst is veeleer een splijtzwam en een reden tot haat en oorlog dan een oorzaak van vrede en welvaart. De enigen die echt baat hebben bij de godsdienst, zijn de bedienaars van de eredienst.

    De transcendente structuur die de dualisten hebben uitgedacht, is een middel om hun macht te legitimeren. In plaats van te spreken uit eigen naam, beroepen zij zich op God, het Almachtig Opperwezen. Veel beter kan men niet doen. Door een maatschappelijke structuur uit te bouwen die volledig berust op het principe van de Almachtige, Alwetende God, onderwerpen zij iedereen, niet aan die overigens onbestaande God, maar aan zichzelf, de bevoorrechte dienaars van God en de enigen die zijn boodschap kunnen verkondigen en verklaren. Toon mij een arme priester en ik zal geloven.

    Wanneer filosofen spreken over het transcendente, gaat het met andere woorden niet over een puur filosofische veronderstelling met betrekking tot de structuur van het zijn, maar over een maatschappelijk fenomeen waarbij sommige mensen anderen misleiden met vergezochte waanideeën, met uiteindelijk als enige bedoeling het verwerven en behouden van macht, aanzien en bezit in de maatschappij. Het is vanuit die scherpe analyse dat we de verschillende bijdragen moeten bekijken die we in dit boek vinden. Het is een lakmoesproef voor de correctheid van de gehanteerde begrippen.

    Men kan mij natuurlijk verwijten dat ik uitga van een veronderstelling, namelijk dat het monisme waar is, en het dualisme bijgevolg onwaar. Hetzelfde kan echter gezegd worden van het dualisme, dat de transcendentie en het bestaan van God vooropstelt. Bovendien meen ik dat, louter filosofisch gezien, het monisme meer waarschijnlijk moet geacht worden dan het gelovig dualisme, dat immers steeds afhangt van een andere inbreng dan de filosofie zelf, namelijk het gratuite, arbitraire aannemen of geloven dat een dergelijke bovennatuurlijke structuur werkelijk bestaat.

    Wanneer wij onze aandacht dan richten, gewapend met de inzichten die onze analyse opleverde, op de bijdragen in dit boek, dan zien wij dat de auteurs erg uiteenlopende standpunten innemen met betrekking tot onze begrippen van immanentie en transcendentie. Er is er echter niet één die vertrekt van het standpunt dat ik naar voren schuif, namelijk dat van het monisme. Zij verdedigen allemaal, zonder enige uitzondering, een of andere vorm van transcendentie, uit eigen naam of namens een andere auteur die zij als basis voor hun bijdrage gekozen hebben.

    De ondertitel van dit boek luidt: ‘Tien hedendaagse filosofen over religie en moderniteit.’ Met die tien filosofen zijn echter (evident, als je gaat tellen) niet de negen auteurs van de bijdragen bedoeld, maar wel tien andere filosofen die zelf ook over die problematiek geschreven hebben. Dat zijn enkele bekende maar ook minder algemeen bekende auteurs, die vooral in bepaalde middens in de belangstelling staan. Die filosofen stoelen hun redeneringen meestal op nog andere filosofen, die nog beter bekend zijn, zoals Plato, Duns Scotus, Thomas van Aquino, Kant, Hegel, Nietzsche, Weber, Heidegger enzovoort. Zo gaat dat in de filosofie. Om een uitdrukking uit mijn jeugd te gebruiken, zou men met een knipoog kunnen zeggen dat de auteurs in dit boek filosofen van het zevende knoopsgat zijn. Toch geef ik graag toe dat ik veel heb bijgeleerd uit hun beredeneerde presentatie van de ideeën van anderen. Alleen was het heel vaak bijzonder moeilijk om te achterhalen of ze nu spraken in eigen naam, in die van een van hun tien voorbeelden, of in naam van een van de grote voorgangers.

    Het eerste hoofdstuk, van de hand van Stijn Latré, is een poging om een aantal begrippen historisch en filosofisch te duiden. Zo maakt hij een onderscheid tussen de niet te ontkennen achteruitgang van de religieuze praktijk in het Westen enerzijds, en een individuele religieuze ‘overtuiging’ anderzijds. Het is een gedachte die herhaaldelijk voorkomt in dit boek, maar die natuurlijk gemakkelijk kan aangevoerd worden, omdat ze niet objectief te ontkennen of bevestigen valt. Hoe meet men immers die individuele overtuiging? En welke invloed heeft ze op het leven van de persoon en in de maatschappij? Is het werkelijk mogelijk dat men echt religieus is en daarvan geen enkele blijk geeft? Het is dan erg moeilijk om nog over graden van secularisatie te spreken: men geeft wel toe dat de kerkelijke praktijk (zeer sterk) afneemt, maar men weigert dat te zien als een definitief en fundamenteel afhaken of als ongeloof.

    We ontmoeten hier ook een andere stelling, namelijk dat de moderniteit, of het humanistisch denken, dat zich afkeert van het transcendente denken, toch (noodzakelijk) voortkomt uit het (echte) christelijke gedachtegoed, dat echter intrinsiek transcendent is. Daarmee gaat men voorbij aan de geschiedenis van het denken en van de filosofie zelf: het christendom is een vrij laat verschijnsel, beperkt tot het Westen, en is afwezig in andere beschavingen, die niet dezelfde transcendente structuur hebben. Het is evengoed of nog beter denkbaar dat de moderniteit teruggrijpt naar of weer aanknoopt met voorchristelijke denkwijzen. Het is immers opvallend dat zogenaamd ketterse ideeën binnen het christendom vaak hun inspiratiebron hebben in de antieke filosofie of in niet-christelijke filosofische, zuiver rationele denkpatronen. Karl Löwith, een van de veel geciteerde ‘tien filosofen’ meent dat het christendom daarmee zijn diepste, transcendentale wortels heeft verraden voor een onbevredigende moderniteit, zoals blijkt uit de desastreuze geschiedenis van de twintigste eeuw. Hans Blumenberg meent dan weer dat het overmatig benadrukken van de transcendentale God in het christendom die God vervreemdt van de natuur, die dan als een quasi autonoom (immanent) domein door de wetenschap kan geëxploreerd worden. Dat leidt tot de gevleugelde uitspraak van Nietzsche: God is dood.

    In het tweede hoofdstuk heeft Guido Vanheeswijck het over de Franse filosoof en publicist Luc Ferry. Hij begint zijn bijdrage met een voetnoot over de al dan niet correcte vertaling van de titels van twee boeken van deze auteur. We vinden dat terug in nog andere bijdragen. In het geval van de boeken van Ferry meen ik dat Vanheeswijck zich vergist: l’homme-Dieu is wel degelijk ‘de god-mens’; Dieu is hier gebruikt als adjectief, zoals in l’homme-machine. In het Nederlands plaatsen we het ‘adjectief’ vooraan: de god-mens, of goddelijke mens, en niet de mens-god, wat veeleer zou verwijzen naar een god met zeer menselijke trekken. Maar dat terzijde.

    Ferry ziet een dubbele evolutie. Enerzijds is er een secularisatie, een ont-tovering van de wereld, waarbij vermeende goddelijke of transcendente aspecten van de werkelijkheid vermenselijkt worden. Anderzijds is er een vergoddelijking van de mens, die zijn mentale vermogens steeds verder uitdiept, het meest diepgaand in de liefde. Ferry spreekt van een overgang van een verticale transcendentie, zoals in het middeleeuwse christendom, naar een moderne horizontale transcendentie, dus binnen het menselijke bestaan.

    Dat is een aannemelijke gedachte, maar ze heeft in feite niets meer te maken met wat wij als transcendentie hebben aangenomen. Er is geen sprake meer van twee gescheiden werelden, maar van een toenadering van twee polen binnen de bestaande werkelijkheid. Dat is immanentisme en monisme. Dat heeft Marcel Gauchet zeer goed begrepen en hij heeft Ferry daarop scherp aangevallen: mensen zijn geen goden; als men het transcendente uitschakelt, ontneemt men de werkelijkheid een dimensie die onvervreemdbaar is. Ferry probeert zich te onttrekken aan die kritiek door erop te wijzen dat het transcendente precies door de secularisering gevaloriseerd wordt door de mens. Daarmee belandt hij in de buurt van de opvattingen van Kant, die ontkent dat wij ook maar iets zouden kunnen weten van het transcendente, maar volhoudt dat wat vroeger vereist werd vanuit de transcendentie van God nu kan afgeleid worden uit de praktische situatie van de mens.

    Het moet gezegd dat de opvattingen van Ferry over die alternatieve transcendentie behoorlijk vaag, om niet te zeggen mysterieus zijn. Wij zien hier een voorbeeld van het verwarren van de zogenaamde geestelijke aspecten van het immanente menselijk bestaan, het denken en aanvoelen, met het transcendente, dat fundamenteel andere zijn. Het is niet nodig te spreken van een vergoddelijking van de mens wanneer we alleen maar bedoelen dat er een verdieping is in het leven van de mens en in de beschaving. Wij mogen niet uit het oog verliezen dat men met het transcendente werkelijk een andere zijnsvorm bedoelt, een ontologisch verschil, het gans andere. Akkoord dat dit een fictie is, of een drogreden, maar dat laat nog altijd niet toe om in een filosofisch of theologisch betoog aan het immanente zomaar transcendente kenmerken toe te kennen.

    Die kwestie komt voortdurend terug in vrijwel alle bijdragen. Filosofisch gezien is er echter geen enkele twijfel mogelijk: in een monistische manier van denken is er geen plaats voor transcendentie; die is er enkel in een duale structuur, maar daarin zijn het transcendente en het immanente fundamenteel anders. Vanzelfsprekend komt in die dualistische redenering onvermijdelijk de onoplosbare vraag naar voren over de raakpunten tussen die twee gescheiden werelden, naar de invloed van het transcendente op het immanente, naar de rol die God speelt in de wereld.

    Ferry probeert het transcendente te redden, maar zijn ware opvattingen blijken duidelijk in dit citaat: ‘…wat ik versta onder het transcendente in het immanente: [want] het goddelijke is in wezen de orde in de kosmos als zodanig, de kosmische harmonie die de mensen transcendeert (buiten en boven hen) en tezelfdertijd immanent is in de werkelijkheid.’ (blz. 44) Dit zou een citaat kunnen zijn uit de Ethica van Spinoza, de monist bij uitstek.

    Erik Meganck bespreekt in het derde hoofdstuk ‘Secularisatie bij Gianni Vattimo’. Die Vattimo is een van die typische filosofen die in heel eigen bewoordingen de werkelijkheid probeert te vatten en daarbij aan allerlei traditionele termen een nieuwe, eigenzinnige betekenis geeft. Zo vertrekt hij van de vaststelling dat alle pogingen om God uit te sluiten uit de filosofie en uit de maatschappij mislukt zijn; het wetenschappelijk positivisme is zelf niet meer dan een ‘geloof’.  Hij meent dat er veeleer sprake is van een terugkeer van God en dat is wat hij bedoelt met secularisatie. Wat vroeger in het transcendente verborgen was voor de mens, komt nu te voorschijn als een innerlijke dimensie van het menselijk bestaan, een ‘mythish-poëtisch-religieus’ aanvoelen dat de hedendaagse mens kenmerkt en dat even ver verwijderd is van het theologisch dogmatisme van het christendom als van de gelijksoortige onzalige dogma’s van het filosofisch atheïsme.

    We kunnen dus ook hier spreken van een overgang naar een horizontaal of immanent soort transcendentie. Het christendom belichaamt dat in zijn traditionele boodschap van de caritas, het liefdegebod, en de incarnatie van Christus ‘belichaamt’ letterlijk de overgang van de transcendente God in de immanente wereld. Het is een mooi verhaal, maar het is een religieuze mythe, religieuze poëzie, die omzeggens niets te maken hebben met de harde werkelijkheid, zowel die van de ontologische vragen van de filosofie als die van het dagelijkse leven van de moderne mens. Vattimo stelt zich blijkbaar geen vragen bij de historische oorsprong van het christendom en de legitimiteit van haar boodschap, noch bij het bestaan van een transcendente en zich incarnerende ( Zoon van) God. Het is een sprookjeswereld die fel en schrijnend afsteekt bij de realiteit van wat godsdienst en het christendom in het bijzonder aangericht hebben in deze wereld en nog elke dag aanrichten. De moderne mens heeft misschien wel behoefte aan (goede) poëzie, maar nog meer aan rechtvaardigheid.

    Laurens ten Kate is de auteur van het vierde hoofdstuk, dat de opvattingen behandelt van Jean-Luc Nancy. Die stelt dat moderniteit niet voortkomt uit het christendom, als een historisch en logisch gevolg, maar dat het seculaire en het religieuze steeds aanwezig geweest zijn in de geschiedenis en dus ook in het christendom. Het is dus, zoals men nu graag zegt, niet een of-of verhaal, maar een en-en verhaal. Secularisatie is dus geen recent verschijnsel dat het religieus denken ontkracht, het zijn twee valabele aspecten van het menselijk denken. In de praktijk komen de deconstructies en de analyses van Nancy echter neer op hertalingen van onder meer de christelijke dogma’s in een veeleer dubbelzinnig discours, waar we ver zijn van onze vooronderstellingen over het scherpe en in mijn ogen heilzame onderscheid tussen transcendent en immanent.

    Het vijfde hoofdstuk is gewijd aan Giorgio Agamben, een in hoofdzaak politiek hedendaags denker, die zich herhaaldelijk waagt aan confrontaties met religie en theologie. Ik was niet vertrouwd met zijn denkbeelden en ik ben de auteur, Job De Meyere dankbaar voor zijn introductie. Het zou ons te ver leiden om de ideeën van Agamben, zelfs over de beperkte problematiek van de secularisatie, hier volledig uiteen te zetten. Ik geef slechts enkele aanzetten.

    Vooreerst stelt hij dat secularisatie steeds verbonden blijft met datgene waarvan ze zich verwijdert, namelijk het religieuze, precies omdat ze een reactie daarop is. Het is een vaak herhaalde stelling in dit boek, maar ze overtuigt me niet. Het is immers mogelijk om tegenover het religieuze het a-religieuze te stellen, iets dat het religieuze ontkent, dat historisch en logisch voorafgaat aan en zich dus fundamenteel onderscheidt van het religieuze, en dat door het religieuze bestreden en verdrongen wordt.

    Een tweede idee van Agamben is ‘de staat van uitzondering’. Het is een complex idee, dat de situatie beschrijft waarin de wet nog wel bestaat, maar niet meer van toepassing is en niet meer kan ingeroepen worden om rechten te laten gelden (zoals bijvoorbeeld in een concentratiekamp of in een autoritaire dictatuur). De mens verandert daardoor in een machteloos wezen, dat ten prooi is aan de almacht van de soeverein, die nochtans in de eerste plaats moet instaan voor de toepassing van de wetten. Agamben ziet in die soeverein een beeld van transcendente God, die enerzijds de wetten opschort omdat hij erboven verheven is, maar anderzijds in de immanente wereld ingrijpt als redder en als einddoel. Het christendom is een immanente heilseconomie, aangestuurd door de transcendente God, via de incarnatie van Jezus Christus. Wij kunnen de transcendente God erkennen in de lof die wij hem in zijn meest zuivere vorm toezwaaien.

    Een volgend aspect van Agamben kleurrijke opvattingen vinden we in de gedachte van collateral damage. Om de vrede te bewaren of te bereiken, is het soms nodig oorlog te voeren. Dat daarbij slachtoffers vallen, is niet te vermijden. Agamben wijst op zijdelingse schade, die haar verantwoording zou vinden in het hogere doel van de (heils)economie. Het immanente bestaan wordt op die manier volledig ondergeschikt gemaakt aan het uiteindelijk doel, wat het ook kost, zelfs de opheffing van de fundamentele mensenrechten. Daartegen kan in een democratie alleen de publieke opinie en de (vrije) pers effectief reageren.

    Uiteindelijk verzet Agamben zich tegen alle anarchistisch machtsdenken. Enkel wanneer men niet meer in termen van macht denkt, kan er een oplossing komen voor de problemen van de mensheid. Het heeft geen zin om in een secularisatiebeweging de almacht van een transcendente God over te dragen naar immanente machthebbers en –structuren. Agamben spreekt liever van profanatie: in plaats van de macht te sacraliseren, moet ze geprofaneerd worden. In de afwezigheid van een soevereine macht verdwijnt ook elk extrinsiek doel in de wereld: het gaat enkel nog om het in stand houden van wat er is, op de best mogelijke manier. Agamben gebruikt daarbij toch nog religieuze begrippen, zoals de komst van de Messias, maar dat lijkt niet meer dan een literaire locus.

    André Cloots is aan het woord in het zesde hoofdstuk, of is het Marcel Gauchet? Ik heb met dit hoofdstuk de meeste moeite gehad. De auteur, André Cloots, gaat probleemloos uit van allerlei christelijke opvattingen, die hij als verworvenheden van de filosofie beschouwt. Hij interpreteert alles vanuit zijn christelijk standpunt. Zo stelt hij meteen de vraag of het niet zo is dat het christendom de secularisatie beïnvloed heeft, veeleer dan andersom. Dat is zijn goed recht, maar ik vrees dat niet iedereen daarvoor veel begrip zal kunnen opbrengen. Zo stelt hij op blz. 104 dat ’het lijkt dat de joods-christelijke traditie over het algemeen goed overweg kon met de redelijkheid – ook met het idee van een redelijke God.’ O, ja?

    ‘Is het mogelijk dat de moderniteit zoals wij die kennen, tot op zekere hoogte een kind is van die joods-christelijke traditie, een kind dat zich uiteindelijk lijkt te keren tegen zijn ouders?’ (blz. 105) Vervolgens voert hij aan dat Marcel Gauchet dat op een overtuigende manier aantoont. Ons hedendaags denken is geschraagd door het christelijk denken. Het autonome denken over de natuur is dan (uitsluitend) het resultaat van een steeds sterker doordrijven van het anders-zijn van God, van zijn transcendentie, binnen de religie zelf. Zo slaagt Gauchet erin de openbaring, de incarnatie en het kerkelijk magisterium te duiden als belangrijke begrippen in de (christelijke) evolutie naar een grotere menselijke autonomie en een toenemend belang van het immanente. Precies door te benadrukken dat wat we hier doen ook transcendente betekenis heeft, benadrukken we het belang van het immanente.

    Ik vrees dat Gauchet, hoe belangrijk hij ook moge zijn, enkel leesbaar is voor mensen als André Cloots. Men kan dezelfde fenomenen ook en beter beschrijven vanuit een niet-christelijk en niet-religieus oogpunt. Dat lijkt me intellectueel interessanter dan deze onverholen pogingen tot recuperatie van het autonome menselijk denken, dat we niet aan het christendom te danken hebben, maar aan alles en iedereen dat zich daartegen heeft verzet, helaas vaak ten koste van het eigen leven.

    Tom Jacobs presenteert ons John Milbank, een theoloog. En wat voor een! Om te beginnen geeft hij toe dat het christelijk verhaal niet meer is dan dat. So what? Ook de filosofie is een verhaal, alles is een verhaal. Laat de filosofen dus maar bewijzen dat hun verhaal beter is, meer efficiënt enzovoort. Of een verhaal ook waar is, of er ontologische waarheid aan vastkleeft, lijkt totaal onbelangrijk. Het gaat er immers om de mens een boodschap aan te reiken die hem toelaat het nihilisme en de ongebreidelde machtsstrijd te overwinnen, of toch ermee te leren leven. Vervolgens wijst hij allerlei evoluties binnen het christendom af als onheilzaam, zoals Duns Scotus, maar ook het hele protestantisme. Die hebben volgens hem niets begrepen van de echte christelijke ontologie. God is immers niet transcendent in de zin van totaal anders, maar in de zin dat hij zich realiseert in zijn schepping. ‘God is geen substantie die op zich bestaat en dan besluit iets uitwendigs te scheppen. De geschapen wereld is de differentiatie van God.’ Dit is een citaat uit Milbank, niet uit Spinoza! De zijnden participeren aan het zijn van God. Daaruit trekt Milbank allerlei interessante conclusies, waarbij hij zowel het brutaal liberale neo-kapitalisme veroordeelt als het ruige communisme, en pleit voor een nogal idyllisch lijkend christelijk socialisme.

    Guido Vanheeswijck staat in voor een tweede bijdrage, nu over Charles Taylor, de bekende katholieke filosoof van het secularisme. Hij heeft daarin veel aandacht voor de evolutie in Taylors denken. Daaruit blijkt dat Taylor evenals Gauchet van mening is dat er slechts één verhaal is van het Westers denken, namelijk het christelijke, en dat alle andere ideeën daaraan schatplichtig zijn. De moderne, grotendeels geseculariseerde (Westerse) wereld heeft zichzelf te danken aan evoluties binnen het christendom, en niet, zoals onder meer Richard Dawkins beweert, aan de vooruitgang van de wetenschap. Nou, dat had Galilei moeten weten! Hij was geen ketter, maar een diepgelovig, zij het nogal alternatief christen, en hoefde dus helemaal niet veroordeeld te worden. Tja…

    Het is bekend dat Taylor het verschijnsel van de secularisatie betreurt. Hij is ervan overtuigd dat door het verdwijnen van het godsdienstige in de harten van de mensen en in de maatschappij allerlei betekenissen verdwijnen die hij als essentieel beschouwt voor de mens. Hij denkt daarbij aan de betekenis van het lijden en het offer. Het kan zijn dat er nog mensen zijn die zo denken, maar ik vrees dat het er niet veel zijn, en in ieder geval deel ik hun mening niet. Het lijkt mij ook hier te gaan om recuperatie en poëtisch-mythisch gemurmel, verpakt in duizenden bladzijden ‘filosofische’ argumentering, die echter met enkele gerichte vragen ontkracht worden: wat is de oorsprong van de christelijke boodschap? Wat is haar waarheidsgehalte? Wat is haar efficiëntie? Wat is haar overtuigingskracht voor de moderne mens? Taylor vergelijkt onze situatie met die van Shakespeares Othello, die ten onder ging aan zijn jaloerse onvermogen om te geloven in de goede trouw en de liefde van Desdemona. Wij geloven niet in Gods liefde, en dus, zo impliceert Taylor, wacht ons enkel de moord op wat wij liefhebben en onze eigen ondergang. Dat is een vreselijke gedachte, en een ongehoord kwetsende aantijging voor elke vrij denkende mens. Wie niet transcendent denkt, is niet in staat tot liefde. Dat is voor mij onaanvaardbaar. Het bewijst nog maar eens waaruit hoe ver de ‘liefde’ van de christenen gaat voor de ‘heidenen’.

    Ook Stijn Latré krijgt een bisnummer, dat hij wijdt aan René Girard, de filosoof die zich tot het christendom bekeerde. Wij krijgen hier de bekende verhalen over de mimetische begeerte en de zondebok en de analyses van Griekse mythen en tragedies. Het is hoofdzakelijk een herkauwen van Girard en het overtuigt niet, als Girard ooit al iemand echt overtuigd heeft. Ik besteed er verder ook geen aandacht aan.

    In het tiende hoofdstuk heeft Walter Van Herck het over W. Cantwell Smith, een specialist in de vergelijkende godsdienstwetenschap. Die heeft door het bestuderen van verscheidene godsdiensten aandacht gevraagd voor het belangrijke onderscheid tussen religie en geloof. Men mag volgens Smith de bestaande godsdiensten niet vereenzelvigen met het religieuze, dat veel ruimer en veel fundamenteler is, en dat pas tevoorschijn komt wanneer men zich kritisch opstelt tegen specifieke godsdiensten. Godsdienstigheid is een levenshouding veeleer dan het aanhangen van bepaalde dogma’s. Wat die gelovige levenshouding dan nog is, blijft onduidelijk. Het lijkt op een geheel van waarden, gebruiken en verhalen die in een gemeenschap leven, en waaraan men (min of meer) trouw blijft, zonder er al te veel vragen over te stellen. Ik neem aan dat dit voor de meeste mensen het geval was en is, maar het is een schrale bedoening, zowel voor overtuigde gelovigen als voor even overtuigde ongelovigen.

    Het laatste hoofdstuk is gewijd aan Jürgen Habermas en is van de hand van Patrick Loobuyck. Habermas is door de jaren heen geëvolueerd in de richting van een nogal dubbelzinnige houding tegenover geloof, religie, christendom en openbaring. Hij ziet voor dat alles nog steeds een plaats weggelegd in de moderne samenleving en droomt blijkbaar van een vruchtbare dialoog. Het is het typische standpunt van de auteur die de geit en de kool wil sparen. Het kan zijn dat heel wat verstandige mensen kiezen voor die ‘genuanceerde’ houding, maar er zijn ook heel wat mensen die het ervan op de heupen krijgen, vooral wanneer de argumenten van Habermas gebruikt worden om de misbruiken van godsdiensten te vergoelijken, of mensen ervan weerhouden om terechte kritiek te geven op de godsdienst in het algemeen of in concrete gevallen. Uiteindelijk moet men eerlijk zijn en toegeven: is het verhaal over de transcendente God een fictie of waarheid? Er is geen tussenweg.

    Nog snel iets over de uiterlijke vormgeving. Het is een paperback van het klassieke formaat, maar gezet in een corpsgrootte die men veeleer verwacht bij een pocket, dus nogal klein, wat lange regels en volle bladzijden oplevert, die soms wel eindeloos lijken en niet uitnodigen tot lezen. Het zetwerk is heel behoorlijk en typefouten ontbreken. De taal is Vlaams Nederlands, met enkele typische kenmerken, zoals het gebruik van ‘doorheen’ als voorzetsel, in plaats van door… heen. Er zijn ook enkele gevallen van de haar-ziekte. Als hedendaagse auteurs zich wagen aan het gebruik van verouderde taalvormen, gaat het weleens mis. Zo met diens, dier en wiens. Op blz. 169 lezen we dat ‘Orestes zijn vader Agamemnoon moet wreken, die door zijn moeder Klytaimnestra en diens minnaar Aigisthos om het leven is gebracht.’ ‘Diens’ slaat steeds op een mannelijke persoon en dus zou Aigisthos de minnaar zijn geweest van Orestes of van Agamemnoon, quod evident non. Hier hoorde ‘dier’ te staan, maar dat is nog meer verouderd. Waarom niet gewoon ‘en haar minnaar Aigisthos’?

    Ik besluit. Ik heb heel wat bijgeleerd door het lezen van dit boek, maar in de meeste gevallen op een negatieve manier, door afstand te nemen van wat aangereikt werd. De onwaarschijnlijkheid en eenzijdigheid van de benadering van de bijdragen heeft me aangezet tot kritisch denken en tot het uitzuiveren van mijn eigen denken over deze onderwerpen. Dat is op zich een verdienste, maar of dat de bedoeling van de auteurs was? Al bij al lees ik, zoals de meeste mensen, liever standpunten die ik kan bijtreden omwille van hun intrinsieke waarde. Die heb ik hier zo goed als niet gevonden.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:godsdienst
    19-05-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Economisch nationalisme - Olivier Boehme

    Olivier Boehme, De welvaart en trots van naties. Een geschiedenis van het economisch nationalisme, De Bezige Bij-Antwerpen, 2013, 236 blz.

    Zonder enige twijfel is de problematiek die hier aangesneden wordt van groot belang en heeft hij een grote actualiteitswaarde. Wij worden immers elke dag opnieuw geconfronteerd met de concrete gevolgen van de verschuivingen die zich ten gevolge van globale evoluties voordoen in onze economie, en de reacties daarop van de nationale en supranationale overheden. Wanneer een fabriek sluit, is dat niet omdat ze niet rendabel is, maar omdat een andere nog meer rendabel is, of kan genieten van nog meer steun van de eigen staat of van subsidiërende internationale instellingen. Meer en meer hebben wij het gevoel dat de beslissingen niet meer genomen worden door de nationale overheden en dat wij onze democratische greep op de feiten verliezen.

    Men vindt in dit boek interessante ideeën over die vragen aangereikt, gebaseerd op de duiding van historische gebeurtenissen en op de evolutie van de economische principes. Maar wat een interessante studie had kunnen zijn, wordt ontsierd door fundamentele methodologische onduidelijkheid, door ideologische vooringenomenheid, door kortzichtige analyses en onverantwoorde stellingnamen en overhaaste conclusies. Bovendien zijn er ernstige taalkundige en stilistische tekortkomingen.

    Laat ons met die laatste beginnen. Het Nederlands van deze auteur is irriterend. Voortdurend gebruikt hij uitdrukkingen die het standaardgebruik van het Nederlands slechts benaderen, en precies daardoor zo storend zijn bij het lezen. Enkele voorbeelden uit de talloze die in dit boek te vinden zijn. ‘Daar is het hem echter niet om begonnen…’ (blz. 24); de uitdrukking is: daar is het om begonnen, zonder ‘hem’. ‘…voor eigen parochie preken…’ (blz. 27); de auteur bedoelt dat iemand spreekt voor een publiek dat hij niet hoeft te overtuigen, dus een open deur instampt. In feite betekent de uitdrukking echter: opkomen voor de eigen belangen. ‘…drukte op het belang van een eigen plek…’ (blz. 30) voor ‘benadrukte hij het belang van…’ ‘…omdat het andere naties heeft geschonden.’ (blz. 30); bedoeld is wellicht ‘gekwetst’ of benadeeld’. ‘…waarvan de afloop nog verre van zeker is.’ (31) Bedoeld is: waarvan nog onduidelijk is hoe het zal aflopen; dat er een afloop zal zijn, is immers hoe dan ook zeker, alleen weten we niet welke afloop het zal zijn. ‘…laten het uur van de waarheid luiden…’ (32) voor ‘luiden het uur van de waarheid in’. ‘… als typisch Engels te oormerken.’ (blz. 38); oormerken betekent echter: een bepaalde bestemming geven aan geld of middelen, en niet, zoals hier: kenmerken. ‘… de Duitse staat in elkaar timmerde.’ (blz. 44); iemand in elkaar timmeren is echts iets anders! ‘De crisis geeft links een taaie kluif’(blz. 56); een hele kluif, of een vette, ja, maar een taaie? Wellicht dacht de auteur aan een taaie brok. ‘Evengoed’ (passim) voor ‘ook’. ‘… in een ruk (sic) van tafel vaagde’ voor ‘…veegde’.’Nationalisme en materiële behoeftebevrediging zijn twee.’ …verschillende dingen. ‘De verdeeldheid liet echter niet na ook het sociaal-economische leven te kleuren.’ (159) Iets niet nalaten betekent erop toezien; hier is allicht bedoeld: de verdeeldheid liet zich ook voelen in het sociaal-economische leven. ‘Knoeien in de marge’ (163) voor rommelen in de marge. ‘Hoe voorzichtig het ook spreken is over…’ (164) voor ‘hoe voorzichtig men ook moet zijn als men spreekt over…’ ‘… hebben zich uitgedeind… (164). ‘Afveilen’ (165) voor afvijlen. ‘Het gevoel… leefde er niet minder sterk om bij Nederlandstaligen.’ (172) voor ‘leefde echter niet minder sterk…’ ‘Wegvagen’ (203) voor wegvegen enzovoort. Af en toe leest de tekst als een persiflage van het wel zeer eigenzinnige Nederlands van Herman De Croo, of zelfs van de persiflage daarvan in Knack of Humo.

    Daarbij komen nog storende taalfouten, zoals het niet aan elkaar schrijven van daarvan, daarop, daarmee &c. waar dat kan; vrouwelijke relativa voor mannelijke woorden; het ontbreken van komma’s tussen opeenvolgende verbogen werkwoordvormen; het ontbreken van komma’s in beperkende bijzinnen; het weglaten van lidwoorden bij substantieven en dies meer. En dan hebben we het niet eens over haperende zinnen als deze: ‘Bij deze soort etnisch-nationale conflicten horen eigenlijk ook wel de confrontaties tussen oude en nieuwe Europeanen, de immigranten en hun nazaten, thuis.’ De auteur heeft ook de erg on-Nederlandse neiging om abstracta als onderwerp van zijn zinnen te nemen, en die dan te verbinden met vaak kleurrijke werkwoorden zoals ‘de buik vol hebben van’, ‘goed boeren’, ‘de wind in de zeilen hebben’, ‘aan elkaar smeden’.

    Buiten de inleiding en het slot zijn er vijf hoofdstukken met elk een behoorlijke lengte, die echter verder niet opgedeeld zijn en van ondertitels voorzien. Dat zorgt voor een quasi eindeloos lettertapijt, dat helaas amper is ingedeeld in paragrafen, die vaak ettelijke bladzijden beslaan. Dit verraadt een zeer losse structuur van het betoog (dat de auteur voortdurend ‘vertoog’ noemt), om niet te spreken van een rommelige opbouw. De auteur springt binnen een paragraaf, zelfs vaak binnen een zin, van het ene eind van de aarde naar het andere en van het ene tijdperk naar het andere. Dat veroorzaakt een gevoel van onzekerheid en onrust, doordat men zich voortdurend moet aanpassen aan de fikse gedachtesprongen en vrije associaties van de auteur.

    Het is niet gemakkelijk uit te maken waar de auteur zich zelf situeert in de discussie over de vraag of de economie nationaal moet zijn dan wel vrij en internationaal. Af en toe lijkt hij zich te verraden door het gebruik van geladen benamingen als ‘volksgenoten’, of termen uit de oorlogssfeer, zoals ‘nationalistische voorhoede’, maar inhoudelijk speelt hij de argumenten van voor- en tegenstanders voortdurend tegen elkaar uit. Daardoor wordt het ‘vertoog’ niet zozeer evenwichtig als onsamenhangend; de lezer verwacht immers dat de auteur een standpunt inneemt, of althans wijst op de zwakke punten in de argumenten.

    Er zijn in dit boek talrijke ‘taaie kluiven’, waar de auteur zich verdiept in de details van economische theorieën uit voorbije eeuwen. Zeker, wij moeten leren uit het verleden, maar dan bij voorkeur uit dat verleden zelf, en niet zozeer uit de theorieën die men heeft vooropgesteld om de loop van de geschiedenis te beïnvloeden. De voorspellende waarde van economische theorieën is immers ongeveer zo goed als die van het kijken in glazen bollen of koffiedik.

    Wat mij bijzonder tegenstak bij het lezen van de passages die te maken hebben met de geschiedenis van Vlaanderen en van de Vlaamse Beweging, is de neiging die we ook bij de infame marxist Hobsbawm aantreffen om historische realiteiten af te doen als propagandistische verzinsels. Volgens de auteur was Vlaanderen een perifeer onderdeel van het Franse koninkrijk, dat er wel in geslaagd is om een eigen taal te behouden. Nou… Ik weet niet of de Habsburgers het daarmee eens zouden zijn. Ik wil ook nog de Vlaming zien die het met die opvatting eens is: Vlaming zijn is een illusie, wij zijn eigenlijk Vlaamssprekende Fransen? Dat Vlaanderen niets anders dan een constructie zou zijn van een kleine groep van romantische nationalisten, een selffulfilling prophecy, dat lijkt me zo onwaar dat het me tegen de borst stuit het ook hier nog maar eens te moeten lezen, en dan nog bij een auteur die, volgens de achterflap, ‘professioneel actief is als beleidsadviseur bij het Fonds Wetenschappelijk Onderzoek – Vlaanderen’, een instelling die door dat min of meer fictieve Vlaanderen zelf beheerd wordt en met zeer ruime kredieten gespijsd.

    Ook op andere punten schiet deze doctor in de geschiedenis tekort in zijn beoordelingen. ‘De tweede helft van de negentiende eeuw liet zien hoe een economisch systeem van autonome natiestaten dat gebaseerd was op vrijhandel en de goudstandaard onder leiding van het British Empire prima kon werken. Ook het Bretton Woods-stelsel van na 1945 onder aanvoering van de Verenigde Staten sorteerde vergelijkbare effecten.’ (blz. 210) Het valt zeer te betwijfelen of al de onderdanen van dat British Empire en van talrijke andere gekoloniseerde landen het daarmee eens zouden zijn. En of men de Koude Oorlog van na 1945 erg moet ophemelen, is ook zeer de vraag.

    De auteur weet blijkbaar geen blijf met ‘nationalisme’, hij weet het niet te definiëren of te plaatsen. Heel af en toe ziet hij het als de uitdrukking van een historische realiteit, maar meestal niet en dan heeft hij het ironisch of smalend, maar in elk geval denigrerend over trillende harten bij het aanschouwen van een vlag of het aanhoren van een volkslied, bij het samen zingen in de eigen taal enzovoort. Ik weet niet tot welke ‘volksgenoten’ hij behoort, maar hij geeft in dit boek geen blijk van empathie met het Vlaamse volk, noch van veel historisch respect, laat staan van enige trots of bewondering, voor ‘de subnationaliteit’ waarin hij nochtans ‘goed boert’.

     


    Categorie:samenleving
    Tags:politiek
    17-05-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kerk en staat

    Scheiding van kerk en staat is voor de hedendaagse burger een vrijwel vanzelfsprekende zaak; althans als het over het algemeen principe gaat. Men is het er in grote lijnen over eens dat godsdienst een persoonlijke aangelegenheid is en dat de georganiseerde godsdiensten zich niet moeten bemoeien met de staatszaken. In de praktijk echter is het heel moeilijk om die twee uit elkaar te houden, zelfs in een geseculariseerd land als Vlaanderen.

    Laten we even nagaan wat het principe van de scheiding van kerk en staat inhoudt. Men bedoelt daarmee dat de kerken niet betrokken zijn in het wetgevende, uitvoerende of juridische werk van de staat. Zij worden niet geraadpleegd en hebben geen officiële vertegenwoordigers in de staatsinstellingen, die dus volledig onafhankelijk zijn van alle godsdienst. De godsdienstige doctrines, moraal of gebruiken maken geen deel uit van en liggen niet aan de grondslag van de burgerlijke wetgeving.

    Die regeling is een verworvenheid van de democratie, die we grotendeels te danken hebben aan de Verlichting, toen deze problematiek voor het eerst grondig werd onderzocht. Zij werd in de praktijk gebracht in de Franse Revolutie en is sindsdien gangbaar geworden in alle Westerse democratieën.

    De praktijk is veel minder duidelijk dan het algemeen principe. In een land als Vlaanderen, dat sinds de eerste kerstening in de vroege Middeleeuwen onafgebroken overwegend katholiek is geweest, heeft die godsdienst een enorme invloed gehad op het denken en aanvoelen van de bevolking, niet het minst door de overwegende rol van het katholicisme in de opvoeding. Vlaanderen is diep getekend door zijn katholiek verleden. Mensen van mijn leeftijd en ouder denken nog steeds in de termen en de begrippen die de kerk ons niet zozeer heeft aangereikt, maar opgedrongen. Wij mogen terecht spreken van een ware indoctrinatie, die voor de meeste mensen onomkeerbaar is.

    Het hoeft ons dus niet te verbazen dat de christelijke ‘waarden’ tot op vandaag hun sporen hebben nagelaten in de inrichting van de staat en in de wetten. Het is nog niet zo lang geleden dat overspel, homoseksualiteit, abortus en euthanasie verboden en dus strafbaar waren, en nog steeds verzet de katholieke kerk zich tegen de wetgeving die een einde gemaakt heeft aan die toestand. De staatsinrichting moet de overtuiging weergeven van de bevolking, zo redeneert men, en als die meerderheid katholiek is, zal de staat eveneens katholiek zijn. In perioden dat de katholieke partij de meerderheid had in het parlement of een belangrijke coalitiepartner was, bleek dat ook duidelijk uit de goedgekeurde wetten.

    Een staat moet echter niet zomaar weergeven wat een meerderheid van de bevolking denkt. Dat is wat de Verlichtingsdenkers hebben aangevoerd. Het is immers best mogelijk dat de meerderheid van de bevolking zich schromelijk vergist, vooral wanneer een ongeletterde massa gemanipuleerd wordt door weinig scrupuleuze machthebbers en machtsstructuren, die vooral uit zijn op eigen macht en bezit. Het is dan de taak van de staatsleiding om wetten die evident onrechtvaardig of zinloos zijn af te schaffen en ze te vervangen door redelijke voorschriften, waartegen geen redelijke argumenten kunnen aangehaald worden.

    Een voorbeeld. Godslastering of blasfemie was en is nog altijd in vele landen een misdaad waarop zware (lijf)straffen staan. De grond daarvoor kan alleen maar zijn dat men het bestaan van een God aanvaardt. Het bestaan van God maakt echter geen deel uit van een democratische grondwet. Dat zou ook moeilijk zijn, want dat bestaan kan niet op redelijke wijze voor iedereen overtuigend aangetoond of bewezen worden. Het behoort niet tot wat alle mensen voor waar aannemen. Het geloof in God kan dus niet bij wet opgelegd worden. Men kan enkel vaststellen dat (veel) mensen geloven in een dergelijk wezen en dat men respect moet opbrengen voor de mening van die mensen. Het is echter zeer de vraag of dat een voldoende grond is voor het verbieden van godslastering. Er is immers niet alleen het recht op godsdienst, maar ook het recht op vrije meningsuiting. In de meeste democratische landen is blasfemie uit het strafrecht verdwenen. Men is het erover eens dat je andere mensen niet moet uitschelden of beledigen, maar het is alleen in extreme gevallen dat men dat voor een rechtbank brengt. Het gaat dan niet om het beledigen van God, maar van een medeburger, en dat is in feite geen Godslastering of blasfemie. Wanneer men zegt dat gelovigen dwaas zijn om te geloven in een niet-bestaande God, dan is dan niet bepaald vriendelijk voor die mensen, maar ik wil nog de rechter zien die erin slaagt om iemand daarvoor te veroordelen.

    In onze tijd en in onze streken komt de kwestie van de scheiding van kerk en staat weer ter sprake. Enerzijds zijn er steeds meer geseculariseerde burgers die zich ergeren aan de laatste restanten van kerkelijke gebruiken in de staat, zoals de aanwezigheid van kruisen in openbare gebouwen, het Te Deum op de Belgische nationale feestdag, of de protocollaire voorrang voor de pauselijke nuntius en de aartsbisschop. Anderzijds blijft het katholicisme een rol spelen in tal van domeinen, zoals met name het zo belangrijke onderwijs, van hoog tot laag, maar ook de gezondheidszorg in al haar aspecten, de sociale organisaties, de vrijetijdsbesteding enzovoort. Terwijl de katholieke kerk als organisatie het grootste gedeelte van haar macht en zelfs van haar bezit heeft verloren, zijn allerlei organisaties van katholieke signatuur blijven bestaan, ook al zijn ze vaak nog slechts in naam met hun verleden verbonden en onderscheiden ze zich in niets meer van hun even geseculariseerde rivalen.

    Daarnaast is er de opkomst van godsdiensten in onze streken, vooral de islam, ingevoerd door immigranten, die het niet eens zijn met het democratisch principe van de scheiding van kerk en staat.

    We moeten ons de vraag stellen of het voldoende is dat de staat ‘neutraal’ is, dat er een strakke wettelijke scheiding bestaat tussen kerk en staat. In een land waarin de godsdienst een prominente rol speelt in het maatschappelijke leven zal het immers onmogelijk zijn om de invloed van de godsdienst op de staatsinstellingen te weren. Dat is zonder meer duidelijk in landen waar de islam de belangrijkste godsdienst is. De Arabische lente lijkt vooral de weg vrijgemaakt te hebben voor fundamentalistische islamistische politieke partijen, die onder meer de invoering voorstaan van de sharia, de op godsdienstige principes gebaseerde rechtspraak.

    We moeten ons uiteindelijk ook de vraag durven stellen of godsdienst überhaupt verenigbaar is met een ware democratie. Is het voldoende dat er wetten zijn die elke vorm van klerikalisme, dat wil zeggen de inmenging van de leiders van de godsdiensten in staatszaken, verbieden? Velen hebben gemeend dat dit inderdaad ver genoeg ging. Men wou de godsdienst(en) niet verbieden, men erkende ze zelfs officieel en steunde ze massaal met middelen uit de staatskas, dus ten laste van de belastingsbetaler. Godsdienst is een persoonlijke aangelegenheid en niemand heeft het recht daarin tussen te komen, ook niet door het te verbieden.

    Dat lijkt een gezond principe, maar is dat ook zo? Kan een godsdienstige overtuiging ooit een louter privéaangelegenheid zijn? Is het denkbaar dat wat een mens denkt en voelt over de diepste gronden van het bestaan geen enkele invloed zou hebben op zijn of haar gedrag? Dat zou zeer merkwaardig zijn, zowel in het geval van gelovigen als van ongelovigen. Geloof gaat niet zomaar over rituelen en gebruiken. Het heeft te maken met de plaats van God en van de mens in de wereld, en dus in de samenleving. Geloof kan niet anders dan een invloed hebben op de maatschappij, op de staatsinrichting, op de wetten. Wie daaraan twijfelt, hoeft slechts achterom te kijken, naar ons christelijk verleden van tweeduizend jaar, en naar de geschiedenis van de islam en het jodendom.

    Alles wijst erop dat de godsdiensten globaal gezien veeleer aan invloed winnen en dat de echte, op de redelijkheid gebaseerde democratieën wankelen onder die enorme religieuze druk. In Engeland bijvoorbeeld zijn er al verscheidene sharia-rechtbanken actief, die de plaats innemen van de officiële. Hier bij ons botsen we voortdurend met elkaar over de erkenning van het anders-zijn van gelovigen van alle slag, zowel over triviale zaken als het dragen van een hoofddoek, als over meer essentiële als de gelijkheid van man en vrouw en het gebruik van geweld, of het recht op menswaardig sterven.

    Wie zich dus beperkt tot wettelijke maatregelen die de scheiding van kerk en staat moeten garanderen, en de godsdienstigheid afdoet als een private kwestie die geen invloed heeft op de samenleving, vergist zich deerlijk en is blind voor de maatschappelijke realiteit van de georganiseerde godsdiensten. Indien godsdienst inderdaad een uiterst individuele kwestie was waar niemand zaken mee heeft, dan zou er geen probleem zijn. Als iemand zich na een volle dagtaak terugtrekt in een kamertje in zijn huis en daar bidt tot zijn of haar God, dan gaat dat zeker niemand aan. Maar zo gaat het er niet aan toe, of toch maar in een héél klein aantal van de gevallen. Dat soort van godsdienstige mensen speelt inderdaad zo goed als geen enkele politieke of maatschappelijke rol. Waar het echter om gaat, zijn kerkelijke organisaties met talrijke leden, met structuren, met leiders, met macht, met een ideologie en een agenda. Zoals de geschiedenis ons leert zijn die zonder meer staatsgevaarlijk.

    In de omgang tussen de mensen speelt de machtswellust een verpletterende rol. Wij betwisten elkaar de macht op alle gebied en met alle middelen. Het is onmogelijk om daarbij een onderscheid te maken tussen ‘soorten’ van macht, bijvoorbeeld burgerlijke macht en religieuze macht. Macht is macht, het is een absoluut begrip en de absolute macht is de uiteindelijke bedoeling van iedereen die de macht ambieert. Wanneer een religieuze leider of een gelovige beweert dat hij enkel de macht van God erkent, is dat geen geruststellende boodschap die het religieuze beperkt tot het privédomein, maar een oorlogsverklaring aan de seculiere samenleving.

    Een democratie is niet zomaar de weergave van de wil van de bevolking. Het is een bestel waarin de wetten gebaseerd zijn op de rede en op de redelijkheid alleen, en niet op wat een aantal mensen met een al te rijke fantasie of een verborgen machtsgeile agenda verzinnen over God, het hiernamaals, zonde en hoe we met elkaar moeten omgaan. Hoe wij samenleven, is onze zaak, niet die van God of van kerkelijke leiders. Wij kunnen ontdekken wat de beste manier is door naar het verleden te kijken, en met elkaar open en democratisch te overleggen over onze toekomst.


    Categorie:samenleving
    Tags:levensbeschouwing
    26-04-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.bij een overlijden: Macbeth

    Lady Macbeth is een tragische figuur in het koningsdrama van Shakespeare, Macbeth (ca. 1603-07). Zij moedigt haar man aan om de koning van Schotland te vermoorden zodat hij zelf koning wordt, en zij koningin. Maar nadien wordt zij gekweld door schuldgevoelens en in het laatste bedrijf stelt men vast dat ze dood is, blijkbaar door zelfdoding. Dit is de scene, gevolgd door mijn werkvertaling:

    MACBETH

    A cry of women within

    What is that noise?

    SEYTON

    It is the cry of women, my good lord.

    Exit

    MACBETH

    I have almost forgot the taste of fears;
    The time has been, my senses would have cool'd
    To hear a night-shriek; and my fell of hair
    Would at a dismal treatise rouse and stir
    As life were in't: I have supp'd full with horrors;
    Direness, familiar to my slaughterous thoughts
    Cannot once start me.

    Re-enter SEYTON

    Wherefore was that cry?

    SEYTON

    The queen, my lord, is dead.

    MACBETH

    She should have died hereafter;
    There would have been a time for such a word.
    To-morrow, and to-morrow, and to-morrow,
    Creeps in this petty pace from day to day
    To the last syllable of recorded time,
    And all our yesterdays have lighted fools
    The way to dusty death. Out, out, brief candle!
    Life's but a walking shadow, a poor player
    That struts and frets his hour upon the stage
    And then is heard no more: it is a tale
    Told by an idiot, full of sound and fury,
    Signifying nothing.

     

    ‘(geschreeuw van vrouwen in het kasteel)

    Macbeth

    Wat is dat lawaai?

    Seyton

    Dat zijn vrouwen die roepen, mijn dierbare Heer.

    (exit)

    Macbeth

    Ik heb de smaak van de vrees bijna vergeten;

    er was een tijd dat mijn zintuigen zouden verkillen

    bij het horen van een schreeuw in de nacht en mijn wilde haren

    bij een ijzingwekkend verhaal ten berge rezen

    als kwamen ze tot leven; nu ben ik van horreur wel verzadigd;

    gruwelijk onheil, zo vertrouwd in mijn moorddadige gedachten

    kan me niet meer verontrusten.

    (Seyton komt terug)

    Wat was de reden van dat geroep?

    Seyton

    De koningin, mijn Heer, is dood.

    Macbeth

    Ze had nu nog niet horen te sterven;

    er was nog tijd genoeg voor die mare.

    Morgen na morgen na morgen,

    sluipt op kousenvoeten van dag tot dag

    tot aan de laatste snik van onze toegemeten tijd

    en al onze dagen van gisteren hebben dwazen bijgelicht

    op hun weg naar dood en stof en as. Uit! doof uit, kort kaarsje!

    Het leven is slechts een schaduw die voorbijschuift, een slechte acteur

    die zich een uurtje op de planken mag aanstellen en sikkeneuren

    en dan voorgoed van het toneel verdwijnt: het is een verhaal

    verteld door een gek, niets dan geraaskal en wild gebral,

    zinloos, zonder betekenis.’

     

    Ik aarzel een beetje om na die gevleugelde woorden nog zelf de stem te verheffen. Als je die korte, gedrongen Engelse zinnen diep in jezelf laat doordringen, blijf je sprakeloos achter. Hier passen nog enkel de laatste woorden van Hamlet: “… the rest is silence.”

    Ik wou deze scene even onder de aandacht brengen omdat ze zo prangend vertolkt wat wij aanvoelen bij de dood. Enkele dagen geleden viel mijn oog op een doodsbrief; de naam van de overledene sprak me niet meteen aan, maar toen las ik dat ze bankbediende was in ons dorp, en meteen verscheen ze voor mijn ogen, zoals ik ze herhaaldelijk had gezien aan het loket, zakelijk maar oprecht vriendelijk, onomwonden zichzelf, een zelfstandige vrouw die de wereld met een innemende openheid complexloos in de ogen keek. En zie: plots is ze er niet meer, na amper drieënvijftig jaar, bezweken aan een hartfalen.

    Zij heeft zoals elk van ons haar dromen gehad, haar verwachtingen, haar teleurstellingen en haar momenten van intens geluk. Het leven zal haar meestal een zinvolle bezigheid geleken hebben, elke dag de moeite om eraan te beginnen, is het niet voor belangrijke dingen, dan toch voor de kleine geneugten en de banale kopzorgen.

    Het is pas wanneer ze er niet meer is, dat we ons de vraag stellen: wat heeft haar leven betekend? Wat betekent ons leven voor ons?

    Wanneer een mens sterft, breekt de veer die het lichaam in gang hield. Het organisme van vlees en bloed en knoken dat op een bijna miraculeuze wijze in leven bleef, en de bron was van al ons denken en doen, valt plots stil. Wat overblijft, kan zich niet meer in stand houden en takelt razend snel af. Wij bespoedigen dat proces door het te verbranden of onder de grond te stoppen. En onvermijdelijk stellen we ons bij het horen van de woorden: “van as tot as, van stof tot stof” de vraag: wat was het meer dan een indruk die we hadden van onszelf, een vaag beeld dat we waren voor anderen, even hier en dan voor altijd weer weg. In het geheel der dingen, in de oneindigheid van de tijd en van het universum is een mensenleven, welk mensenleven ook, zo goed als niets. Het heeft slechts zin in het hier en nu, voor mij, voor jou en voor enkele anderen ten hoogste. Dat is alles. We maken veel kabaal tijdens ons leven, we doen alsof al wat we doen belangrijk is, we hebben grote behoeften, we maken een grote ecologische voetafdruk, zolang we leven. Wij zijn het centrum van ons bestaan, alles staat in functie van onszelf, wij zijn de ogen die kijken en wenen, de mond die spreekt en zalft en kwetst, de huid die zalig zont, de handen die bouwen en breken, de gedachten die alles in ons oproept en die ons doen en laten dragen.

    Tot op een dag de veer, het hart breekt en de ontnuchtering volgt. Was het dat maar? Ja, dat was het maar.

    En toch was het de moeite, zolang het duurde. Het is pas wanneer het voorbij is, dat we inzien dat het niet meer was dan een ‘schouwtoneel’, waarin we even een bescheiden rolletje speelden. Het is goed dat we bij elk afscheid en bij elke geboorte, ja elke dag en elk uur die beide gedachten voor ogen houden: het is al bij al en achteraf bekeken, in het licht van de eeuwigheid, niet veel, het leven. Maar zolang ons hart klopt en onze gedachten van dit lichaam een persoon maken, is het een wonderbaarlijk fascinerend gebeuren, vol kansen en mogelijkheden, die we met beide handen moeten aangrijpen, ook al weten we dat het einde elke dag op kousenvoeten nadert en elke morgen een gisteren achter zich laat en ons een stap dichter brengt bij de vergetelheid.

     

     

     

     

     

     

     

     

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    25-04-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jacques Brel

    Jacques Brel (1929-1978) brak door als chansonnier in 1956 met Quand on n’a que l’amour. Ik hoorde hem op de radio Ne me quitte pas zingen, dat moet rond 1960 geweest zijn, ik was toen veertien jaar, en ik luisterde ademloos tot het lied uit was, en holde toen naar de platenwinkel, maar ze hadden de plaat nog niet, en ik liet ze bestellen. Sindsdien is de muziek van Jacques Brel niet meer uit mijn leven verdwenen. Ik heb hem nooit live meegemaakt, maar zijn optredens kwamen wel op de (zwart-wit) televisie en dan werden we telkens weer tot tranen toe bewogen door zijn muziek, zijn teksten, maar vooral door zijn ongelooflijke présence. Jacques Brel was niet zomaar een zanger zoals er zoveel zijn, hij was de hoge uitzondering. Hij zong zijn ontroerende en onrustwekkende chansons toen Vlaanderen nog weg was van Bobbejaan Schoepen en zijn ‘Duivekot’.

    Hoewel hij een stuk ouder was dan ik, beschouwde ik hem als een leeftijdsgenoot, die gevoelens vertolkte die ik de mijne wist, op een moderne, geloofwaardige manier die totaal verschilde van wat wij toen te horen kregen op de radio, onze enige bron van muziek. Brel was niet alleen anders, hij was ook authentiek, echt. De kracht van zijn chansons lag niet, zoals bij veel luisterliedjes uit die tijd, in de rebelse of amusante tekst, maar vooral in de aangrijpende muziek, die hij alleen op gitaar of met zijn vertrouwde muzikanten bracht: een piano, een fluit, een accordeon, een trombone, een contrabas, drums. In de Vlaamse en Nederlandse kleinkunst lag de nadruk op ‘klein’. Wat Brel bracht, was altijd groots.

    Elk chanson schilderde een levendig tafereel, vaak gegrepen uit de marge van de maatschappij, waar hij zelf graag vertoefde: het havenkwartier van Le port d’Amsterdam, de kermis (La valse à mille temps), het uitgangsleven (L’ivrogne), de eenzamen van de nacht (La bourrée du célibataire, Seul, Les paumés du petit matin, Le moribond), de al dan niet mislukte liefde (Ne me quitte pas, Quand on n’a que l’amour, Mathilde, Les bonbons, La tendresse, Les biches, Marieke). Hij schuwde ook de maatschappijkritiek niet, zoals in Les bourgeois en Les Flamandes, dat hem in sommige Vlaamse kringen zeer kwalijk genomen werd, ondanks zijn innige, integere liefdesverklaring aan ‘zijn’ Vlaanderen’, wellicht zijn meest ontroerende ballade: Le Plat Pays, wellicht ook de mooiste gezongen ode aan Vlaanderen.

    Brel was een volwaardig kunstenaar van wereldniveau, die men ons mag benijden. Ik zeg wel degelijk ‘ons’, want Brel is van ons, van Vlaanderen. Hier behaalde hij zijn eerste successen, uitgerekend op Radio Limburg. Hier verkochten zijn platen altijd goed en elk optreden was uitverkocht, elk nieuw chanson was een gebeurtenis. Hij was een Brusselse, Franssprekende Vlaming, zo voelden wij het aan, en hij sloot zich daar graag bij aan, hij maakte zelfs grapjes over zijn ‘Vlaams’ accent wanneer hij Frans sprak.

    Hij leidde een zeer intens leven, met soms driehonderd optredens per jaar, met korte nachten, veel drank en sigaretten. In 1967 stopte hij met zijn optredens, en wijdde zich aan andere dingen, zoals films, zonder veel publiek succes, en musical (L’homme de la Mancha). Hij haalde zijn brevet als piloot en als schipper. De laatste jaren van zijn leven, toen hij al leed aan longkanker, bracht hij door op de Markiezeneilanden, waar hij ook begraven ligt.

    Men grijpt ook vandaag nog vaak terug naar de muziek van Jacques Brel, omdat ze zo direct aanspreekt en zo diep ontroert. Doe eens de moeite om ze niet alleen als achtergrond te gebruiken, maar luister naar de muziek en naar de tekst, bij voorkeur door hem zelf gebracht. Brel overleed in 1978, vijfendertig jaar geleden. Maar hij blijft bij ons, in zijn melodieën, zijn poëzie en de herinnering aan de ontstellende kracht van zijn eerlijke en aangrijpende optredens.

     

    Enkele jaren geleden al schreef ik een chanson-tekst met Brel in gedachten: klik hier.

     


    Categorie:muziek
    Tags:muziek
    10-04-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Goudhaantje

    Gisteren kregen we bezoek van niet één, maar twee goudhaantjes. Het is een klein vogeltje, het kleinste in Europa, maar het viel me meteen op: levendig, nieuwsgierig, niet schuw, een echte acrobaat in de lucht en aan het vensterraam en met enkele opvallende kleuraccenten waaraan het zijn naam te danken heeft.

    Ik had nog nooit een goudhaantje gezien en ik kon dus niet meteen een naam plakken op de onbekende bezoekers. Ik herkende ze snel op een foto in mijn vogelgids. Of ze zullen blijven? Wie weet…

    Goudhaantje is wel een woord dat we kennen: iemand die uitblinkt, vooral in de sport, zoals in de zin: Club heeft met X een echt goudhaantje in huis gehaald. Je staat daar niet bij stil, het woord drukt goed uit waarover het dan gaat, ook als je niet weet dat er een zangvogeltje is met die naam, of een soort kevers, de Chrysomela of haantjeskevers. Maar nu ik dat dartele pluimgewicht van een vogeltje gezien heb; vind ik goudhaantje maar een weinig toepasselijke benaming voor een potige voetballer.

    Het wordt eindelijk weer wat drukker in de tuin. De meesjes en de merels zijn er natuurlijk ook in de winter, maar nu zien we weer het winterkoninkje en de heggenmus, de Vlaamse gaai en de eksters, de bosduiven en de tortels, de huismus en zelfs een mooie vink. Je ziet ze niet alleen, je hoort ze ook heerlijk fluiten als je buitenkomt, en de klaterende zang van de merel dringt zelfs tot binnen door. Ongelooflijk wat een colloraturen die prachtige zwarte vogels laten horen! Ze verkennen vaardig de toonladders met een gedurfde vindingrijkheid en een eindeloze variatie, steeds eindigend op een subtiele ijle hoge noot, die me doet denken aan Roy Orbison, een goudhaantje uit mijn jeugd, vijftig jaar geleden: in dreams… je vindt hem zo op YouTube.

    Het heeft lang geduurd, maar het tij is eindelijk gekeerd, het wordt weer lente en zomer, je zou bijna vergeten dat die er ook nog zijn!

     


    Categorie:natuur
    Tags:natuur
    04-04-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.ik en de anderen

    Totalitaire systemen, zoals het Nazisme, het Stalinisme enzovoort, hebben nood aan vijanden. Daartoe sluiten zij bepaalde groepen uit van de gemeenschap, zoals de Nazi’s deden met de joden, zigeuners, homoseksuelen en personen met een beperking. Zij waren plots geen burgers meer, konden geen functies meer opnemen in de maatschappij, hadden geen bezittingen meer, geen rechten, zelfs niet op het bestaan zelf. Voor hen gold enkel nog een Endlösung, een drastische, definitieve uitroeiing.

    Wij beginnen pas nu te beseffen hoe die totalitaire mentaliteit onze samenleving doordrongen heeft en aanwezig blijft tot op de dag van vandaag. Wie zoals ik opgevoed is in de katholieke kerk in de tweede helft van de twintigste eeuw, slaagt er maar met veel moeite in om in te zien dat hetzelfde totalitaire principe ook daar actief was en is. Op alle mogelijke manieren werd ons ingeprent dat wij de enige goede mensen waren, en alle anderen slecht: protestanten en alle andere heidenen, liberalen, socialisten, kleurlingen, ongelovigen, ‘gebrekkigen’, zondaars allerhande… Wij moesten ons afzetten tegen al die boosaardige wezens, ons inspannen om toch nooit te worden zoals zij, en dus zoveel mogelijk alle contact met hen schuwen. We mochten alleen met onze soortgenoten omgang hebben, van de wieg tot het graf. Een opvoeding binnen het katholieke onderwijs dus, katholieke jeugdbeweging, katholieke boeken lezen uit katholieke bibliotheken, goedgekeurd door de katholieke boekencensuur, enkel naar filmen gaan die door de katholieke filmliga en Jos Burvenich S.J. waren toegelaten, elke (zon)dag naar de mis, trouwen met een katholiek enzovoort enzovoort.

     


    Door alle contact met andersdenkenden streng te verbieden en hen te diaboliseren, maakte men van ons ergerlijk onverdraagzame mensen. Alle katholieken waren eender en anders dan alle anderen. Alleen de katholieken waren goed, al de anderen waren baarlijke duivels. Dat is het kenmerk van elk totalitair systeem. Ook vandaag nog is de katholieke kerk gekenmerkt door dat systeem van enerzijds globale uitsluiting en anderzijds absolute en kritiekloze zelfverheerlijking. Er is geen plaats voor afwijkende opvattingen binnen de kerk, en geen sprake van verdraagzaamheid tegenover andersdenkenden.

    Nochtans is het duidelijk dat die houding niet alleen onduldbaar maar ook totaal onhoudbaar is, zo ze ooit al echt gerealiseerd is. Wij leven nu met zeven miljard mensen samen en het is onmogelijk dat die allemaal eender zijn op alle gebied. De katholieke kerk telt meer dan een miljard ‘gelovigen’ en het is ondenkbaar dat die allemaal hetzelfde zouden geloven. Verscheidenheid is overal aanwezig en wij kunnen niet anders dan samen leven en werken met mensen die op alle mogelijke manieren verschillen van elkaar. Steeds meer mensen keren zich af van instellingen die proberen hen onder één noemer te brengen en hun gedrag en denken te dicteren. Wij hebben ingezien dat alle pogingen om een totalitair systeem op te leggen gedoemd zijn om te mislukken, doch niet zonder eerst miljoenen slachtoffers gemaakt te hebben. Dat is zo voor politieke systemen, maar ook voor ideologieën, waartoe ook godsdiensten en sekten moeten gerekend worden. De mensen leren meer en meer dat zij van niemand lessen te leren hebben, zeker niet van organisaties die zich schuldig gemaakt hebben aan de meest verschrikkelijke wandaden en die zich ondertussen onmetelijk verrijkt hebben op de rug van de werkende mens. Zogenaamd religieuze organisaties als de katholieke kerk en de islam zijn in feite nog gevaarlijker dan politieke systemen, omdat zij volledig ondoorzichtig zijn en ontsnappen aan elke democratische controle. Niemand weet hoeveel zij bezitten, zij betalen geen belastingen, integendeel, zij genieten belastingsvoordelen die niemand anders krijgt; zij zijn niemand verantwoording verschuldigd en ontsnappen zelfs aan gerechtelijk onderzoek. Het is echter hun verdoken maar zeer reële invloed op het denken en voelen van de mensen, vooral jongeren tijdens hun opvoeding, die religieuze organisaties zo gevaarlijk maakt. Bijna ongemerkt ‘vormen’ zij uniforme en onverdraagzame mensen, precies wat we niet nodig hebben in onze grootschalige samenleving. De gewelddadige conflicten die wij overal zien, blijken altijd weer gebaseerd op een opgelegde en georganiseerde onverdraagzaamheid, niet zelden van religieuze aard, dat wil zeggen zonder enige reële grond. Politieke, raciale, economische en andere conflicten, daar kunnen we mee om, zij het met moeite. Religieuze en ideologische conflicten worden met de wapens uitgevochten, eeuw na eeuw na eeuw.

     


    Godsdienst is gebaseerd op macht. Er is altijd een priesterkaste die zich beroept op God om aan de gewone gelovigen te zeggen hoe het moet, terwijl ze zichzelf verrijkt. Die macht is niet van religieuze of zelfs morele aard, het is economische en politieke macht: een kerk die arm en machteloos is, heft zichzelf binnen de kortste keren op, omdat niemand er ook maar enige aandacht aan besteedt. Men aanvaardt enkel bevelen van wie werkelijk machtiger is. Vroeger kon de kerk nog dreigen met God, maar dat lijkt wel voorbij: niemand gelooft nog dat er een God is die optreedt in de wereld, die de goeden beloont en de kwaden bestraft. De katholieke kerk heeft als machtscentrum afgedaan in de beschaafde wereld; enkel in achtergebleven gebieden leeft ze voort zoals hier honderd jaar geleden. De islam is zo te zien nog altijd het machtsapparaat van meer dan duizend jaar geleden.

    Het is één zaak om de godsdiensten als totalitaire systemen te ontmaskeren; daarmee heeft men ze hun macht nog niet ontnomen. Maar zelfs als we daarin op termijn slagen, blijft de vraag vervolgens: hoe organiseren wij onze samenleving? We moeten er immers over waken dat we de ene dictatuur niet door een andere vervangen.

    Wij zullen er nooit in slagen om vreedzaam met elkaar samen te leven zolang we niet aanvaarden dat we verschillend mogen zijn, zolang we eisen dat de anderen zijn zoals wij, zolang wij onze ideeën aan anderen opdringen, zolang wij daarbij geweld gebruiken: militair, economisch, religieus, ideologisch, commercieel, publicitair, maar altijd geweld.

    Je kan alleen maar praten met iemand wanneer je die als gelijke benadert, zonder een zwaard in je hand.


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    03-04-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.het ruimere perspectief

    Hoe meer we ontdekken over de complexiteit van het menselijk lichaam, hoe meer we ons verbazen over de ongelooflijk precieze en complexe mechanismen die ons in leven houden. Dat is zeker het geval bij het onderzoek naar de functie en de werking van het DNA en van het brein. We bevinden ons in beide gevallen op het niveau van het minuscuul kleine. Een DNA-streng bestaat uit

    nucleotiden; zo één nucleotide is 3,3 ångström lang; 1 ångström is een tiende van een nanometer, anders gezegd een tien miljardste van een meter). In onze hersenen zijn er ongeveer honderd miljard neuronen, in grootte variërend tussen vier en honderd micrometer; een micrometer is een miljoenste van een meter.

    Het is dan niet verwonderlijk dat wij ons soms afvragen of die intricate maar accurate structuren ‘zomaar’ ontstaan zijn. We bedoelen dan, al beseffen we het niet altijd, dat ze zo geëvolueerd zijn volgens de wetmatigheden die Darwin ontdekt heeft en die gebaseerd zijn op de evolutie door natuurlijke selectie. Volgens die theorie zijn de gunstige erfelijke afwijkingen die zich voordoen bij de voortplanting de oorzaak van de diversiteit en de complexiteit van de levensvormen op aarde. Alle biologische verschijnselen, dus ook het DNA en het brein van de mens, zijn louter het resultaat van de evolutie, die aan sommige exemplaren een evolutionair voordeel gaf, te beginnen met de eerste, uiterst simpele levensvormen, die zich amper onderscheidden van de ‘dode’ materie.

    Tot aan Darwin was dat idee ondenkbaar, behalve bij enkele uitzonderlijk scherpzinnige denkers. Dat uit eencellige wezens naast allerlei andere levende wezens ook de mens zou voortkomen, met geen andere ‘motor’ voor die evolutie dan de subtiele voordelen die sommige exemplaren bleken te hebben, dat lijkt inderdaad onwaarschijnlijk. Dat het ‘toeval’ zou kunnen leiden tot iets zo spectaculairs als een mens, dat was ondenkbaar. En dus nam men aan dat al de levende wezens, maar zeker de mens, geschapen waren zoals hij/zij is, door een God.

    Een toeval is dat echter niet: echt toeval, in de zin van willekeur, bestaat niet; er zijn enkel de onwrikbare natuurwetten waaraan niets ontsnapt, maar waarbinnen ontelbaar veel mogelijkheden zijn. Zelfs dan lijkt het niet waarschijnlijk dat dit onbedoeld een mens zou opleveren, en alle andere dieren. Het is alsof je als landbouwer zou wachten tot er op een goede dag spontaan een veld vol graan zou verschijnen, of een weide vol koeien, klaar om te melken. Nee: als je iets wil, dan moet je maken dat het er komt. Als er iets zo complex als een mens is, dan moet iets of iemand daarvoor gezorgd hebben. Iets maken gaat nu eenmaal veel sneller dan wachten tot iets ‘vanzelf’ ontstaat, zeker als het om iets ingewikkelds gaat. Bij al wat mensen maken is het zo: een computer ontstaat niet vanzelf, dat is absurd. Waarom zou het dan wel zo zijn voor al wat leeft?


    De grote moeilijkheid voor Darwins publiek was het tijdsperspectief. Men nam toen algemeen aan dat de aarde een recent verschijnsel was, en dat de mens door God geschapen was van bij het begin van de aarde, zowat vier duizend jaar geleden. Een procedé zoals de evolutie werkt langzaam, ongemerkt. Men merkte die evolutie niet in de geschiedenis, en dus was ze er niet. Pas toen men de grenzen ging verleggen, steeds verder, begon men de veranderingen te zien. Het universum begon twaalf miljard jaar geleden; de aarde is 4,5 miljard jaar oud en het leven is ongeveer een miljard jaar later ontstaan; de zoogdieren pas tweehonderd miljoen jaar geleden, homo sapiens tweehonderd duizend jaar geleden, de moderne mens is niet ouder dan ongeveer tienduizend jaar. De natuur heeft er dus de volle onvoorstelbare twaalf miljard over gedaan om de mens op te leveren. Als je het zo ziet, dan kan je al beginnen aannemen dat er over een zo lange periode wel een en ander kan veranderen. Dat vraagt wel een mentale openheid die men honderdvijftig jaar geleden niet had en die ook vandaag nog bij de overgrote meerderheid van de mensen ontbreekt.

    Als ik aan die enorm lange en uiterst trage evolutie denk, dan vraag ik me af of het werkelijk zo is dat het sneller vooruitgaat als men in doelgericht en efficiënt een bepaalde richting werkt. Grote wetenschappelijke ontdekkingen gebeuren vaak ‘toevallig’, als men er niet naar zoekt. Intensieve opzoekingen leiden vaak tot niets. Onderzoeksresultaten sluimeren vaak zeer lange tijd onbekend en vergeten in duistere archieven of gespecialiseerde laboratoria. Briljante ideeën verdwijnen in de geschiedenis om pas eeuwen later weer op te duiken en begrepen en gebruikt te worden. Inzichten hebben een heel lange incubatieperiode, denk maar aan Copernicus en inderdaad ook Darwin. Zij waren niet op zoek naar wat ze vonden, en geen van beiden was bereid om zijn onderzoeksresultaten te publiceren. Darwin was niet op de hoogte van het werk van Mendel. Enzovoort.

     


    Soms zijn er mensen die het willen doen vooruitgaan, die de geschiedenis willen veranderen, die hun stempel willen drukken op de wereld. Zelfs als we aannemen dat ze daarbij steeds de beste bedoelingen hadden, wat in een aantal gevallen, zoals bij Stalin, Hitler, Pol Pot, Sadam Hoessein helaas niet zo was en bij Napoleon en George W. Bush op zijn minst twijfelachtig, loopt het meestal toch niet zo goed af. De democratie is niet plotsklaps tot stand gekomen, opgelegd door een of andere vorst of een instantie. Het is een evolutie, een lange weg van vallen en opstaan. Ik heb mijn twijfels over de snelle, drastische ingrepen. Meestal heeft men niet lang en ver genoeg nagedacht en merkt men pas achteraf dat het toch niet zo’n goed idee was. Dat zien we keer op keer. Zoals nu met de opwarming van de aarde. Wie had daarvan gehoord, vijfentwintig jaar geleden? Of fijn stof? Fossiele brandstoffen leken een godsgeschenk, maar nu blijkt het een doos van Pandora te zijn, die ons bestaan zelf bedreigt.

    Idem ditto voor nucleaire energie.

    Fools rush in where angels fear to tread (Alexander Pope, An Essay on Criticism (1709). Wij hebben de neiging om overhaast te werk te gaan. We zijn gehaast, want ons tijdsperspectief is beperkt. We leven niet langer dan zeg maar zeventig, tachtig jaar, gemiddeld; slechts een klein aantal van die jaren zijn we productief en hebben we enige invloed op onze omgeving. Wij plukken de vruchten niet van de bomen die we planten, we maaien niet waar we gezaaid hebben, en dat zint ons niet. We zien niet in dat het levensritme van de haastige individuele mens niet past in het majestueuze trage tempo van de natuur. Die werkt in miljarden jaren en op een veel, veel grotere schaal. Het is op die gigantische schaal dat wij zijn ontstaan, en op die schaal moeten we ook onze toekomst plannen. Pas dan zien we de grote lijnen, de evolutie, het perspectief van de mogelijkheden en de gevaren. Door onze nietigheid in ruimte en tijd terdege te beseffen, kunnen we proberen ons lot in eigen handen te nemen. Tot nog toe zijn we enkel bezig geweest met vandaag, niet eens met de dag van morgen. We zijn kortzichtig.

    We hebben nog niet bijgeleerd. We denken nog altijd dat we er toe doen, dat wij de wereld kunnen en moeten veranderen, terwijl bijna al onze pogingen catastrofale vergissingen blijken te zijn, of nutteloze spielereien.

    Misschien is dat omdat wij zoveel kunstlicht hebben gemaakt dat wij de sterren niet meer zien.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:wetenschap
    02-04-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.haptonomie, hapschaar

    Mijn vriend Peter is een Antwerpenaar en hij heeft iets met het Antwerps. Een woord dat hij graag in de mond neemt, klinkt zo: ‘nen apsjaar’. Het is een denigrerende term, dat blijkt uit de intonatie en de context, maar ik heb nooit goed geweten wat het woord betekent of waar het vandaan komt.

    Tot vandaag!

    Een andere vriend, Jacques, verbaasde me deze morgen toen hij het zomaar had over ‘haptonomie’. Ik had geen idee, lieve lezer. Jij wel?

    Dit is wat Van Dale erover zegt:

    de (v.)

    (na 1950) gevormd van Gr. haptein (aanraken) + -nomie

    1 leer en studie van het gevoel en het gevoelsleven die de aspecten van het nabijheids-, aanrakings- en gevoelscontact van menselijke affectieve relaties bestudeert en beschrijft (wordt in verschillende (para)medische behandelwijzen toegepast)

    Deze link brengt je bij het Wikipedia-artikel.

    Ik laat deze kwestie voor wat zij is, en spoed me naar een woord dat bij Verschueren in de onmiddellijke buurt van ‘haptonomie’ prijkt, namelijk ‘hapschaar’.

    Van Dale leert ons daarover het volgende:

    de (m.)

    (1691) <Fr. happe-chair, van happer (vastpakken) + chair (vlees)

    1 lagere gerechtsdienaar in vroeger eeuwen, vormvariant: hapscheer

    2 (gewestelijk) inhalige kerel, vormvariant: hapscheer, synoniem: vrek

    3 (gewestelijk) penningmeester, vormvariant: hapscheer

    En dit halen we bij de Trésor de la Langue Française Informatisé:

     Happe-chair, subst. masc., vx. Agent qui arrête les voleurs. Ils [les paysans] ne savaient rien, ils n'avaient rien vu, ils ne croyaient pas... d'abord ils n'aimaient guère les gendarmes, les happe-chair, qui poursuivaient les conscrits réfractaires (POURRAT, Gaspard, 1922, p. 43). Au fig. Personne avide. Je ne veux pas vous ruiner, je ne suis pas un happe-chair après tout (HUGO, Misér., t. 1, 1862, p. 951).

    Twee nieuwe woorden op één dag, wat een luxe!

     


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie
    31-03-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Desiderata - Max Ehrmann

    Waarnaar het hart verlangt (1927)

     

    Max Ehrmann (1872-1945)

     

    Bewaar je kalmte te midden van lawaai en haast

    en bedenk hoe vredig de stilte kan zijn

    kom goed overeen met iedereen

    zoveel als je kan en zonder jezelf te verliezen

    zeg je eigen waarheid rustig en klaar

    en luister naar de anderen al zijn ze dul of dom

    ook zij hebben een verhaal te vertellen.

     

    Vermijd luidruchtige en agressieve mensen

    ze zijn een bron van ergernis voor het gemoed

    als je jezelf met anderen meet,

    wacht je wellicht hoogmoed en bitterheid

    er is er altijd een die meer is of minder dan jij.

     

    Geniet evenzeer van wat je al bereikt hebt

    als van de plannen die je nog maakt

    blijf gedreven in je werk hoe nederig het ook is

    een vaste waarde in de wisselende kansen van de tijd

    wees voorzichtig als je zaken doet

    want de wereld is vol bedrog

    maar laat dat je niet blind maken

    voor al het goede dat er is

    veel mensen streven hoge idealen na

    en het leven is vol heldenmoed.

     

    Wees jezelf en veins vooral je affectie niet

    wees nooit cynisch over de liefde

    want ondanks alle dorheid en ontluistering

    is de liefde eeuwig als het gras.

     

    Aanvaard de wijze raad die de tijd brengt

    en laat goedgunstig je jonge jaren varen

    koester de kracht van je gemoed

    je bescherming bij onverwachte tegenslag

    maar kwel jezelf niet met donkere gedachten

    moedeloos en eenzaam wordt angst geboren.

     

    Onderhoud gezonde levensgewoonten

    maar wees niet te hard voor jezelf

    je bent een kind van het universum

    zoals ook de bomen en de sterren

    je hebt het recht om er te zijn

    en of je dat nu beseft of niet

    ontvouwt zich het universum

    ongetwijfeld zoals het hoort.

     

    Leef daarom in vrede met God

    hoe je je die ook voorstelt

    en wat je ook doet of betracht

    in het luidruchtig verwarrende leven

    bewaar steeds vrede in je gemoed.

     

    Met al zijn bedriegerij al zijn sleur

    en al zijn onvervulde beloften

    is het toch een heerlijke wereld.

     

    Wees opgewekt.

     

    Streef het geluk na.

     

     

    Deze vertaling © 2013 Karel D’huyvetters

     

     

    Go placidly amid the noise and haste, and remember what peace there may be in silence. As far as possible without surrender be on good terms with all persons. Speak your truth quietly and clearly; and listen to others, even the dull and the ignorant; they too have their story. Avoid loud and aggressive persons, they are vexations to the spirit. If you compare yourself with others, you may become vain and bitter; for always there will be greater and lesser persons than yourself. Enjoy your achievements as well as your plans. Keep interested in your own career, however humble; it is a real possession in the changing fortunes of time. Exercise caution in your business affairs; for the world is full of trickery. But let this not blind you to what virtue there is; many persons strive for high ideals; and everywhere life is full of heroism. Be yourself. Especially, do not feign affection. Neither be cynical about love; for in the face of all aridity and disenchantment it is as perennial as the grass. Take kindly the counsel of the years, gracefully surrendering the things of youth. Nurture strength of spirit to shield you in sudden misfortune. But do not distress yourself with dark imaginings. Many fears are born of fatigue and loneliness. Beyond a wholesome discipline, be gentle with yourself. You are a child of the universe, no less than the trees and the stars; you have a right to be here. And whether or not it is clear to you, no doubt the universe is unfolding as it should. Therefore be at peace with God, whatever you conceive Him to be, and whatever your labors and aspirations, in the noisy confusion of life keep peace with your soul. With all its sham, drudgery, and broken dreams, it is still a beautiful world. Be cheerful. Strive to be happy.

     

    Max Ehrmann, "Desiderata" (1927)

     

     

     

     


    Categorie:poëzie
    Tags:levensbeschouwing
    29-03-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Crisis

    Crisis. Ik heb het nog niet anders geweten. Het is altijd crisis, is het niet van het een, dan van het andere, maar meestal van alles tegelijk: de crisis is ’systemisch’, een woord dat Van Dale nog niet gehaald heeft, maar dat lijkt alleen een kwestie van tijd.

    Wat moeten wij daarmee? Simpele burgers zoals jij en ik zitten opgescheept met een frustrerend gevoel van diepe machteloosheid. Wij hebben geen idee van de oorzaken van de crisissen, laat staan dat we een oplossing zouden kunnen bedenken. In een crisis gebeuren er allerlei vreselijke dingen, maar zelfs als we achterhalen hoe dat in hemelsnaam mogelijk geweest is, zijn we daar achteraf niets mee: de schuldigen worden niet gevonden of bestraft, zodat niemand ontraden of afgeschrikt wordt om het nog eens te doen of ook eens te proberen, de gevolgen kunnen niet ongedaan gemaakt worden, en er zijn blijkbaar geen lessen die we eruit trekken.


    Snafu is een woord dat me dan te binnen schiet, een Amerikaanse militaire slang term, een acroniem of letterwoord uit de Tweede Wereldoorlog: situation normal, all fucked up. Crisis is de normale situatie.

    Daaruit valt toch tenminste dit te leren: we hoeven ons niet te verbazen of te ergeren over het feit dat er een crisis is: niets is meer normaal dan dat. Er kan immers zoveel verkeerd gaan in onze wereld, dat het veeleer een wonder zou zijn als dat niet het geval was. Meteen kunnen we ook wel stellen dat er niet één verantwoordelijke is; het gaat om een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Het zijn dus niet de banken, of de rijken, of de regering, of de vakbonden die het gedaan hebben en steeds weer doen: wij zijn het, met zijn allen. Je hebt wel eens uitschieters, zoals een trader die een aantal miljarden kwijtspeelt, maar meestal zijn we er allemaal massaal bij betrokken. Zoals bij de opwarming van de aarde: niet alleen de industrie (die toch ook maar voor iedereen draait), maar elk van ons doet er aan mee, elke keer als we bij manier van spreken, of zelfs letterlijk, een windje laten.


    Dezer dagen hoor je veel kritiek op de banken: Cyprus, Ierland, Spanje en Portugal, Italië, maar ook de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en zelfs hier bij ons, en IJsland zijn dan we dan al weer bijna vergeten. Maar wat heeft die crisissen veroorzaakt? Niet één inhalige CEO, niet een graaicultuur bij de banken, maar wij allemaal. We laten ons verleiden om meer leningen aan te gaan dan we kunnen terugbetalen en om ons geld te beleggen aan een hogere interest dan redelijk is. Hoewel we uit onze dagelijkse praktijk wel beter weten, blijven we toch denken dat het geld aan de bomen groeit, dat er snelle winsten te maken zijn zonder te werken, dat men ook slapend rijk kan worden. Als dat al zo zou zijn, dan blijkt die snel verworven rijkdom zeer relatief en zeer volatiel: je bent er noot zeker van, je bent je snelle winst zo weer kwijt, en soms zelfs een flink stuk van je kapitaal. Het zijn maar uitzonderingen die met al hun speculatief gedrag beter doen dan de markt, dat wil zeggen de interesten die je bij elke bank krijgt. We jagen dus droombeelden na, zoals wanneer we meedoen aan loterijen: je kan het groot lot winnen, maar de kans is erg klein, zo klein dat een verstandig mens er maar beter niet aan meedoet.

    Maar zo zijn we niet: wij hopen allemaal dat we de uitzondering zullen zijn, dat we de regel kunnen breken die zegt dat je moet werken voor je boterham. Meer nog: we houden vol dat je van werken niet rijk wordt. Van wat dan wel?

    Als het niet van werken is, dan is het van diefstal.

    Ik denk dan aan de koloniale tijd, toen men in de warme landen allerlei grondstoffen ging halen zonder ervoor te betalen; integendeel, de inboorlingen werden zelfs als slaven ingezet bij de productie, verkocht, verkracht en uitgeroeid. Wegens hun zeldzaamheid waren die grondstoffen hier peperduur (daar komt ons woord trouwens vandaan), en zo kon men hier dus enorme winsten maken, vaak met zo goed als nutteloze stoffen, zoals zilver en goud en edelstenen, maar ook peper, kaneel, kruidnagel, cacao, koffie en thee. Multatuli maakte al duidelijk dat het niet om handel in koffie ging, maar om diefstal en uitbuiting.


    In feite is wat nu gebeurt niets anders. Even nutteloze of niet-essentiële producten worden een hype, zoals gsm’s, mobieltjes. Een firma die een succesvol toestel op de markt brengt (dat ergens in een arm land door een uitgebuite bevolking gemaakt wordt voor zo goed als niets, maar in de rijke landen duur verkocht), ziet haar beurswaarde spectaculair stijgen. Dat wil zeggen dat de eigenaars of de aandeelhouders plots virtueel rijk zijn. Virtueel, want als ze hun gestegen aandelen niet verkopen, zijn ze net zo rijk als voorheen. En als ze ze wel verkopen, wat moeten ze dan met dat geld? Beleggen in andere aandelen en hopen dat die ook weer stijgen? We weten hoe dat gaat: met aandelen valt veel geld te verdienen en veel geld te verliezen, en je moet al heel veel geluk hebben om beter te doen dan de markt, en zo zijn we weer bij af, zonder langs de bank gepasseerd te zijn.

    Te veel mensen, ook gewone mensen, zijn bezig met het najagen van snelle en spectaculaire winsten. Het is zelfs zo dat als je dat niet doet, je doorgaat voor een kluns. Gewoon elke dag naar je werk gaan en daar de hele dag ernstig bezig zijn met wat van je verwacht wordt, wat dat ook is, dat lijkt wel alleen voor domoren weggelegd.

    Of toch niet? Bezorgde Belgen halen nu massaal hun geld weg uit risicovolle beleggingen en deponeren het op spaarboekjes, waar je zo goed als geen rente krijgt, zeker als je rekening houdt met de inflatie. Tweehonderdveertig miljard euro hebben we zo op de bank staan. Dat is als ik het goed heb 24.000 euro per Belg. In oude franken is dat ruwweg een miljoen. Elke Belg is dus miljonair, alleen al met wat we op onze spaarboekjes staan hebben. Natuurlijk is dat alleen statistisch zo, in de praktijk is het anders verdeeld, waarbij een dunne toplaag het grootste deel van het geld heeft, een heel wat mensen zo goed als niets.

    Vandaar dat iedereen het erover eens is dat de rijkdom niet eerlijk verdeeld is, niet in ons eigen land en niet in de wereld. Men wil dus een meer billijke herverdeling. Maar dan beginnen de problemen. Herverdelen is afnemen van de enen om het aan andere te geven, zomaar. Ja, dag Jan! Niemand staat daarvoor te springen, natuurlijk, zeker niet wie enig bezit heeft. Wij hebben dat bezit immers met hard werken verdiend, of met verstandig beleggen, of desnoods met het groot lot te winnen. En we betalen al zoveel belastingen om studerende jongeren, werklozen en zieken en ouderen te onderhouden. Politieke en economische systemen die op herverdeling inzetten, zijn niet populair. Het communisme begon als een idealistisch en humaan project, maar zonk binnen de kortste keren weg in de meest afschuwelijke en mensonterende waanzin. Ook zo voor het nationaal-socialisme in Duistland. Zo moet het dus niet.

    Hoe dan wel? Wij hebben een gezonde argwaan tegenover mensen die zeggen hoe het moet, of dat nu economen zijn, politici, syndicalisten, middenvelders, filosofen of godsdienstige leiders. Wij wantrouwen gezag, omdat we zien dat het gezag het niet beter doet dan wij zelf. Systemen zijn niet volmaakt. Of het openbaar vervoer, de post, de bank of de industrie door de staat wordt uitgebaat of door privé firma’s, het maakt omzeggens geen verschil, zeker niet op termijn. Hoe kan het ook anders? In elk geval zijn het mensen die de systemen bedenken en draaiend houden. En de mensen zijn overal eender, of toch zo goed als.

    Dat zou ons aan het denken moeten zetten. Het gaat fout, zo blijkt telkens weer, als te weinig mensen te veel macht hebben. Het gaat beter wanneer zoveel mogelijk mensen betrokken worden bij het bedenken van oplossingen en bij het toepassen ervan. Dat noemen we democratie. We moeten er dus voor zorgen dat onze samenleving democratisch blijft. Dat kan alleen maar wanneer we daarvoor goede systemen uitwerken, niet alleen in de politiek maar in alle geledingen van de maatschappij. Democratie moet een ingesteldheid zijn die we altijd en overal toepassen. Dat is niet vanzelfsprekend. Wij hebben vaak de indruk dat het democratisch proces tijdrovend en inefficiënt is. Maar dan moeten we bedenken dat wanneer we afwijken van dat democratisch ideaal, andere en veel grotere gevaren op de loer liggen: diefstal, uitbuiting, onmenselijke behandeling van onze medemens en de andere levende wezens, vernietiging van onze leefwereld, ongelijke verdeling van de rijkdom, waanzinnige oorlogen…


    Hoewel de democratie in de eerste plaats een ingesteldheid is die in elke mens moet aanwezig zijn, hebben wij ook behoefte aan systemen die dat helpen realiseren. Het is niet voldoende dat onze parlementairen democratisch verkozen worden, het parlement moet ook democratisch te werk gaan in zijn wetgevende en uitvoerende taken. Het is niet voldoende dat bijvoorbeeld via de vakbonden de werknemers betrokken worden bij sommige aspecten van de bedrijfsleiding, zij moeten mede de verantwoordelijkheid dragen. En in religieuze gemeenschappen zijn we nog ver van enige echte inspraak.

    Ik ben geen voorstander van totalitaire systemen, waar een zogenaamd democratisch systeem van boven uit opgelegd en afgedwongen wordt. Wij hebben genoeg gezien dat zoiets niet werkt en integendeel tot nog grotere misbruiken en ongelijkheid leidt. Ik zie geen andere mogelijkheid dan steeds te blijven ijveren voor een echte en doorgedreven democratie. Als de grootste bedreiging daarvan zie ik de concentratie van macht bij een te beperkt aantal personen gedurende een te lange periode. Dat kan men verhinderen door de macht systematisch te verdelen over meer personen en instellingen en door hun ambtstermijn dwingend en drastisch te beperken in de tijd. Op die manier garanderen we dat meer mensen betrokken worden in de besluitvorming en dat is, daarvan ben ik overtuigd, de enige manier om een wereld tot stand te brengen waarin het voor iedereen goed leven is.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Wees volmaakt zoals uw hemelse vader
  • Paul Claes Odyssee 2.0
  • Griekse tragedies: Sofokles
  • Thomas a Kempis, de Navolging van Christus
  • De Griekse bronnen van de Verlichting
  • Islam en christendom
  • Darwin, creationisme, intelligent design
  • Satan
  • Humanisme
  • Godsdienstvrijheid
  • Ethiek en humanisme
  • De vos en de egel
  • Perfide
  • Godsdienst na de dood van God?
  • Sceptisch
  • incest
  • Catechismus
  • Filosofen te koop
  • Democratie
  • De uitzondering en de regel
  • Etiketten
  • Extreemrechts
  • Waarheid en verzinsel
  • Over geloof en psychologie (recensie)
  • De misdadige geschiedenis van de Kerk
  • Judith Butler, Wie is er bang voor Gender? (recensie)
  • Erwten en kikkers
  • David Hume
  • Denken en geloven in de oudheid (recensie)
  • Kinderspel?
  • Over grenzen, Mark Elchardus
  • Robot
  • Vooruitgangsgeloof
  • Het kan me niet schelen!
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!