mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
06-09-2007
+ Luciano Pavarotti
Luciano Pavarotti heeft ons verlaten. Hij is 72 geworden en was een beroemd operazanger gedurende meer dan veertig jaar. We kunnen ons opera in de tweede helft van de 20ste eeuw niet voorstellen zonder Pavarotti. Zijn stem was meteen herkenbaar, niemand heeft ooit zo gezongen. Niemand was ook zo verstaanbaar: zijn buitengewone stemkwaliteiten lieten hem toe op alle klinkers en medeklinkers van het Italiaans voluit te gaan en steeds spectaculair helder te articuleren.
Het is een tijd lang de gewoonte geweest, in bepaalde kringen, om Pavarotti af te doen als een louter commercieel succes en zijn vocale en artistieke kwaliteiten te betwijfelen. Men schilderde hem dan af als een hogenotenkanon zonder enige verfijning en acteren kon hij ook al niet. Ik heb dat nooit begrepen. Als Pavarotti niet kon zingen, zoals sommige critici en muziekliefhebbers stelden, wie dan wel? Je kan net zo goed zeggen dat Callas niet kon zingen of dat de Everest maar een berg is. Ach, het was allemaal zo blasé en zo dom, dat vergelijken en kritiseren, die rivaliteit met andere tenoren, het feit dat hij op middelbare leeftijd steeds minder volledige operas zong - omdat hij het niet meer kon, zei men dan, en dan? Is men verplicht om altijd alles te kunnen?
Pavarotti was een natuurtalent en hij heeft van die uiterst zeldzaam weelderige gave een hoge kunst gemaakt, hij heeft zijn zeer menselijke stem tot een volmaakt instrument geciseleerd voor de subtiele en dramatische vertolking van het bel canto-repertoire. Dat is zijn onvergelijkelijk geschenk geweest aan elke operaliefhebber en we koesteren de vele opnames, de vroege en de meer recente, nu nog meer, nu hij ons toezingt vanuit de herinnering.
Terwijl ik dit schrijf zingt hij op de stereo zijn enthousiasme uit op een verzamel-cd, zeker, een commerciële, maar dat stoort me niet, ik ben blij dat ik zijn heerlijke stem weer mag horen, ze is me zo vertrouwd als die van een vriend uit mijn kinderjaren.
Dank je wel, Luciano Pavarotti, je hebt mijn dagen vaak verblijd, je heroïsche en genereuze benadering van het onbereikbare volmaakte heeft me steeds geholpen om de grauwte van wanhoop en teleurstelling en de kleurloze onopvallendheid even te vergeten. Je machtige stem straalde als de schitterende zuiderse zomerzon en verjoeg blijgemoed met parelende vocalen alle kleinmenselijke beslommeringen.
Dank je wel, je hebt niet voor niets geleefd.
Democratie in een onafhankelijk Vlaanderen
Ik heb altijd een groot respect gehad voor verstandige mensen en ik denk dat ik me niet vaak fundamenteel vergist heb in iemands intellectuele capaciteiten. Ik weet het, daarmee is niet alles gezegd over een mens, verre van. Maar intelligentie telt ten minste toch ook. Louis Janssens, de zeer knappe Leuvense theologieprofessor, wellicht de enige Vlaming die ooit op de voorpagina van Time Magazine prijkte toen dat nog als een eer beschouwd werd, verraste me ooit toen hij op een bestuursvergadering stelde: de meerderheid heeft altijd gelijk. Het heeft vele jaren geduurd voor ik begon te begrijpen wat hij bedoelde en nog langer eer ik hem kon bijtreden. Hoe kan het toch dat een domme, slecht geïnformeerde meerderheid meer gelijk zou hebben dan zeer verstandige mensen in de minderheid? En toch is het zo.
Zelfs in de volle overtuiging van zijn gelijk moet ook de meest intelligente enkeling zijn conclusies trekken als hij door de meerderheid afgewezen is, dat is namelijk de essentie van de democratie. Qui a raison contre tout le monde, a tort. Wie zijn gelijk aan anderen oplegt, is een dictator.
Wil dat zeggen dat elke domme, slecht geïnformeerde meerderheid, en die bestaan heus wel, haar wil kan opleggen aan leden van de minderheid die goede redenen hebben om (ook) overtuigd te zijn van hun gelijk? Wel ja en neen.
Het is de heilige roeping van iedereen die overtuigd is van de waarde van zijn argumenten, en wie is dat niet, om te proberen de anderen te overtuigen. Dat is de diepere grond van elk geloof in democratische besluitvorming. Geloof in het gelijk van de meerderheid is geloven in de kracht van de waarheid om hoe dan ook steeds uiteindelijk tot stand te komen. Maar er is wel een belangrijke voorwaarde: er mag geen menselijke interventie zijn die het openbaar debat bemoeilijkt of verhindert. Dat hebben we gezien in de totalitaire staten die vooral in onze 20ste eeuw zijn ontstaan. Maar het is een bewijs voor de onstuitbare kracht van ons argument over de onvermijdelijkheid van de overwinning van de waarheid, dat zelfs in die staten, ondanks alle onderdrukking en vervolging, uiteindelijk ook daar de waarheid heeft gezegevierd.
Deze gedachten werden al geformuleerd door Thomas Jefferson (1743-1826), de belangrijkste mede-auteur van de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring en de derde Amerikaanse president en ik vertaal: Ik weet van geen andere veilige bewaarplaats voor de ultieme macht van de gemeenschap dan het volk zelf; en als wij menen dat zij niet genoeg verlicht zijn om de controle over die macht uit te oefenen met gezond inzicht, dan is de remedie niet om de macht van hen af te nemen, maar om hun inzicht te inspireren.
Indien we dit alles zouden toepassen op de huidige situatie in België, dan ligt de oplossing niet bij Orchestral Manoeuvres in the Dark door een eenzame oude man en zijn Franstalige familie in een enorm Brussels paleis, noch bij een tot redder des vaderlands aangestelde maar tot voor kort overigens vrijwel onbeduidende politicus die misschien wel veel ervaring heeft met het ingewikkeld maken van ons land maar in de herfst van zijn leven niet bepaald kan rekenen op publieke erkenning of een overweldigend stemmenaantal bij de verkiezingen; noch bij sommige politieke partijen en partijtjes met uitsluiting van andere; noch bij kortzichtige vakbonden, mutualiteiten of verenigingen van werkgevers; noch in karikaturale nonsens op de Waalse TV of uit de mond van een nauwelijks veredelde clown als Reynebeau, maar in een rechtstreekse politieke bevraging van de bevolking en de onverwijlde (horresco referens, wat huiver ik bij dat woord!) uitvoering van de resultaten van die bevraging.
Daarom, hier mijn enquête over de toekomst van ons land, totaal onwetenschappelijk en niet representatief, met een foutmarge van 100%; de antwoorden heb ik er meteen maar bijgegeven, dat bespaart u tijd bij het invullen en mij ook alle werk achteraf voor de berekeningen en de interpretaties.
Heeft het zin dat de Franstaligen mede beslissen over de toekomst van Vlaanderen?neena
Heeft het zin dat Vlaanderen betaalt voor de toekomst van de Franstaligen?neena
Kunnen Vlaanderen, Wallonië, Brussel en de Duitstalige Gemeenschap onafhankelijk samen bestaan in een federale republiek België met minimale centrale macht en alle andere bevoegdheden bij de deelstaten?jaa
Zo, nu weet je het ook.
05-09-2007
socialisme zonder socialisten
Kopstukken van de socialistische partij hebben zich gebogen over de oorzaken van hun recente verkiezingsnederlaag, die hen in de oppositie heeft gedwongen na vele jaren van regeringsdeelname en al de voordelen die dat met zich bracht.
Het probleem lijkt te zijn dat er geen socialisten meer zijn, of toch niet genoeg. Maar is dat wel zo? En wat bedoelt men precies?
Is een socialist iemand die voor de socialistische partij stemt? Niet noodzakelijk: elke Vlaamse partij is ten minste een beetje socialistisch. Socialisme is geen partijpolitieke kleur, maar een ideologie, een manier van kijken naar de dingen, naar de samenleving en een inspiratiebron voor de acties die men wil ondernemen. En in ons land is het politieke zelfmoord om naar de verkiezingen te gaan met een programma dat niet sociaal gericht is, wat hetzelfde is als socialistisch. We mogen dus concluderen dat er niet minder socialisten zijn, maar meer en dat is een goede zaak, natuurlijk. Het is evident dat de andere partijen duidelijk meer sociale accenten hebben dan zeg maar in de 19de eeuw. De socialistische partij had toen een zeer duidelijke reden van bestaan.
Vandaag is het probleem, als dat al een probleem is, dat al die sociaalvoelende burgers niet noodzakelijk meer voor de socialistische partij stemmen. Men zou dan kunnen stellen dat er geen socialistische partij meer nodig is: alle partijen zijn socialistisch. Vanuit een ideologisch standpunt is dat zo, maar dat geldt evenzeer voor alle andere partijen, want ze zijn allemaal democratisch, humanistisch, volksverbonden, niet-extreem en dus centrum, ze aanvaarden allemaal de gemengde markteconomie, het samenspel tussen werkgevers en werknemers &c. Kijk maar naar de partijprogrammas: ze lijken als twee druppels water op elkaar. Er moet geen christelijke partij meer zijn, want er zijn geen christenen meer. Er moet geen liberale partij zijn, want echte liberalen bestaan niet meer. Dit wordt bevestigd door ons kiesgedrag: wij zijn niet meer partijvast, zoals vroeger, we stemmen nu eens zo en dan weer anders of zelfs voor verschillende partijen voor de kamer, de senaat, de Vlaamse verkiezingen, de gemeenteraden Het kiesgedrag is niet meer bepaald door de sociale stand waartoe men behoort of door het betaald lidmaatschap van een bepaalde zuil, al dan niet gekenmerkt door een geloofsovertuiging of een ideologie. De oude indelingen hebben afgedaan, Vlaanderen ziet er vandaag totaal anders uit dan toen de huidige partijen ontstaan zijn. De tegenstellingen die toen zeer reëel waren, zijn nu opgelost of irrelevant geworden. De zuilen zijn er nog, tot spijt van wie t benijdt of helaas, maar de binding met een bepaalde partij, die vroeger vanzelfsprekend en verplicht was, die is bijna volledig verdwenen. De werkmenschen van vroeger zijn nu goed betaalde werknemers en ze stemmen niet meer voor de partaai.
De christen-democraten en de liberalen hebben dat beter of eerder ingezien. Hun programma verschilt niet van dat van de socialisten, maar zij hebben begrepen dat de mensen niet meer stemmen voor of van uit een ideologie, noch als een stand, noch als gelovige of ongelovige. Ze stemmen, je hebt het al geraden, op een kop. En het hoeft niet eens een schone kop te zijn: Tobback, Stevaert, Verhofstadt, toch geen van allen moeders mooiste; en als je de dom grijnzende dorpsonderwijzerskop van Leterme 800.000 keren kunt verkopen in Vlaanderen, dan is er nog hoop voor de socialisten. Maar ze moeten wel voorzichtig zijn: niet elke kop deugt. De socialistische partij heeft altijd wel een handvol intellectuelen aangetrokken, maar de basis heeft een gezond wantrouwen tegen mensen die hun handen nog nooit vuil gemaakt hebben en veel dure woorden gebruiken. Tobback, een bijzonder intelligent man en Stevaert, een uitgekookte kerel, deden hun uiterste best om over te komen als volksmens. Vande Lanotte heeft zijn bijnaam niet gestolen: de Professor; als minister deerde hem dat niet, ze waren trots op hem, maar het was een verkeerde zet om hem voorzitter te maken, dat is wel gebleken. En de partijtop heeft wel meer dergelijke problemen: het zijn vaak topfunctionarissen, hogere ambtenaren, burgemeesters van grote steden, dochters van rijke ouders, universitair geschoolde vrijgestelden, wetenschappelijke medewerkers van studiediensten en ministeriële kabinetten, witte boorden, kortom en die liggen niet goed bij een partij met een sterk arbeidersverleden.
Een andere weg naar het herstel zou deze kunnen zijn: zoeken naar een nieuwe basis. Dat ze hun Professor of een van hun studiediensten eens een sociologisch onderzoek laten doen en dan een segment van het kiespubliek uitzoeken dat ze willen aanspreken. Ze hebben ook genoeg marketingspecialisten in huis om die groep dan te bespelen met al de moderne media. Maar dat is precies wat ook de andere partijen doen en aangezien ze allemaal de grootste groep willen aanspreken, het centrum dus, vissen ze allemaal in dezelfde vijver
Dat brengt me tot mijn laatste bedenking voor vandaag. Waarom zo vasthouden aan die oude indeling in rooms (of oranje), rood, blauw, groen en zwart? In Amerika en Engeland en Frankrijk en Duitsland zijn er maar twee partijen en dat werkt ook. Waarom zouden de socialisten niet scheep gaan met de christen-democraten? Als NVA daar aanvaardbaar is, dan de socialisten toch zeker? De tijd is voorbij dat het geloof een rol speelde, zowel voor de enen als voor de anderen. Waarom zouden de liberalen en de christen-democraten niet in een kartel gaan? Ideologisch zitten ze dicht genoeg bij elkaar. Waarom zouden ze niet allemaal samengaan? Waarom moeten we een meerderheid-oppositie-structuur hebben? Als garantie voor de democratie? Kom zeg, dit is een zuivere particratie, de democratie is gegarandeerd omdat alle partijen democratisch zijn, of toch bijna allemaal
Wat we vandaag zien is partijpolitiek gekrakeel over belangrijke dingen, die we eerder van gemeenschap tot gemeenschap zouden moeten bespreken. Partijen vieren overwinningen of treuren om nederlagen, elk om beurt. Ik droom van een samenleving waarin niemand hoeft te verliezen, waarin de middelen en de mensen op de beste manier ingezet worden. De huidige gebeurtenissen geven me niet veel hoop dat ik het nog zal meemaken.
03-09-2007
de oorsprong van de mens
In de inleiding van Sudden Origins. Fossils, Genes and the Emergence of Species, een boek uit 1999 van Jeffrey H. Schwartz, las ik (en ik vertaal vrij): Nicolaus Copernicus publiceerde onvervaard zijn stoutmoedige weerlegging van de opvatting dat de zon om de aarde zou draaien. Na alles wat ik over Copernicus gelezen heb, heeft Copernicus zelf helemaal niets gepubliceerd en heeft hij zich tot op zijn doodsbed verzet tegen de publicatie door anderen van zijn stellingen die hij tientallen jaren tevoren had opgetekend. Natuurlijk was Copernicus een van de scherpste geesten van zijn tijd en was zijn inzicht in ons zonnestelsel revolutionair, maar stoutmoedig? Nee, in tegendeel, zou ik denken. Was hij bang voor de reactie van de kerk? Galilei zou later aan den lijve ondervinden wat het betekende om het oneens te zijn met wat Rome zei over wetenschappelijke stellingen.
Was Copernicus onzeker van zijn eigen bevindingen? Het is moeilijk voor ons, in deze tijd, om te beseffen wat er rond 1500 precies omging in het hoofd van een wetenschapper die leefde van een kerkelijk inkomen. Was het een geniale intuïtie, of het eenvoudige resultaat van zijn opzoekingen en waarnemingen, of steunde hij op de kennis van vele anderen voor hem en van tijdgenoten met wie hij in nauw schriftelijk contact was? Zeker is dat hij tot zijn conclusie kwam met bescheiden middelen: het materiaal voor zijn waarnemingen kan je nu zelf ineenknutselen op een vrije namiddag; zijn opleiding zou voor vrijwel alle vakken niet eens de eindtermen van ons secundair onderwijs halen; de wetenschappelijke literatuur waarover hij kon beschikken was bedroevend bescheiden in kwaliteit en in aantal; zijn levensomstandigheden uiterst karig. Des te merkwaardiger is wat hij de wereld heeft gegeven: een spectaculair verhelderend inzicht in hoe de dingen werkelijk zijn en het geloof dat de wetenschap, niet het geloof, de weg naar de waarheid is.
Copernicus bewijsvoering en redenering waren op vele punten behoorlijk fout, zoals later bleek, en ook onvolledig. Er bleef werk genoeg voor talrijke wetenschappers na hem, we noemden al Galilei en ook Kepler hoort thuis in deze context. Wetenschap is een cumulatieve methode: men bouwt verder op wat men weet.
Het boek van Schwartz illustreert dat op een zeer zorgvuldige manier voor een ander, niet minder belangrijk onderwerp: de evolutieleer. Ook Darwin had het niet helemaal juist toen hij zijn On the Origin of Species by Means of Natural Selection publiceerde in 1859 en hij deed dat enkel omdat een andere wetenschapper, Alfred Russel Wallace, hem in een document gestuurd had waarin hij dezelfde theorie voorstelde Ook Darwin moest het doen met een minimum aan bronnen, al waren zijn levensomstandigheden zonder meer luxueus en zijn opleiding voorbeeldig.
Ook van Darwin moeten we vooral dat fundamentele inzicht onthouden, namelijk dat de levende wezens een geheel vormen, dat de verschillende soorten van planten, dieren en ook de mens ontwikkeld zijn tot hun huidige vorm en mogelijkheden gedurende een zeer lange periode. Ook Darwin trad daarmee in het strijdperk tegen de kerk, die ook toen nog beter wist dan de wetenschap en bijvoorbeeld vasthield aan een leeftijd voor de aarde van nauwelijks 6.000 jaar en helemaal niet kon lachen met een leer die stelde dat de mens en de aap gemeenschappelijke voorouders hadden.
Schwartz toont op overtuigende wijze aan dat Darwin een kind van zijn tijd was, bijvoorbeeld in het even onverholen als onbewust racisme waarmee hij over de andere rassen (dan het blanke) spreekt. Darwin deed zijn hele leven lang zelf onderzoek en experimenten, onder meer als kweker van sierduiven, maar voor vele van zijn uitspraken hand hij nauwelijks enig bewijs, zoals voor zijn ingeving dat de eerste mensen in Afrika zouden ontstaan zijn. Ook na Darwin was er nog werk aan de winkel en dat wordt tot in de kleinste details beschreven in dit daardoor toch wat minder vlot leesbare boek. Maar ook als je niet alles ervan begrijpt en nog minder alles kan onthouden: het is een goede herinnering aan die andere grondstelling van de wetenschap: je hebt nooit gedaan met nadenken, elke gedachte is slechts de basis voor een andere en er zijn vele benaderingen van complexe gegevens zoals het ontstaan van de mens
Een derde en laatste onbetwistbaar genie in deze illustere reeks is Gregor Mendel (1822-84). Het is spijtig dat hij en Darwin (1809-82) elkaar nooit ontmoet hebben en ook elkaars publicaties niet gelezen hebben, want het is pas toen wetenschappers de wetten van de erfelijkheid gingen verbinden met de evolutieleer van Darwin dat onze kennis echt op gang kwam. Sindsdien heeft men, mede dank zij de verbluffende technologische vooruitgang van het wetenschappelijk onderzoek, vele raadsels kunnen ophelderen en de deur geopend voor nieuwe wetenschappen zoals de genetica, waarvan zoveel verwacht wordt, zowel voor de geneeskunde als voor landbouw en industrie.
Jammer dat wij zo weinig afweten van deze belangrijke domeinen van de wetenschap en dat ondanks het feit dat daarover zoveel gepubliceerd wordt in boeken en tijdschriften. Aan iedereen die er de moed kan voor opbrengen en er de tijd wil voor maken, kan ik boeken als die van Richard Dawkins, Stephen Jay Gould en zelfs Jeffrey Schwartz aanbevelen. Het is althans mijn ervaring dat je beter één degelijk boek kan lezen dan tientallen vulgariserende kranten- of tijdschriftenartikels; die kunnen je intellectuele honger niet stillen en geven enkel een oppervlakkig gevoel van kennis en hooguit een onvolledige en daardoor vaak misleidende zekerheid.
Helaas zijn er enkel van Dawkins ook in het Nederlands enkele werken beschikbaar, zie mijn recensies van De Zelfzuchtige Genen en God als Illusie in het overzicht hiernaast.
Als verademing na al die wetenschap las ik deze morgen het tweede deel van Alice van Lewis Carroll: Through the Looking-Glass & What Alice Found There. Enkele weken geleden had ik al Alice in Wonderland gelezen, eindelijk, want dat stond al op mijn lijstje sinds 1970 Ik weet niet hoe goed de Nederlandse vertalingen zijn, maar het lijkt me vrijwel onmogelijk om al de taalspelletjes en puns om te zetten met behoud van de charme en de humor. Wie het dus kan, leze het Engels. Er is een zéér goedkope uitgave van The complete illustrated Lewis Carroll in de Wordsworth Editions, op een leuk vrij groot formaat en een uitstekend leesbare lettergrootte, zelfs voor senioren, met de bekende originele illustraties van John Tenniel. Niet te missen voor slechts enkele euros.
Er zijn maar weinig (Engelstalige) boeken die erin slagen om géén verwijzingen naar Alice op te nemen, bewust of onbewust, zo diep zijn deze verhalen in het collectief geheugen ingebed. Dat blijkt ook uit volgende anekdote.
The Illustrated Origin of Species by Charles Darwin (1986) is een verkorte uitgave met ruime inleiding en heerlijke illustraties, verzorgd door niemand minder dan Richard E. Leakey, zoon van Louis en Mary Leakey, zowat de beroemdste paleontologen ter wereld, en zelf ook een zeer bekend paleontoloog, archeoloog en milieuwetenschapper en activist in Kenia. In de zeer leerrijke en leesbare inleiding staat de Red Queen Hypothesis vermeld; het is een theorie over de constante aanpassing van de soort aan steeds wijzigende omstandigheden. De Red Queen moest lopen zo hard ze kon om ter plaatste te kunnen blijven. Leakey maakt wel een foutje: de Red Queen komt niet voor in Alice in Wonderland, zoals hij stelt, maar in Through the Looking-Glass, natuurlijk, want daar gaat alles andersom dan aan de andere kant van de spiegel. Quandoque dormitat bonus Homerus: zelfs de goeie ouwe Homerus dommelt wel eens eventjes in, dat weet elke senior.
31-08-2007
ritme, tempo, metrum
Als jobstudent werkte ik ooit als kelner in een café. De patron was een zachtaardig man wiens bescheiden ambities en dromen toch nog zijn praktische begaafdheden en zakelijke mogelijkheden in ruime mate overtroffen. Toen hij een naam moest verzinnen voor zijn pasgeopende zaak, kwam hij niet verder dan Ritmo-bar; dat kwam dan in grote letters op de ramen. Het heeft niet mogen zijn, de verwachte studenten kwamen niet opdagen, na enkele maanden kon hij me niet meer betalen en nog een paar maanden later stond het café leeg. Ondertussen zijn er veertig jaar verlopen. Wat zou er van Pierre geworden zijn en van zijn trotse Spaanse echtgenote? Ach, herinneringen kunnen soms zo opdringerig zijn als de kinderen die in onze grootsteden zwijgend hun verwijtende hand uitsteken voor een stukje van onze overvloed.
Ik wou het over ritme hebben. Wat is dat eigenlijk? Er zijn geleerde definities die wellicht heel precies zeggen wat ritme is en niet is, maar ik probeer het eenvoudig te houden. Laten we vertrekken van iets dat we allemaal kennen: een walsje; al dansend tellen we één twee drie, één twee drie... De één krijgt wat nadruk, twee en drie zijn wat stiller. Dat is een ritme. Een mars, dat gaat zo: één twee, één twee, links rechts, links rechts... Dat is een ander ritme. Het gaat dus om een vast, herhaald patroon in een muziekstuk. We mogen dit niet verwarren met het tempo, dat is namelijk de 'snelheid' van de uitvoering van een muziekstuk: je kan een wals snel spelen of traag; de Britten hebben die typische slepende slow march, maar ook de kwieke, bijna komische double quick, je hebt dat wel al eens gezien bij een taptoe of the Trooping the Colour. Het tempo van een muziekstuk gaat dus van traag of lento tot snel, presto ofzelfs prestissimo. Op partituren duidt men het tempo soms aan met een cijfer, dat overeenkomt met een aanduiding op een metronoom, een toestelletje dat een regelmatige tik weergeeft, traag of snel, één twee, één twee... Met de elektronica kan je de twee combineren: dan geeft de metronoom niet alleen het tempo maar ook het ritme weer. Elektronische orgels en synthesizers hebben allerlei toetsen om een volledige ritmesectie te imiteren.
We weten ook dat muziek met een vast ritme en een even vast tempo na een tijdje behoorlijk kan gaan vervelen. Componisten weten dat ook en brengen dus veel variatie in hun muziek: een stukje traag, een stukje snel, een stukje traag en dan op een rapje naar het einde, bijvoorbeeld, zoals in vele klassieke stukken. Vaak hoor je nog nauwelijks welke 'maat' er gebruikt is, want dat wisselt ook en er zijn talloze variaties mogelijk, ook als je globaal het zelfde ritme behoudt.
Die begrippen: ritme, tempo, maat komen niet alleen in de muziek voor, maar ook in de taal. Tempo is duidelijk: als je Frans hoort praten, of Italiaans en Spaans, dan weet je wat ik bedoel: zij praten veel rapper dan wij, ze proppen meer woorden in een minuut, zoals een laagvlieger meer kilometer per uur aflegt: hij gaat sneller. Je kan ook heel bewust trager praten: als je iets heel nadrukkelijk wil meedelen, dan doe je dat erg langzaam, woord voor woord, op een zeer rustig tempo.
Maar spreken wij ook in een bepaald ritme? Dan zitten we bij Molières Bourgeois Gentilhomme; toen men hem het verschil uitlegde tussen proza en poëzie, stelde hij tot zijn verbazing en trots vast dat hij al heel zijn leven in proza sprak... Als we gewoon met elkaar praten, dan komen de woorden spontaan en dan is er geen vast ritme. Maar sinds de mens begon te praten heeft hij ook het ritmisch praten ontdekt. En als dat zeer bewust gebeurt, dan kan je die wat kunstmatige of zelfs kunstzinnige manier van spreken en van schrijven poëzie noemen. Niet dat we daarmee een volledige definitie van poëzie gegeven hebben; er is ook nog het rijm en nog vele andere kunstgrepen, zoals je in de muziek naast ritme en tempo ook nog de dynamiek hebt tussen luid en stil &c. En dan hebben we het nog niet over de inhoud gehad.
Zoals voor de muziek heb je in de poëzie bepaalde ritmes die vaak voorkomen. Er is een hele 'wetenschap' gebouwd op het gebruik van ritmische patronen in de poëzie en dichters hebben zich in alle mogelijke bochten gewrongen om te laten zien dat ze al die technische middeltjes perfect beheersen. Maar niet alle poëzie volgt een vast ritme, of metrum, zoals men dat dan noemt. Zeker in de moderne tijd hebben dichters de noodzaak aangevoeld om zich te bevrijden uit de dwingelandij van rijm en metrum en de indeling van de versregels in een vaste opeenvolging van ritmische patronen en een opgelegd aantal lettergrepen. Denk aan Van Ostaijen en zijn Bezette Stad, waar de woorden en zelfs de letters zich vrij bewegen over de pagina.
Dat brengt me bij een opmerking die een lezer me maakte over mijn vertalingen op deze blog van Shakespeare en Arnold en over mijn meta-sonnet, waarin ik in sonnet-vorm uitleg wat een sonnet is. Volkomen terecht zegt die lezer dat ik geen gebruik maak van metrum, zelfs niet in mijn meta-sonnet, dat een van de meest bekende gestileerde dichtvormen is, met vast afgesproken vormgeving. Ik had wel de moeite genomen om het vereiste vaste aantal lettergrepen te behouden, maar dat maakt er inderdaad geen metrum van, geen vast ritme, daarvoor heb je een ritmisch patroon nodig, zoals jamben (kort-lang of onbenadrukt-benadrukt) dat een vast aantal keren herhaald wordt en zo de versregels vult.
Nu we dat ook voor onszelf verduidelijkt hebben, toch nog enkele beschouwingen over al die technische elementen van muziek en dichtkunst.
Toen ik Latijn en Grieks leerde in de humaniora, van mijn twaalfde tot mijn achttiende, heeft men geprobeerd om mij in te wijden in de geheimen van het scanderen, het ontdekken en analyseren van de versvoeten in een tekst. Het was alsof de waarde van poëzie afhing van de technische virtuositeit van de dichter en de metrische complexiteit van de dichtwerken. Ik moet toegeven dat ik dat nooit erg zinvol gevonden heb. Vooreerst bleek de meeste Latijnse en Griekse poëzie de eenvoudige regeltjes die we moesten leren maar min of meer te volgen, met veel dichterlijke vrijheid dus, maar bovendien hadden wij er nauwelijks een idee van hoe we die gedichten moesten lezen, wat de precieze uitspraak was, waar de nadruk lag in een woord en of we die moesten aangeven met meer volume, dus harder, of met een hogere toon of door het tempo... En voor ons was en is poëzie in de eerste plaats iets dat je leest, stil, zonder je lippen te bewegen. Gedichtjes voordragen hebben wij nooit gedaan, ik kon trouwens zelfs met de beste wil geen gedicht onthouden dat langer was dan vier regels, iets dat eigenaardig genoeg wel lukte met liederen van verscheidene strofen...
Al dat technisch bravourewerk ging en gaat dus grotendeels aan mij voorbij. Ik heb er geen idee van, tenzij iemand het voor mij opmerkt, dat een gedicht, oud of modern, een vast metrum gebruikt en om het met Clark Gable te zeggen, frankly, my dear, I don't give a damn. Dat is misschien spijtig voor de auteur die zo zijn best gedaan heeft, maar het is iets dat bij mij niet aanslaat, ik zie de meerwaarde ervan echt niet in. En dat is niet enkel zo bij poëzie maar ook bij muziek: ik maak me bij het beluisteren niet de minste zorgen over de maatsoort of het cijfertje op de metronoom, of de tonaliteit en al die andere aspecten die alles te maken hebben met het maken van muziek en poëzie en met het bestuderen ervan, maar die voor de dilettant en dat is Italiaans voor liefhebber, letterlijk iemand die van iets houdt, nauwelijks en slechts zeer impliciet opgemerkt worden. Ik geef het toe: hoe meer je van iets afweet, hoe beter je ervan kan genieten, maar dat is een andere, bijna professionele manier van benaderen, niet wat wij, jij en ik, gewoonlijk doen in onze onschuld...
Metrum is voor mij a bridge too far, het is aan mij niet besteed, ik zie het niet, ik hoor het niet... Bij muziek hoor je het natuurlijk wél, je kan niet anders, maar in geschreven, niet voorgedragen poëzie is metrum ongeveer zo belangrijk, althans voor mij, als de kleur van de pagina's in een brailleboek voor een blinde lezer. Noem me maar een cultuurbarbaar, een ongecultiveerde analfabeet.
Merk wel: ik heb geen enkel bezwaar tegen het gebruik van metrum, door dichters van vroeger of nu en door handige en metrisch beslagen vertalers. Ik zeg enkel dat het ongemerkt aan mij voorbijgaat, dat het een aspect is dat ik niet aanvoel of spontaan ontdek. Ik kan me soms vreselijk opwinden als een dirigent een naar mijn aanvoelen te snel tempo gebruikt in een bekend stuk, vaak zet ik dan de muziek gewoon af. Maar vraag me niet naar de maatsoort van de eerste beweging de vijfde van Beethoven, of het metrum van de sonneten van Shakespeare. Ik weet het niet en dat deert me niet en belet me niet ervan te genieten, dat is althans mijn intuïtief aanvoelen. Het is zoals met de vliegende steunberen van een gotische kathedraal: ze zullen wel ergens voor nodig zijn, maar voor mij zijn het vooral visueel aantrekkelijke elementen in een groter geheel van lijnen en verdeling van massas, ik hoef niet te weten waarom ze zo dik of dun zijn, en of ze wel op de juiste plaats zitten en of er niet te veel of te weinig zijn en waarom ze precies die boogvorm hebben: dat is het werk van de bouwer van de kathedraal, ik hoef er alleen naar te kijken, gelukkig maar.
Dus metrum: nee, niet voor mij.
29-08-2007
Bart Stouten, Emily Dickinson, John Adams
Toevallig vond ik in t Profijtelijk Boeksken in de Diestsestraat in Leuven in het boekenrek waar de dunnen bundeltjes van zovele dichters wat vereenzaamd tegen elkaar aanleunen, de recente bundel Happy Christmas, Happy New York (2006) van Bart Stouten. Wat is daar zo speciaal aan, zal je me misschien vragen; misschien, want Bart Stouten is voor vele luisteraars van Klara zowat een begrip geworden. Hij presenteert elke weekdag in de vooravond tussen vijf en zeven zijn programma De tuin van Eden, met steeds uitstekende en zeer gevarieerde muziek, bindteksten die je de oren doen spitsen, poëzie die verteerbaar is en ontroeren kan. Zijn programma is ook een oase van rust op Klara: er is geen wedstrijd aan verbonden, je kan niet inbellen, er zijn geen interviews, geen luidruchtige en infantiele lokkertjes voor andere programmas, geen vergelijkende beluistering van verschillende uitvoeringen van het zelfde muziekstuk, geen lange geleerde monologen, geen uitnodiging om mailtjes te sturen of zelf muziek te kiezen. Dit is radio zoals alle radio zou moeten zijn, althans zo voel ik het aan.
Bart Stouten is zelf dus ook een dichter met enkele bundels op zijn naam. Ik laat je meer over hem, zijn poëzie en zijn leefwereld ontdekken op zijn eigen website, die je zeker bij je favorieten moet zetten:
Ben ik ooit alleen in huis? Duizenden handen omringen me: Van de meubelmaker in mijn stoel Tot de schilder aan de wand.
Ook ziekte en armoede en heimwee Omsingelen me. En nieuwe meningen Daarover, die zich viraal gedragen. De postbode wacht al aan de voordeur Met het ontij van zijn krant.
En voor de Engelstalige lezers van Bart deze benaderende vertaling:
Alone nevermore
Am I alone at home, ever? Thousands of hands surround me all: Those of the carpenter in my chair Those of the painter on the wall.
Sickness, poverty, nostalgia Besiege me. And also new opinions About them, as viruses contagious. The newspaper boy hits the front door With the papers bad tidings.
(translation: Karel Dhuyvetters 2007)
Op die blog van Bart Stouten was het voor mij ook een aangenaam weerzien, na mijn onterechte veronachtzaming gedurende enkele jaren, met Emily Dickinson, de Amerikaanse dichteres die een uiterst teruggetrokken leven leidde van 1830 tot 1886 en bijna 1800 gedichten schreef, soms enkele versregels, soms ook langer. Tijdens haar leven was ze onbekend en is er bijna niets van haar gepubliceerd, en dan nog anoniem en zonder haar medeweten. Sinds vele jaren is ze nu, samen met Walt Whitman, erkend als het belangrijkste Amerikaanse poëtisch talent van de 19de eeuw en heeft ze wereldwijd een schare bewonderaars, zowel bij kenners als bij eenvoudige poëzieminnaars. Dit is een van haar pareltjes:
Wild Nights Wild Nights! Were I with thee Wild Nights should be Our luxury!
Futile the Winds To a Heart in port Done with the Compass Done with the Chart!
Rowing in Eden Ah, the Sea! Might I but moor Tonight In Thee!
Dit is mijn vertaalhulpje voor de lezers die niet zo vertrouwd zijn met het Engels:
Smachtende nachten, smachtende nachten! Kon ik bij jou zijn, dan zouden smachtende nachten onze overdaad zijn!
Nutteloos is de wind is kaart en kompas voor een hart dat in de haven kwijnt.
Roeiend in Eden, oh, de zee! Mocht ik toch aanmeren, vannacht getwee!
(vertaling Karel Dhuyvetters 2007)
De Amerikaanse componist John Adams (1947) zette dit op muziek, samen met nog een ander van haar gedichten en een gedicht van John Donne, in zijn Harmonium (1980), een zeer intens stuk muziek. Adams is onder meer bekend door zijn moderne operas, zoals Nixon in China en het pakkende The Death of Klinghoffer, naar de kaping van de Achille Lauro door Palestijnse terorristen in 1985.
Sporen trekken door het landschap van onze cultuur: een hedendaagse dichter en radiomaker en zijn zeer persoonlijke en rijke website; een Amerikaanse dichteres uit een vorige eeuw, maar zo hedendaags als onze Bart Stouten; een componist van klassieke muziek die zich laat inspireren door de grootste van allen, de eindeloze en onmeetbaar diepe Bach, die ook Bart Stouten zo dierbaar is.
Reizen in de ruimte en de tijd van jouw en hun verbeelding.
22-08-2007
Leterme: de kwadratuur van de cirkel
Je hoort voortdurend zeggen dat de formateur (waarom blijven wij al die Franse bastaardwoorden gebruiken als we toch zo oer-Vlaams willen zijn?) voor een onmogelijke opdracht staat: hij moet de kwadratuur van de cirkel realiseren. Uit onderzoek is gebleken dat onze jongeren een heel beperkte kennis van de wetenschappen hebben. Maar wie van onze senioren en medioren (die tussen de junioren en de senioren) weet wat daarmee bedoeld is?
Even opfrissen. Een cirkel heeft een omtrek (c, van circumferentia), een oppervlakte (A van area), een straal (r, van radius) en een diameter (d), zover kunnen we nog volgen. De middellijn of diameter is twee keer de straal, natuurlijk. Maar hoe berekenen we de oppervlakte en de omtrek? Met een eenvoudige formule, waarin telkens het getal pi voorkomt, meestal afgebeeld met een Griekse p.
De omtrek is 2 p r
De oppervlakte is r² p
Maar wat is die pi of p ?
Het drukt de vaste verhouding uit tussen de omtrek van een cirkel en zijn diameter of middellijn: c/d=p.
p is de eerste letter van perifereia, omtrek, maar het gebruik van het symbool p kwam er pas veel later, vooral met de grote mathematicus Leonhard Euler, in 1737.
Die verhouding hebben de vroegste meetkundigen, Egyptenaren, Indiërs, Chinezen en Grieken al proberen vastleggen maar dat bleek niet simpel. Je kan bijvoorbeeld een touwtje gebruiken om de lengte van een cirkelomtrek te meten en als je dan de lengte van dat touwtje meet en die deelt door de lengte van de diameter, dan krijg je ongeveer 3, maar ongeveer is niet goed genoeg, natuurlijk. Men zocht naar een formule om dat getal preciezer te berekenen.
We weten dat de diameter twee keer de straal is, dus kunnen we p=c/d ook schrijven als p=c/2r. Als we de straal r kennen en we kennen de waarde van p, dan kunnen we zowel de omtrek als de oppervlakte berekenen van elke cirkel en dat is best handig voor allerlei toepassingen, ook al in de oudheid. Maar dan moest men beter doen dan ongeveer 3.
Een vroege Babylonische benadering van p was 25/8=3,125 en dat is er al dicht bij, het is maar 0,5% fout! Je kan nog verder gaan: 256/81 &c. maar het was Archimedes die een systeem uitwerkte waarbij hij in een cirkel een altijd maar grotere (met meer hoeken) veelhoek construeerde, die dus altijd maar dichter de cirkel benaderde. De lengte van de zijden van een veelhoek berekenen kan perfect als je de straal kent, want dat is de lengte van twee van de zijden van de driehoeken die de veelhoek vormen, maak zelf maar eens een tekeningetje Hij kon zo bewijzen dat p moest liggen tussen de waarden van 223/71 en 22/7 en dat is ongeveer 3,141; men noemt p dan ook de constante van Archimedes. De zoektocht ging verder; in 1873 berekende een amateur de waarde tot op 707 cijfers na de komma en publiceerde zijn resultaten in wat ongetwijfeld het meest onleesbare boek ooit moet zijn, maar hij maakte een stom foutje bij de 528ste decimaal en dus was alles daarachter ook verkeerd. Ferguson berekende in 1947 de juiste waarden tot op 808 decimalen juist, maar hij gebruikte wel een vroeg rekenmachientje
Ondertussen had men wel door dat p een waarde had die wellicht niet in een gewoon getal te vatten was, met andere woorden er komt geen einde aan de zoektocht, er blijven altijd cijfers na de komma bijkomen. Wiskundigen wouden wel eens weten waarom dat was maar het duurde tot 1761 voor men ook kon bewijzen dat p nooit het resultaat kon zijn van de deling van twee getallen: p is een irrationeel getal. In 1882 bewees men dat het ook een transcendentaal getal is, dat wil onder meer zeggen dat het geen construeerbaar getal is, een getal waarvan men de coördinaten kan bepalen met enkel een passer en een (ongemarkeerde) liniaal (een regel zeggen wij).
En dan zijn we terug waar we begonnen zijn. Want als p die ongrijpbare eigenschappen heeft, dan is het ook onmogelijk om alleen met passer en liniaal een vierkant te maken waarvan de oppervlakte net zo groot is als die van een cirkel.
Je kan met passer en liniaal in een cirkel vrij gemakkelijk een middellijn trekken, door bijvoorbeeld een loodrechte te construeren op een koorde, een lijn die van een punt op de omtrek naar een ander gaat; dan heb je meteen ook het middelpunt en de straal. Maar met alleen die gegevens en een passer en liniaal kan je dus nooit het vierkant tekenen dat even groot is als je cirkel.
Vandaar de uitdrukking dat de kwadratuur (een kwadraat is een vierkant) van de cirkel of squaring the circle onmogelijk is. Het was een probleem dat meetkundigen en wiskundigen zich sinds het prille begin van hun wetenschap gesteld hadden en waar veel knappe koppen vele jaren van hun leven aan gegeven hebben: misschien lukte het toch?
Vandaar dat die uitdrukking ook in het gewone leven terecht kwam, waar ze iets ging betekenen als: een vrijwel onmogelijke zoektocht, of een poging om iets te doen dat wellicht niet kan. Uiteindelijk heeft men dan toch kunnen bewijzen dat het écht niet kan, dat vierkant maken met enkel passer en liniaal.
Vandaag zijn wij allemaal aan het denken dat een Belgische regering maken een even onoplosbaar probleem is. Misschien moeten we daaruit de juiste conclusies trekken en niet, zoals al die andere knappe koppen, eeuwenlang blijven zoeken naar een oplossing die er niet is, die er niet kán zijn. De besprekingen vormen nu al een praktisch bewijs van de onmogelijkheid en dat is in de politiek nog veel overtuigender dan een theoretisch. De Franstaligen maken zich vrolijk over onze eisen en blijven bij hun non, in de overtuiging dat een Vlaamse onafhankelijkheid ondenkbaar is. Precies die houding heeft bij ons de reactie dat als het niet anders kan, het dan maar dat moet worden: onafhankelijk Vlaanderen in een federale staat. België heeft meer dan genoeg aan zijn deelregeringen, een nationale regering is echt de kwadratuur van de cirkel. Laten we ons bezighouden met belangrijker politieke kwesties, zoals wat we nog samen zullen doen en hoe, en dan verder onze eigen zaken regelen zonder inmenging van mensen die onze taal en onze idealen niet delen en ons toch maar beschouwen als rare vreemdelingen, nee: als aliens, marsmannetjes.
20-08-2007
The Selfish Gene - Zelfzuchtige genen
Je kon hier al mijn commentaar lezen bij het recente boek van Richard Dawkins, The God Delusion, je vindt het hiernaast op datum van 21.12.2006. Ik vermeld nu graag dat het boek ook in het Nederlands verschenen is onder de titel God als misvatting, ong. 20, bijvoorbeeld bij Proxis en Fnac. Zeer aan te raden als je vragen hebt over onze (ik bedoel die van ons, senioren) opvoeding, over onze huidige samenleving, over het verschijnsel godsdienst en over de rol van godsdienst in de politiek, bijvoorbeeld in de U.S., maar ook zeer verhelderend nu een christelijke partij de hoofdrol ambieert in ons land, samen met de restjes van wat ooit een trotse PSC was en nu een minuscuul Centre Democrate et Humaniste, dat zelfs geen verwijzing naar zijn christelijk verleden meer duldt in zijn naam.
Ondertussen heb ik een van de eerste boeken van Dawkins gelezen: The Selfish Gene, dat ook in het Nederlands beschikbaar is als De Zelfzuchtige Genen, bij Proxis ongeveer 20. Ik las de Engelstalige uitgave van 2006, met een nieuw voorwoord en uitstekende eindnoten ter gelegenheid van de dertigste verjaardag van het eerste verschijnen van het boek in 1976. Had ik het toen maar gelezen! Maar dat is waar voor bijna alles wat ik gelezen heb sinds ik gepensioneerd begin 2006 en waarvan je de besprekingen hier op mijn blog kan nalezen.
De zelfzuchtige genen is een tour de force van hoogwaardige communicatie.
Het is een wetenschappelijk werk over een vrij technisch en niet meteen simpel onderwerp, maar het is zo goed geschreven dat het leest als een roman, een goede roman dan. Het kan door iedereen gelezen worden en het zou ook door iedereen moeten gelezen worden. Het wijdt je in in de evolutietheorie op de meest vlotte en soepele manier, zonder een ogenblik te vervelen of té technisch te worden. Er staat geen enkele wiskundige formule of tabel in, maar je krijgt wel alle informatie die in saaie wetenschappelijke werken in dergelijke formules verborgen wordt. Dawkins opent je ogen voor aspecten van ons mens-zijn die je nooit eerder kon vermoeden en doet dat op een totaal geloofwaardige manier. Op elke bladzijde heb je een aha!-ervaring, een aanstekelig gevoel van: ah, ja, natuurlijk! Je begint zelf verbanden te leggen, bijvoorbeeld naar ervaringen uit je eigen beleving, naar familietwisten, echtscheiding, opvoeding van je kinderen, situaties op het werk
Dawkins schrijft haarscherp, met een stevige dosis humor en zin voor zelfrelativering, gedreven, overtuigd en altijd meesterlijk en subtiel overtuigend, zelfzeker en zeker van zijn zaak, enthousiast en meeslepend. Bovendien heb je steeds de indruk dat je iets belangrijks verneemt, het is geen triviaal verhaaltje dat je vandaag leest en morgen vergeten bent, nee: dit is voedsel voor je geest, dit legt zeldzaam diepe fundamenten voor verder denken over vele zaken die belangrijk zijn voor jezelf, je omgang met de anderen en met de rest van de wereld.
Ik heb nog enkele andere werken van Dawkins klaar liggen en ik moet mezelf dwingen om eerst eens iets anders te lezen. Maar telkens ik iets anders ter hand neemt denk ik: zal het zo goed zijn als Dawkins? zo leerrijk? zo belangrijk? zo plezant om lezen?
Ik geef toe: je moet wat meer intellectuele inspanning leveren dan bij het lezen van de krant (al moet ik toegeven dat ik nooit kranten lees of gelezen heb), maar de beloning voor die inspanning is fenomenaal, echt waar. Probeer het eens, je hebt niets te verliezen en zoveel te winnen. En als toch zou blijken dat het je niet aanspreekt of boeit, geef het dan cadeau aan een vriend.
Een goéde vriend, wel te verstaan.
15-08-2007
Pater noster van Prévert bis
Naar aanleiding van een opmerking van een aandachtige onbekende bloglezer kom ik even terug op mijn vertaling van het gedicht van Jacques Prévert, Pater Noster, dat begint met de aanhef van het Onzevader. Ik druk de originele Franse tekst hier nog eens af, voor de vertaling verwijs ik naar 25.02.2007.
Pater noster
Notre Père qui êtes aux cieux
Restez-y
Et nous nous resterons sur la terre
Qui est quelquefois si jolie
Avec ses mystères de New York
Et puis ses mystères de Paris
Qui valent bien celui de la Trinité
Avec son petit canal de l'0urcq
Sa grande muraille de Chine
Sa rivière de Morlaix
Ses bêtises de Cambrai
Avec son océan Pacifique
Et ses deux bassins aux Tuileries
Avec ses bons enfants et ses mauvais sujets
Avec toutes les merveilles du monde
Qui sont là
Simplement sur la terre
Offertes à tout le monde
Éparpillées
Émerveillées elles-mêmes d'être de telles merveilles
Et qui nosent se l'avouer
Comme une jolie fille nue qui n'ose se montrer
Avec les épouvantables malheurs du monde
Qui sont légion
Avec leurs légionnaires
Avec leurs tortionnaires
Avec les maîtres de ce monde
Les maîtres avec leurs prêtres leurs traîtres et leurs
reîtres.
Avec les saisons
Avec les années
Avec les jolies filles et avec les vieux cons
Avec la paille de la misère pourrissant dans lacier des
canons.
In mijn vertaling deed ik onvoldoende recht aan een sommige min of meer verborgen elementen van het origineel, die enkel mits close reading te voorschijn komen.
Neem nu het rijm. Soms is het evident en is een woord misschien wel gekozen precies omdat het rijmt met een voorgaand:
nosterterreterre
restez-ysi jolieParisTuileries
YorkOurcq
MorlaixCambraisujets
monde mondemondemonde
eparpiléeslavouermontrer
légionnairestortionnaires
légionsaisonsconscanons
Maar er zijn ook eindwoorden die geen rijm hebben: cieux, Trinité, Chine, Pacifique, là, merveilles, leurs, reîtres.
Dat is dan weer gecompenseerd door binnenrijmstructuren, herhalingen en klank-allusies:
restez-yresterons
mystèresmystères
éparpilléesémerveillées
merveillesemerveilléesmerveilles
ellestelles
qui nosentnuequi nose
légionlégionnairestortionnaires
maîtresmaîtresprêtrestraîtresreîtres
Een andere manier om woorden of begrippen met elkaar te verbinden is de tegenstelling:
pèrenous
cieuxterre
New YorkParis
mystères1mystères2mystère3 (zie verder)
petit canalgrande muraille
canalrivière
rivièrebêtises
océanbassins
merveillesmalheurs
bons enfantsmauvais sujets
saisonsannées
jolies fillesvieux cons
pailleacier
Soms schuilt er meer achter een woord of een uitdrukking.
Les mystères de New York is een verwijzing naar Amerikaanse films die onder die titel tijdens de eerste wereldoorlog, vanaf 1915, in Parijs vertoond werden in feuilleton-vorm; het was een initiatief van Charles Pathé, je weet wel, die van de nieuwsberichten in de filmzalen, met de bekende haan. Hij knipte bestaande Amerikaanse films in 12 wekelijkse afleveringen van ongeveer een half uur. Wie daarover meer wil weten kijkt even hier: http://www.louis-feuillade.com/lunelart/cine/feuillade/feu_seri.htm
Prévert was een fervent filmliefhebber; hij heeft als scenarioschrijver meegewerkt aan beroemde Franse films zoals Drôle de drame, Les Visiteurs du soir, Les Enfants du paradis, Remorques, Lumière dété.
Les mystères de New York is ook een onuitgegeven roman van Alfred Mercier, die net als de films in afleveringen verscheen, maar dan aan het einde van de 19de eeuw, een avonturenroman zoals ook Alexandre Dumas ze schreef. Dat brengt ons bij Les mystères de Paris, eveneens een roman-fleuve in afleveringen, zoals ook Les mystères de New York een film-fleuve in stukjes was; de auteur ervan was Eugène Sue. Hij verscheen in Parijs in 1842-43 en was een ongelooflijk succes, men zegt zelfs dat hij heeft bijgedragen tot de revolutie van 1848.
Het derde mysterie, dat van la Trinité, zou volgens mijn correspondent verwijzen naar La Trinité-sur-mer, een stadje in Bretagne. New York-Paris-La Trinité, het zou kunnen als er in La Trinité een mysterie was en dat heb ik er niet gevonden. Mijn vertaling zegt: de Triniteit, dat is de Drievuldigheid. Prévert stelt de mysteries van deze wereld, In New York maar vooral in Parijs, zoals de verschenen in romans en films, tegenover het onbegrijpelijke en dus waardeloze mysterie van de Heilige Drievuldigheid, dat zoals Onze Vader ook het best in de hemel mag blijven.
Het petit canal de lOurcq is waarschijnlijk gekozen uit een rijmwoordenboek, want wat rijmt er nu met New York? Van dat kleine vaartje in het Dept. de lAisne gaat het naar het de enorme Chinese muur, op alle punten het tegenovergestelde, zoals al de andere tegenstellingen uit het lijstje hierboven.
Waarom het dan terug naar de Morlaix gaat, bij Finistère? Misschien had Prévert jeugdherinneringen aan het gelijknamige stadje, of aan de bêtises de Cambrai, geen zotternijen of dwaasheden, maar een soort snoepjes uit die stad, zoals bij ons in Oostende, Dinant, Geeraardsbergen en zelfs Leuven, met zijn Fonskes en Antwerpen met zijn Handjes.
Toch nog even dankjewel zeggen aan de anonieme lezer die mij op La Trinité wees en me zo op het spoor bracht van de verborgen rijkdom van het Pater noster van Prévert.
14-08-2007
Incest
Waarschijnlijk behoort het tot de taboesfeer waarin de meesten van ons, senioren, opgevoed zijn, dat we niet al te veel weten over de menselijke voortplanting. Enkele momenten van welbedoelde maar nauwelijks nuttige seksuele voorlichting, noch de lessen biologie op school hebben daar veel aan verholpen, althans niet bij mij en ik vermoed zo dat ik daarin niet alleen ben. In wat volgt ga ik proberen om niet de zelfde fouten te maken. Ik zal geleerde woorden zoveel als mogelijk vermijden, praktische voorbeelden geven en er geen doekjes om doen.
Voortplanting kan je op vele manieren benaderen. Ik wil het hier eerst even hebben over de technische kant van de zaak, al zijn de consequenties veel ruimer, zoals later zal blijken.
De mens plant zich seksueel voort. Hij is daarin niet alleen, de meeste planten en dieren doen dat ook. Dat wil dus zeggen dat je twee variëteiten hebt: mannelijk en vrouwelijk, die ook uiterlijk duidelijk van elkaar (kunnen) verschillen. Bij de mens gebeurt de voortplanting door het bijeenbrengen van een mannelijke zaadcel, het sperma en een vrouwelijke eicel. Dit blijken heel bijzondere cellen te zijn. Al de cellen van ons lichaam hebben dezelfde unieke set van 46 chromosomen, of beter van 23 paren van chromosomen. Daarop zit al onze genetische informatie. Bij de productie van de zaadcel en de eicel gebeurt iets zeer eigenaardigs: in plaats van alle chromosomen te krijgen, krijgen ze maar de helft, 23 dus. Als de twee bijeenkomen, heb je terug een normale cel, de bevruchte eicel, die weer 23 paar chromosomen heeft, dus 46. Een chromosomenpaar kan bestaan uit twee chromosomen met identieke kenmerken, het kan ook zijn dat de twee leden van het chromosomenpaar verschillen.
Dat kan zeer ingrijpende gevolgen hebben voor het individu, zie bijvoorbeeld wat ik hier schreef over het syndroom van Down op 17.06.2007. Een ander duidelijk voorbeeld: bij de mens is het 23ste chromosomenpaar bepalend voor de seksualiteit; je hebt daar een groot chromosoom, dat we X noemen en waarop veel genetische informatie zit en een klein, dat we Y noemen, met veel minder informatie. Een eicel heeft altijd een X-chromosoom, de zaadcel kan een X- of een Y-chromosoom hebben; als de zaadcel op nummer 23 een X heeft, dan is het resultaat X+X en dat zorgt uiteindelijk voor een vrouwelijk kind (vandaar dat een eicel altijd een X-chromosoom heeft). In het andere geval van X+Y krijgen we een mannelijk exemplaar en bij de celdeling die zaadcellen maakt kan je dus een X óf een Y krijgen.
Wij krijgen dus de helft van ons genetisch materiaal van onze vader en de andere helft van de moeder en dat zorgt voor een unieke combinatie. Dat heeft geleid tot systemen om via DNA-onderzoek iemands vaderschap te bewijzen of te ontkrachten, of om verdachten te laten veroordelen of vrijspreken.
Niet alle genetisch materiaal is even krachtig. Neem nu de kleur van de ogen: zwart (A) is sterker dan blauw (a). Als een pure blauwogige Zweed trouwt met een pure zwartogige Spaanse, en in de veronderstelling dat puur echt bestaat, dan hebben hun kinderen zwarte ogen.
Niet alle genen zijn goed: er zijn er bijvoorbeeld die zorgen dat je groeit, maar er zijn er ook die maken dat er iets verkeerd gaat met dat groeiproces. De meest agressieve schadelijke genen verdwijnen vanzelf, want ze maken dat de mensen in wie ze voorkomen vroeger sterven, of minder kans maken om te overleven en zich voort te planten.
Als een schadelijk gen ook zwak is, recessief, noemt men dat en dat is het tegenovergestelde van dominant, dan gebeurt die natuurlijke uitwieding niet: de negatieve eigenschappen van het zwakke schadelijke gen worden onderdrukt door het dominante gen op het andere chromosoom. Zo blijven er schadelijke genen rondsluipen. Dat kan soms toch zeer negatieve gevolgen hebben. Stel dat een bepaald slecht en zwak genetisch gegeven zich bevindt op het X-chromosoom. Dat is bijvoorbeeld het geval voor kleurenblindheid. Bij vrouwen, die XX hebben, is de kans klein dat dat gen zich op allebei hun X-chromosomen zou bevinden, want chromosomen zijn op zichzelf ook unieke combinaties van genetisch materiaal. De kans is dus veel groter dat op het andere X-chromosoom het dominant gen aanwezig is dat kleurenblindheid tegenhoudt. Maar bij mannen, die XY zijn, is dat positieve dominante gen gewoon niet aanwezig, want het komt enkel voor op het X-chromosoom en mannen hebben er maar één, dus komt kleurenblindheid enkel bij mannen voor, net zoals de zeldzame bloedziekte hemofilie: in verscheidene koningshuizen was het genetisch materiaal daarvoor aanwezig, het werd doorgegeven door de vrouwen, maar was bij hen (meestal) recessief en dus trad de ziekte niet op, maar bij de mannen wel.
Dat brengt ons bij een ander aspect, namelijk inteelt. Boeren en dierenliefhebbers wisten veel over erfelijke eigenschappen, al heel lang voor de Oostenrijkse monnik Gregor Mendel (1822-84) de basisregels ontdekte en opschreef; zijn inzichten zouden overigens veertig jaar lang zonder gevolg blijven, pas rond 1900 begon men het belang ervan in te zien. Zoals ik zei, boeren en andere kwekers, bijvoorbeeld duivenliefhebbers, hadden al heel lang door dat je door een goede selectie van de koppels het resultaat van de kweek kon beïnvloeden. Stel dat je witte koeien hebt en zwarte en dat je merkt dat de witte meer melk geven. Dan kweek je verder met enkel de witte, de zwarte eet je op. Of zelfs binnen een groep: met een bijzonder struise stier en een heel goede melkkoe heb je, althans volgens het gezond boerenverstand, meer kans op struise koeien die ook nog veel melk geven, en zo verder met schapen en geiten en kippen, of met duiven: Darwin zelf heeft zich daarmee zeer intensief bezig gehouden, in die mate zelfs dat toen hij zijn werk over de evolutieleer aan zijn uitgever voorlegde, een andere geleerde als advies gaf: laat hem iets schrijven over het kweken van duiven, dat zal beter verkopen, want er zijn talloze duivenliefhebbers
Misschien wil je ook een soort zuiver houden, bijvoorbeeld omdat je die mooi vindt; dan elimineer je alle onduidelijke exemplaren en je kweekt enkel verder met de raszuivere. Mendel werkte met erwten en slaagde erin om door kruising bepaalde kleuren te selecteren in de bloesems, zuivere of juist gemengde, of bepaalde eigenschappen van de plant, bijvoorbeeld groot of klein of veel bloemen of weinig.
Met het kweken van planten en dieren kan je zo ongeveer doen wat je wil: als het resultaat tegenvalt gooi je het weg, of je eet het op, al naar gelang. Je kan bijvoorbeeld aan inteelt doen, dat wil zeggen kweken met directe verwanten, zoals vaders en dochters, moeders en zonen &c. Zo vermijdt je dat er vreemde, ongewenste elementen binnensluipen in je kudde. Hoe komt dat? Het is heel simpel, eens dat je het door hebt. Aangezien elk seksueel wezen, of het nu een dier of een mens is, de helft van zijn genen doorgeeft aan zijn kinderen, is het genetisch materiaal van die kinderen voor 50% gelijk aan dat van zijn ouders. Idem voor broers en zusters: omdat ze hun genetisch materiaal van dezelfde ouders hebben, is het voor 50% hetzelfde. Een stap verder: nonkels en tantes, volle neefjes en nichtjes, dus de kinderen van je eigen broer of zuster, grootouders en kleinkinderen hebben voor 25 % hetzelfde materiaal, net zoals halfbroers en zusters. Nog een stap verder: kozijnen en nichten, dat zijn de kinderen van je oom of tante (de broers en zusters van je ouders), hebben 1/8 het zelfde materiaal.
Dat heeft allerlei gevolgen voor de voortplanting, vooral bij mensen. Keren we daarvoor even terug naar onze voorbeelden van kleurenblindheid en van hemofilie: deze afwijkingen, die het gevolg zijn van zwakke genen, komen enkel naar voren indien er geen sterk gen is op het andere chromosoom van het paar; twee partners die voor de helft het zelfde genetisch materiaal hebben, zullen, statistisch gezien, een groter aantal chromosomen hebben die identiek zijn met elkaar. Daardoor wordt de invloed van schadelijke zwakke genen niet alleen niet verhinderd, maar zelfs versterkt. Dit is precies wat er gebeurd is toen de Europese koningshuizen aan inteelt gingen doen door onder elkaar te gaan trouwen. Voor de vrouwelijke leden gaf dat niet onmiddellijk problemen, maar de aanwezigheid van één persoon met het gen voor hemofilie was voldoende om talrijke, om niet te zeggen alle mannelijke leden de ziekte te doen krijgen. Zoals gezegd, dit soort van probleem lost zichzelf gedeeltelijk op doordat de mannelijke leden vaak sterven voor ze zich voortplanten.
Inteelt bij mensen is iets om te vermijden: kinderen van nauwe verwanten hebben meestal minder overlevingskansen dan kinderen uit huwelijken met partners van buiten de familie. Maar lang voordat men dit inzag, en dat gebeurde pas heel recentelijk: kinderen stierven en sterven helaas ook nu nog vaak en vroeg, om allerlei redenen, zodat het moeilijk is de precieze reden te onderkennen; lang voor men zelfs inzag dat seksualiteit en voortplanting met elkaar te maken hadden, lang voordat men inzag dat er een vrouwelijke eicel was (de mannelijke zaadcellen zijn iets beter zichtbaar), lang dus voor men met eigen ogen kon zien dat menselijke inteelt te mijden is, zijn er in vrijwel elke ontluikende beschaving, binnen families, groepen of clans regels vastgelegd werden die seksuele omgang tussen nauwe verwanten verbieden: het incesttaboe. De schadelijke gevolgen voor de kinderen uit incestueuze verhoudingen bleef daarbij onuitgesproken, omdat die gewoon niet bekend waren. Het verbod nam de vorm aan van een mythe, een goddelijke wet, een groot verbod, zoiets doet men niet!
Neem nu Oidipoes: wanneer zijn vader van het orakel verneemt dat zijn eigen zoon hem zal vermoorden, geeft hij het bevel om zijn zoontje Oidipoes in de wildernis achter te laten; het kind wordt gered en naar een verre stad gebracht. Wanneer het orakel daar ook hem voorspelt dat hij zijn vader zal vermoorden en met zijn moeder huwen, vlucht hij weg, precies naar zijn geboortestad, natuurlijk. Zich niet bewust van zijn afkomst, doodt hij de koning, zijn vader, in een gevecht en trouwt vervolgens met zijn moeder, Iokaste. Maar op de stad rust sindsdien een vloek en een ziener zegt dat Oidipoes de oorzaak is. Wanneer de ware toedracht stilaan duidelijk wordt, verhangt Iokaste zich en Oidipoes steekt zich de ogen uit met de spelden van haar kleed. Later zullen zijn beide zonen elkaar vermoorden om de heerschappij, zijn dochter Antigone zal zich verhangen omdat ze door Kreoon, de broer van Iokaste veroordeeld is om levend begraven te worden omdat ze haar broer heeft begraven tegen zijn bevelen in; haar verloofde, de zoon van Kreoon, zal daarom zijn eigen vader doden en dan zelfmoord plegen, zijn moeder zal zich verhangen Een krachtiger signaal tegen incest met de eigen moeder kan je je moeilijk indenken. Deze mythe heeft haar wortels in het prille begin van de Griekse beschaving rond -800 en is sindsdien niet weg te denken uit onze beschaving.
Let wel: inteelt en incest zijn twee duidelijk onderscheiden begrippen. Inteelt is de voortplanting onder nauwe verwanten, incest is elk seksueel contact tussen nauwe verwanten, ook los van concrete voortplanting. In die zin kan het incestverbod ook uitgebreid zijn tot verwanten bij wie geen enkel gevaar van inteelt aanwezig is, bijvoorbeeld tussen ouders en hun adoptiekinderen of tussen stiefouders en stiefkinderen. Sommige bevolkingsgroepen hebben strengere incestregels dan andere, maar die tussen de partners met het grootste aantal identieke chromosomenparen is algemeen verspreid.
Waar komt dat algemeen verspreide incesttaboe vandaan? Wat is de diepste oorsprong van de mythe en van de verhalen en de morele of juridische regels die mensen hebben rond incest? Het is uitgesloten dat het gaat om een bewust inzicht in genetische verwantschap en erfelijkheid, want dat is pas rond 1900 duidelijk beginnen worden in onze westerse beschaving. We kunnen nog aannemen dat bij een zeer gering aantal mensen in de loop van de geschiedenis stilaan het besef gegroeid is dat menselijke inteelt risicos met zich meebrengt, maar dat lijkt een totaal onvoldoende reden of oorzaak voor een taboe dat zo algemeen verspreid is. Bovendien kennen ook de meest primitieve stammen en de vroegste vormen van beschaving dit verbod, zonder het te verklaren op eugenetische gronden.
Misschien moeten we achteruit redeneren: als het incesttaboe zo algemeen is, dan moet dat een belangrijk element zijn in de evolutie van de menselijke stam en misschien nog ruimer dan dat. Het betekent dat mensen en dieren die om een of andere reden het incesttaboe toepassen, die met andere woorden trouwen buiten de eigen familie, meer succes hadden in de strijd voor het overleven dan zij die dat niet doen; er zijn namelijk geen overlevenden van bevolkingsgroepen die het incesttaboe stelselmatig overtraden. Er is dus wellicht ergens een stukje genetisch materiaal dat de normale seksuele aantrekkingskracht tussen man en vrouw, hét mechanisme voor de voortplanting, ernstig saboteerde in het geval van nauwe verwanten, of dat leden van buiten de eigen groep als meer aantrekkelijke natuurlijke partners deed ervaren.
We mogen daarbij niet al te mechanistisch denken: er is een gen dat incest verbiedt, dus er is geen incest. We weten dat dat zo niet is, er is wél incest. Genen bevelen niemand iets: het gaat hier om een strategie van de soort, om een zeer algemene regel die enkel een statistische realiteit is, maar dan wel een erg belangrijke.
Als we bedenken dat ook hogere diersoorten grotendeels dezelfde regels blijken toe te passen, dan moet dat gunstige genetisch materiaal al heel lang aanwezig zijn in levende wezens, lang voor enig uitgesproken bewustzijn dat het een voordeel betekende in de overlevingsstrijd of dat het negeren ervan nadelig was. Dieren, inclusief de voorouders van de mens, die in het bezit waren van die eigenschap, bleken betere overlevers te zijn dan andere soorten, die dat verbod niet hadden. Het is daarbij merkwaardig dat zelfs de vroegste en meest exotische en primitieve specifieke bepalingen van het taboe bijna wiskundig precies de genetische verwantschapsregels volgen die pas in de twintigste eeuw duidelijk geworden zijn.
Omwille van de algemene verspreiding en het historisch gezien uitzonderlijk vroeg en universeel verschijnen van het incestverbod, gekoppeld aan de uiterste kracht waarmee het opgelegd wordt en zijn verbazende duurzaamheid tot op onze dagen, ben ik geneigd te denken dat het incestverbod zijn verre oorsprong heeft ergens in de vroegste ontwikkelingen van het leven op aarde, toen gedurende vele miljoenen jaren vele miljarden levende organismen en wezens vochten om het bestaan en daarbij gaandeweg de meest gunstige strategieën selecteerden. Toen de eerste bewuste diersoorten ontstonden, namen ze de herinnering mee aan een van die succesvolle strategieën, namelijk het vermijden van de nauwste verwanten bij de voortplanting, en vertaalden die, eerst in een blinde gewoonte, later in blindelings aanvaarde mythen, nog later in schuld-veroorzakende morele gedragsregels en afdwingbare en bestrafbare juridische voorschriften, tot men uiteindelijk de wetenschappelijke gronden van de erfelijkheid blootlegde in de twintigste eeuw, inzichten die voldoende moeten zijn om elke incestueuze voortplanting te vermijden.
We hebben hier te maken met twee van de meest fundamentele drijfveren van de menselijke soort. Enerzijds is er de voortplantingsdrang, anderzijds het uiterst krachtige taboe op incest. Beide zijn primaire gegevens, maar beide zijn, wat de mens betreft, ook essentiële elementen van onze beschaving, zoals moge blijken uit onze kunsten en onze wetenschappen, die de worsteling van de mens met deze primaire gegevens illustreren in al haar verschrikkelijke en heerlijke complexiteit.
Stilaan lijkt de westerse mens zich los te maken van het nefaste en onnodige taboe dat het christendom tweeduizend jaar lang op seksualiteit gelegd heeft. Stilaan groeit een dieper inzicht in onze genetische samenstelling en in de uitstekende redenen voor het incesttaboe. Maar meteen duiken nieuwe problemen op. Onze technische vooruitgang heeft een scheiding seksualiteit en voortplanting mogelijk gemaakt; ondanks pauselijke banbliksems wordt geboorteplanning door het gebruik van voorbehoedsmiddelen volop toegepast. Meteen krijgt seksualiteit een waarde op zichzelf, niet alleen los van de voortplanting, maar ook los van die andere vaste waarde in onze beschaving: het gezin. Jongeren beleven seksualiteit als een manier van verkennend omgaan met elkaar, zonder meteen aan kinderen te denken. Ouders beleven hun seksualiteit binnen het huwelijk als een volwaardig aspect van hun liefde, ook los van kinderwens. Volwassenen beleven hun seksualiteit op vele manieren, binnen en buiten het gezin, met opeenvolgende of gelijktijdige partners, van het zelfde geslacht of niet.
Op termijn moet dat aanleiding geven tot zeer complexe toestanden. Nieuw samengestelde gezinnen, pleeggezinnen, adoptiegezinnen: de relaties tussen allerlei vormen van ouders en allerlei vormen van kinderen en andere verwanten zullen de traditioneel zeer duidelijk afgebakende familiebanden grondig in de war brengen. Ik zelf leef in een gezin waarin de kinderen van mijn partner niet die van mij zijn en omgekeerd, waarin twee van de drie overlevende kinderen van mijn partner geen echte broer en zus zijn, want twee van hen zijn geadopteerd en ook niet biologisch verwant met elkaar, en zo kan ik nog een tijdje doorgaan, alleen door in mijn naaste omgeving te kijken. Wij zien aarzelingen bij grensverleggend of overschrijdend gedrag, bijvoorbeeld als Woody Allen tot grote woede van zijn toenmalige echtgenote, Mia Farrow, huwt met een jonge vrouw die ooit haar (en dus zijn) adoptiekind was. In onze beschaving hebben wij, om psychologische en sociale redenen, het incestverbod uitgebreid tot gevallen waarin het gevaar op negatieve genetische afwijkingen onbestaand is, bijvoorbeeld adoptiekinderen of schoon- of stiefouders en kinderen. Voortplanting is voor de mens geen louter biologisch proces, mensen zijn geen fokdieren, onze omgang, ook de seksuele, is veel rijker dan dat. Eugenetische experimenten, zoals die van de Nazis, wekken enkel afschuw.
Wij hebben het verbod op procreatie met nauwe verwanten (wel erg laat ) vertaald in juridisch vastgelegde regels over het beleven van seksualiteit tussen allerlei personen. Wij moeten ons ooit de vraag stellen of de primitieve en zo lang onverwoestbare genetische gronden voor het incesttaboe bruikbaar zullen blijven voor het regelen van de moderne menselijke samenleving. Indien zou blijken dat bevolkingsgroepen of individuen die het doorbreken daarvoor niet meer zouden gestraft worden, niet door de goden, niet door God, niet door een minderwaardige kroost, dan zal onze beschaving andere gronden moeten gebruiken om het menselijk seksueel verkeer te regelen. De oude mythen kennen we alleen nog bij naam, we hebben meestal geen idee wat er in staat en nog minder wat ze betekenen. De wetgever ziet zich voortdurend voor nieuwe uitdagingen geplaatst, zowel wat het begin van het leven betreft als het einde ervan en recentelijk ook over het samenleven van bijvoorbeeld homoseksuele personen en hun rechten om samen kinderen te hebben. Politici en hun adviserende specialisten en experten en hun ondersteunende drukkingsgroepen zoeken naar grootste gemene delers en aanvaardbare politieke compromissen, zonder zich veel om principes te bekommeren.
Terwijl sommigen enkel heil zien in een wanhopige terugkeer naar de oude waarden, zonder goed te weten wat die waren, zijn anderen bereid om de nieuwe uitdagingen aan te gaan en als bewuste mensen samen te zoeken naar het geluk, waar dat ook moge liggen. Nog nooit hebben er zoveel mensen op deze planeet geleefd, nog nooit is het algemene beschavingspeil zo hoog geweest. Wij mensen kunnen er iets van maken, zonder de goden en de demonen van weleer, als we ons maar laten leiden door de liefde voor elkaar en voor onze wereld.
20.000 mijlen, 20.000 lezers
Er zijn maar weinig boeken die in mijn jeugd zon diepe indruk op mij gemaakt hebben als 20.000 mijlen onder zee van Jules Verne. Ik herinner mij nog precies hoe ik de twee deeltjes las, ontleend uit de parochiale bibliotheek waar mijn peter zaliger een groot deel van zijn vrije tijd als bibliothecaris doorbracht. Later heb ik genoten van de film, met een onstuimige Kirk Douglas als Ned Land en met de memorabele gevechtscène met de reuzenoctopus. Ik ben met Dirk, mijn oudste zoon, de zelfde film gaan zien toen ik dacht dat hij er klaar voor was, al was hij nog erg jong.
Veel, veel later pikte ik de originele Franse versie van het boek op uit een doos met restanten tijdens een braderie. Het was, spijtig genoeg, niet meer zoals toen, de Franse versie was veel saaier, met bladzijdenlange natuurbeschrijvingen en wetenschappelijke informatie, ik kan me niet voorstellen dat die in de duidelijk voor de jeugd gemaakte Nederlandse vertaling, de versie met het donkerblauwe kaft, ook aanwezig was, waarschijnlijk had men daar serieus in gekuist. De magie van die eerste lezing was weg, waarschijnlijk ook wel omdat de ondertussen verlopen tijd ook mij niet had gespaard. Ik was een andere, meer kritische lezer, het jeugdig enthousiasme was verdwenen.Toch zijn zowel de prachtige gravures als de filmbeelden voor altijd in mijn geheugen geprent en zijn de personages en gebeurtenissen ontstellend reëel in mijn verbeelding en herinnering.
Het leek me een goed idee om even naar die jeugdherinnering terug te keren ter gelegenheid van de onbekende 20.000ste lezer van mijn blog, die als een ondoorgrondelijke kapitein Nemo even in mijn haven heeft aangemeerd, een niemand die enkel op een anonieme teller een digitaal spoor heeft nagelaten en dan weer verdwenen is in de maalstroom van het web en de eenzaamheid van de nacht. Mijn dankbare gevoelens jegens hem of haar zijn ook speciaal bestemd voor alle lezers die ooit de moeite genomen hebben om me een berichtje te sturen met een opmerking, een appreciatie, een zure oprisping of wat dan ook. Soms wordt een Nemo dan even iemand en dat doet altijd goed.
Tot binnenkort,
Karel
12-08-2007
Barbara Tuchman
Er zijn van die auteurs van wie de naam en de werken vaak opduiken in andere werken die je leest. Dat wekt dan je nieuwsgierigheid en als je toevallig een van die boeken tegenkomt, dan neem je het ter hand, bladert erin, je leest de achterflap en de korte inhoud en als het niet te duur is en in goede staat, dan neem je het toch mee naar huis?
Ik herinner me een documentaire en nadien ook nog een docudrama, zoals dat nu heet, een nagespeelde historische gebeurtenis dus, over de Cuba-crisis in 1962, toen de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten op het punt stonden om van een Koude Oorlog over te gaan naar een (veel!) hetere versie. Met de atoomkoppen langs beide kanten in gereedheid, leek het einde van de wereld gevaarlijk naderbij te komen. J. F. Kennedy, toen al een mythische figuur, verzette zich tegen zowat al zijn oorlogszuchtige raadgevers en weigerde halsstarrig gewapenderhand op te treden. Nadien, toen de Russische plannen om atoomraketten te installeren op Cuba opgeborgen waren onder de dreigementen van de VS., verklaarde Kennedy zijn beslissing onder meer met een verwijzing naar een boek van Barbara Tuchman dat toen net verschenen was: The Guns of August. Het beschrijft het begin van de eerste wereldoorlog en geeft veel aandacht aan de machine infernale, het dramatische en vrijwel onafwendbare verloop van de gebeurtenissen, dat leidden tot een oorlog zoals de wereld er nog nooit een gezien had. Kennedy, duidelijk onder invloed van Tuchman, was ervan overtuigd dat indien de wereldleiders toen hun verstand gebruikt hadden, de catastrofe had kunnen vermeden worden. Wat ook de verdragen zeggen, hoe uitdagend de vijand ook is, er is altijd een ogenblik waarop iemand met gezag kan zeggen: nee, die stap zetten we niet. Later was het boek van Tuchman een van de favoriete geschenken van Kennedy aan bezoekende staatslieden. The Guns of August werd een bestseller.
Lut heeft het boek net uit in vertaling en ze is ook zeer onder de indruk. De oorspronkelijke Engelse versie ligt op mij te wachten, helaas naast nog enkele stapels andere interessante werken. Maar de laatste weken heb ik een ander boek van Barbara Tuchman gelezen, waarnaar ook voortdurend verwezen wordt: A Distant Mirror. The Calamitous 14th Century, 1978, 677 pp., kaart, bibliografie en index. In het Nederlands is dat De waanzinnige 14de eeuw en ook dat ligt op het leestafeltje van Lut. Het is een meesterlijk boek, dat boeit van de eerste tot de laatste bladzijde. Iets over de titel: een distant mirror is wat de auteur ons voorhoudt, een verre spiegel, waarin we de gebeurtenissen zien van 1300 tot 1400, vooral van uit het standpunt van de mensen die toen leefden, maar ons voorgesteld door een moderne auteur, die zich voortdurend afvraagt hoe dat in godsnaam allemaal mogelijk was, maar terzelfder tijd ook steeds verwijst naar meer recente gebeurtenissen, die soms als twee druppels water lijken op de onwaarschijnlijke gruwel van de 14de eeuw, soms zelfs op precies dezelfde plaats, zoals Passchendale. Een spiegel voor ónze tijd. Ik weet niet of Tuchman als eerste dit krachtige beeld heeft gebruikt, misschien als een parafrase van de bijbelse duistere spiegel. Als je Google laat zoeken, krijg je binnen de seconde enkele miljoenen verwijzingen naar distant mirror, het is een staande uitdrukking geworden, die opduikt in de meest exotische contexten: het bibliotheekwezen in Zuid-Afrika, de interactie van atomen, de Moslimdreiging Spijtig dat de Nederlandse vertaling die intrigerende trouvaille niet heeft overgenomen. Ook de vertaling van calamitous door waanzinnig lijkt me niet gelukkig, het zou me verbazen indien Tuchman (30 januari 1912 6 februari 1989) ermee zou ingestemd hebben. Calamitous betekent rampzalig, rampspoedig, een calamity is een calamiteit, een ramp, onheil. Misschien herinner je je nog Calamity Jane, de vrouwelijke cowboy of cowgirl, onder meer uit de film uit 1953 met Doris Day, maar dat terzijde. Het zou dus de rampzalige 14de eeuw moeten zijn, niet de waanzinnige, want hoe waanzinnig de gebeurtenissen van toen ons nu ook voorkomen, echte waanzin was slechts in enkele zeer uitzonderlijke gevallen, zoals bij koning Charles VI van Frankrijk, de oorzaak van de rampen. Neen, dat is precies wat Tuchman probeert duidelijk te maken: kijk in de verre spiegel van de 14de eeuw en ontdek de mens, de eeuwige mens, ontdek jezelf Mensliches, allzumensliches zei Nietzsche.
Ik heb de laatste tijd veel gelezen over de evolutieleer van Darwin en over recente ontwikkelingen in de microbiologie. Toen ik het boek over de 14de eeuw uit had, kwam spontaan deze gedachte bij mij op: als het inderdaad zo is dat sterkere elementen, of dat nu genen, mensen of groepen zijn, meer kans maken op overleven en dus op vermenigvuldiging van hun genetisch materiaal en dus hun specifieke eigenschappen, dan ziet het ernaar uit dat het genetisch materiaal dat mensen aanzet tot geweld niet recessief is, maar dominant. Men zou kunnen denken dat gewelddadige mensen hun eigen ondergang bewerkstelligen, zoals ik ook vermoed(de), zie mijn bedenkingen over Malchus oor: wie met het zwaard omgaat, zal door het zwaard vergaan (31.05.2006). Maar Tuchman benadrukt dat, hoewel geweldenaars zelden in hun bed sterven, zij desondanks grotere overlevingskansen hebben dan hun slachtoffers. Het is een ontmoedigende gedachte. Agressie lijkt te lonen. Zalig zijn niet de meek, de zachtmoedigen, maar de preux, de stoutmoedigen, de vainglorious, de verwaanden: Tuchman zegt letterlijk dat vainglory, het ijdel najagen van eigen eer en glorie zonder enig respect voor de anderen, tegen alle beter weten in, al net zo onmogelijk uit te roeien is als seks en dat wil wat zeggen!
Al bij al geen optimistische noot om op te eindigen. Laat dat je er niet van weerhouden om een boek van Barbara Tuchman ter hand te nemen, het is de moeite waard en het is gemakkelijker lectuur dan je zou denken, je hoeft echt geen historicus te zijn om ervan te genieten.
09-08-2007
ook
ook
Het is een eigenaardig woordje. Het is een bijwoord, en die gebruiken we bij een werkwoord en eventueel ook bij een ander bijwoord, een bijvoeglijk naamwoord of een telwoord, maar nooit bij een zelfstandig naamwoord.
Enkele voorbeelden.
Ik ga ook mee.
Dat komt ook vaak voor.
De muren zijn ook groen geverfd.
Geef hem er ook tien.
Ik aarzel zelf bij de laatste drie voorbeelden: staat ook echt bij het bijwoord vaak, of veeleer bij het werkwoord voorkomen? Staat het bij het adjectief groen of bij verven? Bij tien of bij geef? Probeer zelf eens om andere voorbeelden te vinden: niet gemakkelijk! En toch gebruiken we het woord heel dikwijls, want het is best handig en er zijn niet zoveel echte synoniemen: eveneens? ?
Het is een kort woord en je ziet er niet onmiddellijk een betekenisvolle stam in, zo iets dat je ook in verwante woorden tegenkomt; dat is wel het geval met de meeste woorden, zoals boom, appel, stoel, zeker: elk van die woorden heeft talrijke samenstellingen en afgeleide woorden, die de betekenis van de stam bevestigen en versterken. Niet zo bij ook: er zijn bijna geen samenstellingen (alsook, ?), geen meervoud (want dat hebben echte bijwoorden niet) maar ook geen vergelijkende of vergrotende trap, geen overtreffende trap of superlatief (zoals in vaak, vaker, vaakst, toch ook een bijwoord).
Als je lang naar ons woordje staart of het tien keer snel na elkaar zegt, dan verdwijnt de betekenis en blijft alleen de klank en de drie letters over.
Kijken we naar enkele andere westerse talen, dan lijkt het Duitse auch de dichtste buur. Samen met andere oud-Germaanse talen heeft het een oude voorvader die og of aug of ok kan zijn. Dat brengt ons in de buurt van de Latijnse stam aug, van het werkwoord augére, vermeerderen, groter maken en dat klopt, want als je het woordje ook gebruikt voeg je iets toe, doe je er iets bij, maak je de groep groter.
Het Engels had dat woord vroeger ook, maar nu is het helemaal verouderd: eke; je komt dat nu nog enkel tegen als een werkwoord: to eke betekent inderdaad iets toevoegen, iets langer maken; to eke out is dun uitsmeren, met weinig toekomen, dus iets langer doen meegaan.
Het gangbare Engelse woord is also en dat is eigenlijk het zelfde als het Franse aussi. Dat gaat zo: het eerste deel al is afgeleid van het Latijnse aliud: iets; het tweede si is ons zo en ook het Engelse so. Samen krijg je dan in het Engels also en in het Frans alsi dat dan natuurlijk later aussi werd. Qua betekenis kan je dat vergelijken met ons zoals: in het Frans gebruikte men aussi aanvankelijk enkel in de betekenis van zoals of evenzo, maar als men zegt dat iets is zoals iets anders, of evenzo is, dan is het ook zo en dus gebruikte men aussi dan maar voor ook.
Het is verleidelijk om aan het oud-Franse oc te denken als een neefje van ons ook. Lees misschien nog eens het verhaal na over oc en oïl en Languedoc dat ik hier op 5 augustus 2006 schreef. Oc was ja in het zuidelijk deel van Frankrijk. Maar het gaat wellicht niet terug op de stam aug- zoals auch, ook, eke maar meer dan waarschijnlijk op het Latijnse hoc, dit hier.
04-08-2007
batterij
Wij gebruiken vandaag de dag voor alles en nog wat batterijtjes, ik had het daarover al bij een vorige gelegenheid, op 8 maart 2007, onder de titel Jongens en wetenschap, je kan het hiernaast aanklikken.
Maar eigenlijk is een batterijtje geen batterij.
De oorsprong van het woord moeten we niet ver zoeken: het komt van het Frans battre, slaan. Een batterie is dus het geklop, het slaan; daarvan afgeleid ook: het lawaai van dat slaan, bijvoorbeeld van dorsvlegels of de inslag van projectielen.
We vinden het woord vooral terug in militaire omstandigheden. Oorspronkelijk is het daar de plaats waar geschut opgesteld is, te land in het veld of op een versterkte burcht, of ter zee, op de brug van een schip bijvoorbeeld, maar er zijn ook drijvende en rijdende batterijen. Vandaar ging men al gauw ook de stukken zo noemen, het geschut zelf dus. Het gaat daarbij altijd over verscheidene al dan niet identieke kanonnen of ander schiettuig, die door hun gezamenlijke vuurkracht een grote invloed kunnen hebben op het verloop van de strijd.
Toen men elektriciteit begon te gebruiken voor allerlei industriële toepassingen, was het nodig verscheidene cellen of elementen die de stroom opwekken aan elkaar te koppelen om voldoende energie te hebben voor een langere tijd; één celletje was meestal te mager om veel effect te hebben en ook te snel leeg. Zo een koppeling van verscheidene cellen noemde men dan ook maar een batterie, eigenlijk dus een samenkoppeling van elementen om meer kracht te hebben, zoals bij kanonnen. Later, toen de individuele cellen krachtig waren voor afzonderlijk gebruik, behield men de naam voor een groep cellen: batterij.
Naar Frans voorbeeld zijn we batterie ook gaan gebruiken als een algemeen meervoudswoord, bijvoorbeeld in een legbatterij met honderden kippen die aan de lopende band eieren produceren; in de (professionele) keuken heb je ook een hele batterij potten en pannen, die niet alleen veel lawaai maken als je erop slaat of ermee werkt, maar die zelf ook door koperslagers gemaakt zijn, op de oudste modellen kan je nog zien hoe ze heel fijn gehamerd werden. In jazzorkestjes spraken we vroeger ook van de batterie, met de verengelsing van onze taal is dat nu een drumstel. In een café of bar zie je een hele batterij flessen, bij de kapper een batterij scharen &c.
Als je dus heel precies wil zijn in je taalgebruik, of ronduit pedant, dan spreek je alleen van een batterij als er meer dan één element in het spel is, wat zelfs in eenvoudige afstandsbedieningen al het geval is. Wat je dan moet doen als er echt maar één enkel zon ding in zit? Technisch gezien is dat een elektrische cel of ook een accu, de afkorting van accumulator, een toestel waarin elektrische energie opgeslagen wordt die later en/of op een andere plaats gebruikt wordt.
Maar als je naar de elektro-zaak gaat, vraag dan toch maar naar batterijtjes, en niet naar een accu van 1,5 volt.
02-08-2007
Geschonden recht
Toen het Vlaams Blok veroordeeld werd voor racisme heeft een overigens doorgaans bedachtzame Gerolf Annemans zich memorabel laten gaan: hij sprak ronduit dreigende taal tegen de rechters van het hof, zo heet dat: Het Hof en zei onder meer veelbetekenend dat hij zich hun namen zou herinneren Dit zou op zich moeten voldoende zijn voor een veroordeling, bijvoorbeeld voor smaad aan het hof, of voor incivisme, maar ja
Nochtans vergiste het Blok zich toen van vijand. Enerzijds deden die rechters gewoon hun verdomde en domme plicht en ze moesten daarbij gelukkig zelfs niet al te veel nadenken: de wet was op maat geschreven en gestemd door het parlement in een quasi unanieme actie van de democratie partijen, met als enige bedoeling het Blok te kunnen veroordelen. De wet was er, het Blok had zich schuldig gemaakt aan de misdrijven beschreven in de wet, wat dacht je, dus de rechters konden niet anders dan het Blok schuldig verklaren, zo simpel en voorspelbaar kan rechtspraak zijn.
De tweede reden waarom het Blok niet boos hoefde te zijn op het hof hebben ze zelf al heel snel ingezien: door die uitspraak was een nieuwe verkiezingsoverwinning gegarandeerd. Het Blok kon weer tranerig de geschopte hond spelen, succes verzekerd. Iedereen was weer tegen hen: het parlement, het gerecht, de kerk: niet toevallig de drie toppers in elke opiniepeiling naar de personen of instanties die men NIET vertrouwt.
Nee, Gerolf, je weet het ondertussen maar al te goed, het hof, de rechters die je zo onheus behandelde: het zijn je beste vrienden. Geen verkiezingscampagne, geen toespraak voor de ouwe getrouwen, geen publiciteitsfolder in elke bus van Vlaanderen, geen tv-optreden, geen al dan niet veroordeelde affiche heeft zoveel succes als de zoveelste uitschuiver van Het Hof.
Hoe moet een mens ook anders reageren? Zowat elke dag krijgen we op het nieuws een onwaarschijnlijk verhaal uit de gerechtelijke wereld. Vetmesters worden vrijgesproken omdat ze door een parlementaire onderzoekscommissie, zowat de meest autonome en gezaghebbende instantie in ons land, ondervraagd werden. Niemand die hun schuld ontkent of betwist, maar ja: hun rechten waren geschonden!
Vandaag krijgen we weer een staaltje: een drugskoerier, betrapt met kilos drugs in zijn lijf, was in flagrante gefilmd door een reportageploeg: zijn privacy was geschonden! Nadat een eerste reeks rechtbanken daar niet in liep, besliste uiteindelijk, na een reeks processen die ons een fortuin gekost hebben (en wie betaalt de advocaten van de koerier, denk je?) besliste het Hof van Beroep dat zijn privacy geschonden was en dat hij onheus behandeld werd.
Het is iets dat mij al lang danig irriteert: misdadigers, zelfs de meest agressieve, de meest gewelddadige, die de meest gruwelijke dingen doen met andere mensen, zoals bij roofovervallen, blijven recht hebben op ons respect, onze voorkomendheid: wij mogen er geen verkeerd woord tegen zeggen, ze niet áánraken. Dutroux zit nu wel opgesloten, maar de verhalen die we daarover lezen doen ons vermoeden dat degenen die het meest lijden onder zijn opsluiting zijn bewakers zijn. Ik voel zoiets van: mensen die het recht aan hun laars lappen, die ons en onze wetten op zon verschrikkelijke manier en zonder enige scrupule verachten, verbeuren hun recht op recht.
Men mag daarin niet te ver gaan, akkoord, de fundamentele rechten mogen niet geschonden worden. Maar men moet ook niet te ver gaan in het beschermen van misdadigers. Neem nu de drugskoerier. Hij is schuldig, dat is duidelijk. Wat is nu het misdrijf dat gebeurd is bij zijn arrestatie: een inbreuk op de privacy-wetgeving. Wel, dat men dan de bepalingen van die wetgeving toepast: een veroordeling van degenen die zich schuldig gemaakt hebben aan die overtreding en zo mogelijk een herstel van de schade van het slachtoffer of een vergoeding voor het leed dat hij ervan ondervond. Indien er geen wet op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer bestond, zou je nog kunnen stellen dat men geen ongeoorloofde opzoekingsmethodes mag gebruiken en dan zou een uitspraak dat althans een deel van de bewijslast ongeldig is, nog enigszins begrijpelijk zijn. Het is dan ook nog de vraag of een reportage maken, met toestemming van de politie en de gerechtelijke instanties, over een arrestatie, onder die bepalingen valt. Men zou ook rekening kunnen houden met de vrijheid van meningsuiting en van nieuwsgaring door de pers. Maar hoe dan ook: als men een aparte wetgeving heeft voor overtredingen tegen de privacy, dan moet men die wetgeving strikt toepassen en de sancties dáárin voorzien opleggen, en niet de zaken door elkaar halen, zoals nu: de vervolging wegens drugstrafiek, waardoor de man door verscheidene rechtbanken was veroordeeld, wordt ongedaan gemaakt, hij wordt gewoon vrijgesproken! omdat er een overtreding is van de wet op de privacy.
Dat gaat te ver, geen mens die bij zijn verstand is, kan dat aanvaarden, dat is zo provocerend dat niet alleen de politie, de lagere rechtbanken en de media gaan steigeren, maar ook elke rechtgeaarde burger. Het lijkt wel of Het Hof het erom doet!
En zo gaat het steeds verder, keer op keer. En het VB, zij lachen in hun vuistje, want op slag hebben ze er weer tien duizend stemmen bij, van mensen die geen andere manier meer zien om aan de heren en dames van Het Hof duidelijk te maken dat hun manier van rechtspreken niet de onze is. Iederéén zegt dat het verkeerd loopt met justitie, dat er iets moet aan gedaan worden. Maar niemand doet er ook in de praktijk iets aan, behalve dat er in Antwerpen nu een prachtig modern gerechtsgebouw staat, dat men in Brussel het protserige Justitiepaleis nóg mooier maakt, met nóg meer bladgoud en dat de rechters nog steeds, als enigen in de hele wereld, optreden in hun alles verhullende togas en hun heilig juridische gelijk proclameren, dat steeds verder afwijkt van wat de maatschappij daarvan denkt. Een kloof tussen de burger en de politiek? Tussen de burger en Het Hof gaapt een niet te dichten zwart gat waarin onverdroten mateloze massas energie en geld geruisloos verdwijnen zonder dat er ook maar iets verandert aan Het Hof.
Men zegt soms dat de mens altijd een beetje masochist is. Als je ziet hoe lijdzaam wij blijven toezien op de guitenstreken en vrolijke fratsen van Het Hof, dan zou je het gaan geloven.
Ach, ik weet het wel, het kan nog veel erger, we zijn gelukkig nog niet in Tsjetsjenië of Soedan. Maar het kan zoveel béter, wij zijn met een kleine inspanning tot zoveel meer in staat, zelfs binnen de juridische wereld gaan er daarover stemmen op en dat wil wat zeggen. Maar doe een mens een toga aan, en hij verandert meteen in een schrikbarende parodie van zichzelf die elke verbeelding tart.
Man man man
30-07-2007
De taal is gans het volk
De taal is gans het volk.
Een citaat? Ja, maar van wie? Volgens een Vlaamse journalist zou de Duitse Sturm und Drang-dichter Herder het gezegd hebben, maar Die Sprache ist das ganze Volk zal je niet in zijn teksten terugvinden. Een Duitse journaliste vertaalt onze tekst in het Duits en situeert de uitspraak in de strijd voor de erkenning van het Nederlands. Zeker is dat August Vermeylen de uitdrukking gebruikt heeft, maar hij vermeldt ze al als een citaat, een gevleugelde spreuk in een tekst van 1937: Vlaanderen in het kader van België. Ook hij is niet de auteur, dus. In de 19de eeuw was er in Gent een taal- en letterkundig genootschap dat die naam droeg: De Tael is gans het Volk. We zullen het maar daarbij houden, tenzij iemand zou weten wie de strijdbare naam van dat genootschap bedacht heeft?
Wat scheidt ons, Vlamingen, van de Franssprekende Belgen? Juist: zij spreken Frans. Maar dat is niet alles. Precies omdat zij een andere taal spreken, vormen zij, en wij, aparte gemeenschappen. De taal is gans het volk. Wij zijn dus niet allemaal Belgen, van wie een deel Frans spreekt en een deel Nederlands en ook nog een paar naoorlogse aangetrouwde Duitstaligen. Al voor de verkiezingscampagne, bijvoorbeeld bij de nepreportage op de RTBF over de Vlaamse onafhankelijkheidverklaring, maar ook in de campagne zelf en in de evaluatie van de verkiezingsuitslagen, heeft iedereen voortdurend benadrukt dat Vlamingen en Franssprekenden een totaal andere cultuur hebben, dat zij elkaar niet meer kennen en zich daar ook geen zier van aantrekken.
En wat blijkt bij de regeringsvorming? De beide groepen staan zowat lijnrecht tegenover elkaar, zoals destijds in de Kortrijkse beemden. Wij Vlamingen willen af van het Belgische staatsbestel, wij willen ons eigen potje koken, als het moet binnen een Belgische staat, als het kan in een groter Europees geheel, maar steeds los van het Franssprekende blok aan het been. Wij zijn eraan gewend geraakt, want er is al een hele brok bevoegdheden die we autonoom kunnen uitoefenen. We willen op die ingeslagen weg verdergaan, want wat we zelf doen, doen we misschien niet altijd beter, maar we kunnen dan de schuld niet meer op een ander steken.
De Franssprekenden, en ik gebruik met opzet die term en niet: de Walen, want in onze heerlijke staatshervorming hebben wij beslist dat er gewesten en gemeenschappen zijn en er is enerzijds het Waalse gewest en anderzijds de Franstalige gemeenschap, wat erop neerkomt dat het overwegend Franssprekend Brussel van hén is en niet van ons, althans volgens hen, niet volgens ons De Franstaligen, dus, weigeren elke staatshervorming, elke uitbreiding van de bevoegdheid van de gewesten of de gemeenschappen. Zij verdedigen het oude België. Wij proberen hen wijs te maken dat zij zich ook voordeel kunnen doen met bijkomende bevoegdheden en een afslanking van de federale staat, maar zij weigeren botweg.
Dan stelt zich die ene vraag: waarom? En er kan maar één antwoord zijn: de Belgische staat speelt, nog altijd, in hun voordeel. Alle Franstalige partijen stellen dat zij geen staatshervorming zullen aanvaarden die in hun nadeel is. Vreemd genoeg stellen de Vlaamse partijen dat zij dat ook niet willen, dat een staatshervorming in het voordeel van de beide kan zijn, maar dat geloven ze blijkbaar niet. Het lijkt ook ongeloofwaardig: als wij zo nodig willen hervormen en meer eigen bevoegdheden hebben, dan betekent dat minder federale bevoegdheid en middelen en meteen meer middelen die naar de Vlamingen gaan, dus minder naar de Franstaligen. Men zegt wel dat de federale middelen eerlijk verdeeld worden, rekening houdend met de bevolkingsaantallen van de gemeenschappen en gewesten, maar als we de Vlaamse afkeer voor het Belgische instituut koppelen aan de hardnekkige Franstalige Belgische liefde, dan kan het niet anders dan dat België meer geeft aan de Franstaligen dan ze zouden krijgen bij een 100% eerlijke verdeling, bijvoorbeeld in een federatie van twee onafhankelijke staten. Er zijn dus transfers, er wordt geld overgeheveld van de enen naar de anderen en wij zijn ervan overtuigd dat ons geld naar het zuiden gaat en de Franstalige reactie op de Vlaamse eisen bewijst dat dat inderdaad zo is.
En nu zitten ze samen aan tafel om een regering te vormen die als belangrijkste taak heeft om zichzelf zowat overbodig te maken en de Vlaamse en Franstalige parlementen en regeringen oppermachtig te maken en zo Vlaanderen rijker en de Franstaligen armer, laten we er geen doekjes om doen.
Ofwel krijgen we een regering die niets van dat alles doet, ofwel krijgen we geen regering. Ofwel krijgen we dus een regering, maar geen staatshervorming, ofwel een staatshervorming, maar geen regering.
Ik ben eens benieuwd.
29-07-2007
Boorstin Beschavingsgeschiedenis
Daniel J. Boorstin, The Discoverers. A History of Mans Search to Know His World and Himself, 745 pp., 1983, paperback, gekocht voor 9 In t Profijtelijk Boeksken, Antwerpen-Leuven-Westerlo.
Als ik ooit een ondertitel voor mijn blog moet zoeken, dan heb ik hier toch wel een prachtig voorbeeld: mijn zoektocht naar de kennis van mijn wereld en van mezelf. Dit boek, dat ik toevallig op de kop tikte en in één lange ruk uitlas zonder een pagina of zelfs een paragraaf over te slaan, is een soort van beschavingsgeschiedenis, maar dan eentje waarbij je niet in slaap kán vallen. Boeiend is een te zwak woord, meeslepend eveneens: dit zou verplichte lectuur moeten zijn, dit is wat je altijd hoopte te krijgen op school en aan de universiteit. Het is vertaald in het Nederlands onder de titel De ontdekkers en is hier en daar tweedehands te vinden, net zoals de twee andere delen van zijn beschavingsgeschiedenis-trilogie: De zoekende mens en De scheppende mens. Aarzel niet, want dit is uiterst leesbaar, ongemeen belangrijk, onmisbaar zelfs voor eenieder die nieuwsgierig is naar de wereld en naar zichzelf.
Ik heb de andere delen al besteld en kijk ernaar uit om ook die ter hand te nemen.
Mag ik tussendoor even vermelden dat iemand gisteren de 25.000ste pagina heeft omgeslagen op mijn blog? En ze heeft me nog een complimentje gestuurd ook! Dank je, Maria. De foto van het Rivierenhof is voor jou.
Saint-Saëns Samson et Dalida
Op 24 september 2006 schreef ik hier een stukje over Saint-Denis, wat in het Engels Sydney werd, maar oorspronkelijk de heilige Sidonius was, of Saint Sidoine, een Ierse slaaf die werd vrijgekocht door de monniken van de abdij van Saint-Ouen in Normandië en die later een eigen abdij mocht stichten in de buurt, de abdij van Saint-Saëns, die later door de Noormannen zou vernield worden.
Saëns of Saenz is een vorm van Sancho en gaat terug op sanctus, heilig, zoveel Latijn kennen wij oudjes allemaal nog. Het was blijkbaar een naam die men gaf aan bekeerde of althans toch gedoopte Joden. Sidonius betekent letterlijk: afkomstig van Sidon, de stad in Libanon; was onze Ierse slaaf oorspronkelijk ook een Jood uit Sidon, na zijn bekering in Ierland Saëns genoemd en daarom zo gastvrij opgenomen in de Normandische abdij? Moeilijk om achterhalen: men spreekt van Sidonius van Saëns, niet andersom; hoewel de abdij van Saëns al heel vroeg verwoest werd en nooit meer heropgebouwd, is er wel nog altijd een stadje in de buurt van Rouen dat Saint-Saëns heet. Misschien werd onze Saens die later Sidonius werd en de abdij stichtte die zijn naam droeg, nog later genoemd naar zijn abdij, dus Sidonius van Saëns, want die abdij kende men, de vreemde voornaam Saens niet.
Wij kennen Saint-Saëns evenwel vooral van de componist met die naam, die de voornaam Camille draagt en wiens voorouders wellicht uit Normandië kwamen. Hij werd geboren in Parijs in 1835 en stierf op gezegende leeftijd in Algiers in 1921. Zijn buitengewone intelligentie werd al heel vroeg opgemerkt, evenals zijn muzikale begaafdheid en beide werden gevoed door zijn moeder en groottante. Hij gaf al pianoconcerten als knaap en deed dat 75 jaar later nog altijd! Hij werd toegelaten tot het Conservatorium in Parijs op zijn dertiende, zijn eerste symfonie werd opgevoerd in 1853, hij was dan 18. Berlioz en Liszt en vooral Gounod bewonderden hem en moedigden hem aan verder te componeren. In 1857 werd hij titularis van de Madeleine, de meest begeerde positie voor een organist in Frankrijk en zelfs in de hele wereld. Zijn composities werden overal gespeeld, niet in het minst in Duitsland, dat anders niet bepaald gek was op Franse muziek. Hij werd ook een publieke figuur, leidinggevend in de muziekwereld van Parijs, een bewonderaar van Mozart, die hij hielp bekendmaken in Frankrijk, beroemd ook in Engeland, waar hij ontvangen werd door de Queen.
In Parijs was je maar beroemd als je slaagde als operacomponist. Dat is Saint-Saëns nooit echt gelukt. Zijn meest bekende opera, Samson et Dalila, kende haar eerste successen in het buitenland, in Parijs was men niet zo gebrand op een religieus en dan nog Bijbels of zelfs Joods onderwerp Wij kennen van hem vooral de Danse macabre (zie ook mijn etymologische verkenning van macaber op 14 december 2006) en van het grappige Carnaval des animaux. Ik ben ook een grote bewonderaar van zijn spectaculaire derde symfonie, bekend als de orgelsymfonie; als je eens alleen thuis bent, zet die eens op en draai de geluidsknop van je stereo zo ver als je luidsprekers en je oren toelaten
Gisteren was er op Mezzo opera, zoals elke zaterdag, met jawel, Samson et Dalila van Saint-Saëns, overigens de aanleiding voor dit stukje. Het was echter op de meest punten een tegenvaller. Laat ik beginnen met het goede. Muzikaal was alles aanwezig om er een groot succes van te maken: koor en orkest van de Scala, Gary Bertini als ervaren dirigent met een perfect aanvoelen van tempi en van de zangers; Placido Domingo en Olga Borodina als protagonisten in groten doen; het supermoderne Teatro degli Arcimboldi in Milaan; maar een onbegrijpelijke regie, met bijvoorbeeld een openingsscène met het koor van de gevangen Joden die (gelukkig vruchteloos) een soort bondageseks proberen met allerlei auto-onderdelen: uitlaatpijpen, deuren, handschoenkastjes hoe is het toch in hemelsnaam mogelijk. Lut suggereerde dat het misschien een verwijzing was naar de autobommenplaag: kan zijn, kan zijn.
En dan de opera zelf. Het verhaaltje is bekend: Samson, de legendarische Superman van de Joden, laat zich inpakken door een Filistijnse, Dalila, sindsdien een soortnaam voor onbetrouwbare vrouwelijke schonen; door zijn lange manen te laten knippen verliest hij zijn wonderbare kracht (voor alle zekerheid steken ze ook nog eens zijn ogen uit). Maar als hij opgevoerd wordt op het overwinningsfeest schudt hij de steunpilaren van het paleis en sterft zo samen met deze vijanden van de Joden. Het was niet het laatste conflict tussen de Joden en de Fili- ofte Palestijnen, zoals wij ze nu noemen. Flinterdun gegeven dus en naar mijn aanvoelen niet erg subtiel of overtuigend verwerkt door Saint-Saëns, die geen grote vernieuwer was maar wel uiterst getalenteerd als vakman. De koren zijn stereotiep en gekenmerkt door zowat de slechtste verhouding tussen tekst en muziek uit de hele operageschiedenis en dat wil wat zeggen, want operalibretti zijn, daarover is iedereen het wel eens, legendarische draken. De grote scènes tussen de hoofdrollen krijgen geen echt memorabele muziek, met uitzondering van Dalila, tot tweemaal toe en dat zijn dan ook de enige hoogtepunten van de hele avond, samen met enkele bekende instrumentale intermezzi, die in Parijs in de mode én verplicht waren maar die helaas het theatraal verloop en de eenheid van het verhaal danig verstoren, terwijl de idiote pseudo-erotische balletten van deze uitvoering eerder een parodie lijken van derderangse Moulin-rouge-cabaretten voor giechelende Japanse toeristen.
De opera lijkt wel een vehikel voor een grote mezzo en dat had Pauline Viardot moeten zijn, de zus van la Malibran, maar eer Parijs aan deze opera toe was, waaraan Saint-Saens al aan het werk was van in 1868, was het al 1890 en dan was Viardot 70 Olga Borodina redt hier de show, want Domingo moet het doen met wat Saint-Saëns hem biedt en dat is, op enkele gekwelde hoge noten na, niet veel soeps.
Laten we het dus maar bij de prachtige aria Printemps qui commence houden, die elke operaliefhebber kan meeneuriën en het even terecht bekende Mon coeur souvre à ta voix dat zo verwant is met Printemps dat ik een hele tijd dacht dat het een reprise was; twee arias die elke mezzo moet gezongen hebben en die je dus op elke recital- of verzamel-cd terugvindt. Die passages steken zo ver boven al de rest uit, dat je je afvraagt of ze wel van dezelfde componist zijn.
Gemengde gevoelens, dus. Misschien zijn dat de enige juiste?
21-07-2007
naastenliefde
Laatst kwam in een toevallig gesprek de vraag naar voren over de rol van de westerse en vooral christelijke beschaving in de formulering en realisatie van het principe van de naastenliefde.
Als we even alle directe goddelijke interventie of inspiratie ter zijde laten, is naastenliefde een algemeen menselijk begrip, dat elke mens spontaan als waardevol erkent, al was het maar uit eigenbelang: behandel de medemens zoals gij wilt dat de medemens u behandelt, zo eenvoudig is het. Oordeel niet en gij zult niet geoordeeld worden. Wie zich verheft zal vernederd worden.
Zijn dit typisch of exclusief christelijke waarden? Is het katholicisme zoals het zelf nog steeds volhoudt, met uitsluiting van honderden miljoenen andere christenen en miljarden andere medemensen, de enige godsdienst die de naastenliefde predikt? Ik weet te weinig van de andere wereldgodsdiensten om daarover een oordeel te vellen, maar het lijkt me gewoon onwaarschijnlijk dat dit algemeen menselijk aanvoelen uniek zou zijn voor één groep van mensen en totaal vreemd aan alle andere. De ultieme test van elk systeem ligt in zijn praktische realisaties; de waarde van een boodschap kan je afmeten aan haar succes.
En daar begint het schoentje al te wringen. Zelfs indien de boodschap van naastenliefde door Christus zelf in zijn Joodse gemeenschap zou gepredikt zijn rond het begin van onze tijdrekening, overigens een hypothese waarvoor geen historische gronden bestaan, dan nog bewijst de geschiedenis van het christendom van in de vroegste tijden tot vandaag dat de naastenliefde misschien wel gepredikt werd of als een ideaal voorgesteld, maar dat in de praktijk de medemens ook door de christenen op de meest liefdeloze manier werd behandeld, misbruikt, vernederd, bedrogen, belogen, bestolen, gemarteld, verkracht en vermoord, niet zelden in naam van de naastenliefde of de interpretatie die daaraan werd gegeven door de religieuze machthebbers van het moment.
Op onze dagen maken wij wellicht het definitieve einde mee van het christendom. Kijk om u heen of kijk in uw hart en geef toe: wat is er nog christelijk in wat wij doen en laten, in onze manier van denken, in onze hoop en verwachtingen voor hier en nu en later? Het christendom heeft gefaald, precies omdat het sinds zijn eerste dagen steeds gekozen heeft voor de macht, de macht van zijn leden en vooral van zijn priesters over anderen, de wereldse macht, de juridische macht veeleer dan het morele gezag. In de moderne tijd, vanaf de renaissance maar vooral vanaf de revolutionaire periode, heeft de Kerk door haar onbegrip, behoudsgezindheid en star anti-intellectueel dogmatisme ook het geloof van de burgers verloren, van de intellectuelen, de commerçanten, dan dat van de arbeiders, van de nationalisten, van de socialisten en uiteindelijk, door haar achterhaalde en manifest mensonwaardige morele standpunten over seksualiteit, over het begin en het einde van het leven en over de samenleving, ook het vertrouwen van zelfs de meest eerlijke devote zoekenden en onzekeren.
Wie nu nog kiest voor het Roomse ideaal, schaart zich onder een vale vlag, een uitgerafelde banier, een onbegrijpelijk en onwezenlijk overblijfsel van een uitgestorven traditie en klampt zich wanhopig vast aan Latijnse rituelen en lege riten die geen troost meer bieden voor het alledaagse leed dat mens-zijn onvermijdelijk met zich meebrengt, lijden en dood, het verlies van je eigen leven en het afscheid van de geliefden om je heen.
Neen, ik acht het christendom niet hoog, niet hoger dan een andere godsdienst of beschaving, niet hoger dan de godsdiensten en beschavingen die het christendom zonder reden of aanleiding heeft bestreden en uitgeroeid. Neen, het christendom heeft het monopolie niet van de naastenliefde, in tegendeel: het heeft de naastenliefde afgezworen, elke dag opnieuw, elke keer dat het gedoogde, toeliet of aanmoedigde dat de ene mens zich verhief boven en ten nadele van een andere, elke keer dat een christen een vernietigend oordeel uitsprak over een medemens of zijn lichamelijke of geestelijke integriteit belaagde. De kerken zijn leeg, want de hongerigen naar brood kregen er slechts stenen, zij die er God zochten, vonden slechts de mens, zij die Christus wilden volgen, zagen keer op keer hun weg versperd door de mammon.
De kans dat met de trotse maar verweerde stenen van haar lege kathedralen een nieuw Jeruzalem gebouwd wordt, een thuis voor de onbehoorlijk talrijke daklozen en de miljarden moreel vertwijfelden die deze aarde bevolken, is gering. In het witgekalkte Rome predikt een merkwaardig argeloos hardvochtige, uitdagend kortzichtige en mateloos verstarde oude man geen verzoening maar orthodoxie, geen naastenliefde maar genadeloze leerstelligheid, wie niet met hem is, is tegen hem en dat ben ik, wanhopig en met vuur en leg, trouw aan mijn menselijke waardigheid, lijdzaam doch met rustige zekerheid, de oude gewaden af, mijn blik vast gericht op een nieuw ontwaken tot bevrijdend dienen.
17-07-2007
Barbara Bain, Cinnamon en kaneel
Barbara Bain is een van die Amerikaanse actrices die in je netvlies gebrand zijn, enerzijds omdat ze voortdurend verscheen in populaire tv-series en films, anderzijds vooral omdat haar fascinerende verschijning dat ene tikkeltje mysterieuze en onderkoelde erotiek heeft, dat elke puber en de puber in elk van ons voor altijd vereenzelvigt met onbereikbare maar daarom net begeerlijke verre geliefden, wegens leeftijdsverschil, stand of gewoon omdat zij een tv-ster is. Dat zij daarnaast ook nog een echte levende persoon is, doet er dan even helemaal niet toe. Barbara Bain is de Asta Nielsen van mijn generatie, die ons samen met onze excuus-kinderen aan tv kluisterde net voor of na het avondnieuws. Ze is geboren in Chicago in 1931 en was al vrij bekend in de States vanaf 1958, maar zij is vooral doorgebroken met haar rol van Cinnamon Carter in Mission: Impossible (76 afleveringen 1966-69) en later als dr. Helena Russell in Space: 1999 (48 afleveringen, 1975-1978), enorm succesvolle reeksen die wij ook hier met enige vertraging te zien kregen.
Cinnamon was voor mij toen gewoon een exotische naam, die wonderwel leek te passen bij Barbara Bain en haar personage; wist ik veel wat cinnamon was, tot ik ineens beroepshalve Engels moest kennen en me daar hals over kop (of, zoals ze bij ons in Eeklo zeiden: kop over kloten) in stortte, met de bekende gevolgen, maar dat is een ander verhaal. De mysterieuze Cinnamon bleek dan gewoon Kaneel te heten. Kaneel?
Kaneel is een specerij. Ze is zo oud als onze beschaving, de Egyptenaren kenden al kaneel en ook het Oude testament. Het is de binnenbast van een boom, de kaneellaurier, die vooral op Ceylon, nu Sri Lanka voorkwam; die binnenbast wordt bewerkt en gedroogd en krult dan spontaan op tot de bekende bruine pijpjes. Hier in Vlaanderen gebruikten we het alleen maar in rijstpap.
De naam kaneel komt van het Franse woord, cannelle, dat een verkleinwoord is van canne, van het Latijn canna en het Grieks kanna, allemaal met de betekenis: riet, of iets dat van riet gemaakt is, zoals een fluit, of een maatstok, of de teut van een recipiënt, of de recipiënt zelf, zoals een kan, natuurlijk, hoewel Van Dale etymologisch weer Haas heet en van niets weet. De bijnaam van de jonge Van Dale was trouwens volgens sommige gefrustreerde bronnen inderdaad Haasje, omdat hij al op vroege leeftijd op alle pertinente en vooral etymologische vragen placht te antwoorden met een luidkeels: dat is mij onbekend! Later kreeg hij natuurlijk het meer vertrouwde epitheet den dikke, tot hij zo lijvig werd dat men wel drie volumes nodig had om hem helemaal te beschrijven, maar dit volkomen terzijde.
De botanische benaming van de kaneelboom is tweevoudig, want er zijn twee verschillende soorten kaneel. Enerzijds heb je Cinnamomumverum of C. zeylanicum, waarin je gemakkelijk Ceylon herkent, anderzijds de Laurus cassia, die bij ons ook de Malabaarse kaneelboom heet, naar het zuiden van de westkust van Indië, waar de Nederlanders naar toe trokken toen ze Ceylon verloren aan de Britten. Onze kaneel is meestal de echte, in Amerika is het hoofdzakelijk de wat zoetere en pikantere kaneelkassie of houtkaneel.
Meteen weet je ook waarom in het Engels kaneel cinnamon is; de nog verdere etymologie loopt via het Hebreeuws naar het vroege Maleisische woord voor zoete boom.
Mission: Impossible is sinds lang in onze taal verankerd, net zoals het self-destructing bandje met de opdracht; zelfs Dehaene, die nauwelijks van allusief taalgebruik kan verdacht worden, gebruikte de term onlangs vlotjes. De tv-serie was geschreven door Bruce Geller, die nadien ook die andere onverwoestbare serie, Mannix schreef. Hij is dus de bedenker van de personages en hun namen, inclusief Cinnamon. Het was geen populaire voornaam, om voor de hand liggende redenen en het is dat ook niet geworden. Je kan je dochter misschien wel Merel noemen, maar Kaneel?...
En toch zal ik altijd een beetje, onderkoeld, verliefd blijven op de rijpere Barbara Cinnamon Bain.