Paul Juffermans
Baruch Spinoza door de ogen van Jorge Luis
Borges
De ontmoeting tussen een denker en een dichter
Hoewel wij wellicht de stelling kunnen
verdedigen dat het leven en denken van elke grote filosoof wordt gekenmerkt
door enkele centrale gedachten, blijkt het vaak toch niet gemakkelijk deze
gedachten met al wat daarin besloten ligt in een kort bestek uit de doeken te
doen. De meest centrale gedachte van Spinoza (1632-1677) is misschien gelegen
in de stelling dat God en de Natuur samenvallen en dat de mens evenals alle
andere eindige bestaansvormen een wijziging (modus) is van één oneindige
substantie, God. Daarmee komt elk onderscheid tussen natuur en bovennatuur te
vervallen. Ik zou nu, uitgaande van deze grondgedachte, verder kunnen gaan met
de ontvouwing van Spinozas denkstelsel, zoals dit is uitgekristalliseerd in
zijn magnum opus, de Ethica. Maar een dergelijke samenvatting, waarin de
betekenis en samenhang van begrippen als substantie, modus, attribuut,
oneindigheid, eeuwigheid, noodzakelijkheid enzovoort wordt uiteengezet, zou
onvermijdelijk een droog relaas worden, weinig geschikt om de fascinatie van de
lezer voor de denker Spinoza te wekken. Ik heb daarom gekozen voor een andere
benadering: die van de poëzie. Een dichter is wellicht in staat bepaalde
grondgedachten van een denker in enkele beelden en woorden te vangen, voor de
uitleg waarvan in een meer prozaïsch exposé vele begrippen en redeneringen
nodig zijn. En vooral een dichter met een genuïne belangstelling voor filosofie
in het algemeen en een speciale affiniteit met Spinoza in het bijzonder. Zon
dichter is de bekende Argentijnse schrijver Jorge Luis Borges (1899-1986).
Borges geeft in zijn verhalen, gedichten en
essays herhaaldelijk blijk van een grote belangstelling voor filosofische
themas als de werkelijkheid van de externe wereld, de aard van de tijd, de
identiteit van het zelf en de samenhang van al het gebeuren. Hij verwijst
daarbij vooral in zijn essays regelmatig naar denkers als Plato, Scotus
Eriugena, Leibniz, Hume, Kant, Schopenhauer en Spinoza.[1]
Ook ondernam hij in de eerste helft van de jaren zeventig een diepgaande studie
van Spinozas werken.[2] Hij nam zich zelfs
voor een boek te schrijven met de titel Clave de Spinoza (Sleutel tot Spinoza),
maar dit voornemen heeft hij nooit uitgevoerd, misschien omdat hij meende de
sleutel niet te kunnen vinden. In een conversatie met een vriend gaf hij te
kennen dat Spinoza altijd een zekere aantrekkingskracht op hem had uitgeoefend,
maar dat hij hem niet begreep. Bovendien voelde hij als dichter een zekere
weerzin tegen de geometrische vorm die Spinoza voor de ontvouwing van zijn
filosofie gekozen had. Hij achtte deze vorm niet alleen overbodig, maar
omschreef haar zelfs als een absurde machinerie die het begrip van de inhoud
niet ten goede komt.[3] De dichter en
essayist Borges had blijkbaar grote moeite met de rigoureuze systematicus die
de denker Spinoza is.
Borges was ook steeds op zoek naar de
verborgen motieven achter dit filosofisch systeem, wellicht de uitroep van Nietzsche
indachtig: man grabe doch einmal den Grund der Ethik und Theologie Spinozas
auf![4] Met het woord Grund doelt Nietzsche,
deze meester van de genealogie van het wantrouwen, niet zozeer op de
filosofische rechtvaardiging van het denkstelsel als wel op de verborgen
biografische motieven en emotionele drijfveren die eraan ten grondslag liggen.
We zullen zien dat ook in de gedichten van Borges op deze motieven en
drijfveren wordt gezinspeeld. Het gegeven dat de filosoof Spinoza met zijn
geometrische vorm de stem van de rede in een onpersoonlijk timbre laat klinken,
een timbre dat het sterkst tot uitdrukking komt in de Voorrede van het derde
deel van de Ethica, waarin hij stelt de menselijke begeerten en handelingen op
dezelfde wijze te beschouwen alsof er sprake is van lijnen, vlakken en
lichamen, weerhield de dichter Borges er niet van op zoek te gaan naar de
achterliggende motieven van de bedenker van dit doorzichtig labyrint, zoals hij
de Ethica noemt, van de mens Spinoza met zijn individuele levensloop en zijn
specifieke achtergrond als in ballingschap gezonden jood.
Het eerste gedicht van Borges, dat ik hier wil
bespreken, heeft de titel Spinoza en dateert uit 1964. Het gedicht is in het
Nederlands vertaald door Barber van de Pol.[5] Ik zal het gedicht in
gedeelten weergeven en van een toelichtend commentaar voorzien. Dit commentaar
heeft niet zozeer ten doel de betekenis van het gedicht te interpreteren (het
gedicht spreekt voor zichzelf) als wel te wijzen op bepaalde elementen,
emotionele drijfveren en sleutelgedachten uit het leven en denken van Spinoza,
die Borges in zijn gedicht heeft verweven of die men er althans mee in verband
kan brengen. De lezer dient mijn persoonlijk commentaar op de gedichten van
Borges over Spinoza te zien als een wat ongewone inleiding in het denkuniversum
van deze boeiende filosoof.
Eerste gedicht: Spinoza
De doorschijnende handen van de jood
Bewerken in de schemer de kristallen
Borges zinspeelt hier op Spinozas ambacht als
lenzenslijper en op zijn jood-zijn. Beide zaken houden nauw verband met elkaar.
Spinoza werd namelijk op 23-jarige leeftijd verbannen uit de Sefardische
gemeenschap in Amsterdam en hij moest daardoor zijn broodwinning als koopman
opgeven. Om aan de kost te komen, koos hij het ambacht van lenzenslijper.
Hierdoor gaf hij gehoor aan een Talmoedische wijsheid, namelijk dat het
beoefenen van een studie het best gecombineerd kan worden met de uitoefening
van een ambacht teneinde een zeker evenwicht te bewaren tussen theorie en
praktijk. Dit ambacht vereiste eenzelfde concentratie als hij nodig had voor de
geduldige uitwerking van zijn filosofie. Met dezelfde precisie waarmee hij zijn
lenzen sleep, moet hij zijn begrippen hebben geslepen. De schemer, waarin de
lenzen geslepen worden, houdt het midden tussen licht en duisternis. Licht en
duisternis spelen niet alleen in Spinozas ambacht, maar ook in zijn denken een
belangrijke rol. In navolging van de scholastiek en Descartes duidt hij de rede
meestal aan als een natuurlijk licht. In zijn denken vergelijkt hij de
verhouding tussen waarheid en onwaarheid met die tussen licht en duisternis: Voorwaar,
zoals het licht zichzelf en de duisternis openbaart, zo is de waarheid norm van
zichzelf en het valse.[6] De filosofie heeft
als belangrijkste taak licht te brengen in een duistere zaak ofwel de zaak te
begrijpen. De doorschijnende handen van de jood zijn niet alleen de slijpende
handen van de vervaardiger van lenzen die ons in staat stellen het onzichtbare
te zien, maar ook de schrijvende handen van de lucide denker die ons in staat
stellen het duistere en verwarde helder en welonderscheiden te begrijpen. Wat
de lenzen voor de slijper en de kijker door de microscoop zijn, dat zijn de
bewijzen voor de filosoof en de lezer van zijn manuscript: De ogen van de
Geest, waardoor deze de zaken ziet en waarneemt, zijn de bewijzen zelf.[7] Zoals de lenzen de dingen zichtbaar
maken voor het oog, zo maken de bewijzen de dingen zichtbaar voor het
verstand. Spinoza koos een ambacht (de optica, een tak van de natuurkunde die
nauw verweven is met de wiskunde), die het best lijkt te passen bij zijn
geometrische stijl van denken.
En de middag, angst en koude, gaat dood
(Eén middag is het evenbeeld van alle.)
De angst doet denken aan het motief van de
vervolging in Spinozas eigen leven en in het leven van de gemeenschap waaruit
hij afkomstig is. Deze gemeenschap bestond uit joodse bannelingen, die in de
eerste helft van de zeventiende eeuw vanwege de vervolgingen van de katholieke
Inquisitie uit Spanje en Portugal naar de Republiek der Nederlanden waren
gevlucht. Spinoza zelf werd op zijn beurt in 1656 om nog steeds niet geheel
opgehelderde redenen uit deze gemeenschap verbannen. Daarna bracht hij een
groot deel van zijn verdere leven door in de schaduw van dreigende vervolging, omdat
zijn denkbeelden over God en godsdienst in de ogen van de wereldlijke en
geestelijke gezagsdragers van de Republiek geen genade konden vinden: hij werd
veelvuldig van atheïsme beschuldigd en zijn werken werden verboden. In 1675 zag
hij af van het publiceren van zijn zojuist gereed gekomen Ethica uit vrees voor
represailles.[8] De angst was niet
alleen een belangrijk motief in Spinozas leven, maar is het ook in zijn
denken. In de Voorrede van zijn in 1670 anoniem gepubliceerd
Theologisch-Politiek Traktaat wordt de angst aangewezen als de belangrijkste
oorzaak van de superstitie, een vorm van religie, waarin illusoire gods- en
mensbeelden de boventoon voeren en waarin de mens op magische wijze zijn lot
probeert te bemeesteren door een geloof in en een manipulatie van een imaginair
goddelijke wezen.[9]
Met het woord koude doelt Borges wellicht op
de eenzaamheid van Spinozas leven, door Nietzsche in het hiervoor genoemde
fragment uit Jenseits von Gut und Böse een Einsiedler (kluizenaar) genoemd. Op
deze eenzaamheid wordt ook gezinspeeld in de strofe over de monotone
opeenvolging van de middagen, die elkaars evenbeeld zijn. Enigszins
plechtstatig merken Jan en Annie Romein in hun biografische schets van Spinoza
op dat wezenlijke eenzaamheid de prijs is die Spinoza voor zijn schepping
betaalde.[10] Spinoza trok zich
wellicht noodgedwongen enige tijd na zijn verbanning terug uit de rumoerige
stad Amsterdam om zich in het stille dorpje Rijnsburg te wijden aan de
uitwerking van zijn filosofie.
Het is ook Nietzsche geweest die Spinozas Ethica
heeft vergeleken met de Jungfrau, hetgeen zowel de benaming van een maagd als
van een berg is. Spinoza bleef ongehuwd. Hij kende niet de warmte van een
liefdesrelatie. Tegelijk heeft zijn filosofie iets van de ongenaakbaarheid van
een hoge alp. Wanneer men op de top van de berg staat, kan men wel ver zien,
maar het is er ook koud en eenzaam. Op de top kan men een blik werpen op het
oneindig nachtelijk firmament, dat Pascal angst inboezemde maar Spinoza tot
liefde bewoog. Deze liefde, die de angst en de kou doet verdwijnen, is de
verstandelijke liefde voor God.
De handen en de ruimte van een paarse tint
Die allengs verbleekt binnen de ghettogrens
Bestaan ternauwernood voor deze kalme mens
Die droomt van een doorzichtig labyrint.
De lenzenslijper is verbannen buiten het
joodse getto. Maar het getto is tegelijk zijn verleden dat hij in zichzelf
meedraagt. Zijn uitstoting betekent een verbreking van de banden met de joodse
gemeenschap en met zijn familie. Dit verlies en de eenzaamheid, die er het
gevolg van is, vormen de prijs voor een duur gewonnen vrijheid. Toch verdwijnt
de pijn om dit verlies met de herinnering aan het getto, zoals de paarse tint
van de avondlucht aan de horizon verbleekt bij zonsondergang. Zij bestaan
nauwelijks meer voor de kalme mens Spinoza, die in zijn filosofie zozeer de
nadruk legt op het verkrijgen van gemoedsrust. Angst, eenzaamheid, koude en
pijn maken plaats voor een droom, de droom van een doorzichtig labyrint. De
emotionaliteit van de mens lost op in deze heldere droom van de rede. De rede
droomt een geometrisch geconstrueerd labyrint, de Ethica. De typering van
Spinozas filosofie als een labyrint duidt ook op het enigmatische ervan. En
dit enigmatische lijkt door de helderheid eerder toe- dan af te nemen. Dit
enigmatische is het raadsel van de oneindige begrijpelijkheid van alles, zelfs
van datgene wat wij raadselachtig en onbegrijpelijk noemen. Deze these van de
begrijpelijkheid van alles kan men Spinozas grondintuïtie noemen.
Borges noemt Spinozas filosofie ook een
droom. Hij stond sceptisch tegenover de waarheidsaanspraken van Spinozas
filosofie, van elke filosofie. Toch meende hij, teruggekeerd van een reis naar
Knossos, waar zich, zoals bekend, het labyrint uit het verhaal van Theseus en
Ariadne bevindt, dat elke mens de plicht heeft te reiken naar de draad in het
labyrint van zijn leven: Het is onze dure plicht ons te verbeelden dat er een
labyrint en een draad is. Wij zullen de draad nooit vinden. Wij kunnen ernaar
reiken en hem verliezen in een daad van geloof, in een cadans, in een droom, in
de woorden die we filosofie noemen, of in duidelijk en eenvoudig geluk.[11] Spinoza reikt ernaar in de woorden die
we filosofie noemen. Zijn zoektocht naar het raadsel van het leven voltrekt
zich door het bedenken van een helder labyrint. De wiskunde is zijn draad van
Ariadne.
Zijn roem, weerschijn van dromen in de droom
Van een andere spiegel, geeft hem geen schroom
Terwijl de gloed der deernen geen beletsel is.
Evenals het labyrint is ook de droom een
steeds terugkerend thema in Borges werk. Zijn aanhoudende belangstelling voor
het boeddhisme en de filosofie van Schopenhauer draait rond het thema van het
leven als droom.[12] Men kan dromen van
roem of van de liefde van jonge vrouwen, maar in dat geval bevindt men zich in
een ander gespiegeld droomuniversum dan dat van Spinoza, wiens dromen een
helder denken is. De spiegel is ook het zinnebeeld van de ijdelheid in de
dubbele zin van het woord. Deze strofen roepen regels in herinnering uit de
autobiografisch getinte aanhef van Spinozas jeugdwerk, de Verhandeling over de
verbetering van het verstand.[13] In deze aanhef
noemt Spinoza het begeren van en streven naar eer, rijkdom en genot ijdel en
futiel. Hij mikt op het heldere inzicht van de beschouwing, waarbij de geest
niet wordt verstoord door begeerten en strevingen, die het denken in de boeien
slaan en hinderen. In de droom van een helder labyrint verdwijnen niet alleen
de angst en de eenzaamheid, maar ook de begeerte naar roem en seksueel genot.
De ene droom neemt de plaats in van de andere. Het denken zelf wordt een passie
en verdringt daarmee alle andere passies. Freud, tijdgenoot van Borges, zou dit
eeuwen na Spinoza sublimatie noemen. De liefde voor eer, rijkdom en genot,
uiteindelijk voor het ego als bron van al deze vormen van verlangen, wordt
gesublimeerd in de verstandelijke godsliefde, kennis en liefde ineen. In het
vierde hoofdstuk van zijn Theologisch-Politiek Traktaat herinnert Spinoza ons
eraan dat het Hebreeuwse woord jada zowel kennis als liefde betekent.[14]
Vrij van metafoor, van mythe, bewerkt de
Mens een harde kristal: het onbeperkte
Plattegrond van Hem die al Zijn sterren is.
De metafoor en de mythe horen bij de
openbaringsreligie, de verbeelding, het verhaal, de religieuze poëzie. Zij
ontbreken in de kristallen begrippenwereld van de definities, axiomas en
stellingen van de Ethica, waarin het oneindige verschijnt als een
onpersoonlijke allesomvattende substantie, niet als een persoonlijke en
transcendente schepper.
Maar de Ethica is niet alleen een plattegrond
van God, maar ook de beschrijving van een weg naar kennis van God. Dit thema
wordt in het tweede gedicht nader uitgewerkt.
Het tweede gedicht: Baruch Spinoza
Ook in dit tweede gedicht benadrukt Borges het
jood-zijn van Spinoza door te kiezen voor de vroege Hebreeuwse naam Baruch en
niet voor het latere Latijnse Benedictus, waarmee de filosoof na zijn
verbanning uit de synagoge door het leven ging als blijk van zijn vertrek uit
het getto en van zijn opname in de geleerde Europese cultuur. Borges schreef
het in 1977 voor het Joods Museum van Buenos Aires ter gelegenheid van de
herdenking van het feit dat de denker driehonderd jaar geleden stierf. Van dit
gedicht bestaat een Nederlandse vertaling van de hand van Robert Lemm.[15]
Waas van goud; de zinkende zon verlicht
Het raam. Het gestadige manuscript
Wacht, al geladen met oneindigheid
In het clair-obscur bouwt iemand God.
Weer kiest Borges aan het begin van zijn
gedicht de vallende avond als decor. Het wegzinkend zonlicht valt door het raam
naar binnen op het gestadig zich voltooiende manuscript van de Ethica. Het
manuscript wordt vijftien jaar lang met geduld en volharding gewrocht,
definitie na definitie, axioma na axioma, stelling na stelling, bewijs na bewijs.
Het wacht, nog onaf, op zijn maker. Maar het is al van meet af aan met
oneindigheid geladen. De belangrijkste definitie staat op de eerste pagina: Onder
God versta ik een absoluut oneindig zijnde, dat wil zeggen een substantie,
bestaande uit oneindig veel attributen, waarvan ieder een eeuwige en oneindige
essentie uitdrukt.[16] In deze definitie
komt drie maal het woord oneindig voor. Spinoza is de filosoof van de
oneindigheid. Wij mensen, eindige wezens, zijn slechts te begrijpen vanuit de
idee van de oneindigheid, dat wil zeggen: van God. Iemand, een mens,
construeert deze oneindige God, zoals een wiskundige een oneindige bol
construeert waarvan het middelpunt overal en de omtrek nergens is.[17] God zit in elk van zijn schepselen,
maar geen van hen begrenst hem. In de constructie van God ligt de constructie
van het construerend zelf besloten. Als de oneindige God een substantie is die
in zichzelf is en door zichzelf begrepen wordt, dan is de eindige mens een
modus die in het andere (in God) is en door God begrepen wordt. In het eerste
gedicht spreekt Borges over het maken van een oneindige plattegrond van God, in
dit tweede gedicht gaat hij nog een stap verder: het bouwen van God zelf in het
clair-obscur van waarheid en onwaarheid.
Een mens verwekt God. Het is een Jood
Met droeve ogen en een vale huid;
De tijd neemt hem mee zoals de stroom
Een blad meeneemt op het water dat glooit.
Een mens verwekt God. Een mens is de schepper
van zijn Schepper. Een mens bedenkt datgene, waaruit hij voortkomt. De presocratische
Xenophanes zei in de vijfde eeuw voor Christus, dat, als runderen en paarden
handen zouden hebben, zij de goden zouden afbeelden als runderen en paarden.
Daarmee leverde hij kritiek op de menselijke, al te menselijke goden uit
Homerus geschriften. Spinoza, die meer gecharmeerd was van de wiskunde dan van
vee, stelde in een van zijn brieven:
ik geloof dat als een driehoek kon
spreken, hij op dezelfde manier zou zeggen dat God op eminente wijze driehoekig
is, en dat de cirkel zou zeggen dat hij op eminente wijze cirkelvormig is. En
zo zou ieder zijn eigen attributen aan God toeschrijven
[18]
Zeg mij wie uw God is, en ik zal u zeggen wie u bent.
De verwekker van God is een jood, met droeve
ogen en een vale huid. Borges typeert hier de denker, die in zijn filosofie
zozeer de nadruk legt op de blijdschap en die door de negentiende-eeuwse,
Nederlandse spinozist Johannes van Vloten de blijde boodschapper der mondige
mensheid werd genoemd, met een Nietzscheaanse omkering als droevig en -
wellicht een toespeling op zijn longziekte door de voortdurende inademing van
het glasslijpsel - als vaal van huid. Maar zoals de schone waterlelie wortelt
in de modderbodem, zo kan het geluk van een denker wortelen in zijn ongeluk,
zijn gezondheid in zijn ziekte. De filosofie was voor de jonge, pas verbannen
Spinoza een geneesmiddel voor zijn zieke ziel: Ik begreep in groot gevaar te
verkeren en gedwongen te zijn om met alle macht te zoeken naar redding, hoe
onzeker ook zoals een patiënt, lijdend aan een dodelijke aandoening en in het
zekere vooruitzicht van de dood als er niets gedaan wordt, gedwongen wordt om
met inspanning van al zijn krachten een geneesmiddel te zoeken, hoe onzeker
ook, nu dat immers zijn enige hoop is.[19]
Deze existentiële noodkreet, afkomstig uit de autobiografische aanhef van
Spinozas jeugdwerk, de Verhandeling over de verbetering van het verstand,
maakt ons iets duidelijk over de verborgen drijfveren die een filosoof kunnen
aanzetten tot zijn zoektocht naar God, de eeuwige.
Maar ook een filosoof, die op zoek gaat naar
het eeuwige, wordt meegevoerd op de stroom van de tijd, zoals een blad wordt
meegevoerd op het wateroppervlak van een rivier. Het is vanuit de bijzondere
context van zijn tijd dat hij de eeuwigheid moet denken en God moet construeren.
Vanuit de context van zijn gewezen jood-zijn, vanuit de wiskunde die bij alle
zeventiende-eeuwse denkers hoog in aanzien stond, vanuit zijn schatplichtigheid
aan Descartes en andere tijdgenoten. In de gereedschapskist van zijn bibliotheek
en zijn geest liggen de begrippen die een tweeduizend jaar oude denktraditie
hem aanreikt: substantie, modus, attribuut, oneindigheid, eeuwigheid enzovoort.
Hij herijkt hun betekenis en gebruikt ze als onderdelen voor zijn constructie
van God. Een filosoof stijgt in een nis van de tijd uit boven de beperkingen
van de tijd en kan daardoor spreken tot de dichter, die leeft in een andere nis
van een andere tijd. Zoals schoonheid ons over de grenzen van de tijd heen kan
treffen, zo kan ook het inzicht ons treffen over de grenzen van de geschiedenis
heen. Daarom zijn de tijd en de geschiedenis uiteindelijk niet van belang. Wat
doet het ertoe voor een begrip van de geometrie dat de grondbeginselen ervan
zijn opgeschreven door een Griek, genaamd Euclides, die leefde in de derde eeuw
voor Christus? Wat maakt het uit voor een begrip van de Ethica dat de architect
van dit heldere labyrint een gewezen jood is, genaamd Spinoza, die leefde in de
zeventiende-eeuwse Republiek der Nederlanden?
Wat maakt het uit. De tovenaar volhardt
En houwt God met meetkundige precisie.
Vanuit zijn ziekte, vanuit zijn niets,
Gaat hij door God te bouwen met het woord.
Vanuit de ziekte, vanuit de boven geschetste
existentiële nood, ja, vanuit het niets wordt het Al geschapen, wordt God
uitgehouwen. Niet met het beeld, maar met het woord. Met woorden die tegelijk
geen woorden zijn, omdat zij het woordeloze moeten verwoorden: Een zaak wordt
immers dan begrepen, wanneer zij met een zuivere geest buiten woorden en
beelden om wordt gekend.[20] Het inzicht is er
al voordat de woorden er zijn die het tot uitdrukking moeten brengen. En bij
dit tot uitdrukking brengen staat de betekenis van de woorden in dienst van het
begrip van de zaken. Zoals de getekende cirkel het illustratieve beeld vormt van
het beeldloze begrip van de cirkel, zo vormt de woordelijke definitie de
uitdrukking van het woordeloze inzicht dat aan het woord vooraf gaat. Borges
typeert de bouwer van het geometrisch labyrint ook als een tovenaar. Een
tovenaar, die met zijn geometrische woorden niet alleen God uithouwt, maar ook
een magische kracht uitoefent op zichzelf en zijn lezers. Het bewijs, het
inzicht heeft immers ook de kracht van de overtuiging. Het lijkt ontdaan van
retorica, maar is daardoor tegelijk de meest sublieme vorm van retorica.
Retorica en logica ineen. Een wiskundig tovenaar die met behulp van de logica
het menselijk verstand vleugels wil geven op zijn vlucht in het oneindige. De
tovenaar tovert vanuit het niets, en dit niets is even tijdloos als de
alomvattende God die eruit ontspringt: een ware schepping vanuit het niets, creatio
ex nihilo. Spinozas filosofie ademt de geest van het boeddhisme. Ook het
boeddhisme is tijdloos. Wat maakt het uit dat prins Siddharta vijfhonderd jaar
voor de christelijke jaartelling werd geboren in het noorden van het huidige
India? No importa: het is niet van belang; het gaat om de leer, om het inzicht,
om de beschouwing van de dingen sub specie aeternitatis (vanuit het oogpunt van
de eeuwigheid).
Hem viel de rijkelijkste liefde toe,
De liefde die geen wederliefde hoeft.
Het is mooi dat Borges zijn gedicht besluit
met de liefde, daar waar hij begon met de droefheid. Liefde is bij Spinoza
allereerst een vorm van blijdschap. Een blijdschap die ons bindt aan alles en
iedereen (dat) die wij beminnen: onze partner, onze familie, onze vrienden en
vriendinnen, onze boeken, onze muziek, onze lievelingsfilosoof. In de schoot
van deze blijdschap bevindt zich de droefheid, want alles, waaraan wij ons
binden, kan ons ontnomen worden: En de oorzaak van alle kwaad, zo scheen het
mij toe, was het feit dat geluk en ongeluk slechts met één ding samenhangen,
namelijk met de aard van datgene waaraan we liefdevol gehecht zijn (
) alle
gemoedsbewegingen hebben immers hun oorsprong in het feit dat wat bemind wordt
vergankelijk is. [21] In zijn
filosofische autobiografie zegt Spinoza op zoek te gaan naar een onvergankelijk
goed, een bron van eeuwige vreugde.[22]
Deze vreugde wordt in het slotdeel van de Ethica verstandelijke godsliefde
genoemd (amor dei intellectualis).[23]
Wie God met deze liefde bemint, kan er niet naar streven dat hij wordt
wederbemind.[24] Het is een
menselijke liefde om niet die tegelijk een goddelijke liefde om alles is, want
de menselijke liefde jegens God is een deel van de oneindige liefde, waarmee
God zichzelf en daarmee alle dingen en alle mensen bemint.
Misschien heeft Borges Spinoza toch beter
begrepen dan hij zichzelf toestond te denken. In zijn beide gedichten lijkt de
gedachte centraal te staan dat de mens in zijn creatie van God tegelijk
zichzelf schept als afspiegeling van deze God. In het boek Zohar, het
belangrijkste geschrift uit de joods-mystieke traditie van de kabbala, een
traditie waarmee Spinoza in zijn jeugd vertrouwd was geraakt en waarover Borges
een behartigenswaardig essay heeft geschreven, wordt gesproken over de tien
sefiroth ofwel tien manifestaties van God.[25]
Deze manifestaties van God kunnen ook worden beschouwd als wegen van de mens
naar God. In Spinozas leven en denken speelt de goddelijke manifestatie van wijsheid
en intelligentie een centrale rol. Voor deze filosoof van het begrip is God de
oneindige grond van het begrijpen zelf en is kennis van God de koninklijke weg
naar het begrijpen van zichzelf. Deze architect van een helder labyrint was
niet alleen bouwer van God maar ook van de mens, van zichzelf.
Categorie:Spinoza literair
|