mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
01-10-2006
etymon: mischien
Misschien is een oud woord, Van Dale plaatst het in 1236!
De etymologie is niet evident: mis, schien, het zijn geen bekende woorden of stammen die ons onmiddellijk in het oog springen. Maar dat maakt etymologie ook leuk, natuurlijk.
Wij krijgen hulp uit wel erg onverwachte hoek. De ouderen onder ons zullen zich de bij uitstek Belgische voetbaltrainer en kenner Raymond Goethals (1921 - 2004) herinneren, de flamboyante ket die zonder enige valse schaamte zijn pittig Brussels dialect gebruikte in de vele interviews die hij gaf op radio en televisie. Als een jonge reporter met meer enthousiasme dan kennis weer eens een al te gemakkelijke conclusie naar voren bracht, of als Rik de Saedeleer zijn beroemde analyse stelde in zeven eindeloze complexe volzinnen en dan aan de Raymond oratorisch vroeg: vindt u ook niet, meneer Goethals? dan was het ontnuchterende antwoord steevast: Maschien, maschien
Dat mag nog altijd wat obscuur lijken, maar het brengt ons al een stap dichter bij de oplossing.
Maschien is de samentrekking van: mag scien. Daarmee hebben we al één element: mag.
Scien is ons moderne 'geschieden', eigenlijk geschien, de d is er maar achteraf tussen gekropen naar analogie met andere werkwoorden die eindigen op den.
Het mag dus geschieden, het kan zijn.
Als we dan naar onze buren kijken, dan blijkt dat het daar veel duidelijker is: peut-être, maybe.
In het Duits heb je vielleicht, en dat is ons wellicht, het Italiaanse forse is het Latijnse forsan, het Spaanse quizás is bij ons wie weet.
28-09-2006
etymon: arg
Arg
Sommige woorden lijken hun betekenis te verliezen als je ze er te lang op staart of tien keer na elkaar uitspreekt. Ook is er zo eentje voor mij. Misschien is dat omdat het zo kort is, omdat er geen bekende elementen in zitten en er omzeggens geen woorden zijn waarin het een van de samenstellende elementen is: ik ken niet veel woorden die van ook afgeleid zijn: alsook, ? Het is een Einzelgänger, een eenzaat. Daardoor mist het de kans om op zichzelf betekenis te krijgen, het mist de sterke steun van goede buren en vaste vrienden.
Anders is het met arg.
Het woord bestaat als een adjectief, een bijvoeglijk naamwoord, en is een oudere vorm van erg. Het betekent dus: zeer, of heel (veel), maar ook: slecht, en dat is de betekenis die het meestal heeft in de samenstellingen. Arg is het kwade, het boze, het gevaar.
Er zijn verscheidene afleidingen:
- argernis is de verouderde vorm van ergernis, en dat is alles wat aanleiding geeft tot het zich ergeren, aanstoot nemen aan iets, en dat was vroeger - argeren; - argeloos gebruiken we nog steeds: zonder kwade bedoelingen, zonder kwaad te vermoeden; vandaar - argeloosheid; - arglist is minder gebruikelijk: de kwade bedoeling, kwade trouw, maar - arglistig is dan weer wel in, evenals - arglistigheid, daarbij denken we aan Odysseus; - argwaan koesteren we allemaal wel eens: we vermoeden dat er iets niet pluis is, we zijn - argwanend, maar dat is de enige werkwoordvorm die we van het werkwoord - argwanen nog gebruiken, zelfs ik zou niet durven schrijven dat ik geargwaand heb.
Aaaaargh!
26-09-2006
Misdaad en straf
Misdaad en straf, of schuld en boete.
Het is stilaan een van de kernpunten van de politiek geworden, omdat het ook bij de gewone burger veel vragen oproept: misdaad en straf.
We leven in een wereld die bijna volledig onkerkelijk is, geseculariseerd, zegt men. Iedereen doet wat hij wil, enkel geremd door zijn mogelijkheden en de eventuele gevolgen van zijn daden, en dan nog. Er is geen overheersende moraal, er is geen zonde meer en dus ook geen schuldgevoel. We zijn weer waar we begonnen zijn: de schaamte-cultuur. Stelen is niet erg, betrapt worden wel.
En dan stelt zich de vraag wat we moeten aanvangen met mensen zonder scrupules, die gewoon uit zijn op een maximum aan kicks tijdens dit korte aards bestaan, zonder oog voor de gevolgen voor zichzelf of anderen, en die moorden en stelen, bedriegen, verkrachten, drugs gebruiken en verhandelen, en die uiteindelijk toch tegen de lamp lopen en veroordeeld worden?
Laten we nu even het juridisch systeem terzijde, en concentreren ons op de eenvoudige vraag die vandaag ook de eerste minister formuleerde: moet een misdadiger behandeld worden als iemand die een vergissing begaan heeft, berouw toont, gestraft wordt en dan een nieuwe kans krijgt? Of stellen we een andere diagnose: een misdadiger is een ander soort mens, die we moeten opsluiten om ons ertegen te beschermen.
De eerste houding is die van de christenen, van de begrijpende vader, van de eeuwige optimisten, van de sociale werkers.
De andere begint stilaan veld te winnen.
Er zijn natuurlijk soorten van misdaden en van misdadigers.
Ongetwijfeld heeft het absoluut geen zin om iemand voor een kleine winkeldiefstal of simpel drankmisbruik op te sluiten, andere straffen zijn evident meer efficiënt, zowel voor de betrokkene als voor de maatschappij.
Ongetwijfeld is er ook een speciale behandeling nodig voor de passionele misdaden, waarbij iemand onder de invloed van omstandigheden door het lint gaat en iets doet dat hij of zij onder gewone omstandigheden nooit zou doen, zijn overspelige partner vermoorden bijvoorbeeld.
En evident moet men nog een andere houding aannemen tegenover onverbeterlijke beroepsmisdadigers, die vastbesloten zijn om de wet aan hun laars te lappen.
Omdat verscheidene instanties dit onderscheid niet maken, slaagt uiterst rechts er handig in om een sfeer van rechteloosheid te suggereren, die in de praktijk niet aanwezig is.
De eerste schuldigen zijn, in de ogen van allen behalve zijzelf, justitie. Ik had het eerder al over summum ius, summa iniuria, of hoe het verkiezen van de letter boven de geest van de wet onvermijdelijk leidt tot wantoestanden. Dat bleek onlangs nog eens, toen een ongetwijfeld eminente academische juriste, maar van wie we helaas nog nooit gehoord hadden, ons op Tv kwam verklaren dat er niets verkeerds was met het voorlopig vrijlaten van een brutale misdadiger, want, zo zei ze letterlijk: de wet zegt dat hij daar recht op heeft. Ze zullen het wellicht nooit begrijpen, onze juristen. Het is waar, onze enige bescherming tegen willekeur zijn goede wetten. Góéde wetten, of een goede interpretatie van menselijke, dus feilbare wetten. Met zelfs één hersenhelft actief weet elke tooghanger dat men een dergelijke gangster nooit in een systeem van heropvoeding moet brengen: verloren geld, verloren moeite, wat hij zelf perfect duidelijk gemaakt heeft door voor die vriendelijke begeleiding naar re-integratie te bedanken, hij zal het wel op zijn eigen manier doen, we horen er ongetwijfeld nog van.
Ook de politiek gaat niet vrijuit. Al te lang heeft men gedacht of gehoopt dat men de wereld kan veranderen met goede wil, dat de mens maakbaar is, zoals dat heet. Nee dus. De mens blijft wat hij al eeuwen is: in staat tot de meest wonderlijke verwezenlijkingen, en ook tot misdaden die met verstomming slaan. De politiek heeft justitie verwaarloosd, te weinig gecontroleerd, te weinig geïnvesteerd in mensen en middelen, te weinig intellectuele topkwaliteit ingezet, heeft het niet aangedurfd om die augiasstal uit te mesten. Men roept dan de scheiding der machten in: een onafhankelijke rechtsmacht is onze garantie voor eerlijk recht. Dat is zo, natuurlijk, maar vandaag en hier bij ons is het gevaar gelukkig niet zozeer de mogelijke afhankelijkheid van de rechtsmacht van de politiek of het particuliere belang, maar haar eigen inertie, zelfgenoegzaamheid, bekrompenheid, gebrek aan visie, maatschappelijke irrelevantie, aftandsheid, pompositeit en eigenwaan. De politiek moet dat inzien, en door de juiste wetgeving orde op zaken stellen. Als je dan ziet wie er de laatste decennia minister is geweest, dan weet je meteen dat die arme amateurs weinig weerwerk konden bieden tegen een kaste die zich sinds vele eeuwen gespecialiseerd heeft in het mooipraten en zakkenvullen. Dit is harde taal, ik weet het, maar ook hier geldt corruptio optimi pessima: als de bewakers zelf van het recht falen, is de hele maatschappij in gevaar.
En ook wij, de gewone burgers zijn schuldig door nalatigheid. Wij hebben ons zowel door de politiek als door de juristen in de doeken laten doen. Het is overigens interessant om zien hoeveel politiekers ook jurist zijn, niet alleen van opleiding, vaak oefenen zij ook nog tijdelijk of deeltijds het beroep van advocaat uit, of juridisch adviseur, of hoe ze het ook verbloemen.
Die onaantastbaarheid van justitie, die steeds onbetwist is gebleven, komt stilaan onder vuur te liggen. Het zijn geen goden, het zijn ook maar mensen. Het wordt tijd dat ze dat ook gaan inzien, hun toga verbranden, hun paleizen verlaten, hun honoraria driemaal halveren en een cursus Nederlands voor anderstaligen gaan volgen.
Denk je dat we het nog zullen meemaken?
individu en maatschappij (6)
Tegenstanders van de individuele vrijheid nemen graag excessen als toevlucht voor hun verdediging van een hard repressief optreden door de staat. Het klassieke doelwit van deze rechtse lieden is de allochtone gemeenschap, en dan zeker de al bij al beperkte groep uitdagende jongeren. Het is echter hoogst twijfelachtig of de individuele vrijheid die ik zo vurig verdedig de aanleiding of oorzaak zou zijn voor het onaanvaardbare of uitdagende gedrag van sommige jongeren. Jongeren van alle rassen en alle tijden rebelleren tegen elke beperking van hun ontwakende vrijheid, zij verkennen de grenzen, hebben dat altijd gedaan en zullen dat blijven doen, het individu is nu eenmaal veroordeeld om de geschiedenis te herhalen. Was er vroeger minder geweld? Of werd er minder media-aandacht aan besteed? Als er in Brugge vijf (dronken?) mensen vechten, staat dat op alle voorpagina's, vroeger wist hooguit de buurt ervan. Wat niet wil zeggen dat we racistisch geweld onder elke vorm niet ten zeerste moeten veroordelen. De mens laat zich niet intomen, hij/zij verzet zich tegen elk gareel, elke dwingeland, tegen alle wetten die hij als fnuikend ervaart. Maar dat maakt hem nog niet tot een baarlijke duivel, die niets of niemand ontziet en geen enkele waarde kent? Ik heb getracht mijn kinderen in die geest van vrijheid te begeleiden in hun groei, en ik maak me geen enkele zorg over hen, zeer integendeel. Vrijheid hoeft dus niet meteen tot excessen te leiden. Kijk toch eens om u heen, hoe goed het gaat, ook met die jeugd, en staar u niet blind op die al bij al zeldzame uitzonderingen die, ik geef het toe, het leven niet altijd gemakkelijker maken.
Het opleggen van wetten waar mensen niet achter staan heeft nooit gewerkt en zal ook nooit werken. Wij Belgen bewijzen dat elke dag, op alle gebied: grootst percentage zwartwerk van al onze buurlanden, belastingontduiking als nationale sport, sociaal profitariaat Opvoeding, daar komt het op aan. Jongeren, mensen overtuigen door woord én voorbeeld: een taak ook voor alle senioren.
De vrijheid van het individu houdt ook gevaren in, zeker voor jongeren die nog niet geleerd hebben hoe ze tot een min of meer aanvaardbaar compromis moeten komen in hun eigen leven. Maatschappelijk onaangepast gedrag is vaak het gevolg. Zelfdoding bij jongeren is een groeiend probleem. Lezers van mijn blog zullen weten dat wij in ons gezin te maken hebben gehad met zelfdoding en dat wij sindsdien maandelijks een gespreksgroep bijwonen van ouders van kinderen die zo heengegaan zijn. Wij zijn ons dus vrij goed bewust van wat er op dat punt gebeurt. En ja, dat is zorgwekkend en nee, ik denk nog altijd niet dat het vroeger beter was, integendeel, het is nog nooit zo goed geweest en het wordt steeds beter. Het is anders, dat zeker, en gelukkig maar.
Ook het toenemende drugsgebruik wordt als een bedreiging gezien voor de maatschappij, evenals het overmatig gebruik van medicatie om te overleven in de maatschappij. In feite is het in de eerste plaats een bedreiging van het individu zelf. Dat is zo voor elke vorm van drugs, te beginnen bij alcohol en dan verder naar medicatie en de zogenaamde vrijetijdsdrugs, en op een afschuwelijke wijze voor wat daarna nog komt aan recepten voor een langzame, vreselijke dood. Men zegt wel eens: als je dronken bent, komt je ware aard naar boven. Ik hoop van niet, als ik sommige dronken mensen bezig zie. Ik had het op mijn blog al over hoe sommige (de meeste?) mensen behoefte hebben aan externe factoren om te overleven, om te genieten...
Als ik terugkijk naar het leven en de oude dag van mijn overleden ouders, of naar mijn eigen jeugd, dan ben ik er zeker van: wij hebben het veel beter! Mede dank zij hun werk, natuurlijk, en onze kinderen zullen van ons erven, materieel maar ook inhoudelijk, zij zullen rijker zijn dan wij, met onze spaarcentenmiljarden, maar ook rijker aan informatie en aan wijsheid. Ik geloof in de vooruitgang, in de positieve ontwikkeling van de mensheid, jazeker, en daar zullen geen dagelijkse al te nadrukkelijk pessimistische journaals en Panorama's van zuurpruimende meesmuilende journalisten me van bekeren. Mocht men aan al het goede nieuws evenveel belang hechten dan aan het slechte, dan waren er misschien wat minder mensen die wanhopig worden in al hun luxe en geluk. Is elk pleidooi voor het individu als bouwsteen van de maatschappij meteen progressief en links?
Progressief, regressief, agressief, mensenlief, wat betekenen die woorden nog? Als mijn optimistische instelling en geloof in de mogelijkheid van vooruitgang progressief is, dan ben ik dat wel, ja, maar ben ik dan niet-conservatief? Lege waarden heb ik nooit kunnen tot de mijne maken, maar ben ik dan een mens zonder waarden? De echt waardevolle elementen uit het verleden, uit de klassieke oudheid, uit de oosterse wijsheid, uit het christendom, uit de burgerlijke moraal, draag ik met trots in mijn leven mee. Ben ik dan conservatief? Laten we mekaar niet te gauw een etiket op het voorhoofd plakken, dat verheldert niet, maar verbergt: ha, Karel is ne progressieve! Wat ik werkelijk denk is dan meteen irrelevant
24-09-2006
Etymon: Sidney
Het kan soms vreemd gaan met woorden. Neem nu Sidney.
In Engeland en stilaan ook bij ons is het een jongensnaam. De oorspronkelijke Sidney heette echter waarschijnlijk Guillaume Saint-Denis en kwam uit Anjou, Frankrijk dus, en werd in Engeland kamerheer van koning Henry II. Dat was niet zo vreemd, want zijn meester Henry (5 maart 1133 6 juli 1189) was Henri, de Franse graaf van Anjou, hertog van Normandië en van 1154 tot 1189 ook koning van Engeland; hij heerste verder over stukken van Wales, Schotland en Ierland en zelfs grote delen van west-Frankrijk. Een van zijn bijnamen was Curtmantle, omdat hij vaak een nieuw soort korte, praktische tuniek droeg: Kortjakje dus. Hij wordt de eerste Plantagenet-koning genoemd en geroemd als een van de belangrijkste middeleeuwse Engelse vorsten. Die plantagenet is niets anders dan onze brem, in het Engels broom, in het Latijn genista, bij ons ook wel ginst genoemd. In Frankrijk was hij als heerser over het rijk van de Angevins (= van Anjou) machtiger dan de Franse koning.
Maar terug naar Sidney. Hij moet dus met zijn meester uit Frankrijk overgekomen zijn, en Saint-Denis werd al gauw Sidney.
In Ierland is Sidney een meisjesnaam, oorspronkelijk Sidony, net zoals onze tante Sidonie, de bekende bonenstaak, die omwille van onze noorderburen later Sidonia moest heten, onze lokale Olive Oyl. Sidonius is Latijn voor inwoner van Sidon, de stad in het felgeteisterde Libanon. Een Sidonius kwam uit Ierland naar Frankrijk en stichtte er rond 670 een abdij dicht bij Rouen; de naam van de abdij was Saint-Saëns, en de stichter werd heilig verklaard als Sidonius van Saint-Saëns, soms zelfs Saëns zonder meer. Saëns gaat terug op sanctus, heilig; je vindt het vooral in Spanje als Saenz, een vorm van Sancho, en een naam die vooral bij bekeerde Joden voorkwam. Saint-Saëns is dus een heilige heilige, tweederden van het Sanctus. Wij kennen vooral de componist Camille met die naam Saint-Saëns, die van Le carnival des animaux.
Maar weer naar onze mannelijke Sidney. In Frankrijk was Saint-Denis een belangrijke naam. De heilige Dionysius was de eerste bisschop van Parijs in de derde eeuw; hij bouwde een kerk waar nu de Notre Dame staat, op het Parijse eiland dus. Hij werd onthoofd door de bevolking op wat nu Montmartre is, martelaren-berg. De legende zegt verder dat hij zijn hoofd onder de arm nam en ermee tot aan de plaats liep waar hij later begraven werd en waar nu de faubourg Saint-Denis is, met het fameuze Stade de France. Dionysius, bijgenaamd de Cefalofoor, letterlijk die zijn hoofd draagt, werd prompt een Franse heilige en dus Saint-Denis. De vroege Franse koningen, die Parijs als hun centrum kozen en best enige goddelijke steun konden gebruiken voor hun aspiraties, bouwden er een belangrijke abdij en kozen Saint-Denis zowat als hun patroonheilige. De wapenkreet van de middeleeuwse Franse ridders was: Montjoie Saint-Denis! en werd ook gehoord -en gesmoord - in de Kortrijkse beemden in 1302. Die montjoie is weer een ander verhaal, voor een andere keer misschien. In Engeland werd de voornaam Sidney vooral populair omwille van Algernon Sidney, Earl of Leicester (1622-83), een van de tegenstanders van Cromwell en van alle tiranniek bestuur. Zijn familienaam Sidney had hij van verre voorouders in het Franse Saint-Denis. Toen de Britse minister van binnenlandse zaken Thomas Townshend (+1800) in de adel verheven werd koos hij als adellijke naam Sydney, naar zijn voorouder de 2de Earl of Leicester, zoon van. Zo werd hij Viscount Sydney. Omwille van zijn inspanningen om de vroege Australische nederzettingen te redden van hongersnood werd een ervan Sydney Cove genoemd. Het is nu een van de belangrijkste steden van Australië, onder meer bekend van het prachtige moderne operagebouw.
De wereld is klein: een Grieks-Romeinse Dionysius werd een Franse Saint-Denis en die werd een Engelse Sidney en een Australische Sydney. Een Ierse Sidonius werd een Franse heilige en de Ierse Sidney is onze ranke tante Sidonia.
22-09-2006
panta rhei
Het is fascinerend om naar water te kijken. Het hoeft niet eens de Rijn te Schaffhausen te zijn, of de Seine onder de Parijse bruggen, de Cam met de punters, of de Yangtze die zich een weg baant tussen de rotsen, een wilde bergbeek in Zwitserland of de Donau die voortdrijft in zijn eigen logheid. Jaarlijks trekken mensenmassas naar de oevers van de zee als keren ze terug naar hun oorsprong. Water beweegt, zelfs als het stil staat in een bergmeer of een binnenzee, een kikkerpoel of een tuinvijvertje.
Daarin lijkt het zich te onderscheiden van vaste materie.
Maar is dat zo wel?
Planten groeien en verslensen, hout rijst sierlijk op tot het rot, stenen barsten en verpulveren tot keien en stof, waarmee we dan weer beton maken. IJzer roest, staal wordt moe en breekt uiteindelijk. Zelfs diamant wordt gekloofd en geslepen. Zowel de mens als de natuur zelf verandert vorm en de substantie van de wereld voortdurend op de meest ingrijpende wijze.
Ook de mens verandert onherroepelijk, gevangen in zijn bestaan waarvan hij de toekomst niet kent, de duur noch het einde. Elke dag die volgt op de andere is een stap dichter bij de dood, hoe veraf die ook is. Het mensenlichaam veroudert gestaag, elke gedachte aan onveranderlijkheid, aan blijvende rust of geluk is ijdel. Niets is zeker, behalve dat de tijd loopt. Vulnerant omnes, ultima necat prijkt op menige statige klok: elk uur kwetst, het laatste doodt.
En zelfs als wij even menen dat wij ons trotse zelf blijven, dan hoeven we maar om ons heen te kijken om te zien hoe al het andere verandert, hoe de anderen veranderen, en onze omgeving, de wisseling van de natuur, het verval en de vernieuwing in wat de mens heeft opgebouwd.
Herakleitos, die 2500 jaar geleden leefde in wat nu Turkije is, zei het al: panta rhei kai ouden menei, alles vloeit, alles beweegt en niets blijft hetzelfde. Je kan zelfs niet twee keer in dezelfde stroom afdalen: de tweede keer is de stroom anders, en jij ook.
Naarmate de wetenschap vorderingen maakte, heeft zij ontdekt dat alle materie bestaat uit meer kleine deeltjes dan we kunnen begrijpen of onthouden: atomen, neutronen, protonen, quarks, snaren Massa is energie in duizelingwekkende vortex. Alles is beweging, beweging is alles.
De mens zoekt sinds zijn vroegste denken onverdroten naar constanten, naar onveranderlijk blijvende leidende principes, naar vaste grond onder de voeten. Maar de enige constante is dat alles verandert, en alle verzet daartegen is zo futiel als het proberen tegenhouden van het verouderingsproces.
Toch hoef ik niet als een stuk wrakhout meegesleurd te worden in die maalstroom van voortdurende verandering. De mens met zijn verbluffende mogelijkheden is als een krachtig zwemmer, die handig gebruik maakt van stromingen en de verraderlijke onderstromen vermijdt, een ervaren schipper, die weet waar de zandbanken zijn, de uren van eb en vloed kent en in de wolken de wind en de regen kan lezen.
Leven: scherp bewust, onvermoeibaar enthousiast, steeds nieuwsgierig, eeuwig verwonderd, eindeloos in bewondering van al wat verandert.
21-09-2006
ex libris: Frank Herbert
Zo heb ik ze graag, mijn sciencefiction romans: een vlot verhaal met veel intriges en weinig zinloos geweld, met gevaren die hele werelden bedreigen en ook individuele personen, met goed gevonden neologismen, gedurfde technologische innovaties Als de nieuwe wereld die ons wordt voorgesteld dan nog vol zit van de onze, maar dan in het kwadraat, om zo de vinger te leggen op de zere plekken waarmee we leven, dan is het genieten.
Ondertussen kent zowat iedereen Frank Herbert (1920-1986), de auteur van Dune (1965, Duin) en de vier vervolgen daarop. De verfilming van het eerste boek was grandioos. De eerste Dune is voor mij zowat het beste dat er ooit aan SF geschreven is, en behoort zonder meer tot de top van de literatuur, tout court.
Onlangs vond ik op de website van t Profijtelijk Boeksken een roman van Herbert uit 1977: The Dosadi Experiment, 342 pp., paperback, voor 1,5. Kon ik niet laten liggen. En ik heb het me niet beklaagd: gisteren in één ruk uit. Waar kan je nog zo genieten voor zo weinig geld?
Een van de problemen die Herbert behandelt is politiek, weliswaar galactisch, maar dat is gewoon die schaalvergroting die SF gebruikt om de aandacht te richten op een aspect in onze eigen wereld. Wie regeert, en hoe? Zeker in deze verkiezingstijd stellen wij ons daarover wel eens vragen. Zijn het inderdaad een aantal ongelooflijk rijke en machtige industriëlen die in het grootste geheim met elkaar overleggen wat ze met onze wereld zullen aanvangen? Of is de democratie een realiteit? En wat met centraal geleide economieën, zoals Rusland, dat ook politiek nog steeds vrij oligarchisch is? En wat vermag de kleine man? Is iedereen gewoon uit op eigen gewin en macht, of zijn er nog idealen?
De geschiedenis met de gedelegeerd-bestuurder (als dat Nederlands is, dan hoeven we ons in het vervolg ook niet meer te bekommeren om dt-fouten, sterke en zwakke werkwoorden of het verschil tussen mijn en dein) van de VRT heeft wellicht ook bij u een wrang gevoel achtergelaten. Die man wordt aangetrokken om een staatsinstelling, de openbare omroep te leiden, krijgt daarvoor een meer dan royaal salaris en het vooruitzicht op een keizerlijke gouden handdruk. En wat dacht je? Hij maakt het zo bont dat men hem wel moet opzij zetten, niet met een stamp onder zijn gat, zoals bij de gewone werknemer, maar met toch nog de helft van de afgesproken vergoeding, een slordige 775.000. Wat doet zo iemand, die zeker al niet onbemiddeld was toen hij bij de VRT begon, met zoveel geld? Ik heb een pensioen zoals iedereen, van 1200, en wat spaarcenten, en ik heb, vind ik, niets tekort. Er zijn inderdaad mensen die waarschijnlijk zelfs niet weten hoeveel ze waard zijn, en die hebben ongetwijfeld veel macht. Maar ze hebben ook maar twee handen en twee benen, en niet meer genitaliën dan u en ik, en ook voor hen telt de dag maar 24 uren. Ze mogen dan al op vele manieren verschillen van de plaatselijke dorpsidioot, een jonge werkzoekende, een hardwerkende verpleegster, een gedreven leraar, of een rustzoekende gepensioneerde, toch zijn het ook maar mensen, en wacht hen onvermijdelijk vroeg of laat de dood.
Dat is de uiteindelijke democratie: niemand ontsnapt aan de realiteit van deze wereld, niemand is onsterfelijk.
Behalve in SF.
20-09-2006
Vaarwel, VRT
Vaarwel, VRT
Het wordt me wat te veel, de laatste tijd, op de VRT.
Laten we met Klara beginnen, mijn eerste liefde. Van in mijn prille jeugd was ik verslaafd aan radio, en van in mijn puberjaren aan klassieke radio. Ik genoot van de nieuwe mogelijkheden van FM en juichte toen dat uitgebreid werd tot een voltijds programma. Sindsdien heb ik vele uren genoten van het aanbod, al liet ik me ook wel eens verleiden door de RTBF.
Stilaan hebben de praatvaars het zaakje overgenomen. Deze zomer ging het van kwaad naar erger: je kon geen programma meer vinden waar niet om de haverklap een interview, een quiz, een uitgebreide toelichting, een gesprek met een medewerker, een panel of, godbetert, een telefonisch contact met een uitvoerend kunstenaar ergens te velde opgevoerd werd. En waarover praten ze dan de hele tijd? Niet over de muziek zelf, want wat kan je daar voor zinnigs over zeggen?
Muziek is om naar te luisteren.
Ik heb dan maar, noodgedwongen en met pijn in het hart, besloten Klara op te geven. Ze doen maar, mij maakt het niet meer uit. Ik probeer af en toe Musiq3 (al ontgaat me de pointe van de naam). Op de PC luister ik volop naar 1.FM, met een ruime keuze van ononderbroken barok, klassiek, of volledige operas. Op de digibox van Telenet kan je ook Klara Continuo nemen, maar daar krijg je nooit volledige werken te horen; de selectie is wel interessant, moet ik toegeven. Vaak kijk ik op Tv naar wat Mezzo te bieden heeft s avonds. En daarnaast via satelliet de Duitse klassieke radiozenders, France Musique, BBC Radio3 en andere, je vindt altijd wel iets.
Ik zet nu ook meer Cds op, zelfs als achtergrondmuziek.
En dan Canvas, diepe zucht. Ik ben nooit een erg actieve Tv-kijker geweest, tenzij uit luiheid. Maar de laatste tijd kan ik zelfs dat niet meer opbrengen. Het nieuws is een ergerlijke opeenstapeling van slecht nieuws; terzake doet dat nog eens breeduit over, panorama spant de zuurpruimkroon. En dan die verplichte agressieve interviewstijl van de zelfingenomen reporters, wiens enige verdienste het overigens is dat ze reporter zijn. Het is niet om aan te zien. Ze hebben zich voorgenomen om hun gasten eens flink op de rooster te leggen, en ze zullen hun venijnige vraagjes stellen, wat er ook gebeurt. Maar daarmee missen ze kansen om tot een echt gesprek te komen, om echt iets te vernemen dat ze nog niet wisten, en wij ook. Laatst nog met hun eigen bazen, wat een schertsvertoning: een VRT-medewerker legt de directeur-generaal en de voorzitter van de beheerraad het vuur aan de schenen, en die twee konden hun oren niet geloven, zaten erbij als van de hand Gods geslagen, weigerden gelukkig zich te verlagen tot het niveau van de reporter van dienst, die geen belangstelling had voor wat ze eventueel te vertellen hadden, enkel voor de venijnige vraagjes op zijn spiekbriefje.
Het verkiezingsprogramma heb ik de eerste dag even bekeken, en dat was meer dan genoeg. Als ik een caféruzie wil meemaken, dan kan ik elke dag terecht in het dorp, vermoed ik.
De VRT bezit duizenden uren opnames van heerlijke muziek uitgevoerd onder ideale omstandigheden door de beste orkesten en met uitmuntende solisten. En krijgen we daarvan ooit iets te horen? Nee hoor.
Eindelijk was er een boekenprogramma. En wat is het geworden? Een leukerd die flauwe grapjes maakt met een BV. Onderwerpen die niet langer mogen duren dan de opvulling die ertussen gegooid wordt. Beoordeling van boeken door dezelfde BVs of door het publiek. En een prijsvraag. En een voorstelling van meesterwerken op 60 seconden. Weer een programma over de receptie van boeken, niet over literatuur.
Wel, ook hen zeg ik salut en merci, ik ga de jaren die me resten niet verspillen met dat soort vertier.
Ik vind op onze Vlaamse media niet wat ik zoek, dat is duidelijk. De VRT wenst, zoals de commerciële zenders, enkel de massa te bespelen. Dan weten we wel welke kant het uitgaat: panem et circenses, brood en spelen, kijkcijfers gegarandeerd.
Arm Vlaanderen.
19-09-2006
Pasen
Het vaststellen van de datum waarop Pasen valt, is een zeer ingewikkelde zaak. In enkele werken die ik onlangs daarover raadpleegde, worden tientallen bladzijden aan deze problematiek gewijd. Gemakshalve staan de resultaten van de complexe berekeningen in tabellen weergegeven voor de volgende tweehonderd jaar.
Onder de christelijke kerken is men het overigens niet eens over deze zaak, het is zelfs een van de belangrijkste twistpunten tussen de katholieke en de orthodoxe kerken.
Men vraagt zich vertwijfeld af: waarom? Wat is er zo belangrijk aan die datum en waarom moet de berekening zo ingewikkeld zijn?
Pasen is het feest van de verrijzenis van Christus, de jaarlijkse herdenking van een gebeurtenis op een bepaalde dag van het jaar. Maar over Christus had men geen historische gegevens, men wist niet eens of hij wel bestaan had Volgens de overlevering was hij verrezen op het Joodse feest van Pascha; de Joden hadden sinds vele eeuwen een nauwkeurige kalender, dus hoefde men maar Pasen te vieren op hun Pascha. Nee dus.
Aanvankelijk werd Pasen op verschillende plaatsen gevierd op andere momenten. Het was Constantijn die het nodig vond dat Pasen overal op dezelfde dag gevierd werd. Het heeft eeuwen geduurd voor men het daarover eens geraakte. Het is, om het te eenvoudig te zeggen, de zondag na de volle maan die volgt op de lente-nachtevening. Wanneer het volle maan is, en wanneer de lente-nachtevening valt, is echter niet astronomisch bepaald, maar op basis van vaste, maar onnauwkeurige kerkelijke tabellen, die teruggaan op de kalenderhervorming van 1582.
De concrete datum kan van jaar tot jaar serieus verschillen: Pasen valt ten vroegste op 22 maart en ten laatste op 25 april.
Nog niet zo heel lang geleden was het hele openbaar leven aan die sterk verschuivende datum gekoppeld, met alle vervelende gevolgen van dien. Stilaan is men daarvan beginnen afwijken, bijvoorbeeld voor de schoolvakanties. Men was het beu dat die nu eens heel vroeg kwamen, dan weer heel laat, en dat een schooltrimester niet steeds de volle drie maanden lang was. Nu zet men de paasvakantie zoveel mogelijk rond dezelfde periode, maar nog altijd met Pasen zelf als de uiterste begin- of einddatum.
Het is en blijft een rare bedoening. Als men echt jaarlijks de precieze dag van het jaar wou gedenken waarop Christus verrezen was, dan zou men toch een vaste datum nemen, zoals voor zijn geboorte, 25 december?
Het hardnekkig vasthouden aan een historisch gegroeid, astronomisch onjuist, onpraktisch, onlogisch, onvoorspelbaar en onnodig ingewikkeld systeem heeft uiteindelijk geleid tot de ongeloofwaardigheid van dit belangrijkste feest van de christenheid. Indien men het had vastgelegd op een afgesproken datum, zou men een maatschappelijke gewoonte gecreëerd hebben, zoals bij Kerstmis. Nu weet geen mens wanneer Pasen valt zonder het op te zoeken, en men houdt er dus ook geen rekening meer mee. De paasdatum is voor de moderne mens net zo onbegrijpelijk en irrelevant als de totaal voorbijgestreefde dogmas van de kerk, zoals de Drievuldigheid, de onbevlekte ontvangenis en de hemelvaart van Maria, of de onfeilbaarheid van de paus.
Toen destijds Karol Woitiwa, een fervent skiër, paus werd, deed in de Engelstalige wereld dit grapje de ronde: Why is the Pope so good at ski? Because he is infallible
Over die onfeilbaarheid was al enige twijfel gerezen toen een paus ooit verklaarde dat het zich laten inenten tegen de koepokken niet in overeenstemming was met het christelijk geloof. Na het citaat, de miskleun van wereldformaat door een intellectueel zwaargewicht als Joseph Ratzinger, kan zelfs de meest welwillende gelovige niet meer zeker zijn. Ratzinger was voor zijn verkiezing stukken lucider en voorzichtiger dan erna
Geen wonder dat de kerken leeg zijn, zelfs met Pasen.
De enigen die er tegenwoordig nog mordicus in willen, zijn de sans-papiers, en die worden er door de politie (!) meteen weer uit gesleurd.
18-09-2006
uniform
Men kan zich de vraag stellen of zogenaamd religieuze of culturele symbolen, zoals hoofddoeken, keppeltjes, baarden, tonsuren, tatoeëringen, piercings etc. een uitdrukking zijn van de individuele vrijheid of juist een beperking ervan. Beide lijken me mogelijk. Men kan door het dragen van een of ander uniform, in de breedste zin van het woord, uitdrukken dat men tot een bepaalde groep behoort. Maar precies dat kan een teken zijn van (extreem) individualisme. Een jongeman die zich in een gotiek tenue steekt, schaart zich enerzijds onder die groep, maar anderzijds zet hij zich daarmee af tegen de burgerlijke maatschappij waartoe hij tot zijn ongenoegen behoort. Voor vele moslims, joden en andere herkenbare groepen is de klederdracht niet zozeer religieus maar wel cultureel bepaald: zij staan er niet bij stil, iedereen draagt het, heeft het altijd gedragen. Meer dan waarschijnlijk zijn die brave mensen stomverbaasd als ze zien hoe wij ons aankleden Ik bepleit een zo groot mogelijke verdraagzaamheid. Ik vind bijvoorbeeld het argument dat je met moslimkleren niet zou kunnen werken onzinnig: alsof er in Arabische landen niet gewerkt wordt, alsof bijvoorbeeld in een West-Vlaams bedrijf een bekende moslimvrouw niet perfect geïntegreerd is, met hoofddoek en al, en ondanks laaghartige bedreigingen door 'onbekenden'. Ook heel wat (autochtone) Vlamingen dragen een uniform; bepaalde types kan je er zo uithalen: ietwat te gezet, boots, overwegend zwarte te nauwe kleren, gemillimeterd haar, sikkebaardje. So what? Moeten we ook aanstoot geven aan de klassieke senioren-outfit van ribfluwelen donkergroene broek, geel hemd, lichtbruine pull, daim jasje, loafers en 'klak'? Of het bobo pak van de wedstrijdcommissaris: grijze flanellen broek, brogues, blauwe blazer met schildje, grijzende slapen en een buikje dat krampachtig ademloos ingetrokken wordt, hopelijk voor de duur van de foto? We zijn met teveel opdat we allemaal origineel zouden kunnen zijn. Een suggestie: draag eens twee verschillende sokken, en hou in de gaten wie dat door heeft... Nog eens: laten we mekaar eerlijk in de ogen kijken, en niet naar het kostuum dat we dragen. Zoals een jonge vrouwelijke collega me onlangs zei: ik heb een tattoo, ja. Ben ik nu iemand anders? Al dat er gebeurd is, is dat er wat verf in mijn vel gespoten is. Ik ben nog net dezelfde als daarvoor, toch? Net zo is die moslimvrouw waar we het helaas tot in den treure over hebben net dezelfde als ze zich een gotiek pak aanmeet, of een overal, of helemaal niets op een naaktstrand. Het verplicht kostuum voor jonge Arabieren is wat blanke en zwarte Amerikanen al jaren dragen. Geen mens die daar problemen mee heeft, ginds.
In The New Yorker stond destijds dit doordenkertje: Its a pity that uniformed so often means uninformed.
14-09-2006
individu en maatschappij (5)
Ik ben een trotse Vlaming, ben zo opgevoed en zie geen enkele reden om dat niet te zijn. Ik behoor tot deze herkenbare groep, en niet tot een andere. Dat gevoel aanspreken, zoals dat bijvoorbeeld gebeurt in Engeland tijdens the Last Night of the Proms, dat is formidabel, dat pakt je telkens weer, zoals vorige zaterdag nog. Wij hebben daar minder traditie van, maar ik krijg toch telkens rillingen als ik nog eens de fiere Vlaamse Leeuw mag aanheffen. Dit gezegd zijnde, verzet ik mij hardnekkig tegen het monopolie dat een of andere politieke partij meent te mogen claimen op het Vlaams-Nationalisme. Elke Vlaamse partij zou die gevoelens moeten delen en verdedigen in het onzalig Belgisch systeem waarin we nu eenmaal leven. Wij zijn zeer verschillend van onze zuiderburen en van de hoofdstedelingen nog meer. Dus moeten wij autonome structuren hebben voor alles wat we alleen willen doen en gemeenschappelijke voor wat we nog samen willen doen. En als dat restje van samen te klein wordt, dan moeten we maar uiteen gaan zoals twee partners doen als ze geen gezamenlijke toekomst meer zien. We verdoen onze tijd, energie en geld met die eindeloze discussies over Vlaamse autonomie. Iederéén in Vlaanderen wil die. Waarom is ze er dan niet? Waarom nemen we ze niet gewoon? Dat verwijt ik onze politiekers en vooral het type Vandenbrande destijds: grote woorden genoeg, zeker in verkiezingstijd, maar daarna
Vlaams-nationalisme was in oorsprong een algemeen Vlaamse verzuchting naar erkenning van onze groep. En dat nationalisme was wars van vreemdelingenhaat, die twee hebben met mekaar niets te maken, de leuze was Vlaming zijn om Europeeër te worden, het was een beweging van autonomie in een internationale bevrijdingsbeweging van onderdrukte volkeren en ethnieën. Wie vreemdelingen haat, heeft niet het recht de leeuwenvlag te zwaaien die onze ouders zo trots verdedigd hebben tegen een Belgicistisch, franskiljons en kapitalistisch, conservatief en onverdraagzaam religieus bestuur van uit de hoogte. Ik ben het niet eens met wat je nu overal hoort, dat Vlamingen racisten zijn. Als je ziet hoe goed vreemdelingen hier steeds onthaald zijn, ook nu nog, zelfs door mensen die steevast op die verkeerde partij stemmen... Vreemdelingen die men kent, dat zijn de goeie. Maar al die andere... Onze Poolse poetsvrouw (onze is hier abstract gebruikt, wij hebben er geen, voor alle duidelijkheid) is een goede, maar àl die Polen, dat is erg. Die vreemdelingen hier naast ons, dat zijn toffe mensen, maar àl die Turken hier, dat is teveel... Het is een paniekreactie. Ook de meest rabiate flaminganten hebben altijd wel begrepen dat de toekomst van Vlaanderen niet in het Belgisch keurslijf ligt, maar in een Europa van de regio's. Kijk naar Montenegro: onafhankelijk, ja, maar zo snel als mogelijk bij Europa! Laten we toch het flamingant zijn, zoals het vroeger heette, niet koppelen aan vreemdelingenhaat, dat is een historische vergissing. En als je Vlaams wil stemmen, en dat moet je zeker doen, dan heb je ruime keus. Kijk maar eens goed wat een partij voor de Vlaamse zaak gedààn heeft, niet hoeveel leeuwen er op de propaganda staan, dat is net zo'n obsceen misbruik als blonde kindjes of een ex-miss.
13-09-2006
Der Untergang des Abendlandes
Net zoals de meeste mensen van mijn leeftijd, die geboren zijn net na de tweede wereldoorlog, heb ik me meermaals afgevraagd hoe het mogelijk geweest is dat in een buurland, Duitsland, alles ooit zo uit de hand gelopen is als onder het Nazisme.
Duitsland was zowat de kern van onze beschaving en onze democratie. De kunsten genoten er hoog aanzien, er was een onvoorstelbaar bloeiende cultuur. De bedrijfswereld kende enorme expansie, de handel bouwde op ambacht, ijver en een algemeen geloof in vooruitgang.
De eerste wereldoorlog ligt veel verder van ons af, wat we erover lezen doet ons hoofdschudden: waanzin, gedreven door leiders die nog in het ancien régime leefden en met de kleine man als slachtoffer.
Men zou denken dat men toen een les had geleerd: nooit meer oorlog!
En dan begon in Duitsland een zelfdestructie van het maatschappelijk leven. Al het goede dat men had, werd opgeofferd in een ideologische strijd. De economie viel stil, de inflatie deed de rest. Een redder moest gevonden worden, en wat voor een
De enige manier om het land te redden, bleek een oorlogseconomie. De gevolgen lieten niet op zich wachten. En dan kwam de ware aard van het beestje tot uiting: machtswellust.
Men kan nog begrijpen dat Duitsland de bezette gebieden terugnam. Of beperkte streken waar etnische Duitsers leefden. En zelfs Oostenrijk, dat zolang samen met Duitsland een politieke en taalunie vormde. Maar Polen? Tsjecho-Slowakije? Hongarije? En dan de overrompeling van heel Europa. Rusland.
De steun die het Nazisme kreeg in de veroverde gebieden was marginaal, ze werden al zoveel als bevrijders binnengehaald als de Amerikanen in Vietnam en Irak. Het was duidelijk dat Duitsland nooit al die gebieden in de hand kon houden. Europa kon nooit hardhandig één worden in een Reich met Duitsland als dictator.
Maar er was meer dan die geopolitieke tactische vergissing. Er was meer dan de landhonger. Er was nog erger dan de dictatoriale machtsgeilheid.
Ik heb het over de immorele verschrikking van de uitroeiing van grote groepen medemensen, die als minderwaardige producten werden misprezen: de Joden; de Slavische volkeren; zigeuners, homos, psychisch gestoorden, lichamelijk gehandicapten, en uiteindelijk ook de gewone werkmens in de veroverde gebieden, die als slaven werden afgevoerd en meedogenloos uitgebuit om de oorlogsmachine draaiend te houden.
Ik noemde de eerste wereldoorlog waanzin. Welke woorden hebben we dan nog om het Nazisme te benoemen? Hoe is onze beschaving, onze cultuur op zon korte tijd, vanaf 1925 tot 1935, zo verschrikkelijk diep kunnen vallen? Uiterlijke factoren hebben meegespeeld, maar kunnen nooit verklaren hoe een kramikkige partij, een stupide ideologie en een aantal verwaande domoren de wereld over de rand van de vernietiging geduwd hebben. Het moet met andere woorden iets zijn in de mens zelf, in elk van ons, iets dat ook nu nog aanwezig is, sluimerend of virulent.
Machtswellust.
Het gevoel dat je hebt als je een vuurwapen in de hand houdt, het richt, afdrukt en vele meters verder de inslag ziet, een levend wezen dat neergemaaid wordt, even schokt en niet meer is.
De vinger op de knop van een machine.
De handtekening onder een document.
De macht over het lot van je medemens.
Niet zelfdoding stelt ons voor de ultieme zinsvraag, maar agressie, moord, uitroeiing, of het onverschillig laten creperen.
11-09-2006
Capriccio
In volle Blitzkrieg, in 1940, schreef Richard Strauss - hij was toen al 76 zijn laatste opera, Capriccio. De eerste opvoering vond plaats op 28 oktober 1942, in München, dat toen al elke nacht gebombardeerd werd.
Het thema is, zoals bekend, de vraag wat nu het belangrijkst is: de tekst, of de muziek. Er zijn twee rivalen voor de hand van de Gravin, de dichter en de componist. De ene maakt een gedicht voor haar, de andere zet het op muziek.
Voor het libretto deed Strauss aanvankelijk een beroep op Joseph Gregor, nadat de gelukkige samenwerking met de joodse Stefan Zweig (foto) onder dwang van de Nazis beëindigd was. Maar Gregor voldeed niet, en Strauss schakelde de dirigent en organisator Clemens Kraus in, samen met Hans Swarowsky, ook een dirigent, die ontslagen was door de Nazis. Het drietal genoot van de samenwerking.
Stefan Zweig, ondertussen uitgeweken naar Brazilië, benam zich op 22 februari 1942, samen met zijn jonge vrouw, het leven, vertwijfeld over de gebeurtenissen in Duitsland. Hij was 61.
Een van de bijdragen van Hans Swarowsky was het gedicht, dat vier keer voorkomt in de opera, tweemaal voorgedragen, tweemaal gezongen. Het is een sonnet, en wel van Ronsard (1524-85). Swarowsky zorgde voor de Duitse vertaling:
Kein andres, das mir so im Herzen loht, Nein, Schöne, nichts auf dieser ganzen Erde, Kein andres, das ich so wie dich begehrte, Und käm' von Venus mir ein Angebot.
Dein Auge beut mir himmlisch-süsse Not, Und wenn ein Aufschlag alle Qual vermehrte, Ein andrer Wonne mir und Lust gewährte, - Zwei Schläge sind dann Leben oder Tod.
Und trüg' ich's fünfmalhunderttausend Jahre, Erhielte ausser dir, du Wunderbare, Kein andres Wesen über mich Gewalt.
Durch neue Adern müsst' mein Blut ich giessen, In meinen, voll von dir zum Überfliessen, Fänd' neue Liebe weder Raum noch Halt.
Het sonnet komt uit de bundel Continuation des amours de P. de Ronsard Vandomois uit 1555, onder de hoofding Sonetz en vers de dix à onze syllabes:
XXVIII
Je ne saurois aimer autre que vous, Non, Dame, non, je ne saurois le faire: Autre que vous ne me sauroit complaire, Et fust Venus descendue entre nous. Vos yeus me sont si gracieus et dous, Que d'un seul clin ils me peuvent defaire, D'un autre clin tout soudain me refaire, Me faisans vivre ou mourir en deux cous.
Quand je serois cinq cens mille ans en vie, Autre que vous, ma mignonne m'amie, Ne me feroit amoureus devenir. Il me faudroit refaire d'autres venes, Les miennes sont de vostre amour si plenes, Qu'un autre amour n'y sauroit plus tenir.
En dit is mijn eigen Nederlandse versie:
een ander dan jou kan ik niet beminnen neen, geliefde, dat kan ik niet een ander dan jij behaagt me niet al kwam het aanbod van Vrouw Minne
je ogen zijn gracieus, zo zacht dat een enkele blik me breken kan en nog een blik weer heelt daarvan leven of dood ligt eender in hun macht
al zou ik vijf duizend eeuwen leven geen ander dan jou, geliefde kan ik ooit nog liefde geven
men moest me wel een ander leven geven zo vol is het mijne van jouw liefde een andere kan ik geen plaats meer geven.
08-09-2006
etymon: schermutseling
schermutseling, schermutselen
Weer zon ietwat vreemd woord. We weten wat ermee bedoeld wordt: een gevecht op kleine schaal, geen regelrechte veldslag, eerder het aftasten van elkaars getalssterkte en mankracht. Vandaar ook figuurlijk: redetwisten, over en weer elkaar plagen en uitdagen.
We herkennen natuurlijk onmiddellijk scherm, zoals in beschermen, of schermen, als werkwoord, dat oorspronkelijk betekende: zich verdedigen, en pas later de schermkunst of sport.
Het is de -uts- die zo vreemd aandoet.
Laten we even naar onze buurtalen kijken.
Het Frans kent het woord escarm(o)uche al heel lang, het verschijnt la rond 1360 in de bekende betekenis. Het zou kunnen teruggaan op het Italiaans scaramuccia of het Spaanse escarmuza, of het Portugese escarmuça, maar dat is het probleem alleen maar verleggen: waar komt de -uz- dan vandaan? Wellicht heeft men een Germaanse stam skirm tot een substantief gemaakt op de maat van andere substantieven die eindigden op uccia of uza.
Het Duits heeft Scharmützel en het Engels skirmish.
Men is het er dus niet over eens waar het woord het eerst opduikt, wat erop zou kunnen wijzen dat het zowat overal tegelijk verscheen. Dat is niet abnormaal voor een krijgsterm, want het oorlogvoeren was een internationale bezigheid, hoofdzakelijk bedreven door professionele huurlingen, die nu eens de ene, dan weer een andere vorst of veldheer dienden en vandaag in Spanje vochten en morgen in de Nederlanden.
Het is helaas veelbetekenend dat het precies een krijgsterm is die als een echt Europees woord in al onze talen aanwezig is. De honderdjarige, dertigjarige en andere oorlogen zijn ook wat we ons het best herinneren uit de geschiedenislessen, met telkens plaats en datum van de zeer broze vrede die dan gesloten werd: Münster, Westfalen, Utrecht, Gent, en de zoveelste onbesuisde en arbitraire herverdeling van hele provincies, landstreken en steden, die al te vaak niet meer was dan een nieuwe broeihaard voor ongenoegen en verzet.
Grenzen trekken op kaarten is gemakkelijker dan echte grenzen doen respecteren of valse grenzen opheffen.
En de boer, hij ploegde voort.
07-09-2006
Arcimboldo
Er zijn zo van die namen die je maar niet kan onthouden. Ja, dinges, hoe heet hij ook weer, je weet wel
Bij mij is een van die namen Arcimboldo. Het was zo erg dat ik op een bepaald moment beslist heb een mnemotechnisch middeltje in te schakelen. Vaak is het voldoende dat je de eerste letter weet om er terug op te komen. Wie is de schilder van Guernica? P Pi
Dus hoefde ik enkel te onthouden dat de naam met een A begon. En het werkt, sindsdien kan ik er meteen opkomen.
Wat is er dan zo bijzonder met onze Arcimboldo? Dat zie je meteen op de afbeelding hiernaast.
Giuseppe Arcimboldo (1527-1593) was schilder. Hij werd hofschilder voor de Habsburgse keizer Ferdinand I in 1562, en behield die functie ook onder zijn opvolgers Maximilian II en Rudolph II, tot aan zijn dood. Ze moeten dus wel tevreden geweest zijn over zijn werk, hij was zowat de algemene artistieke directeur van het hof.
Zijn bekendste werken zijn precies die waarin hij portretten schildert die samengesteld zijn met andere elementen, meestal groenten en fruit. De vier seizoenen lenen zich daartoe natuurlijk (!) erg goed. Soms gebruikte hij ook naakte menselijke figuren om gezichten te vormen, zoals in zijn portretten van Adam en Eva.
Die techniek heeft vrijwel onmiddellijk navolging gevonden, en blijft ook vandaag populair. Er zijn postkaarten en posters met portretten van onder meer Wagner, Napoleon en Leopold II waarin de gelaatstrekken gevormd worden door naakte vrouwen.
John Updike, die onlangs in Knack met een uitvoerig (maar aan Der Spiegel ontleend) interview eerherstel kreeg voor de eerder in dat typisch Vlaamse pseudo-intellectuele weekblad verschenen smalende recensie van zijn jongste boek The Terrorist, schreef in 1975 het vrijmoedige verhaal van een gevallen priester in A Month of Sundays en op de cover van de Penguin uitgave staat een heerlijk wellustige priesterkop in pure Arcimboldo-stijl van de hand van ene Justin Todd. Je zal het van mij moeten aannemen, want ik vind geen afbeelding van die cover op het web.
06-09-2006
etymon: quarantaine
Waarschijnlijk hebben we voor het eerst gehoord over quarantaine in romans over de zeevaart. Schepen die ervan verdacht werden besmettelijke ziekten aan boord te hebben, zoals de pest, hield men in quarantaine: ze moesten een hele tijd wachten voor de bemanning aan land kon.
Maar waar komt het woord vandaan?
Moeilijk is dat in feite niet, als we maar even naar het woord zelf kijken, en niet naar de betekenis. We zien er bijvoorbeeld quaranta in, en dat is Italiaans voor veertig.
De oudste bekende periode van veertig dagen is die waarin Christus de woestijn introk om te vasten bij de aanvang van zijn publiek leven.
Later, rond 1500, was het een wettelijk vastgelegde periode, tijdens dewelke een weduwe nog mocht verblijven in het huis van haar overleden echtgenoot. Niet fameus, dat.
Rond 1660 stellen de havenautoriteiten van Venetië een periode in quarantina giorni, van veertig dagen dus, een wachttijd voor schepen afkomstig uit landen of plaatsen waar de pest woedde, en gedurende die veertig dagen mochten zij de haven niet binnen. Dergelijke maatregelen waren al eerder in gebruik, zelfs al rond 1350. Men wist ondertussen immers dat als er dragers waren van de pest, dit zeker binnen de veertig dagen tot uiting zou komen.
Vanaf 1680 is de uitdrukking algemeen bekend. Sindsdien gebruikt men haar voor elke sperperiode, ook korter of langer dan de oorspronkelijke veertig dagen, die men oplegt voor men mensen, dieren of goederen toelaat in een bepaald land of voor ze in contact mogen komen met het publiek. Een bekend en succesvol voorbeeld is de quarantaine voor honden in Groot-Brittannië: zo heeft men tot op heden kunnen verhinderen dat rabiës of hondsdolheid daar opdook.
Waarschijnlijk is er vandaag niemand meer die nog aan de veertig dagen denkt die de naam hebben gegeven aan de quarantaine.
04-09-2006
etymon: curfew
Mijn oudste zoon Dirk wees me op een leuke etymologie: curfew.
Het is een Engels woord, dat ondertussen ook al in Van Dale gesukkeld is, hoewel er perfect bruikbare Nederlandse woorden voor zijn, namelijk avondklok en uitgaansverbod.
Het ontstond rond 1320, uit het Anglo-Franse coeverfu (1285), en verder nog uit het Oud-Franse covrefeu, van couvrir en feu, natuurlijk: dek het vuur af. Ook bij het ontstaan van het Engelse sport zagen we al de Franse invloed op het Engels, toen bijvoorbeeld ook sheep en calf veranderden in mutton (mouton) en veal (veau) als ze op tafel kwamen bij de rijke Franstalige adel.
In de Middeleeuwen probeerde men de al te frequente branden in de hoofdzakelijk houten huizen te vermijden. Elke avond werd de klok of een bel geluid en dat was het signaal om het vuur in haarden en kachels af te dekken met as. Stilaan werd het ook het signaal om naar bed te gaan.
Rond 1800 kreeg het de nieuwe betekenis die wij nu vooral kennen, namelijk het instellen van een uitgaansverbod na een bepaald uur, meestal om ongeregeldheden bij nacht te vermijden, bijvoorbeeld in bezet gebied.
01-09-2006
parallax
Parallax, van het Grieks parallaxis, heen-en-weerbeweging, zoals het draaien van het hoofd, het malen van de tanden etc.
Als wij ons vrij snel voortbewegen, bijvoorbeeld in een auto of met de trein en we kijken naar buiten, dan lijkt het alsof de dingen die zich op grote afstand bevinden vrijwel stilstaan en wat dichterbij is razendsnel beweegt. En als er zich halverwege een groot voorwerp bevindt, een boom, een gebouw, dan verschuift de verre achtergrond tegenover dit voorwerp.
Dat komt natuurlijk door de veranderende positie die wij innemen tegenover de voorwerpen die wij zien, de wisselende hoek van waaruit wij ze bekijken.
Dat verschijnsel noemt men de parallax.
In de geschiedenis van de astronomie heeft dat verschijnsel een belangrijke rol gespeeld. Toen men namelijk begon te opperen dat de aarde niet het centrum van de wereld was, en dat de sterren geen openingen waren in een schil die om de aarde hing, wees men dat van de hand omdat er geen sterrenparallax was. En inderdaad, als de sterren voorwerpen zijn die zich op verschillende afstanden in de ruimte bevinden en de aarde beweegt tegenover de zon en tegenover die sterren, dan zou ook daar parallax moeten optreden, omdat onze positie tegenover die sterren voortdurend verandert. En hoe goed men ook keek, men zag geen parallax.
Groot mysterie? Eigenlijk niet. Het probleem was dat men dacht dat de sterren zich vrij dicht bij de aarde bevonden, en in dat geval zou er inderdaad een zeer duidelijke verschuiving moeten zichtbaar zijn. Men kon zich toen de enorme werkelijke afstanden gewoonweg niet voorstellen. Met een beetje meetkunde die zelfs Euclides al kende, had men kunnen weten dat als de sterren zich zeer ver van de aarde bevinden, ze allemaal tot de achtergrond gaan behoren en dat de parallax vrijwel niet waarneembaar zou zijn, zeker zonder een ijkpunt op de juiste afstand en de juiste positie om metingen te doen. De meettoestellen die het klein beetje sterrenparallax kunnen meten, kwamen er pas vanaf de 19de eeuw, en eigenlijk is het maar met de lancering van de satelliet Hipparcos (High Precision Parallax Collecting Satellite) in 1989 dat er correcte en bruikbare metingen konden gemaakt worden.
In de literatuur gebruikt men de term parallax voor het procédé waarbij een zelfde gebeurtenis of een verhaal beschreven wordt door verscheidene personen, elk vanuit zijn of haar eigen standpunt.
30-08-2006
feestmenu
Het is niet alle dagen kermis, maar na het 100ste bericht en de 2000ste unieke bezoeker hebben we nu net ook de 4000ste pageview gehad. Soms vraag ik me af of het steeds dezelfde bezoekers zijn, dan wel nieuwe die mijn blog ontdekken, en of die dan ook gaan grasduinen in de oudere bijdragen; ik hoop het wel, want al zeg ik het zelf, er zijn er toch enkele bij die mogen gezien en vooral gelezen worden
Vorige zaterdag heb ik voor het eerst in mijn leven paling in t groen gemaakt voor (een deel van) de familie. Het was een beetje vals spelen, want nergens verse of zelfs maar diepgevroren rivierpaling te vinden, natuurlijk Dus maar zeepaling, ofte hondshaai en dat viel best mee.
In de voormiddag zat ik te lezen in een van de bundels van Ogden Nash, een Amerikaans humoristisch dichter (19 augustus 1902 19 mei 1971) en vond toevallig dit toepasselijk pareltje:
I dont mind eels except as meals.
Dat deed me natuurlijk watertanden naar een vertaling, en dit werd dan ook de menukaart:
Ogden Nash didnt mind eels except as meals in vertaling neem ik liever paling dan jou in de maling en op verse alen wil ik wel avondmalen in t green zijn eels zelfs exceptional meals Mr. Ogden would hog them as would Mr. Nash awash with spinach rozemarijn dragon en zurkel is zuring of sorrel en chervil is kervel parsley sage rosemary and thyme are all I need for a perfect rhyme behalve peterselie fijngeknipt door Eli en van citroenmelisse een blaaike geplukt door Aike dat moet wel lukken desnoods met Deepaks krukken vertalen doet Muziekje subiet zelf een vertaling van Sangeeth Carlo wil graag wat look en Moeke ook maar Manon wil ketchup and thats where I give up.
28-08-2006
Nicolas Gombert
Nicolas Gombert
We weten niet juist waar en wanneer hij geboren of gestorven is en dat is niet echt verwonderlijk, want het is allemaal vijfhonderd jaar geleden
Het is pas wanneer hij in 1526 toetreedt tot de muzikantentroep van keizer Karel V, dat zijn leven gedocumenteerd wordt. Zo komt het dat wij nu nog over hem spreken en, wat belangrijker is voor ons, dat we zijn muziek kunnen beluisteren.
Hij is meer dan waarschijnlijk afkomstig, rond 1500, uit wat we nu Frans-Vlaanderen noemen en wat toen gewoon Vlaanderen was, de streek rond Rijsel, misschien de plaats La Gorgue. Waar hij zijn opleiding kreeg is evenmin bekend, wellicht aan een van de plaatselijke scholen verbonden aan kathedralen, abdijen en collegiale kerken, die bekend stonden om de uitstekende muzikale kwaliteit van hun liturgische diensten. Daar ontwikkelden knapen, geselecteerd voor hun stem, hun muzikaal talent. Ze kregen een doorgedreven opleiding in het Gregoriaans en de muziek van de leider van de kapel, naast een algemene vorming die tot de beste behoorde die er te krijgen was. De meest begaafden brachten het op hun beurt tot componist en kapelmeester. Zo is het wellicht ook met Nicolas Gombert gegaan.
Hij begon als zanger bij de keizer in 1526 en in 1529 werd hij Maistre des enffans, en die taak omvatte niet alleen het muziekonderricht, maar ook de materiële organisatie: eten en drinken, kledij en schoeisel, reizen en logies, discipline en vooral ook: het zoeken naar nieuw talent in stad en dorp. Dat betekende naast de voortdurende reizen samen met de keizer, naar alle landen van het toenmalige Europa, ook nog specifieke zoektochten om nieuwe zangertjes te vinden en mee naar Spanje te brengen.
Gombert staat vermeld in de verslagen die zijn overgebleven van grote feestelijkheden overal georganiseerd ter gelegenheid van het bezoek van de keizer. Telkens spreekt men met lof over de uitgevoerde muziek en vaak zijn er partituren achtergebleven in de grote steden waar de feestelijkheden plaatsvonden.
Ook tijdgenoten die later over hem schreven zijn eensluidend lovend. Hij is een lichtend voorbeeld van de ernstige, hoogstaande en veeleisende muziek van zijn tijd, een vernieuwer ook, die de al uiterst complexe vocale muziek verder ontwikkelde en naar nieuwe hoogtepunten voerde.
En even plots verdwijnt Gombert uit de documenten van het keizerlijk hof.
We hebben één enkele aanduiding van wat er zou kunnen gebeurd zijn: in 1561 schrijft Cardanus over hem na zijn dood; hij zou veroordeeld zijn voor het misbruiken van een van de knapen en naar de galeien gestuurd; daar bleef hij merkwaardig genoeg componeren, en keizer Karel zou daardoor vermurwd hem genade verleend hebben. Gombert zou dan in de streek van Doornik gaan wonen zijn, waar hij een prebende had gekregen, een betrekking zonder veel inhoud maar met een vast loon. Er is een brief van hem bekend uit 1547, waarin hij een compositie aanbiedt aan Ferrante Gonzaga, de veldheer van de keizer. Zijn overlijden kan dus ergens rond 1560 gesitueerd worden.
Gedurende korte tijd was Gombert aldus de belangrijkste muzikant van zijn tijd, in dienst van de keizer zelf, leider van de grootste en bekwaamste groep professionele zangers, knapen en volwassenen, componist van werken die uitgevoerd werden voor de keizer, koningen, pausen en prelaten tijdens somptueuze feestelijkheden in alle hoofdsteden van het rijk, in contact met alle andere belangrijke componisten en musici. Zijn muziek staat verspreid in handschriften, koorboeken maar met de opkomst van de drukkunst in belangrijke mate ook in vele publicaties, soms met werk van anderen, soms ook in eigen verzamelingen.
Over zijn muziek waren zijn tijdgenoten het eens, en ook nadien is hij lange tijd als een belangrijk meester erkend gebleven, en zijn muziek nog lang uitgevoerd of geïmiteerd. Wanneer wij ernaar luisteren, en dat is sinds de renaissance van de oude muziek, die vooral in Vlaanderen al begon om en rond 1980, steeds beter mogelijk, dan vallen ons vooral deze aspecten op.
Vooreerst het feit dat het om zuiver vocale muziek gaat, a capella, dus zonder begeleidende instrumenten; er is ook geen zuiver instrumentale muziek van hem bekend. Een tweede kenmerk is het polyfone karakter van zijn composities. Zijn voorgangers, bijvoorbeeld Josquin Desprez, behielden nog belangrijke mate homofone elementen, waar de zangers van de verschillende partijen de tekst nog ritmisch samen en tegelijker tijd zongen. Bij Gombert zetten de verschillende partijen, tot zelfs twaalf toe!, de tekst na elkaar in, in imitatie en variatie van een voorgaande stem. Dit gebeurde ook al bij Josquin, maar daar werkten alle stemmen samen, of groepen van stemmen naar een gezamenlijk akkoord toe, dat even werd aangehouden, waarna een nieuwe muzikale zin begon. Gomberts vernieuwing is dat terwijl de ene groep zon kadens of homofoon rustpunt bereikt, de andere stemmen rustig verder gaan met het ontwikkelen van hun muzikale lijn. Door het vermijden van deze gezamenlijke rustpunten krijgt het geheel zo een wijds, continu en majestueus karakter, een brede muzikale stroom, uiterst complex, waarin de hoge, midden en lage stemmen afwisselend om de aandacht vragen, waar themas ontwikkeld en herhaald worden, gevarieerd, uitgepuurd, omspeeld, en uiteindelijk na een schrijnende dissonant in een indrukwekkend slot neergezet. Men spreekt soms van een muzikaal tapijt, maar dan een met de kwaliteit van onze wonderbaarlijke kleurrijke Vlaamse tapijten, die vreemde vorsten zo graag meenamen dat ze nu hoofdzakelijk in Madrid, Parijs, London, Rome of Sint-Petersburg te vinden zijn.
Ik woonde ooit een concert bij in de romaanse kerk van Bertem, met Gomberts muziek uitgevoerd door Henrys Eight, een uitzonderlijk knappe Britse groep, en het was om er kou van te krijgen: de stemmen van de contratenoren klaterden hoger dan je voor mogelijk houdt, de bassen bromden en dreunden, de tenoren klonken als antieke trompetten, met zijn achten lieten ze de kerk galmen met echos die minuten lang nazinderden en van alle hoeken leken te komen. Het was adembenemend. Thuis op de Cd klinkt het natuurlijk niet zo goed, maar als je het volume wat kansen geeft en de ogen sluit, dan ervaar je gegarandeerd die zeldzaam bevreemdende maar subliem verrijkende complexiteit van een van de hoogtepunten van onze Vlaamse polyfone muziek.