mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
22-05-2006
Strauss & Co.
Straus, Strausz & Strauss, de Beatles van hun tijd.
We hebben de neiging te denken dat pas met de Beatles de gekte om muzikanten begonnen is. Heel de wereld kende de Beatles, en waar ze kwamen stroomden fans massaal toe. Hun platen verkochten als de spreekwoordelijke zoete broodjes of moeten het Big Macs zijn? Iedereen zong mee met Yesterday, Michèle, Hey Jude en zo verder. Niet alleen muziektijdschriften maar ook ernstige kranten stonden vol met hun exploten en hun fotos. Hun privé-leven en dat van hun vriendinnen en echtgenotes, zoals Joko Ono, werd op de voet gevolgd. Toen ze uiteengingen was dat hét nieuws van de dag, en toen John Lennon vermoord werd door een zwakzinnige (wie anders zou John willen vermoorden?), rouwde de wereld. Vandaag toert een pensioengerechtigde Paul McCarthy de wereld rond met fenomenaal succes.
Maar er is niets nieuws onder de zon. Ook vroeger waren het vaak muzikanten die in het centrum van de belangstelling stonden. Toen Wagner zijn Ring liet opvoeren kreeg dat meer aandacht dan de verfilming van The Lord of the Rings nu, en dat wil al wat zeggen. De discussie rond zijn muziek en die van Brahms verdeelde Duitsland in twee groepen die elkaar zelfs soms letterlijk te lijf gingen en elkaar verder dagelijks met de meest grove scheldwoorden bestookten. Tijdschriften en kranten stonden bol van commentaren op muziekopvoeringen, zeker bij nieuwe stukken, en de kritieken bepaalden vaak in grote mate het succes.
De naam Strauss is onlosmakelijk verbonden met de muziek. Laten we het eerst even over die naam zelf hebben, want die zorgt al meer dan honderd jaar voor verwarring. Dat begint al met de spelling: het is Oskar Straus, maar Johann, Johann jr. en Josef Strausz, doch nu meestal ook Strauss geschreven, en Richard Strauss.
Spontaan denk je: Strauss? een walsje, het nieuwjaarsconcert in Wenen, lange rokken, een bevroren glimlach, een balzaal met spiegels, goud en glitter. En met reden: dat was wat je te zien kreeg in het begin van de negentiende eeuw in zowat heel de Westerse wereld en zelfs daarbuiten.
Johann Strausz (vader, noemt men hem; 1804-49), was een populaire muzikant, die rond 1825 zelf begon te componeren, en rond 1830 met zijn walsen Wenen, de culturele hoofdstad van de wereld, in zijn greep had, maar ook in het buitenland op tournee ging en overal met open armen ontvangen werd. Met de revoluties van 1848 koos hij de kant van de conservatieven, en dat bezorgde hem heel wat vijanden. Toen dat weer wat begon te luwen, stierf hij aan roodvonk. Zijn meest bekende compositie is net geen wals, maar de meer dan bekende Radetzky-marsch, die van het nieuwjaarsconcert, waarbij het publiek mag meeklappen
Johann Strausz (zoon, zegt men erbij, 1825-1899), was nog meer succesvol dan zijn vader. In 1844 vormde hij al een eigen orkest, en haalde daarmee veel succes. Vader Strausz kon daar niet mee lachen, en het is nooit meer goed gekomen tussen die twee. Pas toen de vader stierf en de zoon zijn orkest overnam kwam er een einde aan de rivaliteit, meer bepaald toen zoon Johann de kerkdienst opluisterde bij de begrafenis van zijn vader. Gek hoe mensen, zelfs vader en zoon, elkaar kunnen haten Het succes van Johann jr. was al even internationaal als dat van Sr. Zo werd an der Schönen blauen Donau pas een hit bij de opvoering op de wereldtentoonstelling van Parijs in 1867. Later probeerde Strausz jr. ook ernstige muziek te schrijven en langere werken. Dat lag hem blijkbaar niet zo goed. Enkel de opera-operette Die Fledermaus van 1874 lukte, zij het aanvankelijk maar matig. Het duurde tot 1885 voor er weer een belangrijke compositie kwam: Der Zigeunerbaron. In 1888 schreef hij de Kaiserswalzer voor de veertigjarige ambtstermijn van keizer Franz Joseph, een van zijn mooiste, die we ook allemaal kunnen meezingen als we hem horen. Zelfs na zijn dood bracht men uit zijn nagelaten schetsen en onuitgegeven werken nieuwe werken uit, zoals het bekende Wienerblut. Johann Strauss (zo zal ik het nu ook maar eens spellen) viel zowat elke mogelijke eerbetuiging te beurt in binnen- en buitenland. Zijn leven leest als een roman: hij trouwde drie keer, zijn tweede vrouw, een dom blondje (sorry ) dat dertig jaar jonger was dan hij liet hem in de steek na een huwelijk dat meer op een kruising van een triller en een slechte soap leek, maar zijn derde vrouw slaagde erin om hem terug aan het componeren te zetten. Met de jaren verloor de onbetwiste ster van de Weense muziekwereld meer en meer van zijn schwung, zijn originaliteit en zijn vrolijkheid. Hij begon aan zichzelf te twijfelen, de kanker voor elke scheppende kracht; hij werd achterdochtig en bijgelovig, en dronk meer champagne dan goed voor hem was (al is het nu nog zo dat je champagne altijd en overal kan aanbieden en drinken, men geeft het zelfs aan een stervende mens, zeggen ze bij ons). Tegenwoordig zou men zeggen dat hij in een diepe depressie was geraakt. De begrafenisstoet werd door honderdduizenden gevolgd, hij werd begraven naast Brahms, rechtover Schubert.
Johann jr. had een broer, Josef, 1827-70. Hij verscheen ten tonele toen Johann in 1853 ernstig ziek werd en moest vervangen worden: the show must go on Nadien wisselden de broers elkaar af als leiders van de drie orkesten die ze meestal gelijktijdig in Wenen lopen hadden; soms tekenden ze ook samen voor een compositie, zoals voor de levendige en alom bekende Pizzicato Polka (pizzicato wil zeggen dat de snaren geplukt worden zoals bij een gitaar, niet gestreken met de strijkstok meestal doet men dat af en toe, als ondersteuning, een beetje zoals de contrabas in een jazz-quartet, maar in deze wals spelen alle strijkinstrumenten samen op die manier). Hij liep een hersenschudding op tijdens een concertreis in Rusland en stierf kort nadien.
Eduard Strausz (1835-1916) was het vijfde kind van Johann Sr. Hij draaide mee in het familiebedrijf met Johann jr. en Josef en schreef zelf ook 300 dansen, maar verbrandde later bijna al zijn partituren, wellicht in het besef dat zijn broers net iets beter waren dan hijzelf.
Over Oskar Straus, één s, dus geen familie, kunnen we kort zijn. Hij was ook een Oostenrijks componist, leefde van 1870 tot 1954. Zijn grootste succes was de operette Ein Waltzertraum, dat meer dan 5000 keer werd opgevoerd, echt waar. Een operette is een voorloper van de musical: een opera met een leuk verhaaltje, meestal met een happy end, zonder al te veel diepgang, met heel vlotte melodietjes, echte meezingers, maar in de beste gevallen ook heel goede muziek.
En dan is er Richard Strauss, dus met dubbele s, niet met sz. Over hem een volgende keer meer.
15-05-2006
Drugs
Drugs, dat wat vreemde woord dat we met de drugs zelf overgenomen hebben uit de internationale, Engelssprekende wereld. Er gaat geen dag voorbij zonder dat de media het daarover uitgebreid hebben. Gisteren nog een Panorama-reportage over meth, de drug die nu blijkbaar het best in de markt ligt.
Wat heeft de mens toch met drugs?
Er zijn nu eenmaal in onze leefomgeving een aantal producten die, als ze op een of andere manier met ons lichaam in contact komen, een bijzonder effect hebben. Je hoeft maar een stevige espresso te drinken om te weten dat koffie een opwekkend effect heeft: aaaah, dat doet deugd, zie! En hoeveel mensen zijn er niet die s avonds als ze thuis komen een aperitiefje drinken? Ga naar een receptie, en na een half uur stijgt het geroezemoes tot een uitgelaten concert van mensen die alcoholplezier hebben. Rokers krijgen hun kick van hun regelmatige dosis nicotine. Talloze gebruikers van slaapmiddelen rekenen op dat pilletje om snel naar dromenland te vertrekken. En als men zich niet helemaal fit voelt, zijn er gemakkelijk verkrijgbare middeltjes om je wat beter te voelen.
Al zolang als we van de mens weten, weten we ook dat hij met dergelijke middelen omgaat. Het is van alle tijden en alle culturen, het is onvermijdelijk, onuitroeibaar, menselijk, kortom.
En we zijn ook erg tolerant.
Het is pas de laatste jaren dat men vindt dat roken niet evident is, en nog steeds zijn er hardnekkige verdedigers, ook al weten zij perfect goed dat roken dodelijk is. Blijkbaar nemen ze dat zeer reële risico erbij. En voor wat? Voor een verslaving aan een drug, voor het zogenaamde genot van het roken. Hetzelfde met alcohol. Lange tijd maakte men zich vrolijk over iemand die eentje teveel ophad. Iemand die wat aangeschoten is, wordt nog altijd niet met de vinger gewezen, nee, op feestjes en zo zijn het eerder de geheelonthouders, de zuurpruimen die het moeten ontgelden, zij zijn de sfeerverstoorders. Wie heeft de moed om een collega aan te spreken op zijn probleempje, terwijl iedereen ziet dat zijn carrière en zijn huwelijk eronder lijdt? Men haalt ten hoogste de schouders op, en glimlacht meewarig. Ach, ja, hij lust wel graag een pintje
En dan de echte drugs. Wat is er nu nog verkeerd met een jointje? Het is altijd het vergoelijkende jointJE. Dat kan toch geen kwaad? Je mag het zelfs bij je hebben, je mag het kopen en gebruiken. Maar je mag het niet kweken of verkopen, vreemd toch. Cannabis lijkt ingeburgerd, de wetgever laat het toe, waarom dan niet? Dokters zeggen dat het zelfs heilzaam kan zijn, en beter af en toe een jointje roken dan zwaar alcoholisme, toch?
En dan gaat het verder. Er is XTC, en cocaïne, en heroïne en wat nog allemaal. Op partys en privé-feestjes wordt geëxperimenteerd zonder veel scrupules, ook in goede middens.
De mens tast de grenzen af van de invloed van vreemde producten op zijn lichaam. Hij is op zoek naar rust, naar genot, naar dat goed gevoel, naar extase, naar vergetelheid. Het gewone leven, dat voor de meesten onder ons bestaat uit een derde slaap, een derde werk en een derde vrije en half-vrije tijd, is op zichzelf niet voldoende. We hebben pieken nodig, afwisseling, dingen die de sleur doorbreken, die het leven kleur geven, zoals dat heet, waar we kunnen naar uitkijken. De jaarlijkse vakantie(s), verjaardagsfeestjes, de zilveren bruiloft, oudejaarsavond En op die momenten willen we ons goed voelen, willen we plezier maken. En dan gaan we eens goed eten. En drinken. En slikken. En spuiten.
En s anderendaags zitten we met een kater, en zweren we dat we nooit nog een glas aanraken.
En toch
We zien de ravages van overmatig gebruik, we hoeven niet ver te zoeken in onze omgeving. Maar dat houdt ons niet tegen. We weten dat we niet volmaakt zijn, dat we zwak zijn, dat we toegeven aan de verleiding, aan onze verslaving. Wij zijn ook maar mensen.
Het zou zo simpel zijn, als er geen alcohol was, bijvoorbeeld. Dat had je maar gedacht! Kijk maar naar wat er gebeurde tijdens de drooglegging in the USA, en in de Islam-wereld mag zogezegd ook niet gedronken worden, en in Noord-Europa is de drank in de cafés onbetaalbaar, dus wordt er thuis met liters tegelijk verzet.
Tabak zou je gewoon kunnen verbieden, denk je dan. Maar dat lukt langs geen kanten, denk aan de pantomime over Francorchamps, en dat gaat dan alleen nog maar over de reclame voor tabak!
Wij weten perfect waar de grondstoffen voor bepaalde drugs vandaan komen, coca, papavers maar we slagen er niet in die productie stop te zetten. We kennen de transportlijnen en zelfs de criminele cartels die zich met de verkoop bezig houden. Maar we krijgen ze niet klein. In de USA woedt een oorlog tegen de drugs, maar de overwinnaars zijn de bestrijders, die er rijk van worden, en de producenten en verkopers, die nog nooit zon goede zake deden. En de verliezers zijn de gebruikers, die wel geklist worden en die massaal opgesloten worden in gevangenissen waar ze meestal blijven gebruiken, en waar ze zeker niet genezen van hun verslaving.
Sommige mensen hebben blijkbaar niet genoeg aan een rustig leven. Ze hebben nood aan allerlei kicks, aan uitspattingen, aan risicos. Zonder dat flamboyante is het leven maar saai, het leven niet waard. Zoals mijn broer zaliger zei: je rookt niet, je drinkt niet, je loopt niet achter de vrouwen aan, waarvoor leef je dan nog? Dat je gewoon content kunt zijn zonder roken, drinken, drugs, dat is tegenwoordig bevreemdend. Over vrouwen zullen we het niet hebben, dat zijn geen drugs, voor zover ik weet. Maar ik weet wel dat als je high bent van welke drug dan ook, vrouwen meestal niet veilig zijn voor mannen.
We krijgen de drugs niet uit onze wereld, we willen dat ook niet, eigenlijk. Dus zullen we er moeten leren mee leven.
13-05-2006
net gelezen: William Trevor, Fools of Fortune
William Trevor, Fools of Fortune, 1983, 192 pp. paperback
William Trevor is een van die auteurs die ik leerde kennen door de kortverhalen die The New Yorker van hem publiceerde. Hij is ondertussen 78, maar nog steeds actief, zijn laatste bundel A Bit on the Side verscheen in 2004.
Zijn verhalen zijn vrijwel steeds gesitueerd in Ierland, waar hij geboren en getogen is. Hij is een bijna meedogenloos observator van zijn omgeving en de tragiek van het menselijk bestaan, maar zonder ooit expliciet te veroordelen. Hij presenteert de feiten, en laat het oordeel aan de lezer over, over de pekelzonden en het onmenselijke politieke geweld, de onderdrukking en de revolutie, de verzwegen seksualiteit en de onbarmhartige liefde, de tweespalt van religies, de ondergang van het landelijke leven en de troosteloosheid van de moderne tijd, oude vetes en jonge mensen die hun eigen weg moeten gaan. Hij spreekt van onvervuld verlangen, onuitgesproken liefde, jarenlange wrok, onafwendbare dramas, afwezigheid, verval, en dood. Maar hij kent ook alle nuances van bevrijdende humor, zalig geluk, verbondenheid met de natuur, trouw en onvermoede edelmoedigheid.
William Trevor heeft vele nationale en internationale prijzen en eerbetuigingen gekregen, de laatste tijd ook voor zijn gehele oeuvre, zoals dat heet, als een auteur ouder wordt. Hij is een alom erkend meester in zijn vak.
Fools of Fortune brengt ons naar Ierland bij het begin van de twintigste eeuw. De onrust van de buitenwereld sluipt binnen in het leven van Willie, die een brutaal einde ziet komen aan zijn idyllisch bestaan. Hij overleeft, maar is getekend door het geweld en door het lot van zijn moeder, die hij ziet wegzinken in haar ellende. Hij wordt verliefd op zijn Engelse nicht, Marianne, maar zijn wraak op de Black and Tans die zijn familie uitroeiden, verhindert hun gelukkig samenzijn. Hun dochter, Imelda, bezwijkt uiteindelijk onder de herinnering aan al het geweld waartoe haar omgeving in staat bleek en verdwijnt in de woordeloze waanzin.
Het is een aangrijpend, schrijnend en ontstellend verhaal, gebracht in een donkere, maar beeldrijke taal, ingehouden, vaak, impliciet, suggestief, dan weer onvermoeibaar verder gaand, als in een oude legende, die verwijst naar veldslagen in de mist der tijden, naar uitzonderlijke mannen en vrouwen die zich verzetten tegen de gang van zaken, tegen het noodlot, al wordt dat hun ondergang, naar bomen waaraan verraders werden opgehangen, naar ruïnes waar ooit mensen leefden, liefhadden en stierven.
William Trevor stelt nooit teleur.
Elke nieuwe ontmoeting met zijn wijze, monkelende etsen is een diepe innerlijke verrijking. Elk boek, elk verhaal is af, als een eiken kast in een boerenkeuken, gepolijst door de tijd, als een glasraam in een dorpskerk, met afbeeldingen van mensen en dingen die ooit leefden en verwondering wekten, als een Hollands zeezicht, met eindeloze luchten en bezige mensen op een visserssloep.
Er is geen menselijker mensenkenner dan William Trevor, geen subtieler stilist, geen waardiger chroniqueur van wat het is mens te zijn.
Mis de kans niet om hem te leren kennen.
11-05-2006
Nous sommes tous des étrangers
Ian Rankin, Fleshmarket Alley, 2004, 561 pp., paperback
Nog een naam die me was aangereikt, ik weet niet meer waar of door wie, als een interessante Britse, meer bepaald Schotse auteur van politieromans. Ik kocht het boek ook weer voor vier of vijf euro tweedehands.
Na mijn vorige tekst, waarin de problematiek van de samenleving met inwijkelingen werd aangeraakt, was het een gelukkig toeval dat de context van dit boek precies die zelfde kwestie is. Natuurlijk is er een moord, en meer dan een, natuurlijk zijn er mensen die verliefd worden, er wordt ook stevig gedronken en nauwelijks geslapen, op het einde is er een wilde achtervolgingsscène, er zijn engelachtige en diabolische figuren Het heeft geen zin om hier de plot of de ontknoping te verklappen, dat is een goed deel van het plezier bij politieromans.
Maar ik was getroffen door de eerlijke aanpak van de auteur. Hij misbruikt de problematiek niet om een gemakkelijk kader te maken voor zijn verhaal; ik heb eerder de indruk dat hij zijn verhaal ondergeschikt heeft gemaakt aan de problematiek. Hij toont ons racisten van allerlei slag, de zogenaamd onschuldige, die flauwe grapjes maken, zoals een tros bananen als geschenk voor een zwarte inspecteur, maar ook de rabiate, die lucht geven aan hun hartsgrondige maar onredelijke en dus onverklaarbare haat voor alles wat een donkere of zelfs maar getaande huid heeft, en de racistische moordenaar, die nog minder moeite heeft met het doden van een vreemdeling dan met het ombrengen van een blanke, en de racistische misdadigers, hoog en laag, die weerloze vreemdelingen uitbuiten zonder enige scrupule.
Hij toont ons ook mensen die een andere mening toegedaan zijn. Dat kan een totale en onvoorwaardelijke inzet zijn, of niet meer dan weigering om mee te doen aan plat racisme in de eigen omgeving. Hij laat ook een evolutie zien in de houding van bijvoorbeeld een van de hoofdfiguren, John Rebus, die zich gaandeweg vragen begint te stellen over het verschil tussen zeggen dat je geen racist bent, en vreemdelingen onder je vrienden hebben
In die zin is dit een merkwaardig boek. Je leest het voor het plezier, want het is uitstekend geschreven, en je krijgt alle tricks of the trade van de police procedural. Maar in zijn evenwichtige aanbreng van de problematiek, met uiteindelijk een duidelijke, maar niet opdringerige voorkeur voor de zwakkeren, is het een doordenker, en dat verwacht je niet meteen in dit genre. Het zou wel eens kunnen dat boeken zoals deze meer doen voor de zaak van ons samenleven met vreemdelingen dan vele parlementaire debatten, geleerde studies en nobele oproepen van kerkleiders. Want Ian Rankin is populair, zijn boeken worden op enorme oplagen gedrukt en in alle lagen van de bevolking gelezen.
Goed zo!
Want wat moet er anders met ons gebeuren? Gaan we een tijd tegemoet waarin mensen elkaar op straat afmaken omdat ze anders zijn? In West-Vlaanderen brandt een huis af, skinheads slaan een zwarte in de coma. In Antwerpen heeft een goth drie racistische moorden gepleegd. Het heeft geen zin om dat gotische de schuld te geven, net zomin als het zin had om de Marokkanen of de Polen of de Roma de schuld te geven van die andere moord. Er anders uitzien zou voor een goth toch geen probleem mogen zijn? Als je bekijkt hoe bizar hun eigen verschijning is Je moet simpelweg niet goed bij je verstand zijn om zoiets te doen, gotisch zijn is ruim onvoldoende. En wat ook de band van die jonge kerel moge zijn met extreem rechts, het heeft ook geen zin om hen hier rechtstreeks schuld te geven. Maar nogmaals: als je over vreemdelingen steeds spreekt als gespuis, als je een wereld in het vooruitzicht stelt waarin alle vreemdelingen ofwel verdreven ofwel volledig geïntegreerd zijn, dan ben je bewust oneerlijk bezig, dan lieg je de mensen wat voor.
Ik wil zelfs toegeven dat het Vlaams Blok enige verdienste heeft gehad in het op de agenda plaatsen van deze problematiek, die aanvankelijk door de andere partijen als een vanzelfsprekendheid werd gezien, zonder dat de bevolking zich erover kon uitspreken. De meeste van de excessen uit die al te idealistische periode zijn ondertussen weggewerkt, het aantal asielzoekers is ook drastisch gedaald.
Maar vele vreemdelingen zijn dat hier nog altijd: vreemdelingen, zoals de allochtone man die hier al dertig jaar woont, in Vlaanderen, en ons op TV nog toespreekt in het Frans, dat durft geen één Franstalig minister nog, hoe hard hun huig ook onze taal geweld aandoet. En er is ook nog steeds geen begin van een oplossing voor de problematiek van de immigratie. Er zijn nog steeds geen quota, zoals dat al een eeuw in Amerika werkt. Wij weten nu dat we de inwijking niet kunnen terugdraaien, dat we geen aanzienlijke aantallen kunnen repatriëren, en dat we ook in de toekomst de grenzen niet kunnen waterdicht maken, en dat we waarschijnlijk zelfs behoorlijke aantallen vreemdelingen zullen nodig hebben. Om te overleven!
Maar we hebben er nog geen flauw idee van hoe dat moet.
10-05-2006
No guide for the perplexed
Het moet me van het hart: ik weet niet meer wat ik moet denken over immigranten, illegalen, sans-papiers, asielzoekers. Of van Vlaams-belangers, skinheads, negationisten en religieuze fundamentalisten. Of van Palestijnen, Taliban, Irakezen en Iraniërs. Of van goedbedoelende Vlaamse mensen.
En ik blijk niet alleen te zijn.
Op de bus, op straat, in de buurt: voortdurend hoor ik verwijzen naar buitenlanders die hier komen; let wel: men heeft niets tegen buitenlanders, maar Een politieke partij die andere mensen bestempelt als gespuis zal wellicht weer massaal stemmen trekken. Andere partijen putten zich uit in onwaarschijnlijke ijver om de instroom van buitenlanders aan banden te leggen en restrictieve maatregelen te nemen eens ze toch hier geraakt zijn. Er is dus een vrij algemene stemming tegen de immigratie, er is geen draagvlak voor grote aantallen buitenlanders in onze gemeenschap.
En anderzijds zijn er mensen die voor die buitenlanders opkomen, hen voorthelpen en meewerken aan integratie. Ook de politiek doet daaraan mee. En nu ook de kerken.
Dat het Vlaams Belang de kaart speelt van de vreemdelingenhaat weten we. Zij hebben van Le Pen geleerd dat je op die manier stemmen kan halen, en het is hen ook gelukt. Je moet alleen maar staan schreeuwen dat het moet gedaan zijn, en je wordt verkozen. Simpel. Een vetbetaalde job, volksvertegenwoordiger. Voor hetzelfde loon moet je in de privé wat meer doen dan schreeuwen.
De aversie van vreemdelingen van de man in de straat is ook simpel te verstaan. Paula Dhondt deed dat destijds al uit de doeken. Het is de angst van alles wat vreemd is, van alle verandering. Dat zou allemaal wel goed komen als we aan de gewone man zouden uitleggen dat die vreemdelingen mensen zijn zoals wij, dat zij ook hun kinderen graag zien, dat zij ook vooruit willen komen in de wereld, dat het geen sociale profiteurs zijn, dat er niet meer misdadigers in die groep zitten dan bij de Belgen, dat ze onze taal wel snel zouden beheersen Maar dat is niet gelukt, blijkbaar, ook al omdat een aantal in het oog springende uitzonderingen ervoor zorgen dat men de statistieken niet gelooft. Eén enkele noord-Afrikaan met een witte pet op in een lawaaierige omgebouwde auto met donderbassen en open ramen doet al het goede van een vriendelijke even noord-Afrikaanse kelner in een restaurantje teniet. Iedereen heeft weet van iemand die bestolen is of aangerand, iedereen kent een familie met zestien kinderen en een professioneel werkloze vader, en ja, die statistieken over die criminaliteit, je moet dat globaal bekijken, en je niet blindstaren op de situatie in Brussel of Antwerpen alleen, bijvoorbeeld. Allicht. In Klemskerke wonen niet genoeg immigranten om ook maar enige invloed te hebben op welke statistiek dan ook.
Er zijn altijd al mensen geweest die zich het lot aantrokken van de medemens in nood, zonder vragen te stellen. Ik vroeg aan een van hen ooit: waarom doe je dat toch? in de hoop een beredeneerd antwoord te krijgen, met een genuanceerd standpunt over immigratie en een politiek inzicht dat voor mij, die van de wal af toekeek, verhelderend zou zijn. De reactie was even kort als onverwacht: omdat ze er zijn. Het zelfde antwoord dat destijds Mallory gaf toen men hem vroeg waarom hij zo nodig de Everest wou beklimmen.
De kerkelijke mensen die al jaren met het lot van immigranten begaan zijn, zeggen in feite het zelfde. Je moet de armen helpen, nu, direct, zonder vragen te stellen, zonder voorwaarden, zonder onderscheid, zonder iets terug te verwachten. Het zijn mensen en ze hebben hulp nodig. Punt uit. Geen politieke boodschap, geen standpunt over immigratie. Ze zijn arm, help ze. Simpel.
Tegen die eenvoud kan zelfs een minister niet op. Natuurlijk heeft hij gelijk als hij zegt dat veel van die mensen niet eens asiel gevraagd hebben, of al jaren geleden het bevel hebben gekregen het grondgebied te verlaten (en nauwelijks onder de indruk waren van ongetwijfeld de meest hypocriete nonsens die onze juristen ooit verzonnen hebben). Wij zien hem spartelen in zijn gelijk, in zijn terechte weigering om toe te geven aan chantage, in zijn juiste kritiek op kerkleiders die zich nu plots achter de incivieken scharen. Hij heeft het gelijk aan zijn kant, maar de vreemdelingenhaters zullen niet voor hem stemmen omdat wat hij doet nog veel te weinig is, en de vreemdelingen en hun sympathisanten evenmin omdat het veel te veel is.
We leven in een complexe maatschappij, ook al willen we dat niet. We zoeken overal klare lijnen, maar vinden die nergens. We zoeken een overtuiging die ons altijd en overal op het rechte pad houdt, maar de modellen die we daarvoor krijgen zijn zo ontoereikend dat zelfs de gewone man er geen boodschap aan heeft.
Wat kunnen we nog doen, wat kunnen we nog zeggen?
Hooguit de excessen veroordelen die ons ter ore komen.
En de armen helpen. Omdat ze er zijn.
Simpel.
07-05-2006
net gelezen: Julian Barnes' Staring at the Sun
Julian Barnes, Staring at the Sun, 1986
Mijn eerdere pogingen om iets van Julian Barnes te lezen leidden tot wisselend resultaat. Het veelbesproken Flauberts Parrot (1984) kon me destijds niet onmiddellijk boeien en werd dus terzijde geschoven. Enkele jaren geleden las ik van hem een kortverhaal in The New Yorker, en dat was wel meteen prijs. Wat me toen vooral opviel, was de heel bijzondere manier van opbouw. Spontaan dacht ik daarbij aan muziek; ik verklaar me nader.
Als je naar een muziekstuk luistert, bijvoorbeeld uit de klassieke periode, dus Mozart, Haydn, dan hoor je enerzijds thema's, invallen als het ware, goede ideeën die leiden tot melodieën en ritmes die je zonder enige moeite bijblijven. Anderzijds heb je de verwerking van die melodieën: de herhaling, door dezelfde instrumenten of door andere; de modulering, dat is de omzetting in een andere toonaard, zodat wat eerst droef klonk plots een blij gezicht krijgt; de variatie, het spelen met de noten van de melodie, die je nog wel herkent, maar die wat verandert, langer wordt of korter. En dan komt er een tweede thema, en later misschien nog een derde, en tussendoor worden de eerste twee themas ook nog eens hernomen. Er zijn eindeloos veel mogelijkheden, maar voor veel liefhebbers van die klassieke periode ligt de aantrekkelijkheid ervan in die ogenschijnlijk speelse maar in feite heel goed doordachte opbouw met bekende elementen, wat tot vertrouwdheid, bijna-voorspelbaarheid leidt, en dus rust geeft, en anderzijds het veranderen van die elementen, wat tot frisse, soms verrassende en altijd levendige wendingen leidt, die onze aandacht vasthouden.
Ik weet niet of Barnes bewust deze technieken uit de muziek heeft overgenomen, maar ook in dit boek, Staring at the Sun, springt de gelijkenis in het oog. Themas worden aangebracht, soms kwansuis, onopvallend, zijdelings, en die komen later terug, soms zelfs drie of vier maal, met dezelfde woorden, of lichtjes veranderd, in een andere context, en krijgen daar een nieuwe betekenis, die het anekdotische overschrijdt en een universele, algemeen menselijke waarde krijgt. Het verhaal wint zo aan eenheid: de concrete beschrijving van mensen en dingen, toestanden en gebeurtenissen wordt opgenomen in een groter geheel, waarin de auteur ons zijn visie aanreikt op de mens en de wereld waarin hij leeft.
Het verhaal zelf is dat van Jean, die we volgen vanaf haar zevende verjaardag tot haar 99ste, in een periode die loopt vanaf omstreeks 1940 tot in een voor ons, nu, in 2006, nabije toekomst.
Het is niet steeds een gelukkig verhaal. Gezinnen zijn zelden een plaats waar de beide ouders en de kinderen kunnen openbloeien. Liefde is een begrip waarvoor men moeilijk een concrete invulling vindt. Tijdens de oorlog woont een jachtpiloot in bij het gezin, en dat levert gesprekken op over moed, angst, lafheid, vriend en vijand, geweld. Jean komt seksueel totaal onvoorbereid in een huwelijk terecht met een ietwat saaie politieman en kan ook geen vrede nemen met haar ondergeschikte positie die als vanzelfsprekend wordt beschouwd. Wanneer ze uiteindelijk toch zwanger wordt, verlaat ze haar man. Met haar zoontje, Gregory, begint ze een dolend bestaan als losse medewerker in keukens en bars. Wanneer haar man sterft, erft ze van hem. Dat, en de ondertussen gewijzigde tijdsgeest, geeft haar nieuwe mogelijkheden en ook andere ideeën. Ze gaat reizen in het buitenland. Ze leert Rachel kennen, een van de vriendinnen van Gregory en een echte feministe. Hun gesprekken zijn hilarisch. Door het boek heen volgen we ook de wat excentrieke Oom Leslie, de ongehuwde broer van Jeans moeder, die uiteindelijk sterft in een armoedige zolderkamer.
Het laatste gedeelte van het boek speelt zich af in de toekomst, al is die sinds 1986 al flink naderbij gekomen. Barnes heeft zich toen goed geïnformeerd over de mogelijkheden van computers, en gebruikt een kruising van Big Brother (niet het TV-programma) en Internet als tegenspeler voor Gregorys vragen over God en godsdienst, het eeuwig leven, de zin van ons bestaan, de ziel, euthanasie, zelfmoord Ook dat is vaak komisch, met een tragische noot.
Gregory heeft op het eind drie vragen voor zijn moeder:
Is de dood absoluut? Is religie nonsens? Is zelfmoord toegestaan?
Haar antwoorden: ja, ja en neen.
Ik heb er lang over gedaan, maar vandaag is dat ook voor mij een goede basis.
Ik denk dat ik het laatst verschenen boek van Barnes, Arthur & George maar eens ga lezen. En Flauberts Parrot krijgt een tweede kans.
06-05-2006
Gelezen, maar...
Walter Mosley, Little Scarlet. An Easy Rawlins Novel, 2004
Zoals je hieronder kan zien had ik net P.D. James The Lighthouse uit toen ik aan deze Mosley begon. Walter Mosley wordt vaak samen vernoemd met de groten van het genre, de krimi. Ik had nog niets van hem gelezen, en toen ik dit boek tweedehands maar proper en in een leesbare letter aantrof, dacht ik: eens proberen.
Het contrast kon moeilijk groter zijn
Walter Mosley is een Amerikaanse kleurling. Ik weet het, dat zou geen belang mogen hebben. Toni Morrison is dat ook, so what? In het geval van Mosley, of althans van dit boek van hem, is er weinig kans dat je ook maar even vergeet tot welke bevolkingsgroep de auteur behoort.
Het verhaal speelt zich af net na de rassenrellen in Los Angeles in 1965. De ik-figuur, Easy Rawlins, is een soort engelbewaarder in de zwarte gemeenschap. Hij wordt door de politie opgetrommeld om de moord op een zwarte jonge vrouw discreet op te helderen, om nieuwe rassenrellen te vermijden. Daar slaagt hij uiteindelijk in. In de loop van het verhaal maken we kennis met zijn familie: zijn vriendin, twee vaag geadopteerde kinderen; zijn vrienden, zijn buren, zijn werkomgeving, een aantal personen, blank en zwart die betrokken zijn bij de moord.
Als misdaadroman is Little Scarlet best goed: stevige plot, boeiende opbouw naar een aannemelijke oplossing. De personages zijn vaak goed getekend, hun taaltje leuk weergegeven.
Maar, durf ik het zeggen het is allemaal een beetje zwart/wit, en voor Mosley is zwart wit, en wit zwart, als je begrijpt wat ik bedoel. Is het nu omwille van de omstandigheden waarin de moordzaak zich afspeelt, namelijk de rassenrellen, ik weet het niet, maar de auteur laat geen halve bladzijde, zelfs geen paragraaf voorbijgaan zonder ons met de neus op de feiten te drukken: de historische schuld van de slavenhandel, de verschrikking van de discriminatie, vroeger en ook toen nog, in 1965. Het is een zeer negatief beeld van een maatschappij, nauwelijks genuanceerd door een enkele blanke good cop. The brothers and sisters daarentegen worden met meer begrip behandeld, ook al zijn het beroepscriminelen die niet terugdeinzen voor moord, of halve bekeerlingen die het toch nodig vinden om te liegen om aan een job te komen. Ik vermoed dat het boek geschreven is voor de zwarte gemeenschap. Maar ik heb sterke twijfels over het succes ervan bij een groot deel van de zwarte gemeenschap, dat zich zeker zal afzetten tegen al de zwarte stereotiepen: de bloedmooie jonge vrouw die na dertig seconden bereid is om met Easy naar bed te gaan; de koele moordenaar die niet zonder pussy kan, de Loverboy die leeft van het stelen van wagens, de halfbloeden die hun huidskleur verbergen, maar ook de uiterst toegeeflijke vriendin van Easy die zeven talen spreekt en Latijn leest en iets heeft met een Afrikaanse prins, de voodoo-priesteres, de toegewijde verpleegster
De meest ongeloofwaardige figuur is Rawlins zelf. Mosley heeft te veel in hem gestopt, hij wordt een Homerische held: groot, sterk, succes bij de vrouwen van alle leeftijden, begrijpend, vrijgevig, filosofisch, moreel onaantastbaar, intelligent, onuitputtelijk zelfs na dagen zonder slaap en met ettelijke kogels in zijn lichaam Je weet uiteindelijk niet wat je aan hem hebt: nu eens is hij een van de zwarte oproerkraaiers, snel met zijn vuisten zonder veel aanleiding, en al even snel met zijn erecties, dan weer is hij een vaderfiguur die ook voor open doel niet scoort, en geld geeft voor het tweedekansonderwijs van de donkere schone.
Voor mij was Walter Mosley een teleurstelling, dat zal wel al duidelijk zijn. Little Scarlet is een boek dat zwarte suburb-jongeren van ongeveer 12 tot 15 kan aanspreken, vermoed ik. Naar verluidt is lezen voor die groep helaas geen grote prioriteit
03-05-2006
Net gelezen: P. D. James, The Lighthouse
P. D. James, The Lighthouse, 2005
Als je in tweedehandsboekenwinkels rondsnuffelt, vind je vaak boeken van P.D. James. Ik vermoedde lang dat het om een auteur van bestsellers ging, een soort van boeken dat nu niet bepaald vooraan op mijn verlanglijstje staat. Onlangs verscheen dit boek van haar, The Lighthouse, en het kreeg een genuanceerde, positieve bespreking in Knack. Toen ik het bij De Slegte als hardcover voor minder dan de helft van de prijs kon op de kop tikken, liet ik die kans niet voorbijgaan. En ik heb het me niet berouwd.
Thrillers, mystery, crime, wij associëren het vrijwel steeds met Amerikaanse auteurs. En dat is onterecht. John Le Carré bijvoorbeeld was en is het beste in zijn genre, wat we de politieke spionageroman kunnen noemen. Veel van de werken van James zijn verfilmd of in series gegoten, Inspector Dalgliesh is ook bij ons geen onbekende. De auteur is dat grotendeels wel. Zij werd geboren in Oxford in 1920 (!), studeerde in Cambridge en werkte lange tijd in overheidsdienst. Zij heeft zowat alle prijzen gekregen in haar vakgebied, naast eredoctoraten en eervolle posities in de literaire en de publieke wereld. Het was voor mij althans een zeer aangename kennismaking met een erg bijzonder auteur; ik heb meteen nog drie andere romans van haar hand gekocht
P.D. James laatste roman is een klassieke politieroman, of een police procedural. Van bij pagina 1 weten we dat er een lijk is en dat het ten minste een verdachte zelfmoord is, of anders moord. De auteur leert ons vervolgens alle betrokkenen kennen: de politie, van hoog tot laag, en de personen die met de overledene te maken hadden: zijn familie, de bedienden van het eilandverblijf waar de gebeurtenissen zich afspelen. Al bij al een erg beperkt aantal personen, die een voor een door de auteur in de spotlights gezet worden. Wij leren hun achtergrond kennen, en hun verhoudingen tot elkaar. Zij praten met elkaar, leven gedurende enkele dagen samen op een klein eiland. Het ziet ernaar uit dat iedereen wel een reden had om de man, een beroemde auteur, niet in het hart te dragen, of zelfs te vermoorden. Iedereen blijft verdacht, maar zeer duidelijke aanwijzingen krijgen we niet. In die zin is het geen echt whodunit, een zoektocht, ook voor de lezer, naar de moordenaar aan de hand van schrander verborgen clues, maar veeleer een zeer geslaagde beschrijving van een aantal personen die door omstandigheden bijeen gebracht zijn. De ontrafeling van de misdaad zelf is bevredigend, aanvaardbaar, maar nauwelijks spectaculair of onverwacht, en speelt zich af in een kort hoofdstuk aan het einde van het boek, we zijn dan op pagina 292 van de 323 die het boek telt. Het is meer een aanleiding voor verdere toelichting bij het leven van de schuldige en zijn verhouding tot de mensen om hem heen, dan een briljant hoogstandje waarin al de verspreide sporen en dwaalsporen door een briljante detective worden opgelost.
Dat is waar P. D. James schittert: de personen die wij mogen ontmoeten zijn de moeite waard. Het zijn levensechte mensen, met hun kleine kanten en hun eenvoudige pleziertjes, zoals een tas hete thee of een ietwat betere wijn, of een geslaagde osso bucco, of een wandeling langs de kust. Zij hebben ook een verleden, soms generaties ver, dat hun leven maakt tot wat het is, in goede en kwade dagen. Er worden interessante en zelfs belangwekkende hedendaagse themas aangesneden, door personages die er direct bij betrokken zijn. De wereld die ons wordt geschetst is onze wereld, en dat het toevallig om een eiland gaat voor de kust van Engeland, maakt het voor ons hier in Vlaanderen net iets meer exotisch, zodat onze interesse gewekt wordt en onze nieuwsgierigheid ruimschoots bevredigd.
Ik had jaren geleden de gelegenheid om kennis te maken met sommige plaatsen in Engeland die hier worden beschreven, en met een aantal personen die in dit boek perfect op hun plaats zouden geweest zijn. Ik verbleef zelfs een aantal keer in Holcombe House, net buiten Londen, en ontmoette een lid van een adellijke familie die een eiland bezaten als dat in het boek. Het maakte voor mij het verhaal des te geloofwaardiger en bracht aangename herinneringen terug aan een land waar ik me wellicht thuis zou kunnen voelen.
En dat is iets wat ik bijvoorbeeld over Amerika nooit zou zeggen.
02-05-2006
inculturatie
Wij beschouwen allerlei immigranten als vreemden, omdat ze onze cultuur niet kennen. Voor de inburgering gaat men nu handboeken opstellen en wellicht ook examens afnemen.
Maar hoe goed is onze eigen kennis van ons cultureel erfgoed? Even testen? De antwoorden vind je gemakkelijk op het net.
Hoe noemt men de typisch Belgische vorm van bebouwing?
Wanneer woedde de Spaanse burgeroorlog?
Wat is de Onbevlekte Ontvangenis?
Wat zijn Vlaamse Polyfonisten? Ken je er een?
Wie was een wereldberoemde drukker en uitgever in Antwerpen in de zestiende eeuw?
Ken je een Belgische Nobelprijswinnaar?
Wie was Peter Benoit? Ken je een werk van hem?
In welke kunsttak waren André Cluytens, Vina Bovy en Rita Gorr actief?
In welke stad overleed Puccini? Ken je een werk van hem?
Wie schreef Lolita?
Wie schreef: Dune (Duin)?
Wie schreef Hautekiet?
Bij welke gebeurtenis waren ook Jan van Renesse, Willem Van Saeftinge en Jan Borluut betrokken?
Wanneer waren de Vlaamse Primitieven actief? Ken je er een?
Wie beeldhouwde De Burgers van Calais?
Waar hangt Rubens Kruisafneming?
Welke volksgroep in het Ottomaanse rijk werd in 1915-16 het slachtoffer van genocide?
Wie schreef Canto General? Wie componeerde de muziek?
Wat zijn de Hebriden? Wie componeerde een muziekstuk met die naam?
In welk werelddeel ligt Guyana?
Wie schilderde Arrangement in Grey and Black: Portrait of the Painter's Mother?
Welke Vlaamse rivier werd gebruikt in de verwerking van vlas? Welk textiel is het eindresultaat van die bewerking?
Wat is er verkeerd met de term: doofstom?
Welke taal spreekt men op Malta?
Wie componeerde onder meer Die Kunst der Fuge, Das Wohltemperierte Clavier, de Goldberg-variaties, de Brandenburgse concerten, vele cantates, en werken voor solo cello, viool, fluit?
Wat is een haiku?
Wie stonden aan het hoofd van de dictatuur in Griekenland in de 20ste eeuw?
Welke vis levert kaviaar?
Wat is een pogrom?
Waar in Italië werden de beste violen gebouwd?
Met wie was Oidipoes getrouwd?
Wie kwam er eerst: Karel de Grote of keizer Karel?
In welke Franse stad hebben er pausen gewoond?
Leven er tijgers in Afrika?
Waar bevinden zich de beelden uit de fries van het Parthenon in Athene?
Wat gebeurde er in een bos bij Katyn in Polen in 1940?
Wie schreef Honderd jaar eenzaamheid?
Welke Russische componist schreef onder meer 15 symfonieën en 15 strijkkwartetten in de 20ste eeuw?
Wat was zo bijzonder aan het Miserere van Allegri?
Zijn de Romeinen ooit in Engeland geraakt?
Hoe ziet de achterkant van de maan eruit?
Wat is de wet Lejeune?
Wie schreef A la recherche du temps perdu?
Welke Nederlander was de uitvinder van het slingeruurwerk?
Was de stomme van Portici een man of een vrouw?
Wie componeerde onder meer de operas Salome, Arabella, Der Rosenkavalier?
Wie kwam er eerst: Monteverdi of Verdi?
Welke Amerikaanse generaal leidde de landing in Normandië en werd later President?
Wat is de delfstof die nodig is om aluminium te maken?
Wat is Ockhams razor?
Diogenes leefde in een ton. Leefde Plato in een grot?
Met welk materiaal werkten Gallé en Lalique?
Wie componeerde op teksten van Bertold Brecht?
Richard Wagner was een belangrijke componist. Wat wordt hem toch verweten?
Wat betekent mutualiteit letterlijk?
Uit welke elementen is de vlag van Groot-Brittannië samengesteld?
Wat is bekend onder de namen Darjeeling, Orange Pekoe, Oolong?
Patek Philippe, Audemars-Piguet, Vacheron-Constantin, Bréguet, IWC, Piaget, Jaeger-Lecoutre zijn bekende merknamen. Van wat?
Wat zijn de hedendaagse benamingen voor Rhodesia, Birma, Siam, Opper-Volta, Irian Jaya?
Wat maakt/e men in Meissen? Welk merkteken gebruikt/e men?
Wat is de hoofdstad van de provincie Vlaams-Brabant?
Wat is een incunabel? Een retabel? een notabele?
Wat was het doel van de Endlösung onder het Nazisme?
Wie schreef De hobbit?
30-04-2006
Punt?
Korps, ofte lettergrootte
Wij staan er niet meer bij stil: een druk op de knop bepaalt het lettertype dat we gebruiken, een tweede klik, en ook de grootte van de letters is bepaald of gewijzigd. Het was ooit wel anders.
Letterzetters in drukkerijen moesten loden letters een voor een uit kasten bijeenrapen, de onderkast voor de gewone letters, de bovenste kast voor de hoofdletters. In het Engels spreekt men nog altijd van upper en lower case. Wij kennen die kasten als toonkasten voor verzamelobjecten.
De letters waren in spiegelbeeld, zodat de afdruk dat niet was, en werden op een letterhaak in de volgorde van de tekst gerangschikt, van achter naar voor en ondersteboven. Zelfs met die drievoudige handicap gebeurde dat zelfs voor ingewikkelde teksten en minuscule lettergroottes met een verbazingwekkende snelheid en zonder al te veel tussenkomsten van de beruchte zetduivel.
Als je eens wil zien hoe het vroeger in zijn werk ging, breng dan een bezoek aan het Plantijn-Moretusmuzeum in Antwerpen, erkend als werelderfgoed en inderdaad een van de interessantste en mooiste plekjes van ons land en zelfs van de hele wereld, echt waar!
Op onze PC zien we de lettergrootte uitgedrukt in een cijfer: voor platte tekst, dus alles behalve de titels en de voetnoten en zo, is 10 zowat de norm, 12 is aan de grote kant, 8 is al lastig voor senioren. Maar 10 wat? Geen centimeters of millimeters, dus wat dan wel? Waar komt die aanduiding van de grootte vandaan?
De eenheid van lettergrootte, of de korpsgrootte, is de punt. We spreken dus van 10 punt etc. Dat gaat terug op een zeer lange traditie in de drukkunst, die in West-Europa haar opbloei kende rond 1500. Aanvankelijk deed iedereen wat hij wou met de vorm en de afmetingen van de letters, maar stilaan kwam er de nood aan een ordening, het is nu eenmaal gemakkelijker te spreken van 10 punt dan van ongeveer zó groot.
De eerste succesvolle poging was die van Pierre Simon FOURNIER (le Jeune, 1712-1768). De courante lengtemaat in die tijd was de voet, zoals nu nog in de Angelsaksische wereld, en onze voeten zijn, met de nodige variatie, ongeveer 30 centimeter lang. Die voet was toen onderverdeeld in een twaalfdelig stelsel, nog een traditie die Napoleon drastisch en definitief afschafte en die in enkel Amerika en Engeland is blijven voortleven. Er waren twaalf duim in een voet, elke duim was twaalf lijnen groot, en elke lijn had 12 punten. Fournier stelde voor om een typografische eenheid te nemen die wat groter was de al te kleine theoretische punt (0,18 mm, of bijna onzichtbaar ), namelijk twee dergelijke punten, dus 0,36 mm. Dat was in 1764.
Een letterteken, gemeten van het hoogste punt van de k tot het laagste punt van de q, bijvoorbeeld, was dan bijvoorbeeld 12 punt groot, een courante maat, die men ook wel cicero noemde, waarschijnlijk omdat een belangrijke vroege uitgave van die Romeinse auteur in die lettergrootte gezet was.
Ondertussen was de voet ook gestandaardiseerd in de pied du roi die in onze maten 32,84 cm zou geweest zijn. De typografische punt daarvan afgeleid door François Ambroise DIDOT (1732-1795) in 1775 was dus iets groter: 0,376 mm. Twaalf punt Fournier is even groot als elf punt Didot. In Europa gebruikte iedereen al gauw de Didot-punten en dat bleef zo tot op heden. Uitgerekend in België is men zeer lang Fournier-punten blijven gebruiken in onze drukkerijen.
Maar met Napoleon kwam het metriek stelsel in voege in ongeveer heel Europa. Tradities sterven langzaam, en in de drukkerswereld nog het traagst. Rond 1880 stelde Berthold, de belangrijke Duitse fabrikant van lettertypes voor om 30 cm gelijk te stellen met 798 punt. Dat maakt dat een punt 0,3759 mm is. Dat werd dan weer afgerond tot 0,375 mm, of 3/8 mm.
En dat is nog niet het einde van het verhaal. In Engeland en later Amerika was er een heel andere evolutie. Daar vertrok men van een bekend lettertype, de pica, letterlijk (cest bien le cas de le dire) de ekster. Die werd onderverdeeld in 12 punten. Zes pica-punten was een inch, de plaatselijke duim, maar ook die lag nog niet helemaal vast Rond 1885 vond men het ginds ook welletjes, en werd de grootte van de pica-punt vastgelegd: 35 cm is 83 pica van 12 punt, dus 996 punt; de pica-punt is dus 0,3541 mm.
De Europese Unie heeft beslist dat alle maten in het metriek stelsel moeten weergegeven worden, dus ook die in de drukkerswereld. Maar ik heb de stellige indruk dat men nog altijd met lettergroottes werkt die in punt uitgedrukt zijn, net zoals wij doen op onze PC. Welke punten dat zijn, Fournier, Didot, Berthold, pica, wie het weet mag het zeggen.
Mensen houden vaak op een bijna onredelijke manier vast aan tradities uit het verleden. Als dat het geval is voor iets zo onschuldigs als de grootte van onze letters, dan is dat eigenlijk ook niet erg. Het leek me interessant om even terug te gaan in de geschiedenis en zo te zien wat de achtergrond is van iets waar we dagelijks mee omgaan.
29-04-2006
Sciene Fiction
Ik ben geboren in 1946. Vanaf mijn prille jeugd was de verkenning van het heelal sterk aanwezig in mijn leefwereld. Rond Sinterklaas zag je in de winkels fascinerend speelgoed: robots met lichtjes die echt konden bewegen en geluid maken, speeltuigen die de reis naar de maan voorstelden, met satellieten, raketten en futuristische rijtuigen. In strips zoals Blake en Mortimer en in de weekbladen voor de jeugd zoals Kuifje en Robbedoes en zelfs Mickey Mouse waren er science fiction verhalen. Kinderen van meer begoede ouders hadden prachtig geïllustreerde uitgaven van boeken over het zonnestelsel. Als jonge snaken maakten we zelf raketten, we wisten wat de ontsnappingssnelheid van de aarde was, kenden Phobos en Deimos, de manen van Mars. Later, toen we naar de Boekerij gingen, de bibliotheek, vonden we ook boeken over verre planeten en over hoe de toekomst eruit zou zien.
In de periode na 1968 begon ik meer intensief SF te lezen. Er waren uitstekende reeksen in het Nederlands, ook in de plaatselijke bibliotheken, en ik verslond de laatste nieuw aangekomen afleveringen gretig. Ondertussen was ik door mijn beroep beter Engels gaan lezen en spreken, en ik stortte me op de onuitputtelijke voorraad van Engelstalige SF. Vrienden brachten pockets mee uit de States, ik reisde bijna elk jaar naar Engeland en kocht daar dozen vol tweedehandse SF, naast algemene literatuur. De kasten raakten vol, ik bouwde een wandmeubel in de woonkamer, en ook dat raakte vol. Er verscheen een Vlaams sfanzine, SFAN, en ik won een abonnement met ingezonden stukjes over Tolkien, over wat SF is
Ik weet niet meer wanneer dat stilgevallen is. De SF-bibliotheek verhuisde van de woonkamer naar de kamer van mijn oudste zoon.
Onlangs wou ik de draad weer opnemen. Theodore Sturgeon was een auteur die me was bijgebleven, misschien vooral omdat hij een eerder uitzonderlijke plaats innam in het SF Pantheon. Hij was een ernstige auteur, geen frivole space-opera schrijver. Hij bracht themas als seks en samenleving met aliens in het genre, op een beschaafde manier. Zijn fantastisch universum stond dichter bij onze echte wereld dan bij de meeste anderen. Op internet ontdekte ik dat men zijn verzamelde verhalen had uitgegeven in tien volumes. Ik begon die te verzamelen, weer via het net.
Dat leerde me waar en hoe je nu het best en zuinigst boeken kan kopen. Boekhandels, zelfs in onze hoofdstad, bleken duur en hun stock was beperkt. Amazon heeft alles, ook tweedehands aan spotprijzen, maar bestellen in het buitenland is al bij al nog omslachtig, de verzendkosten vrij hoog. Proxis is een soort Belgisch Amazon, maar enkel voor nieuwe boeken, en met een beperkter aanbod. Ik bestelde onlangs de laatste twee afleveringen, nummers 2 en 3, in de States, benieuwd wanneer en hoe ze aankomen.
Wat is SF? Er is zo oneindig zoveel SF geschreven in alle mogelijke talen en vormen, en ondertussen ook al zoveel óver SF, dat ik mij niet zal wagen aan een diepe analyse. Toch enkele gedachten.
Iemand zei me ooit dat SF niets anders is dan een What if? variatie. Stel dat de aarde ophoudt met draaien: wat zou er dan gebeuren? Stel dat we in de tijd konden reizen, dat er andere levende wezens zijn op andere planeten, dat we gedachten kunnen lezen SF zou dus een van de beperkingen of gewoonten van onze wereld wegnemen of wijzigen, en daar ga je. Dat is inderdaad wat het geval is in het overgrote deel van de SF-literatuur. Spielerei, niet veel meer dan dat.
Maar de betere verhalen hadden iets meer, gingen verder, dieper. Ze gebruikten het What if? schema om onze bestaande wereld te beschrijven, om bepaalde aspecten te benadrukken, om tendensen die onderhuids leefden of nog niet overal even duidelijk opdoken, te releveren en af en toe ook te waarschuwen. SF dus als kritiek op de maatschappij. Niet louter ergens een parameter veranderen en zien wat de machine doet, maar aan de hand van een verstoring van de normale wereldorde tonen wat er zou kunnen gebeuren, of wat er aan het gebeuren is: de manipulatie van de media, dictatoriale regimes, hoofdstedelijk geweld, walled societies, het gevaar van de bewapeningswedloop, migratie en de bestrijding en de gevolgen ervan, ecologische rampen, samenleving in een post-rurale maatschappij, technologische ontwikkelingen en hun weerslag op onze wereld, utopieën als waarschuwing voor wat er verkeerd gaat in de maatschappij. Waarschijnlijk is het dat wat mij en vele anderen zo aantrok in SF.
Recente literatuur heeft vaak een voor- of nawoord waarin de auteur personen dankt die hem hebben bijgestaan, niet alleen met technische hulp of het nalezen, maar ook met inhoudelijke gegevens en materiële informatie. Soms is er een hele literatuurlijst, waar je kan zien waar Abraham de mosterd haalt.
(Die uitdrukking, zo vertelde me ooit de minzame Professor Oud Testament Chris Brekelmans, die onlangs overleed, heeft niets met mosterd te maken, maar alles met mutsaard of mutserd, dat is volgens Van Dale een takkenbos, materiaal voor de brandstapel, en dat had Abraham nodig in het bekende verhaal in Genesis 22 over het brandoffer van zijn zoon Isaak.)
Meer en meer is er verifieerbare informatie in de literatuur, in de plaats van de fantasie van de auteur. Het werk van schrijvers als Ed McBain en andere bekende auteurs van politieromans wordt vooral geprezen om hun nauwkeurige en realistische beschrijving van wat er precies gebeurt in de recherche, men noemt dat soort romans police procedurals. Grote uitgevers hebben fact checkers in dienst die napluizen of een auteur zich niet vergist heeft, door bijvoorbeeld te stellen dat in een bepaald jaar 29 april op een zondag viel in plaats van een zaterdag. John Le Carré staat bekend om zijn zeer gedetailleerde beschrijvingen van plaatselijke toestanden, weersomstandigheden etc.
Je zou denken dat de SF-auteur een veel grotere vrijheid heeft: zijn wereld is totaal verzonnen, hij hoeft niets na te kijken, mag de meest waanzinnige verhalen verzinnen over werelden en wezens die niet echt bestaan. En dat gebeurt ook vaak. Er zijn heelder cycli van dergelijke verhalen, zeker in de Fantasy-literatuur, die als we de verkoopcijfers mogen geleven nog meer adepten heeft dan SF. Dat lijkt me echter puur escapisme: je wordt meegenomen naar een totaal andere wereld en vergeet daardoor die waarin je leeft, waarin jongelui elkaar ombrengen voor een gadget, waarin autoconstructeurs alsmaar snellere wapens, sorry wagens maken en wij hoofdschuddend de jonge verkeersdoden tellen
Dat escapisme heeft me nooit lang kunnen boeien. Frank Herberts Duin, dat ik op aanraden van een vriend las in 1969, was ongemeen boeiend, niet omdat het me verplaatste naar een andere wereld, maar omdat het me met de neus op allerlei zeer reële problemen van onze aarde drukte, zonder ooit een saaie allegorie te worden. De vele vervolgen waren veeleer met de verzonnen werelden bezig, en dus legde ik die na een aantal paginas opzij.
De beste SF is dus evenzeer gebonden aan de werkelijkheid zoals ze is, maar op een andere manier. Ze beschrijft niet de wereld zoals hij is, en ook niet een puur imaginaire wereld, maar ónze wereld zoals hij zou kunnen zijn, als we niet opletten, of zoals hij zou horen te zijn, als we wat beter zouden opletten.
27-04-2006
Kerktorensyndromen en het zonnestelsel
In de vrije tribune van Knack nr. 17 van 26 april 2006 heeft ene Evert Van Wijk het over de communicatieperikelen van Inbev en spuit zijn kritiek op zijn Belgische collegae. Hij verwijt hen een kerktorensyndroom.
Hijzelf gaat evenwel tweemaal in de fout. Enerzijds schrijft hij: "dat het bedrijf kansen liet liggen om NIET zijn kant van het verhaal ... te brengen." Dat is een dubbele ontkenning, en dat mag bij ons alleen in West-Vlaanderen en Suid-Afrika.
Waar hij de planeten helemaal misslaat is in de eerste paragraaf: "Hun communicatievisie op Inbev lijkt op het geloof dat niet de zon om de aarde, maar de aarde om de zon draait..."
En ik die dacht dat de aarde inderdaad om de zon draait.
Maar misschien niet in Nederland. Of niet van uit het oogpunt van communicatieadviseur en mediatrainer Evert Van Wijk. Dit lijkt me erger(lijker) dan wat hij ons Belgen verwijt: denken dat België het middelpunt van het heelal is. Dat mag hoogmoed zijn, maar er is ten minste geen astronomisch bezwaar.
Overigens staan er nog wel enkele pareltjes in zijn tekst, zoals een geval van de 'haarziekte': de biergroep en haar klanten... En wat is een eveneens gewaardeerde collega?
Misschien toch even zijn teksten laten nalezen door iemand van het zesde leerjaar?
net gelezen
Martin CRUZ SMITH, Tokyo Station, 2002
Gorki Park (1981), Polar Star (1989) en Red Square (1992), de eerste drie in de reeks Arkady Renko-verhalen, waren gesitueerd in het stormachtige nieuwe Rusland. Rose (1996) is Engeland in 1872 en Gypsy in Amber(1973) toont ons een stuk van Amerika in de 60s.
Tokyo Station (2002), in de US gepubliceerd onder de titel December 6, zet ons terug naar die fatidieke datum in 1941, in Japan. Terwijl in West-Europa en in Rusland het pleit al beslecht lijkt en Japan China is binnengevallen, bereidt Japan zich in het geheim voor op een confrontatie met het koloniale United Kingdom in Azië en met de US, eveneens rivaal in de Pacific. Wij weten dat de aanval op Pearl Harbour staat te gebeuren, maar de auteur houdt zich wijselijk ver van de aanval zelf en van alle rechtstreekse voorbereidingen.
Wat we wel krijgen is het leven in Tokyo in de periode net voor de aanval: het dagelijkse leven van de burger, de bureaucraat, de zakenman, de militair, de politicus, de buitenlandse correspondent, de missionaris, de hoeren, geishas, kunstenaars, dronkaards.
Hoofdfiguur is Harry Niles, zoon van Amerikaanse missionarissen in Japan, maar als kind opgegroeid in Japan onder de Japanners. We krijgen in flash back verhalen uit zijn kindertijd, jeugd, en zijn ervaringen in China tijdens de verovering door Japan. Personages duiken op in verschillende periodes en verschillende plaatsen. Harry is een marginale figuur: louche zakenman, con man, maar dan een met een geweten. Hoe hij overeind blijft in een tijd en een wereld die in lichtelaaie staat is een boeiend, vaak meeslepend verhaal. Cruz Smith is de meester van het sprekende detail, dat je onmiddellijk vertrouwd maakt met de meest vreemde gewoonten, streken en gebeurtenissen.
Het leuke met de boeken van Cruz Smith is dat je ze, althans in het Engels, kan kopen voor geen geld, bijvoorbeeld in De Slegte. Dat is ook zo voor Michael Connelly, PD. James, John Fullerton, Walter Mosley en nog vele andere bestsellende thrillers en detectives. Van P.D. James kocht ik er onlangs het pas verschenen The Lighthouse voor 8 hardcover, terwijl die nieuw in de rekken staat in Club voor 18. Voor nieuwe Nederlandstalige merkwaardig afgeprijsde boeken kan je in Leuven niet beter zijn dan in Het paard van Troje. Ik vertoef ook graag in t Profijtelijk Boeksken in Westerlo, massas tweedehands, en binnenkort openen die ook een zaak in Leuven. We zijn verwend.
20-04-2006
summum ius, summa iniuria
Summum ius, summa iniuria
Spreuken in het Latijn, ik zal het niet meer afleren. Ik hield er al van op school, die paradigmata van Geerebaerts Spraakkunst blijven je de rest van je leven bij. Later vond ik het heerlijk grasduinen in de verzamelingen in de appendices van woordenboeken en in nuttige boekjes met citaten en verklaring van uitdrukkingen in vreemde talen.
De spreuk die ik hierboven vermeld betekent, in al haar gebalde symmetrie: het hoogste recht, het hoogste onrecht.
Als we er even over nadenken, zien we de betekenis wel in: je kan de rechtspraak zo extreem maken, dat er geen recht meer geschiedt, maar een onrecht.
Het is een gedachte die in de geschiedenis wel vaker moet opgekomen zijn, anders hadden we geen spreuk, of waren we ze vergeten. Nee, de laatste jaren hebben we volop de gelegenheid gehad om ze te debiteren, mochten we ons genoeg Latijn herinneren, natuurlijk.
We denken aan een rechtszaak tegen milieuvervuilers, waar het hof, zo heet dat, waar het hof oordeelde dat de rechten van de verdediging geschonden waren omdat de overtreders al eerder hadden getuigd voor een parlementaire onderzoekscommissie.
We horen het bijna elke dag: de beschuldigden, van wie de schuld vaststaat, worden vrijgesproken wegens procedurefouten. Of omdat de feiten verjaard zijn.
Er is de ongelooflijke achterstand bij zowat alle rechtbanken.
Het hoogste rechtscollege, de Raad van State, genitief en al, wordt geplaagd door een stortvloed van beroepskwesties, ingediend door al dan niet malafide of al te commercieel ingestelde advocaten van asielzoekers, en kan die en andere zaken niet tijdig afhandelen.
Het circus rond de overlast van onze nationale luchthaven is nog lang niet aan zijn laatste voorstelling begonnen.
De taal van het gerecht is wartaal, geen mens die begrijpt waarom men een Middelnederlands koeterwaals nodig heeft om eenvoudige zaken uit te leggen.
Er is de steeds verder toenemende regelgeving, zo heet dat: regelgeving. En daarin overdrijven heet dan regelneverij, echt waar.
Het gerecht en al wat erbij hoort leeft in een andere wereld, lijkt het wel, met niet enkel een eigen taal, en dure specialisten om namens de burger in die taal te spreken, maar met eigen protserige gebouwen, zoals het justitiepaleis in Brussel, dat enorme sommen opslorpt voor een restauratie, een betere zaak waardig, of dat in Antwerpen, dat misschien wel mooi is, maar kan het niet voor wat minder? Kijk eens naar de scholen waar onze kinderen opgevoed worden: daar is dan weer geen geld voor. Natuurlijk is er ook een eigen mode: togas in alle kleuren, eretekens, hermelijnen kragen, het lijkt wel de heiligbloedprocessie.
En er lijkt geen verandering te komen in die toestand. Onlangs hoorden we nog over een poging om de taal begrijpelijker te maken. Wat die opperrechter ons voorlas als een arrest (?) nieuwe stijl zoude zelfs Brusselmans niet aandorsten te boekstaven.
Er is nu snelrecht, zegt men ons, maar wie heeft dat ooit in concreto in het werk gezien? Men arresteert supergevaarlijke terroristen, na jarenlange observatie Eer Dutroux voor het gerecht kwam in wat voor iedereen een uitgemaakte zaak was, gingen eindeloze jaren voorbij.
Onze maatschappij is ingewikkeld, akkoord, en het wordt steeds erger, precies omdat men alles in regels wil vastleggen. En wie legt die regels vast? Een steeds groeiende groep hooggeleerden, juristen, criminologen, kabinetsmedewerkers, vrijgestelden, lobbyisten, experts, deskundologen. En de politiek doet daar met gusto aan mee, de decreten worden sneller geschreven dan ze kunnen gedrukt worden. Het lijkt wel dat een minister afgerekend wordt op het aantal paginas wetteksten dat hij of zij in het Staatsblad kan krijgen.
Om naar onze spreuk terug te keren: natuurlijk zijn al die regels bedoeld om onze maatschappij zo fatsoenlijk mogelijk te laten functioneren en eenieders rechten te vrijwaren. Men streeft dus naar het summum aan ius. Maar daardoor precies wordt alles zo ingewikkeld, ondoorzichtig en irrelevant dat iedereen, ook specialisten, afhaken. Er zijn duizenden regels die zeker met de beste bedoelingen geschreven zijn, maar die werkelijk nergens op slaan. Vandaar: summa iniuria, het toppunt van rechteloosheid. Iniuria betekent overigens ook: verwonding, pijn, zoals in het Engels: injury. Men kan zijn recht niet halen, omdat men het niet kent, niet kan kennen. Sociale voordelen worden niet opgeëist omdat de kansarmen voor wie ze bedoeld zijn, noch de welmenende sociale assistenten er enig idee van hebben dat ze bestaan.
Wellicht ben ik niet de enige die af en toe overweegt om een deel van zijn rechten af te staan voor wat sneller recht, voor wat duidelijkheid, voor wat meer aanvoelen dat recht is geschied.
Maar het zit er niet aan te komen. Vandaag wordt gestemd op een amendement (!) op een wetsvoorstel ertoe strekkende dat bij adoptie door holebi-koppels een van de echtgenoten de werkelijke ouder zou zijn van het te adopteren kind. Denk nu niet dat het ook de biologische ouder moet zijn, nee, hij of zij kan het kind ook geadopteerd hebben. Of het koppel kan samen een kind adopteren, en dan moet eerst de ene Ik begrijp dat je al niet meer volgt. Geen mens kan dat nog, maar in het parlement kunnen ze daar dagen mee bezig zijn, als ze het niet te druk hebben met filibusteren, in het Vlaams: staan lullen om de tijd te vullen. Op onze kosten. In onze naam.
In het Latijn zegt men dan: corruptio optimi pessima. Of hoe de afgang van onze hoogst geplaatsten het meest te betreuren valt.
Arm Vlaanderen.
Irma's chocoladekoek
Chocoladekoek
Benodigdheden: vier eieren, 200 gr. bloemsuiker, 200 gr. petit-beurre koekjes, 1 doos boudoirs, 250 gr. boter, 200 gr. fondantchocolade, zilverpapier, springvorm.
Bereiding:
Vooraf: de petit-beurre koekjes fijn malen; boter mals maken in een warmwaterbad, chocolade smelten, eiwit stijf kloppen.
Doe in de kom de vier eierdooiers, suiker bijvoegen en vervolgens de boter die mals geworden is. Dan volgen de gesmolten chocolade en de gemalen koekjes. Als laatste het stijfgeklopte eiwit bijvoegen.
Springvorm nemen en de bodem bedekken met aluminiumfolie.
Enkele boudoirs nemen en ze tegen de kant naast elkaar zetten met de gesuikerde kant naar de buitenkant gericht. Koekjes vasthouden en ondertussen het mengsel ertegen aanbrengen zodat de koekjes blijven rechtstaan. Zo verder tot de kring volledig rond is. Het overige mengsel erbij gieten en gelijk maken. Daar bovenop petit-beurre koekjes leggen, over de ganse oppervlakte.
Dan het overtollige van de boudoirs met de achterkant van een lepel eraf duwen.
Koek in de ijskast zetten om op te stijven.
Springvorm losmaken, koek omdraaien en de bovenkant eventueel versieren met bloemsuiker of slagroom.
19-04-2006
Franz Schubert
Hij heeft het van de goede God zelf meegekregen
Je hebt van die natuurtalenten. Ze duiken overal op: in de turnles is er wel altijd eentje dat zijn voeten in zijn nek kan leggen, los over de bok springt en in een twee drie boven aan het touw bengelt, terwijl wij ons kreunend omhoog hijsen onder het vernietigend commentaar van de leraar. Even onverwacht blijkt de nerd van de klas een begenadigd schrijver van opstellen te zijn, en heeft het dikkerdje een fluwelen stem. En met die gaven blijken ze geboren, ze hoeven er niets voor te doen, althans, zo komt het ons voor.
Zo was het ook met Fransje Schubert. Hij werd in 1797 geboren in een voorstad van Wenen, toen de hoofdstad van Europa, in een gezin waar veertien kinderen geboren werden, en slechts vijf in leven bleven, zo ging dat toen. Vader was een van die enorm talentvolle onderwijzers, die kunnen tekenen, zingen, verscheidene muziekinstrumenten bespelen, vertellen, en zo boeiend lesgeven dat zelfs de ergste belhamels geïnteresseerd luisteren.
Franzl (Fransje) leerde al heel vroeg van zijn vader en zijn oudere broer viool spelen en kreeg de gemakkelijkste partij, de altviool, in het strijkkwartet van het gezin. Zijn uitzonderlijk muzikaal talent moet dan al opgevallen zijn, want hij werd naar de koster-organist van de parochiekerk gestuurd voor muzieklessen, al getuigde de verbaasde brave man later dat hij Fransje niets meer kon leren, hij wist alles al. In de kerk was Franz de eerste sopraan van het koor en speelde ook vioolsolos. Toen hij elf jaar was, kreeg hij een studiebeurs voor het Konvikt in Wenen, een soort internaat voor begaafde burgermanskinderen, dat ook het koor leverde voor de keizerlijke hofkapel, een soort Wiener Sängerknaben dus.
Ook daar viel Schubert onmiddellijk op: hij speelde de eerste viool in het studentenorkest en dirigeerde als de leraar afwezig was. De ernst en de fijngevoeligheid waarmee hij dat deed viel iedereen op, ook Antonio Salieri, toen de muzikale ster van het Weense hof. Je zou kunnen denken dat Franz een haantje de voorste was, een verwaand kereltje dat overal probeerde op te vallen. Niets is minder waar: hij was pijnlijk verlegen en enkel onder de bewonderende druk van zijn vrienden kwam zijn talent voor de buitenwereld te voorschijn, zeker zijn eigen composities.
Hij was toen inderdaad al eigen muziek aan het schrijven, zijn eerste werk in de chronologische catalogus die O.E. Deutsch in 1951 publiceerde, dateert van 1810, hij was toen dus 13. Drie jaar later brak zijn kinderstem. Hij moest dus het Konvikt verlaten, maar bleef les volgen bij Salieri. Ondertussen studeerde hij voor onderwijzer, zoals zijn vader, en gaf les in dezelfde school. Voor militaire dienst bleek hij te kort van gestalte.
In die jaren tussen zijn zestiende en zijn achttiende schreef hij enorm veel, zowel kamermuziek als symfonieën, missen, zelfs een hele opera. Verbazingwekkend is het aantal liederen dat hij schreef: letterlijk honderden per jaar! Sommige daarvan waren echte meestersukjes en worden nu nog steeds gezongen: Greetje aan het spinnewiel, Stille zee, Heideroosje, om ze in het Nederlands te noemen, maar vooral Erlkönig, telkens op gedichten van Goethe.
Met die liederen komen we bij een van de meest typische kenmerken van Schubert. Hij hield vooral van het ingekeerde, intieme, gevoelige werk, niet van geschetter en lawaai en bombastisch gedoe. Hij was een echte romanticus. Maar wat bedoelen we daarmee?
De Romantiek begon laat in de 18de eeuw, dus even voor de geboorte van Schubert in 1797 en duurde tot een eind in de 20ste eeuw, zeg maar tot de eerste wereldoorlog in 1914, al zijn er uitlopers tot op onze dagen Het begon als een voorkeur voor het ongewone, het niet-alledaagse, het eigenaardige. Zeer veralgemenend kan men zeggen dat in de Romantiek de emoties belangrijker zijn dan het verstand, de rede; het aanvoelen van de dingen en toegeven aan ingevingen belangrijker dan de vaste vorm en orde. Niet dat men zo maar in het wilde weg te werk ging: geen kunst zonder methode en discipline. Maar men gebruikte de technieken om nieuwe vormen te vinden, origineel te zijn, veeleer dan het oude na te bootsen. De natuur vormde een voortdurend veranderende inspiratie, een vrij en onbevangen milieu, wars van menselijke conventies en burgerlijkheid. Ook het verleden, bij voorkeur de ridderlijke en hoofse middeleeuwen, werd als een ideaal voorgesteld, net als verre landen en onbereikbare idealen. Ten slotte was ook het nationalisme een typisch kenmerk: men zocht bevrijding van de dwingelandij van buitenlandse overheersers, desnoods met wapengeweld, denk maar aan onze eigen Brabantse omwenteling en de onafhankelijkheid van België in 1830.
Soms wordt Schubert nog afgeschilderd als een typische salonfiguur uit die kleinburgerlijke periode tussen 1810 en 1850: braaf, sentimenteel, zoeterig, verwijfd zelfs. Zijn meest bekende portret toont een veeleer papperig ventje, met krulletjes en een brilletje en een overdadig pak. De werkelijkheid is anders. Zowel in zijn muziek als in zijn privé-leven was hij veeleer een beeldenstormer, die zich verwoed afzette tegen de bestaande orde en die ook met zijn muziek grenzen verlegde die door bijvoorbeeld Mozart en Beethoven waren getrokken.
Toen een rol als onderwijzer uiteindelijk niet lukte, werd Schubert een wat marginale figuur, zonder eigen inkomen, steeds te gast bij vrienden of weldoeners, niet in staat een gezin te stichten omdat hij geen vrouw en kinderen kon onderhouden. Hij speelde hier en daar bij families en bij allerlei gelegenheden, trok op met zangers, muzikanten, dichters, schilders, filosofen, schrijvers, politici, zat dan graag aan de piano om te begeleiden of solo te spelen, nam deel aan verhitte debatten over de problemen van die dagen, trok naar de buiten op uitstap of vakantie als hij een goed aanbod kreeg, en componeerde ondertussen van ´s morgens tot diep in de nacht.
Zijn succes voor het grote publiek was beperkt. Slechts een heel klein stukje van zijn enorme productie bereikte de buitenwereld, en ook dat sloeg slechts af en toe echt aan. Al zijn pogingen om zijn muziek gedrukt te krijgen, en dus verkocht, mislukten. Pas in 1821 kon Erlkönig door toedoen van enkele vrienden te koop aangeboden worden, met succes, trouwens, en van dan af werden zijn meest bekende stukken ook gedrukt. Zoals het wel meer gaat, werd zijn muziek een echte rage in de betere kringen van Wenen, met huisconcerten bij rijkelui met alleen maar muziek van Schubert, de befaamde Schubertiades. De grote concertzalen bleven voor hem gesloten, al had hij dan bijvoorbeeld al zeven symfonieën geschreven. Hij bleef ook proberen om het publiek te veroveren met een opera, een ontspanningsvorm die toen zeer populair was. Tevergeefs.
Aan het einde van 1822 werd Schubert ziek: syfilis, de AIDS van die tijd. Hij trok zich terug uit het uitgangsleven maar componeerde onafgebroken. Hij verbleef een tijd in een hospitaal, probeerde nogmaals een opera opgevoerd te krijgen, maar weer zonder succes. Aan het begin van 1824 zat Schubert echt aan de grond: hij bezat geen cent, was ziek en depressief door het uitblijven van succes en erkenning. Toch bleef hij muziek schrijven die we nu tot zijn meesterwerken rekenen, onder meer het strijkkwartet Der Tod und das Mädchen, enkele jaren geleden nog de soundtrack van een boeiende film over een Zuid-amerikaanse folteraar en zijn vrouwelijk slachtoffer.
Stilaan begonnen zijn inkomsten te stijgen door de verkoop van zijn muziek en door opvoeringen in beperkte kring. Schubert moet al die tijd zelf wel overtuigd geweest zijn van zijn kwaliteiten, ook al omdat hij bij vrienden, kennissen en mecenassen zoveel steun en bewondering ondervond. Maar in Wenen was je pas iemand als je ook in de grote theaters en concertzalen gespeeld werd, en als je een belangrijke benoeming kreeg aan het hof. Voor dat laatste was Schubert misschien niet gepolijst genoeg, te eigenzinnig, te weinig burgerlijk, een vrijbuiter die met artiesten omging en een zeer vrij leven leidde.
In 1827 overleed Beethoven. Schubert was daardoor fel geschokt, en in zijn laatste werken zien we duidelijk dat hij probeerde in de voetsporen te treden van deze componist die hem steeds geïnspireerd had, zonder dat men van slaafse volgzaamheid kan spreken.
In 1828 schreef hij opnieuw een reeks meesterwerken, en op 26 maart van dat jaar gaf hij het enige openbare concert van zijn hele leven. Het was zowel financieel als artistiek een geslaagd optreden, zodat hij zich voor het eerste een eigen piano kon aanschaffen!
Maar Schubert was ondertussen zwaar ziek, en zijn onafgebroken intense arbeid als componist en uitvoerder had hem fel verzwakt. In oktober liep hij een infectie op door het drinken van onfris water. Hij stierf in Wenen op 19 november 1828, omringd door zijn broers en zijn vrienden. Hij was amper 31. Op zijn zerk stond dit vers te lezen: De Muziek heeft hier een rijke schat begraven, maar een nog rijkere hoop.
Schubert staat op de grens tussen de klassieke periode van Haydn, Mozart en Beethoven en de volle romantiek, met Schumann, Chopin en Wagner. Zijn zeer oorspronkelijke, gevoelige muziek gebruikt nog hoofdzakelijk de klassieke vormtaal, maar dan in een vernieuwende en zeer eigen benadering.
Zoals gewoonlijk stel ik dan de vraag: kennen we iets van Schubert? En ja, ook nu is het: ja hoor! Misschien kennen de jongsten onder ons het populaire lied Heidenröslein niet, of het macabere Erlkönig. Maar wie kent de Forel niet? Er is een lied met die naam, en ook een kwartet, waarvan de trage beweging het lied herneemt. En dan is er die ongelooflijk mooie liederenkrans De mooie molenaarsdochter, Die schöne Müllerin, waaruit we zeker allemaal al eens een lied gehoord hebben.
Schubert was een muzikaal natuurtalent, een nooit opdrogende bron van melodieën, een zanger die steeds weer nieuwe taferelen voor ons schildert, nieuwe emoties suggereert. In zijn korte leven schreef hij meer dan 1500 composities, waaronder 600 liederen, 500 pianowerken, waarvan sommige ruim drie kwartier duren, 100 vocale werken, met onder meer 17 operas en zeven missen, 80 werken voor kamerensembles en 10 symfonieën. Het is een onuitputtelijke bron van vreugde en verfijnd muzikaal genot, ook voor mensen van de 21ste eeuw, jong en oud. Waag de sprong, haal een CD uit je rekken of uit die van de bibliotheek, je zal niet teleurgesteld zijn. Of je nu een symfonie kiest, een pianosonate, een fantasie, een lied, een kwartet of kwintet, ik verzeker je dat je ervan zal genieten. Dat wens ik je alvast toe.
Categorie:muziek Tags:muziek
18-04-2006
+ Ed McBain
EVAN HUNTER / ED McBAIN
Ik leerde de verhalen van Ed McBain kennen, enkele jaren geleden, door een recensie in The New Yorker. Hij werd er zonder voorbehoud geprezen als de ultieme auteur van politieromans. Sindsdien koop ik zijn nieuwste boeken telkens ze verschijnen, en de oudere wanneer ik ze tegenkom in tweedehandse boekenwinkels en uitverkopen.
Op de onvolprezen website http://www.fantasticfiction.co.uk/ vind je ook van hem zowat alles wat hij geschreven heeft, met nette afbeeldingen van de covers. Zijn eigen website is ook de moeite: http://www.edmcbain.com/
Ik had de vooraankondiging van zijn volgend boek: Fiddlers gezien op die sites, en was dus aan het uitkijken naar het verschijnen, bij www.Proxis.com en ook in Club, de boekenwinkel van Proxis. Vorige week was hij er dan, bij Club. Toen ik hem opensloeg zag ik in een van de blurps dat over de auteur werd gesproken in de verleden tijd Hij was overleden op 6 juli 2005 en werd herdacht op wat zijn 79ste verjaardag zou geweest zijn, 15 oktober. Over zijn ziekte, kanker, had hij ook een boek geschreven.
Hij was geboren in New York City en was driemaal gehuwd, laatst met Dragica Dimitrijevic, in 1997. Was in de US Navy tijdens WO II, daarna studies aan de universiteit. Werkte daarna voor een literair agent in New York. s Avonds en in de weekends schreef hij. Zijn eerste succes, onder de naam Evan Hunter, was THE BLACKBOARD JUNGLE (1954). Wij kennen het verhaal van de idealistische leraar in een sloppenwijkschool het best van de film met Glenn Ford and Sidney Poitier.
Sindsdien zijn er meer dan honderd boeken van hem verschenen, onder zijn eigen naam, Evan Hunter en vooral ook die van Ed McBain. Hij was ook actief als schrijver van screenplays, onder meer voor Hitchcocks film THE BIRDS.
Als Ed McBain is hij de bekende auteur van de 87th Precinct verhalen. Dit is een serie van bijna zestig politieromans die geweldig populair is. Het team van detectives, met in de hoofdrol vaak Steve Carella, werkt in een district van een imaginaire stad in the States en krijgt er te maken met zowat alles waartoe de mens in staat is, in goede of kwade dagen.
Ed McBain kreeg zowat alle prijzen die er in het genre te verdienen zijn.
Er is nog een postume verzameling van kortverhalen op komst, in juli 2006: Learning to Kill. Daarna is het dus gedaan en kunnen we enkel nog terecht bij wat we nog niet lazen uit zijn vroeger werk, en misschien eens iets herlezen.
Zo gaat het in het leven. Je denkt dat alles zal blijven zoals het was. Maar ta panta rhei, sic transit gloria mundi, den tijd vliegt snel, gebruikt hem wel, vulnerant omnes, ultima necat.
15-04-2006
terrorisme
Terrorisme
In een recent tafelgesprek over het geweld in onze wereld van vandaag zochten we naar de oorsprong van dat geweld. Dé terroristen van vandaag zijn natuurlijk de Palestijnse, en andere groepen en staten in het Midden-Oosten. Uit mijn eigen, zeer beperkte ervaring ter plaatse meende ik te mogen afleiden dat de volkeren rond de Middellandse Zee toch wel iets meer ontvlambaar zijn dan de meer noordelijke volksgroepen, en dat vooral de Arabische wereld een vrij gewelddadig karakter heeft. Het beeld van de vader die zijn kind opvoedt tot zelfmoordterrorist is voor mij zo onaanvaardbaar en afstotelijk, dat ik meteen de bevolkingsgroep waarin zoiets geduld, ja aangemoedigd en verheerlijkt wordt, in mijn onbegrip en verachting betrok.
Lut heeft uit ervaring en haar belezenheid over de twee wereldoorlogen, over dictaturen, over seksueel geweld en over misdaad in het algemeen een meer genuanceerde opvatting. Nazi-Duitsland is maar zestig jaar geleden. Rusland onder Stalin. Ierland. Armenië. Korea. Vietnam. De dictaturen in Spanje en Portugal, in centraal en Zuid-Amerika. Ons koloniaal verleden. Het ingrijpen van de CIA in de wereld. De mislukte invasie van Cuba, of de gelukte op Caraïbische eilanden. Apartheid.
We kunnen nog wel even doorgaan.
Zijn westerlingen zoveel beschaafder en minder agressief dan de Arabieren?
Natuurlijk zijn de aanslagen die wij nu alle dagen voorgeschoteld krijgen via de media abominabel. Natuurlijk is daarvoor geen enkel excuus.
Maar ligt onze eigen even onwaarschijnlijke wreedheid en agressiviteit zo ver achter ons, of al zo diep in ons begraven dat wij ons met schaamteloos heilige verontwaardiging zoveel beter zouden mogen achten dan de ongetwijfeld misleide en vertwijfelde Arabische zelfmoordterroristen en het volk waaruit zij ontsproten zijn?
Dit alles krijgt natuurllijk een totaal andere emotionele weerslag als in een station in onze hoofdstad een zinloze moord gepleegd wordt door jonge Arabieren. Het verandert de discussie niet, maar het maakt ze wel nog pijnlijker.
12-04-2006
De maan
De maan
Al jaren ben ik geboeid door de maan. Het is een prachtig zicht: volle maan in een ijzige vriesnacht schitterend op de sneeuw, dan is het zo helder als overdag, bijna. Of een diepgoudgele trillende rode bol boven de zee, die een baan trekt tot aan je voeten
Maar hoe werkt de maan? Komt ze op, zoals de zon? Wanneer?
Pas nu ik veel tijd heb is het er van gekomen om antwoorden te vinden op mijn vragen. Ik hoop dat je er iets aan hebt. Er komen geen moeilijke begrippen in voor, die vind je op uitstekende sites op het web, met nog meer prachtige fotos.
Dit is mijn reis naar de maan.
Is de maan te zien?
Soms zien we de maan, soms niet. Dat kan zijn omdat er wolken voor de maan zitten, maar soms zien we ze niet, ook al is er een heldere hemel. We zien ze dan niet omdat ze nog niet opgekomen is. De maan komt niet op samen met de zon of altijd als de zon ondergaat. Ze heeft haar eigen ritme, en kan opkomen op elk uur van de dag en van de nacht. Als we ze willen zien, moeten we dus weten wanneer ze opkomt.
Op sommige momenten zien we de maan helemaal niet, of het nu dag of nacht is. Dan is het nieuwe maan. De maan staat dan tussen de zon en de aarde, en de kant die naar ons gericht is, is niet verlicht. Het is dan nacht op die kant van de maan. Aan de achterkant is het dan dag.
Zien we alle kanten van de maan?
We zien slechts één kant van de bol die de maan is, en altijd dezelfde. Dat komt omdat de maan rond de aarde draait met dezelfde snelheid als ze om haar as draait. De achterkant hebben we pas te zien gekregen op fotos vanuit ruimtetuigen. Daarvoor kon men slechts gissen hoe die kant eruit zag, en de verbeelding leidde soms tot wilde resultaten De achterkant ziet er ongeveer net zo uit als de kant die wij zien.
Waarom zien we soms maar een stukje van de maan?
Soms zien we een volle ronde schijf. Een paar dagen later gaat er aan de rechterkant een stuk af, dan wordt ze een halve cirkel, dat noemen laatste kwartier, dan een steeds kleinere sikkel in de vorm van een C, tot er niets van overblijft: nieuwe maan. Na enkele dagen verschijnt er een dunne sikkel in de vorm van een ) die elke dag wat groter wordt tot we eerst een halve maan krijgen, dat noemen we eerste kwartier, dan volle maan.
Hoe komt dat? Terwijl de maan rond de aarde draait, draaien ze samen rond de zon. Op een bepaald moment staat de maan tussen de zon en de aarde; de kant die verlicht is door de zon is voor ons dan onzichtbaar. Dan draait de maan langzaam weg van die positie tussen de zon en de aarde, en we zien hoe de zon een smalle schijf van de maan verlicht. Naarmate de maan steeds verder weg draait, wordt een groter verlicht oppervlak zichtbaar. Wanneer de maan helemaal aan de andere kant van de aarde staat, dus als de aarde tussen de zon en de maan staat, schijnt de zon op de hele kant van de maan die naar de aarde toe gekeerd is. Dan draait de maan weer verder, en het verlichte gedeelte wordt stilaan kleiner.
De tijd tussen twee identieke verschijningen van de maan, bijvoorbeeld volle maan, is 29,5 dagen. Dat is meer dan de tijd die de maan nodig heeft om een volledige omwenteling van de aarde te maken, namelijk 27 dagen en 7 uur, maar de aarde is ondertussen ook verder om de zon gedraaid, zodat het voor ons, die hoofdzakelijk voortgaan op de zon, pas twee dagen later terug volle maan etc. is.
Waar komt de maan op en gaat ze onder?
Van op de aarde gezien gaat de maan op in het oosten, net als de zon, en gaat ze onder in het westen. Dat komt omdat de aarde om haar as draait van west naar oost, dus tegen de klok in. Mensen die op de aarde staan en naar de maan kijken, zien haar dus links of in het oosten opkomen, en rechts of in het westen ondergaan. Alle hemellichamen lijken een cirkelvormige beweging te doen rond een bepaald punt, dat wij het noorden noemen en dat we herkennen aan een heldere ster, de poolster. Sommige hemellichamen vormen een zo kleine cirkel dat we die cirkelbeweging helemaal (zouden) kunnen zien (als het voortdurend nacht zou zijn ) in de loop van een etmaal, van andere krijgen we slechts een deel van de cirkel te zien, en dat is het opkomen, stijgen aan de hemel en het weer ondergaan. Nog andere krijgen we helemaal niet te zien, hun cirkel ligt onder onze horizont.
Wanneer komt de maan op en gaat ze onder?
Het opkomen en ondergaan van de maan gaat niet samen met het opkomen en ondergaan van de zon, en kan op elk moment van de dag of de nacht gebeuren. Toch zit er een systeem in, natuurlijk, hemellichamen maken geen willekeurige bewegingen.
Het moment van de dag of de nacht waarop de maan opkomt, hangt af van de stand van de maan. Als het volle maan is, komt de maan op bij zonsondergang en gaat onder bij zonsondergang. Als het nieuwe maan is, net omgekeerd, maar dan zie je de maan niet, al is ze er natuurlijk wel. Bij eerste kwartier komt de maan rond de middag op en gaat onder rond middernacht. Bij laatste kwartier net ondersom: ze komt op rond middernacht en gaat onder rond de middag.
Volle maan krijg je dus enkel te zien tijdens de nacht. Daarna, bij afnemende maan, komt ze elke dag ruim een uur later op, en bij laatste kwartier zien we de maan enkel nog na middernacht en in de loop van de voormiddag. Zo gaat het verder tot aan nieuwe maan en tot de wassende maan daarna weer verschijnt kort na zonsopgang. Bij eerste kwartier gaat ze op rond de middag en blijft zichtbaar tot ze in het westen ondergaat rond middernacht.
Nieuwe maan, die we niet zien, maar er wel is, staat het hoogst aan de hemel op de middag. Bij eerste kwartier is dat om zes uur, dus zes uur later. Bij volle maan is dat om middernacht, weer zes uur later. Bij laatste kwartier is dat weer zes uur later, namelijk om 6 uur in de morgen.
Staat de zomermaan hoger dan de wintermaan, zoals de zomerzon?
De hoogte van het hoogste punt varieert inderdaad net zoals bij de zon. In het midden van de zomer staat de maan het laagst, in het diepste van de winter het hoogst, dus het omgekeerde van de zon. De reden voor dit hoogteverschil is het feit dat de aardas in een hoek van ongeveer 23° staat tegenover het vlak waarin de aarde zich beweegt tegenover de zon. Bovendien is er een cyclus van ongeveer 18 jaar waarin de hoogte op en neer gaat, en dat heeft dan weer te maken met het feit dat de maan niet recht op onze evenaar staat, maar in een hoek van ongeveer 5°.
Hoelang blijft de maan aan de hemel staan?
Een maan-dag, dus de tijd tussen het opkomen van de maan op een bepaalde dag en de volgende dag, is langer dan een zonne-dag, die zelf (bijna) 24 uur duurt. De maandag is 1,035 keer een zonnedag, of 24,84 (zonne)uren of 24u50. De maan is dus ongeveer 12u25 op en even lang onder.
Komt volle maan altijd op op dezelfde dag van de maand?
Onze maanden zijn een verdeling van het zonnejaar in twaalf erg verschillende stukken, en hebben niet veel meer te maken met een maan-d, die 29,5 dagen lang is, behalve dat het in beide gevallen ongeveer dertig dagen zijn. Dus schuiven de dagen waarop de maand opkomt gewoon verder in de maand naarmate de jaren verstrijken. Zo heb je in januari 2006 volle maan op de 14de, in juni al op de 11de en in december op de 5de.
Omdat de maanmaand langer is dan februari met zijn 28 dagen, kan het gebeuren dat er een februari is zonder volle maan, dat gebeurt zo vier of vijf keer op honderd jaar.
In die jaren heeft een jaar twee maanden met twee keer volle maan. De langste maanden, die van 31 dagen, maken het meest kans om twee keer volle maan kennen. Zon tweede volle maan in een maand noemen ze in het Engels een blue moon. Het komt één keer voor op twee of drie jaar.
Is de maan altijd even helder? En even groot?
Er zijn goede en slechte weersomstandigheden, en die bepalen al voor een deel hoe goed we de maan zien, en welke kleur ze heeft.
Daarnaast staat de maan soms dichter bij de aarde dan op ander momenten, omdat de baan van de maan elliptisch is. De afstand is ongeveer 400.000 km, maar schommelt tussen 406.000 en 365.000, en dat is met enige moeite te zien, zowel in de grootte van de maanschijf als in de helderheid.
Soms, als de maan dicht bij de horizon te zien is, lijkt ze veel groter dan anders. Men is het niet helemaal eens hoe dat komt. Waarschijnlijk is het een vorm van gezichtsbedrog, want de maan kan natuurlijk niet groter of kleiner worden van de ene dag op de andere.
Er zijn ook uurwerken en zelfs zak- en polshorloges die een maanschijfje tonen. Moderne digitale en radiogestuurde klokken geven ook wel de precieze tijden van het opkomen en ondergaan van de maan weer, naast die van de zon. Scheurkalenders en almanakken hebben die informatie ook, men noemt dat de efemeriden, de gegevens van de dag. Vroeger hoorde je dat ook op de radio: de zon komt op om
De tijden zijn veranderd.
Of toch niet?
09-04-2006
Net gelezen
Kehlmann, Daniel, Het meten van de wereld, 2005
De auteur werd geboren in München in 1975 en schreef al zes romans. Hij woont in Wenen. Zijn laatste boek, Het meten van de wereld heeft als hoofdfiguren de wetenschappers Alexander von Humboldt en Carl Friedrich Gauss. Het is een groot succes in het Duitse taalgebied en wordt ijverig vertaald. Ik ontleende de Nederlandse vertaling van Jacq Vogelaar in de (uitstekende!) Leuvense stadsbibliotheek. Je zou er het Duits moeten op na slaan, maar de taal en stijl lijkt wel op die van de tijd van het gebeuren, zo rond 1800: wat gekunsteld en met veel égards voor standen en machtigen. De humor is van hetzelfde soort. Waarschijnlijk heeft de auteur zijn huiswerk goed gemaakt en kloppen ook de feitelijke gegevens, ze zijn in alle geval erg waarschijnlijk voorgesteld. En ook de psychologie van de personages is in hun eigen tijd geplaatst. En toch geeft het niet het gevoel alsof je een historische roman aan het lezen bent. Wellicht komt dat omdat er heel wat alledaagse gebeurtenissen beschreven worden, het gewone leven van wetenschappers met een enorme reputatie, die ze ook al tijdens hun leven hadden. Je leest geboeid verder, onder de indruk van de buitengewone prestaties van twee zeer verschillende persoonlijkheden, als was je er bij toen ze hun briljante ontdekkingen deden. De auteur geeft niet meer dan schetsen van de gebeurtenissen, maar op een bijzonder efficiënte manier, die de lezer aanzet om de rest er zelf bij te denken. Je beseft al lezend wel dat je niet de helft begrijpt van de wetenschappelijke hoogstandjes die ter sprake gebracht worden, en meer dan allusies krijg je meestal niet, gelukkig misschien, want ofwel zijn de theorieën al lang voorbijgestreefd -we zijn in de tijd vóór er elektriciteit was- ofwel zijn ze zo gespecialiseerd dat alleen een andere wetenschapper ze kan appreciëren. Een aantal historische nevenfiguren doen hun opwachting, vaak op een amusante manier getypeerd, maar zonder verdere diepgang of veel direct verband met het verhaal.
Toch heb ik zonder enige aarzeling het boek op korte tijd uitgelezen, het is ook maar 288 vrij korte bladzijden lang.