Foto
Categorieën
  • etymologie (80)
  • ex libris (83)
  • God of geen god? (186)
  • historisch (29)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (249)
  • literatuur (41)
  • muziek (76)
  • natuur (8)
  • poëzie (95)
  • samenleving (239)
  • spreekwoorden (12)
  • tijd (13)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • Vrijdenkers
  • Uitgeverij Coriarius
  • Het betere boek
    Archief per maand
  • 08-2025
  • 07-2025
  • 06-2025
  • 05-2025
  • 04-2025
  • 03-2025
  • 02-2025
  • 01-2025
  • 12-2024
  • 11-2024
  • 10-2024
  • 09-2024
  • 08-2024
  • 07-2024
  • 06-2024
  • 05-2024
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    28-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Histoire de l'athéisme, Georges Minois
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Georges Minois, Histoire de l’athéisme. Les incroyants dans le monde occidental des origines à nos jours, Fayard, 1998, 671 pp.

    Ik heb de laatste jaren al veel boeken gelezen over godsdienst en atheïsme. Mijn lezers hebben de leesverslagen daarvan hier kunnen volgen. Vaak heb ik mij erover beklaagd dat de geschiedenis van het atheïsme nog moest geschreven worden. En toch bestaan er werken die precies die titel dragen.

    Een ervan is een vrij recent werk van de hand van Georges Minois. Dat is geen gedreven atheïst, maar een Frans historicus, geboren in hetzelfde jaar als ik, 1946 en auteur van een indrukwekkende lijst boeken, klik even hier voor een overzicht: http://fr.wikipedia.org/wiki/Georges_Minois.

    Ik vond een exemplaar in de bibliotheek van ‘mijn’ Faculteit Godgeleerdheid in Leuven, waar ik dertig jaar faculteitssecretaris was (1968-1998). Dat laatste heeft ongetwijfeld meegespeeld in de toelating die ik kreeg om het lijvige boek te ontlenen, iets wat normaal niet mag: het is een leesbibliotheek, geen uitleenbibliotheek. Ik heb altijd veel begrip gehad voor die beslissing, maar nu ik merk dat vrijwel alle andere Leuvense faculteitsbibliotheken toch ontlening toestaan, ook al hebben ze uitstekende faciliteiten voor consultatie ter plaatse, meen ik dat het ook voor de theologen tijd is om daarover eens na te denken en voor en tegen goed af te wegen. Ondertussen hoop ik verder van mijn privilege te mogen gebruik maken, for old times’ sake.

    Dit is een sereen boek. In zijn inleiding zegt de auteur: …j’envie ceux qui n’ont pas de questions et ceux qui n’ont que des réponses, moi qui n’ai que des questions sans réponses. Uit het hele boek blijkt dat die afgunst van mensen die zich geen vragen stellen over God en zeker van hen die alle antwoorden al kennen veeleer een boutade is. Als auteur stelt hij vele, zeer vele vragen en is nooit tevreden met eenvoudige antwoorden. Hij kiest nooit partij en legt objectief en zonder op te hemelen of te verwijten de sterke en zwakke kanten bloot van de argumenten van alle spelers in de discussie. 

    Dit is waarlijk een geschiedenis van het atheïsme. Ik zeg wel: een geschiedenis, niet dé geschiedenis ervan. Ik vrees dat het onmogelijk is om in één werk alle aspecten van die geschiedenis de verwerken. Zelfs als dat mogelijk ware, dan was het ongetwijfeld nog steeds interessant en zelfs wenselijk om dat nadien nog eens over te doen vanuit een ander standpunt. Zo is er het werk van Fritz Mautner, Der Atheismus und Seine Geschichte im Abendlande, 1922, in vier volumes. Maar dat heeft Hermann Ley, een Oost-Duitse geleerde, niet verhinderd om zijn Geschichte der Aufklärung und des Atheismus te schrijven, in negen delen en dan is hij nog niet verder geraakt dan de 18de eeuw… De bibliografie over het atheïsme is zeer uitgebreid. Ik kocht onlangs via internet in Jeruzalem een bijzonder gaaf exemplaar van The Encyclopedia of Unbelief, 2 vols., uitgegeven door Gordon Stein in 1985, goed voor 819 bladzijden. Maar eind 2007 verscheen The New Encyclopedia of Unbelief, 897 pp., uitgegeven door Tom Flynn met een uitgebreid voorwoord van Richard Dawkins. Kostprijs $130… ik aarzel, want er zullen ongetwijfeld heel wat overlappingen zijn. En wat moeten we denken van het monumentale werk van Alan Charles Kors, The Encyclopedia of the Enlightenment, 4 vols., 1920 pp., $ 472? Ik raadpleegde het in de imposante leeszaal van de Leuvense Universiteitsbibliotheek aan het Ladeuzeplein: een waar genot voor oog en geest!

    Dan is deze geschiedenis van het atheïsme van Georges Minois nog zeer bescheiden, met toch nog 671 bladzijden. Dat betekent dat de verscheidene onderdelen van die geschiedenis vrij uitvoerig behandeld zijn, terwijl er over elk van die onderdelen hele bibliotheken volgeschreven zijn… Alles hangt dus af van de manier waarop Georges Minois zich van zijn taak gekweten heeft. Ik mag je meteen geruststellen: hij heeft het uitstekend gedaan. Niet alleen is hij uiterst consciëntieus in zijn objectieve weergave van de standpunten, hij heeft zijn analyses ook sterk onderbouwd met een schare van wetenschappelijk verantwoorde werken van vooraanstaande auteurs. Dit is dus geen hekelende diatribe zoals het boek van Onfray, noch een felle aanklacht zoals dat van Dawkins. Het is werkelijk een historische benadering van het verschijnsel atheïsme, dat ouder is dan de oudste godsdiensten, dat nooit afwezig is geweest in onze geschiedenis en dat nog nooit zo sterk aanwezig is geweest in onze maatschappij als vandaag.

    Bij het lezen is het vooral dat aspect dat in het oog springt. Ik heb hier al vaker geschreven dat het niet anders kan dan dat er steeds mensen geweest zijn die anders over de goden en God dachten dan de kerkleiders en de gelovigen. Uit dit overzicht blijkt hoezeer dat waar is. De auteur is erin geslaagd om de beschavingsgeschiedenis als het ware te herschrijven vanuit dat andere standpunt, vanuit de keerzijde of de rand van het geloof en de godsdienst. Het is een fascinerend verhaal.

    De geschiedenis van het atheïsme is onvermijdelijk ook een geschiedenis van de godsdienst. Het atheïsme is de negatie van God en godsdienst en al wat klerikaal is; voor de godsdienst is het atheïsme vijand nummer één. Gedurende zeer lange tijd, praktisch tot op onze dagen, was de godsdienst vereenzelvigd met de wereldlijke macht, de meerderheidspositie; atheïsme was steeds de vervolgde minderheid, die noodgedwongen een verborgen geschiedenis heeft gekend. Het is de enorme verdienste van de auteur dat hij, op historische gronden, wars van elke vooringenomenheid of ideologie, het licht van de wetenschap laat schijnen op dat zeer reële, maar obscure aspect van onze beschaving.

    Men zegt wel eens dat de Fransen chauvinisten zijn (naar de eponieme Nicholas Chauvin, een verzonnen geëxalteerde soldaat in Napoleons leger in het theaterstuk van Cognard uit 1831, La cocarde tricolore. Dat had luie Van Dale ook kunnen opzoeken, vind ik…). Minois is dat ook, ten dele. Wie zal het hem kwalijk nemen dat zijn aandacht vooral naar Frankrijk gaat, zeker eens we de oudheid voorbij zijn? Laten we eerlijk wezen: een groot deel van het atheïsme heeft zich daar afgespeeld. Maar het zal desondanks nodig zijn om naast deze geschiedenis ook andere te lezen, die misschien evenveel bias vertonen (van het Latijn biaxius, letterlijk ‘met twee assen’, dus tegendraads, schuin, scheef en vandaar figuurlijk vertekend, vooringenomen, tendentieus; het Franse biais en het Engelse bias, biased zijn veel gebruikelijker dan het Nederlandse bias). Enkel in uitzonderlijk uitvoerige encyclopedische werken kan men werkelijk aan alle landen en aspecten evenveel aandacht besteden. Een goed voorbeeld daarvan zijn de eerste twee delen van Jonathan Israels trilogie over Radical Enlightenment, dat voor een gedeelte dezelfde materie behandelt, maar dan vanuit een bredere kijk dan enkel het atheïsme.

    Ik zal me dit boek ongetwijfeld ook zelf aanschaffen, het kost ongeveer 25 euro, bijvoorbeeld bij Amazon France, verzending gratis. Je kan het goedkoper vinden tweedehands, maar dan betaal je verzendingskosten en dan kom je rond dezelfde prijs uit.

    De boeken van Georges Minois richten zich tot een breed publiek en zijn zeer vlot geschreven, nooit langdradig, met veel uitzonderlijk verhelderende citaten in de tekst; de referenties staan achteraan bijeen. Zijn werk is vertaald in vele talen; in het Nederlands vond ik enkel ‘De duivel’. Jammer. Zijn Histoire de l’athéisme is een standaardwerk voor al wie belangstelling heeft voor dat onderwerp en (dus) ook voor iedereen die op een of andere manier bezig is met God en godsdienst; wie is dat niet? Meer nog: het is een basiswerk voor elke intellectueel.




    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    22-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.het geloof in statistieken
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Met statistieken kan je alles bewijzen. Dus helemaal niets. Een voorbeeld dat me is bijgebleven, gaat als volgt: op een bepaald moment verkondigde een populistische partij dat 25% van al de universiteitsrectoren van de België in de gevangenis zat voor moord. In wat voor land leven wij! Het ging, laten we wel wezen, om slechts één enkele man die zijn vrouw had vermoord.

    Het is met statistieken zoals met advocaten: de ene moet aantonen dat zijn cliënt helemaal onschuldig is, ook al staan de feiten vast; de verdediger van het slachtoffer en het openbaar ministerie moeten zich dan weer inspannen voor het tegendeel.

    Juristen moeten zich in onwaarschijnlijke bochten kunnen wringen. Zo hebben de advocaten van de drie boeven die zonder pardon een jonge politievrouw neerschoten toen ze betrapt werden bij een car jacking, zich tot het uiterste, het hof van cassatie,  verzet tegen hun doorverwijzing naar assisen (en dus een volksjury, resultaat 100% voorspelbaar). Niet omdat de feiten niet bewezen zouden zijn, maar omdat het DNA-bewijsmateriaal onrechtmatig zou verworven zijn. Het is niet altijd gemakkelijk om strafpleiter te zijn.

    Ik wou het nog even over statistieken hebben. Op de website van de Leuvense Faculteit der Godgeleerdheid verkondigt men, allicht op basis van ernstig wetenschappelijk onderzoek, het volgende. Ik citeer:

    België, een overwegend katholiek land

    België is om historische redenen een katholiek land. De katholieke kerk bepaalde gedurende eeuwen het leven van de wieg tot aan het graf, zowel in de stad als op het platteland. Sinds de secularisatie van de jaren zestig en zeventig is de impact van het katholicisme op het leef- en denkpatroon afgenomen. Dit maakt België tot een "overwegend" katholiek land. De officiële cijfers staan echter in discrepantie met de manier waarop de Belgische bevolking zich betrokken voelt op zijn religie.
    Volgens statistische gegevens behoort ongeveer 88 % van de Belgische bevolking tot één of andere christelijke kerk. Dat komt neer op 8,9 miljoen inwoners van België. 8,2 miljoen mensen (of 81 %) daarvan behoren tot het Rooms-katholicisme. De protestanten en orthodoxen zijn "slechtst" met 120 000, respectievelijk 49 000 gelovigen.
    Wanneer gepeild wordt naar de zelfbepaling van de Belg zoals die werd bevraagd door het Europese waardeonderzoek in 1999, dan blijkt dat slechts 63 % van de Belgische bevolking zichzelf als lid bestempelt van een kerk of geloofsgemeenschap. 57 % daarvan wordt ingenomen door het lidmaatschap van de katholieke Kerk. Amper 1,7 % en 0,3 % Belgen noemen zichzelf protestant of orthodox. In het vorige waardeonderzoek in 1990 rekende 68% zich bij de katholieke Kerk, in 1981 was dat nog 72%. 
    De leden die zijn afgevallen van de katholieke Kerk, gingen voor 90 % over naar de steeds groter wordende groep van de onkerkelijken (in totaal 37% van de Belgische bevolking). Het zijn mensen die zich niet meer verbonden voelen met één of andere kerk. Amper 4 % van de voormalige katholieken beschouwt zich momenteel als lid van een protestantse Kerk. 5 % is lid geworden van een niet-erkende godsdienst of levensbeschouwing, zoals het boeddhisme of sektarische bewegingen.

    Je ziet meteen al dat je met statistieken alle kanten uitkunt: 88% christenen enerzijds, maar ook 37% ‘onkerkelijken’…

    Ik wil dat even contrasteren met een totaal onwetenschappelijke poll die je kan vinden op de website van de krant Het Laatste Nieuws. Dit is een momentopname van vandaag:

    Hebt u nog vertrouwen in de katholieke kerk?

    ja, voor mij verandert niks   9232 (16%)

    nee, niet meer                     23948 (41%)

    ben niet gelovig                   22604 (39%)

    heb andere religie                2729 (5%)

    Totaal:                                58513

     

    Bijna zestigduizend antwoorden, dat is niet slecht als objectieve basis, vind ik. Wetenschappers nemen meestal veel kleinere steekproefgroepen.  Het feit dat ook hier ongeveer 40% zich niet-kerkelijk noemt, laat vermoeden dat ook de andere antwoorden representatief zijn. De vraag is dan wat we moeten denken van de 41 procent die hun vertrouwen in de kerk verloren hebben, maar misschien (nog) niet hun geloof (in wie of wat?). Maar zelfs als we die allemaal christelijk noemen, komen we nog lang niet aan de 88% van ‘de statistieken’ van de Faculteit.

    Het meest recente gepubliceerde onderzoek naar de kerkelijkheid in België is dit: Religieuze praktijk in België: een statistische analyse, door Prof. Dr. Marc Hooghe en Drs. Sarah Botterman, 2007. De statistieken voor deelname aan de kerstviering, toch een van de drukst bijgewoonde van het jaar, laten aan duidelijkheid niets te wensen over. Voor Vlaanderen is dat nog 14,4%, voor België 11,5%. Dat is toch iets anders dan de 88% die zich christelijk noemen. Hoe christelijk ben je nog als je zelfs op de geboortedag van Christus niet naar je kerk gaat?


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst
    18-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jezus in The New Yorker
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Gedurende vele jaren, van rond 1975 tot 2005 was ik ongetwijfeld de meest trouwe lezer van The New Yorker ter wereld. Ik las het Amerikaanse weekblad helemaal uit, cover to cover, ook de vele reclameboodschappen en nadien nog eens, enkel voor de cartoons, en dan nog eens, voor de poëzie. Uiteindelijk heb ik mijn abonnement toch opgezegd, met spijt in het hart. Al te veel van de bijdragen hadden te maken met plaatselijke Amerikaanse toestanden, in het bijzonder de media en dat was de afknapper. Ik heb mijn hele collectie aan de Leuvense universiteitsbibliotheek geschonken om plaats te maken voor mijn boeken. Ik heb een cd met alles van 1925 tot 2005 en ook online kan je grote delen van het archief gratis raadplegen.

    Elke week krijg ik een mail met de aankondiging van het nieuwe nummer en af en toe ga ik eens kijken online. Deze week is er een interessant artikel van Adam Gopnik, die al voor het weekblad schrijft sinds 1986. Hij bespreekt daarin op een zeer boeiende manier de figuur van Jezus zoals die verschijnt in de evangelies, aan de hand van verscheidene recente Engelstalige boeken. Dat biedt het voordeel dat je een goed zicht krijgt op de inhoud van die boeken zonder ze te moeten lezen, maar het is ook een zinvolle aanmoediging om dat wel te doen en een goede basis om een selectie te maken die beantwoordt aan je eigen interesse en religieus of atheïstisch standpunt. Ik geef hier graag de link, de rest doe je zelf maar. Het artikel is in het Engels, maar het is heel vlot geschreven en niet te lang, een beetje zoals mijn eigen stukjes (hoop ik). Warm aanbevolen.

    http://www.newyorker.com/arts/critics/atlarge/2010/05/24/100524crat_atlarge_gopnik?currentPage=all


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    24-04-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Si j'étais Dieu...
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    The Vigil of St Mark


    Tis now, replied the village belle,

    St. Mark’s mysterious eve,

    And all that old traditions tell

    I tremblingly believe;


    How, when the midnight signal tolls,

    along the churchyard green,

    A mournful train of sentenced souls,

    in winding-sheets are seen.


    The ghosts of all, whom death shall doom

    within the coming year,

    In pale procession walk the gloom,

    amid the silence drear.”



    De vigilie van Marcus

    ’t Is vandaag, zo sprak de mooiste van het dorp

    de geheimenisvolle vigilie van Sint-Marcus

    en al wat oude tradities ons vertellen

    dat geloof ik sidderend.

    Hoe bij het kleppen van de middernachtsklok

    over het grasperk van het kerkhof

    een droef rouwende stoet van veroordeelde zielen

    in hun lijkwaden opdaagt.

    De geesten van al wie de Dood verdoemen zal

    in het komende jaar

    lopen in een bleke processie door het duister

    in de angstige stilte.


    James Montgomery (1771-1854), mijn vertaling ©

    http://clanoftubalcain.co.uk/blog/?p=941

    Het is een van die vreemde oude legenden, dat op de vooravond van het feest van Sint Marcus, de evangelist, dus op 24 april, men op de kerkhoven de geest kon ontwaren van al wie in het komende jaar zou sterven. Ik laat het aan de verbeelding van de lezer over om te bevroeden waar zoiets vandaan kan komen. Zeker is dat dergelijke legenden lange tijd integraal deel uitmaakten van het volksgeloof, veel meer dan de geleerde dogma’s.

    Het feest van Marcus, de auteur van het tweede evangelie, heeft dus zijn feestdag op 25 april. Op de keper beschouwd, weten we van Marcus evenwel… niets. Alles wat aan hem toegeschreven is, berust op legenden. We hebben geen enkel historisch gegeven en voor de vele legenden zijn er zelfs geen Bijbelse gronden. Marcus is een legende, een verzinsel. Dit klinkt misschien verrassend, maar als we er even bij stilstaan, dan hoeft dat niet, want bijna alles wat men in het christendom over de vroege oorsprong van de kerk zegt, mist elke historische grond. We weten ook niet of de apostelen echt bestaan hebben. Merk daarbij op dat Marcus wel als evangelist bekend is, maar volgens de Bijbel geen apostel was, hij behoorde niet tot de traditionele en legendarische oorspronkelijke twaalf. Toch was hij een van de pijlers waarop het christendom gebouwd was, een van de grootste heiligen, met talloze feesten en gebruiken en miljoenen kinderen die zijn naam dragen.

    Waar wil ik nu naartoe, zal je misschien vragen.

    Gisteren vernamen we dat de bisschop van Brugge bekend heeft dat hij jarenlang, ook toen hij al bisschop was, zijn neefje seksueel misbruikt heeft, zijn hele jeugd lang. Ik moet bekennen dat ik daardoor ontdaan en geschokt was. Ik heb de bisschop enkele keren ontmoet, maar er nooit een persoonlijk gesprek mee gehad. Hij stond bekend als een zeer pastorale figuur, een man van de volkskerk, veeleer dan een diepzinnig theoloog. Wanneer een dergelijke figuur plots van zijn voetstuk valt, dan stort ook je eigen wereld een beetje ineen. Hij maakte deel uit van mijn ruimere omgeving: hij was oud-student van ‘mijn’ faculteit in Leuven, collega en later bisschop van verscheidene West-Vlaamse Leuvense theologieprofessoren die ik tot mijn vrienden rekende. Hij was de afgevaardigde van de bisschoppen in de bestuursorganen van de Leuvense Katholieke Universiteit.

    Hij was dus ook gewoon een mens en in staat tot misdaden. Wij hebben de neiging om dat te vergeten, wij maken van hooggeplaatste personen al te gemakkelijk supermensen. We worden er helaas maar al te vaak pijnlijk aan herinnerd dat ze dat hoegenaamd niet zijn. Ze zijn niet beter dan wij. Ze begaan misstappen, net zoals wij. Er is dus geen enkele reden waarom we zouden verbaasd zijn wanneer dat uitkomt. Er is geen enkele reden om meer verontwaardigd te zijn dan in elk ander geval van diefstal, leugen, seksueel misbruik of welke misdaad dan ook. Mensen doen nu eenmaal dingen die niet mogen.

    En toch schokt deze kwestie ons veel meer dan wanneer we vernemen dat een onbekende, ergens, ooit, zich schuldig gemaakt heeft aan ongeoorloofd seksueel gedrag, want die feiten zijn er, laat ons daar toch maar zeer eerlijk in zijn, maar al te veel. Wie op dat punt zonder zonde is, werpe de eerste steen. Dat betekent niet dat we er onze schouders mogen over ophalen, zo van ach, het gebeurt nu eenmaal, nee, dat helemaal niet.

    Maar wanneer wij vernemen dat een bisschop, een pastor, een herder, een kerkelijk leider, die ons voortdurend voorhoudt hoe het moet en hoe het niet mag, zich niet eenmaal maar jarenlang, ook nog als bisschop, vergrijpt aan een minderjarige uit zijn directe omgeving, dan zijn we geschokt. Het is iets dat we niet verwachten, ook al zouden we eigenlijk beter moeten weten, want hij is immers ook ‘maar’ een mens.

    Het is niet zozeer zijn misstap die we veroordelen, wij weten immers dat ook wij die begaan. Het is de herhaling ervan, de duur, het patroon, de gewoonte, het volharden in de boosheid. En vervolgens en vooral, ook het verbijsterend stilzwijgen, het ontstellend verbergen van die verschrikkelijke waarheid, voor iedereen, de vrienden, de collega’s en de naaste medewerkers, de gelovigen, het kerkelijk gezag, het publiek. Een leven van onbeschaamde leugens, vijfentwintig jaar lang volgehouden, dag na dag, wel wetend dat een zwaard van Damocles boven je hoofd hangt. Wat is er gebeurd met de mensen die het wel wisten? Het slachtoffer zelf, zijn familie, de mensen die zij in vertrouwen genomen hebben? Welke druk heeft men op hen uitgeoefend? Hoe heeft men hun jarenlang angstig en beschaamd stilzwijgen gekocht en verkregen?

    Hoe is het mogelijk dat men zo een dubbel leven leidt en blijft leiden? Hoe kan een mens met die leugens leven? Hoe kan een publieke figuur en vooral een kerkvorst, een herder met die leugen leven en blijven leven, ook al dringt het slachtoffer herhaaldelijk aan op een publieke bekentenis, ook al dreigt men met bekendmaking, ook al biedt men de bisschop de kans tot eervol ontslag?

    Het moet zijn dat deze man zich het hoogheilige privilegie voorbehield om een dubbel leven te leiden, dat hij het recht opeiste om zichzelf te zijn, gewoon mens, naast zijn functie, naast zijn publieke leven en dat hij geloofde dat zijn verborgen persoonlijk leven hem er niet van weerhield om een volwaardig en voorbeeldig publiek leven te leiden, zelfs binnen de kerk. Hij heeft geweigerd om zijn functies neer te leggen tot het niet anders meer kon. Waarom? Omdat hij vond dat zijn persoonlijke misstappen niets te maken hadden met zijn openbare functie. Dat is, meen ik, de kern van het probleem en de oorzaak van al wat we meemaken in de kerk. Enkel in de kerk is een schaamteloze scheiding tussen wat men is en wat men preekt niet alleen aanvaard, maar zelfs onvermijdelijk.

    Ik heb er al eerder over geschreven, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=141243.

    De kerk verwacht van de gelovigen, maar inzonderheid van haar bedienaars, en hoe hoger op de hiërarchische ladder hoe meer, dat zij van onbesproken gedrag zijn. Maar dat is een onmogelijke opdracht, wij zijn inderdaad ‘maar’ mensen en zeker ons seksueel leven is nadrukkelijk niet zoals de kerk het voorschrijft. Er is niets dat op dat punt mogelijk of zelfs denkbaar is, dat mensen niet willen, proberen en doen. Dat weet men, ook binnen de kerk of men zou het moeten weten, na tweeduizend jaar christendom. Men weet dat men van de bedienaars van de eredienst niet het onmogelijke mag vragen en toch blijft men het doen. Meer nog, men blijft hen in onmogelijke situaties plaatsen.

    Als vertrouwenspersoon is de priester nog meer blootgesteld aan alle verleidingen dan anderen. Voor hulpverleners is seksueel misbruik een erkend beroepsrisico. Priesters zijn dus onvermijdelijk ook daders, dat weet men, dat weet iedereen, maar het wordt verzwegen en de kerk doet er niets aan, men houdt het priesterschap in stand en men houdt de priesters in functie, ook als zij zich misdragen hebben, keer op keer, tot het niet meer kan, tot het werkelijk publiek wordt, tot de pers of het gerecht er zich gaat mee bemoeien.

    De kerk verwacht, nee vraagt, eist van haar priesters en religieuzen dat zij maagdelijk leven, dat zij leven zonder seksualiteit, hetero of homo. Men kan net zo goed eisen dat zij afzien van eten of drinken of ademen. Het is ondenkbaar dat men dat niet weet, de kerkelijke archieven barsten uit hun voegen met de documenten die aantonen dat priesters ook mensen zijn. De kerk weigert evenwel halsstarrig het probleem te erkennen, weigert er iets aan te doen. Men houdt vast aan de talloze godsdienstige functies en legt die genadeloos op aan goedgelovige mensen terwijl men zeer goed weet dat ze niet in staat zijn om die functie te vervullen zonder te zondigen. Zo dwingt men die mensen om het noodlottige onderscheid te maken tussen de openbare functie en de zwakke mens die ze vervult. Wat meer is, men houdt dat vervloekte systeem wetens en willens in stand en gedoogt de evident ontelbare menselijke zwakheden van de bedienaars van de eredienst. Het is een vermaledijd nefast systeem, waarin de zondaars weten dat hun zonden hen niet alleen zullen vergeven worden, zelfs zonder biechten, maar dat ze zorgvuldig verborgen zullen gehouden worden voor de buitenwereld. Het is een witwasoperatie. Het is een schuldig stilzwijgen onder schuldige zwijgers.

    Waarom houdt de kerk vast aan dat malafide beleid? Omdat het enige andere dat ze kan doen, schuld bekennen is en het priesterschap afschaffen, zichzelf opheffen, erkennen dat de kerk een mislukking is, een misdaad tegen de mensheid.

    Ik ben dit verhaal begonnen met een gedicht over een legende. Vannacht zullen op de oude kerkhoven rond de verlaten kerken de ontroostbare schimmen ronddwalen van de ontelbare slachtoffers van de zonden van Gods priesters en hun bisschoppen, de zielen die geen rust vinden omdat het kwaad dat hen berokkend is geen naam heeft, omdat de misdaden die tegen hen begaan zijn geen schuldigen hebben, de zonden van hun belagers geen zondaars. In hun hart kunnen zij geen vergeving vinden voor wat hen is aangedaan, omdat de daders hun schuld niet kunnen bekennen, geen vergeving vragen, geen vergeving behoeven. De schuldigen zijn immers aangesteld om anderen te vergeven, niet om eigen misdaden te bekennen, zelfs niet voor zichzelf.

    De vigilie van Sint-Marcus. Vannacht, zoals elke nacht, huiveren in elke kerk de eeuwig gekwetste zielen van Gods slachtoffers, terwijl in hun groezelige kamers en hun pronkerige paleizen zijn priesters zich heimelijk verlustigen in hun vuig genot en hun godslasterlijke trots.

    Marcus de Evangelist is een legende, een mythe, een vertelsel, prietpraat. De kerk is gebouwd op een rots die Petrus heet, maar Petrus is ook een legende, een mythe, een sprookje; de mensenvisser is een rattenvanger van Hameln, een gruwelijk grijnzende grinnikende kinderlokker.

    De stoel van Sint-Pieter wankelt. Si j’étais Dieu, j’aurais pitié du coeur des hommes (Maeterlinck). Indien ik God was, dan stuurde ik de vier ruiters van de Apocalyps af op die heilloze, onzalige, liegende, bedriegende, stelende, verkrachtende, vretende, zuipende, schijnheilige godvergeten meute.




    Categorie:God of geen god?
    Tags:maatschappij
    17-04-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.the bright side of life
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Ik twijfel er geen ogenblik aan: André-(vul zelf in) Léonard, de rooms-katholieke primaat van België is een intelligent man, of althans iemand die op zijn minst over al zijn verstandelijke vermogens beschikt. Indien daarover ooit twijfel zou bestaan hebben, dan heeft hij die op overtuigende wijze weggenomen door zijn recente moedige publieke uitspraken over het seksueel misbruik door bedienaars van zijn eredienst.

    Vandaag vernemen we echter dat hij tijdens een kerkdienst ter nagedachtenis van de slachtoffers van de vliegramp met onder anderen de Poolse president, zou verklaard hebben dat zelfs deze ogenschijnlijk zinloze tragedie voor gelovigen toch zinvol kan en zelfs moet zijn. Het is de klassieke leer van de kerk: al wat God doet is wel gedaan. De Heer geeft, de Heer neemt, de naam van de Heer zij geprezen (Job, 1, 21).

    God doet alles, dus is alles ook goed gedaan. Er is niets dat zinloos is, het heeft allemaal een betekenis, God doet immers niets zonder bedoeling. Ook als wij het nu niet begrijpen, moeten we toch vertrouwen hebben in zijn Goedheid. Ooit, misschien pas in het hiernamaals, zal blijken dat ook deze tragedie past in het grote heilsplan dat God heeft met de mensheid en dat deze levens niet ten ondomme verloren gegaan zijn.

    Ik zei: het is de klassieke leer van de kerk, maar dat is maar gedeeltelijk waar. Er zijn gelukkig ook binnen de kerk mensen die er niet zo over denken. Ik heb het hier al eerder geschreven: over het probleem van het kwaad bestaat er ook binnen het christendom grote onenigheid en dat sinds het ontstaan van de kerk. Enkel in de meest fundamentalistische strekkingen kan men niet aanvaarden dat er echt kwaad bestaat, want dat zou afbreuk doen aan de goedheid (hij laat het kwaad toe) of de almacht (hij kan het niet verhinderen) van God.

    Het reële onheil dat wij allemaal met eigen ogen om ons heen zien, moet in die redenering eigenlijk goed zijn. Dat kan bijvoorbeeld als contrastervaring: men ziet het goede maar als het opvalt naast het kwade, dus is het kwade nodig om het goede te laten opvallen. Of het kan een louterende straf zijn voor begane misdaden of ontrouw aan God, dat was de uitleg in het Oude Testament. Of men moet het geheel bekijken: er sterven dagelijks baby’s, maar er zijn er veel meer die niet sterven: always look on the bright side of life, dierbare ouders die een kind verloren hebben…

    Hoe men het ook draait of keert, het is een absurde redenering en wie die vandaag nog verdedigt, weet dat het publiek dat niet meer aanvaardt, niet meer wil aanvaarden. Men is niet meer bereid om het onheil te bagatelliseren, enkel en alleen om geen afbreuk te doen aan een Godsbeeld dat volledig uit onze samenleving en zelfs uit onze godsdienst verdwenen is. Wij nemen het menselijk lijden ernstig en wij willen dat ook de kerk dat doet. Wij zijn niet meer bereid om van ons lijden afstand te doen ter wille van God. In een God die dat van ons zou vragen, kunnen wij niet meer geloven. Wij willen kunnen rouwen om ons verlies, afzien, de scherpe pijn voelen van de afwezigheid van onze geliefden. Dat alles moet ons helpen om stilaan, heel traag, ons verdriet te verwerken.

    Als iemand ons nu komt vertellen dat wat ons overkomen is helemaal geen onheil is, in tegendeel, zelfs iets goeds, omdat het door God gewild is en God kan nu eenmaal niet verantwoordelijk zijn voor onheil, dan is dat voor ons onaanvaardbaar: wij kunnen het niet aanvaarden en we willen het ook niet.

    Ik ben vertrokken van de stelling, die ik bewezen achtte, dat het hoofd van de katholieke kerk in België beschikt over ten minste normale verstandelijke vermogens. Wanneer die man dan herhaaldelijk een voorstelling van zaken geeft die volledig afwijkt van elke normale perceptie, dan moeten wij besluiten dat hij, aangezien hij niet waanzinnig is, moedwillig de waarheid verdraait. In het Nederlands heet zoiets liegen.

    De aartsbisschop is daarmee niet aan zijn proefstuk. Ook over de aardbeving in Haïti wist hij te vertellen dat God daar wel degelijk aanwezig was. Met andere woorden: ook dat heeft God gewild en ook dat is dus geen onheil maar intrinsiek goed… Wij moeten, zegt deze priester Gods, vertrouwen op God. God kan het onmogelijke. Zie maar, zo vervolgt hij, naar de wonderlijke vermenigvuldiging van de broden en de vissen (Mat. 14).

    Het aanhalen als overtuigend materiaal van een Bijbels wonder is op zichzelf bijna een mirakel. Er is niemand, werkelijk niemand in onze contreien die vandaag nog aanneemt dat de Bijbelse mirakels letterlijk moeten genomen worden. Daarover was men het zelfs in de 17de eeuw al zo goed als eens. Wij zijn ten hoogste bereid om aan die verhalen een symbolische betekenis te geven: God zorgt voor ons, bijvoorbeeld. Niemand die nog echt gelooft, indien iemand dat ooit heeft gedaan, dat Jezus echt met vijf broden en twee vissen een grote menigte te eten heeft gegeven. Het is een verhaal, meer niet, het is geen historisch feit, dat kan ook niet, kom nou.

    Monseigneur Léonard is geen idioot. Hij kent zijn Bijbel en zijn theologie veel, veel beter dan ik. Hij kent ook de kritiek daarop, hij weet precies wat ik hier vertel en nog veel meer. En toch heeft hij gezegd wat hij heeft gezegd en hij zal dat ongetwijfeld nog dikwijls doen. Wat beweegt iemand om zo de waarheid geweld aan te doen? Is het mogelijk dat een verstandig mens wetens en willens onzin vertelt? Is het denkbaar dat deze man werkelijk de leugens gelooft die hij verkondigt?

    Wanneer we op die vragen een eerlijk antwoord durven te geven, hebben we een stap gezet in de goede richting, een stap die ons allicht verwijdert van God, maar die ons dichter brengt bij onze medemens.




    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    16-04-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De best mogelijke wereld, Steven Nadler
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    H

    et christendom is niet, zoals het Credo zegt: een, heilig, apostolisch en katholiek; dat is het nooit geweest en er is weinig kans dat het er ooit komt.

    De apostelen waren het al tijdens zijn leven oneens met Jezus. Na zijn dood verschilden hun onderlinge interpretaties van de Blijde Boodschap grondig. Ook de vier evangelies vertonen belangrijke verschillen. Met Paulus ging het pas helemaal mis: hoewel hij Christus nooit gekend had en het dus allemaal van horen zeggen had, legde hij zijn doctrinele wil op aan de jonge kerken. Paulus’ ideeën zijn zonder enige twijfel bepalend geweest voor de leer van de kerk. Maar in de eerste eeuwen waren er over alles en nog wat talloze opvattingen in de verschillende kerken. Later, toen het christendom de staatsgodsdienst van het (laat-) Romeinse Rijk was, probeerde men een beetje orde op zaken te brengen, maar dat is nooit echt helemaal gelukt, hoeveel concilies men er ook aan wijdde. Het centraal gezag in Rome, waar zowel de keizer als de paus zetelde, besliste dan maar wat de officiële leer was; de andere opvattingen waren meteen ketters en die werden precies zo behandeld als vroeger de christenen, men wist nog goed hoe het moest…

    Nochtans liet niet iedereen zich afschrikken en dus werd de grote onenigheid, naast al de kleine verschillen, uiteindelijk ook vastgelegd. Zo kwamen er twee Romeinse Rijken, een in het Westen en een in het Oosten, Rome en Byzantium en zo is het kerkelijk nog altijd. Dat was echter slechts de voorbode van de grote verscheurdheid die blijkbaar onvermijdelijk is in het christendom. De Reformatie bracht een nieuwe definitieve scheiding van de wegen en van de geesten: nu waren er ook Protestanten en Anglicanen, elk officieel erkend door het wereldlijk gezag.

    Ook binnen de steeds kleiner wordende katholieke kerk was er geen eensgezindheid, verre van. Steeds is er discussie geweest, niet (alleen) over het aantal kandelaars op het altaar, maar over de essentie, over de leer zelf, over de dogma’s. Theologen hebben elkaar steeds heftig bestreden over de meest fundamentele punten van het geloof: God, Jezus, de Bijbel, de onsterfelijke ziel, het hiernamaals, hemel, vagevuur en hel, engelen, duivelen, heiligen, de eucharistie, de biecht, genade en zonde… 

    Ook vandaag nog zijn er geen twee (katholieke) theologen die over al deze kwesties hetzelfde denken. En voor zover de gelovigen wakker liggen van de kernvragen van hun geloof, zijn er ook onder hen geen twee die het eens zijn. Men gelooft wat men graag gelooft; wat niet past in het eigen stramien, dat wuift men gewoon weg, zonder er lang bij stil te staan. De kerk zelf heeft al lang alle pogingen opgegeven om te bepalen wat het minimum is dat men moet geloven om zich nog christen (katholiek, protestants enzovoort) te mogen noemen. Zelfs het credo of de tien geboden zijn geen norm meer. Christen zijn is een zeer rekbaar begrip geworden, zoals blijkt uit het boek met die titel van Hans Küng.

    In de tweede helft van de zeventiende eeuw, de periode 1650-1700, was de toestand van de kerk in West-Europa erg verward. De grenzen van het katholicisme en het protestantisme waren vrij duidelijk getrokken, met de pen én met het zwaard. Ze vielen grotendeels samen met de landsgrenzen. Frankrijk had lange tijd geaarzeld, met het Edict van Nantes hadden de Franse protestanten, de Hugenoten, een beperkte godsdienstvrijheid gekregen, maar aan die privileges werd nadien voortdurend geknaagd; met de val van La Rochelle in 1629 kwam er in de praktijk een einde aan het gedoogbeleid. In 1685 werd het edict dan officieel herroepen: de revocatie. Een half miljoen Franse protestanten ontvluchtte het vaderland. Nu was ook Frankrijk, de oudste dochter van de katholieke kerk, eenvormig katholiek, of dat dacht men toch.

    Niets was minder waar. De verhoudingen met Rome bleven gespannen, want de Franse koningen en kerkvorsten waren niet van plan om aan de paus en de Roomse hiërarchie enige zeggingsmacht te geven over de Gallicaanse kerk, noch voor de benoeming van kardinalen, bisschoppen, abten en prelaten, noch over de eigen interpretatie van dat katholicisme. Zo was er het Jansenisme, een typische beweging binnen de Franse kerk, met belangrijke denkers als Blaise Pascal, die van de Pensées en vooral Antoine Arnauld (1612-1694). De invloed van Descartes was ongemeen groot, zowel bij zijn volgelingen als bij zijn tegenstanders. Nicolas Malebranche (1638-1715) was zo een gelovige cartesiaan. De Jezuïeten waren de tegenstanders van beide tendensen, zij verdedigden de Roomse leer en de (wereldlijke) ambities van de paus.

    Een andere cruciale figuur uit die periode is de Duitse filosoof Gottfried Wilhelm Leibniz (1646-1706). Hij was protestants, maar heeft zich zijn hele leven lang ingespannen om tot een algemene verzoening te komen: tussen de verschillende strekkingen onder de protestanten, maar ook tussen de katholieken en de protestanten en zelfs tussen de (Franse) katholieken onderling.

    Over die drie figuren: Arnauld, Malebranche en Leibniz heeft de bekende Amerikaanse historicus Steven Nadler een merkwaardig boek geschreven: The Best of All Possible Worlds. A Story of Philosophers, God and Evil, xii + 300 pp., notes, bibliography, index, Farar, Straus and Giroux, New York, 2008, hardcover, $ 25.00. Ik kocht mijn exemplaar bij Amazon bij verschijnen voor $ 16.50, maar je kan het vandaag al kopen voor ongeveer $ 5.00 bij Amazon… Zo gaat het met boeken die geen bestsellers zijn.

    Ik sprak hier al met veel lof over andere boeken van professor Nadler en had ook het genoegen hem te begroeten na een interessante lezing aan het Hoger Instituut Wijsbegeerte in Leuven. Hij was toen zo vriendelijk een opdrachtje te schrijven in twee van zijn boeken. Ik heb ook genoten van dit boek. Het is een wetenschappelijk werk, dat is duidelijk, maar het is zeer goed leesbaar voor elke geïnteresseerde leek. Nadler behoort tot die groeiende en boeiende groep historici die zich bezighouden met wat in het Duits Ideengeschichte heet, de history of Ideas. Het is een onderdeel van de geschiedenis van de filosofie dat de evolutie van de menselijke ideeën bestudeert en wat kan er nu boeiender zijn dan dat?

    Zoals Steven Nadler in zijn inleiding stelt is de discussie tussen deze drie protagonisten een fascinerend moment in die Ideengeschichte, waarin de tijdloze kwesties ter sprake komen over de wereld, de menselijke natuur, ethiek, vrijheid, rede en vooral: God.

    Het is evident dat die belangrijke denkers, Descartes meegerekend, over die grondvragen van de filosofie én van het geloof, ernstig nagedacht hebben, met kennis van zaken. Zij hebben zich laten inspireren door hun voorgangers, tot de klassieke oudheid toe, maar hebben elk een eigen synthese gemaakt, waarin zij zich ook afzetten tegen hun voorgangers, tegen elkaar en ook tegen de officiële leer van de kerk. In die periode was het nog niet gemakkelijk om dat te doen: de behoudsgezinde krachten waren bijzonder groot, zowel in de kerk, de academische wereld als in de politiek. Controversiële opinies waren het mikpunt van kritiek en zelfs van vervolging. Antoine Arnauld heeft een groot gedeelte van zijn leven in ballingschap doorgebracht, onder meer in Brussel, op de vlucht voor zijn belagers. Het was voor deze denkers belangrijk dat zij hun ideeën konden uiten, vooral in hun publicaties, ook als de autoriteiten het daarmee niet eens waren. Zij zijn vaak verplicht geweest om bepaalde stellingen omfloerst weer te geven of ze te plaatsen naast de officiële en om kniebuigingen te doen naar de gevestigde machten en krachten, maar dat heeft hen niet weerhouden om hun overtuigingen met verve naar voren te brengen.

    Zij hebben zich geconcentreerd op de verhouding tussen God en de mens. De middeleeuwse en scholastieke devote opvattingen over een almachtige, alwetende, algoede God konden zij niet meer aanvaarden of rechtvaardigen. Zij zochten naar nieuwe, redelijke verantwoordingen voor het geloof. Maar precies daardoor kwamen zij in botsing met hun voorgangers, met de autoriteiten en met elkaar. Wanneer men over God spreekt vanuit de filosofie, vanuit de rede, spreekt men van theodicee, een term die Leibniz heeft uitgevonden en gebruikt als titel van een van zijn boeken. De diepgelovige maar verstandige en redelijke mensen die zij waren, konden geen vrede nemen met het geloof alleen als de grond voor het bestaan van God en voor een beschrijving van zijn attributen.

    Een eeuwige vraag die zich stelt in de verhouding tussen God en mens is die van het kwaad. We hoeven er voor niemand een tekeningetje bij te maken en dat was toen ten minste even weinig nodig: het gaat niet altijd goed in onze wereld. Hoe kan je dat verzoenen met een God die het goed voor heeft met zijn schepping? Gelovige filosofen wringen zich nog altijd in bochten om een slangenmens jaloers te maken wanneer ze voor dat probleem oplossingen aanreiken.

    Ook wat Arnauld en Leibniz daarover geschreven hebben behoort tot dat onderdeel van het Alpijns skiën: de grote slalom; overtuigend is het niet. Malebranche was de enige die toegaf dat er echt kwaad was in de wereld en dat God ook daarvoor verantwoordelijk was. Maar dat viel niet in goede aarde bij zijn collega’s: als God de oorzaak is van het kwaad, hoe kan hij dan nog de Goede God zijn? Als hij een minder dan volmaakte wereld heeft afgeleverd, hoe zit het dan met zijn almacht?

    In die tijd was er ook een verhitte discussie binnen het christendom over de genade. Vandaag weet geen enkele gelovige nog wat dat is, maar precies daarover ging de bloedige strijd tussen katholieken en protestanten en tussen protestanten onderling. Genade is een gave van God aan de mens om hem/haar te ‘redden’, tot zaligheid te brengen. Maar hoe werkt die genade? Wie krijgt ze en wat doet ze met de mens? Kan men eraan weerstaan? Hoe moet het met de menselijke vrijheid?

    Uiteindelijk is het de vraag naar God zelf. Vroeger werd alles uitgelegd door de tussenkomst van God, maar ook al rond 1650-1700 was het domein van de wetenschap sterk uitgebreid. Men ontdekte allerlei wetmatigheden binnen de natuur, die ook zonder tussenkomst van God de wereld draaiend hielden of die ook gelden als er geen God is. Denk aan de stelling van Pythagoras (klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=305) of aan de eigenschap van driehoeken: de som van de drie hoeken is gelijk aan 180°. Dat is zo voor gelovigen, andersgelovigen en heidenen, je hebt daarvoor geen God vandoen. Vandaag hebben we voor ongeveer alles dergelijke wetenschappelijke verklaringen. We hebben ook vastgesteld dat morele voorschriften niet (noodzakelijk) iets met God te maken hebben. Wat doet God dan nog? Het was de vraag die men zich toen ook al stelde.

    Een van de moeilijkheden bij het spreken over God is de taal die we gebruiken. Wanneer we zeggen dat God almachtig is, wat bedoelen we dan? Malebranche nam aan dat God overduidelijk niet alles kan: 2+2=4 en ook God kan er geen 5 van maken. God is niet in staat om logisch onmogelijke dingen te doen: hij kan het niet tegelijk laten regenen en niet regenen op dezelfde plaats. Descartes en Arnauld zijn het daarmee niet eens: voor hen is God werkelijk almachtig: hij kan alles, ook het onmogelijke (maar hij doet het niet…). God had het universum anders kunnen maken, met een andere wiskunde, met totaal andere wetten. Er zijn geen grenzen aan de almacht van God. Leibniz houdt het erbij dat God de best mogelijke wereld geschapen heeft.

    Ons spreken over God is ontoereikend. We spreken over ‘hem’ als over een mens, we hebben het over zijn wil, zijn zorg, zijn goedheid, zijn genade, we spreken over een persoonlijke God en dat is hij niet. Veel van de problemen lossen vanzelf op als we afstappen van een dergelijk antropomorf godsbeeld. Het is slechts een logische volgende stap naar de vraag: is er wel een God? Hebben we echt een God nodig om de wereld uit te leggen? Gaat het niet veel gemakkelijker zonder God?

    Je ziet, het zijn vragen die wij ons (af en toe…) nog altijd (zouden moeten) stellen en de antwoorden wijken niet echt af van de oplossingen die men er in de jaren 1650-1700 voor bedacht heeft. Denk aan de verhouding tussen God en mens en wetenschap binnen de (strikte) Islam: het is dezelfde discussie.

    Steven Nadler vergelijkt voortdurend en in groot analytisch detail zijn drie hoofdfiguren. Dat is interessant, maar ook een beetje academisch. Ik zat voortdurend te denken: waarom de discussie niet opentrekken en er een hedendaags standpunt bij betrekken? Waarom ze enkel met elkaar vergelijken en niet met een externe toetssteen? Het atheïsme is niets anders dan verder doordenken op de onvermijdelijke moeilijkheden van elke theodicee, elke redelijke verantwoording van het geloof. Het geloof in God, op elk van de miljoenen manieren waarop dat gebeurt, is een manier om de plaats van de mens in het heelal te duiden; het atheïsme is niets anders.

    Nadler laat niet in zijn hart kijken, hij zet zichzelf niet in het rijtje van Dawkins, Dennett, Harris, Hitchens, Onfray en de vele andere filosofen en wetenschappers die recentelijk openlijk hun atheïstische overtuiging hebben naar voren gebracht en verdedigd. Hij is de onpartijdige, objectieve historicus, die de verschillende ideeën uit de geschiedenis nauwkeurig onderzoekt en ze voorstelt in hun historische context, zonder er een oordeel over te vellen. Maar hij kon het niet laten om aan zijn boek een finaal hoofdstuk aan toe te voegen, onder de titel The Specter of Spinoza.

    Steven Nadler is de auteur van de beste recente biografie van Spinoza en van een uitstekende handleiding bij de Ethica, naast een boek over de controverse over de onsterfelijkheid van de ziel bij Spinoza, zijn voorgangers en zijn tegenstanders en naast vele andere artikels over Spinoza. Hij is met andere woorden een van de meest gerenommeerde hedendaagse specialisten voor Spinoza en voor de 17de-eeuwse filosofie. In zijn helder afsluitend hoofdstuk stelt hij de atheïstische filosofie van Spinoza regelrecht tegenover de uiteindelijk hopeloos steriele discussies van de theodicee. Spinoza bekijkt dezelfde wereld die ook gelovige theologen, filosofen en wetenschappers voor zich zien, maar hij benadert die wereld op een andere manier. Hij elimineert de persoonlijke God met zijn voorzienigheid, zijn bestraffing van de zondaars en de redding van (sommige) gelovigen. Meteen verdwijnt ook de genade, de onsterfelijke ziel en het hiernamaals, de engelen, duivels, heiligen. Er is nog plaats voor religie en ritueel binnen een universele ‘kerk’, maar niet voor afgoderij, aanbidding en verering en ook niet voor een afzonderlijk, eigen kerkelijk gezag: het is de burgerlijke maatschappij die toezicht houdt op het religieus leven. Een utopie?

    Men kan moeilijk anders dan in de structuur zelf van dit werk de persoonlijke voorkeuren van de auteur te onderkennen.

    Wie vlot Engels leest, zal niet aarzelen om zich deze mooie hardcover aan te schaffen, zeker aan deze spotprijs! Maar er is goed nieuws voor lezers die verkiezen om het in het Nederlands lezen: het boek is vertaald onder de titel De best mogelijke wereld en uitgegeven bij Atlas/Veen, ISBN 9045014130, ongeveer € 24.

     


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    09-04-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Libertijn?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    De laatste boekbespreking die je hier kon lezen dateert al van 27 februari 2010. Heb ik sindsdien het lezen afgezworen? Geen van mijn lezers zal dat geloven en terecht: mijn dagen zijn nog steeds grotendeels gevuld met lezen, ik zit nog altijd met de neus in de boeken.

    De inspiratie voor mijn lectuurkeuze vind ik vaak in andere boeken. Als ik een nieuw boek vastneem, lees ik eerst de bibliografie, daarna de inleiding en dan gaat het boek op de boekenplank bij de andere die op lezing wachten en dat zijn er gelukkig en helaas niet weinig. Werken die herhaaldelijk vermeld worden in de bibliografie van de boeken die ik lees, inzonderheid in de boeken die ik interessant, boeiend, goed geschreven en belangrijk vind, trekken onvermijdelijk mijn nieuwsgierige aandacht. Zo ben ik op het spoor gekomen van onder meer Jonathan Israel, Antonio Damasio en Steven Pinker.

    René Pintard was ook een auteur die op die manier al een hele tijd nadrukkelijk in mijn blikveld gekomen was, met zijn Le libertinage érudit dans la première moitié du XVIIe siècle.

    Toen ik hem zocht bij enkele internetboekhandels, schrok ik van de prijs: meer dan 100 euro… Op antiquarische sites was het niet veel beter: ongeveer 70 euro. Dan maar op zoek in de Leuvense universiteitsbibliotheek. Daar bleken twee exemplaren aanwezig te zijn; een bevindt zich in het Tabellarium van de Bibliotheekcentrale aan het Ladeuzeplein, waar bijzondere uitgaven bijeen staan. Ik daarheen en dank zij de vriendelijke en behulpzame medewerker had ik het boek eindelijk in handen. Maar… je mag geen boeken ontlenen die zich in het Tabellarium bevinden. Het is een boek van bijna 800 bladzijden, kleine druk; het exemplaar in het Tabellarium is een ingebonden fotokopie van mindere kwaliteit. Ik was om deze redenen niet geneigd om gedurende de tijd die nodig was om het indrukwekkende boek te lezen, mijn tenten op te slaan in het Tabellarium, hoe aangenaam de omgeving daar ook is. 

    De medewerker van het Tabellarium vestigde mijn aandacht op het bestaan van een tweede exemplaar, dat zich in de bibliotheek van de Kortrijkse Campus bevindt en dat een originele uitgave is, geen fotokopie, allicht zelfs het origineel van de Leuvense kopie. Toen ik navraag deed, bleek dat ik dit exemplaar naar Leuven kon laten komen via het Interbibliothecair leenverkeer (IBL), mits het betalen van de geringe som van twee euro, maar vooral: dat ik dat exemplaar wel mocht ontlenen! Zo gezegd, zo gedaan en enkele weken later kreeg ik een e-mailbericht dat mijn boek op mij lag te wachten. Tegen de tijd dat ik het ging afhalen, was echter al de helft van de maand verlopen van de toegemeten ontleenperiode. Gelukkig bleek ook de medewerker van de afdeling IBL vol begrip en verlengde de periode gul met een maand. Fier als een pauw trok ik met ‘mijn’ boek naar huis: een mooi gebonden exemplaar, fraaie lederen kaft, crèmekleurig papier. Ik zette me onmiddellijk aan het lezen.

    Het is de moeite om even stil te staan bij de drukgeschiedenis (printing history) van dit boek. Het is geschreven in de periode 1932-38, op basis van research die al in 1925 begonnen was. Het uitbreken van de oorlog stelde de publicatie uit tot 1943, toen men de uiterst schaarse papiervoorraad, bestemd voor een wetenschappelijk tijdschrift, besloot aan te wenden voor dit boek. Het werd geen luxueuze uitgave: kleine letter, een meer dan volle bladspiegel, bijna geen marges links, rechts, onder of boven. De voetnoten en het wetenschappelijk apparaat danig ingekort en in een nog kleiner lettertype. Ook het zetwerk was verre van optimaal: veel van de letters dansen, de uitvulling is zeer onregelmatig. Alleen de orthografie is perfect: er staan géén (!) tikfouten in en bij mijn weten slechts één keer een grammaticale fout (le voor la discussion, p. 506). Maar het is niet de uitgave van 1943 die ik in handen kreeg, die is absoluut onvindbaar. Gelukkig is er de uitgeverij Slatkine in Genève die in 1982 een anastatische uitgave bracht, een kopie, zeg maar, van de oorspronkelijke, een herdruk zonder het zetwerk opnieuw te doen. Dat heeft naast de evidente financiële voordelen ook duidelijke nadelen.

    Om te beginnen neemt het al de nadelen over die ik vermeldde bij de oorspronkelijke uitgave. Komen daarbij: bij het (fotografisch) kopiëren van de tekst neemt men ook een beetje de achtergrond mee, die dan als een min of meer grijze fond verschijnt bij het drukken, of als vervelende kleine grijze vlekjes; naargelang de belichting en de kwaliteit van de originele afdruk van elke bladzijde, wisselt ook de kwaliteit van de afdruk van de kopie. Soms zijn de letters zwart, helder en scherp, soms meer wazig en grijs. Dat was dus zo in het exemplaar (1982) dat ik in handen had.

    Daarin staat ook een kopie van een artikel van de hand van de auteur, René Pintard (1902-2002), waarin hij onder meer toelicht waarom hij toen, op 80-jarige leeftijd, er niet meer toe gekomen was om een volledig nieuwe, herziene uitgave te brengen van zijn boek uit 1943.

    Tijdens het lezen van het boek was ik op een gegeven ogenblik zo onder de indruk, dat ik besloot om mij het boek ook zelf aan te schaffen. Dan hoefde ik me ook niet opgejaagd te voelen door de onheilspellend naderende vervaldag van de uitleenperiode.

    Slatkine geeft het boek nog altijd uit, er is een herdruk, nog steeds anastatisch, van 2000. Die is te koop bij Slatkine zelf, voor 100 Zwitserse frank, ongeveer 70 euro. Daar komen nog de verzendkosten bij. Ik dus op zoek naar een minder dure versie en uiteindelijk heb ik die ook gevonden, via de Franse internetverkoopsite PriceMinister, waar ik bij één boekhandelaar in Frankrijk een exemplaar vond voor 48 euro plus 14 euro verzendkosten. Bij PriceMinister mag je ook een lager bod doen, dus deed ik dat maar: 36 euro plus 14 euro verzendkosten, samen mooi rond 50 euro, je weet nooit hoe een koe een haas vangt. Tot mijn verrassing werd mijn bod aanvaard en bleken de verzendkosten slechts negen euro te zijn, dus alles samen 45 euro, niet slecht! Een week later was ik dus de exclusieve bezitter van het elusieve boek. Het papier bleek van een iets minder kwaliteit te zijn en gewoon wit, met een papieren omslag en wel genaaid maar geplakt, niet gebonden.

    De kwaliteit van het drukwerk was dus bedenkelijk en dat zal ik geweten hebben: hoofdpijn, brandende ogen, duizeligheid… Naast de fysieke inspanning was er ook de intellectuele: Frans is mijn derde taal, ver na Engels, dat mijn eerste taal geworden is voor het lezen. Het Frans van professor aan de Sorbonne René Pintard en van voor de Tweede Wereldoorlog is ook niet alledaags: dit is literatuur van niveau. Ik had dus constant een Frans-Nederlands woordenboek naast me. Voor het Engels gebruik ik nooit een vertaalwoordenboek, steeds een Engels verklarend woordenboek, hoofdzakelijk Webster’s New Collegiate Dictionary (1979) of een geïllustreerde luxe-uitgave op groter formaat van The American Heritage Dictionary, Fourth Edition (2000). Voor het Frans stelde ik me tevreden met het bescheiden maar handige woordenboek van Wolters, 13de druk (1958), dat me geen enkele keer in de steek heeft gelaten, veeleer dan de geïllustreerde Petit Larousse, grand format 2003 te raadplegen die naast me ligt bij de computer.

    Ik heb dus meer dan een maand lang verbleven in de Franse wereld van de eerste helft van de zeventiende eeuw, in het Frans en de gedachtewereld van René Pintard en bij de libertijnen van die tijd.

    Libertinus is het verkleinwoord van libertus of liberatus, letterlijk ‘bevrijd’. Het komt uit de Handelingen van de Apostelen, hoofdstuk 6, vers 9, waar het verwijst naar Joden die door de Romeinen gevangen genomen waren en weggevoerd, maar later bevrijd en teruggekomen waren naar Israel en daar een eigen synagoge hadden. Veel later, in 1544 is die Bijbelse term in Genève door Calvijn aangewend om de opposanten aan te duiden van zijn strenge leer en nog later voor tegenstanders van elke kerkelijke leer en uiteindelijk, bij Molière bijvoorbeeld en sindsdien algemeen, voor personen die lak hebben aan elke moraal. Wij herinneren ons de kortstondige libertijnse politieke partij van Jean-Pierre Van Rossem.

    Toen ik in de Leuvense bibliotheek naar dit boek informeerde, reageerde men met een nauwelijks verholen geamuseerd lachje dat ik echter in mijn louter wetenschappelijk geïnspireerde onschuld niet begreep; de medewerker van het Tabellarium legde me fijntjes uit dat men dacht dat het om een ‘libertijns’ werk ging, dat zich bij de erotica bevond, in de enfer, dat gedeelte van de bibliotheek waar men gewaagde of verboden publicaties bewaart en waartoe je enkel met speciale toelating toegang krijgt. Niet dus.

    De libertijnen uit de eerste helft van de 17de eeuw waren af en toe ook wel losbandig en zedeloos, of toch sommigen van hen, maar de term verwijst in de eerste plaats naar vrijdenkers, atheïsten zouden we nu zeggen, een term die toen gewoon levensgevaarlijk was. Libertin, libertinage zijn dus eufemismen, net zoals ‘vrijdenker’ trouwens. Voor de kerk stond vrijdenken gelijk met zedeloosheid, een deugdzame atheïst was ondenkbaar, tot Bayle in zijn woordenboek een uitgebreid artikel schreef over Spinoza, waarin die wel beschuldigd werd van atheïsme, maar waarin zijn moreel hoogstaande levenswijze en de voorname ernst van zijn filosofie werd geprezen. De kerkelijke hiërarchie vond dat nonsens: wie het geloof afzwoer, deed dat om zich te onttrekken aan de morele regels, om ongehinderd te kunnen zondigen, zich te buiten te gaan aan alle mogelijke uitspattingen en liederlijkheden.

    Men zal het mij niet kwalijk nemen dat ik zelfs geen poging waag om een boek als dit en van 800 bladzijden samen te vatten. Ik beperk me wijselijk tot enkele bedenkingen.

    Het valt op hoe verrassend modern de personages zijn uit die periode, nu vierhonderd jaar geleden. Zij verschillen op geen enkel belangrijk punt van ons. Ze denken zoals wij, praten en schrijven zoals wij en handelen ook zoals wij.

    De beschreven personen behoren zeer duidelijk tot de hogere klassen: de landadel, de hofadel, de rechterlijke macht, de hogere clerus, de rijkste kooplui. Af en toe verschijnt er een zoon van eenvoudige lieden, maar die werkt zich dan op basis van zijn verstandelijke vermogens spectaculair snel op tot een of andere belangrijke post, zonder evenwel ooit het stigma van zijn afkomst te verliezen. Er is een zeer duidelijk onderscheid tussen het filosofisch ongeloof van de libertijnen en het onwetend en onverschillig ongeloof van de vulgaire massa’s.

    Onder elkaar konden de libertijnen alles zeggen en ze deden het met plezier en overtuiging tijdens hun vriendschappelijke bijeenkomsten. In hun briefwisseling waren ze meer voorzichtig; ze namen hun toevlucht tot het Latijn, soms zelfs het Grieks, ook als ze in het Frans schreven, en tot coderingen en pseudoniemen wanneer ze vrijmoedige gedachten naar voren brachten. In hun publicaties waren ze hinderlijk huichelachtig: ze hoedden zich ervoor om zich uitgesproken tegen de kerk of de theologie te keren; hun kritiek en ongeloof verstopten ze achter allerlei min of meer subtiele omschrijvingen en allusies.

    Om te kunnen overleven, zeker op een aangename manier, was toen, zoals nu, geld nodig, veel geld. De libertijnen die geen vaste inkomsten hadden, bijvoorbeeld uit landerijen en erfelijk bezit, moesten die zien te verwerven uit lucratieve aanstellingen aan het hof, in de administratie of in de kerk. Maar dergelijke postjes brachten met zich mee dat elke verdenking van libertinage niet alleen tot onmiddellijk ontslag kon leiden maar zelfs levensgevaarlijk was. Geen enkele van de beschreven libertijnen is helemaal trouw gebleven aan zijn jeugdige overtuigingen. Allen hebben ze zich vroeg of laat aan de kant van het establishment geschaard en hebben dan, ten minste publiekelijk, verzaakt aan hun libertijnse opvattingen of hebben die zorgvuldig verzwegen en verborgen.

    De katholieke kerk, zowel in Rome als lokaal, en de katholieke vorsten hebben protestanten en libertijnen massaal en letterlijk, zonder enige scrupule omgekocht met geld, aanstellingen, landerijen, bezittingen… Bekeringen werden cash betaald, soms herhaaldelijk: er waren ongure types die zich bij verscheidene instanties van verschillende kerken tegelijk aanboden om zich tegen vergoeding of lijfrente te bekeren.

    De erudiete libertijnen, dus de hooggeschoolde vrijdenkers of de intellectuele atheïsten waren een zeer kleine minderheid. Zij waren zich daarvan trots bewust en cultiveerden die elitaire status. Ze vormden een kleine intellectuele gemeenschap, een geheim gezelschap, een club van gelijkgezinde bevoorrechte leden die bijna dagelijks bijeenkwam, samen at en dronk en praatte en elkaars boeken kocht en las. Ze zorgden ook voor elkaar wanneer iemand in moeilijkheden geraakte of tijdelijk materiële hulp of opvang nodig had.

    Het is zeer moeilijk om uit hun geschriften, zelfs hun privé brieven, op te maken hoe ver hun vrijzinnigheid ging. Wat zij formuleerden was vooral kritiek, op alles en nog wat, ook op de meest fundamentele dogma’s van de kerk. Maar nooit liet iemand zich betrappen op een openlijk afzweren van het bestaan van God, de heiligen, de engelen en de duivels, mirakels, aflaten, de hemel en de hel, de ziel en het hiernamaals. Ze maakten een absoluut onderscheid tussen wat men kon weten als rationeel mens en wat als gelovige, op basis van de Goddelijke openbaring en de leer van de kerk. Vanuit hun rationaliteit bewezen ze dat elk zogezegd mirakel een logische en natuurlijke verklaring had, maar als gelovige hielden ze vol dat mirakels wel degelijk (in principe kunnen) bestaan. 

    Dat ging zover dat ze bijvoorbeeld het bestaan aanvaardden van twee ‘zielen’, een materiële die we van onze ouders overerven en die verdwijnt bij ons afsterven en een andere, immateriële en dus onsterfelijke die door God wordt ingestort bij de geboorte (maar waaraan ze verder geen enkele functie toekenden). Sommigen reisden frenetiek de christelijke wereld rond om overal vreemde natuurverschijnselen, wonderen, bezetenheid, verschijningen enzovoort op te sporen, te analyseren en te verwerpen als fopperij of terug te voeren op natuurlijke oorzaken. Maar hun relaas daarover was steeds slechts een impliciete veroordeling. Nooit hebben ze openlijk de stap gezet naar het atheïsme, hoewel ze daartoe alle voorbereidende stappen hebben gezet. Het is onmogelijk dat ze zich daarvan zelf niet bewust geweest zijn. Zij hebben dus het dubbelzinnig spel volop meegespeeld, enerzijds uit vrees voor de gevolgen voor zichzelf, voor hun lijfsbehoud, hun carrière, hun status, maar ongetwijfeld ook vanuit een voor ons onbegrijpelijk en zelfs onaanvaardbaar moreel voorbehoud.

    Die laatste gedachte moet ik echter toch ernstig nuanceren.

    Zolang ik aan de Katholieke Universiteit te Leuven werkte, eerst gedurende dertig jaar als administratief secretaris van de Faculteit Godgeleerdheid en de laatste (bijna) tien jaar in de centrale administratie, heb ook ik mij onthouden van publieke uitspraken over mijn ongeloof. Nooit heeft iemand mij dat bevolen of zelfs maar aangeraden. Het was een vorm van zelfcensuur: je deed niet aan nestbevuiling. Pas sinds ik op pensioen ben en dus financieel onafhankelijk, voel ik me bevrijd om mijn ideeën te ontginnen en de resultaten daarvan, wat die ook zijn, zonder enige terughoudendheid bekend te maken, zowel aan de mensen in mijn omgeving als hier, op mijn publieke website. Ik hoef nu immers geen enkele reprimande te vrezen, geen enkel ongemak, geen negatieve invloed op mijn carrière of reputatie.

    Bij mij is de evolutie dus in omgekeerde richting gegaan. Terwijl de libertijnen op jeugdige leeftijd hun opstandige en kritische ideeën cultiveerden en uitwisselden, is dat bij mij pas op rijpe leeftijd gebeurd. Terwijl zij in de laatste periode van hun leven de kant van koning en kerk gekozen hebben, heb ik de precies dan de moed gevonden om in de herfst, de Indian Summer van mijn leven terug te keren naar de iconoclaste gedachten van mijn jeugd, die gedurende veertig jaar in de ijskast waren gebleven.

    Voor mij was dit boek een ware openbaring. Ik had nooit gedacht dat de vrijzinnigheid toen al zo ontegensprekelijk en zo uitvoerig, zo gedetailleerd en zo overtuigend geargumenteerd aanwezig was, vierhonderd jaar geleden. Er is geloof ik geen enkel argument in de recente vloed van atheïstische literatuur, dat al niet voorkomt bij de erudiete libertijnen van de eerste helft van de 17de eeuw, een periode die we beter kennen omwille van de Contrareformatie en de triomf van de kerk en het vorstelijk absolutisme. Er zijn zelfs merkwaardige getuigenissen uit de 16de eeuw: Pomponazzi, Cardano, Vanini.

    Dit heeft me gesterkt in mijn vrijzinnige overtuiging. Er zijn inderdaad steeds verstandige mensen geweest die niet anders konden dan inzien dat het ‘grote verhaal’ van het christendom niets anders is dan legenden, menselijke machtswellust en gewin, grote en vooral kleine politiek, huichelarij, halve waarheden, verdraaiingen, leugens en bedrog.

    Dat wij van dit merkwaardige aspect van de geschiedenis niets afweten, werkelijk absoluut niets, dat dit nooit of te nimmer ter sprake komt in de geschiedenislessen, dat zelfs in atheïstische geschriften deze periode volledig afwezig blijft, is onbegrijpelijk en een pure schande.

    Ik heb hier vrij uitvoerig uit de doeken gedaan hoeveel moeite ik heb moeten doen om dit boek in handen te krijgen. Dat was niet zomaar een leuke anekdote, lieve lezers, maar een bewijs dat wij in onze maatschappij, zelfs op het hoogste intellectuele niveau, talloze grote blinde vlekken hebben. Uit de vele discussies die wij voortdurend voeren, laten wij zowel bewust als onbewust zeer veel belangrijke en onweerlegbare gegevens weg die, indien wij ze zouden kennen, erkennen en ter harte nemen, ons tot gans andere conclusies zouden verplichten.

    Ik voel mij in gedachten zeer innig verbonden met die libertins érudits van vierhonderd jaar geleden en met de auteur die hen voor ons aan de vergetelheid heeft onttrokken. Vandaag, in deze eenentwintigste eeuw, op mijn leeftijd en in mijn maatschappelijke situatie ben ik eindelijk vrij om zonder omwegen naar voren te brengen wat zij toen slechts konden fluisteren in hun besloten conclaven. Ik voel het aan als een hoge eer en een verdomde plicht om die kans met grote overtuiging aan te grijpen en zo op bescheiden wijze bij te dragen tot de verwezenlijking van hun hoogste intellectuele en maatschappelijke betrachtingen.




    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    07-04-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.ex libris: rotgodje
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Ex libris: Guus Kuijer, Hoe een klein rotgodje God vermoordde, 2006, 167 pp., paperback, Het Trojaanse Paard € 9,86

     

    Een titel zoeken voor je boek moet ongeveer zo lastig (en leuk) zijn als een naam voor je kind bedenken. Het resultaat is er dan ook vaak naar. En die stumpertjes moeten dan voor de rest van hun leven uitleggen dat hun vader een fan was van Mötörhead, Wagner of Abfab. Boeken krijgen meestal een zogenaamde eyecatcher, vaak in overleg met de uitgever. Er wordt zoveel geschreven en alle baten helpen om de aandacht van de belangstellende of verveelde boekenliefhebber te trekken. Ook die zijn ondertussen wat gewoon: naakte apen, hearts of darkness, honderd dagen in Sodom en Gomorra…

    Wie is dan dat kleine rotgodje dat de moord op God op zijn geweten heeft? De god van de moslimfundamentalisten. En hoe hebben die God omgebracht? Via Theo Van Gogh. Dat is althans wat Kuijer ervan vindt. En gaat het boek daarover? Nee, gelukkig, of toch maar af en toe.

    De auteur doet er geen doekjes om: van bij de eerste bladzijden bekent hij dat hij ongelovig is. Hij is streng christelijk opgebracht, maar heeft, zoals zovelen, in zijn vroege volwassenheid vaarwel gezegd aan dat stuk van zijn opvoeding. De God van zijn vader kon hem niet overtuigen. Best mogelijk, niets aan de hand, dat maken we allemaal mee. 

    Uit wat volgt blijkt dat Kuijer, zoals wij allen die zo opgevoed zijn, toch nog met handen en voeten vastzit aan die christelijke vorming. Hij leest de Bijbel en ook de commentaren en ook de koran en de commentaren daarop. Het is een waar plezier om hem de meest waanzinnige contradicties en ongerijmdheden te zien hekelen: de broer van Mozes is bijvoorbeeld ook de broer van Maria, volgens de koran. Het is leuk lezen, af en toe barst je zelfs in schaterlachen uit. Maar het is ook wat goedkoop. Er staan nu eenmaal dergelijke letterlijke onmogelijkheden in die geschriften die over een lange periode zijn tot stand gekomen, door verschillende auteurs geschreven en herschreven zijn en op bepaalde momenten bevroren in een historische context. Het enige dat je dan bewijst is wat ik in de vorige zin gezegd heb. 

    Ontkracht je op die manier de hele Bijbel, de hele koran? Soms wil Kuijer het ons doen geloven, vooral als het over de koran gaat. Met de Bijbel gooit hij het over een andere boeg. Natuurlijk zijn er ook daar rare, dwaze en onmogelijke teksten. Een aantal van die verhalen onderwerpt hij aan een innoverende exegese die ons moet overtuigen van een totaal andere en voor de moderne mens meer aanvaardbare betekenis dan de algemeen gangbare. Hij verdedigt zijn wisselwaarheden met verwijzingen naar alle andere exegeten die net hetzelfde doen: interpreteren. Vaak is hij overtuigend, maar even vaak lijkt het allemaal wat vergezocht, en waarom? 

    Wat is het nu: is de Bijbel het lezen waard, of niet? Kunnen we God vinden in de Bijbel, spreekt hij zo tot ons? Kuijer, als overtuigd ongelovige, meent van niet. Waarom dan het grootste deel van zijn boek wijden aan een herlezen van die Bijbel en zo een Godsbeeld aanbieden dat wel aanvaardbaar lijkt, in tegenstelling tot het rotgodje dat de fundamentalisten letterlijk in dezelfde teksten lezen? Als een ongelovige de passie preekt, boer let op uw zieltjes…

    Het is een vreemd boek. Uiterst vlot geschreven, hilarisch, puntig, verrassend, actueel, uitdagend, wat kan je nog meer willen?

    Wel, ik althans bleef wat beduusd achter. Wat ben ik nu wijzer?

    De echte God is helemaal niet vermoord door het rotgodje van de moslim-fundamentalisten. Hun lezing van de heilige teksten is zo doorzichtig kwaadaardig dat je al goed mesjogge moet zijn om ook maar een moment te denken dat ze kunnen gelijk hebben. Het helpt de geloofwaardigheid van de goddelijke boodschap natuurlijk niet als ook vooraanstaande mensen fundamentalistische trekjes gaan vertonen: een paus die homoseksuelen naar de hel stuurt, condooms en andere contraceptie verbiedt, vrouwen een tweederangs rol geeft in de kerk en zelfs in de wereld, dat zal wel een paar gelovigen van Rome afgekeerd hebben. Ayatollahs, mullahs en andere gezagsdragers die moord en brand schreeuwen en dat heel letterlijk bedoelen, dat is uiteindelijk voor niemand aanvaardbaar. En als politieke leiders primitieve theologische onzin gebruiken om hun wereldpolitiek op te bouwen, dan kan het alleen maar erg verkeerd gaan: Hitler, Stalin, Pol Pot, vader en zoon Kim, George W. Bush, Khomeini...

    In onze wereld was God al eerder gedumpt als een afgewezen minnaar of een mislukte huwelijkspartner en daarvoor hebben wij hebben de moslims niet nodig gehad. Nietzsche had het over ons, de westerse intellectuelen en de geëmancipeerde massa’s in de democratische landen toen hij vaststelde, niet predikte! dat God dood was. De vooruitgang van de beschaving heeft God stilletjes tot zijn mythische proporties herleid. Godsdienst is enkel nog goed voor je gemoedsrust, een soort TM, transcendentale meditatie, een westers Zen, ogentroost, overlevingstechniek, zelfredzaamheid, life style. En dat is goed zo. Als godsdienst weer de zwaarden trekt en de ongelovigen over de kling moeten gejaagd worden, dan pas wordt er echt gemoord.

    Goden doden geen mensen, dat is een privilege dat we voor onszelf opeisen, voor onze lust, onze macht.

    Als dat gebeurt in de naam van God, is het omdat laffe, berekenende misdadigers erin slagen om hun goed-gelovige volgelingen zo gek maken dat ze naast hun medemens ook zichzelf opblazen of een heel land met het geweer, de tank en raketten de democratie injagen. Dat heeft niets meer met godsdienst te maken. Het wijst alleen op het inherente gevaar van elke godsdienst: als ik, gelovige, gelijk heb, dan heeft de on- of anders gelovige ongelijk en dan legt mijn God mij op die andere te bekeren, kost wat kost, desnoods zijn kop. De moslims zijn helaas niet de enigen die dat prediken, christenen zijn even wreed, en de aanhangers van de totalitaire ongodsdienst die het communisme was ook. Vandaag is het de democratie die de wereld gewapenderhand moet veroveren. Of is het het kapitalisme?

    Ik droom van een wereld met mensen die aan elkaar genoeg hebben.

    Dan heeft God zijn doel bereikt.

     


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    27-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bloedbeschuldigingen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Een van de argumenten die de katholieke kerk nog steeds aanhaalt om haar prioriteit te bewijzen tegenover andere kerken, zoals de protestantse, is haar apostoliciteit, dat wil zeggen het feit dat zij in een ononderbroken traditie teruggaat op de apostelen zelf. Welke intrinsieke waarde dit argument ook moge hebben of missen, het is een gevaarlijke redenering. Het betekent immers dat de kerk haar hele traditie trots valideert, dat men de hele ononderbroken geschiedenis van de Roomse kerk zelfbewust met zich meedraagt.

    Nu is zelfs bij de meest devote katholieken enige gezonde kritiek niet afwezig op allerlei gebeurtenissen en toestanden uit het rijke Roomse leven. Niet alle pausen waren waardige plaatsvervangers van Christus op aarde, weten we nu wel. Maar er is veel, veel meer te vertellen over die ononderbroken overlevering dat de katholieke kerk vandaag nog steeds verzwijgt.

    Zo is er een bevreemdende en gruwelijke traditie die zich situeert in de Goede Week en die sinds de Middeleeuwen een hardnekkig leven leidt.

    In 1144 verdween in Norwich een jongen, William genaamd, op de maandag van de Goede Week, toen de 20ste maart. Zijn dode lichaam werd teruggevonden op de vooravond van Pasen. Kort daarop verspreidde zich het gerucht dat hij vermoord was door de plaatselijke Joden. Aanvankelijk hechtte men niet onmiddellijk geloof aan die beschuldiging, tot men in kerkelijke middens wees op het feit dat de 20ste maart voor de Joden de 14de dag was van de maand Nissan, het Joodse paasfeest. Men verdacht de Joden ervan de knaap ritueel vermoord te hebben aan het kruis, zoals Christus. Meteen begon de verering van de knaap als een martelaar en een heilige, met als feestdag 26 maart. 

    Bloedbeschuldigingen als deze heeft de kerk bewust verspreid en aangemoedigd. Vaak wanneer een onopgehelderde moord op kinderen of jongeren zich voordeed, richtte men beschuldigingen van rituele moord aan het adres van de Joden. Op 23 maart 1475 verdween een zekere Simon in Trento op Witte Donderdag; zijn verminkte lichaam vond men terug op Pasen. Het bisdom heeft hem officieel vereerd als een heilige tot in 1963.

    Het was niet eens nodig dat de feiten zich afspeelden tijdens de Goede Week. Anderl Oxner uit Rinn in Tirol was zogezegd vermoord door de Joden in 1462; in feite was zijn oom de dader. Desondanks kreeg hij in 1671 een kerk die aan hem gewijd was en een feestdag op 12 juli. Vandaag is de kerk toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw-Boodschap (feest op 2 juli), zijn gebeente heeft men pas in 1985 stiekem verwijderd van onder het hoogaltaar.

    Voor de moord op Little Sir Hugh van Lincoln in 1255 zijn achttien Joden opgehangen; een grafplaat met de valse beschuldigingen was te zien in de kathedraal van Lincoln tot in 1959.

    Het verhaal van de rituele kindermoord door de Joden was wijd verspreid in de katholieke kerk gedurende haar hele geschiedenis. In het Spanje van Franco heeft men de kindermoord door de Joden herhaaldelijk als een historisch feit voorgesteld in burgerlijke en kerkelijke geschriften.

    Op geen enkel moment is er vanuit de katholieke kerk een officiële rechtzetting gekomen, of een verontschuldiging voor de racistische hetze, of een schuldbekentenis voor de moord op onschuldige Joden. Het is een van die horrorverhalen uit de apostolische traditie, die de kerk bewust met zich meedraagt, naast zoveel andere, schaamteloos, schouderophalend. De katholieke kerk staat boven alle verdenking, alle schuld, alle vervolging ook.

    Dat is nog steeds haar standpunt, ook in de huidige felle mediadiscussies over het seksueel misbruik door priesters van kinderen. Men is hoogstens bereid enkele individuele verantwoordelijken intern te ‘berispen’, zoals de Ierse bisschoppen die jarenlang zaken in de doofpot stopten die door iedereen geweten waren. Wat in Ierland is gebeurd, is overal ter wereld gebeurd in de katholieke kerk, crede Roberto experto.

    Dat de kerk als instelling enige verantwoordelijkheid zou dragen, dat is voor haar gewoon ondenkbaar.

    Het is echter totaal onvoldoende dat sommige gezagsdragers nu na al die jaren onder druk van de media eindelijk publiekelijk hun lamlendig en weinig overtuigend leedwezen betuigen over wat er gebeurd is (en nog steeds gebeurt!), niet voor de slachtoffers, niet voor de daders.

    Wij weten niet alles wat zich in de kerk heeft afgespeeld in tweeduizend jaar. De meeste gelovigen weten er zo goed als niets van en willen er ook niets van weten.

    Wanneer slechts één op duizend van de vreselijke beschuldigingen zouden kloppen waarvoor er overvloedige bewijzen zijn, dan zou dat nog meer dan voldoende moeten zijn voor elke eerlijke gelovige én priester om zich voorgoed met diepe afschuw en schaamte af te keren van de kerk als instituut en van het overgrote deel van zijn bedienaars.

    Op het graf van Sir Christopher Wren, de architect van (onder meer) Saint-Paul’s Cathedral, in die kathedraal, staat gebeiteld: Lector, si monumentum requiris, circumspice! Vertaald: gij die dit leest, als je naar een monument zoekt, kijk dan om je heen. 

    Lieve lezers, als je een monument zoekt voor de liefdeloosheid van de kerk, kijk om je heen…


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst
    11-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Smeekgebed
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Vroeger was het de meest gewone zaak, vandaag gebeurt het nog nauwelijks, vermoed ik: het smeekgebed.

    Nog niet zo heel lang geleden richtten vele gelovigen zich zonder enige aarzeling of twijfel tot God, Jezus, Maria of een of meer heiligen om een gunst af te smeken, voor zichzelf of voor anderen. Dat kon gaan om triviale dingen, zoals een schietgebedje tot de heilige Antonius om een sleutelbos terug te vinden, tot een heuse pelgrimstocht om de genezing van een ongeneeslijke ziekte.

    Men ging er daarbij van uit dat God of zijn heiligen niet alleen dit smeekgebed aanhoorden, maar dat zij bovendien zouden ingrijpen in de loop van de gebeurtenissen in de wereld. Voor de sleutelbos zouden zij op een of andere manier onze aandacht vestigen op de plaats waar we hem konden terugvinden. Voor de ongeneeslijke ziekte zouden zij op werkelijk miraculeuze wijze tussenkomen. Het succes van het smeekgebed was niet gegarandeerd: je kon het wel vragen, maar daarmee was het nog niet verkregen: het moest de betrokkene ook ‘zalig zijn’. God kon ja of nee zeggen, dat was duidelijk, want de ervaring toonde aan dat niet elk smeekgebed tot een gunstig gevolg leidde.

    Het was een wondere wereld, dat geloof. Men kon niet anders dan zelf vaststellen dat dergelijke gebeden vrijwel nooit succes hadden, of toch niet meer succes dan het gewone toeval, dus zoveel succes als wanneer er niet gebeden werd. Maar dat weerhield niemand om met overtuiging allerlei verzoeken te richten aan de hemel. Men was overtuigd dat het werkelijk mogelijk was dat men verhoord werd.

    Het kon niet anders of wetenschappers zouden zich over deze kwestie buigen. Men deed onderzoekingen waarbij men gelovigen van verschillende overtuigingen liet bidden voor de genezing van zieken, met een blindproef waarbij andere zieken het zonder die voorspraak moesten doen. Het zal jullie niet verbazen, lieve lezers, dat er geen miraculeuze genezingen werden vastgesteld. Er was geen enkel gunstig resultaat te merken van het bidden op voorspraak.

    Als je dan denkt: baat het niet, dan schaadt het niet, dan vertel ik er nog bij dat in een aantal gevallen er een negatief resultaat was: statistisch gezien waren er meer gevallen waarin de ziekte slecht afliep bij de personen voor wie gebeden werd dan bij de andere. Dat zal dan wel een statistische afwijking of toeval zijn, maar het is toch maar akelig dat de balans precies naar die kant doorsloeg…

    Iets anders is natuurlijk het gevolg van het smeekgebed op de gemoedsgesteltenis van degene die bidt. Het is algemeen bekend dat elke vorm van contemplatie, of men dat nu bidden noemt, mediteren of wat dan ook, een gunstig effect kan hebben. Door zeer bewust bezig te zijn met ons verdriet en door onze hoop te accentueren, bewerkstelligen we in onszelf een zekere rust, die ertoe leidt dat wij beter in staat zijn om het onheil onder ogen te zien en zelfs te aanvaarden. Zoiets kan zelfs op de gezondheid een gunstige invloed hebben.

    De Catechismus van de Katholieke Kerk is terecht heel terughoudend over het smeekgebed. Je zal er vergeefs zoeken naar een expliciete bevestiging van het (voormalig) volksgeloof over de efficiëntie van het smeekgebed. Nochtans was dat geloof altijd al zeer aanwezig in de kerk en bij de gelovigen. Het Oude Testament staat bol van uitdrukkingen als: hij richtte zich tot de Heer en zijn gebed werd verhoord; de Heer heeft het gebed van zijn volk gehoord en het gered.

    Maar ook in het Nieuwe Testament worden gebeden verhoord. Jezus zelf bidt tot de Vader voor de opwekking van Lazarus en zegt letterlijk: ik wist wel dat Gij Mij altijd verhoort (Joh 11, 41-42). Bij Mc 11,24 lezen we: Alles wat ge in het gebed vraagt, gelooft dat ge het al verkregen hebt. En: Alles kan voor wie gelooft (Mc 9,23). En wie herinnert zich niet: 9 Daarom zeg ik jullie: vraag en er zal je gegeven worden, zoek en je zult vinden, klop en er zal voor je worden opengedaan. 10 Want wie vraagt ontvangt, en wie zoekt vindt, en voor wie klopt zal worden opengedaan (Lk 11). En dan is er het vreemde verhaal van de lastige weduwe in Lk 18:

    1 Hij vertelde hun een gelijkenis over de noodzaak om altijd te bidden en niet op te geven: 2 ‘Er was eens een rechter in een stad die geen ontzag had voor God en zich niets aan de mensen gelegen liet liggen. 3 Er woonde ook een weduwe in die stad, die steeds weer naar hem toe ging met het verzoek: “Doe mij recht in het geschil met mijn tegenstander.” 4 Maar lange tijd wilde hij dat niet doen. Ten slotte zei hij bij zichzelf: Ook al heb ik geen ontzag voor God en laat ik mij niets aan de mensen gelegen liggen, 5 toch zal ik die weduwe recht verschaffen omdat ze me last bezorgt. Anders blijft ze eindeloos bij me komen en vliegt ze me nog aan.’ 6 Toen zei de Heer: ‘Luister naar wat deze rechter zegt, al minacht hij ook het recht. 7 Zal God dan niet zeker recht verschaffen aan zijn uitverkorenen die dag en nacht tot hem roepen? Of laat hij hen wachten? 8 Ik zeg jullie dat hij hun spoedig recht zal verschaffen. Maar als de Mensenzoon komt, zal hij dan geloof vinden op aarde?’

    Al deze teksten en de niet aflatende prediking gedurende tweeduizend jaar hebben bij de gelovigen verwachtingen gecreëerd die niet konden ingelost worden. Ook vandaag nog zal geen priester het wagen om te zeggen dat bidden niet helpt, niet kan helpen, dat het geen zin heeft om aan God, Maria of de heiligen iets te vragen, om missen te laten opdragen, om op pelgrimstocht te gaan.

    Het smeekgebed is door de kerk in de gelovigen gehamerd, het is een soort van tweede natuur geworden, een gewoonte. Toen mijn oudste zoon zijn eerste examens deed aan de universiteit, betrapte ik mezelf erop dat ik iets als een smeekgebed richtte tot… ja tot wie? Ik wist het niet, maar toch deed ik de vrome wens dat hij het goed zou doen. Ik vond dat ik dat moest doen, dat het beter was om het te doen dan het niet te doen en onverschillig te zijn, er geen aandacht aan te besteden. Verwachtte ik dat mijn smeekbede hem zou helpen? Nee, niet echt, maar toch ‘voelde’ ik een of ander verband tussen de twee.

    Het is natuurlijk voor de mens om uiting te geven aan zijn nood en aan zijn verwachtingen. Wanneer hij dat niet kan doen in een gesprek met anderen, zal hij een fictieve conversatie opzetten met zichzelf. Wat doen wij in gespreksgroepen en zelfhulpgroepen anders dan over ons leed en onze bezorgdheden praten? Wat lopen we anders in onszelf te mopperen of ongenietbaar te zijn voor onze omgeving? Niets is normaler dan dat.

    Maar het is abnormaal te verwachten dat onze gesprekken, onze zorgen en ons vrome wensen op miraculeuze wijze iets aan de gebeurtenissen zouden veranderen. Dat is een mystificatie, een misleidende voorstelling van de Kerk of waartegen de Kerk zich niet voldoende heeft verzet.

    Er wordt niet veel meer gebeden en nog minder gesmeekt, zelfs niet in de kerken. Wat kunnen we dan als bewuste volwassenen doen wanneer het onheil ons of onze geliefden treft?

    We kunnen met elkaar praten. We richten ons tot vrienden en bekenden en vertellen hen over wat ons zorgen baart of ongelukkig maakt. We schrijven hen om hen te vertellen wat ons overkomen is en we putten steun en troost uit onze boodschap en uit hun reacties. We kunnen, nee moeten openstaan voor het leed van de mensen uit onze omgeving want wie kan er ongevoelig zijn voor hun leed? We mogen hen bijtreden in hun hoop en wens dat het straks weer beter gaat, hen ondersteunen in hun vertwijfeling of onze deelneming betuigen in de rouw die hen treft.

    We kunnen ook niet anders dan voortdurend met onszelf in gesprek treden, bewust of onbewust en ons meer vragen stellen dan er antwoorden zijn.

    En we mogen hopen dat we op die manier enigszins tot een verzoening komen met wat er in ons leven gebeurt, wat er ook gebeure, in het besef dat het onvermijdelijke toch gebeuren moet.

    Als je dat bidden wil noemen, dan zal ook ik me aansluiten bij jouw gebed voor de genezing van een geliefde.




    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst
    02-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zonde en zondvloed
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Johannes, hoofdstuk 8

    1Jezus ging naar de Olijfberg,2en vroeg in de morgen was hij weer in de tempel. Het hele volk kwam naar hem toe, hij ging zitten en gaf hun onderricht.3Toen brachten de schriftgeleerden en de farizeeën een vrouw bij hem die op overspel betrapt was. Ze zetten haar in het midden en4zeiden tegen Jezus: ‘Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt toen ze overspel pleegde.5Mozes draagt ons in de wet op zulke vrouwen te stenigen. Wat vindt u daarvan?’6Dit zeiden ze om hem op de proef te stellen, om te zien of ze hem konden aanklagen. Jezus bukte zich en schreef met zijn vinger op de grond.7Toen ze bleven aandringen, richtte hij zich op en zei: ‘Wie van jullie zonder zonde is, laat die als eerste een steen naar haar werpen.’8Hij bukte zich weer en schreef op de grond.9Toen ze dat hoorden gingen ze weg, een voor een, de oudsten het eerst, en ze lieten hem alleen, met de vrouw die in het midden stond.10Jezus richtte zich op en vroeg haar: ‘Waar zijn ze? Heeft niemand u veroordeeld?’11‘Niemand, heer,’ zei ze. ‘Ik veroordeel u ook niet,’ zei Jezus. ‘Ga naar huis, en zondig vanaf nu niet meer.’

    Als er één woord is dat wij uit onze christelijke opvoeding hebben onthouden, dan is het wel ‘zonde’. Zondigen was iets doen dat niet mocht en er was veel dat niet mocht en er was ook veel dat moest. Er was dus volop gelegenheid tot zondigen. Het was een gesloten systeem: er zijn geboden en verboden; je kan die onmogelijk allemaal onderhouden, we zijn maar mensen, zondaars; wie zondigt, maakt zich schuldig aan een vergrijp, laadt een schuld op zich; wie die schuld erkent en berouw toont, krijgt een boete opgelegd; na de boetedoening volgt de vergeving en men kan opnieuw beginnen met een schone lei. Dat is een letterlijke vicieuze cirkel, want vicieus komt van het Latijn vitiosus, vitium betekent ‘fout, vergissing, misdaad’, in het Engels en het Frans vice.

    In onze jeugd was er daarvoor een heel systeem opgezet. Men maakte ons bijzonder duidelijk wat de geboden en verboden waren, thuis en op school. Dat waren niet zomaar regeltjes van onze ouders en opvoeders, nee, ze kwamen van God zelf, de Opperrechter, de Alwetende. Zo werd ons geweten gevormd: we wisten gewoon dat we iets misdaan hadden, we voelden ons schuldig, ook als niemand onze zonde gezien had: God wist het toch. Men had ook een efficiënt menselijk controlemechanisme ingebouwd: we moesten alle dagen naar de mis én te communie gaan, er was zelfs toezicht in de mis. Maar als je gezondigd had, mocht je niet ter heilige tafel naderen, dat was een verschrikkelijke zonde. Dus zat er niets anders op dan schuld te bekennen en dat betekende: biechten, in een hokje bij een priester. Die aanhoorde je schuldbekentenis en legde een straf op, enkele Onzevaders en Weesgegroetjes, soms ook andere gebeden.

    Lang geleden waren er ook andere straffen: bedevaarten, tot in Rome, Compostella, zelfs naar Jeruzalem. Maar vooral ook geldboetes, een systeem dat wij nog kennen: als je veroordeeld wordt kan je kiezen tussen gevangenisstraf of een geldboete, je kan de straf dus afkopen.

    Ik vermoed dat enkel ietwat angstige, ernstige kinderen zoals ik dat systeem au sérieux namen, volwassenen trokken zich daar niets van aan, ze gingen ook niet dagelijks naar de mis en er was geen controle. Maar ongetwijfeld is velen het zondebesef bijgebleven op een of andere manier. Alleen al de angstige manier waarop wij met seksualiteit omgaan, dé zonde bij uitstek, bewijst dat het moeilijk is om zich van dat carcan of keurslijf te ontdoen.

    Ons woord ‘zonde’ heeft een Germaanse oorsprong, maar die is verre van duidelijk. Duitse etymologische woordenboeken noemen de herkomst Dunkel. Engelse verklaringen gaan terug op stammen die verwijzen naar ‘waarheid’ en naar ‘zijn’ in de betekenis van ‘hét zijn’, schuldig zijn. In het Latijn is er een gelijksoortige etymologie: vertrekkend van esse, zijn komen we bij sum, ik ben en dat leidde tot sons, schuldig, de schuldige, de misdadiger. Sommigen beweren dat ‘zonde’ afgeleid is van de genitief van sons: sontis; dat 'klinkt' in alle geval aannemelijk.

    Al die oorspronkelijke betekenissen hebben te maken met misdaad, met het overtreden van menselijke regels en afspraken. Dat was zo in alle ‘oude’ beschavingen, culturen en religies, ook het Jodendom. Dat veranderde helemaal met de opkomst van het Christendom. Precies door een persoonlijke God in het spel te betrekken, krijgt men dat sluitend moreel systeem. De overtredingen worden niet meer begaan tegenover menselijke maatschappelijke en ethische wetten. God zelf is de Wet, hij openbaart wat goed en slecht is. Hij doet dat via zijn Zoon, Christus, die ons is komen zeggen hoe we moeten leven. Dat vinden we neergeschreven in het Evangelie en toegelicht en toegepast op latere omstandigheden door de Kerk.

    Zonde is vanaf dan een vergrijp tegen God. De Kerk benadrukt vooral de schuldgevoelens die men daarbij moet hebben. Zonden zijn niet zoals kleine verkeersovertredingen, foutparkeren en zo, die we begaan zonder er veel over na te denken. Zondigen is een ernstige zaak en dan worden zelfs verkeersovertredingen echt zonden, niet zomaar onschuldige inbreuken op het verkeersreglement, maar een bewijs van de morele verdorvenheid van de foutparkeerder.

    Vandaag spreekt men niet meer zoveel over zonden. Biechten zoals vroeger doet men al lang niet meer, ik heb nog meegemaakt dat de biechtstoelen achteraan in de kapel van ons internaat, Pius X in Antwerpen, officieel buiten gebruik gesteld werden, je kón niet eens meer gaan biechten. Dat was rond 1964. Voor velen onder ons is dat een hele aanpassing geweest. Als je niet meer kon biechten, hoe moest dat dan met de zonden die we helaas nog steeds begingen? Je kon ze niet meer kwijt… Was met de boete ook de misdaad verdwenen, zoals met de penitentie ook de zonde? Mocht alles nu, plots? Zo leek het wel. Masturbation is fun, klonk het nu, de seksuele revolutie kwam op gang. Kerkelijke voorschriften raakten in onbruik of werden afgeschaft: vleesderven op vrijdag, vasten, de dagelijkse mis met communie, de zondagsmis, het jaarlijkse minimumritueel van ‘zijn Pasen houden’, kortom ‘de vijf geboden van de heilige kerk’:

    Zon- en feestdag zult gij eren.

    Op boet- en vrijdag het vlees ontberen.

    Houd de vasten ongeschonden.

    Biecht minstens eens per jaar uw zonden,

    En nut rond Pasen 't Brood des Heren.

    Priesters die hun kap niet over de haag gegooid hadden, trokken hun soutane uit en kleedden zich in clergyman of clergy, letterlijk geestelijke, maar in feite een grijs burgerpak met donker hemd en Romeins collaar of col, later gewoon zoals iedereen. Alles veranderde.

    Maar dat waren de uiterlijke tekenen. De leer van de kerk is niet veranderd, zeker niet de leer over de zonde. De Catechismus laat daarover niet de minste twijfel bestaan. In de index staan er niet minder dan zestig verwijzingen naar 'zonde'. De teksten zelf zijn genomen uit het Oude en Nieuwe Testament, maar vooral uit Paulus' brieven; ook de Kerkvaders, Augustinus voorop, en Thomas; meer recente teksten, zoals encyclieken of herderlijke brieven zijn er blijkbaar niet over de zonde.

    Paulus is voor de ontwikkeling van het zondebesef van primordiaal belang geweest. Zijn geschriften hebben een doorslaggevende betekenis gehad in de ontwikkeling van het christendom, nog meer dan de evangelies zelf. Dat culmineert in het begrip ‘erfzonde’.

    Lezen we daarover de Romeinenbrief, hoofdstuk 5, 12-21 in de Nieuwe Bijbelvertaling:

    12Door één mens is de zonde in de wereld gekomen en door de zonde de dood, en zo is de dood voor ieder mens gekomen, want ieder mens heeft gezondigd.13Er was al zonde in de wereld voordat de wet er was; alleen, zonder wet wordt er van de zonde geen rekening bijgehouden.14Toch heerste de dood in de tijd van Adam tot Mozes over alle mensen, ook al begingen ze met hun zonden niet dezelfde overtreding als Adam. Nu is Adam de voorafbeelding van hem die komen zou.15Maar de genade gaat zijn overtreding verre te boven. Door de overtreding van één mens moesten alle mensen sterven, maar de genade die God aan alle mensen schenkt door die ene mens, Jezus Christus, is veel overvloediger.16Dit geschenk gaat het gevolg van de zonde van één mens verre te boven, want die ene overtreding heeft tot veroordeling geleid, maar de genade die na talloze overtredingen geschonken werd, heeft tot vrijspraak geleid.17Als de dood heeft geheerst door de overtreding van één mens, is het des te zekerder dat allen die de genade en de vrijspraak in zo’n overvloed hebben ontvangen, zullen heersen in het eeuwige leven, dankzij die ene mens, Jezus Christus.18Kortom, zoals de overtreding van één enkel mens ertoe heeft geleid dat allen werden veroordeeld, zo zal de rechtvaardigheid van één enkel mens ertoe leiden dat allen worden vrijgesproken en daardoor zullen leven.19Zoals door de ongehoorzaamheid van één mens alle mensen zondaars werden, zo zullen door de gehoorzaamheid van één mens alle mensen rechtvaardigen worden.20En later is de wet erbij gekomen, zodat de overtredingen toenamen; maar waar de zonde toenam, werd ook de genade steeds overvloediger.21Zoals de zonde heeft geheerst en tot de dood heeft geleid, zo moest door de vrijspraak de genade heersen en tot het eeuwige leven leiden, dankzij Jezus Christus, onze Heer.

    Die vreemde theorie over de erfzonde is eigen aan het christendom. Zoiets komt helemaal niet voor in andere godsdiensten. Na Paulus hebben theologen en gelovigen er steeds de grootste moeite mee gehad. Dat heeft geleid tot zeer uiteenlopende interpretaties in de loop van de geschiedenis en tot godsdienstoorlogen, schisma's en verdeeldheid. Vandaag spreekt vrijwel niemand er nog over. Zelfs bij het doopselritueel komt die moeilijke en moeilijk te aanvaarden gedachte niet meer echt aan bod. En toch blijft zonde, boete en verlossing de kern uitmaken van de christelijke boodschap, hoe men het ook draait of keert. Als er geen erfzonde is, dan hoefde God ook niet mens te worden en is Christus niet voor onze zonden gestorven aan het kruis, heeft hij zijn leven niet gegeven om ons te redden, is hij niet onze Verlosser. Zonder Paulus’ interpretatie van Jezus’ leven en werk is het christendom quasi onbestaande. Jezus van Nazareth zoals we hem kennen uit het Evangelie is zonder Paulus niet meer dan de moreel hoogstaande leraar die vele gelovigen er vandaag in zien, een mens veeleer dan God. Bedenk daarbij dat Paulus Jezus niet persoonlijk heeft gekend. Zijn openbaring gebeurde toen hij onderweg naar Damascus (kwatongen interpreteren dat wel eens als: onderweg naar 'de maskes', de meisjes dus) van zijn paard viel. Waar heeft hij alles wat hij over God en Christus vertelt in zijn brieven dan gehaald? Niet uit het evangelie, dat was toen nog niet eens geschreven. Ook niet van de apostelen, hij was het met hen over ongeveer alles oneens en ging zijn eigen gang. Een vreemde figuur, die Paulus.

    Een etymologische correctie om af te sluiten.

    Het verhaal van de zondvloed kent iedereen, het is wellicht het meest bekende uit het hele Oude Testament. Ontelbare kunstenaars hebben Noach en zijn ark afgebeeld, talloze cartoonisten hebben er varianten op verzonnen. Het woord zelf, ‘zondvloed’ heeft echter niets te maken met zonden. ‘Zond’ is verwant met een oude Germaanse wortel ‘sin’, met als betekenis onbegrensd, eindeloos, allesomvattend, voortdurend, altijd. Het Latijnse semper (altijd) zou ermee verwant zijn. Sporen daarvan vinden we in het Duitse Singrün, ook bekend als Immergrün, botanisch Vinca minor, de bekende maagdenpalm die inderdaad groen blijft in de winter. Het Duitse Singrün is bij ons zenegroen geworden, maar dat is een andere plant, namelijk de Ajuga (reptans). Zondvloed betekent dus gewoon de algemene vloed of overstroming die de hele wereld onder water zette.

    En nog een Bijbelse voetnoot: de tekst waarmee ik deze aflevering van mijn Kroniek begon, over de overspelige vrouw, komt alleen bij Johannes voor, niet bij de andere drie evangelisten. Meer nog (of minder): zelfs bij Johannes komt de tekst niet voor, althans niet in al de vroege manuscripten, dat gebeurt pas rond 400 na Christus. Het is misschien wel een oude tekst, maar geen evangelie, een tekst die bijna zo mysterieus is als wat Jezus volgens die tekst met zijn vinger in het zand schreef. De enige ‘tekst’ die echt van Jezus zelf is, de enige autograaf of autogram van Jezus, is ons niet overgeleverd. Blijkbaar vond niemand het toen belangrijk om eens te kijken wat hij zoal aan het schrijven was. Misschien deed hij ook maar alsof. Misschien kon hij niet eens lezen en schrijven, wie zal het zeggen?



    Categorie:God of geen god?
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    07-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.de kerk en de fiscus
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Het doet me altijd plezier als er iemand reageert op wat ik hier schrijf, ook als men het niet met me eens is. Ik kreeg een reactie op mijn uitleg over de Kirchensteuer in Duitsland, een belasting die gelovigen betalen en die aan de kerken als subsidie wordt gegeven. Die belastingen zijn fiscaal aftrekbaar, om het aantrekkelijk te maken. Ik schreef dat je als gelovige belastingsbetaler daaraan een voordeel hebt, en precies die zinsnede zette mijn correspondente aan het schrijven. Hoe kan je er voordeel bij hebben om geld af te staan?

    Dat is een zeer terechte opmerking, natuurlijk. Ook in België hebben wij een dergelijk systeem. Al wat je stort voor erkende goede doelen, maar bijvoorbeeld ook aan universiteiten, mag je fiscaal aftrekken. Denk aan 11.11.11: als je dertig euro stort, word je op dat kleine deel van je inkomen niet belast; met een aanslagvoet van ongeveer 50 % betekent dat een belastingsvermindering van 15 euro. Je stort dus 30 euro, maar je krijgt er 15 terug na berekening van je belastingen. Je hebt daarbij geen netto persoonlijk voordeel, dat is duidelijk: je bent nog altijd 15 euro kwijt. Dat heeft mijn correspondente goed gezien.

    Toch wil ik bij dat systeem enkele kanttekeningen maken.

    Als je, om bij ons voorbeeld te blijven, 30 euro schenkt en er 15 recupereert via belastingsvermindering, dan wil dat zeggen dat de staat in feite die 15 euro moet derven. Voor 2008 was dat in Duitsland voor de kerkbelasting een bedrag van meer dan drie miljard euro. Als dat systeem van fiscale vrijstelling voor schenkingen aan kerken niet zou bestaan, zou de Duitse staat dus drie miljard euro meer inkomsten hebben. Anders gezegd: men zou drie miljard minder belastingen moeten heffen. In beide perspectieven zijn de niet gelovigen de dupe: zij betalen mee voor de drie miljard die de staat aan de kerken geeft.

    Maar er is een tweede kwestie. Gelovigen die kerkbelasting betalen, krijgen de helft van hun schenking terug als belastingsvoordeel. Dat is een zeer goedkope manier om een kerk te ondersteunen: in feite betaalt de staat, dat wil zeggen alle burgers, ook de niet-gelovigen voor elke euro die men schenkt, nog een extra euro aan de kerk. Wij mogen geredelijk aannemen dat een gelovige een voordeel heeft aan zijn kerk, materieel of spiritueel. Dan mag je stellen dat die gelovigen een goede zaak doen: zij krijgen hun kerk aan halve prijs.

    Het voordeel dat gelovigen doen aan hun kerk is niet louter spiritueel. Als zij naar de misviering gaan, dan is dat in goed onderhouden en verwarmde gebouwen, met priesters die een zeer behoorlijk inkomen hebben. Als zij deelnemen aan de activiteiten van de vele kerkelijke organisaties, bijvoorbeeld pelgrimstochten en bedevaarten, dan is dat ook aan voordeelprijzen, want die organisaties werken met kerkelijk belastingsgeld. Als iemand zitting heeft als bestuurslid in een kerkelijke organisatie en daarvoor zitpenningen krijgt, dan is dat met hetzelfde belastingsgeld. Het is niet vergezocht om te stellen dat precies de meest milde schenkers ook het meest indirect voordeel halen uit hun steun. Wie een forse schenking doet, mag verwachten dat hij of zij in aanmerking komt voor een positie aan de top van de kerkelijke organisatie die hij of zij steunt. Denk ook aan al de bezoldigde postjes die moeten verdeeld worden: de kerk is een enorme organisatie in Duitsland, negen miljard euro is geen peulschil.

    Je merkt het indirect voordeel het best als je vergelijkt met een organisatie die niet kan rekenen op het fiscaal voordeel. Neem bijvoorbeeld een club van liefhebbers van modeltreinen. Die moeten het doen met de bijdragen van de leden, die daarvoor geen belastingsvermindering krijgen. Wie dertig euro geeft, is ook dertig euro kwijt. Wie dertig euro aan de kerk geeft, is maar vijftien euro kwijt en de kerk heeft toch dertig euro. Het is dus duidelijk dat de gelovigen er voordeel bij hebben om geld te geven aan hun kerk; elke euro brengt daar een extra euro op. En zeggen dat een gelovige geen voordeel heeft aan zijn kerk, dat gaat niet op. Overtuigde gelovigen willen niets liever dan dat hun kerk het goed doet en dat is ook hun goed recht, maar waarom mogen anderen niet van dezelfde voordelen genieten? En waarom moet de gemeenschap opdraaien voor het fiscale nadeel dat de staat lijdt?

    Je hoort in deze context vaak ook het argument dat de staat de kerken hun bezittingen heeft afgenomen bij de Franse revolutie. Dat de staat nu de wedden betaalt van de parochiepriesters en instaat voor de kerken en de pastorieën is dan maar een kleine compensatie voor die diefstal. Ook daarbij kan men bedenkingen maken. Er zijn nu tweehonderd jaar voorbijgegaan sinds de Franse revolutie. Zolang al betalen we de wedden van de priesters en bouwen we kerken en andere kerkelijke gebouwen. Dat zijn enorme sommen. Ik denk niet dat het voor de kerk een slechte overeenkomst is, ik heb in alle geval de kerk nog niet horen klagen of voorstellen formuleren om dat systeem te veranderen. Bovendien mag men zich afvragen waarom de Franse revolutionairen die bezittingen geconfisqueerd hebben: omdat zij aanvoelden dat die bezittingen van de kerk, zoals die van de adel, onrechtmatig verworven waren op de rug van de arme man en vrouw. Zij meenden slechts terug te nemen wat hen was ontvreemd door de kerk. Met de restauratie na Napoleons nederlaag heeft de kerk overigens een zeer groot deel van haar bezittingen teruggekregen van gelovigen die ze hadden gekocht van de staat.

    Ik herhaal mijn pleidooi voor een totale scheiding van kerk en staat en een volledig neutrale houding van de staat tegenover de kerk. Als de kerk erin slaagt om veel gelovigen rond zich te verzamelen en van hen op legale wijze middelen ontvangt voor haar werking, dan kan niemand daartegen een bezwaar hebben. Maar het spel moet wel eerlijk gespeeld worden. Belastingsvoordelen en subsidies gebaseerd op feiten die honderden jaren geleden gebeurd zijn, dat is niet meer van deze tijd.

    Het zou voor de kerken trouwens veel beter zijn, indien zij zich zouden bevrijden van alle wereldlijke bezittingen en machtsambities. Gisteren stelde ik dat een kerk zonder rijkdom niet kan overleven. Ik bedoelde daarmee de kerken zoals wij ze kennen. Maar er zijn vandaag hier en daar ook kleine religieuze gemeenschappen die het helemaal zonder middelen doen, zonder kerken of kapellen, zonder organisaties en zuilen, zonder subsidies. Zij zijn teruggegaan naar de bron, naar de eerste christengemeenschappen. Zij hebben niets anders nodig om te overleven dan hun geloof en hun liefde voor elkaar. Voor die idealisten heb ik een diep respect, meer nog, ik bewonder hen zeer. Indien ik jonger was, was ik misschien wel een van hen.


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    06-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het geld van de kerk
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Terwijl ik toch bezig was, heb ik meteen ook een tweede boekje besteld via het interbibliothecair leenverkeer van onze openbare bibliotheek:

    Harm Visser, Leven zonder God. Elf interviews over ongeloof, 192 blz., uitg. Veen, Amsterdam/Antwerpen, 2003 € 15,50

    De elf geïnterviewden zijn Nederlandse schrijvers, kunstenaars en wetenschappers en mij totaal onbekend, op Herman Philipse na, van wie ik het Atheïstisch manifest hier besprak. Het literaire genre van het neergeschreven interview ligt me niet, moet ik toegeven. Van een boek verwacht ik dat het met overleg geschreven is en goed gestructureerd. Met interviews is dat zelden het geval. Als je bovendien aan elf atheïsten ongeveer dezelfde vragen stelt, is de kans op herhaling en overlapping vrij groot. Voor mij hoeft dit boekje dus niet, maar ik geef toe dat ik het helemaal heb uitgelezen en dat er zeker een aantal boeiende passages in staan. Wie een uitvoerige inhoudelijke bespreking wenst, verwijs ik naar Liberales, klik dan hier: http://www.liberales.be/boeken/visser.

    Wat ik ten enen male miste in de verklaringen voor het verschijnsel religie die hier naar voren gebracht worden, is de band tussen godsdienst en wereldlijke macht. Het is misschien leuk om allerlei psychologische interpretaties en veronderstellingen te etaleren, maar veel belangrijker lijkt me te wijzen op het in het oog springende verband tussen de wereldlijke macht en de gevestigde godsdiensten. Het christendom is zijn opgang maar begonnen toen Constantijn zich erachter zette, zonder zich overigens zelf te bekeren, hij liet zich naar verluidt pas op zijn doodsbed dopen, maar dergelijke verhalen zijn steeds afkomstig van de gelovigen zelf, zonder confirmatie en zijn zelden geloofwaardig.

    Ook de Islam had een staat en een leger nodig en dat is nog steeds zo. Omgekeerd zien we hier bij ons dat de kerk steeds minder aantrekkelijk wordt naarmate haar wereldlijke macht taant. De laatste bolwerken zijn het katholiek onderwijs en de katholieke gezondheidszorg, maar die draaien dan ook voor volle 100% op staatskosten en op de inzet van leken, van wie slechts een zeer gering aantal pratikerende gelovigen zijn. Geen enkele ‘katholieke’ school, geen enkel ‘katholiek’ ziekenhuis kan één dag overleven zonder subsidies van de neutrale staat.

    Een godsdienst die niet over maatschappelijke, financiële, politieke macht beschikt, is geen lang leven beschoren. Anderzijds is het stichten of het in stand houden van een succesvolle godsdienst een zeer lucratieve bezigheid. Godsdienst en macht zijn onlosmakelijk verweven, al de rest is praat voor de vaak, mythologie, psychoanalytisch gezwets, modieuze pseudofilosofie.

    Om al die redenen ben ik niet alleen overtuigd atheïst, maar ook ongeremd antiklerikaal. Ik word heel verdrietig als ik de kathedralen, kerken, kloosters en abdijen zie, met hun kunstwerken en kunstschatten. Waar komt al die rijkdom vandaan? In welke omstandigheden leefde toen de gewone man en vrouw? Ik voel een diepe plaatsvervangende schaamte als ik met de aimabele abt door het majestueuze gebouw en de goed onderhouden tuinen van een abdij kuier en luister naar wat hij in alle nederigheid te zeggen heeft over God en mens, over materiële onthechting en geestelijke rijkdom.

    Wanneer georganiseerde godsdiensten bezittingen verwerven en betaald personeel in dienst nemen, zijn ze economisch actief en dan moeten ze behandeld en belast worden zoals andere bedrijven. Er is geen enkele reden om hen een voorkeurstatuut te geven. Het is niet omdat men pretendeert door God zelf gezonden te zijn dat men geen belastingen hoeft te betalen. Er is nog veel minder reden om aan godsdiensten belastingsgeld te geven om hun handel te drijven.

    Voor de erediensten die per 1 september 1996 door de Belgische Staat worden erkend, worden de subsidies verdeeld als volgt:

    katholieke eredienst: 5 240 bedienaars van de eredienst met een totale bezoldiging van 3 275 563 527 frank.

    protestantse eredienst: 85 bedienaars van de eredienst met een totale bezoldiging van 77 965 198 frank.

    anglicaanse eredienst: 11 bedienaars van de eredienst met een totale bezoldiging van 7 999 608 frank.

    israëlitische eredienst: 26 bedienaars van de eredienst met een totale bezoldiging van 19 238 696 frank.

    orthodoxe eredienst: 40 bedienaars van de eredienst met een totale bezoldiging van 32 984 010 frank.

    Dit komt neer op een totaal bedrag van 3 413 751 040 frank.

    Wat de islamitische eredienst betreft deelt de minister van Justitie mee dat een bedrag van 5 miljoen frank is toegekend aan het Executief van de Moslims van België voor het dienstjaar 1997.

    De subsidie voor de erkenning van de vrijzinnige levensbeschouwing bedraagt 122 400 000 frank.

    (geciteerd uit een gedateerd wetsvoorstel van de Senaat; wat de steden en gemeenten daarboven nog betalen voor de bouw en het onderhoud van de kerken en pastorieën is hierin niet begrepen).

    De staat moet zich onthouden van elke kerkelijke subsidiëring, zoals dat in Frankrijk geval is. Het Duits systeem van de Kirchensteuer is zeer dubbelzinnig. Het is waar dat niet-gelovigen die belasting niet moeten betalen. Maar als je die betaalt, zijn de sommen volledig aftrekbaar van de inkomsten, zodat je er uiteindelijk toch een voordeel aan hebt, wat natuurlijk het betalen van Kirchensteuer aantrekkelijk maakt. Het is op die manier dat de Duitse katholieke kerk jaarlijks ongeveer 5 miljard euro inkomsten verwerft, de Evangelische kerken ongeveer 4 miljard euro.

    Ik zeg niet dat er geen goede mensen zijn onder de gelovigen of de bedienaars van de eredienst. Ik meen alleen dat ze niet beter zijn dan een ander en dat ze derhalve ook geen bijzonder financieel statuut of bescherming behoeven. Wat denkt u van de overlevingskansen van de kerken als ze uitsluitend moeten leven van de vrijwillige bijdragen van de gelovigen? Juist. Als ze zonder die bescherming niet kunnen overleven, dan blijkt daaruit dat ze al bij al best gemist kunnen worden. Dat is de oorzaak van het faillissement van de katholieke kerk in Vlaanderen: er is geen belangstelling voor het product. Een overjaarse rechtgelovige crisismanager zal daaraan niets veranderen, niet in Rome, niet in Vlaanderen.


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    05-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoe komen we (niet) van religie af?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Floris van den Berg, Hoe komen we van religie af? Een ongemakkelijke liberale paradox, 156 blz., bibliografie, noten, Houtekiet/Atlas, 2009, € 16,50

     Ik kwam dit boekje toevallig op het spoor toen ik aan het snuffelen was in de catalogus van de openbare bibliotheken van Vlaams-Brabant. Het was niet beschikbaar in Leuven of Rotselaar, maar er bestaat ook zoiets als Interbibliothecair leenverkeer (IBL). Dat betekent dat jouw plaatselijke bibliotheek een boek kan opvragen in een andere; je betaalt daarvoor een bescheiden vergoeding: € 1,5.

     

    Wat zal ik over dit boekje, een pamflet, volgens de auteur, zeggen? Niet veel en dat is omineus (van Lat. omen, voorteken, zoals in nomen est omen): het voorspelt niet veel goeds.

    De auteur heeft een aantal boeken gelezen over atheïsme en ongeloof. Die zijn ook hier op mijn blog de revue gepasseerd, telkens met enig commentaar. Wat deze nogal opgewonden auteur doet is stukken uit die boeken citeren en parafraseren. Dat is nu net wat ik niet doe. Ik wil mijn lezers aanzetten om zelf te gaan lezen, dat lijkt me veel nuttiger. Ik verberg (no pun intended) mijn eigen gedachten niet onder die van anderen. Wat ik zelf te zeggen heb, doe ik zonder verwijzingen naar wat ik gelezen heb. Zo weten mijn lezers ook wie aan het woord is. Dat is niet altijd het geval in dit boekje en dat is vervelend, om niet meer te zeggen.

    Het is dan ook geen gestructureerd betoog, veeleer een badinerie. Van Dale kent dit woord niet, wel ‘badineren’, maar als enige etymologische aanduiding vinden we daar ‘van het Frans’. Dat zal wel, maar dat hadden we zelf ook kunnen vinden. De verre oorsprong ligt bij het volkslatijnse batare, met de mond open staan, gapen. Badin werd later een adjectief en een substantief, met de betekenis van vrolijk, opgewekt, maar met een spottend kantje. Badineren is gekscheren, de draak steken met iets.

    Dat is wat van den Berg doet: hij maakt de godsdienst in het algemeen en het fundamentalisme en de Islam in het bijzonder, belachelijk. Zijn taal is agressief, zijn argumenten ook.

    Het derde, veel te lange hoofdstuk gaat uitsluitend over de hoofddoekenkwestie, ruim dertig bladzijden. Ik had het hier ook al over dat onderwerp en mijn besluit was: niet wat je op je hoofd hebt is belangrijk, maar wat er in zit en wat je daarmee doet. Hoofddoeken zijn kledingstukken. Zij krijgen maar betekenis als men er een aan geeft. Dan worden het symbolen. Ik vermoed dat slechts een beperkt aantal moslimvrouwen, en dan nog uitsluitend in het Westen, hun hoofddoek als een bewust symbool beschouwen. Voor de anderen behoort het gewoon tot de traditionele klederdracht. Het zijn vrijwel uitsluitend mensen zoals van den Berg, Theo van Gogh en Wilders (die een ‘kopvoddentaks’ wou invoeren) die zich druk maken over dit symbool. Anderen, zoals enkele geëmancipeerde moslima’s, kunnen zich ook behoorlijk boos maken. Ze rekenen op die manier af met hun verleden en dat is hun goed recht als persoon, als individu. Maar dat is naast de kwestie in de maatschappelijke discussie over hoofddoeken. Zelfs als een hoofddoek een symbool is van de onderdrukking van de vrouw in de Islam, dan nog haalt het niets uit om tegen het symbool te keer te gaan.

    Het is een totaal onschuldig symbool, er is niets verkeerds met een hoofddoek, ik vind die trouwens meestal erg mooi en flatterend, ik zie er niets onderdrukkends in. Het verminken van de vrouw, zoals destijds bij het inbinden van de voeten in het China, of bij de genitale verminking, dat zijn symbolen waartegen wij ons met hand en tand moeten verzetten. Vestimentaire gebruiken zijn zeker in vergelijking daarmee totaal onbelangrijk, op enkele uitzonderingen na: toen een van de Britse prinsen op een verkleedpartij verscheen als een nazi, was dat niet zomaar smakeloos of ongepast: zoiets is verwerpelijk, misdadig zelfs. Maar voor de rest: als je ziet wat mensen allemaal dragen aan kledij of versierselen, dan kunnen we het best de schouders ophalen en zeggen: zoveel hoofden, zoveel doeken.

    Wie mijn veelvuldige teksten over religie, geloof, ongeloof en atheïsme hier een beetje gevolgd heeft en misschien zelf ook enkele boeken over dat onderwerp heeft gelezen, bijvoorbeeld Dawkins en Dennett, kan zich de moeite besparen om dit boekje te lezen. Er staat geen enkele originele gedachte in. Ik vermoed dat de auteur ook niet veel succes zal boeken met zijn acties om de godsdienst uit de maatschappij te weren of te beperken tot een louter persoonlijke zaak. Ik zag hem toevallig enkele minuten tekeer gaan op de Nederlandse televisie: geen fraai beeld. Zo stoot je mensen af, niet alleen fundamentalisten of gelovigen. Je plaatst je daarmee op het zelfde bedenkelijke niveau als degenen die je bestrijdt en dat kan toch de bedoeling niet zijn, meen ik.

    Ik heb me in mijn teksten zelden uitgelaten over de Islam. Ik weet er te weinig over en wat ik weet zet me niet aan om mij erin te verdiepen. In mijn directe omgeving ken ik geen enkele moslim/a. Hier bij ons is de Islam geen maatschappelijk probleem. Ik kan me moeilijk uitspreken over de situatie in Nederland of in Brussel of Antwerpen. Ik maak me wel ernstige zorgen over de verbreiding van de Islam wereldwijd, maar niet meer dan over het christendom of andere godsdiensten en sekten. Het feit dat vele terroristen moslims zijn, betekent nog niet dat vele moslims terroristen zouden zijn of ermee sympathiseren. Het feit dat vele mensen moslim zijn en de gebruiken van die godsdienst naleven, is even verontrustend als het feit dat ongeveer evenveel mensen zich christelijk noemen en christelijke gebruiken hebben die daar niet essentieel van verschillen. Ik hoop dat mettertijd de Islam wat gaat verwateren, zoals het christendom in het Westen, met het doordringen van de welvaart en de beschaving. Maar misschien ben ik een beetje naïef op dat punt.

    Dat zij dan zo. Liever naïef dan rabiaat.



    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    26-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het Léonard-kruispunt
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Wat God gescheiden heeft, mag de mens niet verbinden.

    Dat is de boodschap die Mgr. Léonard, de nieuwbenoemde aartsbisschop van Mechelen-Brussel en primaat van België, ons met mediatieke bravoure brengt. In elk interview tast men hem opnieuw in het kruis over zijn opvattingen betreffende de menselijke seksualiteit. Steevast is zijn antwoord: seksualiteit dient voor de voortplanting, dat is de essentie ervan. Wie dus de seksualiteit voor iets anders aanwendt, wijkt af van de ‘natuurlijke’ functie van de seksualiteit.

    Het is verbazingwekkend hoe simplistisch een ogenschijnlijk intelligente man als deze priester Gods kan zijn. Het reduceren van de seksualiteit tot voortplanting is niet alleen een verschrikkelijke verarming van dit wondere aspect van onze menselijkheid, het is biologisch gezien ook goed fout. Seksualiteit is, dat moet toch ook deze man inzien, zo wereldvreemd is hij toch niet, veel ruimer dan de voortplantingsdaad? Anders kunnen we ons evengoed beperken tot het bezwangeren en zich laten bezwangeren, bij voorkeur via kunstmatige inseminatie, zoals bij het vee.

    Nee, het is duidelijk: mensen zijn door en door seksuele wezens, van hun geboorte tot hun dood, elke dag, elk uur van hun leven. Een seksuele moraal zoals die van de officiële katholieke kerk, die enkel over de voortplanting spreekt, heeft het strikt gesproken enkel over die zeer zeldzame gelegenheden waarbij seks ook leidt tot bevruchting en tot een nieuwe mens. Dat is dan een periode van slechts enkele jaren in het leven van een mens en in die periode een totale duur van, zeg maar, een half uurtje of zo, alles samen? Je ziet zelf wat er allemaal daarbuiten valt: zowat heel ons leven.

    Wat zegt de kerk over de rest van de tijd? Niets: seks voor of buiten het huwelijk is verboden; seks binnen of buiten het huwelijk die niet op de voortplanting gericht is, is verboden; seks die niet tot voortplanting kan leiden, bijvoorbeeld tussen mensen van hetzelfde geslacht, is verboden; zelfs seks met een impotente partner is verboden, dat is trouwens de enige aanvaardbare reden voor een kerkelijke echtscheiding.

    De kerk sluit zich daarmee af van de dagelijkse praktijk van álle mensen. Er is niemand, niemand die zich helemaal aan de strikte leer van de kerk houdt, altijd en overal, ook Mgr. Léonard niet, want naar zijn eigen zeggen zijn wij allen zondaars en hijzelf, nog steeds in zijn eigen woorden, de grootste. Maar zij sluit zich daarmee wel op een spectaculaire manier af van specifieke groepen van mensen: ouders die zelf het moment en de omvang van hun kinderwens willen bepalen; jongeren voor het huwelijk en andere ongehuwden; al de mensen die seksueel actief zijn buiten het huwelijk; homo’s, lesbiennes en biseksuelen. Ook hier vrees ik dat de verzameling van deze groepen ongeveer de hele mensheid omvat.

    Binnen het geheel van wat wij seksualiteit noemen, is de voortplantingsdaad slechts een detail. Een belangrijk detail, dat wel, maar toch niet meer dan dat, zowel in de tijd gezien als in het geheel van het emotioneel leven. Verliefdheid is zeker zo intens, genegenheid evenzeer, maar ook verlangen, begeerte, erotiek, herinnering, wanhoop, onzekerheid, jaloersheid… Ach, hoe is het toch mogelijk dat iemand dat allemaal over het hoofd ziet? Onze hele beschaving, onze cultuur draait rond de verhouding tussen mensen, mannen en vrouwen, in een ondoorgrondelijke veelheid van daden en gevoelens. Wat zou onze literatuur, onze kunst, onze samenleving zijn zonder seksualiteit?

    Mgr. Léonard heeft in zijn goed voorbereid antwoord op de cruciale vragen ook een etymologisch element ingelast. Dat deed me natuurlijk de oren spitsen. Seksualiteit is volgens hem afgeleid van het Latijnse werkwoord secare, snijden, splitsen, scheiden. Dat mag dan al zo zijn, of ze mogen dan al beide teruggaan op een zelfde stam ‘sec’ met die betekenis. Maar de zaak is veel complexer dan dat. Bovendien is een etymologische verklaring, hoe wetenschappelijk die ook moge lijken, niet meer dan een fiorituur, een spielerei en dus zeker geen absolute verklaringsgrond.

    Etymologisch is seks niet wat de mensen scheidt, zoals Léonard meent, maar wat ze ónderscheidt. God heeft de mensen niet gescheiden in twee soorten, hij heeft de menselijke soort onderscheiden en dat op veel meer manieren dan alleen het fysisch seksueel onderscheid van man en vrouw. Wij hebben niet alleen toevallig verschillende genitaliën, wij zijn anders mens als man en als vrouw.

    Anders gezegd: de menselijke soort is geëvolueerd, zoals een groot gedeelte van het leven op aarde, als een soort waarbij de voortplanting gebeurt door de vereniging van de vrouwelijke eicel en de mannelijke zaadcel. Dat heeft niets met scheiden, uiteenhalen, verwijderen te maken, maar alles met samenvoegen, verbinden, verenigen. Seksualiteit is wat mensen met elkaar verbindt, niet wat hen scheidt. Al te lang heeft de kerk zich ingespannen om de seksen zoveel mogelijk uit elkaar te houden, tenzij het niet anders kon, namelijk voor de strikte voortplanting. Dat er duizend andere redenen zijn voor mensen om elkaar te omarmen, samen te zijn, ook seksueel, daar heeft de kerk nooit oog voor gehad, integendeel, dat heeft ze steeds ontkend en als zondig bestreden uit alle macht.

    Niets is meer essentieel voor de menselijke soort dan haar voortplanting. Zonder voortplanting sterft de mensheid op zeer korte tijd uit. De evolutie heeft dat zeer goed ingezien en doet er alles aan opdat de mens zich zou voortplanten, zowel bij de man als bij de vrouw. Dat is wat wij onder seksualiteit verstaan: dat wondere geheel van ontelbare en grotendeels onbewuste elementen die maken dat wij ons graag voortplanten, dat wij maar moeilijk aan de drang kunnen weerstaan, dat seksualiteit ons hele leven en de hele samenleving doordringt. Het zit ons letterlijk in het bloed, of correcter: in de genen en bovendien hebben wij er ons hele bestaan op gebouwd.

    We moeten dat zien als een kenmerk van de menselijke soort, dat aanwezig is in al de individuele mensen, maar dan op een individueel verschillende manier, zoals trouwens alle andere kenmerken. Seksualiteit is veelomvattend en uiterst divers in zijn mogelijke vormen en belevingen. Er zijn geen twee mensen die eender zijn, er zijn er ook geen twee die hun seksualiteit op precies dezelfde manier ervaren of vorm geven. Zeker, er zijn grote lijnen, maar er zijn ook enorm veel afwijkingen. Er zijn duidelijke voorkeuren en taboes, maar er zijn massaal veel alternatieven en zelfs perversies en seksuele misdrijven.

    Zoals elk ander gedrag moet in een samenleving ook de seksualiteit geregeld worden. Die regels worden door elke samenleving opgesteld, gebaseerd op wat mensen doen, wat ze goed vinden en wat niet. Er zijn maar weinig dingen die door iedereen en altijd afgewezen worden in de seksualiteit. Incest is er een van. Ik schreef daarover vroeger al, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=341

    http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=382

    De voortplanting is essentieel voor het overleven van de soort, maar dat wil niet zeggen dat wij niets anders te doen hebben dan ons voortplanten, noch dat elk van ons zich zou moeten voortplanten. Het gaat om de soort, niet om het individu. Trouwens, bij de voortplanting ‘overleeft’ het individu niet echt: onze kinderen zijn geen kopieën van onszelf, op geen enkele manier; genetisch is het een mix van de chromosomen van de beide partners en het is niet te voorspellen welke kenmerken dominant zullen blijken te zijn. Bovendien: wat elk kind zelf maakt van het materiaal dat het genetisch heeft meegekregen, is nog veel minder voorspelbaar. Het is dus onzin om de mens te herleiden tot een voortplantingsmachine, dat is zelfs bij de meest primitieve volkeren niet zo. De mens is geen dekstier en geen konijn.

    Het leven van de mens wordt niet uitsluitend bepaald door zijn voortplantingsdrang en die drang wordt niet op een obsessionele en strikt biologische manier beleefd. De aantrekkingskracht tussen partners is gericht op een totaalbeleving, niet zomaar op snelle seks. Wij hebben rond de voortplanting een hele beschaving gebouwd, een complexe samenleving. Wie dat miskent, miskent de essentie van het mens-zijn en herleid de mens tot een bronstig beest.

    Ik wou het ook nog even hebben over de houding van de kerk, zoals zonder aarzeling of pudeur verwoord door Mgr. Léonard, tegenover echtscheiding. Hij steunt zich daarbij op Matteus, hoofdstuk 19. Ik citeer de evangelietekst hier voor u:

    19

    1 Nadat Jezus deze rede had uitgesproken, verliet hij Galilea en ging hij langs de overkant van de Jordaan naar Judea. 2 Grote massa’s mensen volgden hem, en hij genas hen ter plekke. 3 Toen kwamen er farizeeën op hem af om hem op de proef te stellen. Ze vroegen: ‘Mag een man zijn vrouw om willekeurig welke reden verstoten?’ 4 Hij zei: ‘Hebt u niet gelezen dat de schepper de mens bij het begin mannelijk en vrouwelijk heeft gemaakt?’ 5 En hij vervolgde: ‘Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zich hechten aan zijn vrouw, en die twee zullen één worden; 6 ze zijn dan niet langer twee, maar één. Wat God heeft verbonden, mag een mens niet scheiden.’ 7 Toen vroegen ze hem: ‘Waarom heeft Mozes dan voorgeschreven haar een scheidingsbrief te geven en haar zo te verstoten?’ 8 Hij antwoordde: ‘Omdat u harteloos en koppig bent, daarom heeft Mozes u toegestaan uw vrouw te verstoten. Maar dat is niet vanaf het begin zo geweest. 9 Ik zeg u: wie zijn vrouw verstoot en met een ander trouwt, pleegt overspel, tenzij er sprake was van een ongeoorloofde verbintenis.’

    10 Hierop zeiden zijn leerlingen: ‘Als het met de verhouding tussen man en vrouw zo gesteld is, kun je maar beter niet trouwen.’ 11 Hij zei tegen hen: ‘Niet iedereen kan deze kwestie begrijpen, alleen degenen aan wie het gegeven is: 12 er zijn mannen die niet trouwen omdat ze onvruchtbaar geboren werden, andere omdat ze door mensen onvruchtbaar gemaakt zijn, en er zijn mannen die niet trouwen omdat ze zichzelf onvruchtbaar gemaakt hebben met het oog op het koninkrijk van de hemel. Laat wie bij machte is dit te begrijpen het begrijpen!’

    Uit de hele context is duidelijk dat het hier gaat om een discussie over wetten. De Farizeeën citeren de Joodse wet, die inderdaad in de praktijk nogal vrij omging met het verstoten van echtgenotes. Zij wisten heel goed dat dit gebruik van de Mozaïsche wet betwistbaar was, dat het een smoes was die Joodse mannen gebruikten om uit de echt te scheiden, om welke reden dan ook. Niet dat iedereen dat zomaar deed, maar ongetwijfeld gebeurde het toen net zo goed en net zo frequent als nu. Jezus legt de vinger op de wonde: het is omdat de man harteloos (lees: uitgekeken) en koppig (lees: verliefd) is dat hij zijn vrouw verstoot voor een andere. De wet dient alleen maar om dat te legitimeren. Het is dus feitelijk een misbruik, want het goddelijk gebod, dat prioriteit heeft op de wet, is evident: mensenkinderen zullen hun ouders verlaten en zich aan een partner binden; voor de meesten onder hen is dat een partner van het andere geslacht en uit die gemeenschap kunnen kinderen geboren worden, dat is zo genetisch bepaald.

    Dat is de basisregel voor de menselijke soort. Wie die te goeder trouw aangegane verbintenis eenzijdig en brutaal beëindigt en dus contractbreuk pleegt, handelt niet correct. Maar het gebeurt nu eenmaal, zo is de mens, daar is niets aan te doen, dat wist men toen ook al, dat blijkt overduidelijk uit de reactie van de leerlingen: als je niet mag scheiden, wie zal er dan nog willen trouwen? Beter van gewoon samen te wonen!

    En dus waren er voorzieningen in de Joodse wet, bijvoorbeeld de scheidingsbrief, die de verstoten vrouw kon gebruiken om haar onschuld en eventueel haar potentiële vruchtbaarheid te bewijzen. In onze tijd doen wij het net zo. Het huwelijk is in principe een verbintenis op lange termijn. Wie ze eenzijdig verbreekt, is verplicht om de andere partner schadeloos te stellen en moet ook blijven bijdragen in de kosten van het onderhoud van de eventuele kinderen. Indien twee partners in onderling overleg beslissen uiteen te gaan, regelen zij hun zaken op een correcte manier voor de notaris en de rechtbank. Lees wat ik daarover schreef, kik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=109139.

    Dat zijn de termen van de discussie. Wat doen we dan met dat ene zinnetje: wat God verbonden heeft, zal de mens niet scheiden? Dat is wat de kerk steeds inroept om zich tegen echtscheiding te verzetten.

    Vooreerst staat er duidelijk: ‘wat God verenigd heeft’; man en vrouw zijn seksueel onderscheiden van elkaar om zich te verenigen en zo voor nakomelingen te zorgen. Dat is de biologische, genetisch vastgelegde basisregel. Een man die de ene vrouw zomaar verstoot voor een andere, zondigt tegen die basisregel, tenzij zijn eerste vrouw onvruchtbaar is of in het geval van overspel door de vrouw. Dat is een zeer algemeen verspreide wet.

    Toch waren en zijn er in elke samenleving ook regels die rekening hielden met het mislukken van een huwelijk. Mensen zijn niet altijd heel wijs of vooruitziend wanneer ze hun partner kiezen: als de staart staat, zit het verstand inderdaad in de kloten. Er waren dus altijd voorzieningen om op een billijke manier een einde te maken aan huwelijkscontracten; dat de mannen daarbij wel eens het laken naar zich trokken, zal niemand verwonderen, al is het niet goed te praten.

    In onze moderne tijd zijn die kwesties vrij goed geregeld, ook voor de vrouw.

    Wij beschikken nu ook over zeer efficiënte en veilige voorbehoedsmiddelen. Dat heeft ertoe geleid dat seks nu ook mogelijk is zonder voortplanting. Voor heel wat mensen heeft dat de termen van de discussie grondig veranderd. Het is nu mogelijk dat partners seks hebben om andere redenen dan de voortplanting, bijvoorbeeld als een zeer intieme en intense manier om hun wederzijdse gevoelens te uiten en genietend te beleven, ook zonder het oog op een huwelijk of samenleven. Dat was vroeger ook al zo, maar toen was er steeds het risico op ongewenste zwangerschap. Ik weet niet of er nu meer mensen op die manier hun seksualiteit beleven, maar het is in alle geval een buitengewoon goede zaak dat zij dat kunnen zonder dat er kinderen moeten geboren worden die niet gewenst, ja, zelfs verwenst zijn.

    Het Evangelie zegt ook een beetje geheimzinnig dat niet iedereen moet huwen: wie onvruchtbaar is ten gevolge van een defect van de natuur, wie onvruchtbaar gemaakt is, door castratie bijvoorbeeld. Maar er is ook een derde categorie: zij die zichzelf onvruchtbaar gemaakt hebben omwille van het rijk Gods. Nogmaals wordt beklemtoond dat dit iets is dat niet iedereen kan begrijpen en dat is volkomen terecht.

    Het valt op dat alleen deze laatste tekst enkel bij Matteus voorkomt, dus niet bij de twee andere synoptische evangelisten, Lukas en Marcus. Dat is veeleer uitzonderlijk. Technisch exegetisch gezien is het dus een beetje een vreemde, misschien zelfs verdachte, later toegevoegde tekst. Anderzijds is het niet ongebruikelijk in godsdiensten dat eunuchen tot de priesterlijke klasse behoren, noch dat eunuchen een bijzonder plaats bekleden in de maatschappij. Er is echter aan deze tekst een bijzondere moeilijkheid verbonden. Het gaat immers niet om mensen die fysisch onvruchtbaar zijn zoals eunuchen of castraten, maar om personen die zichzelf zo gemaakt hebben ‘omwille van het koninkrijk Gods’. Wij mogen veronderstellen dat zij zichzelf niet letterlijk gecastreerd hebben, al is dat wel hier en daar gebeurd in het vroege christendom.

    Het grote probleem is, dat mensen die zich voornemen onvruchtbaar te zijn, dat daarom nog niet zijn in de praktijk. Dat is de vloek van het verplicht priesterlijk celibaat: men blijft vruchtbaar; meer nog: vruchtbaarheid is een vereiste om priester te mogen worden. Meteen zien we de gevaren: men blijft een seksueel wezen, men kan zijn mening herzien, men kan zondigen, men kan kinderen verwekken. Priesters van alle tijden hebben dat dan ook gedaan, waar een wil is, is een weg, en de geest is gewillig maar het vlees is zwak. Lees nog eens na wat ik schreef over het celibaat, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=326591.

    En ook wat ik schreef over seksueel misbruik door priesters, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=141243.

    We moeten deze uitspraken van het Evangelie over het onvruchtbaar zijn omwille van het Rijk Gods zien in verband met het vervolg van de tekst van Matteus 19 over het Koninkrijk Gods en die is wel helemaal synoptisch, quasi woord voor woord aanwezig in de drie evangelies. Daarin benadrukt Jezus dat men zich grote opofferingen moet getroosten om het rijk Gods binnen te gaan: men moet werkelijk alles opgeven. Het duidelijkst en onmenselijkst staat dat in Lukas 14, 26-27, een van de teksten die door priesters en aartsbisschoppen ongetwijfeld het minst letterlijk wordt geciteerd: 26‘Wie mij volgt, maar niet breekt met zijn vader en moeder en vrouw en kinderen en broers en zusters, ja zelfs met zijn eigen leven, kan niet mijn leerling zijn.27Wie niet zijn kruis draagt en mij op mijn weg volgt, kan niet mijn leerling zijn. Dit is de erg eufemistische versie van de Nieuwe Bijbelvertaling. In alle andere versies is het werkwoord ‘haten’, in de Griekse tekst misei (zoals in misantropie en misogynie, mensen- en vrouwenhaat), in de Latijnse odit, veel duidelijker kan het niet zijn.

    Het ziet ernaar uit dat Jezus vraagt dat men ook de seksualiteit opgeeft om hem te volgen, dat zijn volgelingen dus zichzelf ‘onvruchtbaar maken’, zoals ze ook alle andere wereldse bezittingen opgeven. In ruil zullen ze wat ze verlaten hebben honderdvoud ontvangen en het eeuwig leven verwerven. Dat wordt geïllustreerd in de parabelen die de deze tekst omringen. Merkwaardig is dat voortdurend, ook bij Lukas, die formule herhaald wordt: niet iedereen kan dit begrijpen, wie oren heeft om te horen die zal het verstaan. Het lijkt wel een soort van signaal, dat toegevoegd is om te zeggen: neem dit niet letterlijk, begrijp het niet verkeerd.

    Dat is anders wel precies wat de kerk gedaan heeft: het celibaat is een verplichting, tot op vandaag, voor priesters en religieuzen, de echte dienaars en volgelingen van Jezus. De anderen, die het niet verstaan, zijn zondaars. Een zeer groot gedeelte van Jezus boodschap, het Evangelie, bestaat precies daarin: men moet alles opgeven en hem volgen. Waarheen en waarom, dat is veel minder duidelijk.

    Zijn we afgedwaald? Geenszins.

    De kerk heeft deze teksten aangegrepen om het monogame en onverbrekelijke huwelijk als de enig mogelijke samenlevingsvorm op te leggen aan iedereen. Wie toch scheidt, om welke reden dan ook, mag niet opnieuw in het huwelijk treden, ook niet wie buiten zijn of haar schuld verlaten is of wie zijn vrouw of man verstoten heeft omwille van overspel. De kerk roept dezelfde tekst in om elke vorm van seksualiteit onder seksgenoten te verbieden. En ook het verplichte priestercelibaat is erop gesteund.

    Nog los van de vraag of het verstandig is om voor dergelijke belangrijke maatschappelijke kwesties nu nog altijd uitsluitend te steunen op een zogenaamd heilige tekst, waarvan de ontstaansgeschiedenis allesbehalve duidelijk is en die overigens geen enkele objectieve autoriteit heeft, is het waarlijk waanzin om die beslissingen te steunen op een al te letterlijke en uiterst eenzijdige interpretatie van zeer twijfelachtige en ambigue passages van teksten die op zichzelf al een bedenkelijke pedigree hebben.

    Het is dan ook niet verwonderlijk dat in grote delen van het christendom de priesters wel mogen huwen; dat men homoseksuelen erkent voor wat ze zijn en hen zelfs toelaat tot het ambt; dat echtscheiding als een persoonlijke aangelegenheid aanvaard wordt waarover de religie zich niet hoort uit te spreken; dat men seksualiteit als een positieve waarde aanziet, ook buiten de voortplanting en het huwelijk.

    Dat is helaas niet het standpunt van Mgr. Léonard, of zal ik zeggen de heer Léonard, want mon seigneur is hij echt niet. Een dienaar des Heren zou zich er overigens moeten voor hoeden om de titel van zijn meester te usurperen: de knecht zal niet meer zijn dan de meester (Joh. 13, 16). Wij moeten ons ervan bewust zijn dat wat hij zegt niet de Waarheid is, maar slechts zijn kleine waarheid, zijn bedenkelijke interpretatie, die slechts gedeeld wordt door een beperkt aantal gelijkgezinden van dezelfde leeftijd, ook binnen de kerk. Het gezag waarmee hij zich bekleed acht, is zoals het Evangelie zegt ‘niet van deze wereld’, wij hoeven er dus niet van wakker te liggen, buiten deze wereld is er immers niets.

    We mogen er wel verontwaardigd over zijn, of zwaar teleurgesteld, samen met vele christenen binnen de kerk. Op deze man rust een loodzware verantwoordelijkheid. De allesbehalve blijde boodschap die hij brengt is een ontgoocheling en zelfs een belediging voor talloze mensen. Het vernietigende en hardvochtig oordeel dat hij zo welsprekend uitspreekt over zijn medemensen is verschrikkelijk, hoe hij zich ook draait en keert in zijn gladde bewoordingen. De mensen hebben maar al te goed door wat hij werkelijk bedoelt. Zoals Lukas (17, 1-4) zegt:

    1 Tegen zijn leerlingen zei hij: ‘Het is onvermijdelijk dat er mensen ten val worden gebracht, alleen: wee degene die daarvoor verantwoordelijk is! 2 Het zou beter voor hem zijn als hij met een molensteen om zijn nek in zee werd geworpen dan dat hij ook maar een van deze geringen ten val zou brengen. 3 Let dus goed op jezelf!

    Indien een van je broeders of zusters zondigt, spreek die dan ernstig toe; en als ze berouw hebben, vergeef hun. 4 En als ze zevenmaal op een dag tegen je zondigen en zevenmaal naar je terugkeren en zeggen: “Ik heb berouw,” dan moet je hun vergeven.’

    Nog erger zal het vergaan wie zevenmaal per dag van op de kansel en voor de camera volkomen onschuldigen er ten onrechte van beticht dat ze zondigen en eist dat ze zevenmaal zeven keer berouw moeten tonen en vergeving vragen aan een medemens die zich in mateloos aanmatigende trots boven hen heeft verheven.

    Wat de mens bindt, zal geen God scheiden, laat staan zijn knecht.




    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst
    23-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jennifer Michael Hecht: Doubt. A History
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Jennifer Michael HECHT, Doubt. A History. The Great Doubters and Their Legacy of Innovation from Socrates and Jesus to Thomas Jefferson and Emily Dickinson, xxi + 551 pp., notes, bibliography, index, HarperOne, 2003, 2004 (paperback), $ 16,99, ongeveer € 16 (Proxis).

    Ik herinnerde me de auteur als een van de dichters die regelmatig in The New Yorker aan bod kwam. Dat zette me ertoe aan om dit boek van haar aan te kopen: een dichter zal vast wel goed schrijven en dat is al heel wat. Maar Jennifer Hecht (1965) is een historica van opleiding met nu al drie ernstige boeken op haar naam. Doubt was het eerste. Zoals de titel aangeeft, is het een geschiedenis van de twijfel door de eeuwen en over de continenten heen. Men moet die twijfel hoofdzakelijk verstaan als twijfel aan en kritiek op de gevestigde godsdiensten.

    Ik was er al lang van overtuigd dat er altijd en overal al mensen geweest zijn die het niet eens waren met de godsdienst van hun tijd. Dat is niet moeilijk te verstaan, het tegendeel zou ons moeten verbazen. Wat de godsdiensten, alle godsdiensten, gemeen hebben, is dat ze uitgaan van het bestaan van een andere dimensie dan wat wij hier op de wereld waarnemen. Dat kan vele vormen aannemen, maar het is steeds een wereld die geen redelijke basis heeft, die niet rationeel te verantwoorden valt. Van de gelovigen wordt een extra inspanning verwacht, namelijk dat zij ‘geloven’. Zij moeten aanvaarden wat andere mensen, priesters, hen voorhouden. Om indruk te maken, om overtuigend te zijn beroepen die priesters zich op een rechtstreeks contact van uit die andere dimensie met onze wereld: de openbaring. Een goddelijk wezen maakt zich kenbaar aan de mens.

    Je hoeft niet gestudeerd te hebben om aan een dergelijke constructie te twijfelen, vandaag niet maar ook drieduizend jaar geleden niet. Een simpele pottenbakker of een eenvoudige huisvrouw ergens in Egypte, duizend jaar voor onze jaartelling, moest integendeel een niet geringe inspanning doen om zelfs maar een klein gedeelte te geloven van al wat de priesters bedachten. Godsdienst ontstaat niet bij de gewone mens, maar bij een elitaire klasse. Dat is nu zo en dat was altijd al zo. Wat de gemiddelde middeleeuwer over het christendom wist, kon je op een heel klein stukje perkament schrijven, als je al kon schrijven en als je perkament had. Godsdienst is iets dat wordt aangeleerd, onderwezen, voorgehouden, opgelegd. Neem die opleiding weg en de godsdienst verdwijnt, dat weten de leiders van de godsdiensten maar al te goed. Het is met godsdienst zoals met frisdrank: als je er geen reclame voor maakt, dan verkoopt je product niet.

    Mensen zoals ik, die opgegroeid zijn binnen de katholieke zuil, hebben geen idee van de diversiteit van de godsdiensten. Wat wij weten over de hedendaagse Islam, het Protestantisme, de Orthodoxen, het Boeddhisme, Taoïsme, Hindoeïsme enzovoort kan je op een sigarettenvloeitje schrijven. Wat wij weten over de vroegste geschiedenis van de godsdiensten, hoe ze ontstaan zijn en hoe ze geëvolueerd zijn, is nihil, zero. Wij hebben daarover geen informatie gekregen, of enkel wat oppervlakkige en vertekende gegevens. Voor een katholiek was een protestant een baarlijke duivel, al de anderen waren ofwel ketters ofwel heidenen.

    Nog erger was het gesteld met wat wij konden vernemen over ongelovigen, over mensen die ernstige twijfels hadden over wat de godsdienst, in ons geval de katholieke kerk, ons voorhield. Het is zeer lang zo geweest dat er geen plaats was op deze wereld voor dergelijke twijfelaars: wie betrapt werd op het uiten van die twijfel, op het stellen van vervelende vragen, werd uit de weg geruimd, het liefst op een spectaculaire manier: langdurige en wreedaardige marteling en gruwelijke publieke terechtstelling, nog veel erger dan de zwaarste misdadigers. Met dat risico voor ogen is het veeleer verwonderlijk dat er ook maar iemand lucht heeft gegeven aan zijn of haar twijfels.

    En toch is dat gebeurd, altijd en overal. Het is de grote verdienste van dit boek en deze auteur dat zij ons op een boeiende, vanzelfsprekende, objectieve, serene, ernstige manier laten kennismaken met deze mensen.

    Het overzicht begint in wat wij traditioneel de bakermat van onze beschaving noemen: Hellas, Griekenland en later Rome, het centrum van de westerse beschaving tussen -600 en het jaar 100 van onze tijdrekening. Het is een verhaal dat velen van ons enigszins kennen: wie heeft er niet gehoord van de Cynici, de Sceptici, de Stoïcijnen, Epicurus, Democritus, Lucretius enzovoort?

    Maar ongeveer in dezelfde periode speelde zich een gelijksoortig verhaal af in die andere pijler van onze hedendaagse cultuur, het Jodendom en dat is een geschiedenis die wij veel minder kennen, om niet te zeggen helemaal niet. Het Oude Testament is voor ons een solide, homogene brok geschiedenis, het continue verhaal van een volk en zijn God. Joden zijn in onze ogen intrinsiek religieuze wezens, Abraham verschilt niet van Mozes, Isaac of Jacob, Genesis niet van de Psalmen, Job of Prediker. De auteur brengt bij dat beeld grondige correcties aan, gebaseerd op een aandachtige maar eerbiedige lezing van de Bijbel.

    Nog gelijktijdig daarmee ontstond in Azië het Boeddhisme, dat niet begon als een godsdienst, maar als een beweging gegrond op de twijfel. Ook nu nog neemt men aan dat het Boeddhisme geen godsdienst is in de zin van het christendom en de Islam. Ook hier is het commentaar van de auteur verhelderend en in de meeste gevallen zelfs onthullend: dit is interessante en belangwekkende informatie die wij helemaal niet kennen.

    Het volgende aandachtspunt is het Romeinse Keizerrijk, van rond -50 tot ongeveer het jaar 200. Dit is het hoogtepunt van de Romeinse beschaving en het is ongemeen interessant om te vernemen hoe men in die periode, die in onze klassieke humanioraopleiding zes jaar lang in het middelpunt van de belangstelling stond, dacht over goden, godsdienst, de grote levensvragen en ethiek. Het zijn vragen die niet gesteld werden in onze schooltijd: wij lazen wel Cicero, maar niet zijn De natura deorum… Nochtans is dat enerzijds een uitstekende samenvatting van de godsdienstige opvattingen van de Grieks-Romeins oudheid, maar tevens een basistekst voor ontelbare latere benaderingen van goden en godsdienst, tot op onze dagen. Ook van Lucretius, een tijdgenoot van Cicero, lazen wij omzeggens niets, maar hij is een even belangrijke auteur en filosoof; helaas stroken zijn opvattingen niet met het latere christendom en dus werd hij met overduidelijk opzet verwaarloosd in onze opleiding, tot aan de universiteit toe. Keizer Marcus Aurelius (121-180) is op onze dagen weer in: zijn Meditationes worden nu gelezen op managementopleidingen en door zoekers naar gebruiksklare recepten voor persoonlijk welbehagen. Men vergeet daarbij graag dat Marcus Aurelius nergens over goden of God spreekt.

    De eerste achthonderd jaren van onze tijdrekening waren een woelige tijd. Het Jodendom was toen al aan zijn expansie begonnen, lang voor de Diaspora. Het was een van de vele godsdiensten van de Hellenistische beschaving. Op zijn beurt was Israel veranderd in de confrontatie met de filosofische en godsdienstige bewegingen in de naburige landen en in de landen waar veel Joden hun toevlucht en hun fortuin hadden gezocht. Jeruzalem was, net zoals andere belangrijke steden, een kosmopolitisch trefpunt van vele strekkingen en allesbehalve een strikt Joods getto. Het is in die context dat het optreden van Jezus gesitueerd moet worden. De auteur gaat niet in op de vraag naar het historisch bestaan van Jezus, maar gaat ervan uit dat er een dergelijke figuur geweest is. Het was iemand die zich afzette tegen allerlei geldende religieuze en mythologische opvattingen uit zijn omgeving. Het was een zeer lokale figuur, zo onbelangrijk dat hij in geen enkel geschiedkundig werk vermeld wordt voor meer dan honderd jaar na zijn vermoedelijke of vermeende dood.

    Daarin kwam pas verandering met Paulus. De dood en de verrijzenis van Christus werden de kern van een nieuw geloof, dat brak met de voorschriften van het Judaïsme waaruit het geboren was. Er werd een totaal nieuw begrip gecreëerd: geloof. Voordien was godsdienst vooral een kwestie van doen: men nam deel aan rituelen en gebruiken, men had bepaalde devoties. Voor Paulus was dat ten enen male onvoldoende: wie wil gered worden, wie eeuwig wil leven, die moet geloven, die moet zelf, persoonlijk en zonder twijfel overtuigd zijn. Niet de Joodse wet is van kracht, maar het geloof in de reddende kracht van Christus. In de geschiedenis van de twijfel is Paulus het epitome toonbeeld van het tegendeel van de twijfel: het blind en onvoorwaardelijk geloof.

    Deze draad werd opgepikt door Plotinus (ong. 204-270), die de filosofie van Plato en Aristoteles interpreteerde (en deerlijk vervormde) vanuit dit christelijk standpunt. De twijfels die eigen waren aan het Griekse filosofisch denken werden in het Neoplatonisme grondig verdonkeremaand.

    In den beginne was het christendom in Rome nog een vrij onaanzienlijke en suspecte sekte. Daarin kwam pas verandering met keizer Constantijn, die zich na 313 aansloot en het christendom gebruikte om de keizerlijke macht uit te breiden en te consolideren: één God, één Keizer. In het oosten van het Romeinse rijk waren er andere godsdiensten, die allerlei invloeden trachtten te verwerken, uit het Griekse en Joodse verleden, uit het Boeddhisme en Hindoeïsme en uit lokale variaties. Gnosticisme is een verzamelnaam voor een beweging, aanvankelijk binnen het ruimere christendom, waarbij leden van de elite en de priesters een mystieke kennis betrachtten of voorwendden, die een rechtstreeks contact met God en het Heilige mogelijk maakte. Het was het begin van alle latere mystieke bewegingen, waarin de twijfel wordt toegepast op de gelovige zelf: het quasi-onvermogen van de mens om tot de ware godskennis te komen, de vertwijfeling, de lange donkere nacht van de ziel, op zoek naar de elusieve, onbereikbare extase van de vereniging met God.

    Augustinus (354-430) begon als grote twijfelaar, maar eindigde zo mogelijk als een nog groter gelover dan Paulus zelf. In scherpe tegenstelling met Augustinus staat de figuur van Hypatia, een vrouwelijke filosoof in Alexandrië, rond 400. Zij werd door een bende christelijke hooligans op barbaarse wijze gelyncht. Het was een teken des tijds. In 529 verbood de christelijke keizer Justinianus elke vorm van heidendom, sloot de Griekse filosofische scholen die ononderbroken hadden bestaan sinds achthonderd jaar. Dat betekende het einde van elke openlijke twijfel. De donkerste tijden van de middeleeuwen waren aangebroken.

    Een van de mooiste en meest originele beelden van dit boek staat in het zesde hoofdstuk. Daar neemt de auteur zich voor om de evolutie en de verspreiding van de twijfel te schetsen in de periode van 800 tot 1400 in het gebied rond de Middellandse zee. Zij ziet daarin een beweging die de wijzers van het uurwerk volgt, zowel in de tijd als geografisch. Met de opkomst van het allesoverheersend christendom in het westen en later ook in het Oost-Romeinse rijk, werd alle twijfel daar verbannen; samen met de geschriften van de grote twijfelaars van de oudheid vond die een toevlucht meer naar het oosten, in Syrië en Perzië. Later zou de Islam die erfenis met zich meenemen op zijn veroveringstochten en die via Noord-Afrika weer introduceren in het Moorse Spanje en vandaar naar de rest van Europa. Het is een prachtig en zeer accuraat beeld.

    Wat de auteur ons vertelt over de twijfel in de vroege Moslimwereld staat in scherp contrast met wat wij daarover weten (niets) en denken (dat er geen twijfel was). De net opgevolgde aartsbisschop van Mechelen-Brussel, kardinaal Danneels liet zich ooit ontvallen dat de Islam wellicht nog een Verlichting zou ondergaan, zoals het Westen. De waarheid is dat die Islam-Verlichting zich afgespeeld heeft lang voor de Westerse, namelijk vanaf de negende eeuw! En net zoals de veel latere westerse was ze gestoeld op de filosofische teksten van de Grieks-Romeinse oudheid, die hier bij ons verdwenen waren en die de Arabieren voor ons hebben bewaard. Ook hier is de informatie die de auteur ons aanreikt verrassend, onontgonnen terrein voor elk van ons. Helaas heeft ook die beweging haar slachtoffers en martelaars gekend.

    Bij de Joden die terechtgekomen waren in het Moorse Spanje ontstond dan weer een Joodse renaissance, met als belangrijkste figuur Maimonides, de auteur van de ‘Gids voor de verbijsterden’.

    Vanaf de 11de eeuw kwam er een opleving in het westen, een periode die we wat smalend de Scholastiek noemen. Toch was het een echte herwaardering van de rede, door haar de toepassing op het geloof. Albertus Magnus, Zeger van Brabant en vooral Thomas van Aquino waren de grote figuren. Hun stellingen waren controversieel genoeg voor een publieke veroordeling in 1277. Ook hier (over)leefde de twijfel.

    Vanaf het zevende hoofdstuk komen we op meer vertrouwd domein: de periode van 1400 tot 1600, de tijd van de Renaissance, maar ook van de Inquisitie. Maar de auteur vestigt eerst onze aandacht nog even op de twijfel die opdook in het Oosten, vooral in China en in Japan, waar het Zen-Boeddhisme tot grote bloei kwam. Pas dan wendt zij zich tot de verbazingwekkende vernieuwing van de Renaissance. Petrarca sprak al van ‘een God die je nooit gekend hebt’ in 1345. Het was het hernieuwd contact met de kunst, de literatuur en de filosofie van de oudheid dat aanleiding gaf tot de fantastische bloei van de beschaving in Europa. Met die oudheid kwam ook de twijfel weer op een legitieme wijze aan bod, als een deel van de rijke erfenis. In 1473 werd Lucretius weer gedrukt, pas twintig jaar na de eerste gedrukte Bijbel. Pietro Pomponazzi (1462-1524) was de wellicht eerste echte ‘officiële’ ongelovige. Hij wond er geen doekjes om in zijn boeken: de ziel was niet onsterfelijk, mirakels waren onmogelijk, openbaring ook; moraal was perfect mogelijk zonder de dreiging van uit de hemel en het vooruitzicht van de hel. Geesten waren het resultaat van natuurverschijnselen en de menselijke verbeelding. Engels en duivels bestonden niet echt. Bezetenheid was gewoon een ziekte. Ondanks dat alles kon Pomponazzi dit alles ongestraft verkondigen als universiteitsprofessor in Padua en Bologna en publiceren in zijn boeken. Erasmus kon zich permitteren om de draak te steken met zowel bijgeloof als de meer ‘rustieke’ aspecten van het geloof zelf en mocht rustig de vele misbruiken in de kerk aanklagen. Met Luther was het wel anders. Zijn fel verzet tegen die zelfde misbruiken leverde hem veroordelingen op door Rome. Het was enkel door de bescherming van plaatselijke wereldlijke vorsten, die zich wat graag tegen de wereldlijke macht van Rome verzetten, dat hij kon overleven en zijn grote Reformatie op gang brengen. Dit was ook de tijd van Copernicus’ grote omwenteling en van Rabelais, de ebulliënte, scatologische satirist voor wie niets of niemand heilig was.

    Als we even afstand nemen van de regelrechte misdaden van de Inquisitie, dan kunnen we in de processen-verbaal van de ontelbare processen de overduidelijke sporen lezen van de religieuze twijfels en het ongeloof die leefden in alle lagen van de bevolking en dus niet alleen bij de bekende figuren als Giordano Bruno of Vanini, die beiden het leven lieten op de brandstapel.

    Montaigne is ook een grote naam. Maar ik was verrast door zijn data: 1533-1592. Ik dacht dat hij veel later geleefd had; verwarde ik hem met Montesquieu (1689-1755)? Of is het zijn moderniteit die me op het verkeerde been zette? Zijn motto Que sais-je? kennen we van de handige Franstalige brochures, een encyclopedie in duizend afleveringen. Het is de lijfspreuk van elke twijfelaar. Over Pierre Charron schreef ik hier zelf al, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=498689.

    Veel van wat de auteur hier nog vermeldt, vond ik al meer uitvoerig beschreven in de twee monumentale werken van Jonathan Israel, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=402130.

    Het achtste hoofdstuk begint met het Cogito, ergo sum van Descartes en gaat verder met Galileo en Spinoza, Hobbes, Pascal, Newton, Bayle, Gassendi, de Engelse Deïsten, Voltaire, Diderot, Helvétius, en zeer uitvoerig ook Hume. Ook die heeft J. Israel grondiger belicht. Maar de bijdragen over Benjamin Franklin, Thomas Paine, Thomas Jefferson en John Adams waren dan weer nieuw voor mij. Dat is ook zo voor Moses Mendelssohn, de grootvader van de componist. Hij schreef onder meer een essay, op uitnodiging van een Berlijnse krant, over de vraag: wat is Aufklärung? I. Kant antwoordde eveneens op die uitnodiging, zijn tekst vertaalde ik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=379904.

    In de periode 1800 tot 1900 mag de twijfel en het ongeloof eindelijk zichzelf zijn: auteurs kunnen zich ‘outen’ als vrijdenker zonder het gevaar te lopen om op de brandstapel te eindigen. En dat ‘outen’ doen ze uitvoerig en ongeremd, zelfs enthousiast, overal in Europa maar ook in Amerika. Het vrijdenken is gelegitimeerd, men kan er zelfs reclame voor maken, men kan het verkondigen zoals men voor de godsdienst deed. Men kan de wetgeving laten aanpassen, de eerste sporen van een scheiding van kerk en staat. Vrijdenkers associëren zich met bevrijdingsbewegingen: tegen de slavernij, voor het stemrecht voor de vrouw. Schopenhauer (1788-1860) kon een stap verder gaan dan Kant: het was niet meer nodig om God als een wit konijn uit een toverhoed te voorschijn te toveren om de moraal te redden. Godsdienst is overbodig.

    Ook de wetenschap is een bron van twijfel. Marie Curie was de dochter van een vrijdenker, haar man Pierre was dat ook en zij zelf was niet praktiserend. Godsdienst speelde geen rol meer in de wetenschap. Dat was al veel eerder begonnen, maar het werd pas menens met Charles Lyell en met zijn leerling Charles Darwin. Zoals Darwin zelf had gevreesd, was zijn theorie dodelijk voor elk religieus wereldbeeld. Niet God heeft de wereld en de mens geschapen, de wereld heeft zichzelf gemaakt en ook de mens.

    Ook dichters en andere schrijvers sloten zich aan bij de nieuwe manier van denken. Percy Byssche Shelley (1792-1822) was daarin zo belangrijk dat ik begonnen ben aan de vertaling van zijn jeugdwerk Queen Mab, klik hier voor een eerste aflevering: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=541850. George Elliot (eigenlijk Marian Evans) vertaalde Feuerbach in het Engels. Emily Dickinson uitte haar twijfel en haar vrijheid van denken in talloze gedichten.

    Vanaf 1900 dringt het ongeloof door in de staatsstructuren met een daadwerkelijke scheiding van kerk en staat, zoals in Frankrijk in 1905. In die periode was Lenin ervan overtuigd dat de godsdienst zou verdwijnen indien de mensen voldoende te eten en te lezen zouden krijgen. Marxisme is materialisme, ook daarin is geen plaats voor religieuze principes of begrippen. Na de revolutie van 1917 werd al te brutaal drastisch korte metten gemaakt met alle vormen van godsdienst in Rusland. In Turkije was het Kemal Ataturk die vanaf 1923 van het land een moderne westerse staat probeerde te maken. Hij was een man zonder godsdienst, hij noemde het superstitie, bijgeloof en kon het enkel als dusdanig tolereren, zolang het niet in tegenspraak was met het gezond verstand, de rede, of niet opriep tot het beperken van de vrijheid van de medemens. Minder dan honderd jaar later gaat Turkije wellicht weer de andere weg op. Ook in Italië en in Japan verving het nationalisme de religie, of probeerde dat toch. In Nazi-Duitsland en in de Sovjet-Unie werd de staatsideologie een echte godsdienst, in China ook onder Mao vanaf 1935. In Amerika was men openlijk atheïstisch: de uitvinder Thomas Edison, maar ook leidende figuren van de Harlem Renaissance in het New York van de 20’s, zoals Hubert Harrison en W.E.B. Dubois. Ook de anarchisten waren atheïsten, evenals de voorvechters van vrouwenemancipatie, geboorteregeling en het recht op abortus. Mark Twain (eigenlijk Samuel Clemens), de schepper van Tom Sawyer en Huckleberry Finn, was een overtuigd en uiterst scherp atheïst en antiklerikaal. Hij voorspelde in 1906 dat men zelfs in 2006 zijn meest agressieve teksten niet zou durven publiceren. Hij heeft ongelijk gekregen, maar men heeft toch tot 1996 moeten wachten op een uitgave.

    In 1926 was er in Tennessee het roemruchte Scopes Monkey Process, bekend van de film met Spencer Tracy in 1960. De fundamentalisten wonnen het proces over het doceren van de evolutieleer, maar de publieke opinie koos de zijde van de verdediging, niet die van de onzin van de aanklagers. H.L. Mencken, de auteur van Treatise on the Gods bracht kritisch verslag uit en beïnvloedde de publieke opinie in die zin. Vandaag stelt dezelfde vraag zich nog steeds in dat onbegrijpelijke land, de nauwelijks Verenigde Staten van Amerika.

    Ook Einsteins relativiteitstheorie werd terecht en vooral ook door de kerken aangevoeld als een aanslag op het religieus wereldbeeld. Einstein liet er overigens geen twijfel over bestaan dat hij niet geloofde in de God van die gevestigde godsdiensten, noch in de onsterfelijke ziel of het hiernamaals. Over Freuds atheïsme schreef ik hier al uitvoerig: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=98184

    http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=82783

    Nog meer bekend als atheïst is de invloedrijke filosoof en publieke figuur Bertrand Russell, niet in het minst door zijn Why I am not a Christian (1927). Iedereen citeert dat ene zinnetje van Ludwig Wittgenstein, die uiterst bevreemdende filosoof: waarover men niet spreken kan, daarover moet men zwijgen. Veel beter kan men de twijfel en de kritiek op de godsdienst niet samenvatten. Van Sartre vatte ik L’existentialisme est un humanisme samen, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=95832

    Camus’ Le mythe de Sisyphe besprak ik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=80

    Van Elie Wiesel citeer ik hier met grote schroom uit zijn ‘Nacht’ (1958, La nuit). Hij beschrijft het ophangen van twee volwassenen en een kind in Auschwitz:

    Daarna begon het defilé. De twee volwassenen leefden niet meer. Hun tong hing dik en blauw uit hun mond. Maar het derde koord bewoog nog: het kind, dat te licht was, leefde nog…

    Meer dan een halfuur bleef hij hangen tussen leven en dood, kronkelend voor onze ogen. En wij moesten hem recht in het gezicht kijken. Toen ik langs hem liep leefde hij nog. Zijn tong was nog rood, zijn ogen waren nog niet gebroken.

    Achter mij hoorde ik dezelfde man vragen: ‘Waar is God toch?’

    En in me hoorde ik een stem die antwoordde: ‘Waar Hij is? Daar hangt hij, aan de galg…’

    Die avond smaakte de soep naar lijken. (blz. 88).

    In de V.S. reageerde men op de Koude Oorlog met een religieuze revival. De strijd ging toen met de goddeloze, atheïstische Sovjet-Unie. Het nationaal motto veranderde van E pluribus unum (één uit vele) in In God We Trust. In 1955 werd de wet gestemd die bepaalde dat het motto moest verschijnen op alle bankbiljetten en munten. In 1956 werd aan de Pledge of Allegiance toegevoegd … one Nation under God. Twijfel aan God was plots weer een incivieke daad.

    In de laatste bladzijden brengt de auteur ons onder meer de gebeurtenissen rond Salman Rushdie en zijn Satanic Verses (1988) in herinnering. De Islam van Khomeini was in opmars en is dat nog steeds. Maar dat belette Ibn al-Rawandi niet om in 2000 zijn Islamic Mysticism: A Secular Perspective te publiceren, noch Ibn Warraq zijn Why I Am Not A Muslim (1995); beide namen zijn geladen pseudoniemen, maar de twijfel is niet dood in de Islam, hoe gevaarlijk die ook is.

    In de Conclusion brengt Jennifer Michael Hecht de grote lijnen van haar indrukwekkend betoog samen. Ze bespreekt kort de kwestie van de naamgeving: atheïst, agnosticus, ongelovige, gelovige. Daarna vat ze haar uiteenzetting bondig samen, een tekst die men ook als zelfstandig betoog kan lezen, zonder het boek, maar die voor de lezer aan het einde van de 500 bladzijden alles weer fris voor de geest haalt.

    Dit is een schitterend en beklijvend boek, geschreven in een stijl en geest die herinnert aan die van die andere eminente wetenschappers en uitgesproken atheïsten Dawkins en Dennett, maar ook verwant aan Jonathan Israel, naar wie ze opmerkelijk nergens verwijst, hoewel zijn eerste deel van Enlightenment al in 2001 verschenen was. Toch is het een zeer persoonlijk werk, met een eigen benadering. Het is vooral haar weidse horizon, zowel in de tijd als geografisch, die de kracht uitmaakt van haar opzet. Zij brengt elementen samen op een manier zoals dit nog nooit gebeurd is, bij mijn weten. En ze doet dat op een overtuigende, meeslepende manier.

    Ik heb geen Nederlandse vertaling gevonden van Jennifer Michael Hecht. Jammer. Meteen weet ik weer waarom ik zoveel in het Engels lees en zo weinig in het Nederlands.




    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    25-12-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Geen kerst voor mij? De zonnewende.
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Geen Kerst voor mij?

    Toch wel. We vieren thuis met de kinderen die zelf geen kinderen hebben en dus geen eigen familiefeest organiseren. We eten lekker en we geven elkaar geschenkjes. We hangen veelkleurige knipperlichtjes aan het venster aan de straatkant. Er staat een namaak kerstboom, met led-lichtjes en oude en nieuwe versieringen, sommige dateren nog van mijn kindertijd, zoals die vogel met zijn staart in nylon.

    Maar in tegenstelling met die kindertijd, is er bij mij geen sprake meer van Jezus’ geboorte na vier weken Advent, van Maria of Jozef, de herderkens, de os en de ezel; noch van de moord op de onnozele kinderen, de ster die bleef stilstaan en de aanbidding van de wijzen uit het Oosten, met hun geschenken van goud, wierook en mirre. We zingen de oude liederen niet meer, we eten geen kalkoen, geen buche de Noël, geen loodzware marrons met slagroom. We gaan niet naar de middernachtmis, noch naar de herderkesmis de volgende morgen.

    Veel van onze tradities en gebruiken zijn weggevallen. In de plaats daarvan zijn gebruiken overgewaaid uit Amerika: de kerstman en de geschenken, acties voor het goede doel.

    Al bij al zijn we vergeten waarom we feest vieren.

    Dat is nochtans geen mysterie: enkele dagen geleden, de 21ste, was er de winterzonnewende. De zon stond dan op haar laagste punt aan de hemel, de dagen waren het kortst, amper acht uur hier bij ons. Maar op mijn elektronische radiogestuurde klok en weerstation verscheen weer de smiley die de wende, de kering aankondigt: de volgende dag was al twee minuten langer. De dagen zijn dus aan het lengen, de winter is niet voorbij maar we zijn over het dieptepunt heen.

    Dat merkwaardig meteorologisch verschijnsel hebben de mensen al vele duizenden jaren geleden opgemerkt. Het markeert het einde van een neerwaartse beweging en het begin van een opgaande, het afsterven van het oude en de geboorte van het nieuwe. Nieuwjaar. Het licht dat sinds de zomerzonnewende op 21 juni, de langste dag, was gaan tanen tot in het putteke van de winter, maakt langzaam aan weer vorderingen. Dat is voor onze dagelijkse beleving hier op aarde van oneindig veel meer belang dan alle religieuze verhaaltjes die men daar rond verzonnen heeft.

    Voor mij dus geen Kerstmis, Christmas. Geen heiland die moet geboren worden in een stal, een verlosser die de mensheid moet redden van de ondergang, omdat de eerste mens een of andere misdaad zou begaan hebben. Ik voel een wrange weerzin tegen elke verwijzing naar die christelijke mythologie, die de werkelijke betekenis van de zonnewende verdreven heeft. Die religieuze symboliek is voor mij niet verhelderend, maar storend.

    Ik kan echter nog wel opgetogen genieten van de betere gebruiken die we hebben. Zo luister ik op dit ogenblik naar een van Bachs heerlijkste werken: het Weihnachtsoratorium, zonder enige wrevel of bijgedachte. Maar het latere en veel zoetere werk, Duits of Frans, kan ik niet meer pruimen. Carols from Kings op de BBC was jarenlang een must voor mij, maar dit jaar heb ik gepast: het is heerlijke muziek, grotendeels, maar het is een liturgische plechtigheid en heel wat van de teksten en ook een deel van de muziek zijn daarmee al te zeer verbonden. Ik kan er mij niet meer in vinden, jammer misschien maar zo is het nu eenmaal.

    Tradities zijn belangrijk, maar niet alle tradities. Het is niet goed om vast te houden aan wat niet meer relevant is, wat zijn betekenis heeft verloren. De tijd zal uitwijzen wat de moeite is om te bewaren, wat tijdloos is en universeel. Al het andere zal wegvallen bij gebrek aan belangstelling. In de kringloopwinkels liggen dezer dagen tientallen smakeloze kerststallen met al de groezelige figuurtjes erbij: verbannen uit de huisgezinnen na jaren trouwe dienst, maar nu niet meer zinvol. De kerstboom met de lichtjes en de versieringen, verlichting aan de ramen en de gevels doen het wel goed: ze verwijzen, misschien onbewust, naar de donkere dagen van het einde van het jaar en de terugkeer van het licht. Het feesten, uitbundig zijn samen met vrienden en familie, geschenken: dat herinnert aan de tijd dat we opgesloten zaten in onze huizen in het koudste van de winter en niet veel anders te doen hadden dan ons bezighouden, in afwachting van het hernemen van het werk op het veld, met het vieren van het nieuwe jaar.

    Geen Kerstmis dus voor mij, maar nog altijd Weihnachten, een heilig moment van het jaar, wanneer de zon haar terugkeer begint.

    Niet de heiland, maar Helios. Niet de zoon, maar de Zon, Sol Invictus. Dat is het ware licht van de wereld, de bron van alle leven op aarde.

    Zalig joelfeest dan maar!


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    20-12-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Religie zonder God?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Religie zonder God?

    God zonder religie?

    Het lijken domme, zinloze vragen, maar is dat ook zo?

    We moeten beginnen met enige verduidelijking. Wat bedoelen we met religie, met ‘God’?

    Je kan natuurlijk alle kanten uit, maar toch zijn er enkele afspraken die we kunnen maken, ons steunend op het gezond verstand, het gewone taalgebruik en onze culturele gewoonten.

    Hierover is men het wellicht eens: God behoort niet tot deze wereld. Wat hij verder ook is, hij is niet waarneembaar met onze zintuigen. Hij is geen deel van onze natuurlijke omgeving. We noemen hem bovennatuurlijk. Meteen hebben we het onszelf moeilijk gemaakt: hoe kunnen we zinvol spreken over iets of iemand die boven de natuur uitstijgt, die totaal anders is? Dat is dan de taak van de theologie: spreken over het onnoembare.

    Wat bedoelen we met religie? Ook dat is een erg vaag begrip. Maar het heeft zeker te maken met een manier van leven. Wie religieus is, onderscheidt zich van zijn niet-religieuze medemens misschien door wat door wat hij of zij denkt, maar daarover weten anderen niets. We kunnen het alleen merken in wat zij zeggen en schrijven, doen of laten. Als er daar geen onderscheid is, dan zijn we uitgepraat, natuurlijk.

    Wat is dan dat onderscheid? Dat is een moeilijke vraag, als we die louter theoretisch benaderen. Vanuit een praktisch oogpunt is het veel eenvoudiger. Veel religieuze mensen hangen een of andere religie aan. Ze behoren tot een groep, een gemeenschap. Meestal worden ze in die gemeenschap geboren en brengen er hun hele leven door, in regelmatig en georganiseerd contact met hun religieuze medemensen. Die groepen zijn meestal herkenbaar, ze hebben herkenbare uiterlijke tekenen: kledij, haartooi, maar ook specifieke gebruiken, in het bijzonder die verbonden met allerlei vieringen, zoals op de rustdag. Joden en moslims zijn daarvan ook nu nog een goed voorbeeld, christenen minder.

    De meeste leden van religieuze gemeenschappen beperken zich tot de religieuze praktijk, de liturgische handelingen, de gebeden, de bijeenkomsten en vieringen. Ze weten maar weinig af van die andere kant van hun godsdienst, het leerstellige gedeelte, de doctrine, de theologie. Hun denken is minder belangrijk dan hun doen. Denken en dat verwoorden is werk voor specialisten, de bedienaars van de eredienst, de theologen. Die werken aan een systematische uiteenzetting van allerlei opvattingen en lichten de gelovigen daarover in, door een religieuze opvoeding, door lezingen en predicatie tijdens de vieringen. Daarvan blijft meestal niet veel hangen, hooguit enkele slogans en zeer algemene voorschriften.

    Men kan dus stellen dat het in de praktijk zeer goed mogelijk is om religieus te zijn, deel uit te maken van een religieuze gemeenschap, zonder veel theologische achtergrond.

    Met de sterke terugloop van de katholieke gelovige praktijk in onze streken lijkt er een min of meer vage behoefte te ontstaan aan een vorm van religie die niet gebonden is aan een erkende godsdienst. Veel mensen pratikeren of praktiseren niet meer, ze zijn niet meer kerkelijk. Maar er is toch iets overgebleven van hun vroeger geloof. Is het de behoefte om, samen met anderen of niet, op belangrijke momenten van het leven vorm te geven aan gevoelens, emoties, overtuigingen, een nood aan rituelen? Is het een aanvoelen dat er aspecten zijn aan het mens-zijn die niet aan bod komen in de dagelijkse handelingen van werken, eten en drinken, slapen, ontspanning, seksualiteit? Men weet het niet goed, maar het is ‘iets’. Men gelooft dat er ‘iets’ is. Vandaar dat iemand als Etienne Vermeersch het wat spottend heeft over het ‘ietsisme’.

    Als men aan die mensen, maar ook aan vele randkerkelijken vraagt of ze in God geloven, schrikken ze er meestal voor terug om dat volmondig en zonder aarzelen bevestigend te beantwoorden. Vandaag de dag zijn het in feite nog enkel de zeer overtuigde, om niet te zeggen fundamentalistische gelovigen die dat zullen doen. Maar ook die hebben het moeilijk om daar veel uitleg bij te geven, tenzij ze die van buiten geleerd hebben, zoals de Mormonen, Jehovah’s getuigen maar ook sommige christenen en moslims.

    God is wat weggedeemsterd, ook uit de kerkelijke religie. Gewone gelovigen hebben het moeilijk om met overtuiging over God te spreken. Zij verwerpen veel van de oude beelden, ze wijzen er smalend op dat ook voor hen God geen oude man met een grijze baard is ergens in de wolken. Maar vraag hen niet wat dan wel?

    Gelovigen hebben altijd al een gezonde afstand bewaard tegenover de officiële leer van de kerk. Theologie is niet aan hen besteed, integendeel: teveel nadenken over het geloof maakt het geloof kapot, zegt men. Men zou dus kunnen stellen dat het goed mogelijk is om religieus te zijn, binnen een godsdienst en daarbuiten, zonder concreet of expliciet te geloven in God of een god.

    Dus ja: religie zonder God kan.

    Hoewel het precies de taak is van de theologie om over God te spreken en de gelovigen goede godsbeelden aan te reiken, is ook daar God niet meer de evidentie van vroeger. God verbergt zich, Deus absconditus, God is het Onnoembare, de totaal Andere. Kenotische theologie, van Gr. kenosis, het leeg maken. We mogen God niet in menselijke termen benaderen, die zijn niet op hem van toepassing, hij is niet antropomorf, de mens is niet de maat van God. Wat men erover zegt is altijd onvolkomen. Onze taal is niet opgewassen tegen die taak, wij kunnen God slechts stamelend benaderen. Toch blijft men proberen. Maar al die pogingen bekijken gelovigen meewarig: theologen tellen de engelen die samen op één speldenkop kunnen. Zij zijn bezig met God, niet met de mensen.

    In die zin is het mogelijk bezig te zijn met God zonder religie. In Leuven zijn vrijwel alle theologen, godsdienstfilosofen en –sociologen en -psychologen sinds jaren leken. Het zijn wetenschappers. Het is best mogelijk dat zij ook praktiserende gelovigen zijn, maar dat is een andere kwestie.

    In die zin kan je zeggen: ja, God zonder religie kan ook. God kennen is niet het werk van gelovigen maar van theologen en van de hiërarchie van de kerk, die de leer vastlegt.

    Toch heb ik het gevoel dat, hoewel ik meen dat ik een herkenbare realiteit heb beschreven, me toch enigszins in bochten heb moeten wringen.

    Als je aan (min of meer) praktiserende gelovigen en aan heel wat ex-gelovigen vraagt of ze dan niet in God geloven, of ze geloven dat God niet bestaat, is er veel kans dat ze daarop prompt ontkennend antwoorden. Atheïsten zijn zeldzaam.

    Het is ook moeilijk om religie, theologie en God helemaal van elkaar te scheiden.

    Het lijkt wel zinloos om te zeggen dat religie geen God behoeft. Dat zou betekenen dat men allerlei handelingen stelt en allerlei uitspraken doet die alleen maar rituelen zijn, een soort religieus theater, een spel; dat men zich zo gedraagt omdat men zich daar goed bij voelt. De volledige waarde van de godsdienstige houding zou dan berusten in de goede gevolgen ervan voor de mens, of er nu echt een God bestaat of niet. Door toneel te spelen, te doen alsof, in het Engels make believe, letterlijk ‘doen geloven’, zou de mens zich beter voelen: religie als therapie, als autosuggestie. Dat lijkt wel heel cynisch en het is zeer de vraag of het geloof ooit het succes zou gekend hebben dat we in de geschiedenis zo duidelijk zien, indien men er steeds zou bijgezegd hebben: let wel, dit is allemaal maar komedie, een manier van zeggen, het is niet echt waar, God bestaat niet echt, net zo min als Sinterklaas, maar je moet er wel in blijven geloven als je geschenkjes wil.

    Het is dan een beetje zoals homeopathie: er is geen wetenschappelijke basis, niemand weet hoe het werkt, maar in een aantal gevallen is het blijkbaar wel degelijk efficiënt. Zelfs als het louter inbeelding is of een placebo-effect, wie maalt daarom? Als het helpt, dan helpt het, en anders schaadt het niet!

    Maar als we de hele theologie afschaffen, alle dogma’s, alle doctrines, de hele catechismus, de Bijbel, alle spreken over God, als we enkel de rituelen overhouden, hebben we dan nog wel een christelijke godsdienst? Bekijk eens het ritueel en de teksten van de eucharistieviering: neem elke verwijzing naar God daar weg en wat blijft er nog over? Bestaat er een zuiver wereldse religie, zonder enige verwijzing naar het bovennatuurlijke en het transcendentale, naar God en het hiernamaals? Men zegt dat het Boeddhisme en het Taoïsme zo functioneren, maar men zegt ook dat het niet echt godsdiensten zijn, geen religies maar levenswijzen. Maar zijn ook de drie godsdiensten van het boek, de Abraham-godsdiensten: Jodendom, Christendom, Islam niet in ruime mate in de praktijk voor de meeste gelovigen veeleer een levenswijze dan een gods-dienst?

    Het is vreemd. ‘Gelovigen’ geloven niet een honderdste van wat ze belijden, uitzingen, verkondigen, lezen of te horen krijgen. Statistieken tonen aan dat ze nauwelijks in God geloven en als ze dat al doen, er niet meer kunnen over vertellen dan dat er wellicht iets is op een of andere manier. Hetzelfde voor het leven na de dood: minder dan één op drie zegt daarin te geloven en zij die dat toch doen, kunnen ook daarover niet in detail treden. En toch belijden, zingen, verkondigen, lezen en beluisteren ze uitentreuren steeds hetzelfde, al tweeduizend jaar.

    Je zou dan denken: het is inderdaad grotendeels maar een oppervlakkig ritueel, doen alsof, men staat niet stil bij wat men zegt.

    Psalm 23

    De HEER is mijn herder,

    het ontbreekt mij aan niets.

    Hij laat mij rusten in groene weiden

    en voert mij naar vredig water,

    hij geeft mij nieuwe kracht

    en leidt mij langs veilige paden

    tot eer van zijn naam.

    Al gaat mijn weg

    door een donker dal,

    ik vrees geen gevaar,

    want u bent bij mij,

    uw stok en uw staf,

    zij geven mij moed.

    U nodigt mij aan tafel

    voor het oog van de vijand,

    u zalft mijn hoofd met olie,

    mijn beker vloeit over.

    Geluk en genade volgen mij

    alle dagen van mijn leven,

    ik keer terug in het huis van de HEER

    tot in lengte van dagen.

    Een psalm die zeker niet bij elke menselijke gelegenheid past, zou je denken, maar men zingt die vooral bij begrafenissen, ook van kleine kinderen en jonge mensen, begrijpe wie het kan.

    Dat niet iedereen zoveel nadenkt als ik bij al die teksten is misschien wel waar, maar ook dat zal men niet gemakkelijk als bekentenis afdwingen van gelovigen. Niemand is bereid om te erkennen dat, bij nader toezien en op de keper beschouwd, de religieuze teksten, de Bijbel of de Koran, de kerkelijke voorschriften, de gebeden en liederen, slechts fictie zijn, een manier van zeggen, dat we meer troost vinden in het herhalen van het Weesgegroet en het Onzevader dan in stilstaan bij wàt we zeggen (wat ik je overigens in die twee gevallen niet kan aanraden).

    Jezus is voor de gelovige echter wel degelijk gestorven aan het kruis, God bestaat, Allah eveneens en Mohammed is zijn profeet; de hemel en de hel zijn er wel degelijk, op een of andere manier. Er is echt wel iets. Wie daaraan ernstig twijfelt, die stopt meestal helemaal met elke kerkelijke praktijk en is ofwel volmaakt onverschillig ofwel fervent atheïst. Religie zonder God? Nou… je kan niet alle beelden uit de kerk weghalen.

    Wat moeten we denken van de ietwat vage maar niet te verwaarlozen religiositeit van de vele niet-kerkelijken?

    Filosofisch gezien is daar niets verkeerds mee: ze hebben geen dogmatische opvattingen, geen geloofspunten die je zou kunnen aanvechten of betwisten. Ze zeggen niet dat er een God is, en als die er is, is dat een vaag algemeen concept, dat in hun leven geen rol van betekenis speelt. Ze hebben ook geen specifieke morele normen, want niemand schrijft ze hen voor. Ze oordelen niet om niet geoordeeld te worden. Er zijn geen rituelen, er is geen georganiseerd gemeenschapsleven, geen groepsvorming, geen zich afzetten tegen anderen. Er valt dus niets te betwisten, te be- of veroordelen als verkeerd, onterecht of misplaatst. Het zijn mensen die, omwille van hun vroegere religieuze opvoeding of om andere, onduidelijke redenen, een nood hebben die niet kan gestild worden met louter materiële middelen, een gevoeligheid voor de religieuze dimensie van het bestaan, een oog voor het sacrale, zoals je een muzikaal gehoor kan hebben, of een oog voor kunst, of een gevoeligheid voor poëzie en literatuur.

    Zij zoeken hun antwoorden dan ook vaak in muziek en poëzie en andere vormen van kunst, in het beleven van de natuur, de eenzaamheid, in hun liefdevolle omgang met anderen, in meditatie, filosofie, esoterie, alternatieve levenswijzen… Dat alles en nog veel meer, maar steeds zonder dwang, steeds zelf op zoek, kijkend waar de weg hen brengt.

    Maar of dit hen werkelijk onderscheidt van de meeste kerkelijk gelovigen, dat is nog altijd zeer de vraag.


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    19-12-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Filosofen en hun God
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Een tijdje geleden besprak ik hier een interessant boek, Philosophers without God, waarin twintig filosofen hun atheïsme toelichtten, klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=440130.

    Bij de nieuwe aanwinsten in de bibliotheek van het Hoger Instituut Wijsbegeerte in Leuven vond ik, zoals expliciet vermeld staat in de inleiding, een antwoord daarop: Philosophers and God. At the Frontiers of Faith and Reason, J. Cornwell & M. McGhee ed., xxvii + 258 pp., 2009.

    Ik heb me door de achttien bijdragen geworsteld met de moed der wanhoop. Slechts enkele teksten konden mijn gewoonlijk nochtans gewillige aandacht gaande houden, de rest was grotendeels onverstaanbaar gewauwel, verpakt in filosofisch en theologisch jargon, citaten en verwijzingen. Ik ga er dan ook niet veel woorden aan vuilmaken. Ik beperk me tot drie citaten, hun vertaling en telkens een korte toelichting.

    The Creator lies not in wait for his creation. As I have remarked elsewhere, there is always good work to be done on the question of God, work as intellectually rigorous and demanding as in any other field of study, and yet there is a sense in which if such work is not done, at least metaphorically, on one’s knees, then it will miss the mark. It may find something, but it will not be God that it finds. If we are creatures, then we are, as creatures, absolutely dependent, in every fibre of our being, on God’s creative utterance. (Nicholas Lash, 2008)

    ‘ De Schepper ligt niet voor het oprapen voor zijn schepping. Zoals ik elders heb opgemerkt, is er altijd behoorlijk wat werk aan de winkel over de kwestie van God, werk dat even rigoureus intellectueel en veeleisend is als in gelijk welk ander studiedomein. En toch is het zo dat indien men dat werk niet doet op zijn knieën, ten minste metaforisch, het naast de kwestie zal zijn. Het kan dan nog iets vinden, maar wat het vindt zal niet God zijn. Als wij schepselen zijn, dan zijn we, als schepselen, absoluut afhankelijk, in elke vezel van ons zijn, van Gods creatieve uitspraak.’

    Commentaar

    Het is niet moeilijk om te zien waarmee ik het moeilijk heb. De zoekende mens moet eerst op zijn knieën vallen, anders heeft hij geen kans om de echte God te vinden. Zonder God bestaan we niet eens: wij zijn zijn schepselen, totaal afhankelijk van zijn scheppend Woord. Dit is een manier van spreken die enkel aanvaardbaar en desgevallend verstaanbaar is voor wie al zijn hoop heeft gesteld op de God van de theologen. Voor de eerlijk zoekende mens is het niet minder dan een belediging, een afzichtelijke mensonwaardige vernedering. God kan alleen groot zijn door de mens te kleineren. Dan zit er voor de mens die waarlijk grootmenselijk wil zijn niets anders op dan van die God afscheid te nemen. Goodbye and good riddance!

    In my own case,(…) Faith came from a dramatic religious experience. (…) I was in the shower, on an ordinary day, and found myself to be surrounded by a presence of love, a love so real and so personal that I could not doubt it. I had not, as far as I know, been looking for God or thinking of God, or enjoyed a particularly good or an especially bad day.(…) I could not doubt the reality of that loving presence, and still cannot. (…) I was turned around. Converted. (…) I felt myself to have been addressed (…) by One to whom I could speak. (Janet Martin Soskice, 2005)

    ‘In mijn geval kwam het Geloof door een dramatische religieuze ervaring. Ik was onder de douche, op een gewone dag, en ik ontdekte dat ik omgeven was door een liefdevolle aanwezigheid, een liefde die zo reëel en zo persoonlijk was dat ik er niet kon aan twijfelen. Ik was, voor zover ik weet, niet speciaal op zoek naar God of aan God aan het denken, en de dag was noch bijzonder slecht of speciaal goed geweest. Ik kon niet twijfelen aan de realiteit van die liefdevolle aanwezigheid en ik kan het nog altijd niet. Ik had een ommekeer beleefd. Bekeerd. Ik voelde dat ik aangesproken was door Iemand met wie ik kon spreken.’

    Commentaar

    Ik neem aan dat ook deze auteur Willam James’ klassieke studie gelezen heeft: The Varieties of Religious Experience, klik hier voor meer daarover: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=284. Mystieke ervaringen zoals hier beschreven gebeuren ongetwijfeld, onder de douche of elders. Wie het overkomt, is erdoor geschokt, ondersteboven. Maar de meesten onder ons draaien in dat geval de kraan van het koud water wat verder open en dat is dan meestal het einde van de begoocheling. Wie zijn hele leven bouwt op een dergelijke ervaring, neemt een bijzonder groot risico. Vroeg of laat komt de dag dat de betovering verbroken wordt en de prins toch een ordinaire kikker blijkt te zijn, die je enkel op gevaar van een fatale bacteriële besmetting kust.

    Christ’s authority is not of this World, and because it is not of this World but of a higher authority altogether, it stands in judgement over this World. In particular, it will judge the actions of the secular State unfavourably if these are seen as compromising or undermining the sacredness of the individual, if the State in any way seems to be seriously abusing individuals for its own ends. From the point of view of Christianity, it is never expedient that one man dies for the people. (Anthony O’Hear)

    ‘ Het gezag van Christus is niet van deze wereld, en omdat het niet van deze wereld is maar van een algeheel hogere autoriteit, kan het de wereld aan zijn oordeel onderwerpen. Heel in het bijzonder zal het een ongunstig oordeel uitspreken over wat de Staat doet, telkens wanneer die daden blijken een gevaar te zijn voor of een ondermijnen van de heiligheid van het individu, wanneer de Staat op enige wijze individuen op een ernstige manier misbruikt voor zijn eigen doelstellingen. Vanuit het standpunt van het christendom is het nooit passend dat één mens sterft voor het volk.’

    Commentaar

    De auteur heeft waarschijnlijk zijn tekst niet nagelezen noch dat laten doen door iemand anders, desnoods zijn poetsvrouw. Anders zou hij met het schaamrood op de wangen zeker deze passage geschrapt hebben. Laten we beginnen met het gezag van Christus. Hoe kan je vandaag de dag in hemelsnaam nog beweren dat het gezag van welke religie dan ook, bijvoorbeeld de Islam, boven het wereldlijk gezag staat? Nooit gehoord van 9/11, Anthony? Van Iran? Van de scheiding van kerk en staat? Is dit niet de wereld op zijn kop zetten? Is het niet veeleer de godsdienst die individuen misbruikt voor eigen doelstellingen, hen behandelt als verwaarloosbaar kanonnenvlees of het voorwerp van stelselmatig seksueel misbruik? En is het niet de essentie van een staat dat de burgers hun individueel belang ondergeschikt maken aan het welzijn van de samenleving? Maar zelfs als we dat nog allemaal aan ons laten voorbijgaan, wat te denken van de hilarische apotheose van deze waanzinnige paragraaf? ‘Vanuit het standpunt van het christendom is het nooit passend dat één mens sterft voor het volk.’ Elke humanist zal dit volmondig beamen. Maar hoe kan een gelovige christen zoiets over zijn gebenedijde lippen krijgen? Christus, gemartelaard, gedoornekroond, keert zich ongetwijfeld metaforisch om aan zijn metaforisch kruis! Sterf dan al, als Zoon van God, een ellendige dood, obediens usque ad mortem, mortem autem crucis (Fil. 2, 8), om als enig zoenoffer de schuld van gans de mensheid uit te wissen, en dan schrijft tweeduizend jaar later een nijvere filosoof, een christelijke nog wel, iemand van de eigen stal, doodleuk en blijkbaar in volle ernst, dat in het christendom nooit één mens moet sterven voor allen! Faut le faire!

    Je begrijpt, lieve lezer, dat ik niet erg ingenomen ben met dit boek. Koop en lees het op eigen risico, maar zeg niet dat ik je niet gewaarschuwd heb, als je straks onder de douche of op het toilet vreemde gewaarwordingen hebt…


    Categorie:God of geen god?
    Tags:filosofie
    09-12-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Atheïsme van de Reformatie tot de Verlichting, Hunter & Wootton
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Michael Hunter & David Wootton (ed.), Atheism from the Reformation tot the Enlightenment, viii + 307 pp., index of names, Clarendon Press, Oxford, 1992. £ 66. Ontleend in de Maurits Sabbe-bibliotheek (Godgeleerdheid), K.U. Leuven.

     

    Introduction, Michael Hunter & David Wootton

    1. New Histories of Atheism, David Wootton
    2. Unbelief and Atheism in Italy 1500-1700, Nicholas Davidson
    3. Pierrre Charron’s ‘Scandalous Book’, Tullio Gregory
    4. The ‘Christian Atheism’ of Thomas Hobbes, Richard Tuck
    5. The Charge of Atheism and the Language of Radical Speculation, 1640-1660, Nigel Smith
    6. Jewish Anti-Christian Arguments as a Source of Irreligion from the Seventeenth to the Early Nineteenth Century, Richard H. Popkin
    7. The First Edition of the Traité des trois imposteurs and its Debt to Spinoza’s Ethics, Silvia Berti
    8. ‘Aikenhead the Atheist’: the Context and Consequences of Articulate Irreligion in the Late Seventeenth Century, Michael Hunter
    9. Disclaimers ad Offence Mechanism in Charles Blount and John Toland, David Berman
    10. The Atheism of d’Holbach and Naigeon, Alan Charles Kors

     

    Dit boek is niet gemakkelijk te vinden, het is ook schandalig duur. Uiteindelijk kwam ik terecht in ‘mijn’ oude Faculteit der Godgeleerdheid in Leuven, waar ik dertig jaar secretaris was, in de prachtige moderne bibliotheek die ik heb zien oprijzen en waaraan ook ik mijn bescheiden aandeel heb mogen leveren in de loop van die jaren, some of the best years of my life, of toch van mijn beroepsleven. De jaren sinds ik op pensioen ben zijn onvergelijkelijk veel rijker op vele gebieden.

    Het was de moeite van het zoeken waard. Het boek is een echte schatkamer voor de vroege geschiedenis van het atheïsme in West-Europa. De lijst van de auteurs omvat een aantal van de meest gerenommeerde specialisten op dit gebied. Hun bijdragen zijn origineel, belangrijk, onmisbaar zelfs. Daarin tonen zij op een wetenschappelijke, onweerlegbare manier aan dat er ook 500 jaar geleden al mensen waren die zich in alle oprechtheid afkeerden van het geloof omdat ze het niet meer met hun geweten in overeenstemming konden brengen. En neem het van mij aan: dat was toen een veel hachelijker onderneming dan nu!

     

    Ik vertaal hieronder (vrij) de inhoudelijk rijke inleiding van de editors. Dat is beter dan welke bespreking die ik zelf zou kunnen schrijven. Het boek is helaas niet vertaald in het Nederlands. Deze Nederlandstalige inleiding is mijn poging om daaraan enigszins te verhelpen.

     

    En van de grootste verschillen tussen onze wereld en die van onze voorouders is de relatief beperkte rol die religie speelt in de moderne samenleving, en de mate waarin ongeloof rationeel verdedigbaar is geworden en moreel respectabel. Misschien is dit niet de belangrijkste verandering die onze wereld scheidt van de Middeleeuwen en de vroegmoderne tijd: niemand zal de overweldigende betekenis ontkennen van de industriële, wetenschappelijke en democratische revoluties. Maar elke duiding van de belangrijkste transformaties die hebben geleid tot de opkomst van de moderne wereld kan niet anders dan een centrale plaats toekennen aan de vooruitgang van atheïsme, agnosticisme en religieus ongeloof in het algemeen.

    Dit boek gaat over de vroege geschiedenis van dit proces en over de individuen die min of meer openlijk het religieus geloof verwierpen, in de periode van 1520 tot 1780. Het begin van onze periode is gekenmerkt door de eerste tekenen van de vrees dat ongeloof en ongodsdienstigheid aan het opkomen waren, in de context van de Reformatie en de nieuwe houdingen tegenover religieus engagement die daarin hun oorsprong vonden. Het einde van de periode is getuige van volgehouden en systematische aanvallen op het christendom, opgezet door filosofen zoals Hume en d’Holbach; zij steunden zich op en bouwden verder aan de polemische wapens geleverd door de intellectuele veranderingen van de 17de eeuw en de Verlichting.

    Men zou kunnen veronderstellen dat dit een klassiek onderzoeksdomein zou zijn in de ideeëngeschiedenis. Maar als men de literatuur over het vroegmoderne wetenschappelijke denken, of over politieke theorieën, of theologie, vergelijkt met die over ongeloof, dan is het eerste dat men onvermijdelijk vaststelt de afwezigheid van elke volgehouden traditie van intellectueel onderzoek naar de opkomst van het ongeloof. In de laatste voorbije jaren is daarin een belangrijke verschuiving gebeurd. Er is een reeks van belangrijke studies verschenen die dit onderwerp benaderen op een uitdagend nieuwe manier. Maar de auteurs van deze studies hebben los van elkaar gewerkt en er zijn weinig inspanningen gebeurd om de verschillende benaderingen te vergelijken of aan elkaar te koppelen, of om tot een beoordeling te komen van de onderlinge sterkte- en zwaktepunten.

    Onze bedoeling bij het samenstellen van deze bundel was om een aantal essays bijeen te brengen die ofwel speciaal voor deze gelegenheid geschreven zijn of voor het eerst vertaald in het Engels, en die een breed gamma bestrijken inzake chronologie, geografie en benaderingswijze. Het was onze bedoeling om daarbij een representatief aanbod van de verschillende landen te geven; concreet betekent het dat we ons geconcentreerd hebben op Groot-Brittannië, Frankrijk, Italië en de Nederlanden. De studies gaan van de zestiende tot de achttiende eeuw, maar met de nadruk op deze laatste, omdat toen de heterodoxe ideeën meer openlijk werden geuit en ook in een meer gesofisticeerde vorm. We wensten ook een overzicht te bieden van de verschillende benaderingswijzen, gaande van brede overzichten of uiteenzettingen van ideeën van de belangrijkste ongelovige auteurs, tot gedetailleerde studies, vaak van minder bekende figuren, die een betekenisvol licht werpen op de netwerken die gebruikt werden voor de verspreiding van ongodsdienstige gedachten en op de milieus waarin ze voorkwamen. De verscheidenheid in onze aanpak blijkt ook uit de uiteenlopende lengte van de bijdragen. Sommige geven een afgesloten voorstelling van grensverleggend onderzoek, terwijl andere kortere pogingen tot re-interpretatie zijn.

    Een van de problemen bij het benaderen van ons onderwerp is zijn ongrijpbaarheid, veroorzaakt door de inhibities van de vrijdenkers onder druk van de orthodoxe autoriteiten van hun tijd, maar ook door de conceptuele problemen bij het vastleggen van wat het precies is dat we gaan bestuderen. In onze titel hebben we de term ‘atheïsme’ gebruikt. Die lijkt ons het best om aan te geven dat het gaat om de nadrukkelijke aanval op het christendom en vaak ook op religie in het algemeen, die we in deze periode vaststellen. Maar we geven graag toe dat het nuttig noch mogelijk was om te proberen ons uitsluitend te beperken tot die figuren die openlijk atheïstisch waren volgens de moderne definitie van dat begrip. Voor een deel komt dat doordat de orthodoxe tijdgenoten geneigd waren om atheïsme in één adem te noemen met een ganse reeks van standpunten die volgens hen daartoe aanleiding gaven, in het bijzonder deïstische formuleringen van religieuze overtuigingen, die het belang ondergroeven van openbaring en van een actieve persoonlijke God. Bovendien zetten de gevaren die samenhingen met de openlijke uitdrukking van ongelovige gevoelens, velen aan om hun sceptische opinies te temperen, ten minste publiekelijk. Al deze overwegingen maken dat dit een zeer verraderlijk onderzoeksgebied is, zonder dat dit ook maar iets zou afdoen aan het belang ervan.

    Naast de problemen die zich stellen bij de studie van ongeloof zelf, is er de moeilijkheid van de verhouding daarvan met het seculariseringsproces dat heeft plaatsgevonden sinds de Reformatie. Ongeloof is zeker en vast niet de enige oorzaak van die secularisatie. Zo hebben pogingen van orthodoxe apologeten om het geloof te gronden op een veilige, rationele basis vaak een onbedoeld seculariserend effect gehad: de rationele criteria konden namelijk de plaats innemen van een bovennatuurlijke bekrachtiging. Nog belangrijker zijn de gevolgen geweest van het religieuze pluralisme, van de scheiding van Kerk en staat, evenals de opvatting dat godsdienst in essentie een privé aangelegenheid is, een persoonlijke zaak; dit alles heeft vaak geleid tot de secularisering van sleuteldomeinen van het openbaar leven, zoals het onderwijs, ook wanneer de meeste individuen sterke religieuze overtuigingen behielden.

    Dat soort secularisatie zou bij Luther en Calvijn even grote afschuw hebben opgewekt als bij Sint Carolus Borromeus, terwijl het nu als normaal beschouwd wordt in de meeste Westerse democratieën. Maar zelfs wanneer de oorzaken van de secularisatie zowel religieus als ongodsdienstig geweest zijn, toch heeft haar vooruitgang het langzaamaan mogelijk gemaakt voor ongelovigen om dezelfde rechten op te eisen en te verwerven als gelovigen. Ongeloof is nergens in het Westen nog een misdaad, al heeft het bijvoorbeeld tot in 1961 geduurd eer het Amerikaanse Supreme Court (Torcaso vs. Watkins) besliste dat Amerikaanse atheïsten staatsambten mochten bekleden en dientengevolge, zo werd aangenomen, ook het recht verwierven om te stemmen, om deel uit te maken van jury’s en om te getuigen voor de rechtbank; in verscheidene staten zijn er nog steeds wetten die dat tegenspreken. Er kan bovendien geen twijfel bestaan over het feit dat de vooruitgang en de legitimering van ongeloof op zijn beurt heeft bijgedragen tot het seculariseringproces. Ongeloof is niet in de plaats gekomen van geloof, en dat zal misschien nooit gebeuren; maar het heeft zich overal een plaats verworven naast het geloof.

    Ten dele omwille van kwesties zoals deze, leek het ons belangrijk om van bij het begin een overzicht te geven van het studiedomein, de geschiedschrijving van het onderwerp te onderzoeken en de verschillende opvattingen die er vandaag over bestaan. David Wootton heeft dat gedaan in het hoofdstuk dat volgt op deze inleiding. Daarin evalueert hij vroegere teksten over ons onderwerp, waarbij hij zich vooral concentreert op de aanvallen die in de naoorlogse jaren gericht zijn tegen de traditionele geschiedenissen van het rationalisme, door zeer invloedrijke auteurs zoals Lucien Febvre en P.O. Kristeller. Deze aanvallen hebben een zeer sterk inhiberend effect gehad op de studie van ongeloof, een effect dat wij nog merken tot op vandaag. Wootton richt zijn aandacht vervolgens op de kwestie van de definitie; hij bekijkt de oorsprong van de terminologie die gebruikt werd om atheïsme te omschrijven, de relatie daarvan met de heterodoxe opinies die concreet werden geuit, en de manier waarop die allebei geëvolueerd zijn in de loop van de tijd. Hij gaat ook in op de problemen die ontstonden doordat het uitdrukking geven aan ongelovige opvattingen overal verboden was, wat velen aanmoedigde om gebruik te maken van sluipwegen om het toch te doen. Zijn laatste onderwerp is dat van de indeling in perioden. Uit het geheel van de bijdragen in dit boek zelf kunnen we opmaken dat de periode van ca. 1680-1715 een keerpunt was in het ontstaan van het atheïsme. Wootton duidt aan waarom dit zo was; hij illustreert de mate waarin de toename van expliciete formuleringen van ongeloof een bijproduct was van de belangrijke verschuivingen in de Europese sensibiliteit van die tijd, hoewel het een vergissing zou zijn om het belang te onderschatten van de al veel vroegere aanwezigheid van ongodsdienstige argumenten. Door de huidige stand van het onderzoek uiteen te zetten voor elk van deze onderwerpen, geeft Wootton een overzicht van de relevante literatuur, dat van belang kan zijn voor eenieder die zelf dit belangrijk onderwerp verder wil uitdiepen.

     

    Vervolgens wenden we ons tot de studie van Nicholas Davidson over ongodsdienstige ideeën en hun uitdrukking in Italië tussen 1500 en 1700. In de vroegmoderne tijd was Italië spreekwoordelijk als de bakermat van het atheïsme, zoals moge blijken uit de mening van een ganse reeks commentatoren, te beginnen met Roger Asham. Davidson bekijkt de redenen voor dit atheïstisch beeld van Italië in detail. Zijn aandacht gaat naar de mogelijke bronnen voor atheïstische ideeën die voorkwamen onder geleerden, bronnen die meer bepaald afkomstig waren uit de klassieke oudheid; maar hij wijst er ook op dat scepticisme overduidelijk aanwezig was ook buiten die geleerde kringen. Daar waren allerlei ideeën te vinden die iets te maken zouden kunnen hebben met de opvattingen van de Wederdopers en andere radicale protestantse groepen, maar die daaraan ver voorbij gingen in de mate van hun heterodox karakter. Davidson geeft commentaar bij notoire gevallen van geleerde ongelovigen zoals Guido Cesare Vanini, maar hij geeft ook voorbeelden van ongeloof op een meer populair niveau; hij doet daarbij een beroep op het werk van Carlo Ginzburg en op zijn eigen research over gevallen die te maken kregen met de Venetiaanse Inquisitie. Het resultaat is een aanzienlijke hoeveelheid informatie over de concrete uitingen van ongodsdienstigheid in deze periode, en tevens een illustratie van de onderlinge verbondenheid van de geleerde en de populaire ideeën. Davidson toont ook aan dat in Italië zoals in andere landen, de bezorgdheid over het atheïsme toenam in het laatste deel van de 17de eeuw; dit had vooral te maken met de angst voor de atheïstische implicaties van de nieuwe wetenschap, een angst die al bestond sinds de tijd van Galilei.

    Als Italië bekend stond voor zijn atheïsme in de 16de en het begin van de 17de eeuw, dan was dat eveneens het geval voor Frankrijk in het begin van de 17de eeuw. Rond 1620 ging broeder Marin Mersenne, een christelijke apologeet, zover om te stellen dat er in Parijs wel 50.000 atheïsten waren. Het is met die Mersenne dat Tullio Gregory zijn bijdrage begint waarin hij het werk van Pierre Charron, De la sagesse, aan een nieuw onderzoek onderwerpt. Samen met de Essais van Michel de Montaigne is dit een van de sleutelteksten voor een goed begrip van de cultuur van de zogenaamde libertins érudits in het 17de-eeuwse Frankrijk. De context bestond erin dat de desoriënterende invloed van de godsdienstoorlogen, die voor het eerst duidelijk werd bij Montaigne, een kruisbestuiving kreeg door de impact van de sceptische traditie van de oudheid en de relativiteitsgedachte geboren uit de grote ontdekkingsreizen. Het resultaat daarvan zou leiden tot het ontstaan van een ethos van vijandigheid tegenover de bestaande opvattingen, van het ondermijnen van het gezag van de universele eensgezindheid. Daartegenover werd het belang benadrukt van de rede; dit leidde, zoals Gregory met kennis van zaken aantoont, tot een ondergraven van het gezag van de godsdienst en een secularisatie van de moraal. Charrons werk heeft men soms geïnterpreteerd als een fideïstisch betoog, maar Gregory weerlegt dit op overtuigende wijze. Enkel het feit dat de libertijnen voorstander waren van een uiterlijke conformiteit met de gebruiken van de samenleving waarin ze verkeerden, mildert enigszins de kritiek die Charron geeft op de traditionele waarden.

    In de verschuiving naar een meer openlijke uitdrukking van ongodsdienstige gedachten is Thomas Hobbes een belangrijk figuur. Zijn precieze religieuze opvattingen zijn het voorwerp geweest van uitvoerig debat, maar men kan onmogelijk twijfelen aan zijn invloed op langere termijn op dit punt, zowel omwille van de antigodsdienstige implicaties van zijn materialistische filosofie, die hij zo schrander tot uitdrukking bracht in zijn Leviathan, als omwille van de gedachte die hij daar formuleert, dat het religieuze gezag moet berusten bij de seculiere overheid. In zijn bijdrage brengt Richard Tuck een belangrijke verduidelijking van Hobbes ideeën, door aan te tonen op welk punt hij overging naar een duidelijke heterodoxe positie. Hij stelt dat Hobbes in zijn De cive, zich inschrijft in een traditie die gaat van het 16de-eeuwse Italiaans humanisme tot de Verlichting en die duidelijk deïstische opvattingen verbond met het voorstaan van een burgerlijke godsdienst. Dergelijke ideeën konden ook zeer orthodox zijn, getuige auteurs als de Nederlandse Hugo Grotius of de Anglicaanse theoloog Henry Hammond, die een dergelijke filosofie koppelde aan zijn overtuiging dat de Kerk, als interpreet van de geopenbaarde waarheid, een gezagsvolle rol te vervullen had. Indien dit mogelijks Hobbes’ aanvankelijke positie was, dan heeft hij die verlaten in zijn Leviathan, waarin hij stelt dat het burgerlijk gezag en niet de Kerk de terechte drager was van het gezag inzake religieuze aangelegenheden. Daarmee ontkende hij evident dat het christendom een speciaal statuut zou hebben en behandelde hij het als vergelijkbaar met andere godsdiensten. Inzichten als deze maakten het mogelijk om veel gemakkelijker dan tevoren een open aanval te richten op het christendom.

    Tuck stelt dat Hobbes’ verandering van positie moet bekeken worden in het licht van de toestand in Engeland in de jaren die volgden op de Burgeroorlog, toen het koninklijk gezag omvergeworpen was en veel traditionele waarden in het gedrang kwamen. Er rezen toen onmiskenbaar heel wat radicale vragen over religieuze doctrines; sommigen hebben dergelijke houdingen als symptomatisch bestempeld voor een aanval op de godsdienst en voor het dagen van een nieuwe, meer seculiere maatschappij, een opvatting die overduidelijk is bij Marxistische historici zoals Christopher Hill.

    De kwestie van het verband tussen atheïsme en de religieuze heterodoxie van deze periode is het onderwerp van de bijdrage van Nigel Smith. Hij wijst op het gevaar dat schuilt in het zomaar aanvaarden van het samenvoegen door vijandige tijdgenoten van wat in se verschillende posities zijn, en op de neiging die historici hebben om wat duidelijk religieuze denkers zijn te bestempelen als seculiere. Anderzijds onderzoekt hij ook in welke mate sommige radicale figuren ideeën oppikten die enigermate vergelijkbar zijn met de argumenten tegen de godsdienst die ter sprake komen in de andere hoofdstukken van dit boek. Voorbeelden daarvan zijn Richard Owens’ mortalisme; Laurence Clarksons pantheïsme, dat gemeenschappelijke trekken vertoonde met deïstische opvattingen uit de 18de eeuw; en William Walwyns schatplichtigheid aan Montaigne en Charron en de sceptische crisis die de inspiratiebron was voor hun gedachtegoed. Smith gaat ook verder in op de uitwisseling tussen geleerde en populaire ideeën die Davidson al analyseerde, in de context van de wijdverspreide en ingenieuze gedachtewisselingen die zo karakteristiek waren voor het denken in Engeland tijdens het Interregnum.

    Indien de kritiek op het christendom die we zien in deze werken, en zoals sommigen beweren, ook in de geschriften van Vanini, Charron en Hobbes, mogelijks slechts veeleer aarzelend waren dan reëel, dan zien we in de laatste jaren van de 17de eeuw duidelijk veel openlijker strategieën aan het werk. Een belangrijke en veronachtzaamde bron van antichristelijke ideeën wordt door Richard Popkin bestudeerd in zijn bijdrage over de verspreiding van Joodse polemieken tegen het christendom in deze periode. Over het algemeen leefden de Joden afgescheiden en hun inzichten werden met geweld onderdrukt in vroegmodern Europa, maar er waren ook uitzonderingen op die regel, meer bepaald in de relatief vrijere omstandigheden van de Nederlanden. Zoals overal waren de christelijke intellectuelen aldaar ervan overtuigd dat het Laatste Oordeel zou voorafgegaan worden door de bekering van de Joden; dit leidde tot een grotere verspreiding van de polemische geschriften van de Joden, omdat hun tegenstanders meenden dat zij op de hoogte moesten zijn van hun argumenten, zodat ze die beter zouden kunnen weerleggen. Sommige van die geschriften waren opgesteld door Joden die genoeg afwisten van het christendom om hun aanvallen daarop des te meer dodelijk te maken. Popkin volgt de evolutie op de voet waarbij geschriften van auteurs zoals Saul Levi Mortera en Isaac Orobio de Castro ruimer in omloop gebracht werden, eerst als manuscript, maar later, tegen het einde van de 18de eeuw, ook in gedrukte vorm. Hij geeft ook aan dat argumenten ontleend aan die teksten gingen deel uitmaken van het antireligieus arsenaal van de Verlichting en olie op het vuur waren voor de aanval op het orthodox christendom door auteurs als Anthony Collins en de baron d’Holbach.

    Zoals Popkin ook toegeeft: Joodse teksten waren niet de enige openlijk antichristelijke traktaten die circuleerden toen de Verlichting aanbrak. In de 17de en de 18de eeuw voegden zich daarbij verscheidene anonieme subversieve compilaties die een clandestiene verspreiding kenden, waaronder de Theophrastus redivivus en de Traité des trois imposteurs. Deze beide werken waren compendia van openlijk antichristelijke gevoelens, ontleend aan auteurs als Vanini, Charron, La Mothe Vayer en Hobbes, met andere woorden, het pantheon dat we al ontmoetten in de vorige hoofdstukken. De Traité des trois imposteurs voegde daaraan een nieuw en gevaarlijk element toe, in de vorm van een figuur die zelf zijn oorsprong had in de Joodse achtergrond die bestudeerd werd door Popkin, namelijk Baruch Spinoza.

    De bijdrage van Silvia Berti is vernieuwend door een rechtstreeks verband te leggen tussen de tekst van de Traité en het werk van Spinoza, en door haar reconstructie van de omstandigheden waarin het werk oorspronkelijk werd samengesteld en gepubliceerd. Berti maakt het ons mogelijk om in te zien waarom de eerste editie van de Traité ook een vie de Spinoza omvatte. Zij brengt nieuw bewijsmateriaal aan dat erop wijst dat dit werk niet samengesteld is door Rousset de Missy rond 1710, zoals onlangs gesteld door Margaret Jacob, maar op een lichtjes vroegere datum door de diplomaat Jan Vroesen. In haar nauwgezette uiteenzetting van deze feiten werpt Berti ook nieuw licht op de gezagsondermijnende netwerken tussen de vrijdenkers en die materiaal aanleverden voor de open aanval op het christendom in de late 17de en vroege 18de eeuw. Bovendien toont Berti in haar laatste paragrafen duidelijk aan hoe de ideeën van Spinoza de ongodsdienstige traditie nog hebben aangewakkerd; zij wijst er nochtans op dat deze ideeën in de handen van zijn interpretatoren op bepaalde punten een ruwere, meer simplistische materialistische scherpte hebben gekregen dan het geval was in zijn eigen manier om daaraan uitdrukking te geven.

    Met de bijdrage van Michael Hunter keren we terug naar een concreet geval van uitgesproken ongeloof dat bij de rechtbanken belandde; dit is vergelijkbaar met het geval van Geoffroy Vallée, dat Wootton aanhaalde aan het begin van zijn hoofdstuk, en met sommige die Davidson behandelde. Zoals bij Davidsons voorbeelden is er ook hier sprake van een overlapping van de gesproken en geschreven cultuur. Aikenhead was een student en hij ontleende zijn ideeën zeker goeddeels aan een aantal boeken die hij te zijner beschikking had, onder meer de geschriften van Vanini en Spinoza. Maar wat Aikenhead zo interessant maakt, is de ingenieuze manier waarop hij hun gedachtegoed verwerkte. Hunter stelt dat het deze wraakroepende manier van doen is die een zo explosieve reactie teweegbracht in de enge context van Presbyteriaans Schotland en die leidde tot de executie van Aikenhead. Dit zou het op zichzelf al een interessant geval maken, maar de ongewone overvloed aan gedetailleerde informatie die beschikbaar is, maakt het uitzonderlijk verhelderend in verscheidene bredere betekenissen. Er zijn geschreven teksten van Aikenhead overgebleven, evenals verslagen over zijn mondelinge uitlatingen; dat maakt het mogelijk om de invloed van die twee te vergelijken op de opgelaaide bezorgdheid over antireligieuze tendensen in die periode. Het laat ook toe om het onderling verband te bestuderen tussen de orthodoxe angsten en de concrete uitingen van agressieve antigodsdienstige opvattingen.

    Aikenheads lot maakte het aan anderen meer dan duidelijk dat voorzichtigheid geboden was. Dit wordt geïllustreerd in de bijdrage van David Berman, die de rol onderzoekt van het gebruik van onderhandse manieren van schrijven bij twee notoire Engelse vrijdenkers: Charles Blount en John Toland. In zijn subtiele en uitdagende bijdrage beroept de auteur zich op teksten van Blount en Toland en op gelijkaardige teksten om de bedoeling en de methode bloot te leggen van literaire insinuatie als een subversieve techniek. Hij benadrukt het belang van teksten die uitdrukkelijk te kwader trouw geschreven werden voor een publiek dat in staat was om tussen de regels door te lezen. Daarnaast maakt Berman ook gebruik van een idee die hij elders al heeft aangewend in zijn geschriften over vrijdenkers, namelijk het gedachtegoed van Freud. Hij stelt dat dergelijke auteurs door het procedé van de negatie, weloverwogen pogingen deden om hun minder aandachtige lezers onbewust te beïnvloeden. In de woorden van een van hun tijdgenoten, Sir Richard Blackmore, probeerden ze ‘de achtelozen te doen neigen’ met hun zorgvuldig gecodeerde subversieve boodschappen.

    En ten slotte, met Alan Charles Kors’ bijdrage, komen we bij het hoogtij van het atheïsme in de Franse Verlichting. Sommige denkers, zoals Denis Diderot, hielden het bij eerdere, meer ambivalente tradities en beperkten hun publieke uitingen tot een extreme vorm van deïsme. Maar baron d’Holbach en Jacques-André Naigeon propageerden expliciet, zij het anoniem, een materialistisch atheïsme. Ook hier sluit Kors aan bij auteurs die al eerder ter sprake kwamen in dit boek. De opvattingen die worden uiteengezet door deze militante atheïsten zijn veel verschuldigd aan de onorthodoxe tradities van de 16de en de 17de eeuw, meer in het bijzonder de geschriften van figuren als Hobbes en Toland. Maar anderzijds was hun stoutmoedige systematisering van een direct atheïstische stellingname een volstrekte nieuwigheid. Naigeon en d’Holbach vielen de godsdienst veel openlijker aan dan tevoren het geval was, als een irrationele, disfunctionele en verwerpelijke zaak. In de plaats daarvan pleitten ze voor een mogelijks progressief materialisme, uitzonderlijk rationeel en verlicht, hoewel ze, zoals Kors aantoont, zich ook bewust bleven van de beperkingen ervan. Ongetwijfeld was een deel van hun erfenis afkomstig van de subversieve traditie van eerdere antigodsdienstige auteurs; maar zij waren ook veel verschuldigd aan het gedachtegoed van ogenschijnlijk orthodoxe denkers als Descartes, Locke en Newton. Zij ontlokten aan de doctrines van het naturalisme, mechanisme en sensualisme allerlei implicaties waarvoor anderen zich hoedden. Kors illustreert dit met een overzicht van de reacties op de ideeën van Naigeon en d’Holbach van auteurs zoals Voltaire, die in essentie theïsten waren, ondanks hun theïstische kritiek op het orthodox christendom. Dit debat toont de tweespalt aan in de Europese cultuur van dat ogenblik, en de wijze waarop het zaad aanwezig is van de parallelle theïstische en materialistische denkwijzen die sindsdien naast elkaar zijn blijven bestaan.

     

    Het kan niet anders of het veld bestreken door een boek als dit is enigszins selectief. Wij hebben d’Holbach en Naigeon besproken, maar niet Hume of Paine; Charron maar niet Montaigne; Frankrijk en Italië maar niet Spanje of Duitsland. Dit is gedeeltelijk zo omdat we een evenwicht wensten te bereiken en omdat we in ons onderzoek de meest interessante en stimulerende werken wensten te betrekken die op dit ogenblik aan gang zijn in dit domein. Maar zelfs indien het onze bedoeling was geweest om een volledig overzicht te bieden, dan nog zou dit onmogelijk geweest zijn in één enkel volume. De bedoeling van dit boek is het openleggen van dit domein voor verder onderzoek, veeleer dan te suggereren dat de grenzen ervan al zouden vastliggen. Onze bedoeling is om de richting aan te geven van het lopende onderzoek en op die manier de interesse te wekken voor dit cruciaal en verwaarloosd thema in de geschiedenis van de Europese cultuur.

    Op een bepaald ogenblik heeft er het voor de beoefenaars van de geschiedenis van het atheïsme wellicht naar uitgezien alsof ze bezig waren met een onmogelijke zoektocht naar ongelovigen die zich onttrokken aan elk historisch onderzoek, indien ze überhaupt zelfs zouden bestaan hebben. Maar het werk dat hier voorgesteld is, toont aan dat op verscheidene manieren hun werkelijk bestaan wel degelijk kan vastgesteld worden. Een dergelijke herontdekking kan soms slechts gebeuren door een herinterpretatie van vertrouwde figuren op een manier die noodgedwongen controversieel zal zijn, zoals in het werk van Gregory in dit boek of in het werk van David Wootton over Paolo Sarpi. Maar het zal vaak aandacht vragen voor figuren die grotelijks miskend zijn door de historici, mensen zoals de molenaar Mennocchio uit Friuli, onderzocht door Carlo Ginzburg, of Aikenhead, of Vroesen, waarop Hunter en Berti ons wijzen. Meer en meer is nauwgezet onderzoek bezig om een verborgen wereld van subversieve opinies en uitingen tot leven te brengen. Het veelzijdige karakter van het ongeloof in de vroegmoderne periode en de grote verscheidenheid van de bronnen die daarvoor aangeboord werden, leiden ons tot de vaststelling dat er waarschijnlijk niet één enkele ‘geschiedenis van het atheïsme’ moet geschreven worden, net zomin als er slechts een enkele oorzaak zou zijn voor het vroegmoderne ongeloof, of slechts een vorm in het bijzonder van modern ongeloof waartoe het zou blijken te leiden. Veeleer dan een geschiedenis van de ongelovigheid bieden we hier een representatief staal aan van frisse reconstructies ervan, sommige tegenstrijdig, vele complementair. En wij huldigen daarmee de nieuwe ingebruikname van een belangrijk domein van het onderzoek, dat al te lang onbewerkt is gebleven.


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • wereldverbeteraars
  • Galilei
  • 900 jaar Abdij van Vlierbeek
  • Bewapeningswedloop
  • Frans spreken gelijk een koe Latijn
  • De oorsprong van de godsgedachte en de godsdienst.
  • Theocratie en democratie
  • Israël: zij en wij
  • God de Vader
  • Vreemde vogels
  • Vrijdenkers: recente bijdragen
  • Tweeling, tweelingen
  • de gruwel en de verantwoordelijkheid
  • De behendige Van Bendegem
  • De Verlichting en haar belagers
  • Corsica
  • Breendonk, de gruwel, de feiten
  • Levend verleden
  • Spectaculair
  • Verrijzenis
  • Goede Vrijdag 2025
  • Palmzondag
  • Gij zult niet doden
  • Vrijdenkers
  • Koekoek!
  • Vrede
  • Christelijke moraal, atheïstische ethiek
  • Al te vroeg gestorven
  • La perfection n'est pas de ce monde.
  • Openbaring
  • Elke mens is uniek
  • Me dunkt...
  • Hybride
  • Sint-Catharina. Brief aan een christen vriend.
  • Het geboortejaar van Jezus Christus
  • Etsi Deus non daretur: zelfs als er geen God zou zijn.
  • Godsvrucht
  • Eerlijkheid
  • Verlossing: I know that my Redeemer liveth.
  • Gezag
  • Als de vos de passie preekt...
  • De hondse filosofen
  • Anselmus van Canterbury
  • Op mijn eentje
  • Inquisitie in de Middeleeuwen
  • Heksen
  • Gerede twijfel
  • Kristien Hemmerechts' late bekering en mystieke ervaringen
  • De Blijde Boodschap, andermaal
  • Verwondering
  • Wees volmaakt zoals uw hemelse vader
  • Paul Claes Odyssee 2.0
  • Griekse tragedies: Sofokles
  • Thomas a Kempis, de Navolging van Christus
  • De Griekse bronnen van de Verlichting
  • Islam en christendom
  • Darwin, creationisme, intelligent design
  • Satan
  • Humanisme
  • Godsdienstvrijheid
  • Ethiek en humanisme
  • De vos en de egel
  • Perfide
  • Godsdienst na de dood van God?
  • Sceptisch
  • incest
  • Catechismus
  • Filosofen te koop
  • Democratie
  • De uitzondering en de regel
  • Etiketten
  • Extreemrechts
  • Waarheid en verzinsel
  • Over geloof en psychologie (recensie)
  • De misdadige geschiedenis van de Kerk
  • Judith Butler, Wie is er bang voor Gender? (recensie)
  • Erwten en kikkers
  • David Hume
  • Denken en geloven in de oudheid (recensie)
  • Kinderspel?
  • Over grenzen, Mark Elchardus
  • Robot
  • Vooruitgangsgeloof
  • Het kan me niet schelen!
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!