mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
15-04-2012
Liefde
L
iefde.
Iedereen weet waarover het gaat, maar als we vragen wat het precies is, blijven we het antwoord
schuldig. Een vaste definitie van de liefde is er niet. Of liever: er zijn er
duizenden, miljoenen zelfs. Liefde is bezongen en beschreven door de eeuwen
heen, overal ter wereld. Iedereen heeft ermee te maken, een leven lang. Het
drijft ons denken, ons voelen en ons doen. En toch weten we niet echt te zeggen
wat het is.
Dat is toch
wel vreemd. Je zou denken dat wij mensen ons toch ernstig zouden bezig gehouden
hebben met dat vreemd verschijnsel. Dat we het niet zomaar zouden ondergaan
hebben, met zijn heerlijke en deerlijke momenten, maar ons vragen zouden
stellen over hoe het in zijn werk gaat, wat liefde eigenlijk is en vooral:
waarom wij liefhebben.
Toen ik als
jonge man voor een van de belangrijkste beslissingen stond voor de rest van
mijn leven, de keuze van een partner, vroeg ik me af: is het liefde? Het was
een ontredderende vraag. Ik kon er niet op antwoorden, omdat ik verbijsterd
vaststelde dat ik niet wist wat liefde was. Wat waren de criteria? Wanneer is
het liefde en wanneer niet? Hoe kon ik dat weten? Ervaring had ik niet en al
wat ik geleerd had, uit mijn omgang met anderen, uit de literatuur, de muziek,
de populaire cultuur, op school of waar dan ook, hielp me voor geen cent.
Verliefdheid, ja, dat kende ik, je lichaam vertelt je dat feilloos. Maar
verliefdheid is geen liefde, dat weet je, je kan immers op verscheidene mensen achtereenvolgens
verliefd zijn. Verliefdheid overvalt je. En gaat ook
voorbij Plaisir damour ne dure quun
moment
Mijn leven
lang ben ik ervan overtuigd gebleven dat we niet weten wat liefde is. We doen
alsof, we gebruiken en misbruiken het woord voor allerlei zaken. Het dekt vele
ladingen, het heeft geen eenduidige betekenis. Het is een zo goed als
onbruikbaar woord, maar dat belet ons niet om het voortdurend te bezigen, te
pas en te onpas.
De grote
ideologieën hebben het begrip of althans het woord liefde geaccapareerd, ze
hebben er beslag op gelegd om alles te verklaren. Het christendom, de
belangrijkste ideologie van de laatste tweeduizend jaar, draait helemaal om de
liefde. De liefde van God voor de mens en vice versa. De liefde van de Vader
voor de Zoon en vice versa. Universele naastenliefde. Alles gebeurt uit liefde, liefde verklaart alles.
En dus verklaart ze niets, aangezien we niet weten wat ermee bedoeld is.
Bij Freud
gaat het eveneens om de liefde: de liefde van de moeder voor haar kind, de
ongepaste liefde van de vader voor zijn dochter en die van de zoon voor zijn
moeder.
Maar het blijft
een vage, onduidelijke uitleg. We weten niet waarover we het hebben. Er is geen
definitie, geen afdoende verklaring. Het zijn woorden in de wind.
Daarin is eindelijk
verandering gekomen toen men vanuit verscheidene deelwetenschappen naar de
liefde ging kijken en de resultaten bundelde: de psychologie, de sociologie en
de biologie. Men spreekt dan van evolutionaire psychologie, cognitieve
psychologie, neurowetenschap, sociobiologie. We kijken naar de mens als een
biologisch verschijnsel, verankerd in de evolutie, samen met anderen levend in
een milieu en in een maatschappelijk verband, in een beschaving. We bestuderen het
menselijk gedrag op een wetenschappelijke, verifieerbare manier. We benoemen de
zaken zoals ze zijn, zonder er doekjes om te doen. We spreken over emoties zonder
emotioneel te zijn. We zoeken naar het waarom van het menselijk denken, voelen
en handelen zonder vooringenomenheid, zoals we ook het dierlijk gedrag
bestuderen.
Het
resultaat is verrassend. Er blijkt een systeem te zitten in ons gedrag, een
fysische basis voor wat we vaststellen, een aannemelijke verklaring voor wat we
denken en voelen. Geen betwistbare interpretatie zoals bij Freud, geen mystieke
uitleg zoals bij het christendom, maar een vrij eenvoudige zakelijke maar
afdoende verklaring.
Mensen zijn gericht
op hun eigen instandhouding. Dat is een. Maar zij zijn er ook op gericht om
het leven zelf in stand te houden, over de grens van de eigen dood heen. Mensen
wensen zich voort te planten. Dat is twee en dat is in feite alles. Met die
twee principes moeten we het doen.
Als we dan
kijken hoe mensen zich voortplanten, dan stellen we vast dat dit op een
specifieke manier gaat. Man en vrouw brengen hun erfelijke kenmerken bijeen in
een nieuwe cel, die zich dan in het vrouwelijk lichaam ontwikkelt tot een
nieuwe mens. Man en vrouw zorgen elk op hun manier voor het overleven van het
embryo en van de jonge, hulpbehoevende mens. Het valt daarbij op dat man en
vrouw, zoals in het dierenrijk, eigenlijk op gericht zijn op het overleven hun
eigen erfelijk materiaal. Wij proberen dus om ons specifieke eigen individuele leven,
om wat en wie wij zijn, zo goed mogelijk over te dragen naar een volgende
generatie.
Dat blijkt
uit allerlei waarnemingen en proefnemingen die men heeft gedaan bij mens en
dier. Wanneer een leeuw een leeuwin met welpen aantreft, zal hij die welpen
steeds meteen doden en de leeuwin zelf bevruchten. De leeuwin daarentegen zal
haar welpen verdedigen. Mannetjesdieren proberen steeds zoveel mogelijk
vrouwelijke dieren te bevruchten. Zij beschikken over een overdosis van
zaadcellen, die ze aan de lopende band produceren. De vrouwelijke dieren hebben
een zeer beperkte voorraad eicellen, die ze gedurende geruime tijd moeten
verzorgen, eerst in het eigen lichaam, daarna nog vele jaren daarbuiten.
Wat leert
ons dat over de liefde?
Liefde is
geen typisch menselijk verschijnsel, omdat menselijk gedrag niet erg typisch
is. Wij gedragen ons grotendeels zoals de andere dieren, omdat we nog steeds dieren
zijn, in de eerste plaats in de manier waarop wij ons voortplanten. Liefde
heeft alles met voortplanting te maken, met lichamelijkheid, met seksualiteit,
met samenleven tussen partners, en kinderen, en ouders en grootouders.
Wie zien wij
graag? In de eerste plaats onze kinderen, daarover bestaat weinig twijfel, het
is vanzelfsprekend. Maar waarom is dat zo? Als je het zakelijk bekijkt, zonder
emoties, dan kan je het zo stellen: een kind heeft de helft van jouw erfelijk
materiaal. Dat is de fysische, biologische grondslag van onze verhoudingen. Al
het overige is daarop gebouwd. Dat doet niets af van de waarde van de hele
emotionele en maatschappelijke structuur die daarop gebouwd is: verliefdheid,
erotiek, seksualiteitsbeleving, gezin, opvoeding enzovoort. Maar de basis is:
wij zijn met onze kinderen genetisch verbonden, zij dragen de helft van onze
genen in zich.
Onze
kleinkinderen beschikken volgens een eenvoudige berekening over slechts een
vierde van die genen en dat bepaalt onze houding tegenover hen even
fundamenteel.
Onze broers
en zussen hebben hetzelfde genetisch materiaal als wij. Ook dat is erg
belangrijk. Het maakt ons tot een groep: het gezin. Al de grote en kleine conflicten,
op zeer jonge leeftijd en als volwassenen, kunnen niet verhinderen dat wij
genetisch eender zijn en zo met elkaar bloedverbonden. Maar er is een
belangrijk verschil. Leven als broer en zus betekent: leven zonder seksuele
betrekkingen. Broers en zussen die vrijmoedig met elkaar opgegroeid zijn,
voelen zich niet tot elkaar aangetrokken, maar tot anderen buiten het eigen
gezin. Wij noemen dat het incestverbod, maar er hoeft niet eens een verbod te
zijn. Kinderen die samen opgroeien, ook als ze niet genetisch verwant zijn,
vermijden elkaar spontaan als seksuele partner. Pas wanneer men kinderen alle
seksualiteit en alle lichamelijk contact ontzegt, zullen zij elkaar opzoeken en
taboes doorbreken.
Broers en
zussen hebben dus wel dezelfde genen en dus zijn ze om elkaar bezorgd, maar zij
planten zich niet samen voort. Ons erfelijk systeem zit zo ineen, dat de kans
op fouten bij de voortplanting door incest aanzienlijk is. Het vermijden van
incest biedt dus een (zeer sterk) voordeel bij de voortplanting en is dus algemeen
verspreid, het is een van de meest krachtige taboes die we hebben. Voor onze
eigen voortplanting zijn onze broers en zussen, en ook onze eigen ouders en
grootouders, en zelfs neven en nichten, geen geschikte partners. Onze liefde
voor hen is dan ook navenant.
Stilaan
wordt duidelijk wat we met liefde zouden kunnen bedoelen. Het heeft alles te
maken met onze voortplanting, met de kans op voortplanting, met onze drang om
ons voort te planten, met de zorg om de overdracht van ons erfelijk materiaal in
andere mensen.
Wat dan met
onze partner, traditioneel en romantisch het eerste doel van onze liefde? We kiezen
met opzet een partner uit met wie we niet direct genetisch verwant zijn. Hoe
kan er dan sprake zijn van liefde?
Met onze
partner delen we de zorg om ons erfelijk materiaal. Wij kunnen ons erfelijk
materiaal niet voor de volle honderd procent overdragen naar onze kinderen,
maar voor vijftig procent. De andere helft komt onvermijdelijk van onze partner,
zo gaat het nu eenmaal, genetisch gezien. Man en vrouw hebben de helft van de
genen van hun kinderen. Onze kinderen hebben de helft van de genen van onze
partner, dat telt al voor iets. Wij zijn met elkaar verbonden door onze genen
die zich hebben verenigd in onze kinderen. Man en vrouw zijn onmisbaar voor de voortplanting
en voor de zorg tijdens de zwangerschap en lang daarna, een goede reden om elkaar
lief te hebben.
Het is zeer
typisch dat heel wat huwelijken stranden wanneer de zorg om de kinderen wegvalt
om een of andere reden. Anderzijds beginnen (vooral) mannen nieuwe relaties
wanneer de zorg voor hun (jonge) kinderen verzekerd is: kinderen worden meestal
aan de moeder toegewezen, met (verplichte) externe steun van de biologische
vader. Als er kinderen komen in zijn nieuw huwelijk, zijn die kinderen hem even
dierbaar als die bij zijn eerste vrouw, omdat zij dezelfde genetische band
hebben met hem en met zijn nieuwe echtgenote, maar niet met zijn eerste: zij
zal die kinderen vooral als concurrenten zien voor haar kinderen.
We kunnen zo
nog veel voorbeelden geven, maar ik laat het hierbij. Deze manier van denken
heeft mij overtuigd. Ze klopt met mijn eigen aanvoelen. Ze is gesteund op uitgebreid
en nauwkeurig wetenschappelijk onderzoek in uiteenlopende disciplines. De
bevindingen van de biologie en de geneeskunde stemmen overeen met die van het
sociologisch en psychologisch onderzoek. Met dit systeem kunnen we de oude
waarheden en interpretaties opnieuw bekijken. Heel vaak stellen we vast dat ze heel
accuraat waren en bevestigd worden door de genetica, zoals het mythisch of
goddelijk verordend incesttaboe. Andere vallen door de mand, bijvoorbeeld het huwelijk
als een onverbreekbare band, of het freudiaans incestverlangen. Situaties die
voorheen onbegrijpelijk waren, krijgen plots zin wanneer we ze bekijken vanuit
ons nieuwe standpunt.
Vanzelfsprekend
is hiermee niet alles gezegd. De menselijke realiteit is veel complexer dan
dat. Het is evident niet zo dat kinderloze ouders niet tot liefde in staat
zouden zijn, noch dat men geen liefde zou kunnen voelen voor personen met wie we
niet genetisch verwant zijn, zoals adoptiekinderen, stiefkinderen, partners met
wie we zelf geen biologische kinderen hebben, of vrienden. Eens het systeem
van het liefhebben uitgebouwd is in de mensheid, in ons genetisch materiaal verankerd
is, kan het voor andere doeleinden gebruikt en ook misbruikt worden. Dat
verhaal maakt het grootste deel uit van onze artistieke erfenis. Maar het is
goed dat we weten en beseffen dat onze liefde geen waanidee is of een
romantische bevlieging, noch een goddelijke inspiratie, maar gegrond is in ons
diepste wezen, in wie en wat we echt zijn, voor onszelf en voor anderen.
Categorie:wetenschap Tags:maatschappij
13-04-2012
Gastgedicht: Ik weet niet waarom
Voor velen
onder ons is het internet een ontmoetingsplaats geworden. Dat is vaak eenzijdig,
wanneer we anoniem, als gluurders bijna, bekijken wat aangeboden wordt:
nieuwsberichten, aankondigingen, porno, Wikipedia, blogs Meer en meer
ontdekken we een andere dimensie van de socialmedia: het interactieve. Dat vind je
vooral op de sociale netwerken, zoals Facebook en zo. De omvang van de inhoud
is daar minimaal, het contact, het gesprek is alles.
Ik beoefen
hier sinds zes jaar het bloggen. Ik bied mijn lezers teksten aan. Zo treed ik
naar buiten en ontmoet zo anderen. Ook dat blijft nogal eenzijdig. De overgrote
meerderheid van mijn lezers blijft anoniem, zij consumeren het aanbod en laten
het daarbij. Sommigen niet: zij reageren, meestal occasioneel, eenmalig zelfs,
en bondig. Af en toe ontwikkelt zich een gesprek, over het algemeen van vrij
korte duur, omdat het stilvalt of afgebroken wordt. Met enkele internetvrienden
blijf ik aan de praat. Dat gaat dan via mails over en weer, een telefonisch of
videogesprek, uitzonderlijk zelfs een ontmoeting bij mij thuis of bij hen.
Ik ben een
schrijvend wezen, ik schrijf de hele dag, heb dat mijn hele leven al gedaan,
ook in beroepsverband. Nu schrijf ik mijn blogteksten, maar ook heel wat andere
teksten en notities die het daglicht niet zien. Af en toe waag ik me aan een
reactie op iets dat ik lees op FaceBook of zo, maar daar kan je geen langere
commentaren kwijt. Met Twitter is dat nog meer zo, dus dat trekt me niet aan. Van
forums houd ik mij ver, de onverdraagzame agressiviteit en boertigheid die je
daar veelal ontmoet, schrikt me af.
Daarnaast
onderhoud ik zoals gezegd contacten met enkele correspondenten. Het zijn soms
vrij lange brieven die ik schrijf. Ik houd ervan om me zo uit te drukken, dat
ligt me, het geeft me veel voldoening.
Laatst kreeg
ik een heel mooie (e-mail)brief van iemand die toevallig op mijn Kroniek was
terechtgekomen bij het zoeken naar iets over Iris Murdoch, klik
hier als je die tekst nog eens wil nalezen. In haar reactie verwees ze naar
een gedicht dat ze had geschreven over deze auteur, die op het einde van haar
leven getroffen werd door de ziekte van Alzheimer. Omdat ik er zo door geraakt was,
vroeg ik haar of ik het gedicht hier mocht afdrukken en tot mijn grote
voldoening stemde ze daarmee graag in. Hieronder vind je het gedicht, een
gastbijdrage als het ware. Geniet ervan, en dank je wel, Hanneke Driever.
Ik weet niet waarom
ik zou niet weten waarom ik schrijven zou
heb ik
John, heb ik niet ooit geschreven, vraag ik hem, ik weet hem soms nog mijn man,
als hij me kan vinden en ik mezelf en mijn bril
mijn hele ik en dan de rest ervan kijkt naar hem op en vraagt even of ik het
ware
heb ik echt geschreven lieve John?
ik hoor zijn antwoord zittend in het zand dat alleen mijn hand zich nog
herinnert, waarheen hij me meegenomen heeft
maar ik weet niet waarom
het zand was vroeger los en niet zo solide als toen de klok plotseling
wil ik mijn platenboek
dus gaan we nu naar huis John, want de rommel weet ik daar en alles nog
en jij zet thee heet het platenboek?
thuis weet ik niet waarom mijn chaos niet vertrouwd, ineens onvast geworden is
en dan vouw ik me
wring me eruit ik ga op zoek naar vroegere oevers zonder netten
zijn ze niet meer van de zee
ik roep de hond: Apollo
Bacchus hier!
kijk, de man heeft me gevonden en zet thee
de graaf! ik weet hem
de hemel, lieve John, ik weet je weer, is een diep kasteel op zand gebouwd
soms weet ik Hartley oude vrouw en de meedogenloosheid van tijden
noch het onvermijdelijke alsmaar weer en overkomelijk verdriet
de wanen die monsters oproepen en andersom
en wat er tussen Socrates en Sartre was
ik kan er niets meer mee
het is negen uur en het ronde hoekt, breng me naar bed John
en blijf bij me of ik ga en als ik ga
zoek me dan maar niet
laat me mijn eervolle aftocht
drapeer de zee, drapeer de zee
die van vanochtend maar om mijn lijf dat pijn doet --ja zo-- ik dank je
zeg je beleefd goedenacht
ik ga van Bruno dromen
Ploos
Categorie:poëzie Tags:poëzie
08-04-2012
Verrijzen
Exegi
monumentum aere perennius non omnis moriar.
Horatius, Carm. III, XXX
Een
monument heb ik opgericht, duurzamer dan brons ik zal niet helemaal sterven.
Het is een
trotse en zelfbewuste Horatius (65-8 voor onze jaartelling) die deze verzen
schreef. Hij had het over zijn literaire prestaties, de vele kunstige en rake gedichten
die hij had geschreven op het toppunt van de Romeinse beschaving, toen Rome de
hele Westerse wereld beheerste en het centrum was van wetenschap, kunst en wijsheid
en ook van politieke, militaire en economische macht.
Hij heeft
gelijk gekregen. Wij hebben de Grieks-Romeinse beschaving bewaard, wij zijn
haar erfgenamen, het is ook vandaag nog een van de dragende componenten van
onze huidige beschaving, al zijn we ons daar van meestal nauwelijks bewust.
Horatius leeft voort in zijn geschriften, in de gedachten die hij heeft
neergeschreven en die wij op onze beurt kunnen lezen en tot de onze maken.
Vandaag is
het Pasen. Het christendom viert de verrijzenis van de mythische figuur van
Jezus van Nazareth, de Mensenzoon die na de vernederende kruisdood glorierijk zijn
plaats inneemt als Zoon van God aan de rechterhand van de Vader. Hij is de
eerste mens die het eeuwig leven verwerft en opent zo de weg naar de hemel en
het eeuwig geluk voor al wie hem volgt.
Wat dat
precies betekent wist ook ten tijde van Paulus, die de Verrijzenis tot het
kernpunt maakte van het christelijk geloof, niemand. Paulus spreekt erover in
Oudtestamentische woorden en extatische frasen. Hij doet dat niet met de
woorden van Christus, want die had hij zelf niet gehoord. Hij kende ook de
evangelies niet, want hij vermeldt ze nergens en citeert ze nooit. Zijn ideeën
haalde hij uit wat er leefde onder de Joden van zijn tijd, niet alleen in
Israel, maar vooral ook onder de meer geseculariseerde joden, verspreid over
het Romeinse Rijk, die hadden kennis gemaakt met andere godsdiensten en met de
Griekse filosofie van de moderne wereld.
Wat wij ons
moeten voorstellen bij de verrijzenis van ons lichaam en onze ziel op de
jongste dag, dat is allemaal zeer vaag. Het is een mysterie, iets wat we nooit helemaal
kunnen begrijpen voor het zover is, maar dat we nu vast moeten geloven, opdat
het ook zou uitkomen. Ik citeer hier uitvoerig wat Paulus schrijft in de Eerste
brief aan de christenen van Korinthe, in de versie van de Nieuwe
Bijbelvertaling.
12 Maar wanneer nu over Christus
wordt verkondigd dat hij uit de dood is opgewekt, hoe kunnen sommigen van u dan
zeggen dat de doden niet zullen opstaan? 13 Als de doden niet opstaan, is ook
Christus niet opgewekt; 14 en als Christus niet is opgewekt, is onze
verkondiging zonder inhoud en uw geloof zinloos. 15 Dan blijkt dat wij als
getuigen van God over hem hebben gelogen, omdat we verklaard hebben dat hij
Christus heeft opgewekt want als er geen doden worden opgewekt, dan kan hij
dat niet hebben gedaan. 16 Wanneer de doden niet worden opgewekt, is ook
Christus niet opgewekt. 17 Maar als Christus niet is opgewekt, is uw geloof
nutteloos, bent u nog een gevangene van uw zonden 18 en worden de doden die
Christus toebehoren niet gered. 19 Als wij alleen voor dit leven op Christus
hopen, zijn wij de beklagenswaardigste mensen die er zijn.
20 Maar Christus is werkelijk uit de
dood opgewekt, als de eerste van de gestorvenen. 21 Zoals de dood er is gekomen
door een mens, zo is ook de opstanding uit de dood er gekomen door een mens. 22
Zoals wij door Adam allen sterven, zo zullen wij door Christus allen levend
worden gemaakt. 23 Maar ieder op de voor hem bepaalde tijd: Christus als eerste
en daarna, wanneer hij komt, zij die hem toebehoren. 24 En dan komt het einde en
draagt hij het koningschap over aan God, de Vader, nadat hij alle heerschappij
en elke macht en kracht vernietigd heeft. 25 Want hij moet koning zijn totdat
God alle vijanden aan zijn voeten heeft gelegd. 26 De laatste vijand die
vernietigd wordt is de dood, 27 want er staat: Hij heeft alles aan zijn voeten
gelegd. Wanneer er alles staat, is dat natuurlijk uitgezonderd degene die
alles aan hem onderwerpt. 28 En op het moment dat alles aan hem onderworpen is,
zal de Zoon zichzelf onderwerpen aan hem die alles aan hem onderworpen heeft,
opdat God over alles en allen zal regeren.
29 Wat denken zij die zich voor de
doden laten dopen te bereiken? Als de doden toch niet worden opgewekt, waarom
zouden zij zich dan voor hen laten dopen? 30 En waarom zouden wij ons
voortdurend aan gevaren blootstellen? 31 Elke dag sterf ik opnieuw, broeders en
zusters, zo waar als ik dankzij Christus Jezus, onze Heer, trots op u kan zijn.
32 In Efeze heb ik op leven en dood gevochten; wat zou ik daarmee hebben
bereikt als ik geen hoop had? Wanneer de doden toch niet worden opgewekt,
kunnen we maar beter zeggen: Laten we eten en drinken, want morgen sterven
we. 33 Maar vergis u niet: slecht gezelschap bederft goede zeden. 34 Kom tot
bezinning, zoals het u betaamt, en zondig niet langer. Sommigen van u hebben
geen enkele kennis van God. U moest u schamen.
35 Nu zou iemand kunnen vragen: Maar
hoe worden de doden opgewekt? Hoe zou hun lichaam eruit moeten zien? 36 Dwaas
die u bent! Als u iets zaait, moet dat eerst sterven voordat het tot leven kan
komen. 37 En wat u zaait heeft nog niet de vorm die het later krijgt; het is
nog maar een naakte korrel, een graankorrel misschien of iets anders. 38 God
geeft daaraan de vorm die hij heeft vastgesteld, en hij geeft elke zaadkorrel zijn
eigen vorm. 39 Elk aards lichaam is anders; het lichaam van een mens is enig in
zijn soort, dat van een dier eveneens, dat van een vogel ook, en ook dat van
een vis. 40 Er zijn lichamen aan de hemel en lichamen op aarde, maar de
schittering van een hemellichaam is anders dan die van een aards lichaam. 41 De
zon heeft een andere schittering dan de maan, de maan weer een andere dan de
sterren, en de sterren onderling verschillen ook in schittering. 42 Zo zal het
ook zijn wanneer de doden opstaan. Wat in vergankelijke vorm wordt gezaaid,
wordt in onvergankelijke vorm opgewekt, 43 wat onaanzienlijk en zwak is wanneer
het wordt gezaaid, wordt met schittering en kracht opgewekt. 44 Er wordt een
aards lichaam gezaaid, maar een geestelijk lichaam opgewekt. Wanneer er een
aards lichaam is, is er ook een geestelijk lichaam. 45 Zo staat er ook
geschreven: De eerste mens, Adam, werd een levend, aards wezen. Maar de
laatste Adam werd een levendmakende geest. 46 Niet het geestelijke is er als
eerste, maar het aardse; pas daarna komt het geestelijke. 47 De eerste mens
kwam uit de aarde voort en was stoffelijk, de tweede mens is hemels. 48 Ieder
stoffelijk mens is als de eerste mens, ieder hemels mens is als de tweede. 49 Zoals
we nu de gestalte van de stoffelijke mens hebben, zo zullen we straks de
gestalte van de hemelse mens hebben.
50 Wat ik bedoel, broeders en
zusters, is dit: wat uit vlees en bloed bestaat kan geen deel hebben aan het
koninkrijk van God; het vergankelijke krijgt geen deel aan de
onvergankelijkheid. 51 Ik zal u een geheim onthullen: wij zullen niet allemaal
eerst sterven toch zullen wij allemaal veranderd worden, 52 in een ondeelbaar
ogenblik, in een oogwenk, wanneer de bazuin het einde inluidt. Wanneer de
bazuin weerklinkt, zullen de doden worden opgewekt met een onvergankelijk
lichaam en zullen ook wij veranderen. 53 Want het vergankelijke lichaam moet
worden bekleed met het onvergankelijke, het sterfelijke lichaam met het
onsterfelijke. 54 En wanneer dit vergankelijke lichaam is bekleed met het
onvergankelijke, dit sterfelijke met het onsterfelijke, zal wat geschreven
staat in vervulling gaan: De dood is opgeslokt en overwonnen. 55 Dood, waar is
je overwinning? Dood, waar is je angel? 56 De angel van de dood is de zonde,
en de zonde ontleent haar macht aan de wet. 57 Maar laten we God danken, die
ons door Jezus Christus, onze Heer, de overwinning geeft.
58 Kortom, geliefde broeders en
zusters, wees standvastig en onwankelbaar en zet u altijd volledig in voor het
werk van de Heer, in het besef dat door de Heer uw inspanningen nooit
tevergeefs zijn.
Dat is
helemaal iets anders dan het non omnis
moriar van Horatius, die zich maar al te zeer bewust was van zijn
vergankelijkheid. Denk aan zijn carpe
diem, pluk de dag. Ik sprak over dat thema toen
ik hier over de roos schreef. Je vindt daar ook de tekst van zijn gedicht. Horatius
weet dat hij zal sterven. Dat beangstigt hem niet, maar zet hem aan om van de
goede dingen van het leven te genieten, ze gaan immers zo gauw voorbij. Het leert
hem ook dat we vriendelijk en goed moeten zijn voor elkaar, anders wordt het
leven een hel.
Paulus is
tegen alle genieten. Het leven is inderdaad een hel, daar is niets aan te doen,
wij zijn zondig, wij zijn gewelddadig, egoïstisch, geil, hebzuchtig, vals, onbetrouwbaar
enzovoort. Alleen met Gods hulp kunnen we daaraan ontsnappen, niet zozeer hier,
daarvoor zijn we te zwak, te zeer gebonden aan het vlees, maar later, als we
dat onbetrouwbaar, geil lichaam hebben achtergelaten en als zuivere geesten in
Gods aanschijn mogen vertoeven. De dood is overwonnen! Denk aan de prachtige
aria uit Haendels Messiah: Death, o Death where is thy Sting? Where is
thy victory? Haendel wist waar hij de mosterd moest halen: dit is een
letterlijk citaat uit I Kor. 15, 55.
Paulus zegt
zelf dat dit een citaat is uit de Schrift. Maar wanneer we gaan zoeken naar
het origineel, dan wacht ons een ware exegetische kruisweg. We vinden die
woorden niet zo in het Oude Testament. In Hosea 13, 14 is er iets dat in de
buurt komt: Dood, zaai de pest om je
heen! Dodenrijk, waar zijn je kwellingen? Paulus citeert hier niet de Hebreeuwse
Masoretische tekst van de Bijbel, noch de Griekse Septuagintavertaling, noch de
recent teruggevonden gnostische versie van de Dode Zee-rollen; evident ook
niet de Latijnse vertaling van Hiëronymus, de Vulgaat, die van 400 dateert.
Paulus was een jood en hij citeert letterlijk de Aramese Peshitta
die de joodse Schriftgeleerden gebruikten. Zo zie je maar.
Spinoza kon
dit onderwerp niet uit de weg gaan. Bij een recent bezoek aan De Slegte vond ik
er tot mijn verbazing de Nederlandse vertaling van het boek van Steven Nadler
dat ik hier al vermeldde: De Ketterij van Spinoza, Atlas, Adam & Antwerpen,
2008, 320 blz., ongeveer 7. Dat kon ik niet laten liggen, al zal ik het
wellicht nooit lezen aangezien ik het origineel met veel aandacht heb gelezen.
Ik citeer het einde van het voorwoord: Omwille
van de toegankelijkheid en de leesbaarheid - twee deugden die onder
specialistische schrijvers over Spinoza niet vaak worden aangetroffen gebruik
ik, naar ik vrees, een tamelijk grove kwast en laat ik in technisch opzicht het
een en ander onafgewerkt. ( ) Ik wil me echter niet verontschuldigen voor het
feit dat ik mij op het bos concentreer en niet op de bomen (en de takken en de
twijgen); deden meer historici van de filosofie dat maar. Wijze woorden en
dus een goede aanbeveling voor dit uitstekende boek, dat toch vooral vrienden
van Spinoza zal aantrekken.
Laten we
even Spinoza zelf aan het woord, in de Nederlandse vertaling van Henri Krop uit
2008.
Alleen gedurende het bestaan van het
lichaam kan de geest zich iets voorstellen en zich een gebeurtenis uit het
verleden herinneren. (E V p.21)
Hier zie je
al hoe lichaam en geest aan elkaar gekoppeld zijn. Meer nog, ze zijn onmisbaar
voor elkaar. Als er geen lichaam is, kan de geest niet functioneren.
In God bestaat er echter noodzakelijk
een idee die het wezen van een individueel menselijk lichaam onder het aspect
van eeuwigheid tot uitdrukking brengt. (E V p. 22)
Een
individueel mens is niet niets, zelfs niet in het licht van de oneindigheid.
Het is een gebeurtenis die niet ongemerkt kan voorbijgaan in de loop van de
geschiedenis, hoe gering haar invloed daarop ook moge zijn. Er is dus in de Natuur
iets dat daarnaar verwijst. Op een of andere manier is alles wat in het leven
van een mens voorvalt aanwezig in de Natuur. Spinoza zegt: in God, maar we
weten dat hij daarmee niet de persoonlijke God van het christendom bedoelt,
maar het Al(tijd).
De menselijke geest kan niet in alle
opzichten tegelijk met het lichaam worden vernietigd, maar er blijft iets
bestaan dat eeuwig is. (E V p. 23)
Het lichaam
is vergankelijk. Maar alle informatie over een mens en dus ook over alle
mensen, gaat niet helemaal verloren. Ze was, is en blijft aanwezig in God, of
in de Natuur, dat is hetzelfde. Aangezien dat niet in het lichaam kan, moet het
wel in God/de Natuur zijn. Met ons lichaam kunnen we alleen tijdelijke dingen
waarnemen en vatten. Met onze geest kunnen we denken aan dingen die ruimte en
tijd overstijgen. Wij voelen aan dat wij behoren tot een groter geheel, dat
niet aan ruimte en tijd gebonden is. Onze geest is een activiteit van ons
lichaam, maar laat ons toe onszelf en het universum te bekijken op een veel
ruimere manier, in het licht van de eeuwigheid. Daardoor wordt onze geest niet
onsterfelijk, want hij is als activiteit afhankelijk van het lichaam. Maar door
die specifieke manier van denken, namelijk alles begrijpen vanuit de eeuwigheid,
behoren wij tot die eeuwigheid, maken we er intrinsiek deel van uit, wij zijn
een stukje eeuwigheid.
Dat heeft
niets te maken met een voortleven van de geest na de dood van het lichaam, noch
met het bestaan van die geest voor de geboorte. Tijdens ons leven kunnen wij,
als we ons best doen, een bevrijdende blik krijgen op de eeuwigheid. En vanuit
het standpunt van de eeuwigheid, zal er van ons menselijk bestaan altijd iets
overblijven, zoals er altijd al iets was nog voor we geboren werden. In het
Al(Tijd) is alles immers eeuwig.
Het is
Pasen. Op Goede Vrijdag hebben we stilgestaan bij wat een mens kan lijden hier
op aarde en aan onze dood. Een gewelddadige dood schrikt terecht iedereen af,
ook degene die ze anderen aandoet. Geen zinnig mens kan onberoerd een ander
mens doden, denk aan de verschrikkelijke dingen die dat doet met soldaten en
terroristen overal ter wereld.
Maar de dood
op zich hoeft niemand af te schrikken. Zij komt ongeroepen en wij weten niet
hoe ze ons zal overvallen. Maar wij weten dat ze komt, vroeg of laat, gewelddadig,
in smart en pijn, langzaam en tergend of plots en overweldigend, of zacht in
onze slaap. Wij weten dat ons denken dan definitief en helemaal ophoudt,
eindelijk en dat er niets van overblijft, behalve de monumenten die wij voor
onszelf of anderen voor ons hebben opgericht, de kleine sporen die we hebben
nagelaten in het hart van anderen, de materiële overblijfselen van onze
activiteit, bewaard ergens in het geheugen van een computer, een boek, een
beeld, een schilderij. Maar in het Al(Tijd) zijn we voor altijd helemaal
aanwezig. Dat we er ooit geweest zijn, en hoe, dat kan nooit meer ongedaan
gemaakt worden. Dat te weten is een troost nu we nog hier zijn, nu we er nog
zijn. We hebben geen behoefte aan Paulus valse belofte dat wij er altijd
zullen zijn.
Als levende
wezens weten wij dat het leven voortgaat als wij sterven. Dat is hoe het leven
hier op aarde in zijn werk gaat. Het individu ontstaat uit andere levende
wezens, leeft, plant zich eventueel voort en sterft dan. Andere individuen hebben
dan de kans om op hun beurt te leven, zich voort te planten en te sterven. Wij
kunnen ons inspannen om de cyclus langer te laten duren voor een individu en
het leven zo aangenaam mogelijk te maken zolang het duurt. We slagen daar al
behoorlijk in, althans hier en daar en in beperkte mate. Maar de onsterfelijkheid
en de eeuwige jeugd is niet wat we verlangen. Misschien slagen we daarin ooit,
wie weet. Maar op dit ogenblik is dat hier op aarde niet het geval, dat
beseffen we maar al te goed. We hebben ons daarop ingesteld, we weten dat we geboren
worden om te leven en te sterven. En dat we niet zullen verrijzen.
et is volop lente en de vogels in de tuin zijn druk in de weer. Ze zingen vrolijk om
maatjes te lokken of hun territorium af te bakenen, ze eten zich dik in de
insecten die nu ook weer tevoorschijn gekomen zijn en ze bouwen hun nesten met
dorre twijgen en gras. Ongetwijfeld paren ze ook uitbundig, maar het zijn
discrete dieren, geen exhibitionisten, ze doen het onopvallend.
Ik heb de koekoek nog niet gehoord dit jaar, maar
ongetwijfeld is die ook weer present. Bij de vermelding van die vogel verschijnt
er een glimlach rond onze lippen: het is een vogel met een reputatie. Maar wat
houdt die precies in? Dat de vrouwelijke koekoeken hun eitjes leggen in het nest
van andere vogels, dat is alom bekend. Op die manier moeten ze zelf geen nest
bouwen, noch hun jongen voeden en verdedigen. Dit is inderdaad wat er gebeurt,
maar het is verre van het hele verhaal en het gaat ook niet op voor alle
koekoeken. Laten we er eens wat dieper op ingaan.
In het Frans gebruikt men de naam van de koekoek, een
evidente klanknabootsing of onomatopee, ook voor gelijksoortig menselijk gedrag.
Cocu is dan de bedrogen echtgenoot, coucou is de bedrieger. In het Engels noemt
men beide cuckold en tocuckold
is eveneens het werkwoord in beide gevallen: iemand seksueel bedriegen of, in de
passieve vorm, bedrogen worden. De oorsprong ligt natuurlijk bij het vreemd
gaan van de koekoek. Maar ergens klopt er iets niet.
Het is namelijk het koekoekswijfje dat haar ei in een vreemd
nest legt, terwijl bij de mensen het mannetje zijn zaadcellen deponeert bij een
ander wijfje dan zijn vaste partner en zich zo eveneens ontrekt aan zijn ouderlijke
plichten. Het koekoekswijfje gaat dus helemaal niet vreemd, het paart met zijn
partner van dat ogenblik en bespaart hem (en zichzelf) de inspanningen van het nest
bouwen, broeden, voeden en beschermen van de jongen. Bij de mens ontsnapt de
man wel aan de lasten van zijn lusten, maar het vrouwtje niet: zij draagt haar kinderen
en verzorgt ze, van wie ze ook zijn, op trieste uitzonderingen na.
De reputatie van de koekoek als een vogel die vreemd gaat is
dus onterecht. Het is ook niet zo dat koekoekswijfjes met verschillende
mannetjes zouden paren, zoals de legende wil: het gaat om seizoens- of broedpartners,
zoals bij de meeste vogels. Ze zijn dus monogaam, of monogaam in opeenvolgende,
niet overlappende relaties. Anderzijds zijn de koekoeksmannetjes, zoals de meeste
andere dieren, niet vies van enige buitenechtelijke seks. Zo spreiden ze hun
genen over verschillende nesten, terwijl ze er toch maar één moeten
onderhouden. Een ander voordeel is, dat er meer kans is dat hun genen overleven
wanneer een nest geroofd wordt, als ze nog eitjes bevrucht hebben in een ander
nest.
Het zijn dus de mannetjes die vreemd gaan, al kan je
natuurlijk niet op je eentje vreemd gaan, er is ook altijd een ander vrouwtje
mee gemoeid, maar het initiatief gaat uit van het mannetje. De Franse en Engelse
verwijzing naar de koekoek voor vreemdgaan slaat dus veeleer op het gedrag van mannetje
dan op het deponeren van het koekoeksei in een vreemd nest. Maar de mannelijke koekoek
doet dat zeker niet meer dan andere dieren. Er is dus een onterechte overdracht
gebeurd van de opvallende vaste gewoonte van de vrouwtjes naar de veeleer occasionele
en dus normale activiteit van de mannetjes.
Er is een belangrijk genetisch verschil tussen
buitenechtelijke voortplanting en het leggen van een ei in een vreemd nest. In
het eerste geval is er een spreiding van de mannelijke genen over verscheidene vrouwtjes
van dezelfde soort. In het tweede geval niet. Het ei wordt gelegd bij vogels
van dezelfde soort of bij die van een totaal andere soort, daarover later meer.
De gelijkenis is, dat in beide gevallen een vreemdeling wordt geïntroduceerd
in een familie, een van dezelfde soort maar die genetisch verschillend is, of
een die tot een gans andere soort behoort.
De koekoek is ook niet de enige vogel of het enige dier dat
zijn eieren aan anderen toevertrouwt; men noemt dat broedparasitisme. Er zijn
ook insecten en vissen die dat doen.
Er zijn vogels met koekoekgedrag, dus vogels die hun eieren
leggen in het nest van andere soorten, over heel de wereld. Het is een evolutionaire
afwijking die dus herhaaldelijk onafhankelijk is ontstaan op verschillende
plaatsen, wellicht zes of zeven keer in totaal als we het hebben over obligaat broedparasitisme
tussen verschillende vogelsoorten. Hoe dat gebeurd is, laat zich raden. Het
gaat niet om iets dat een vogel leert van zijn ouders, het is geen
imitatiegedrag, geen Lamarckiaanse of culturele aanpassing, maar een
genetische, waarbij de informatie via de voortplanting wordt overgedragen. Er
moeten dus vogels geweest zijn die een afwijking vertoonden die hen ervan weerhield
zelf een nest te bouwen. Wellicht misten zij het gen of de combinatie van genen
die bij hun soort automatisch leidde tot nest dragen en bouwen. Wanneer zij dus
letterlijk met een ei zaten, hadden zij geen andere keuze dan het nest van een
andere vogel te gebruiken.
We moeten dus voorzichtig zijn en de koekoek geen bedoelingen
toedichten die zij niet heeft. Het is niet uit gemakzucht dat zij geen nest
bouwen en zelf hun jongen grootbrengen: ze missen gewoon de genetische aanleg,
ze kunnen het niet. Wellicht is het begonnen met een foutje in de code voor het
nest bouwen, maar ook het zo essentiële en zo sterk ingebakken voedings- en
zorginstinct ontbreekt. Dat kan weg geëvolueerd zijn omdat het nutteloos
geworden was voor de soort: de jongen kregen hun voedsel van anderen. Een
instinct dat geen doel meer heeft, verdwijnt evolutionair omdat het een nadeel
oplevert in de strijd voor het overleven.
Vogels die zelf geen nest bouwen en hun jongen niet zelf
moeten voeden en beschermen, hebben een evident voordeel: ze hebben meer tijd
om zichzelf te voeden en zijn dus fitter om zich zoveel mogelijk voort te
planten. Ze zijn niet afgeleid door de zorg om hun nageslacht.
Het is niet zo dat alle exemplaren van een soort aan obligaat
broedparasitisme doen. Er zijn 56 soorten koekoeken op het Oude continent en
drie in de Nieuwe Wereld die zich enkel op die manier voortplanten, maar er
zijn talrijke soorten die dat combineren met normaal nestgedrag en er zijn meer soorten die niet parasiteren dan wel. Sommige soorten of exemplaren bezitten
dus genetische coderingen die hen toelaten een eigen nest te bouwen, maar ook restanten
van het genetisch materiaal dat hen instinctief drijft naar het leggen van hun
ei in een vreemd nest. Het kan ook dat sommige vogels van een soort
parasiteren, terwijl andere dat niet doen.
Koekoekseieren zijn erg stevig, ze hebben een dubbele
beschermende kalklaag en kunnen dus op een diefje gelegd worden zonder te
breken. Het is essentieel dat het koekoeksei sneller uitgebroed is dan dat van
het (verplicht!) gastgezin. De jongen groeien ook sneller dan die van het
gastgezin. Bovendien verwijdert het koekoeksjong instinctief de andere jongen en
meestal ook de andere eieren uit het nest van zodra het geboren is. Ook dit is
aangeboren gedrag, het is niet aangeleerd of zelf bedacht.
Sommige soorten worden geboren met een speciaal instrument om eieren of rivaliserende jongen te dumpen, dat na enkele dagen afvalt. Het jong imiteert perfect de voedselkreet van de
soort waar het gedeponeerd is en vertoont ook de typische kleur aan de
binnenkant van de bek, die de ouders aanzet om voedsel te leveren. Vaak zijn
die signalen nog extra versterkt. Sommige koekoeksjongen vertonen die hevige signaalkleuren
zelfs aan de binnenkant van hun vleugels, zodat ze eruit zien als een heel nest
jongen en dus nog meer voedsel krijgen.
Er zijn koekoeken die hun eieren leggen in het nest van
verschillende soorten, soms tot meer dan 200 toe, terwijl andere vast verbonden
zijn aan een bepaalde soort. In het eerste geval zien de koekoekseieren er meestal
anders uit dan die van de gastsoort en zijn ze onopvallend donker gekleurd,
zodat ze ontsnappen aan de aandacht en als het ware tersluiks mee uitgebroed
worden. In de andere gevallen zijn de eieren vaak goed tot uitstekend aangepast
qua kleur en vlekkenpatroon aan de eieren van de gast.
Het is niet duidelijk op welke basis een koekoek zijn gastgezin
selecteert: hoe herkent een koekoek een gezin waarin zijn ei het meest kans
maakt om aanvaard en uitgebroed te worden? Aan de pluimage en de vorm en het
gedrag van de gastvogel? Aan het nest? Aan de aanwezige eieren? Hebben ze als
jong een beeld van hun gastmoeder en vader opgeslagen? Is het de omgeving? Is
er een genetische vastgelegde voorkeur?
Merkwaardig is dat de eieren van de koekoek kunnen
verschillen in afmeting van die van de gasten, soms zelfs aanzienlijk. De
gastvogels aanvaarden grote tot zelfs zeer grote eieren die er voor de rest
eender uitzien als hun eigen. De redenering is dat ze geen negatieve reactie
hebben tegen een ei dat groter is, omdat groter zijn in principe een goede
eigenschap is. Zo was er onlangs een verhaal over eenden die men liet broeden op
eieren van de juiste kleur, maar die vele keren groter waren dan de vogel zelf
Er zijn ook gevallen waarbij de koekoek eieren van het
gastgezin vernielt of verorbert. Soms is dat één ei, of zoveel eieren als de
koekoek er zelf bij legt. Dat veronderstelt dat de koekoek weet dat de gast
kan tellen en dat is ook zo bij sommige soorten. Soms worden sommige of alle eigen
eieren van de gasten vernietigd, of beter nog: verborgen in de omgeving om geen
sporen na te laten die het gastenpaar zouden kunnen afschrikken en hun nest
opgeven.
Soms legt een koekoek één parasietei in een nest, soms meer.
Soms leggen verschillende koekoekswijfjes een ei in hetzelfde gastnest.
Er is dus een uiterst complexe nauwkeurige evolutionaire aanpassing
van de ene parasiterende soort aan de geparasiteerde andere soort. Als de
gasten niet kunnen tellen, hoeft de parasiet ook niet te kunnen tellen. Als de
gasten geen kleuren kunnen onderscheiden, heeft de parasiterende soort ook geen
belang bij het aanpassen van de eigen eieren enzovoort.
Let wel, aanpassen moet je hier evolutionair verstaan.
Vanzelfsprekend kunnen de parasieten hun eieren niet zelf aanpassen met verf en
borstel. In de loop van een lange evolutie is het zo dat eieren die wegens een
genetische variatie meer lijken op die van het gastgezin meer kans hebben om
uitgebroed te worden. Als dat lang genoeg doorgaat, krijg je op de duur eieren die
perfect die van het gastgezin imiteren.
Eigenaardig is het dat in tegenstelling met de eieren, de
jongen altijd zo aanzienlijk verschillen van die van de geparasiteerde
vogelsoort, zowel qua uitzicht als in afmetingen. Sommige gasten zijn zo klein
dat ze op de schouders van hun koekoeksjongen moeten gaan staan om ze te
voeden. Zien ze dat dan niet? Natuurlijk zien ze dat. Als ze eieren kunnen
onderscheiden, kunnen ze ook jongen uit elkaar houden. Maar ze zijn genetisch aangepast
aan het voeden van jongen in het nest en reageren op de roep en het gedrag van
het jong, hoe verschillend het er voor de rest ook uitziet. De grootte is,
zoals gezegd over de eieren, geen argument.
Er zijn geparasiteerde soorten die zich aangepast hebben aan
de frequentie van de aanwezigheid van parasieten zoals de koekoek. Als er veel
koekoeken in de omgeving zijn, is de kans op een koekoeksei groot en dan verwijderen
de gasten zoveel mogelijk alle verdachte eieren. Daarbij sneuvelen er allicht
ook enkele eigen eieren, maar dat is een (evolutionair) berekend risico. Als er
maar weinig koekoeken voorkomen, stelt men vast dat de neiging om vreemde
eieren te liquideren veel kleiner is. Het risico om de eigen eieren per ongeluk
te vernielen is dan veel groter. Hoe meer de koekoekseieren lijken op die van
de gasten, hoe gevaarlijker het is om eieren te verwijderen: de kans is immers
groot dat het je eigen eieren zijn. Het vernietigen van verdachte eieren gebeurt
soms heel subtiel: de gast een klein gaatje in de eierschaal en stopt zo de
ontwikkeling, maar van op enige afstand ziet het eruit alsof het ei intact is
en dus is er geen neiging bij koekoeken om er nog eens een in te leggen.
De koekoek heeft zich ook gespecialiseerd in het snel en
onopgemerkt leggen van haar ei. De gasten zijn immers geen passieve slachtoffers,
zij hebben er alle voordeel bij om parasieten te vermijden en hun eigen jongen
groot te brengen. Als zij een koekoek betrappen, verjagen ze die en verwijderen
eventueel ook het pas gelegde ei of vernielen het. Mannelijke koekoeken leiden
daarom de gastouders soms weg van hun nest, om aan hun eigen vrouwtje de kans
te geven stiekem haar ei te leggen. De gastsoort probeert dat dan weer te
verhinderen door koekoeken in de buurt gezamenlijk te verjagen: een hele vlucht
van een geparasiteerde soort valt de koekoeken in het broedgebied aan en
verhindert hen zo om toe te slaan.
Een van de meest verrassende aspecten van deze evolutionaire
strijd tussen de koekoek en de vogels die hij parasiteert, is het zogenaamde maffiagedrag.
Er zijn vogelsoorten die alle koekoekseieren erkennen en ze systematisch
verwijderen. Men heeft kunnen vaststellen dat de koekoek in dat geval wraak
neemt en het hele nest van het gastgezin vernietigt, jongen inbegrepen. De gast
heeft dan de keuze: ofwel het koekoeksei mee uitbroeden en het jong voeden,
vaak ten koste van een groot deel of zelfs de totaliteit van het eigen broedsel,
ofwel het koekoeksei verwerpen en zijn hele nest en jongen verliezen in de
wraakneming door de koekoek. Ook hier speelt het evolutionair principe: vogels
maken dergelijke keuzes niet bewust; het zijn in dit geval die exemplaren die
door hun genetische aanleg geneigd zijn om niet alle indringers te vernietigen,
of daartoe ongeschikt zijn, die de grootste kans hebben op nakomelingen.
We hebben kunnen vaststellen dat het gedrag van de koekoek en
de interactie met zijn slachtoffers veel complexer is dan we denken. Ik wou
je graag uitnodigen voor een interessant gedachte-experiment, een denkoefening.
Herlees de tekst eens, en overal waar koekoek staat, lees dan
de mens, of vul zelf een naam in
Categorie:wetenschap Tags:wetenschap
28-03-2012
Topsport?
Enkele recente
nieuwsberichten doen me nadenken en dus schrijven.
Kim
Clijsters is nog maar eens aan een terugkeer bezig in het wereldtennis, een comeback moet dat dan heten. Het wil
maar niet lukken. Ze stelt zich publiekelijk de vraag of haar 25-jarige lichaam
de inspanningen nog wel aankan.
Aagje Vanwalleghem,
in 2004 Olympisch finalist in het turnen, haakt af in het zicht van de volgende
spelen. Ze is 24 en zegt het mentaal en fysiek niet meer aan te kunnen.
Björn
Leukemans, een verdienstelijke wielrenner, leeft als een pater in deze periode
en slaapt dus zonder zijn vriendin. Hij gaat elke avond ook nog met hongernaar
bed, zo intens let hij op zijn gewicht.
Laatst zag
ik op een vernissage de wereldkampioen veldrijden, Niels Albert. Hij was groter
dank ik gedacht had, maar vooral veel slanker. Geen zware sprintersdijen,
integendeel: hij is gewoon graatmager.
Topsport is
geen pretje, blijkbaar. Je moet er veel voor over hebben, meer dan zelfs een
door de natuur gezegend lichaam aankan. Je moet eindeloos en zwaar trainen, speciaal
voedsel eten en nog allerlei voedingssupplementen slikken, waarbij de grens met
doping soms heel dun is. Je moet je van alles ontzeggen. En dat allemaal om op
enkele piekmomenten te kunnen presteren in de competitie.
Wij
bewonderen de topprestaties, de media staan er vol van, de reclamemensen
investeren er zwaar in. Er is veel geld mee gemoeid. En toch gaat het maar om
een tenniswedstrijd, een uurtje cyclocross, een wielerwedstrijd zoals er duizend
gereden worden in Vlaanderen, turngalas waarvoor maar een heel beperkt publiek
belangstelling heeft.
Wat men er
verder ook moge over zeggen, het lijkt me een trieste bedoening. Jonge mensen pijnigen
en misbruiken hun lichaam om toch maar beter te zijn dan de concurrenten. Het
doet me denken aan het bekende voorbeeld van Richard Dawkins over de bomen in
het oerwoud, die ook met elkaar in competitie zijn voor het levengevende
zonlicht. Ze groeien steeds hoger, om hun buren letterlijk te overschaduwen.
Daartoe moeten ze enorm investeren in hun wortels en hun stam. Als ze allemaal
wat verder van elkaar zouden gaan staan, zouden ze als struik perfect kunnen
overleven
Bomen kunnen
zich niet onttrekken aan de struggle for
life. Mensen wel. Oorspronkelijk was topsport de plaats waar natuurtalenten
zich met elkaar maten, zonder noemenswaardige training, zonder
wetenschappelijke begeleiding, zonder dieet, zonder drugs vooral. En het
spektakel was er niet minder om, toch? Wat maakt het uit of men een
wielerwedstrijd wint na zes uur of na zes uur en tien minuten? Of na zeven uur?
Het gaat erom wie de beste is, of de eerste, niet in hoe weinig tijd je het kan
doen. Of je de honderd meter in 9 seconden loopt of in 10 is een wereld van
verschil, maar enkel als je atletiek door een microscoop bekijkt. Zon
wedstrijd was even leuk toen het wereldrecord nog op 11 seconden stond.
Wat men moet
over hebben om van die 11 seconden naar 9 te gaan, dat is verschrikkelijk. Dat
kan niet op een natuurlijke manier door een mens die een normaal leven leidt.
Dat geeft de ene na de andere topsporter ook grif toe. Waarom doen we het dan?
Ik heb er geen flauw idee van. Het is een parodie van gezonde competitiesport. De
strijd gaat niet meer tussen rivalen, maar om de prestaties. Het is niet meer
voldoende dat je hoger springt dan de anderen, je moet hoger springen dan men
ooit gesprongen heeft: citius, altius,
fortius of: sneller, hoger, sterker. Dat is het motto van de Olympische
Spelen. Niet sneller, hoger en straffer dan de anderen, maar altijd maar
sneller, hoger en straffer. De grenzen verleggen, ook ten koste van je lichaam.
Tia Hellebaut was in Peking Olympisch kampioen in het hoogspringen. Ze bereidt
zich ook voor op de komende spelen en verklaart: ik ben nog een aantal kilos
te zwaar, die moeten er nog af. Daarvan hangt het blijkbaar af: je moet een
lichaam hebben dat uitsluitend bestaat uit botten en spieren, zonder één gram
vet.
Het is niet
meer normaal, mensen. Iemand moet ooit eens zeggen: stop daarmee, het is
waanzin, het is ongezond, het heeft met sport niets meer te maken. Het is
commercie, reclame, drugs en vals spelen, het is oogverblinding, het is
boerenbedrog en het is vooral harde business. Het geld dat de mensheid zo massaal
aan topsport en kijksporten besteedt, kan men veel beter gebruiken,
bijvoorbeeld om meer mensen aan het recreatief sporten te brengen.
Ik kan niet
de minste belangstelling meer opbrengen, laat staan enthousiasme, voor een
stelletje afgetrainde miljonairs die op tv een stukje slecht theater opvoeren
in kleurrijke sportpakken met blitse reclame erop. Het is niet meer leuk, het
is niet meer verantwoord, het is niet meer ethisch, het is niet meer menselijk,
het is triest, intriest.
Ik denk dat
ik deze namiddag maar eens ga fietsen.
Categorie:levensbeschouwing Tags:maatschappij
27-03-2012
The law is a ass! Quatsch in de rechtzaal
D
at het
voortdurend verkeerd gaat met de Belgische justitie, daar moeten we geen
tekeningetje bij maken. Er gaat geen dag voorbij of het Belgisch gerecht komt
in het nieuws, helaas nooit op een positieve manier. Vaak zijn dat problemen
die ze blijkbaar zichzelf aandoen. Zij slagen er niet in om maatregelen te
nemen die voor de hand liggen, omdat daarvoor geen wettelijk kader is. Het
gerecht mag enkel doen wat uitdrukkelijk wettelijk toegelaten is. Wijkt men ook
maar één millimeter af van de geschreven wetgeving, dan staat een legertje
advocaten en magistraten klaar met onderzoeken, bijkomende onderzoeksdaden en
uiteindelijk nietigverklaring wegens procedurefouten.
Wet is wet,
zegt men dan. Dat is een opvatting, maar het is niet de enig mogelijke, noch de
enige juiste. Het is zelfs een grove misvatting, een onrecht.
Paulus, de
echte stichter van het christendom, besteedde in zijn Romeinenbrief uitvoerig
aandacht aan de wet. Zo stelt hij dat de wet de mensen op slechte gedachten
brengt:
Ik ben me echter pas door de wet
bewust geworden van de zonde. Ik zou immers niet weten wat begeerte was als de
wet niet zei: Zet uw zinnen niet op wat van een ander is. (Rom 7,7)
Een vreemde redenering,
maar wel een die opgang gemaakt heeft in het christendom. Het kwam er blijkbaar
vooral op aan om geen aanstoot te geven en dus werd ongeveer alles verboden,
zelfs de Bijbel. Het lijkt wel alsof Paulus daarbij uitgaat van een beeld van
de mens als een oorspronkelijk onverdorven wezen, een Rousseau-achtige nobele
wilde, die enkel door de wet op het idee komt om te gaan zondigen:
Toen we ons nog lieten leiden door
onze eigen wil, werd ons bestaan beheerst door zondige hartstochten die de wet in ons opriep en droeg het
alleen vrucht voor de dood. 6 We waren aan de wet geketend (Rom 7,5)
Eens leefde ik zonder de wet, maar
door de komst van het gebod kwam de zonde tot leven. (Rom 7,9)
De wet is er
om de samenleving te regelen, maar de mens slaagt er niet in om de wet na te
leven. Hij kent de wet en weet dus wat toegelaten is en wat verboden. Maar dat
weerhoudt hem er niet van om toch het goede te laten en het verkeerde te doen:
Immers, ik besef dat in mij, in mijn
eigen natuur, het goede niet aanwezig is. Ik wíl het goede wel, maar het goede
doen kan ik niet. 19 Wat ik verlang te doen, het goede, laat ik na; wat ik wil
vermijden, het kwade, dat doe ik. (Rom 7, 18-19)
De wet is
niet alleen de aanleiding tot zonde, precies door erop attent te maken door het
te verbieden. Er kan zelfs alleen maar zonde zijn als er een wet is:
Maar de zonde heeft van het gebod
gebruikgemaakt om begeerten in mij op te wekken, want zonder de wet is de zonde
krachteloos. 9 Eens leefde ik zonder de wet, maar door de komst van het gebod
kwam de zonde tot leven 10 en daardoor stierf ik. Het gebod, dat tot leven had
moeten leiden, bleek juist tot mijn dood te leiden. 11 De zonde heeft
gebruikgemaakt van het gebod: ze heeft mij misleid en mij door het gebod
gedood. (Rom 7,
8-11)
Toch is de
wet niet de oorzaak van onze misdaden. We kunnen enkel tegen de wet zondigen
als er een wet is, en de wet die het goede aanprijst, toont meteen ook de
keerzijde, het kwade. Maar dat maakt de wet niets slecht:
Kortom, de wet zelf is heilig en de
geboden zijn heilig, rechtvaardig en goed. (Rom 7,12)
Het is ons
lichaam, met zijn driften, dat ons aanzet om de wet te overtreden:
Wij weten dat de wet het werk van de
Geest is, maar door mijn natuur ben ik uitgeleverd aan de zonde. (Rom 7,14)
Immers, ik besef dat in mij, in mijn
eigen natuur, het goede niet aanwezig is. (Rom 7, 18)
De Nieuwe
Bijbelvertaling zegt hier in mijn natuur; de Vulgaat zegt: in carne mea, de Griekse tekst: en tei sarki mou, in mijn vlees, zoals de
Willibordvertaling het ook heeft. Dit is typisch Paulus. De mens is zondig van
nature, omwille van zijn lichamelijkheid. Hij kan zijn driften niet beheersen:
Met mijn verstand onderwerp ik mij
aan de wet van God, maar door mijn natuur onderwerp ik mij aan de wet van de
zonde. (Rom 7, 25)
Ook hier staat carne/sarki, het
vlees.
De oplossing
moet komen van Christus en de Geest die hij zendt:
Waartoe de wet niet in staat was,
machteloos als hij was door de menselijke natuur, dat heeft God tot stand
gebracht. Vanwege de zonde heeft hij zijn eigen Zoon als mens in dit zondige
bestaan gestuurd; zo heeft hij in dit bestaan met de zonde afgerekend, 4 opdat
in ons wordt volbracht wat de wet van ons eist. Ons leven wordt immers niet
langer beheerst door onze eigen natuur, maar door de Geest. 5 Wie zich door
zijn eigen natuur laat leiden is gericht op wat hij zelf wil, maar wie zich
laat leiden door de Geest is gericht op wat de Geest wil. 6 Wat onze eigen
natuur wil brengt de dood, maar wat de Geest wil brengt leven en vrede. 7 Onze
eigen wil staat vijandig tegenover God, want hij onderwerpt zich niet aan zijn
wet en is daar ook niet toe in staat. 8 Wie zich door zijn eigen wil laat
leiden, kan God niet behagen. (Rom 8, 3-8)
Lees daarbij
steeds vlees voor natuur. Dat is de basistegenstelling bij Paulus en in het
hele christendom.
Eens de mens
gelooft in Jezus Christus, hoeft hij de wet niet meer te volgen:
Zo bent ook u, broeders en zusters,
dood voor de wet dankzij de dood van Christus (Rom 7, 4)
we zijn dood voor de wet, zodat we
niet meer de oude orde van de wet dienen, maar de nieuwe orde van de Geest. (Rom 7,6)
Bij Paulus
is de wet, die door God of de mensen is gemaakt om hun samenleven te regelen,
een zeer onvolmaakt middel. Enerzijds leert hij ons zonden kennen die we anders
niet zouden vermoeden. Anderzijds is de wet niet bij machte om ons tot het
goede te bewegen: ons vlees drijft ons hoe dan ook onvermijdelijk tot de zonde.
Pas wanneer we niet meer aan onze vleselijke lusten denken, maar aan de Geest,
kunnen we zonder zonde leven. Wij zijn dan niet meer uit op de geneugten van
dit leven, maar op een geestelijk leven na de dood:
Maar u leeft niet zo. U laat u leiden
door de Geest, want de Geest van God woont in u. Iemand die zich niet laat
leiden door de Geest van Christus behoort Christus ook niet toe. 10 Als
Christus echter in u leeft, bent u door de zonde weliswaar sterfelijk, maar de
Geest schenkt u leven, omdat u door God als rechtvaardigen bent aangenomen. 11 Want
als de Geest van hem die Jezus uit de dood heeft opgewekt in u woont, zal hij
die Christus heeft opgewekt ook u die sterfelijk bent, levend maken door zijn
Geest, die in u leeft. 12 Broeders en zusters, we hoeven ons niet langer te
laten leiden door onze eigen wil. 13 Als u dat wel doet, zult u zeker sterven.
Als u echter uw zondige wil doodt door de Geest, zult u leven. (Rom 8, 9-13)
Het is een
moeilijke denkoefening. De mens is uit zichzelf geneigd tot het kwade, ook als hij,
daarop gewezen door de wet, weet dat hij verkeert handelt. Enkel door een daad
van geloof kan hij zijn lichamelijke neigingen overwinnen. Hij moet dan deze
wereld afzweren en alles zetten op het hiernamaals, waar wij zullen beloond
worden voor het goede dat wij hebben gedaan of gestraft voor het kwade. Wie in
Christus gelooft, zal gered worden, naar de hel met de anderen. Door te geloven
ontvangen wij een kracht die ons toelaat onze natuur te overstijgen, een genade
die ons bevrijdt van onze zondige natuur. Al wat wij moeten doen, is ons
openstellen voor de liefdevolle uitnodiging van God, die ons bereikt door
Jezus, die voor ons gestorven is, opdat wij zouden leven.
Het is een
mystieke redenering. Ze is niet logisch, redelijk, praktisch, filosofisch,
menselijk. Je moet blind geloven in het bovennatuurlijke: God, genade, eeuwig
leven, beloning, straf. Het is de bekende sprong in het niets. Geen wonder dat
steeds minder mensen een dergelijke boodschap nog ernstig nemen.
Een andere
opvatting vinden we in de Verlichting. Daar is de wet niet meer (en niet minder)
dan het geheel van afspraken die mensen onder elkaar maken over de manier
waarop zij vreedzaam en in veiligheid wensen samen te leven. Het is niet God of
de Kerk die de wet uitvaardigt, het is de mens zelf, eventueel via een koning
of een wetgevend lichaam; een andere instantie wordt belast met praktische uitvoering
ervan en de beteugeling van de overtreders. De wetten moeten aangepast zijn aan
de omstandigheden van tijd en plaats, ze kunnen verschillen en evolueren, ze
kunnen bijgewerkt en zelfs afgeschaft worden en nieuwe wetten kunnen in de
plaats komen, naarmate het inzicht evolueert in wat goed is voor de mens en wat
niet, en naarmate de wetten goed of slecht blijken te functioneren.
Dat betekent
ook dat de wetten wellicht steeds onvolmaakt zullen zijn, wij zijn immers maar
mensen en kunnen niet alle consequenties voorzien. Er is dus een verschil
tussen de ideale Wet en de concrete wetten, waarbij de wetten steeds
tekortschieten. Montesquieu zegt het zo: La justice nest pas dépendante des lois humaines. (Traité
des devoirs) De wetten zijn maar onze povere pogingen om de gerechtigheid
in woorden te vatten. In De lesprit des lois gaat hij verder: Dire quil ny a rien de juste ni dinjuste que ce quordonnent ou
défendent les lois positives, cest dire quavant quon eût tracé de cercle,
tous les rayons nétaient pas égaux. Duidelijker dan dat kan je het niet stellen. De wetten leggen
zo goed mogelijk vast wat rechtvaardig is, maar het is niet omdat of vanaf het
moment dat ze het vastgelegd hebben dat het ook rechtvaardig is. De wetten zijn
maar waardevol in de mate dat ze de rechtvaardigheid benaderen. Niet wat in de
wet staat is wat telt, maar of de wet rechtvaardig is. Wat telt is dat gerechtigheid
geschiedt, niet dat de wet gerespecteerd wordt.
Lieve
lezers, ik wou dat onze juristen Montesquieu zouden lezen. Wat wij nu zien, is dat
er een spelletje gespeeld wordt met het Gerechtelijk Wetboek. Als het in het
Wetboek staat, dan is het Wet. Staat het er niet in: jammer maar helaas. Is de
wet onvolkomen, duister, dubbelzinnig of gewoon fout? Niets aan te doen. Fiat
iustitia et pereat mundus!Klik op deze link en lees die tekst nog eens
na.
Een
voorbeeld. In Nederland staat een man terecht voor meer dan 80 gevallen van
seksueel kindermisbruik en publicatie en verkoop van de beelden ervan op het
internet. Zijn schuld staat vast, hij heeft de bewijzen immers zelf op beeld
vastgelegd. Tijdens de rechtszaak, die dus niet meer speciaal gaat over de
vraag of hij schuldig is of niet, oordeelt de rechter dat het goed is dat ook
de ouders van de misbruikte kinderen spreekrecht zouden krijgen. Wij zien dat
wel meer: men is gaan inzien dat processen niet alleen voor de schuldigen
belangrijk zijn, maar ook voor de slachtoffers.
Er kwam meteen
protest van de verdediging: dat spreekrecht staat niet in de wet en bovendien
heeft een andere rechtbank zich daartegen verzet en dat behoort dus wel in de
wet, als een precedent.
De
verdediging heeft haar rechten, maar wat heeft dit te maken met recht en gerechtigheid?
De schuld van de verdachte staat vast en dat ontkent ook de verdediging niet.
Wat de ouders zouden kunnen vertellen kan dus geen invloed hebben op de
schuldvraag. Met welk recht verzet de verdediging zich er dan tegen? Het enige
argument dat ze heeft is: het staat niet in de wet dus mag het niet. Om een roemrucht
Vlaams strafpleiter te citeren: dat is quatsch! Onzin, kletspraat dus. Zoals
Montesquieu zegt: elke straal van een cirkel is gelijk aan de andere, of dat nu
in een wet vastgelegd is of niet. Als een rechter meent dat het goed is voor
het verloop van het proces dat de ouders spreekrecht krijgen, dan kan hij
daartoe beslissen, ook als dat niet in een wet staat neergeschreven, zolang dit
niet strijdig is met een andere wet of uitdrukkelijk verboden is.
Gerechtigheid
staat boven de wet. Charles Dickens schreef in Oliver Twist: the law is a(n)
ass, a(n) idiot! I wish that his eye may be opened by experience!
Bekende advocaten
doen niets anders dan de wet uitpluizen op zoek naar minuscule vergetelheden,
onduidelijkheden, vergissingen of contradicties, op basis waarvan ze hun cliënt
kunnen vrijpleiten, terwijl zijn of haar schuld meestal onomstotelijk
vaststaat. Hun redenering is: de wet is er voor iedereen en iedereen kan er
gebruik van maken. Binnen de wet is alles toegelaten, tenzij het uitdrukkelijk verboden
is. En alles is verboden, tenzij het uitdrukkelijk toegelaten is. En als het
niet uitdrukkelijk is toegelaten, dan is het verboden. Dit noemt men
legalistisch of wettisch redeneren en het is een verschrikking. Het verheft
menselijke voorschriften tot absolute wetten en het beperkt de rechtspraak tot
het blindelings toepassen van noodzakelijk onvolmaakte menselijk wetteksten.
Zegt een advocaat: ze hadden hun wetten maar beter moeten schrijven! en dat is
een schande. Het gaat er immers niet om dat de wet wordt toegepast, maar dat
gerechtigheid geschiedt, ook als dat buiten de letter van de wet om moet.
Het
gerechtelijk apparaat in België is verlamd door die nefaste legalistische instelling.
Niets is nog mogelijk, alles moet herdaan worden, alles duurt eindeloos lang,
geen enkele uitspraak is nog duidelijk, goed en kwaad zijn niet meer van elkaar
te onderscheiden. De politiek is niet bij machte om er ook maar iets aan te
doen, op grond van de terechte scheiding der machten, maar volkomen ten
onrechte, want de wetgevende macht staat boven de rechterlijke macht. De
juristen, aan welke kant ze ook staan, verzetten zich echter tegen elke poging
om weer een beetje recht te doen wedervaren in hun rechtspleging. Als processen
nog enkel zouden gaan om de schuldvraag, los van alle procedureveldslagen, dan
hadden we genoeg aan een fractie van de juristen. En dat is natuurlijk wat zij
verhinderen, kost wat kost. Uiteindelijk gaat het om hun goedbetaalde job, niet
om recht en rechtvaardigheid.
Het is goed
dat wij nadenken over wet, recht en gerecht. Er hangt immers zoveel van af,
voor alle betrokken partijen. Zonder wetten of gerecht is de democratie dood.
Maar door een waarlijk satanische verkrachting van de ware rechtsprincipes
brengt men evengoed het voortbestaan van de democratische samenleving in het
gedrang. De rechtsstaat moet gevrijwaard worden, dat is zeker. Maar die
rechtsstaat wordt veel grondiger ondermijnd door legalistische juristen dan
door de oprechte bezorgdheid van een rechter om spreekrecht te verlenen aan
ouders die hebben moeten vaststellen dat hun kinderen het slachtoffer zijn
geweest van seksueel misbruik en de blootstelling daarvan via internet.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
26-03-2012
Gebed voor Vlaanderen
Voor Vlaanderen n bid ik niet.
Wat
hebben al de bange trouwe gebeden
van vrome
vrouwen lang geleden
en de rozenkransen
voor goeds gedaan
en de
drie Weesgegroeten voor het slapengaan?
de schone
liederen in de mei en de novenen
waar
men ging langs Vlaamse wegen?
het
gebed om een witte kerst dat klein broertje bad
en voor
Vlaanderen, dat men al zo vaak verraden had?
Wat vermocht
de knieval van gans een volk
voor plaasteren
beeltenis en God in een wolk
de
zwijgende zondagsmis die man en vrouw verdeelde
en vroege vissers en late duivenmelkers verveelde
de
vernederende biecht van schamele zonden
en de
vergeving zonder heling van de wonden?
Tot alles
waren wij voor Vlaanderen bereid
aan
Kristus was Vlaanderen echter toegewijd
elke
moeder leerde dromen dat haar oudste zoon
haar ooit
begeleiden zou tot voor Gods troon
het
kruis torende hoog boven de transen
en
verbood donderprekend de jonkheid het dansen.
Vlaanderen
voerde Kristus in vlag en vaan
maar wat
heeft Kristus met Vlaanderen gedaan?
overgeleverd
aan geile begerige priesterhanden
geklonken
gekluisterd in onverbreekbare banden
vernederd
verkocht verleid en verraden
keer op
keer door god en kerk die we stil aanbaden.
Ik bid
niet voor Vlaanderen.
Ik ween
voor Vlaanderen.
Het prinsenvolk
der oude Nederlanden
verdeeld
door Spaanse katholieke beulenhanden
in broedertwist,
haat en schande ten onder gegaan
de oude
bron van haar levenskracht ontdaan
aan
vreemde heersers en strenge meesters onderworpen
het
vertrouwen beschaamd de moed verworpen
om op
het puin van zoveel onbegrip en blinde haat
ooit
nog een volk te stichten een land een staat.
Ik
droom van Vlaanderen.
Dat
weer welig is en waar wij aan onze rijke tafel
elkaar eindelijk
ontmoeten bij tarwebroden en falafel
waar de
zon gloort over zomergranen en de rilde rivieren
waar handen
delen en geen bedelaars de straten ontsieren.
Ik sta
op voor Vlaanderen.
Dat
zich zelfbewust en zonder angst weer vrij wil maken
en aan eeuwen
onderwerping en verknechting wil verzaken
dat
genoeg heeft van een staat die geen vaderland kan zijn
die
geen moedertaal kent en dus en nooit één kan zijn
dat het
gezag niet meer aanvaardt van volksvreemde vorsten
en van
al wie niet begrijpt dat wij naar vrijheid dorsten
ik
vervloek de lauwen die voor minder kiezen
en zo
de oude strijd opnieuw verliezen.
Ik woon
in Vlaanderen
waar
het goed wonen is en waar ik mezelf kan zijn
waar
geen mens me kan dwingen anders dan Vlaams te zijn
waar ik
vrij ben om te leven en voor Vlaanderen te werven
tot ik
eindelijk in vrede en rust in mijn Vlaanderen kan sterven.
Karel D'huyvetters
Categorie:poëzie Tags:poëzie
25-03-2012
Lentekriebels
D
e lente is losgebarsten, elke dag zie je bloemen ontluiken en groene blaadjes
verschijnen. De zon warmt alles op, zelfs ons hart dat was verkild door de
lange koude donkere winter. Het is een gans andere wereld die we beleven.
Als we zien hoe de levenssappen weer gaan stromen, dan kunnen
we toch niet ontkennen dat er in de natuur een drijvende kracht aanwezig is?
Waarom gaat alles bloeien, waarom beginnen de vogels te fluiten en nesten te
bouwen, waarom ontwaken de vissen in de vijver uit hun lethargie? Waarom komen
de eendenparen van duizenden kilometer ver om in onze bescheiden tuinvijver even
te pauzeren en te paren? Dat wijst toch op een vitale drang, een levenskracht
die zich manifesteert?
Ik zie dat net zo goed als jij, ik voel het in mijn lijf en
leden. Ik wil ook weten of het inderdaad zo is, of er werkelijk een aanwijsbare
kracht is, iets dat we kunnen identificeren en vervolgens vragen: waar komt dat
vandaan? Wie of wat is het? Aangezien ik het antwoord daarop moet schuldig
blijven, moet ik een andere verklaring zien te vinden.
Ik vond een aanknopingspunt bij het onkruid dat tussen de
straatstenen groeit. De natuur zet zich door op de meest onverwachte plaatsen,
onder de meest vijandige of onwaarschijnlijke omstandigheden. Alles wat maar
enigszins kan gebeuren in de wereld, in het universum, gebeurt ook
daadwerkelijk. Daar is geen enkele drang mee gemoeid, dat is gewoon oorzaak en
gevolg, op alle niveaus, van het subatomair kleine tot het onvoorstelbaar
astronomisch gigantische en met alles daartussenin. Van al die ontelbare dingen
en gebeurtenissen zijn er sommige die beter blijken te passen in de omgeving
van al de andere dingen en gebeurtenissen. Die hebben zo nieuwe kansen om zich
door te zetten en te veranderen en sommige van die veranderingen blijken op hun
beurt weer beter te passen enzovoort. Andere passen helemaal niet en verdwijnen
al na één poging.
De verleiding is zeer groot, daarvan getuigt onze hele
intellectuele geschiedenis, om in het resultaat van die werkelijk ontelbare combinaties
van al wat er is, iets te onderkennen, of het nu een kracht is, een energie,
een elan, God of wat dan ook, maar Iets, niet Niets. Wij kunnen bijna niet
anders dan concluderen dat de wonderlijke natuur en vooral het leven en vooral
de mens, het resultaat zijn van een gerichte ontwikkeling. Dat is immers onze
manier van denken. Voor al wat er gebeurt, willen wij een afdoende verklaring.
Als we de redenen kennen voor een gebeurtenis, dan zijn we gerust, eerder niet.
De reden waarom dingen gebeuren is echter ontnuchterend eenvoudig:
omdat ze konden gebeuren, anders waren ze immers niet gebeurd. En de dingen die
een min of meer blijvende kracht hebben, zijn gewoon die dingen die het best
passen in de omgeving. Dat is alles.
De ogenschijnlijke levenskracht van de natuur is niets anders
dan het eindeloos uitproberen van alle mogelijkheden die er zijn, van het meest
eenvoudige tot het meest complexe, van het onmeetbaar kleine tot het eindeloos
grote, van het prille begin: een Big Bang of Gods Adem, tot het ondenkbare
einde: de Big Crunch of Gods Laatste Ademtocht.
Wanneer we zo kijken naar al wat is, wordt de wereld weer
begrijpelijk. We hoeven geen redenen meer te verzinnen waar er geen zijn. We
hoeven geen rekening te houden met mysterieuze krachten die er niet blijken te
zijn. We hoeven geen ingewikkelde openbaringen of mystieke kennis te
veronderstellen. We hoeven geen leefregels te aanvaarden op het absolute gezag
van god of mens. Als we ons afvragen waarom, is het antwoord simpel: daarom! Omdat
het kan, omdat het niet onmogelijk is.
Ook dit is een eenvoudige gedachte. Maar ze kan je leven veranderen
als je erover nadenkt. Dat is althans mijn ervaring. En daarom wou ik ze met
jou delen op deze heerlijke lentedag.
e
zijn niet alleen op de wereld. De aanwezigheid van de anderen kan ons wel eens irriteren, maar als we
eerlijk zijn moeten we toegeven dat we niet zonder hen kunnen. We leven in een
maatschappij waarin iedereen afhankelijk is van iedereen. Als we bij
gelegenheid onze individualiteit en onze onafhankelijkheid benadrukken, dan moeten
we al gauw erkennen dat die zeer relatief zijn, wellicht niet meer dan een aanlokkelijke
illusie. Als het erop aan komt, is niemand bereid of in staat om helemaal
afgezonderd van de wereld te leven.
Samenleven
is de beste manier om het materieel goed te hebben. Denk aan al de voordelen
van onze beschaving. We kunnen gebruik maken van al wat mensen ooit bedacht
hebben, zonder dat we daar zelf veel inspanningen moeten voor leveren. We
hoeven de telefoon, de radio, de televisie, gsm, computer, internet en e-mail
niet zelf uit te vinden. We krijgen water, elektriciteit, gas aan huis geleverd
en nog zoveel meer.
Wanneer we
het echter over ideeën hebben, steigeren heel wat mensen. Wij zijn graag bereid
om nuttige uitvindingen van anderen over te nemen. We zijn veel minder geneigd
om ook onze ideeën aan anderen te ontlenen. Denken doen we zelf wel, dank u
wel, dat hoeft niemand voor ons te doen.
Nochtans
ligt het voor de hand dat wij ons ook daar groot voordeel kunnen doen door
gebruik te maken van wat anderen voor ons al hebben gedacht. Wij kunnen die
ideeën beoordelen en ze aanvaarden en tot de onze maken als we ze goedvinden,
of ze verwerpen als ze volgens ons niet deugen. We hoeven niet alles zelf te
bedenken. Het is geen schande om goede ideeën over te nemen van iemand anders,
om ze ons eigen te maken. Het is geen zwakheid of domheid om dat te doen, het
is veeleer een teken van intelligentie. Denk aan Newton die erkende dat hij alleen
verder kon kijken omdat hij op de schouders van reuzen stond.
Wij zijn van
nature argwanend om zomaar ideeën over te nemen van anderen en dat is maar goed
ook. We moeten altijd kritisch blijven, anders lopen we gevaar aantrekkelijke
maar gevaarlijke ideeën te volgen of over te nemen. Denk aan het fascisme, dat
in Duitsland en Italië zoveel opgang heeft gemaakt en dan tot zoveel
onnoemelijk leed heeft geleid, wereldwijd.
Ook het
christendom heeft als grondregel dat het individu op zichzelf de waarheid niet
kan ontdekken. De gelovige moet te rade gaan bij de goede bronnen: de
Openbaring, de Bijbel, het Woord van God, en het leergezag van de Kerk. Dat is
op zich geen dwaze gedachte. Gedurende duizenden jaren hebben gelovige en
verstandige mensen zich bezonnen over goed en kwaad en over het heil van de
mens en de mensheid. Ligt het dan niet voor de hand dat zij inderdaad een
Blijde Boodschap hebben, een Goede Leer? Dan laten we nog buiten beschouwing of
die afkomstig is van God of niet.
Ik zei het
al, we moeten voorzichtig zijn en kritisch. Het is al een veeg teken wanneer
men insisteert dat men een boodschap rechtstreeks van God heeft, of dat nu het
christendom is, het judaïsme, de islam, of de mormonen. Wanneer men bovendien
stelt dat aan die boodschap niet te tornen valt, dat ze onfeilbaar en onveranderlijk
is, dat ze letterlijk moet genomen worden, dan is dat nog een verdacht aspect.
Als de verkondiging en de interpretatie van de boodschap uitsluitend in handen
wordt gegeven van een bevoorrechte priesterkaste, dan weten we zeker dat het
gaat om andere belangen dan die van de waarheid en het heil van de mensheid.
Een
alternatief voor de godsdienst is de filosofie. Filosofen zijn ook op zoek naar
de waarheid en de levenskunst. Ze zijn niet zo arrogant als de
vertegenwoordigers van de godsdienst. Ze claimen geen goddelijke inspiratie,
noch onfeilbaarheid. Ze hebben geen persoonlijke ambities, ze zijn niet uit op
wereldse macht of aanzien. Dat siert hen en wekt vertrouwen. Maar ze zijn zo
verdomd moeilijk om lezen, vreselijk ingewikkeld, vrijwel onleesbaar! En ze
spreken elkaar voortdurend tegen, hoe moet je dan weten wie het bij het rechte
eind heeft? Ze zijn vaak ook volkomen wereldvreemd, wat heb je er dan aan?
Het is geen
goed idee om ons slechts aan één bron te laven. Als haar water zuiver is, dan
is er geen gevaar. Maar zeker kunnen we nooit zijn; ook een heldere bron kan
ziektekiemen bevatten of mettertijd vervuild raken. Daarom is het beter om water
van verscheidene bronnen uit te proberen. We kunnen ons daarbij laten leiden
door mensen die er zelf al van geproefd hebben. Hun oordeel kan ons naar drinkbaar
water leiden en ons helpen om het troebele te vermijden. Maar steeds zullen we
uiteindelijk moeten vertrouwen op onze eigen smaak en onze eigen ervaring.
Laten we dus
de wijsheid van anderen in ons opnemen, waar we die ook vinden. We mogen ons
niet tevreden stellen met het klakkeloos overnemen van ideeën van anderen, met
de gangbare opvattingen, met de gevestigde waarden, met de heersende gebruiken,
met de wet van de sterkste, met goddelijke openbaringen, met handige verkoopspraatjes,
met geleerde theorieën. We moeten kritisch en waakzaam blijven, altijd bereid
om bij te leren en om ons gedrag aan te passen aan nieuw verworven inzichten,
altijd op zoek naar nieuwe interpretaties en verhelderende inzichten. We leven
in een tijd waarin het moeilijk is om alles te overzien, om te leven met één simpele
waarheid. De waarheid is veelzijdig en veelkleurig, ze schittert met vele
facetten en verbergt zich achter verlokkelijke leugens. We moeten leren leven
met onzekerheden en voorlopige waarheden. Het is geen goed idee om wie of wat
dan ook blindelings te vertrouwen, of zich onnadenkend vast te klampen aan tradities
en heilige huisjes.
k kreeg enkele reactiesop mijn verhaal over de dobbelstenen. Ook hier in huis
ontspon zich een levendige discussie.
Vooreerst
wil ik benadrukken dat we heel precies moeten afspreken waarover het gaat,
anders praten we naast elkaar. Het gaat om een experiment, waarbij gevraagd
wordt te zeggen wat het meest waarschijnlijke resultaat is, wanneer men met één
dobbelsteen drie keer gooit: 2-2-2 of 5-1-3? Bij dit experiment bleken personen
die geloven in ESP (extrasensoryperception, waarneming los van de zintuigen) duidelijk meer kansen
te geven aan 5-1-3 dan uitgesproken sceptische personen. Daaruit zou blijken
dat zij meer betekenis zien in toevallige combinaties.
Mijn
spontane reactie was dat die sceptici groot gelijk hebben, omdat er gewoon minder
kans is dat je drie keer na elkaar hetzelfde getal gooit. Ik ga mijn uitleg
daarover hier niet herhalen. Ik probeer het nog op een andere manier aan te
tonen, hoewel het me gewoon evident lijkt, maar dat volkomen terzijde.
Het gaat
hier overduidelijk om twee combinaties, waarbij de ene een opvallend patroon
vertoont dat de andere combinatie niet heeft, namelijk het driemaal herhalen
van hetzelfde getal, tegenover drie verschillende getallen. Dat is de zin van
het experiment: een duidelijk en herkenbaar patroon contrasteren met een andere
reeks die dat patroon niet heeft. Ze kan een ander patroon hebben, bijvoorbeeld
dat het drie opeenvolgende onpare getallen zijn, maar dat wordt een beetje verdoezeld
door de volgorde te veranderen: 5-1-3 en niet 1-3-5. Daaruit blijkt nogmaals
dat het de bedoeling is om de tegenstelling patroon - geen patroon te belichten
en uit te testen.
De vraag is
dan: wat is het meest waarschijnlijke resultaat? Is dat een patroon, of geen
patroon? Nogmaals, het gaat er niet om of het mogelijk is meteen het ene te
gooien of het andere, want dat is evident evengoed mogelijk. De vraag is: wat
is het meest waarschijnlijke resultaat, wat heeft de meeste kans om voor te
komen, bijvoorbeeld als je duizend keer probeert. Bij duizend pogingen zou er
al een zeker verschil in waarschijnlijkheid moeten naar voren komen, als er zo
een verschil is. Je zou het ook zo kunnen stellen: op welke combinatie zou je
willen wedden, een met een opvallend patroon of een zonder dat patroon?
Niemand
heeft zin om drieduizend keer te gooien, dus zoeken we naar een logische
verklaring, een bewijs.
Laten we nog
eens proberen.
Als ik de
eerste keer een 2 gooi, dan is de kans dat ik bij mijn tweede worp weer een 2
gooi 1/6. De kans dat ik geen 2 gooi, is 5/6, dus vijf keer groter. De kans dat
ik een 2 gooi, is dus vijf keer kleiner. Het is dus vijf keer minder
waarschijnlijk dat ik een patroon (herhaling) gooi, dan dat ik niet dat patroon
gooi, maar een ander getal.
Als ik de
eerste keer een 5 gooi, dan zou ik om hetzelfde patroon te hebben als in de
eerste combinatie (herhaling), weer een 5 moeten gooien. De kans daarop is ook
hier 1/6, terwijl de kans om geen 5 en dus geen patroon te gooien 5/6 is, dus
vijf keer groter. De kans dat ik een 1 gooi, is dus vijf keer groter dan dat ik
weer een 5 gooi.
Als we nog
een derde worp doen, wordt het nog duidelijker. Als we al twee keer hetzelfde
getal gegooid hebben, is de kans dat we nog een derde keer hetzelfde getal
gooien weer ten minste vijf keer kleiner dan de kans dat we een ander getal
gooien. En zo verder: hoe krasser het patroon, hoe vaker we herhaling of
identiteit hebben, hoe minder waarschijnlijk.
Dat is ook
wat we spontaan aanvoelen. Als we de lotto invullen, zal niemand er ook maar
aan denken om acht keer hetzelfde getal in te vullen. Wij voelen spontaan aan
dat dit een bijzondere combinatie is, die een geringere kans heeft om uit te
komen. We baseren ons daarbij op onze ervaring: er heeft nog nooit iemand
gewonnen met acht keer hetzelfde getal, hoewel dat perfect mogelijk is; we
hebben gewoon meer kans als we een andere combinatie kiezen. Maar we hebben die
ervaring niet echt nodig, we kunnen het ook zelf bedenken, zoals ik hierboven
heb gedaan.
Ik besluit
dat de waarschijnlijkheid van een zeer specifiek patroon, bijvoorbeeld het zich
driemaal herhalen van eenzelfde gebeurtenis, uitzonderlijk is en dus minder
waarschijnlijk dan dat dit niet gebeurt. Het is mathematisch gezien veel waarschijnlijker
dat er zich geen patroon voordoet dan wel. Dat is de reden waarom patronen
opvallen: ze zijn onverwacht en onwaarschijnlijk. Aan de regelmaat verbinden
wij volkomen terecht een hoge graad van onwaarschijnlijkheid.
Terug naar
het experiment. Als blijkt dat personen die geloven in paranormale
verschijnselen vaker denken dat 5-1-3 waarschijnlijk is dan sceptische personen,
dan blijkt daaruit vooral dat sceptische mensen beter logisch nadenken. Als je
de kans op een niet-patroon hoger schat dan mathematisch mogelijk is, dan wijst
dat erop dat je veronderstelt dat er een andere kracht is dan de natuurwetten
en de logica, die maakt dat het onwaarschijnlijke toch waarschijnlijk wordt.
Dat is precies wat aanhangers van het paranormale geloven: dat het niet-normale
zich wel degelijk voordoet.
Laat ik het
eens heel cru en uitdagend stellen: als jij gelooft dat je evengoed twintig
keer na elkaar hetzelfde getal kan gooien als gelijk welke andere reeks:
probeer het eens. Probeer het voor mijn part duizend keer, of een miljoen keer.
Uit je overtuiging blijkt duidelijk dat je meer geloof hecht aan paranormale
verschijnselen dan meer sceptische personen, zo leert ons het resultaat van dit
experiment. Dat zou een belletje moeten doen rinkelen bij de auteur, en hem
even doen nadenken voor hij stelt dat je in beide gevallen evenveel kans hebt.
Het is namelijk overduidelijk dat personen die in het paranormale geloven het
niet bij het rechte eind hebben. Er is immers nog nooit, ooit, ergens een
controleerbaar bewijs geleverd van welk paranormaal verschijnsel dan ook, en
dat terwijl er een geldprijs van 100.000 $ ter beschikking is voor de eerste
die een dergelijk bewijs kan leveren.
Ik beschouw
de discussie hierbij voor gesloten. Elkeen denke nu wat hij of zij wil, maar je
weet nu in welk kamp je beland bent wanneer je het ene of het andere denkt.
Categorie:wetenschap Tags:wetenschap
19-03-2012
Oorzaak en gevolg
E
en
van de vragen waarmee de mens altijd heeft geworsteld, is die naar oorzaak en gevolg. Wij
zijn pas tevreden wanneer we weten hoe het komt dat vul zelf maar in. De klassieke
kindvraag waarom? slaat ook daarop. We gaan er steeds vanuit dat als er iets
gebeurt, daar ook een goede reden voor is, ook al zien of kennen we die niet
meteen. Als heel klein kind kan je nog verrukt zijn met de sneeuwvlokken die zomaar
uit de hemel vallen, maar de uitleg dat de engeltjes hun bedje opschudden,
bevredigt niet lang. Lorenzo, Luts pleegkleinkind, zit in het derde leerjaar en
hij heeft ons heel netjes en heel vlot uitgelegd hoe regen, sneeuw en hagel
ontstaan.
Naarmate we
opgroeien, ontdekken we de natuurwetten en hun ontelbare toepassingen. De
mensheid heeft er veel langer over gedaan dan Lorenzo. Pas vanaf de Renaissance
begon men voorzichtig te experimenteren met de natuurlijke verschijnselen. Het
was met de Verlichting dat daarin snelle en grote vooruitgang gemaakt werd.
Vanaf de twintigste eeuw zijn de wetenschappelijke ontdekkingen en hun toepassingen
spectaculair toegenomen.
Die evolutie
in de wetenschap is gepaard gegaan met een devaluatie van mythen en sagen en
van religieuze verklaringen, wonderen, mirakels en mysteries. Wanneer we een
redelijke wetenschappelijke verklaring voor iets kennen, hoeven we geen beroep
te doen op hogere machten. Hoe beter we de natuur doorgronden, hoe minder
plaats er is voor andere dan de natuurkrachten. Stilaan is God werkloos
geworden. Door kennis te maken met de wetmatigheden van de natuur, zijn we
ervan overtuigd geraakt dat alles kan uitgelegd worden, ook als dat nu nog niet
het geval is. Er zijn geen mysteries, maar er zijn hier en daar nog wel zaken
die we nu nog niet helemaal kunnen verklaren en beheersen.
We gaan ervan
uit dat alles een kwestie is van oorzaak en gevolg. Dat is vrij evident als het
om de materiële wereld gaat, we zien het als het ware voor onze ogen gebeuren.
We zijn er minder zeker van dat het ook het geval is voor ons denken. We
beseffen stilaan wel dat er een onmiskenbaar verband is tussen onze hersenen en
ons denken, maar door jarenlange gewoonte en opvoeding hebben we de neiging om
toch een zekere autonomie te bewaren voor ons denken. Wat wij denken is niet
afhankelijk van externe omstandigheden, wij zijn in staat daarvan afstand te
nemen en onafhankelijk tot logische conclusies te komen. Ons denkvermogen zien
we niet als een materiële activiteit.
Dat is althans
de indruk die we hebben. Stilaan weten we beter. Freud en andere psychologen
hebben ons doen inzien dat er in ons brein allerlei onder- of onbewuste krachten
aan het werk zijn, dat wij beïnvloed zijn door onze omgeving, onze opvoeding,
onze emoties. Maar ook door onze lichamelijke toestand, onze leeftijd, door
alcohol en drugs, door hormonen, door het weer, kortom door ongeveer alles.
Dat hoeft
ons niet te verwonderen. Als de natuur buiten ons volledig kan verklaard worden
door de natuurwetten, en wij behoren als mens volledig tot die natuur, dan zijn
de natuurwetten ook volledig op ons van toepassing. Ook hier geldt dat wij nog
niet alles weten, maar we gaan er wel van uit dat er voor alles een natuurlijke
uitleg is en dat wij geen beroep hoeven te doen op mysterieuze geestelijke krachten
of goddelijke tussenkomsten. Een belangrijke rol in die ontdekking is gespeeld
door het onderzoek van personen met een hersenletsel. Daarbij is gebleken dat een
fysieke beschadiging op een bepaalde plaats meestal nauwkeurig overeenkomt met een
specifiek functioneel letsel, bijvoorbeeld het verlies van het spraakvermogen, geheugenverlies
enzovoort. Ook onderzoek naar de oorzaken en gevolgen van traumas, zoals
oorlogservaringen of langdurige gijzeling, hebben overduidelijk aangetoond dat
wij zowel lichamelijk als geestelijk reageren op wat ons overkomt.
Wanneer wij
zo stilaan inzien dat het geestelijke niet los kan gezien worden van het
materiële, rijst vroeg of laat onvermijdelijk de vraag of de natuurlijke wetten
van oorzaak en gevolg ook niet volledig van toepassing zijn op heel de mens,
dus inclusief zijn denken. Meer nog, wij vragen ons af of alles wat gebeurt
niet een kwestie is van oorzaak en gevolg.
Als dat zo
is, en het ziet er naar uit dat die conclusie voor de hand ligt, dan lijkt het
alsof er geen enkele vrijheid meer is, alsof het ene gewoon uit het andere
volgt, onvermijdelijk, onverbiddelijk, zonder dat we daar iets kunnen aan doen,
alsof alles op voorhand beslist is. Determinisme, noemt men dat en de vragen
over vrijheid en determinisme behoren tot de oudste en de belangrijkste die de
mens zich ooit heeft gesteld.
Wat moeten
we immers denken van een seriemoordenaar? Als we de menselijke vrijheid
verdedigen, dan is dat iemand die wetens en willens de ene mens na de andere
vermoordt en daar nog plezier aan beleeft ook. Als we stellen dat elke mens
bepaald wordt door een zeer groot aantal factoren waarover hij zelf niet altijd
controle heeft, zoals zijn genetische, erfelijke samenstelling, zijn opvoeding,
zijn persoonlijke geschiedenis, inclusief eventuele traumatische ervaringen,
dan is diezelfde moordenaar gewoon het onschuldig slachtoffer van al die
omstandigheden.
Wij voelen
meteen aan dat geen van beide stellingen helemaal klopt. Is er dan een
tussenweg? Kan men tegelijk vrij en onvrij zijn? Verantwoordelijk en niet
verantwoordelijk? Schuldig en niet schuldig? Dit zijn vragen waarmee wij meer
en meer geconfronteerd worden. Wie zijn partner betrapt met een minnaar en hem
of hen doodt in een vlaag van woede, krijgt meestal een lichte of
voorwaardelijke straf. Wie een liefdesrivale vermoordt door haar parachute te
saboteren, krijgt de maximumstraf, ook al is er geen enkel materieel bewijs, op
grond van de bewezen rivaliteit. Het is dus blijkbaar voldoende dat men kan
aantonen dat men de gelegenheid en de intentie had om te doden. In dat geval waren
er blijkbaar geen verzachtende omstandigheden van amoureuze of emotionele aard.
In het ene geval kijken we enkel naar de feiten, in het andere naar de emoties
van de dader. Net zo met iemand die een inbreker neerschiet: geen veroordeling
of enkel een voorwaardelijke straf, omdat men rekening houdt met de spontane menselijke
reactie van iemand die zijn have en goed wil beschermen.
Als wij
spreken over oorzaak en gevolg, zijn wij geneigd om dat zeer eenvoudig te
bekijken. Als A, dan B. Zo simpel is het. Laten we eens proberen om daarvan een
goed voorbeeld te vinden. Als ik ijs verwarm, smelt het. Ja, meestal. Als je
het niet genoeg verwarmt, smelt het namelijk niet; en wellicht is er niet
genoeg warmte om al het ijs te doen smelten enzovoort. En zo is het met elk
voorbeeld dat je kan verzinnen: het is nooit eenvoudig. Als je in het water
valt en je kan niet zwemmen, dan verdrink je. Ja, soms, want als het water niet
diep is, of als iemand je eruit haalt enzovoort. Als je niet eet ga je dood.
Ja, tenzij je kunstmatig gevoed wordt, of tijdig eten vindt. Doe zelf eens de
oefening en probeer een voorbeeld te vinden van een oorzaak die onvermijdelijk
tot een gevolg leidt.
We stellen
vast dat alles veel complexer is dan als A, dan B. Er komen altijd allerlei voorwaarden
en factoren bij: tenzij dit, op voorwaarde van dat enzovoort. Alles hangt met
alles samen, een gebeurtenis staat nooit op zichzelf, de dingen spelen zich
niet af in het luchtledige, los van de zwaartekracht. We praten niet over
theorie, maar over de praktijk, het werkelijk leven.
Het is wel
zo dat alles een oorzaak heeft, maar nooit dat iets slechts één enkele oorzaak
heeft. Er zijn altijd ontelbare factoren. Je zou kunnen zeggen dat heel het
universum en heel zijn geschiedenis beslissend is voor alles wat er nu gebeurt
en dat alles wat nu gebeurt beslissend is voor heel de toekomst. De meest
verwijderde factoren, in ruimte en tijd, zullen wellicht de kleinste rol spelen,
maar helemaal uitsluiten kunnen we ze toch niet, je weet nooit of je niet ergens
een noodzakelijke factor uitschakelt.
Het is erg
belangrijk dat wij die complexiteit van de oorzaken inzien. Dat behoedt ons
voor simplistisch denken. Wanneer een advocaat aanvoert dat zijn cliënt, die
terechtstaat voor een gewapende overval, een ongelukkige jeugd had, dan kunnen
we daarop genuanceerd reageren. Het is niet zo dat een ongelukkige jeugd noodzakelijk
moet leiden tot gewelddadige misdrijven (indien A, dan B). Wat bedoelt men
precies met ongelukkig, hoe erg was het wel enzovoort. Het is zeer moeilijk om
te bewijzen dat een bepaalde reeks van oorzaken onvermijdelijk geleid heeft tot
een bepaald gevolg. Maar het kan natuurlijk wel. En dan kunnen we daar rekening
mee houden, in bepaalde mate. Dat zal een moeilijke afweging worden, maar dat
is de beoordelingen van menselijk gedrag altijd.
Het is dus niet
zo dat wij als mens het willoos slachtoffer zijn van de omstandigheden. Een
bepaalde oorzaak heeft niet noodzakelijk een gevolg, omdat er steeds nieuwe
oorzaken en nieuwe gevolgen zijn, die de eerste volledig kunnen ongedaan maken.
Achteraf zullen we zeggen dat een bepaalde gebeurtenis het gevolg was van
bepaalde oorzaken, maar zelfs dan is het meestal vrijwel onmogelijk om met
zekerheid aan te tonen welke die oorzaken waren, en dat het gevolg
onvermijdelijk was. Omwille van de complexiteit van de omstandigheden, kunnen
wij op voorhand nooit met enige zekerheid zeggen dat een gebeurtenis zich al
dan niet zal voordoen. Het volstaat dat we om ons heen te kijken om dat in te
zien. Wie zijn geld belegt in aandelen, wie zich in het verkeer begeeft, wat je
ook doet, je kan enkel verwachten dat het goed afloopt, maar zekerheid heb je
nooit.
Zo zien we
dat enerzijds alles het gevolg is van wat eraan voorafgaat, maar dat wat er
gebeurt grotendeels onvoorspelbaar is. Ik gaf hier enige tijd geleden het
voorbeeld van de lottotrekking, met een aantal draaiende sferen met ballen
daarin met nummers erop. Die ingewikkelde opstelling heeft men uitgedokterd
precies om te verhinderen dat het resultaat voorspelbaar zou zijn. De wereld is
hetzelfde, maar dan net andersom. Wij zien het resultaat en denken dan dat het
louter toevallig is, terwijl het alleen maar onvoorspelbaar was omwille van het
grote aantal factoren dat ertoe aanleiding heeft gegeven. Er zijn voor alles
pertinente redenen, oorzaken en voorwaarden, alleen kennen we die nooit
allemaal helemaal.
Dat is het
onderscheid dat we moeten maken. De dingen gebeuren volgens de natuurwetten,
niets ontsnapt daaraan. Maar het samenspel van die natuurwetten is zo complex,
dat we nooit met zekerheid kunnen zeggen wat nu precies de noodzakelijke en
voldoende oorzaken waren. Evenmin kunnen we ooit zeker zijn dat een bepaald
gevolg enkel het resultaat is die bepaalde oorzaken, met andere woorden, of dat
zelfde gevolg ook niet door een totaal andere set van oorzaken kan bekomen
worden.
Wij kunnen
er dus zeker van zijn dat de wetten van oorzaak en gevolg altijd en overal
gelden, dat niets of niemand er kan aan ontsnappen. Maar daarmee zeggen we enkel
dat er niets anders is dan de natuurwetten, dat er geen andere krachten zijn
waarmee we rekening moeten houden. Het laat ons niet toe om van alles de
oorzaken aan te duiden. Bij het beoordelen van menselijke daden zullen we dus
steeds een oordeel moeten vellen op grond van wat we weten of menen te weten.
Daarom is er voor elke beschuldigde en elk slachtoffer een verdediger en die doen
allebei hun best om hun standpunt naar voren te brengen. De rechtbank en
eventueel de jury zullen uiteindelijk een beslissing nemen in eer en geweten.
Laten we het
nog eens over ons brein hebben. Ook dat ontsnapt niet aan de natuurwetten. Anderzijds
is het menselijk brein van een dergelijke complexiteit, dat het ons nog niet
gelukt is om veel meer te doen dan alleen maar een zeer ruwe schets te maken
van de materiële gebeurtenissen die zich daar afspelen. Ons denken gebeurt met
materiële middelen, maar dan op een zo ingewikkelde manier dat wij slechts in
uitzonderlijke gevallen een direct verband kunnen leggen tussen die materiële
activiteit en ons denken. Meestal is dat dan nog wanneer wij vaststellen dat er
iets fout is gegaan in de hersenen of hun werking, wat blijkt uit het afwijkend
gedrag van de betrokken persoon.
Wij hebben
dus de neiging om te veronderstellen dat er nog iets anders is dan onze
hersenen, iets ontastbaars maar wel zeer reëel, zelfs essentieel, een onafhankelijk
denkend ik. Maar dat is grotendeels een illusie Achter die illusie zitten
onze materiële hersenen die als gek functioneren, met verwerkingssnelheden die
geen enkele computer ter wereld, of zelfs alle computers ter wereld ook maar
kunnen benaderen. Neem die materiële hersenactiviteit weg, en weg is de illusie.
Ik besef dat
ik over deze zaken op een onbeholpen manier spreek. Dat kan ook niet anders. Ik
probeer vooral voor mezelf te verduidelijken waarover het gaat, zonder het
antwoord te weten op alle vragen. Ik probeer niet in de oude valkuilen te
trappen, ik probeer de nieuwe wegen te bewandelen die de wetenschap en de
filosofie maar ook ons gezond verstand ons wijzen. Ik hoop dat jullie, lieve
lezers, me ook op die weg een eindje willen volgen. Ik hoop vooral dat ik
jullie nieuwsgierigheid kan prikkelen en jullie zo aanzetten om zelf stil te staan
bij dergelijke kwesties en zo bewuster te leven.
Categorie:levensbeschouwing Tags:wetenschap
18-03-2012
Schijnheilig? Niet echt...
V
olgens
vrij recent onderzoek
gelooft het grootste gedeelte van de bevolking nog in God. De cijfers
verschillen van land tot land, maar in Europa gelooft ongeveer 50% in God, 25%
gelooft in een soort van geest of levenskracht. In Turkije gelooft 95% in God
en 2% in de tweede mogelijkheid, in Estland is dat 16% God en 54% voor de geest
of levenskracht. Dat zijn de extremen. In België noemt tot 75% zich nog
katholiek, maar de jongste cijfers voor de zondagsmis liggen rond vijf (!)
procent.
Het is over
dit laatste verschijnsel dat ik het even wou hebben. Wat betekent het dat men
zich katholiek noemt, als men niet meer naar de mis gaat? Kardinaal Danneels verklaarde
destijds: Als je niet naar de mis gaat, kan je wel een goed mens zijn, maar
geen goede katholiek. Zijn opvolger als primaat van België zal het met die
uitspraak slechts voor 50% eens zijn: hij is er zelfs van overtuigd dat je geen
goed mens kan zijn als je niet naar de kerk gaat. In Rome denkt men er net zo
over.
Al die
mensen die, wanneer ze ernaar gevraagd worden, toch nog zeggen dat ze katholiek
zijn, hebben daar ongetwijfeld hun redenen voor. Men is gedoopt, gevormd, is in
de kerk getrouwd en wenst daar ook begraven te worden; de kinderen zijn ook
gedoopt en gevormd, gingen naar christelijke scholen en jeugdbewegingen en zijn
vaak ook kerkelijk getrouwd. Men behoort tot de katholieke zuil, niet tot de
liberale of socialistische, niet tot de vrijzinnigheid, dus is men katholiek, faute de mieux, bij gebrek aan beter,
omdat men niet iets anders is. Dat men niet echt overtuigd is, blijkt uit het
feit dat men massaal niet meer kerkelijk is.
Wat betekent
het dan nog als men zegt dat men in God gelooft? Als 75% katholiek is, en
slechts 50% gelooft in God, dan gelooft een op drie van de katholieken niet in
God, mooi is dat! Als je aan katholieken vragen stelt over hun geloof, krijg je
gegarandeerd geen antwoord, of vage uitspraken over christelijke waarden, die
identiek blijken te zijn met alle andere menselijke waarden. Niemand weet ook
maar iets over de christelijke leer, geen mens is erin geïnteresseerd. Er is
geen band meer met de lokale of de wereldkerk, men erkent het priesterlijk of
pauselijk gezag niet. Het geloof in het hiernamaals, de kern van het
christendom, is nog nauwelijks aanwezig. Een meerderheid zegt er niet in te
geloven en wie zegt er nog wel in te geloven, doet dat op een uiterst vage
manier, zodat dit geloof geen enkele invloed heeft op de keuzes die men maakt
in dit leven, wat nochtans zijn enige functie is: denk aan uw vier uitersten en
gij zult in eeuwigheid niet zondigen.
In de
Verenigde Staten zegt 82% te geloven in God. Maar ook daar mag je niet verder
vragen en als je dat doet, krijg je de meest vreemde resultaten: 76% gelooft ook
in mirakels, 72% in engelen, 60% in de duivel God bevindt zich in slecht
gezelschap.
God en
godsdienst kan dus van alles betekenen, globaal gezien, zeker als we ook buiten
West-Europa kijken. Mensen geloven allerlei zaken en ze geloven dat op een
eigen manier, meestal zeer vaag, zonder erover na te denken en zonder dat het
veel invloed heeft op hun leven. Dat is zelfs zo voor heel wat zogenaamde
overtuigde gelovigen, die zich strikt houden aan de uiterlijke kerkelijke
voorschriften. Meestal is dat het enige wat men doet: de uiterlijke geplogenheden
onderhouden, en verder doet men gewoon zijn zin. Die traditionele gebruiken
zijn overigens nauwelijks religieus te noemen, het zijn typische algemene culturele
kenmerken, zoals klederdracht, taal en ook huidskleur verschillen.
Ik was van
plan om deze tekst als titel te geven: schijnheilig! De vermeende heiligheid van
de gelovige is inderdaad grotendeels schijn, een regionaal verschillend uiterst
dun laagje religieus vernis dat men aantreft bovenop algemeen menselijke
kenmerken. Godsdienst is bij lange niet zo belangrijk als de godsdiensten zelf willen
doen geloven. De statistieken geven zelfs in hun ontluisterende duidelijkheid
een sterk overdreven beeld van de reële relevantie van godsdienst voor de mens.
De vragen
die men stelt zijn veel te algemeen. Geloof je in God, ja of neen. Mag je ook
zeggen: ik weet het niet? Of: welke God? Wat bedoel je met God? Mag je aangeven
dat je twijfelt, soms, vaak, meestal, altijd? Mag je erbij zeggen dat je uitgesproken
niet kerkelijk bent en het helemaal oneens bent met wat de kerken over God
zeggen?
God is een
zo vaag begrip dat het zinloos is om er in algemene termen over te spreken.
Mijn eigen ervaring is dat er geen twee mensen zijn die in dezelfde God
geloven, of die op dezelfde manier in een bepaalde God geloven. Veel mensen die
volhouden dat ze in iets geloven, geloven helemaal niet in iets wat men gewoonlijk
God noemt. God is een term, een begrip, een woord dat geen specifieke lading meer
dekt, als het dat ooit al gedaan heeft. Dat is ook zo voor de meeste termen uit
de godsdienst: geloof, ziel, hiernamaals, genade, deugd, zonde, vergeving,
boete, verlossing, verrijzenis, eeuwig leven, openbaring, geest, onfeilbaar
gezag Het intellectuele en bijgelovige kaartenhuisje dat het christendom met
zoveel inzet en vernuft heeft opgebouwd, is onder zijn eigen gebrek aan gewicht
bezweken, het is weggewaaid bij de eerste vertwijfelde zucht van de bewuste
mens.
Zijn al de
mensen die zich in Vlaanderen katholiek noemen dan schijnheilig?
Laten we
genereus zijn: natuurlijk niet. Schijnheilig ben je als je je bewust heiliger
voordoet dan je bent. Er zijn maar heel weinig katholieken die ik daarvan wil
verdenken en zelfs die veroordeel ik niet, het zijn meestal zeer eenvoudige
mensen die niet beter weten, onschuldige slachtoffers van cynische priesters.
Katholiek zijn in Vlaanderen is een zeer breed begrip, anders zou je nooit aan
75% ja-stemmen geraken. Uiteindelijk betekent het alleen dat men bevestigt dat
men opgegroeid is in katholiek Vlaanderen en dat men daarvan niet helemaal
afstand heeft genomen.
Alsof men
dat ooit zou kunnen! Ikzelf beweer stellig dat ik dat wel gedaan heb, maar ik
besef elke dag, elk uur dat me dat nooit helemaal zal lukken, wat ik ook doe.
Ik draag mijn verleden en dat van mijn volk met mij mee, hoezeer ik ook steiger
en vloek.
Wie zich
vandaag niet katholiek noemen, zijn gewoon mensen die niet katholiek opgevoed
zijn, een kleine maar snel groeiende minderheid.
Het traditionele,
kerkelijke, gezagsgetrouwe katholicisme in Vlaanderen is op sterven na dood,
laat ons eerlijk wezen, er is geen toekomst voor. Zelfs de mensen die met de
geloofsopvoeding belast zijn, weten dat dit een onmogelijke taak is en nemen hun
toevlucht tot het aanreiken van algemeen menselijke waarden. Het inhoudelijk verschil
tussen een handboek niet-confessionele zedenleer en een handboek katholieke
godsdienst is nihil.
Het zou
verkeerd zijn om daarin een grote ommekeer te zien. Er is inhoudelijk zo goed
als niets veranderd tegenover vijftig jaar geleden, toen de kerken op zondag
nog vol zaten. Zoals we ons vandaag niet mogen laten van de wijs brengen door
statistieken die het geloof in God nog steeds prominent aanwezig vinden, moeten
we ook de kerkelijkheid van onze jeugd met een grote schep zout nemen. Het
volstaat dat we daarvoor een klein gewetensonderzoek doen en ons de vraag
stellen: wat geloofden wij toen? Wat wisten wij toen van ons geloof? Wat
betekende ons geloof toen voor ons?
Juist.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst, atheïsme
16-03-2012
een eenvoudige gedachte
W
anneer
wij het over ons brein hebben, ons verstand, ons bewustzijn of welke naam je er ook wil aan geven, dan
denken we traditioneel aan dat gedeelte van onze mentale activiteit dat gekenmerkt
wordt door het bewust denken. De ratio
of de rede, daar gaat het om, het rationeel nadenken, de intellectuele
inspanning, onze hogere geestelijke vermogens. Datgene waardoor wij ons
onderscheiden van het dier.
Er is niets
verkeerds met het onderkennen van dat onderscheid en met het beschrijven ervan.
Maar het is niet nuttig, om het zwakjes uit te drukken, om te stellen dat ons
brein enkel bestaat uit wat ons van de dieren onderscheidt, met name ons
rationeel nadenken.
We moeten
ons in tegendeel ervan bewust worden dat ons brein één en ondeelbaar is, een
organisch geheel dat zich vooral afspeelt in onze hersenen, die echter met gans
ons lichaam in direct contact staan.
De
neurowetenschap toont ons meer en meer duidelijk aan dat wat zich in ons brein
afspeelt, een intense en complexe activiteit is, waarvan het rationele denken
slechts een onderdeel is, dat overigens volledig ingebed is in dat geheel. Vaak
is ons bewustzijn niet meer dan een rationalisatie, een goedpraten van wat het
brein als geheel (lang) tevoren al heeft onderkend en beslist.
Dat kan ook
niet anders. Wij zijn een diersoort, een zoogdier dat op een bepaalde manier is
geëvolueerd. Maar wij blijven zoogdieren, wij worden niet iets anders dat geen
zoogdier meer is doordat wij over betere hersenen beschikken. Bij de dieren
hebben de hersenen allerlei functies die ze bij ons ook nog hebben: ze houden de
lichaamsfuncties in stand en de leiden het instinctief handelen. Dat is ook bij
de mens zo en ook dat behoort tot ons brein, ook dat is een activiteit van onze
hersenen in ons lichaam.
We vergeten
dat veel te gemakkelijk, bevooroordeeld als we zijn door onze christelijke
opvoeding, die het bewuste leven van de mens al te graag heeft vernauwd tot
onze zogenaamde hogere geestelijke vermogens, met uitsluiting van het autonome
lichaamsonderhoud, het instinctieve en het emotionele, het onderbewuste, dat
als puur lichamelijk, ja dierlijk worden afgedaan. Wij hebben het zeer moeilijk
om die nutteloze, ongegronde en noodlottige scheiding tussen het stoffelijke, materiële
lichamelijke en het onstoffelijke, immateriële geestelijke achter ons te laten.
Er is geen
ziel in de mens en ook geen geest. Er is alleen een volledige, homogene mens,
een zoogdier dat zich in een lange evolutie afgescheiden heeft van zijn voorouders door
een spectaculaire ontwikkeling van de hersenen, die we bij alle dieren onder
een of andere vorm aantreffen. Als dieren geen ziel en geen bewustzijn hebben,
dan wij ook niet. Als wij zoiets hebben, dan de dieren ook, alleen anders. Wat
wij met onze hersenen doen is inderdaad uitzonderlijk, maar het is niet iets
totaal anders dan wat de dieren ermee doen. We doen het alleen maar meer en beter,
zou je kunnen zeggen.
Het is
trouwens zeer moeilijk om nauwkeurig aan te duiden, om te verwoorden wat dat beter
en meer eigenlijk is, waardoor wij ons van de dieren onderscheiden. Wij zien
wel het resultaat, we hoeven slechts naar onze materiële beschaving te kijken
om te zien tot wat wij in staat zijn en de dieren niet. En toch beschikken wij
niet over een of ander extra orgaan. We gebruiken enkel onze buitenmaatse
hersenen meer en beter.
Ook van de
dieren kunnen wij heel moeilijk verwoorden wat het is dat zij met hun hersenen
doen: instinct, wat is dat precies? Het zegt net zo weinig als ziel in de
mens, namelijk niets. Ik heb het al vaker gezegd: het heeft geen zin om de
activiteit van onze hersenen te omschrijven als een zaak, een voorwerp, iets
dat fysische eigenschappen heeft. Het is even zinloos om erover te spreken als
over iets dat geestelijke eigenschappen heeft, waarbij de geest iets is dat
niet gewoon materieel is, maar immaterieel materieel. We kunnen over het
geestelijke niet spreken alsof het een parallelle materie is. Het is geen
materie, geen materiële en ook geen geestelijke materie, het is een activiteit.
Zolang we dat niet inzien, blijven we gevangen zitten in een nodeloos en
noodlottig dualistisch, schizofreen mensbeeld.
Spreken over
ons bewustzijn, ratio, ziel, geest enzovoort wordt eensklaps weer zinvol en
eenvoudig wanneer we die fatale tweedeling niet doen. Om alle misverstanden te
vermijden is het beter om die oude, beladen woorden niet meer in die zin te
gebruiken. In de moderne literatuur verschijnen ze ook niet meer. Men gebruikt
andere omschrijvingen, die de erfenis van eeuwen niet met zich meedragen en die
meer neutraal zijn. Mentale activiteit is zon uitdrukking. Ze omvat al de
activiteiten van de mens die zich in zijn lichaam afspelen, de interactie van
de hersenen met de rest van het lichaam, waardoor de mens leeft te midden van
de wereld.
Men kan
daarin terecht specifieke activiteiten onderscheiden, bijvoorbeeld het meer
rationele denken enerzijds en de passionele emoties anderzijds, maar nooit mag
men vergeten dat in beide gevallen het volledige lichaam betrokken is. Het zijn
slechts twee aspecten van wat een mens vermag met zijn hele lichaam, waarbij de
belangrijkste functies in de hersenen geconcentreerd zijn; het zijn geen activiteiten
van twee verschillende organen, enerzijds het verstand en anderzijds het hart
of zo. Overigens zijn die aspecten ook niet van elkaar te scheiden: men is
nooit alleen maar rationeel, nooit volledig emotioneel, precies omdat alles op
dezelfde plaats gebeurt, in een volledige, ondeelbare mens.
Dit is een
belangrijke gedachte. Om ze volledig te begrijpen en te verwerken is het nodig
dat wij heel veel loslaten en overboord gooien. De hele christelijke traditie
is gebouwd op het afzonderlijk bestaan van de ziel, los van het lichaam, op het
bestaan van de geest, eveneens los van het lichaam, zodat ze bij de dood hun
eigen, geestelijk, immaterieel bestaan kunnen voortzetten en opgaan in de
geestelijke wereld waarin ook God, Vader, Zoon en Geest (!) zijn, de engelen,
de heiligen en de zielen van de (goede) overledenen, of verdwijnen in de
eeuwige (geestelijke!) marteling van de hel. Als er geen hemel en geen hel is,
verdwijnt meteen elke reden om te spreken over God, ziel en geest.
We moeten
ook afstand doen van de gedachte aan het onsterfelijk verder leven van de
individuele mens: de unieke eigenheid die wij worden bij onze geboorte en die
wij een leven lang beleven, neemt een definitief einde bij de biologische dood,
houdt op onder die vorm te bestaan en valt uiteen in haar samenstellende delen.
Wij nemen dat zonder meer aan van de vele dieren die wij achteloos doden, maar
het is evenzeer waar voor elk van ons. Als er van de andere dieren niets
overblijft, dan van ons ook niet. Wij zijn op dat punt gewoon zoogdieren, wij
hebben de dood niet overwonnen. Wij worden geboren, leven, planten ons
eventueel voort en sterven. Dat is mens-zijn.
Tijdens ons
leven kunnen we deelnemen aan het grote menselijke avontuur, onze beschaving. Elk
van ons draagt bij, op een bescheiden of meer ingrijpende manier, tot wat de
mensheid is en wordt. In die zin heeft het wel degelijk zin wat wij hier doen
en blijft er iets over, hoe miniem ook, van wat elk van ons geweest is.
Tijdens ons
leven kunnen wij van ons eigen leven en van dat van de mensen om ons heen iets
moois maken, of niet. Ook dat is niet zinloos, het heeft wel degelijk belang of
wij het goede doen of het minder goede, omdat het gevolgen heeft voor onszelf
en voor de anderen en voor de hele wereld. Wij zijn verantwoordelijk voor
onszelf en voor de wereld waarin we leven, niet in de zin dat we er later verantwoordelijkheid
zullen moeten voor afleggen en bestraft of beloond worden. Nee, het is veel
concreter en veel omvattender: wij zijn verantwoordelijk voor de wereld waarin
wij nu leven en waarin anderen na ons zullen moeten leven. Dat is een veel
grotere verantwoordelijkheid dan enkel die over ons eigen zielenheil.
Stilaan
rijpen deze gedachten, bij anderen zoals ze bij mij gerijpt zijn, door na te
denken over ons bestaan en onze beschaving, over de wereld en het universum;
door te lezen wat verstandige en dwaze mensen erover schrijven, door te praten
met elkaar, door intens te leven in onze wondere wereld, met vallen en opstaan,
door open te staan voor de vreugde en het leed van anderen en door eerlijk om
te gaan met onze eigen gedachten en emoties.
Soms vraag
ik me af of we behoefte hebben aan een nieuwe godsdienst om deze gedachten uit
te dragen. Ik meen van niet. Godsdiensten beginnen met de beste bedoelingen,
maar eindigen met schuld en boete en onrecht en geweld. Godsdiensten kunnen
misschien veel bereiken op korte termijn, zoals de historische opgang van het christendom
en van de islam, maar de nadelen zijn al te evident. Gedachten kunnen niet
opgedrongen worden, zij moeten inderdaad langzaam rijpen als we willen dat ze
diep doordringen in de mensheid. Het is een langzaam proces, dat begonnen is in
de verwondering van de eerste hominiden over zichzelf en hun omgeving. Wij
weten niet hoe het verder zal evolueren en nog minder of en hoe het zal
eindigen. Ik ben hoopvol gestemd door wat ik om mij heen zie, als ik kijk naar
het vele positieve in onze beschaving en naar de verandering die zich stilaan
voltrekt. Ik blijf realist, maar geen pessimist, als ik kijk naar de enorme
weestand tegen deze in de grond eenvoudige ideeën over wat een mens is.
et tv-journaal,
de radio, de kranten, de internetsites vullen zich met nieuws over het ongeval met de bus in
Sierre, waarbij ten minste 22 kinderen omkwamen die terugkeerden van skiklas.
Ook zes volwassenen, chauffeurs en begeleiders, lieten het leven. Iedereen is
nu bezig met het leed, dat van de overlevenden en dat van de gezinsleden en
bekenden van de slachtoffers en zo hoort het.
Pas later zal de bezinning komen en zal men zich vragen gaan
stellen. Wellicht zullen de veiligheidsvoorschriften in tunnels nog verstreng
worden, evenals die voor busreizen. Zo zullen er hopelijk nog minder ongevallen
zijn, statistisch gezien. Dat tunnels en busreizen daardoor nog duurder zullen
worden, dat nemen we erbij. Veiligheid voor alles.
Wij vergeten het nu even, maar al de veiligheidsmaatregelen
ter wereld kunnen niet verhinderen dat er ongevallen zijn, alle dagen, elk
ogenblik, zelfs op de meest veilige plaatsen. De maatregelen die we nemen zijn
er om het aantal ongevallen en hun gevolgen te beperken. Wij weten dat ze
ongevallen niet zullen uitsluiten. Er zijn beslissingen die we gemakkelijk
zouden kunnen nemen en die het aantal ongevallen en hun gevolgen nog meer
zouden beperken. Het verkeer is dodelijk, maar alleen omdat wij het dodelijk
maken en dodelijk laten zijn. Als we minder snel zouden rijden, zouden er
minder doden vallen en minder zwaar gewonden. Als we minder zouden rijden, als
we enkel zouden rijden als dat nodig was, ook. Als we onze autos nog meer
passief veilig zouden maken en onze verkeerswegen nog meer aangepast aan het
verkeer
We doen niet al het mogelijke om het verkeer veilig te maken.
Dat zou te duur zijn. We aanvaarden dus een zeker risico. We weten hoeveel
verkeersdoden er zullen vallen, dat is geen geheim. Er zijn Europese
richtlijnen over, die bepalen hoeveel er nog mogen zijn tegen bijvoorbeeld
2025. Dat cijfer is niet nul. Wij aanvaarden dus dat er altijd verkeersdoden
zullen zijn, zoals er ook altijd arbeidsongevallen zullen zijn, sportongevallen
Leven is risicovol. Wij leven daarmee en hopen dat wij de dans zullen
ontspringen, dat wij niet bij het aantal zullen zijn dat wij als aanvaardbaar beschouwen.
Is dat niet erg hypocriet en meer dan een beetje cynisch?
Waar leggen we de grenzen, hier bij ons en in de rest van de
wereld? Wat is nog aanvaardbaar en wat niet meer? Het aantal doden bij de skiklassen
van onze Vlaamse kinderen is, over de jaren heen, verwaarloosbaar. Geen reden
dus om die skiklassen af te schaffen. Ook volgend jaar zullen duizenden
kinderen naar de sneeuw trekken, alsof er vandaag niets gebeurd is. Dat staat
in schril contrast met de emoties die nu iedereen beroeren. Wij zijn geraakt
door ongevallen als dat in Sierre. Maar wij hebben een kort en selectief geheugen.
Over enkele dagen zullen de emoties bij de omstanders weer geluwd zijn. De onmiddellijk
betrokkenen zullen zich erover verbazen hoe alleen ze plots zijn met hun verdriet
dat nooit overgaat.
De rampen komen en gaan. Wij trekken er amper conclusies uit.
Wij hebben nog veel minder oog voor mogelijke rampen. En over risicos praten we
niet graag. Als je je opsluit in je huis, kan je nog van de trap vallen en je
nek breken, zeggen we dan. Leven is risicos nemen. Toch verbaas ik me over de
gretigheid waarmee we die nemen. Gisteren werden we voorbijgesneld op de
autosnelweg. We reden zelf ongeveer 110 per uur, maar het leek alsof we
stilstonden. De autos die ons passeerden op de linkerkant reden centimeters
van de betonnen vangrails. Een moment van verstrooidheid, een kleine beweging
aan het stuur, een klapband
Miljarden mensen nemen risicos, elke dag, elk ogenblik. Waarom?
Deze avond ga ik nog eens luisteren naar dat korte,
bevreemdende muziekstuk dat Charles Ives componeerde: The unanswered question.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
11-03-2012
Additions aux Pensées philosophiques, Denis Diderot
Toevoegingen
bij de
Filosofische Gedachten
Denis Diderot
Twijfel over religieuze kwesties moeten we helemaal niet als oneerbiedig
beschouwen, maar veeleer als goede werken, wanneer het gaat om iemand die
nederig zijn onwetendheid erkent, en ze hun oorsprong vinden in de vrees om God
te mishagen door afbreuk te doen aan de redelijkheid.
Als we enerzijds aanvaarden dat er een overeenkomst bestaat tussen de
menselijke rede en de eeuwige redelijkheid die God is, maar anderzijds
aanvoeren dat God van ons eist dat we onze menselijke rede laten varen, dan is
dat zo goed als stellen dat hij alles en niets wil.
Als God die ons onze rede heeft gegeven, van ons vraagt dat we haar
opgeven, dan is hij een goochelaar die doet verdwijnen wat hij eerst gegeven
heeft.
Als ik afstand doe van mijn rede, dan heb ik niets meer dat me leidt. Ik
moet dan blindelings een ander principe volgen en de veronderstelling voor waar
aannemen die nog ter discussie staat.
Als de rede een geschenk uit de hemel is en als we hetzelfde zouden
kunnen zeggen van het geloof, dan heeft de hemel ons twee geschenken gegeven
die incompatibel en tegenstrijdig zijn.
Om die moeilijkheid op te heffen, moeten we zeggen dat het geloof een
schimmig principe is, iets dat niet bestaat in de werkelijkheid.
Pascal, Nicole en nog anderen hebben het volgende verklaard: als God al
de onschuldige kinderen straft met eeuwige verdoemenis voor de fouten waaraan
hun ouders zich hebben schuldig gemaakt, dan is dat een hoogstaande stellingneming,
die niet in strijd is met de rede. Maar wat is dan nog een uitspraak die
strijdig is met de rede, als een die zo duidelijk godlasterlijk is, het niet
is?
Ik ben in de nacht verdwaald in een uitgestrekt woud en ik heb alleen
maar een stukje kaars om me te leiden. Komt daar een onbekende aan die me zegt:
beste vriend, blaas je kaars uit, dan zal je beter de weg vinden. Die onbekende
is een theoloog.
Als mijn rede van hierboven komt, dan is het de hemel die daardoor tot
mij spreekt; dan moet ik wel luisteren.
Of iemand een verdienstelijk mens is of niet, heeft niets van doen met
het gebruik van de rede. Al de goede bedoelingen ter wereld kunnen een blinde
nog geen kleuren leren onderscheiden.
Ik moet de evidentie onderkennen waar ze te vinden is, en de afwezigheid
van evidentie waar ze niet is, tenzij ik achterlijk ben. Maar achterlijkheid is
een ongeluk, geen misdaad.
De maker van de natuur deelt geen beloningen uit voor wie blijk heeft
gegeven van scherpzinnigheid. Hij zal dan ook geen straf uitspreken over wie
een dwaas is geweest.
Hij zal je zelfs niet bestraffen omdat je een booswicht bent geweest.
Hoezo! Ben je dan niet al ongelukkig genoeg geweest dat je een booswicht was?
Elke deugdzame bezigheid gaat gepaard met een innerlijke voldoening. Elke
misdaad, met wroeging. Los van alle schaamte of wroeging kent ons verstand een
afkeer voor deze of gene zaak. Ze te geloven of te verwerpen is dus geen
kwestie van deugd of misdaad.
Als we om het goede te doen ook nog genade nodig hebben, wat was dan het
nut van de dood van Jezus Christus?
Als er voor elke geredde honderdduizend verdoemden zijn, dan is de
duivel altijd in het voordeel, en hij heeft niet eens zijn zoon moeten
overleveren aan de dood.
De god van de christenen is een vader die zich zeer bezorgd toont over
zijn appelen, maar veel minder over zijn kinderen.
Ontdoe een christen van zijn vrees voor de hel, en je ontdoet hem van
zijn geloof.
Een godsdienst die waarachtig is, van belang voor alle mensen, altijd en
overal, moest wel eeuwig, universeel en vanzelfsprekend zijn. Geen enkele
godsdienst heeft die drie eigenschappen. Dus is drie keer bewezen dat ze
allemaal vals zijn.
Feiten waarvan slechts enkele mensen getuige kunnen zijn, volstaan niet
om een godsdienst te bewijzen die door iedereen ter wereld op dezelfde wijze
moet geloofd worden.
De feiten waarop men de godsdiensten steunt, zijn antiek en
wonderbaarlijk, met andere woorden zo verdacht als maar enigszins kan als
bewijzen voor een totaal ongeloofwaardige zaak.
Het evangelie bewijzen met een mirakel, dat is iets dat absurd is, bewijzen
met iets dat tegennatuurlijk is.
En wat gaat God aanvangen met al diegenen die nooit over zijn zoon
hebben horen spreken? Zal hij de doven bestraffen omdat ze het niet gehoord
hebben?
Wat gaat hij doen met al diegenen die wel van zijn godsdienst gehoord
hebben, maar die er geen hoogte konden van krijgen? Zal hij de pygmeeën
bestraffen omdat ze niet konden lopen met zevenmijlslaarzen?
Waarom zijn de mirakels van Jezus Christus echt gebeurd, en die van
Aesculapius, Apollonius van Tyana en van Mohamed niet?
Zijn alle joden die in Jeruzalem waren dan bekeerd bij het zien van de
mirakels van Jezus Christus? Helemaal niet. Ver van in hem te geloven, ze
hebben hem gekruisigd. We moeten wel gaan geloven dat die joden heel bijzondere
mensen waren. We hebben gezien hoe overal de mensen overtuigd worden door een
vals mirakel, terwijl Jezus Christus zelf met het joodse volk er niets van
terecht bracht met eindeloos veel echte mirakels.
We moeten het belang van precies dat mirakel onder de aandacht brengen,
het ongeloof van de joden, en niet dat van de verrijzenis.
Zo zeker als twee plus twee vier is, zo zeker is het dat Julius Caesar
werkelijk bestaan heeft. Het is zo zeker dat Jezus Christus heeft bestaan als
Caesar. En dus is het zo zeker dat Jezus uit de doden is opgestaan, als dat hij
of Caesar ooit geleefd hebben. Wat een logica! Dat Jezus en Caesar bestaan
hebben is geen mirakel.
In de biografie van Monsieur de Turenne staat dat toen er ooit een brand
uitbrak in een huis, de aanwezigheid van gewijde hosties de brand meteen deed
ophouden. Juist. Maar in de geschiedenisboeken lezen we ook dat een monnik ooit
een hostie vergiftigde; toen de Duitse keizer ze innam, viel hij meteen dood.
Ofwel ging het daar om iets heel anders dan louter de gedaante van brood
en wijn, ofwel moeten we aannemen dat het vergif opgegaan is in het lichaam en
het bloed van Christus.
Dat lichaam beschimmelt, dat bloed wordt azijn. God wordt op zijn altaar
opgegeten door de mijt. Domme mensen, onnozele halzen, open toch jullie ogen!
De godsdienst van Jezus Christus, verkondigd door onwetenden, heeft de
eerste christenen opgeleverd. Diezelfde godsdienst wordt vandaag gepredikt door
geleerde doctors, maar levert enkel nog ongelovigen op.
Men voert aan dat door zich te onderwerpen aan een wettig gezag, men
niet meer hoeft te redeneren. Maar waar ter wereld vinden we een godsdienst die
een dergelijk gezag niet heeft?
Het is de opvoeding als kind die een moslim verhindert gedoopt te
worden. Het is de opvoeding als kind die een christen verhindert zich te laten
besnijden. Het is de rede van de volwassene die zowel het doopsel als de
besnijdenis misprijst.
Bij Sint-Lukas lezen we dat God de Vader groter is dan God de Zoon: pater
major me est. Nochtans, en in tegenspraak met een zo formele uitspraak,
veroordeelt de kerk elke gewetensvolle gelovige die het letterlijk houdt bij
die woorden van het testament van de Vader.
Als de autoriteiten zo vrijelijk kunnen beschikken over de betekenis van
deze passage, terwijl er in de hele Schrift geen één is die meer precies is dan
deze, dan is er geen enkele passage waarover we ons sterk kunnen maken dat we
ze goed verstaan, zonder dat de kerk er van nu af aan om het even wat kan van
maken.
Tu es Petrus etc., is dat de uitspraak van een god of een gril zoals die
van Etienne Tabourot, heer van Accords?
In dolore paries, in smart zult gij kinderen baren, zegt God tot de
leugenachtige vrouw. Wat hebben al de vrouwelijke dieren hem misdaan, dat ook
zij barensnood kennen?
Als we pater major me est naar de letter moeten nemen, dan is Jezus
Christus God niet. Als we hoc est corpus meum letterlijk moeten geloven, dan
heeft hij zich met zijn eigen handen aan zijn apostelen uitgereikt. Dat is al
even absurd als zeggen dat Sint-Denijs het hoofd gebogen heeft nadat men het
afgehouwen had.
Men zegt dat hij zich terugtrok op de Berg van Olijven om te bidden. En
tot wie bad hij? Tot zichzelf.
Een God, die God doet sterven om God te sussen, een mooie uitdrukking
van de baron de la Hontan. Er staat minder zinvols in honderd folianten
geschreven voor of tegen het christendom, dan in de satire van deze twee
regels.
Als we zeggen dat een mens bestaat uit sterkte en zwakheid, uit inzicht
en verblinding, uit kleinzieligheid en grandeur, dan maken we het proces niet
op van de mens, maar zeggen we wat hij is.
De mens is zoals God of de Natuur hem gemaakt heeft. God of de Natuur
maakt niets slechts.
Wat wij de péché originel noemen, is bij Ninon de LEnclos le péché original.
Het is een grove schaamteloosheid om de overeenstemming van de
evangelisten aan te halen, terwijl er bij de enen zeer belangrijke feiten
vermeld staan waarover bij de anderen met geen woord gesproken wordt.
Plato onderkende drie aspecten in het goddelijke: goedheid, wijsheid en
macht. Zelfs met de ogen toe herkent men de triniteit van de christenen. Al
drieduizend jaar geleden noemde die Atheense filosoof logos wat wij het woord
noemen.
De drie goddelijke personen zijn ofwel alle drie accidenteel ofwel drie
substanties. Een tussenweg is er niet. Als ze accidenteel zijn, dan zijn we
atheïst of deïst. Als ze substanties zijn, zijn we heidenen.
God de Vader is van oordeel dat de mensen zijn eeuwige wraak verdienen.
God de Zoon vindt dat ze zijn eeuwig medelijden waardig zijn. De Heilige Geest
is onbeslist. Hoe brengen we dit katholiek gewauwel in overeenstemming met de
eenheid van de goddelijke wil?
Al heel lang vraagt men aan de theologen om het dogma over de eeuwige
straf in overeenstemming te brengen met Gods oneindige goedheid. Ze zijn er nog
altijd mee bezig.
Waarom een schuldige straffen, als er van zijn straf geen enkel gunstig
gevolg meer te verwachten is?
Als men enkel voor zichzelf bestraft, dan is men wel erg wreed en erg
boosaardig.
Geen enkele goede vader zou op onze hemelse vader willen lijken.
Wat voor verhouding is er tussen degene die beledigt en degene die
beledigd is? Wat voor verhouding tussen de belediging en de straf? Een
opeenstapeling van dwaasheid en van wreedheid.
En waarover is die God zo gebelgd? Zou je niet denken dat ik iets vermag
voor of tegen zijn glorie, voor of tegen zijn gemoedsrust, voor of tegen zijn
geluk?
Men wil hebben dat God de schelmen doet branden die niets tegen hem
vermogen, in een vuur dat eindeloos brandt. Terwijl men een vader nauwelijks
zou toestaan om een zoon een zeer tijdelijke dood te doen ondergaan voor het in
gevaar brengen van zijn leven, zijn eer en zijn fortuin!
Jullie christenen hebben dus heel andere opvattingen over goed en kwaad,
over waarheid en leugen. Jullie zijn dan ook de meest absurde dogmatisten, of
anders de meest buitensporige pyrronisten.
Al het kwaad waartoe iemand in staat is, is niet al het mogelijke kwaad.
Enkel wie in staat is tot al het mogelijke kwaad, verdient ook een eeuwige
straf. Door van God een oneindig wraakzuchtig wezen te maken, verhef je een
aardworm tot een oneindig machtig wezen.
Als we horen hoe de theologen tekeer gaan over de daad van een man die
God wellustig heeft geschapen en die met zijn buurvrouw heeft gevrijd, die God
gewillig en mooi geschapen heeft, zou je denken dat de hele wereld in brand
staat. Ach! Beste vriend, hoor wat Marcus Aurelius zegt en je zal zien dat je
God vertoornt omwille van het ongeoorloofde en wulpse gewrijf van twee
ingewanden.
Wat de wrede christenen vertaald hebben in eeuwig, betekent in het
Hebreeuws enkel langdurig. De onwetendheid van een hebraïst en het woest
karakter van een vertaler zijn de reden voor het dogma over de eeuwigdurende
straf.
Pascal heeft gezegd: Als uw religie vals is, dan riskeer je niets door
ze voor waar te nemen; als ze waar is, dan riskeer je alles door haar voor vals
te houden. Een imam kan net hetzelfde zeggen als Pascal.
Dat Jezus Christus, die God is, zou verleid zijn door de duivel, is een
fabeltje zoals die uit Duizend en één nacht.
Ik zou willen dat een christen, vooral een jansenist, me het cui bono
aantoont van de incarnatie. Overigens moet men het aantal verdoemden niet tot
in het oneindige opdrijven, als men tenminste nog enig nut wil halen uit dit
dogma.
Er was eens een jonge vrouw die een erg teruggetrokken leven leidde. Op
een dag kreeg ze bezoek van een jongeman met een vogel. Ze werd zwanger. Dan
stelt zich de vraag: wie heeft het kind gemaakt? Interessante vraag. De vogel!
Waarom lachen wij met de zwaan van Leda en de vlammetjes van Castor en
Pollux, en niet met de duif en de vurige tongen uit het evangelie?
Tijdens de eerste eeuwen waren er zestig evangelies waaraan men evenveel
geloof hechtte. Zesenvijftig ervan heeft men verworpen omdat ze kinderachtig en
onzinnig waren. Alsof er in de vier overgeblevene niets daarvan zou aanwezig
zijn.
God vaardigt een eerste wet uit voor de mens. Vervolgens schaft hij die
wet af. Is dat niet een beetje het gedrag van een wetgever die zich vergist heeft
en dat maar erkent na verloop van tijd? Is het een kenmerk van een volmaakt
wezen om zijn mening te herzien?
Er zijn zoveel soorten van geloof als er religies zijn in de wereld.
Al de onverdraagzamen van de hele wereld zijn niets anders dan ketterse
deïsten.
Als de mens ongelukkig is indien hij niet met schuld beladen geboren
wordt, dan is dat misschien wel omdat wij voorbestemd zijn om te genieten van
het eeuwig geluk, zonder dat we dat van nature ooit waardig zouden kunnen zijn.
Dat is wat ik denk van de dogmas van het christendom. Over zijn moraal
zal ik mij niet uitspreken. Wat moet een katholieke huisvader doen, wanneer hij
overtuigd is dat hij de geboden van het evangelie letterlijk moet toepassen, op
straffe van wat men de hel noemt; rekening houdend met de extreme moeilijkheid
om een zo hoge graad van perfectie te bereiken dat de menselijke zwakheid die
niet mogelijk maakt? Ik zie geen andere mogelijkheid dan dat hij zijn kind bij
zijn ene voet grijpt en het op de grond te pletter slaat, of het verstikt bij
zijn geboorte. Op die manier bespaart hij het kind het gevaar van de
verdoemenis en verzekert hij het van het eeuwige geluk. En ik houd vol dat door
zo te handelen hij helemaal geen misdaad begaat, maar een zeer lovenswaardige
daad stelt, aangezien die gebaseerd is op de vaderlijke liefde, die vereist dat
een goede vader voor zijn kinderen al het mogelijke goed doet.
De voorschriften van de godsdienst en de wetten van de maatschappij, die
het vermoorden van onschuldigen verbieden zijn dus inderdaad wel erg absurd en
heel wreed, indien men door hen te doden hen verzekert van de eeuwige zaligheid
en door hen te laten leven, bijna zeker overlevert aan het eeuwige onheil.
Hoezo, Mijnheer De La Condamine! Het zou toegelaten zijn om je kinderen
in te enten tegen de pokken, maar het is niet toegelaten om ze te doden om ze
de hel te besparen? Belachelijk!
Het volstaat dat de overwinning triomfeert bij enkelingen, als dat ook
de goede zijn. Het ligt niet in haar aard om aan iedereen te behagen. In de
Oudheid was het op het eiland Ternate aan iedereen verboden, zelfs aan
priesters, om over godsdienst te spreken. Er was maar één tempel, er was een
wet die uitdrukkelijk verbood dat er een tweede zou komen. Er was daarin geen
altaar, geen heiligenbeelden, geen schilderijen. Honderd priesters met een
aanzienlijk inkomen, deden dienst in de tempel. Ze zongen niet en spraken niet;
in die enorme stilte wezen ze met de vinger naar een piramide waarop deze
woorden geschreven stonden: Sterveling, aanbid God, bemin uw broeders en wees
dienstbaar aan het vaderland.
Er was eens een man die in de steek gelaten was door zijn kinderen, zijn
vrouw en zijn vrienden. Onbetrouwbare vennoten hadden hem in het ongeluk en de
armoede gestort. Vervuld als hij was door haat en een grondig misprijzen voor
de menselijke soort, liet hij de maatschappij achter zich en trok zich helemaal
alleen terug in een grot. Daar, met zijn vuisten in de ogen gedrukt, en denkend
aan een wraakneming die in verhouding zou zijn met zijn hevige gevoelens, sprak
hij: De ontaarden! Wat zal ik doen om hen te straffen voor het onrecht dat ze
me aangedaan hebben, hoe kan ik hen zo ongelukkig maken als ze verdienen te
zijn? O, als het mogelijk zou zijn om iets te bedenken hen een groot waanidee
in het hoofd te prenten dat ze voor belangrijker zouden houden dan hun leven,
en waarover ze het nooit eens zouden worden! Meteen stormt hij naar buiten uit
de grot, al roepend: God! God! Om hem heen herhalen ontelbare echos God!
God! Die vreesaanjagende naam verspreid zich van pool tot pool en wordt overal
beluisterd met verbazing. De mensen buigen eerst diep neer, komen dan weer
overeind, stellen zich vragen, discuteren, worden verbitterd, excommuniceren
elkaar, haten elkaar, snijden elkaar de keel over en zo wordt de dodelijke wens
van de misantroop bewaarheid. Dit is het verhaal geweest in het verleden, en zo
zal ook het verhaal zijn in de toekomst, van een wezen dat altijd even
belangrijk zal zijn als onbegrijpelijk.
k
lees in een boek volgende vraag: als je met één dobbelsteen driemaal gooit, wat is dan van deze twee
uitkomsten de meest waarschijnlijke: 2-2-2 of 3-5-1? Ik ben dan geneigd om te
zeggen: 3-5-1. Fout zegt de auteur: er is evenveel kans dat je drie keer twee
gooit dan dat je achtereenvolgens 3, 5 en 1 gooit.
Nu ben ik iemand die geneigd is om zijn op eerste aanvoelen
te vertrouwen en dus vraag ik me af of de auteur, een geleerde meneer, wel gelijk
heeft. Zijn redenering: elke keer dat je gooit, heb je evenveel kans om een 2
te gooien als gelijk welk ander getal, namelijk één kans op zes. Teerlingen
hebben geen geheugen, dus je begint elke keer dat je gooit met een schone lei.
Ja?
Ik leg dit even voor aan Lut. Met haar voorzichtige en
kritische houding vermoedde ze wellicht dat ik haar in de val wou lokken, haar
een voor de hand liggende conclusie ontlokken, om haar dan triomfantelijk
terecht te kunnen wijzen. Maar dat was helemaal niet mijn bedoeling. Ze
antwoordde dus in de lijn van de auteur en zei: allebei evenveel kans, de lectio difficilior, de minder
waarschijnlijke lijkende oplossing. En ze heeft natuurlijk gelijk, als je het
zo stelt: als je drie keer na elkaar met een dobbelsteen gooit, kan het net
zo goed zijn dat je drie tweeën gooit als een drie, een één en een vijf, de
beide zijn mogelijk, het is niet te voorspellen wat het zal zijn.
Maar is dat wat de auteur ons voorlegt?
Uit de context blijkt dat het gaat om patroonherkenning. Zijn
vraag is dus: tussen een getal dat een zeer specifiek patroon vertoont,
namelijk drie opeenvolgende cijfers, meer bepaald drie tweeën, en een
willekeurig getal, zonder een bepaald patroon, wat is dan het meest
waarschijnlijke? Het gaat dus niet om twee specifieke maar willekeurige getallen,
maar om één zeer specifiek en opvallend en een ander, volkomen onopvallend atypisch
getal.
Even was ik geneigd om de auteur en Lut gelijk te geven, maar
met bovenstaande precisering en verduidelijking van de vraag slaat mijn
wantrouwen weer toe. De auteur schrijft mijn vermeende vergissing toe aan iets
dat hij pattern avoidance noemt: drie
tweeën vormt een patroon en bij een procedure waarbij een factor van willekeur
wordt ingebouwd (het werpen met een dobbelsteen), lijkt het minder
waarschijnlijk dat er een patroon ontstaat dan dat er geen ontstaat. Dat is wat
wij spontaan denken, en dat is de redenering die de auteur als fout wil
ontmaskeren.
Ik denk nog wat verder na. Misschien laat ik me misleiden
door een andere situatie: stel dat ik met drie teerlingen tegelijk gooi. Wat
zijn dan de kansen dat ik driemaal dezelfde ogen gooi in vergelijking met de
kansen dat ik een andere combinatie gooi?
Even narekenen: er zijn slechts zes combinaties van drie
gelijke getallen (1-1-1, 2-2-2 enzovoort). Wat is anderzijds de kans dat ik een
combinatie van drie verschillende cijfers gooi? Ik som ze even op, met
weglating van combinaties die al eens vermeld zijn in een andere volgorde.
112 113 114
115 116
121 122 123
124 125 126
133 134 135
136
144 145 146
155 156
166
223 224 225
226
233 234 235
236
244 245 246
255 256
266
334 335 336
344 345 346
355 356
366
445 446
455 456
466
556
566
Dat is het denk ik, andere combinaties kan ik niet bedenken.
Dat zijn 50 unieke combinaties. Met drie dobbelstenen kan je 6 x 6 x 6 = 216 combinaties
gooien, maar van die getallen zijn er die uit dezelfde cijfers bestaan:
616=661=166, dus van de getallen met twee gelijke cijfers houden we er maar 1/3
over; hierboven staan er 30 zon combinaties, die we dus met 3 mogen
vermenigvuldigen als we al de worpen weergeven, dat geeft 90. Anderzijds is 123=132=213=231=312=321,
dus van de getallen met drie verschillende cijfers houden we er maar 1/6 over;
hierboven staan er zo 20, dus vermenigvuldigen we die met 6 = 120. En er zijn
zes combinaties met drie keer hetzelfde cijfer (111, 222 ). 90 + 120 + 6 = 216.
I love it when a plan comes together!
Voegen we bij de 50 uit ons lijstje ook de zes combinaties
met drie gelijke ogen, dan komen we aan 56 mogelijke unieke combinaties met
drie dobbelstenen. Op die 56 heb ik dus zes kansen dat ik drie gelijke ogen
gooi en 50 kansen dat ik drie verschillende ogen gooi. Als ik me onderweg niet
vergist heb, dan is mijn veronderstelling juist dat je aanzienlijk minder kans
hebt om, met drie dobbelstenen tegelijk, 222 te gooien dan 351 of een ander
getal dat niet uit drie dezelfde cijfers bestaat, dat dus niet dat patroon
vertoont.
Maar met één dobbelsteen?
Ik gooi en het is een twee. De kans dat ik bij de volgende
worp weer een twee gooi is zogezegd weer 1 op zes. Maar is dat wel zo? De kans
dat ik iets anders dan een twee gooi, is toch veel groter, namelijk 5 op zes,
dan dat ik weer een twee gooi? Een teerling heeft geen geheugen, maar ik wel en
ik weet dat ik al een twee gegooid heb. En wat bij mijn derde worp? Als ik al
twee keer een twee heb, dan is de kans dat ik nog een derde twee gooi toch nog
kleiner, en wel met dezelfde factor?
Bij de eerste worp is het dus één op zes. De kans dat ik nog
een twee gooi is dan kleiner, misschien wel 1/6 x 1/6 of 1/36? En de kans dat
ik nog een derde keer een twee gooi is dan 1/6 x 1/6 x 1/6 of 1/216, waarbij
die 216 precies het aantal mogelijke combinaties is met drie teerlingen
(6x6x6).
En een vierde, vijfde enzovoort, dat lijkt me zo evident dat
ik het niet hoef te bewijzen. De kans dat je met één dobbelsteen tien keer na
elkaar dezelfde ogen gooit is zo goed als onbestaande! Zelfs het meest
onwaarschijnlijke kan nog altijd gebeuren, dat betwist niemand. Het gaat hier om
de graad van waarschijnlijkheid. Dat een zo specifiek patroon als ettelijke
opeenvolgende tweeën zich voordoet is mogelijk, maar zeer onwaarschijnlijk,
grenzend aan het onmogelijke.
Wat is dat dan voor onzin, stellen dat je evenveel kans hebt
op 222 als op 351? Niets onterechte pattern
avoidance! Het spontaan herkennen en wantrouwen van een patroon is volkomen
terecht en wiskundig gegrond. Specifieke patronen zijn zeldzaam. Als bij de
lottotrekking de twaalf cijfers allemaal identiek zouden zijn, wat natuurlijk
kan, dan zouden de kranten er vol van staan. Terwijl het natuurlijk even
merkwaardig is dat het winnend getal de combinatie zou zijn van mijn
geboortedatum en die van Lut.
Ik geef graag toe dat mijn povere wiskundige achtergrond mij
niet toelaat om het allemaal sluitend theoretisch te bewijzen, maar mijn
aanvoelen klopt wel, meen ik. Als we een patroon zien, dan valt dat op als iets
speciaals, en dat is volkomen terecht: een merkwaardige opeenvolging van feiten
of gebeurtenissen kan zich perfect voordoen, maar dergelijke voorvallen zijn
zeldzaam.
Vroeger kon je in elk Vlaams volkscafé ingekaderde kaarten
zien, van de 1 tot de koning, van dezelfde soort, harten of klavers of schoppen
of koekens, die in een spel zo aan één speler gedeeld waren. Het kan, maar het
is zeldzaam, zeldzaam genoeg om in te kaderen.
Categorie:wetenschap Tags:wetenschap
08-03-2012
Abnormaal?
E
lke
mens is uniek.
Het is de nooit
eerder beproefde combinatie van de genen van onze twee ouders en van hun schier
eindeloze rij voorouders die maakt dat wij op zo goed als alle punten
verschillen van de honderd miljard andere mensen die er ooit geweest zijn.
Akkoord, we
lijken wel op elkaar, maar dat is erg oppervlakkig. Als we wat beter kijken en
wat dieper graven, dan komen de verschillen duidelijk naar voren. Dat is vooral
zo met ons innerlijk leven, onze gedachten. Alleen wijzelf kennen die intiem. We
geven onze beloken denkwereld niet zomaar bloot, we zijn daarin heel discreet.
En wat we erover loslaten is maar een vage afspiegeling van de radicale puurheid
en de onmeetbare rijkdom die ons denken en voelen voor onszelf heeft.
Elke nieuwe
mens is een kras experiment van de natuur. Het is niet te voorspellen wat die concrete
en unieke combinatie van genen zal opleveren. Het kan meevallen, en dan heb je
een aantrekkelijk en gezond lichaam, dat zijn functies omzeggens perfect
vervult voor vele jaren. En een verstand dat draait als een liertje en je het
leven gemakkelijk maakt. Het kan ook tegenvallen, vroeg of laat, een beetje of
helemaal. Je lichaam kan het laten afweten of je bent geboren met een
beperking. Ook je hersenen en je denken en voelen kunnen mankementen vertonen,
overduidelijke of bijna onmerkbare. Er is een enorme waaier van mogelijkheden
tussen het nooit gerealiseerde volmaakte en de talloze exemplaren die niet eens
levensvatbaar zijn of sterven bij de geboorte. Daarbinnen bekleden we elk onze
eigen plaats. Op iedere van de ontelbare factoren die ons mens-zijn bepalen,
scoren we hoog of laag op een schaal die telkens gaat van nul tot oneindig. De schokkende
lijn die al die punten verbindt, vormt de grillige unieke levenscurve van elke
mens die er ooit geweest is, die er ooit zal zijn.
Wat bazelen
wij dan over normaal en abnormaal? Wat is die norm? Niet de absolute
volmaaktheid op alle punten, want dan zijn we allen abnormaal. Een gemiddelde
dan. Maar welk gemiddelde? Op alle denkbare en onvermoede punten? Een beetje
mooi, een beetje slim, een beetje handig, een beetje artistiek enzovoort. Dat
gemiddelde bestaat niet en is ook nauwelijks aantrekkelijk, dat is geen ideaal
en kan dus ook de maatstaf niet zijn waaraan we iedereen meten. Misschien is
normaal dan het ontbreken van gebreken. Maar welke gebreken en wat is een
gebrek? Een been tekort, flaporen, geen beharing, spleetogen, donkere
huidskleur, lispelen, ingegroeide teennagels?
Zo komen we
er duidelijk niet. We moeten in tegendeel uiteindelijk aanvaarden dat mensen,
zoals planten en dieren, in een grote variëteit komen en toch allemaal mensen
zijn. We moeten elke mens nemen zoals hij of zij is. Dat lukt ons vrij aardig
zolang het over mensen gaat die niet teveel gebreken of afwijkingen vertonen.
Aantrekkelijke mensen hebben succes, slimme mensen doen het goed. Met de
mindere exemplaren hebben we het veel moeilijker.
Dat is vooral
zo wanneer het gaat over ons innerlijk leven, ons denken en voelen en over de
gevolgen die dat heeft voor ons gedrag, ons contact met de andere mensen, onze
prestaties. Afwijkingen van de gewone manier van doen zijn storend voor anderen
maar ook voor onszelf, ze verstoren onze gemoedsrust, ze bevreemden, ze zijn verontrustend
en zelfs afstotelijk naarmate ze meer opvallend en diepgaand zijn.
Wij reageren
daarop meestal door ze te negeren, zowel bij anderen als bij onszelf. We
verstoppen mensen met psychische moeilijkheden of mentale beperkingen in
instellingen, verbannen ze van de werkvloer en uit de maatschappij, ontzeggen
ze hun plaats onder de normale mensen, verbieden hen seks te hebben we
schrijven hen af, we doen alsof ze er niet meer zijn als we hen met een karige uitkering
ergens uit het zicht gecaseerd hebben.
Wanneer we
zo op anderen reageren, heeft dat ook gevolgen voor de manier waarop we omgaan
met onze eigen afwijkingen en beperkingen. Uit vrees voor het ostracisme, de
ongenadige uitsluiting door onze omgeving, verbergen we zo goed en zo lang
mogelijk al wat maar enigszins zou kunnen afwijken van wat gangbaar en aanvaard
is. We imiteren als ware angsthazen het oppervlakkige en vermeende normale
gedrag van onze omgeving, we spelen toneel, of verstoppertje, we ontkennen zo
intens dat er iets aan de hand is, dat we het op den duur zelf niet meer weten.
Dat loopt
meestal niet goed af. Mensen zijn niet echt goed in een dubbel leven leiden, een
normaal bestaan naast het afwijkende. Het echte, authentieke en unieke maar
afwijkende eist onweerstaanbaar zijn plaats op. Wanneer we dat niet toelaten en
zichtbaar maken, door het openlijk te beleven en er open over te spreken, als
we niet uit de kast komen, als we het niet integreren in onze hele
persoonlijkheid, in wie we zijn voor onszelf en de anderen, dan gaat dat
verborgen bestaan een eigen plaats innemen. We beleven het in het donker, in de
verborgenheid, stiekem, kwansuis. Dan beginnen de moeilijkheden pas goed. Onze
twee levens beginnen te botsen met elkaar, omdat ze zo onverzoenbaar zijn.
Uiterlijk zijn we heel normaal, we overdrijven zelfs in onze normaliteit of
banaliteit, in onze sociale contacten, in onze opgeruimde zorgeloosheid, in
onze dienstbaarheid aan de gemeenschap. Maar diep in ons hart heerst er drieste
razernij en zwarte wanhoop en wezenloze vertwijfeling.
De wonden daardoor
geslagen beginnen, indien niet deskundig en liefdevol verzorgd, te etteren. De beschamende
aftakeling zet in, tot op een dag het kaartenhuisje van de normaliteit
ineenstort en wij in al onze abnormale kwetsbaarheid naakt voor de wereld
staan, oog in oog met onze verdwaasde onmacht. Voor sommigen is er dan geen
uitweg meer. Zij zijn gevlucht in de waanzin van hun o zo schrijnend eenzame duistere
wereld, de andere lichtende, normale kant bestaat niet meer, is onbereikbaar,
onleefbaar geworden.
Uit de
diepten waarin wij dan weggeleden zijn is er soms geen terugkeren meer. We
blijven leven, opgesloten in de verbijstering van ons delirium en het onbegrip
van onze omgeving, in de gesloten doolhof van ons op hol geslagen denken en
voelen. Of we zetten die ene stap die ons nog redding kan brengen uit de
verschrikking van ons bestaan, de stap die ons over de grens brengt waar eindelijk
de rust van het eindeloos niets ons opwacht. Wat we niet meer aankunnen, laten
we los, moegestreden, totaal op.
Dit is een
pleidooi voor abnormaliteit, een aanklacht tegen de banaliteit en de
harteloosheid van het normale. Wij moeten aanvaarden dat iedereen anders is,
dat er geen ideale norm is, dat niemand volmaakt is of zelfs maar in de buurt
komt. We mogen van anderen niet eisen dat ze aan alle verwachtingen voldoen, we
mogen dat ook van onszelf niet verwachten. Maar vooral: als wij vaststellen,
wat wij ongetwijfeld onvermijdelijk ooit zullen doen, dat wij tekortschieten,
dat wij minder dan normaal zijn, dan moeten wij dat ook van onszelf aanvaarden,
erover praten, het mededelen, het bekend en bespreekbaar maken, het niet
verbergen, niet koesteren, niet uitvergroten.
De statistieken
over depressie, burn-out, alcoholisme, drugsverslaving, gebruik van antidepressiva,
opname in de psychiatrie en helaas ook zelfdoding en pogingen daartoe in ons
land zijn schrijnend op zichzelf, maar nog meer zo wanneer we ze vergelijken
met onze buurlanden. Als we ervan uitgaan dat het weinig waarschijnlijk is dat
wij op belangrijke punten erg zouden verschillen van bijvoorbeeld onze
Nederlandse buren, dan kan het niet anders dan dat wij niet goed omgaan met
onze eigen problemen en dat wij als maatschappij niet goed reageren op de
problemen van de bevolking, dat men er in Nederland beter in slaagt om mensen
die psychisch lijden te herkennen en erkennen, op te vangen, te begeleiden en
zo te redden van maatschappelijke uitsluiting, waanzin en zelfdestructie.
Er is niets verkeerd met het erkennen van je
eigenheid, ook als die tamelijk of grondig verschillend en ontoereikend is.
Elke mens heeft het recht zichzelf te zijn, niemand kan gedwongen worden anders
te zijn dan hij of zij is. Elke mens mag zijn medemens aanspreken en om hulp
vragen. Geen mens mag ooit die hulp weigeren. Wij zijn samen mens, of gaan aan onze
onmenselijkheid ten onder.
Categorie:levensbeschouwing Tags:maatschappij
07-03-2012
telegeleid
M
ijn
vriend Jacques legde me eens
dit beeld voor. Op de straat rijdt een modelwagentje. Het voert allerlei
ingewikkelde bewegingen uit, omzeilt handig de vaste obstakels op zijn weg,
remt voor alles wat zijn weg verspert en geeft vol gas wanneer de weg vrij is.
Kortom, het functioneert alsof het over een intelligentie beschikt. Zou iemand echter
ooit denken dat het modelautootje inderdaad zelf intelligent is? Natuurlijk
niet. Iedereen weet dat er iemand in de buurt is met een afstandsbediening en
die daarmee zeer handig is. Bovendien weten we dat iemand dat autootje
ineengeknutseld heeft en ook de afstandbediening. Maar een heel jong kind, een
heel oude man of vrouw, of een lid van een primitieve volksstam, die zouden
zich gemakkelijk kunnen laten misleiden door wat ze met hun eigen ogen voor
zich zagen: het autootje, en niet de handige piloot met de afstandsbediening.
Jacques reikte
me dit voorbeeld aan om me attent te maken op de mogelijkheid dat wat ik zie
als de werking van de natuur, in feite wel eens zou kunnen gestuurd worden door
een kracht die ik niet meteen zie, maar die er wel degelijk is.
Elke
vergelijking loopt mank, maar daar gaat het niet om. Je moet een voorbeeld niet
al te letterlijk nemen, je moet proberen achterhalen wat de waarheid is die men
ermee wil uitdrukken. Laten we dat even proberen.
Het onderliggende
principe zou dan kunnen zijn: er is iets dat de natuur stuurt, zoals er iets is
dat het autootje draadloos bestuurt. Ik ben graag bereid dat aan te nemen. Het
is immers onmogelijk om te stellen dat er geen sturing in de natuur zit, dat er
chaos heerst. Er zijn natuurwetten, de natuur gehoorzaamt aan wetten die wij trouwens
al zeer goed kennen. Newton was een van de eerste om de wiskundige bewijzen aan
te leveren voor de beweging in de natuur, zowel die hier op aarde als die van
het universum. Aan de hand van die wetenschap kunnen wij zeer nauwkeurige voorspellingen
maken, die bijvoorbeeld ingewikkelde ruimtereizen mogelijk maken, onbemande tot
ver buiten ons zonnestelsel, bemande vooralsnog tot op de maan. Dat er zon
wetmatigheid is, verraste ook Einstein. Het is best merkwaardig dat wij mensen,
met ons brein, die wetmatigheden ontdekken. De drie hoeken van een driehoek
zijn gelijk aan twee rechte hoeken. Evident, maar ook verwonderlijk, toch? Heel
wat wetenschappelijke bewijzen zijn, volgens kenners, van een onbeschrijflijke
schoonheid. Meer nog: als een bewijs niet mooi is, is het waarschijnlijk ook
fout.
Het ziet er
dus naar uit dat dit geen toeval kan zijn, het is te mooi om niet waar te zijn.
Wij mensen zijn altijd al zwaar onder de indruk geweest van de schoonheid van
de natuurwetten, zowel in het microscopisch en zelfs subatomair kleine als in
het intergalactisch grote. Er is zoveel overduidelijk systeem in de chaos, dat
daar een goede reden moet voor zijn. Dan kan je twee kanten uit.
Ofwel zeg je
dat er iets of iemand is die dat gepland heeft, en dat is precies wat men tot
nog toe heeft gedaan. Newton was gelovig (en nog veel meer, maar laten we dat
nu even terzijde). Kant kwam tot de conclusie dat er een God moest zijn,
enerzijds om de sterrenhemel in evenwicht te houden en anderzijds om de mensen
ervan te weerhouden elkaar de kop in te slaan. Ook gewone mensen concluderen
dat de natuur geen toeval kan zijn, dat achter die wondere evolutie die geleid
heeft tot al die wondere wezens, vooral de mens, een kracht moet zitten en
vooral een intelligentie, die de zaken in stand houdt en alles in de juiste
richting stuurt, anders zou dat nooit lukken. Het kan toch niet dat dode
materie uit zichzelf na enige tijd leidt tot de wereld zoals die er nu uitziet.
Einstein
geloofde ook in een God, maar dan in die van Spinoza. Volgens deze heren is er
inderdaad een systeem in de natuur, maar dat is eigen aan die natuur. Het is
wel degelijk mogelijk dat dode materie uit zichzelf evolueert tot al wat er is,
volgens haar eigen wetmatigheid. Het beste bewijs daarvoor is dat alles er is,
en dat er geen spoor is van een externe kracht of intelligentie.
Laten we
eens teruggaan naar ons autootje. Kinderen, ouderlingen en primitieve mensen
zien dat autootje bezig, maar zij bekijken dat met verbazing. Ze vinden dat
helemaal niet normaal, ze vinden dat zelfs ongelooflijk. Zij denken helemaal
niet dat het autootje over een eigen intelligentie beschikt. In hun ervaring
kunnen mechanische dingen niet doen wat het autootje doet. En dus vragen zij
zich terecht af hoe dat kan. Omdat ze niet beschikken over de juiste
informatie, of die informatie niet kunnen verwerken, zullen ze misschien dwaze
veronderstellingen maken, maar toon hen de afstandsbediening, doe het een
keertje voor en voor je het weet spelen ze ermee alsof ze nooit iets anders
gedaan hebben. Eens ze het spelletje door hebben, maakt hun verwondering plaats
voor verrukking, ook al begrijpen ze de details niet. Kinderen spelen
ingewikkelde spellen op computers waarvan ze in de verste verte niet weten hoe
ze werken, maar dat belet hen niet om er razendsnel mee weg te zijn.
De vraag is
dus: is ons telegeleid autootje een goed beeld van de werkelijkheid?
Nou, niet
echt. Het probleem is dat het speeltje door mensen gemaakt is en dat je meteen
weet dat het niet zelfstandig kan werken. We hebben al robots die
uitzonderlijke taken uitvoeren, tot chirurgische ingrepen toe, maar geen mens
die een van die machines ervan zou verdenken over een eigen verstand te
beschikken, tenzij in slechte sciencefictionfilms en -romans.
Wanneer we
spreken over micro-organismen, planten, dieren en mensen, gaat het over levende
wezens, die zich ontwikkeld hebben uit anorganische materie, in de loop van miljarden
jaren, volgens de wetten van de natuur, in een evolutie die gekenmerkt wordt
door een natuurlijke selectie tussen verschillende spontaan gegenereerde
modellen. De natuur laat bij de vermenigvuldiging van de wezens allerlei
variaties toe, waarvan sommige nuttig zijn en andere niet. Laat dat proces lang
genoeg lopen en je krijgt iets zoals onze wereld nu, of een heel andere, maar
in ons geval dus niet, wel deze waarin we nu leven. Je hebt niets anders nodig
dan de natuurelementen en de natuurkrachten.
Je kan het
vergelijken met een grote doos met chemische of biologische proeven, zoals
kinderen wel eens krijgen van vooruitziende ouders. Alles is er, je hoeft
alleen maar de elementen mengen, water toe te voegen, eventueel warmte of
elektriciteit en na enige tijd zwemmen er garnaaltjes rond, vormen er zich
kristallen en gaan er molentjes draaien en lichtjes branden. Geen mens die zal
gewagen van de hand van God. Waarom dan wel als het gaat om het universum?
Levende
wezens zijn niet ineengeknutseld door een intelligent wezen. Ze zijn autonoom,
spontaan ontstaan, in een zeer lange geschiedenis van aanpassingen aan het milieu
en aan elkaar. Dat is het grote verschil en dat is waarom de vergelijking met
een afstandsbediend speeltje niet opgaat. Wij zijn niet gemaakt, wij zijn
gegroeid en wij maken elkaar, wij planten ons voort. Wij zijn geen robotten,
wij maken robotten. Robotten hebben makers nodig, wij niet. Voorwerpen worden
gemaakt en we maken ze steeds ingewikkelder, maar iemand moet ze maken, ze
maken zichzelf niet. Om iets zichzelf te laten maken heb je tijd nodig, enorm
veel tijd. Een computer maken duurt hooguit een aantal minuten. Een mens maken
heeft vijf miljard jaar geduurd. Het resultaat is ernaar. Een computer is
compact en is in staat tot buitengewone prestaties, maar geen computer kan wat
een mens kan, bijvoorbeeld een computer bedenken.
Eens we
aanvaarden dat de meest eenvoudige materie in staat is om zich te ontwikkelen,
verdwijnt de nood aan een afstandsbediening, een externe kracht of
intelligentie, een God. Het is een heel kleine stap, aannemen dat dode materie
kan veranderen in levende. We weten al dat dode materie helemaal niet dood is
of onbeweeglijk: ze bestaat uit identiek dezelfde elementen als de levende
materie, er is geen enkel verschil. We zien ze voortdurend reageren op haar
omgeving, we buiten haar talloze eigenschappen van verandering uit in ons
voordeel. De grens tussen het anorganische en het organische is flinterdun, er
zijn wezens waarvan we niet goed meer kunnen zeggen of ze nog tot de dode
materie behoren of al levend zijn, of we ze met de scheikunde moeten
onderzoeken of met de biologie. Er zijn geen evidente wetenschappelijke redenen
waarom we niet zouden geloven dat het leven spontaan ontstaan is, noch redenen
waarom we nog zouden twijfelen aan de efficiëntie van de evolutie: we zien er elke
dag nieuwe bewijzen voor en geen enkel element dat onze ervaring en kennis
tegenspreekt.
Het enige
verzet komt van godsdienstige kant. Maar het komt mij voor dat het veel meer
gevraagd is van onze intelligentie om aan te nemen dat er een God is zoals de
godsdiensten, en dan meer bepaald het christendom, de islam en het judaïsme die
beschrijven, dan om te aanvaarden dat er op een bepaald ogenblik een sprong is
gebeurd tussen bijna-levende materie en echt levende. Het is veel moeilijker om
uit te leggen en aan te nemen dat er ergens buiten de natuur iets of zelfs
Iemand bestaat die alles bedacht heeft, alles in stand houdt, alles in goede
banen leidt, bezorgd is om alles, die ons liefheeft en die ons eeuwig zal laten
leven, dan om rustig vast te stellen dat het allemaal veel simpeler is, maar
niet minder fascinerend en mooi. De natuur is al wat er is, meer moet dat niet
zijn. En wij zijn een stuk van die natuur, wij bestaan uit dezelfde materie,
ook al kunnen we veel meer. We zijn wat we geworden zijn, na al die tijd. Wie
weet wat ons nog wacht
Als ik naar
de visjes kijk in onze tuinvijver, dan denk ik geen ogenblik aan een
afstandsbediening, noch aan God. Ik heb geen enkele moeite om te aanvaarden dat
ze zijn zoals ze zijn, in al hun sierlijke efficiëntie, omdat ik weet dat ze er
miljarden jaren over gedaan hebben om zo perfect te zijn in hun natuurlijke
omgeving, met hun mogelijkheden en hun beperkingen.
Categorie:wetenschap Tags:wetenschap
06-03-2012
Pensées Philosophiques 1-12, Denis Diderot
Filosofische gedachten
Denis Diderot
Wie zal dit lezen? (Persius, Satiren I)
Ik schrijf over God. Ik reken op niet te veel lezers en hoop
op slechts weinig goedkeuring. Indien deze gedachten niemand bevallen, dan kan
het niet anders dan dat ze niet deugen. Maar indien ze iedereen zouden
bevallen, dan beschouw ik ze als verwerpelijk.
I
Men peroreert onophoudelijk tegen de emoties. Men schrijft
hen al de menselijke smarten toe, maar men vergeet dat ze ook de bron zijn van
al ons genot. In onze constitutie is het een element waarover we niet genoeg
goeds kunnen zeggen, noch genoeg kwaad. Maar wat me kregelig maakt, is dat men
ze alleen maar van de slechte kant bekijkt. Het lijkt wel alsof het een
belediging van de rede is, wanneer men ook maar een goed woord zou over hebben
voor haar rivalen. Nochtans zijn het alleen maar de emoties, de hevige passies,
die onze ziel kunnen opwekken tot grootse dingen. Zonder passies is niets nog
subliem, in de zeden noch in wat wij creëren. De schone kunsten staan dan weer
in hun kinderschoenen en deugdzaamheid wordt pietluttig.
II
Sobere emoties maken doordeweekse mensen. Wanneer de
toekomst van mijn vaderland in gevaar is en ik wacht de vijand af, dan ben ik
maar een ordinaire burger. Mijn vriendschap is niet minder dan bedenkelijk,
indien het gevaar dat mijn vriend bedreigt mij alleen oog laat hebben voor mijn
eigen problemen. Ik houd kennelijk meer van mijn eigen leven dan van mijn
hartsvriendin, wanneer ik maar een minnaar ben als alle andere.
III
Vermolmde emoties takelen buitengewone mensen af. Dwang
vernietigt de grootsheid en de energie van de natuur. Bekijk die boom daar: aan
de weelde van zijn takken heb je de koelte en de reikwijdte van zijn schaduw te
danken. Je blijft ervan genieten tot de winter hem van zijn kruin komt beroven.
Er zijn geen uitblinkers meer in de poëzie, in de schilderkunst, in de muziek,
wanneer het bijgeloof zijn aftakelingswerk heeft gedaan op het temperament.
IV
Dan moet het wel heerlijk zijn om krachtige emoties te
hebben, zal men opmerken. Jawel, ongetwijfeld, als ze allen op dezelfde
golflengte zitten. Wanneer de juiste harmonie onder hen heerst, dan zal men er
geen hinder van ondervinden. Als de hoop een tegengewicht vindt in de vrees, de
eerzucht in de liefde voor het leven zelf, de neiging naar genot in het belang
dat men hecht aan zijn gezondheid, dan zijn er geen libertijnen, geen roekeloze
en ook geen lafhartige mensen.
V
Het is wel het toppunt van dwaasheid om te proberen zijn
passies de kop in te drukken. Het is me wat fraais wanneer een gelovige
zichzelf kwelt als een geobsedeerde om toch maar niets te verlangen, niets te
beminnen, niets te voelen en uiteindelijk een echt monster wordt indien hij of
zij daarin zou slagen!
VI
Is het mogelijk dat wat ik waardeer in de ene mens het
voorwerp van mijn minachting zou uitmaken in een andere? Ongetwijfeld niet. Wat
waar is moet de regel zijn voor mijn oordeel, los van alle wispelturigheid. En
ik zal de ene niet als een misdaad aanrekenen wat ik in de andere bewonder als
een goede eigenschap. Zou ik dan geloven dat het voorbehouden is aan slechts
enkelen om voorbeeldig te leven, zoals zowel de natuur als de religie zonder
onderscheid aan eenieder opleggen? Nog veel minder! Want vanwaar zouden zij dat
exclusieve voorrecht vandaan halen? Als Sint Pachomius er goed aan gedaan heeft
om te breken met de mensheid en zich te begraven in de eenzaamheid, dan staat het
me vrij om hem na te volgen. Door zijn voorbeeld te volgen, ben ik net zo
deugdzaam als hij en ik kan me niet voorstellen waarom honderd anderen niet
hetzelfde recht zouden hebben als ik. Het zou nochtans nogal wat zijn als de
bewoners van een hele landstreek, uit angst voor de gevaren van de samenleving,
de bossen zouden in vluchten en er zouden gaan leven als de wilde dieren voor
hun zielenheil; duizend zuilen opgericht op de ruines van alle sociale
gevoelens, een nieuw geslacht van stylieten die zich uit godsdienstigheid elk
natuurlijk sentiment ontzeggen, ophouden mens te zijn en standbeelden te spelen
om echte christenen te zijn.
VII
Al die stemmen! Die kreten! Dat geweeklaag! Wie heeft al die
klagende kadavers opgesloten in gevangenissen? Wat voor misdaden hebben al die
ongelukkigen begaan? Sommigen slaan zich met keien op de borst, anderen rijten
hun lichaam open met ijzeren nagels; uit de ogen van allen straalt spijt, pijn
en de dood. Wie heeft hen veroordeeld tot deze martelingen? De God die ze beledigd hebben Wat voor
God is dat dan wel? Een oneindig goede
God Hoe kan een oneindig goede God genoegen scheppen in een bad van
tranen? Zijn die verschrikkingen niet veeleer een belediging van zijn
mededogen? Zouden zelfs criminelen nog meer doen om de woede van een tiran te
bedaren?
VIII
Er zijn mensen van wie we niet moeten zeggen dat ze leven in
de vreze Gods, maar dat ze schrik hebben van hem.
IX
Op grond van het portret dat men mij schetst van het
Opperwezen, van zijn neiging tot woede, van de ernst van zijn wraaknemingen; op
basis van bepaalde verhoudingen die ons in cijfers de verhouding aangeven tussen
hen die hij in het verderf stort en hen die hij zich verwaardigt de hand te reiken,
op grond van dit alles zou zelfs de meest rechtgeaarde ziel geneigd zijn te
wensen dat hij niet bestond. We zouden in deze wereld heel wat geruster zijn
indien we er zeker konden van zijn dat we niets te vrezen hebben in de andere.
De gedachte dat er geen God is, heeft nog nooit iemand vrees aangejaagd, maar
wel de gedachte dat er wel een is, een zoals men mij die afschildert.
X
We moeten ons God niet al te goedaardig voorstellen, noch
kwaadaardig. Rechtvaardigheid houdt het midden tussen overdreven
vergevingsgezindheid en wreedheid, net zoals de opgelegde straffen liggen
tussen de straffeloosheid en de eeuwige verdoemenis.
XI
Ik weet wel dat de duistere ideeën van het bijgeloof in het
algemeen meer beaamd worden dan nageleefd. Er zijn gelovigen die niet van
oordeel zijn dat men zichzelf wreed moet haten om God te beminnen of moet wanhopen
om godsdienstig te zijn. Hun devotie is goedlachs, hun wijsheid is heel
menselijk. Waar komt dat verschil in aanvoelen toch vandaan tussen de mensen
die aan de voet van hetzelfde altaar neerknielen? Zou ook de vroomheid onderhevig
zijn aan de wetten van dat verdomde temperament? Helaas, we kunnen dat niet
ontkennen. Zijn invloed is maar al te duidelijk in een en dezelfde gelovige. Naargelang
van zijn aanvoelen ziet hij een wraakgierige of een meedogende God, de hel of
de wijd open hemel; hij siddert van vrees of brandt van liefde. Het is een
koorts die warme en koude toevallen kent.
XII
Ja, ik blijf erbij: bijgeloof is een grovere belediging van
God dan het atheïsme. Plutarchus zegt: ik zou veel liever hebben dat men zou
denken dat er nooit een Plutarchus geweest is dan dat men zou denken dat Plutarchus
onrechtvaardig is, kolerig, onstandvastig, jaloers, wraakzuchtig, kortom zo,
dat hij zelf kwaad zou zijn indien hij zo was.