mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
08-02-2013
Liegen - Sam Harris
Waarom je nóóit moet
liegen is het elfde boekje uit de reeks Kleine boekjes van Uitgeverij Atlas
Contact, Amsterdam/Antwerpen. Goed geschreven non-fictie van schrijvers die je
verrassen met hun prikkelende kijk op de wereld. Om de twee maanden verschijnt
een nieuwe uitgave: van economie tot geschiedenis, van lifestyle tot kunst, van
sport tot psychologie. In 100 paginas, 90 minuten lezen, ben je een hoop
wijzer. Kleine boekjes, grote ideeën. www.kleineboekjes.nl
Aldus de uitgever. Klein is dit boekje zeker: de tekst
beslaat amper 72 bedrukte bladzijden en is gezet uit een erg forse letter. Je
krijgt zo acht woorden per regel, 23 regels per pagina. Ik las het in minder
dan een half uur.
Vormelijk is alles in orde: keurig gedrukt, fraaie kaft,
ecologisch papier.
Ook voor de prijs moet je het in principe niet laten: 7,50
en in elk boekje tref je een bon aan voor een reductie van 2,50 bij de
aankoop van een volgend boekje.
Inhoudelijk is het minder gelukt. Vooreerst de vertaling uit
het Engels: te haastig gemaakt, vrees ik. Het Engels wordt veeleer letterlijk omgezet
in Nederlandse woorden, en het resultaat is irritant onidiomatisch
Nederlands. Af en toe zijn er ernstige grammaticale tekorten: Zij verbroken stilletjes
hun vriendschap met hen (p. 56). De verleden tijd van verbreken is
verbraken.
Sam Harris situeert men af en toe in het groepje dat men de New Atheists noemt, samen met Dawkins,
Dennett en de helaas overleden Hitchens. Persoonlijk meen ik dat hij in dat
illustere gezelschap niet thuishoort; hij haalt nooit het literaire noch het
academische niveau van deze eminente auteurs.
Dat blijkt ook uit dit gelegenheidswerk, dat hij in
opdracht (van wie of wat?) schreef. Ik vermoed dat hij er net zo lang aan
geschreven heeft als de tijd die ik nodig had om het te lezen. Het zijn gemelijke
gemeenplaatsen, apocriefe anekdoten, wazige wijsheden en losse levenslessen. Er
staat niet één gedachte in die je niet spontaan zelf kan bedenken over dit
onderwerp. Er is geen onderliggende filosofische basisidee waarop het betoog
gegrond is. De enige reden om niet te liegen die de auteur lijkt te zien, is er
een van louter praktische aard: je maakt het jezelf moeilijk, omdat je moet
onthouden wat je gelogen hebt, omdat leugens uitkomen, omdat je door de mand
kunt vallen, omdat niet liegen eenvoudiger is, omdat ook de anderen beter af
zijn als je niet liegt.
Daarmee ontwijkt de auteur de ernstige morele vragen die wij
ons dagelijks moeten stellen bij onze communicatie en onze omgang met anderen.
Hij vertrekt steeds van individuen, in de eerste plaats het ik, en toont dan wat
liegen voor nare gevolgen kan hebben voor elk individu, zowel de leugenaar als
de belogene. Liegen is dan nog louter een ongepaste overtreding van de
etiquette, een sociale faux pas, meer
niet.
Het woord eerlijkheid komt bij mijn weten niet voor in
deze tekst, noch de reden waarom men eerlijk moet zijn. Wanneer mensen enkel
met elkaar omgaan volgens de regels van de etiquette, heeft men wel een nice
samenleving, maar geen eerlijke. Wie echt contact wil met zijn medemensen, moet
de etiquette overstijgen en eerlijk omgaan met de andere. Enkel op die manier
is er sprake van persoonlijke verrijking voor elk van de betrokkenen. Niet liegen
is niet hetzelfde als de waarheid spreken, zoals de afwezigheid van oorlog niet
hetzelfde is als vrede, zoals Spinoza ons voorhoudt in zijn Staatkundige Verhandeling.
Ik kan dit boekje dus niet aanbevelen, het is verloren
moeite en weggesmeten geld. Je vindt op internet gratis heel wat interessantere
teksten dan wat we hier voorgeschoteld krijgen. En je kan dit boekje niet eens
als een cadeautje of als relatiegeschenk gebruiken zonder te suggereren dat jij
en/of de andere misschien wel een leugenaar is.
Ook de andere titels uit de reeks lijken me weinig
interessant, al duiken er bekende namen op bij de auteurs: de onvermijdelijke
Alain de Botton, maar ook de respectabele Geert Mak. Er is ook een boekje dat
zich afvraagt: Wat wil de vrouw? en dat geschreven is door ene Joyce Roodnat
(sic).
Categorie:levensbeschouwing Tags:maatschappij
03-02-2013
Verbeter je brein - Reinhoud de Jong
Een boekje met als titel Verbeter
je brein heeft daardoor alleen al een zekere aantrekkingskracht. Wie wil er
nu niet over een goed brein beschikken? Slim zijn, of verstandig, of intelligent
is nog altijd een eigenschap of kwaliteit die men bewondert bij anderen en die
men zelf ook wel wil. Wij beseffen pas onze eigen beperkingen op dat punt,
wanneer we anderen daarin zien uitblinken.
De ondertitel verraadt al enigszins de specifieke benadering:
Zin en onzin van het streven naar een
scherpere geest. Het verlangen naar een beter verstand is dus enerzijds
zinvol, dat wil zeggen dat het niet alleen terecht of normaal is, maar ook dat
er wel degelijk iets kan aan gedaan worden. Dat er ook onzin aan te pas komt, lijkt
erop te wijzen dat die verbetering van het verstand wel eens minder evident zou
kunnen zijn dan men denkt.
Dat is precies wat blijkt uit dit boekje. Vertrekkend van de
vaststelling dat het menselijk brein aanzienlijke verschillen vertoont van
persoon tot persoon, zowel fysiologisch als in zijn werking, gaat de auteur na
of we daar ook iets kunnen doen.
Een eerste manier om de prestaties van het brein dat je nu
eenmaal hebt te verbeteren is zonder moeite, dat wil zeggen door het innemen van
chemische stoffen die de werking van de hersenen blijken te stimuleren. Er
blijkt een heel arsenaal te bestaan, meestal onder de vorm van pillen, maar ook
als poeders, sprays en inspuitingen. Aan de hand van klinische testen heeft men
de verschillende inwerkingen maar vooral ook de resultaten ervan op de werking
van de hersenen en op de prestaties van de proefpersonen bij het uitoefenen van
allerlei taken in kaart gebracht. Er valt met andere woorden niet aan te
twijfelen dat chemische stoffen de werking van onze hersenen beïnvloeden. Niet
dat we dat nog niet wisten: de meesten onder ons drinken koffie of thee en
alcohol en dat zijn veruit de meest gebruikte middelen.
Een andere manier is het uitoefenen van elektromagnetische
stimulering van bepaalde hersencentra. Ook dat heeft bewezen resultaten op de
werking van de hersenen en op de prestaties van de proefpersonen. Het
stimuleren kan extern gebeuren, door de schedelwand heen, maar ook door het
inplanten van elektroden of zelfs chips.
Een totaal andere manier is het gebruik van de hersenen verbeteren
door ze te gebruiken op een specifieke manier, door gerichte oefeningen, de
zogenaamde breintrainingen. Maar ook lichaamsbeweging heeft een effect: in
sommige gevallen kan het heen en weer bewegen van je ogen al een aanwijsbaar
effect hebben op je intellectuele prestaties, net zoals hardlopen, regelmatig
bewegen, sociaal contact enzovoort.
Er valt dus niet aan te twijfelen: de werking van onze
hersenen is beïnvloedbaar in positieve zin, zeker op korte termijn, en meer dan
waarschijnlijk op langere termijn.
Waarom zijn we dan niet met zijn allen bezig om ons brein te
verbeteren?
Omdat er ook onzin is, zoals de ondertitel aangeeft.
Sommige gunstige effecten verdwijnen vrijwel meteen als de stimulans verdwijnt.
Je moet dus de pillen blijven slikken en heel wat middelen zijn bovendien
verslavend. Alle producten hebben ongewenste nevenverschijnselen die het
gebruik problematisch maken en waarvan zeker de gevolgen op langere termijn
niet gekend zijn. De gunstige invloed is niet alleen van zeer voorbijgaande
aard, maar is ook niet voorspelbaar of gegarandeerd: bij sommige personen helpt
het, bij andere niet. Heel wat producten verbeteren je brein niet, maar stellen
je in staat om er langer en beter gebruik van te maken, bijvoorbeeld door je
zesendertig uur aan een stuk klaar wakker te houden. Dat kan in bepaalde
gevallen een voordeel zijn, maar geen mens kan het op die manier lang
uithouden. Het is ook niet mogelijk om van elk brein een normaal, laat staan
een superbrein te maken, noch om van een superbrein een nog beter brein te
maken: er zijn grenzen aan de verbeteringen die haalbaar zijn voor elk individu
en voor de soort als zodanig.
Bovendien gaat het in veel gevallen om verbeteringen op één
zeer specifiek domein, zonder merkbare verbeteringen op alle andere. Wie zich intensief
oefent in het bespelen van de blokfluit, zal niet meteen beter worden in het
oplossen van sudoku puzzels. We verbeteren dus niet meteen ons hele brein.
Er stellen zich ook ethische vragen: is het verantwoord om
je brein kunstmatig te verbeteren? In een kapitalistische maatschappij zullen
het de rijkeren zijn die toegang hebben tot die middelen en daardoor wordt de
kloof tussen arm en rijk nog groter. Er gaat ook een druk uit van de maatschappij
of het gezag om dergelijke middelen te gebruiken, bijvoorbeeld bij de medische
hulpverleners of in het leger. Mag men mensen dwingen om die stimulerende
middelen te gebruiken? Zelfde probleem met kinderen: moet men kinderen die op
school minder presteren volstoppen met pillen en allerlei trainingen doen
volgen? Hebben we het recht om te zijn zoals we zijn?
De auteur bespreekt al deze aspecten op een rustige,
relativerende manier. Hij wijst op de feiten, maar ook op de implicaties. Zijn
conclusies zijn dan ook zeer gematigd: het is niet evident om ook maar iets aan
je brein te doen, tenzij de werking ervan werkelijk problematisch is. Al de
wetenschap die hij aanbrengt, wordt getemperd door ons gezond verstand.
De auteur haalt zijn wijsheid uitsluitend uit rapporten over
psychologische en klinische testen, die hij vaag omschrijft, zonder
bibliografische gegevens. Dat is in een boekje als dit misschien niet echt
nodig. Maar het is bekend dat dat soort proeven zeer onzekere resultaten
oplevert. Proeven in laboratoria zijn in het beste geval zeer nauwkeurig, maar
testen slechts bepaalde verschijnselen, terwijl andere volledig buiten
beschouwing gelaten worden. Men moet dus zeer voorzichtig zijn met de
resultaten en dat is onze auteur gelukkig ook, maar het blijft wel zo dat alles
wat hij neerschrijft uitsluitend gebaseerd is op dergelijke testrapporten. Hij
is een docent en wetenschapsjournalist, maar het is vooral dat laatste wat hier
aan bod komt. Hij bespreekt het werk van andere wetenschappers en is daarbij noodzakelijkerwijze
erg selectief. Dat wil zeggen dat er voor de meeste proefresultaten
waarschijnlijk andere zijn, die het resultaat tegenspreken of althans sterk relativeren.
Het is vooral om die reden dat ik dit overigens zeer vlot
geschreven boekje niet meteen zou aanraden aan de echt geïnteresseerde lezer. Wanneer
je de laatste bladzijde hebt omgeslagen, ben je niet meteen veel wijzer
geworden. Je weet nu dat je niet alles moet geloven wat men je over de
verbetering van je brein wil wijsmaken, maar ik ga ervan uit dat dit bij de
meesten onder ons al enigszins het geval was. Naar mijn mening zijn er betere behandelingen
van deze problematiek. Ik denk daarbij vooral aan Antonio Damasio, die in 2013
een eredoctoraat krijgt in Leuven. Dat is een wetenschapper en een arts, die in
zijn laboratorium en in zijn kliniek een jarenlange praktijk heeft doorgemaakt
met concrete patiënten, niet met eerstejaarsstudenten die als Chinese
vrijwilligers gebruikt worden door assistenten in opleiding aan een of andere
universiteit. Damasio is ten minste even goed leesbaar als dit boekje, maar hij
gaat veel verder en graaft veel dieper, ook op filosofisch vlak, dan wat ons
hier aangeboden wordt.
Kortom, dit is een goed geschreven boekje over de
beïnvloeding van ons brein en de verbetering van onze prestaties bij bepaalde
toepassingen, maar het is iets te oppervlakkig om ons veel nieuws bij te
brengen.
Reinhoud de Jongh, Verbeter
je brein. Zin en onzin van het streven naar een scherpere geest, Atlas
Contact, Amsterdam/Antwerpen, 2012, 140 blz., paperback.
Categorie:wetenschap Tags:wetenschap
31-01-2013
Gedichtendag 2013
Eens per jaar is dichten normaal
de laatste donderdag van januari
is niets nog saai, dor of banaal
geen plaats voor proza of penarie
iedereen mag dichten en rijmen
schrijvend zowel als oraal
agressief, smekend of om te lijmen
het doet er niet toe, finaal
al dicht je over je zieke kanarie.
Voor mij is het elke dag gedichtendag
is alles pure poëzie
ik schrijf in proza wat niet in gedichten mag
uit diepe melancholie
van vaste versvoeten hou ik niet
het metrisch stelsel ligt me niet
als het aan de antieke dichters lag
was mijn dichten pure heresie
ik maal er niet om, ik geniet.
Dichten is in weinig woorden vatten
wat je opvalt en ontroert
misschien zijn dat rennende Brugse ratten
of onheil dat om de hoek loert
oude herinneringen die niet weggaan
vriendschappen die niet meer bestaan
liefde die ongemerkt is teloorgegaan
een pad dat naar onvermoede verten voert
de wind in de zeilen van fiere fregatten.
Dichten is blijven stilstaan
bij wat er echt toe doet
bewust afstand nemen van de waan
dat alles alleen maar moet
en met een opgeluchte lach
ontdekken dat het ook anders mag
elke dag heeft genoeg aan een traan
een overvol gemoed dat zwijgen doet
of de ontluikende warmte van een glimlach.
Dichten is de afstand verkleinen
die ons scheidt van al de anderen
hinderpalen doen verdwijnen
met woorden die alles veranderen.
Gedichtendag 2013
Categorie:poëzie Tags:poëzie
30-01-2013
De hulpelozen van de macht - Jean-Pierre Rondas
Net voor de Belgische verkiezingen van oktober 2012
verscheen De hulpelozen van de macht. Het
federale graf van de Vlaamse regeringspartijen, 151 blz., Pelckmans. De auteur is Jean-Pierre Rondas, die
sinds de jaren 80 op het derde programma van de Vlaamse radio een eponiem
programma had, waarin hij het gesprek aanging met talloze auteurs en eminente
persoonlijkheden, die meestal in hun eigen taal aan het woord kwamen. De
laatste jaren ontpopte Rondas zich ook in dat programma tot een van de meest beslagen
critici van de Belgische constructie. Hij is stichtend lid van de Gravensteengroep, een burgerinitiatief dat
vanuit progressieve ideologische posities pleit voor Vlaamse soevereiniteit.
Hij publiceerde Rondas Wereldbeeldenboek (2006) en Land op de Tweesprong.
Manifesten ter ontgrendeling van Vlaanderen (2012).
Naar eigen zeggen
zijn de essays in dit boek ontstaan als gesproken woord, uitgebracht ter
gelegenheid van bijvoorbeeld 11 juli-toespraken. Andere teksten verschenen als
opiniestukken in De Morgen en De Standaard en op de websites van Knack en de VRT. Ze zijn geboren uit de
actualiteit, maar zijn beladen met rijke inzichten in de geschiedenis. Dat is
wat ik zo vaak bewonderde in de afleveringen van Rondas die hij tot verbazing
van velen, en misschien ook wel een beetje tot zijn eigen verwondering, blijkbaar
ongehinderd kon wijden aan het Belgisch debacle. Keer op keer haalde hij er
historici, economen, politologen en sociologen bij die in nuchtere taal en met
onweerlegbare cijfers en wetteksten de waarheid aan het licht brachten over de ergerlijke
geschiedenis van Vlaanderen binnen het Belgisch bestel.
Het is geen
fraaie geschiedenis, dat is het minste wat je ervan kan zeggen. Rondas is ervan
onder de indruk. Het maakt hem niet vrolijk, zoals een Christophe Deborsu, maar
verontwaardigd en pisnijdig. Niet zozeer op de voor de hand liggende
tegenstanders van Vlaanderen, bijvoorbeeld de Walen, de Franstalige Brusselaars,
het koningshuis, de bourgeoisie, het establishment &c., nee: het zijn
vooral de Vlamingen die het moeten ontgelden. In de eerste plaats zijn dat de traditionele
Vlaamse politieke partijen en hun leiders, die zich steeds weer vastklampen aan
de (nationale) macht en daardoor een gemakkelijke prooi zijn voor de handige
politieke drijverijen en het blufpoker van de Franstalige partijen. De
liberale, socialistische en de christen-democratische partijen laten zich keer
op keer verleiden tot onvergeeflijke toegevingen en historische vergissingen.
Ze offeren Vlaanderen op voor hun op korte termijn lucratieve deelname aan het
federale bewind.
De verkiezingen
van oktober 2012 hebben Rondas gelijk gegeven. Hoewel het niet om federale
verkiezingen ging, boekte de N-VA overal spectaculaire winst. Een zeer
aanzienlijk gedeelte van de Vlaamse kiezers, die nochtans niet bekend staan als
extremisten of politieke avonturiers, wendde zich af van de traditionele,
Belgicistische partijen, die elk een historisch en dramatisch dieptepunt
bereikten in hun stemmenaantal. Rondas heeft dat beter ingezien en voorspeld
dan vele andere commentatoren of politici. Hij kent dan ook zijn dossiers veel
beter dan elk van hen. Steeds weer haalt hij een beslissende gebeurtenis, een spectaculaire
wending, een concrete passage uit een wet of een akkoord, een gevleugelde
uitspraak of harde cijfers naar voren, die zijn betoog kracht bijzetten en de
twijfelaar overtuigen of de tegenstander onderuit halen. Hij vertolkt wat velen
van zijn generatie (°1946) denken en aanvoelen; hij beseft als geen ander dat het
Vlaams gevoel voor ons geen romantische idealisme is, maar een niet-aflatende
ergernis over concrete toestanden, over misdadige economische achteruitstelling
veel meer nog dan over bewuste vernedering en hooghartig misprijzen. Hij legt
feilloos en genadeloos de strategieën bloot waarmee de Franssprekenden het
Belgisch systeem naar hun hand hebben gezet en blijven zetten, steeds ten
nadele van Vlaanderen.
De tijd is
voorbij dat België vanzelfsprekend was. De afbrokkeling is ingezet door het
ontstaan van de gemeenschappen en de gewesten, die autonome zeggingsmacht
verwierven over steeds meer domeinen. Na elk kasteelakkoord, na elke
staatshervorming, na elke regeringsvorming blijft er minder over van België.
Ook het meest zichtbare heilige huisje, het koninklijk paleis in Laken, ligt nu
zwaar onder vuur, samen met de riante paleizen en villas van de andere leden
van de koninklijke familie. Dat is voor een deel te wijten aan de bedenkelijke
levensstijl en het desastreus gebrek aan intellectuele capaciteiten dat die
familie kenmerkt. Maar zelfs in de irreële veronderstelling dat wij zouden
gezegend zijn met een bekwaam koningshuis dat bovendien ook nog vlot Nederlands
zou spreken, zou blijken dat de tijd van de koningshuizen voorbij is. 89 tue la noblesse, zong Brel en zo is
het inderdaad. Na de Franse Revolutie zijn de koningshuizen alleen nog
kunstmatig in leven gehouden en in de daarop volgende eeuw hebben ze gretig elke
kans aangegrepen om zich grondig politiek te vergissen. Vandaag zijn alleen nog
onwetenden voorstander van een monarchie.
Het is de niet
geringe verdienste van uiterst bekwame en integere figuren als Jean-Pierre
Rondas dat de Vlaamse zaak bespreekbaar geworden is, niet als een academische
historische kwestie, maar als een staatszaak, als een kwestie van levensbelang voor
Vlaanderen. Binnen de Belgische context is Vlaanderen steeds achteruitgesteld
en dat is vandaag nog steeds aantoonbaar zo. Vlaanderen krijgt minder dan waarop
het recht heeft, omdat de Franssprekenden meer krijgen dan waarop ze recht
hebben. Rondas toont overtuigend aan hoe dat vroeger gebeurd is, hoe dat
vastgelegd is met wetten en grendels en speciale meerderheden, en hoe dat
vandaag nog steeds mogelijk is door de laksheid en de lafheid van de
traditionele Vlaamse partijen.
Deze essays lezen
zo vlot als ze geschreven zijn. Ze neigen inderdaad vaak naar het politiek
pamflet, althans door hun taal en stijl. Door hun gedegen inhoud en de kracht
van hun argumenten overstijgen zij niet alleen de actualiteit waaruit ze zijn
ontstaan, maar ook alle partijpolitieke belangen die zouden kunnen meespelen.
Rondas schaart zich niet achter een of andere partij, hij werpt zich niet op
als een tegenstander van Wallonië, Brussel of zelfs de Franstaligen, maar als
een gedreven verdediger van de historische rechten van Vlaanderen.
Deze essays zijn
zeer verzorgd uitgegeven. Wij moeten de auteur dankbaar zijn dat zijn gesproken
woord op deze manier beklijvend is gemaakt. Dit boek zal goede diensten
bewijzen als een gewetensonderzoek voor we nogmaals ter stembus trekken. Zonder
bitterheid of pessimisme trekt het lessen uit het verre en het meer recente
verleden en biedt daarmee een leidraad voor de toekomst. Wij weten nu niet
alleen hoe het zeker niet moet, hoe het absoluut niet meer mag. Rondas wijst
ons ook de weg naar een betere toekomst en opent perspectieven die wij zonder
hem wellicht niet zo snel en niet zo helder zouden ontwaard hebben.
Een absolute
aanrader voor elke rechtgeaarde Vlaming!
Categorie:samenleving Tags:politiek
28-01-2013
binaire klok
Vroeger, voor de computer zijn intrede deed in de huiskamer, zat ik uren te bladeren in onze encyclopedieën: de Britannica en ook de Encyclopedie van de wereldliteratuur. Het ene woord bracht het andere mee, zoals in discussies, en voor je het wist was je beland bij een totaal onderwerp dan datgene waarvoor je een volume ter hand genomen had.
Augustinus deed dat met de Bijbel, en vele christenen volgden zijn voorbeeld: tolle, lege, zo sprak God tot hem, sla de Bijbel open op een willekeurige plaats en lees wat je daar vindt, het zal een antwoord geven op je vragen!
Vandaag zijn er meer profane boekjes met allerlei antwoorden, je hebt zelfs een ja-versie en een neen-versie. Managers hebben op hun bureau soms een toestelletje staan met één drukknop, dat een willekeurig positief of negatief antwoord geeft; het neemt beslissingen voor hen.
Het toeval brengt ons soms bij interessante onderwerpen, ook met de computer. Je zoekt iets op en een van de miljoenen antwoorden springt je in het oog. Dat was voor mij zo onlangs, toen ik bij een Google zoekopdracht een advertentie zag voor een leuke binaire klok. Vaste lezers van mijn blog (goeiedag, blij dat je er weer bent!) kennen mijn belangstelling voor al wat met klokken, kalenders en tijd te maken heeft, dus ik wou meteen weten wat dit was, natuurlijk.
Wat is binair? We hebben allemaal al wel eens gehoord van binaire code: dat is wat een computer gebruikt om te tellen. Maar hoe gaat dat in zijn werk? Wij, mensen maken gebruik van cijfers en getallen om te tellen en van uit de lagere school weten we nog dat we werken in het decimaal stelsel. Decimaal komt van het Latijn voor tien, decem en wijst erop dat wij tien verschillende tekens gebruiken bij het tellen: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 0. Daarmee kunnen we alle getallen vormen, door een ingenieus systeem, waarbij de plaats van elk cijfer in een getal aangeeft welke ordegrootte het heeft: 11 is één tiental en één eenheid, 111 één honderdtal, één tiental en één eenheid en zo verder.
Het lijkt vanzelfsprekend, maar ooit hebben mensen dit ontdekt, wellicht de Chinezen en de Indiërs, misschien de volkeren in Mesopotamië, vier duizend jaar geleden al; de Grieken en de Romeinen waren er niet echt mee vertrouwd, de Egyptenaren dan weer wel. Het is een van de belangrijkste ontdekkingen van onze hele beschaving, dat tiendelig stelsel, mét de nul en met de positie van de cijfers die de getallen vormt.
De eerste en simpelste computers, letterlijk rekenaars of tellers, cijferaars, een functie die vroeger door mensen werd waargenomen, met de zelfde benaming, in het Engels: computer, waren mechanische apparaten, rekenmachines zonder elektronica, een soort raderwerken of klokken dus. Die toestellen konden niet met het decimaal stelsel werken: tien verschillende tekens, dat was te ingewikkeld. Men moest dus een veel simpeler systeem vinden. Het meest eenvoudige is natuurlijk één teken, namelijk het streepje, zoals je ook telt op je vingers.
Een stap verder is twee tekens; wat die zijn heeft niet veel belang, als ze maar verschillend zijn van elkaar; het is dus een kwestie van ja-neen, zwart-wit, of 1-0. Twee tekens dus en twee is in vrijwel alle talen di of een afleiding daarvan, bijvoorbeeld bi, denk aan Lat. bis. Binair betekent dus met twee, tweeïg, tweeërlei.
Hoe schrijf je getallen in een binair systeem? Laat ons de meest gebruikelijke nemen. Elk cijfer geven we weer met de twee symbolen, 1 en 0, waarbij we van laag naar hoog gaan. Laten we eens proberen:
1 = 01 en 2 = 10 en 3 = 11
maar dan zitten we vast, meer mogelijkheden zijn er niet met slechts twee symbolen, dus voegen we aan de laagste reële waarde van het eerste paar (01) een nieuw paar aan toe, waarin we weer vertrekken van de laagst mogelijke waarde (00) en dan telkens één stap verder gaan:
4 = 01 00 5 = 01 01 6 = 01 10 7 = 01 11
Dan zitten we weer vast in het tweede paar, dus verhogen we het eerste paar en combineren het met de laagste waarde in het tweede paar:
8 = 10 00 9 = 10 01.
Natuurlijk is 0 binair 00.
Kan je volgen? Het is eigenlijk heel simpel, je moet er alleen aan denken dat we niets anders mogen gebruiken dan 1 en 0 en dat we in paren dus binair werken. Een hulpmiddeltje is dit: als je de binaire voorstelling leest als een decimaal getal, moet het net hogere getal ook decimaal het net grotere getal zijn dat je met 0 en 1 kan schrijven: 01, 10, 11, 100, 101, 110, 111, 1000, 1001.
Dit systeem noemt men BCD, voor binary-coded decimal, binaire code voor decimalen. Om helemaal correct te zijn, moeten we al onze cijfers in twee paren schrijven, vertrekkend van 0000, dan 0001 en zo verder.
Zo, nu weten we wat binaire code is. En nu naar onze klok.
Het principe is dit: we maken een raster, een stramien, waarin we met lichtjes de binaire code weergeven voor de decimale, digitale cijfers van een klok, in uren, minuten en seconden: 12 53 36, het is twaalf uur, 53 minuten en 36 seconden.
Elk van die cijfers afzonderlijk geven we nu binair weer, dus in twee posities, niet met 1 en 0, maar met lichtje aan (=1), lichtje uit (=0).
Eens proberen? Eerst met 1 en 0.
1 = 01 2 = 10
of met de lichtjes:
1 = uit aan 2 = aan uit
Als we nu een rooster maken voor de zes decimalen van de digitale klok (uu mm ss), dan merken we dat we voor de eerste decimaal van de uren maar twee posities nodig hebben, want dat kan alleen maar 1 of 2 zijn, er 12 uren in een dag, als we de uren na 12 terug tellen als 1, 2, 3; als we een 24-urenklok nemen, klopt het ook: 13, 14, 15 24. We hebben in de eerste kolom enkel 1 en 2 nodig.
De tweede digit gaat van 0 tot 9 (zoals 19 uur, 20 uur), dus hebben we twee paren nodig, vier posities.
Voor de derde digit is het een beetje vreemd, want met de minuten zitten we in een zestigdelig stelsel, er zijn 60 minuten in een uur. De hoogste waarde van de eerste digit van de minuten is dus 6 en daarvoor heb je, denk aan ons beginschema, slechts drie posities nodig, en geen vier want de eerste zijn telkens 0.
De vierde digit is weer een volledige, dus van 0 tot 9, dus twee paren, vier posities.
Voor de seconden is het het zelfde als voor de minuten: van 0 tot 60, dus drie voor de eerste digit, vier voor de tweede.
Dat ziet er dan zo uit:
u u m m s s
O O O
O O O O O
O O O O O O
O O O O O O
Dat is het lege rooster, nu moeten we het nog invullen. We gebruiken O voor licht uit, en ¨ voor aan. Eerst de uren, bijvoorbeeld 12 uur? Dat is 1 en 2, dus binair 01 en 10, of uit-aan en aan-uit, we schrijven van boven naar onder en van links naar rechts:
O ¨ ¨ O
Zie je het? In de eerste kolom zie je 01, dus één, in de tweede 00 10, dus twee, naast elkaar 12. Nu een volledige uuraanduiding voor 12:53:36
u u m m s s
O O O
O ¨ O O ¨
O ¨ O ¨ ¨ ¨
¨ O ¨ ¨ ¨ O
De uren zijn dezelfde als in het voorbeeld daarnet; dan de minuten: eerst (0)1 01, dat is 5, dan 00 11 dat is 3, naast elkaar 53; en dan de seconden: (0)0 11 is weer drie, 01 10 is 6. Simpel, maar dan moet je wel de binaire voorstellingen van buiten kennen of telkens opnieuw narekenen en dat is nu eenmaal iets dat we niet gewoon zijn.
Maar er is een achterpoortje! Een simpel trucje helpt je om die binaire schrijfwijze heen, zodat je de klok gemakkelijk kan lezen en zo de indruk geven dat je vlot binair kan lezen Kijk eens naar deze voorstelling van onze klok:
u u m m s s
8 O O O
4 O ¨ O O ¨
2 O ¨ O ¨ ¨ ¨
1 ¨ O ¨ ¨ ¨ O
We hebben in de eerste kolom de reeks 1 2 4 8 toegevoegd en dat laat ons toe snel te converteren naar decimaal, en wel zo: je telt in elke kolom gewoon de lichtjes op met de waarden die aan het begin van de rij staan; als het lichtje brandt tel je op, als het uit is niet, natuurlijk.
Dus: in de eerste kolom van de uren heb je een lichtje op de rij van 1, dus 1; in de tweede kolom een lichtje in de rij van de 2, dus 2; in de minutenkolom eerst 1 en 4 dus 5, dan 1 en 2 dus 3; bij de seconden 1 en 2 dus 3, dan 2 en 4 dus 6, naast elkaar 12:53:36.
En dat is het!
Bekijk nog eens de twee voorstellingen. In de eerste had je een vrijwel onleesbaar geheel van lichtjes in zes kolommen en vier rijen. In de tweede voorstelling met de help-rij, kan je meteen (of toch bijna meteen, metwee dus, of binair ) het uur digitaal aflezen. Ja, toch?
Er zijn mooie binaire klokken, ik bedoel toestellen, kastjes met lichtjes dus (foto), te koop voor ongeveer 40, zoek maar eens met Google. Je kan ook een binaire klok op je scherm toveren, ook dat vind je met Google, maar Google zelf heeft er ook een, die je in de Google desktop kan plaatsen. Ga naar gadgets toevoegen, zet de taal op Engels en zoek binary clock, druk op toevoegen en je bent de trotse bezitter van een gratis binaire klok, ze staat meteen ook juist want ze past zich aan aan de klok van je PC.
Categorie:wetenschap Tags:wetenschap
27-01-2013
Aforisme
Wat onze hoop en onze verlangens opwekt, is het bewustzijn
van mogelijkheden. Hoe meer we ervan verwachten, en
hoe meer voor de hand liggend de vervulling lijkt, hoe groter ons verlangen, maar ook onze frustratie wanneer
de vervulling verhinderd wordt en uitblijft. Hoop doet leven, wanhoop doodt.
In de winterse tuin zie ik de zangvogeltjes druk doende:
mezen, het roodborstje, het winterkoninkje, merels, maar ook bosduiven, Turkse
tortels, eksters ook en Vlaamse gaaien.
Vooral bij de kleine zangvogels valt het me nu op dat het
geen krachtige langeafstandsvliegers zijn. Ze doen korte, zenuwachtige trajecten
en halen acrobatische toeren uit binnen een zeer beperkte ruimte.
Met het warme weer van een week geleden, zag ik
herhaaldelijk grote vluchten eenden in de lucht, blijkbaar vervroegd weggelokt
uit hun winterresidentie in het zuiden. Dat zal nu wel tegenvallen, als ze in
het barre noorden arriveren nu de winter daar pas begint. Maar het viel me op
dat die trekvogels op een heel andere manier vliegen: statig, efficiënt,
moeiteloos, ze kunnen het zo duizenden kilometers uithouden. Ze komen overal:
in Afrika en aan de Noordkaap en ze begeven zich naar die plekken waar ze zich
het best voelen, nadat ze zich tijdelijk verwijderd hebben uit veranderlijke omstandigheden
die hen niet liggen.
De meesjes zijn het hele jaar hier. Ik heb de indruk dat hun
hele korte leven zich afspeelt onder mijn ogen, hier in onze tuin. Ze kunnen
vliegen, misschien zelfs ver, als ze dat zouden willen, maar ze dartelen hier
maar rond zonder grote geografische ambities. Ze zoeken en vinden hun voedsel en
hun partners binnen een zeer beperkt territorium, ze leven en sterven op een
gebied dat misschien niet groter is dan onze tuin.
Je hebt ook mensen die er voortdurend opuit trekken. Zelfs
in het weekeind zitten ze niet stil, maar begeven zich frenetiek naar allerlei
evenementen of naar een tweede verblijf. Elke vakantie betekent een obligate
vlucht naar warmere of koudere streken, vaak aan de andere kant van de wereld. Ze
verzamelen mileage zoals anderen
(vroeger) Artispunten. Velen dromen van een permanent verblijf in het zuiden.
Anderen zijn honkvast, niet uit hun kot te krijgen.
Als ik terugdenk, dan stel ik vast dat mijn territorium altijd
heel erg beperkt was. Op enkele uitzonderingen na heb ik mijn hele leven
doorgebracht op enkele vierkante kilometers. De afstand van thuis naar het werk
was beperkt en binnen die grenzen speelde ook de rest van mijn leven zich af.
Nu ik gepensioneerd ben, is dat nog veel meer het geval. Vaak kom ik de hele
week zelfs het huis niet uit, zoals nu, met de weinig uitnodigende temperaturen
en de sneeuw en het ijs op straat.
Je maakt gebruik van wat er in de omgeving is, en wat er niet
is, dat doe je zonder. Je leert leven met het plaatselijke aanbod, zoals de
meesjes. Je gaat niet op zoek naar warmere streken om te paren en te broeden,
en je ontvlucht de koude niet door seizoenmigratie zoals de eenden. In andere
omstandigheden zou je anders leven, maar je zoekt geen andere oorden op, je stelt
je tevreden met waar je bent, je past je aan en maakt er het beste van.
Men vliegt met de vleugels die men heeft. Sommigen hebben de
behoefte om hun vleugels ruimer te spreiden en de verre horizonten van onze
aarde te verkennen. Ik niet. Ik beweeg mij in die andere, grenzeloze ruimte die
in ons ligt.
Categorie:natuur Tags:levensbeschouwing
13-01-2013
Spelen
Spelen. Toen ik klein was, was dat mijn eerste zorg. Al het
andere was een hinderpaal en uitstel in afwachting van de verrukking van het
spel, dat zich meestal situeerde in de wereld van mijn rijke verbeelding, maar
dan wel voluit gespeeld zoals in het theater, met dialogen met gefingeerde
gesprekspartners. Ik speelde bijna altijd alleen. Als er anderen bij betrokken
waren, ging het onvermijdelijk fout.
Volwassen worden betekent afscheid nemen van het spel. Er bleef
nog wat sport over, tafeltennis, echt tennis, zwemmen, maar dat is niet echt
spelen, zeker niet als er een competitieaspect bij komt kijken. Toen de
kinderen wat groter werden, speelden we al eens kaart, kleurenwies, maar dat
liep meestal uit op onaangename debatten, en dat was dan dat.
Ik kan me nog nauwelijks de tijd herinneren dat ik nog eens
echt gespeeld heb, en er ook van genoten heb. Lut merkte dat enkele dagen
geleden op, toen ik me nog maar eens aan het afvragen was hoe ik het best mijn
avonden zou vullen. Zij speelt graag: kruiswoordraadsels en dat soort dingen,
puzzels, tangrams, zelfs haar artistiek werk heeft soms veel van een spel.
Bij mij is het allemaal zo ernstig Een bezigheid moet voor mij
het liefst zinvol zijn en verantwoord, verrijkend, uitdagend en zo mogelijk ook
nog belangrijk. Niet dat ik daar geen plezier aan beleef, integendeel! Ik kan
intens genieten en ontroerd zijn tot tranen toe, van geluk of verdriet, al
naargelang. Ik kan dus niet zeggen dat ik het spelen mis, helemaal niet. Zelfs
het lezen van een roman of een detectiveverhaal, wat je als een soort spel zou
kunnen beschouwen, trekt me niet meer aan. De verbeelding van anderen kan me
niet meer boeien. Vroeger wel: rond mijn vijfentwintigste heb ik honderden SF-stories
gelezen. En als student was ik letterlijk In de ban van de Ring (Tolkien). Toen
ik op pensioen ging, ben ik detectiveverhalen beginnen lezen, P.D. James, Ed McBain,
ik heb er alles van in huis, net zoals van John Le Carré. Maar het zegt me niet
veel meer.
Ik heb me verdiept in meer wetenschappelijke literatuur: de
evolutieleer, sociobiologie en evolutionaire psychologie, neurowetenschappen,
filosofie, theologie, de Verlichting, Spinoza. Dat is nu mijn dagelijkse
bezigheid, van de vroege morgen tot ik ga slapen. Ik lees, schrijf, vertaal,
correspondeer, zoek van alles op... Het vult mijn dagen, met korte onderbrekingen voor licht
huishoudelijk werk. Zelfs mijn middagdutje komt er meestal niet meer van. Soms
werk ik zeer intens, uren aan een stuk door, tot mijn ogen beginnen te
protesteren en ik overal steken en krampen krijg. Dan moet ik wel stoppen, even
toch
Ik weet het, het is een eenzijdig leven. Maar is dat niet
voor ongeveer iedereen zo? Ik heb mijn draai gevonden, ik ben tevreden met wat
ik doe. Ik voel me goed in mijn huis, samen met Lut. We genieten van wat we
doen en van het vredig samenzijn. Ik kan me geen mooiere ouwe dag voorstellen.
Onze septische put is vol. Na lang uitstellen heb ik een
firma in de buurt opgebeld en nu is het zover: morgen komen ze de put ledigen.
Dat is nu het grote verschil met ons koningshuis, zie.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
02-01-2013
keuzes maken
De economie is veel te ingewikkeld geworden dan dat jij en
ik ze nog zouden kunnen begrijpen. Maar laten we toch eens proberen om enkele basisprincipes
te onderzoeken.
Wanneer wij in de supermarkten en shopping centers
rondlopen, worden we overstelpt door de veelheid en verscheidenheid van het
aanbod. Voor elk product, ook voor de basisvoorzieningen, hebben we een zeer
ruime keuze, met verschillende prijzen en kwaliteiten. Dan vragen we ons wel
eens af: moet dat nou? Heeft dat zin?
Maar wat willen we dan? In feite dit: dat er één soort is,
van een behoorlijke kwaliteit, in een handige verpakking, voor een redelijke
prijs. Dat zou ons de moeite van het vergelijken besparen. Het zou ook veel
gemakkelijker zijn voor de producent en de verkopers. Iedereen tevreden dus.
Waarom dan niet? Waarom al die verschillende prijzen, formaten, verpakkingen,
soorten en kwaliteiten?
Laten we eens veronderstellen dat we van alles één model
zouden hebben. Boter, melk, mineraalwater, aardappelen, pasta, kip, confituur,
noem maar op. Maar dan moet er een instantie zijn die dat allemaal regelt, de
staat bijvoorbeeld. Die gaat dan bepalen aan welke vereisten elk product moet
voldoen en zal ook de prijs bepalen en zorgen dat er voldoende voorraad is, en
geen overschotten. Prima! Een hele vereenvoudiging. Geen reclame meer, geen
bonnetjes, geen promoties; blindelings aankopen zonder aarzelen of vergelijken
Waarom niet?
Omdat er in een dergelijk systeem van alles kan verkeerd
gaan. De staat heeft dan alles in handen, bepaalt alles, van hoog tot laag, van
het begin tot het einde. Iedereen werkt dan in dienst van de staat. Ook daar
gaat het er heel rationeel aan toe: iedereen krijgt hetzelfde werk en hetzelfde
loon, met aanpassingen aan de elementaire behoeften: een gezin met kinderen
krijgt meer loon naargelang het aantal kinderen en een ruimere woning. Maar een
arts krijgt geen hoger loon dan een vuilnisman. Waarom ook? Iedereen werkt toch
om te werken, niet om geld te verdienen, dat krijgt men zo, genoeg om alles te
kopen wat men nodig heeft en de rest is gratis. Iedereen gelijk.
Wij hebben gezien dat men dergelijke experimenten heeft
uitgeprobeerd, op grote en kleinere schaal. Denk aan het communisme, in
Rusland, Cuba, Vietnam, Cambodja, Noord-Korea, Albanië, Oost-Duitsland
Waarom is het telkens mislukt, niet een klein beetje, maar
faliekant en dramatisch?
Blijkbaar voelt een mens zich niet goed in een dergelijk
systeem. Let wel, er zijn heel positieve aspecten aan. Als alles in principe
voor iedereen toegankelijk is, zoals onderwijs, ziekenzorg, kunst en cultuur,
maar ook huisvesting, voedsel, drank, kledij dan is dat in principe
fantastisch, natuurlijk. In principe. Want alles hangt af van de
beschikbaarheid van alles, en van de kwaliteit van alles. En daar loopt het
goed fout.
De staat, dat is een log mechanisme, waar eenvoudige mensen
zoals jij en ik belangrijke beslissingen moeten nemen met enorme gevolgen,
aangezien het telkens gaat om basisvoorzieningen voor de hele bevolking. Als er
iets mis gaat in het complexe proces, dan is er niets om op terug te vallen.
Als die ene fabriek die toiletpapier maakt op een dag afbrandt, dan is er geen
toiletpapier, bij manier van spreken. Als de fabriek die velgen maakt voor
fietsen niet goed afgesproken heeft met de fabriek die de banden maakt, dan
zitten we met een probleem. Als de oogst mislukt, en oogsten mislukken al eens,
dan is er hongersnood. Enzovoort.
Gevolg: er is voortdurend van alles te kort en teveel, en de
onderdelen passen niet op elkaar.
Er is ook een probleem met de kwaliteit. Een basisproduct is
precies dat, en niets meer. Ergens beslist iemand over de kwaliteit van het
toiletpapier, en dat is dat: iedereen heeft dat toiletpapier. Niet het best
mogelijke, maar een goed gemiddelde. Maar de fabriek die het moet maken is ook
maar van een gemiddelde kwaliteit. En de mensen die er werken ook. Er is geen
enkele reden waarom ze harder zouden werken, of zorgvuldiger. Ze hoeven niet na
te denken over het productieproces, over de verbetering van het product: alles
is voor hen beslist van hogerhand. Gaat het verkeerd? Het is niet hun schuld,
maar die van de overheid, en die moet het dan maar oplossen. Bij gelegenheid.
Maar die overheid bestaat ook uit een goed gemiddelde, en ook zij hebben geen
enkele reden om harder of beter te werken. Er is ook niets aan verdiend, voor
niemand: je wordt niet beter betaald als je harder of beter werkt: iedereen
gelijk, weet je wel?
We hebben het zien gebeuren: wat in principe een
arbeidersparadijs moest worden, werd een hel. Al wat kon verkeerd gaan, deed
dat ook, en hoe. De mensen die moesten beslissen waren onbekwaam in het beste geval,
en sadistische megalomane én onbekwame dictators in het slechtste geval, wat
dan ook nog het vaakst voorkwam, en niet toevallig natuurlijk. Wanneer niet de
beste mensen aan bod komen, zijn het uiteindelijk de slechtste, de minst
scrupuleuze, de meest machtsgeile, de meest onbeschaamde en onbeschofte.
Er is ook een ander systeem, dat spontaan ontstaan is en
elke dag nog spontaan ontstaat. Er is blijkbaar behoefte aan toiletpapier.
Tussen haakjes: dat is een recente behoefte, zelfs bij ons; ik herinner me
levendig dat wij het als kinderen zonder deden en ons moesten behelpen met het
papier van kranten en tijdschriften. In grote delen van de wereld is dat nog zo.
Maar goed, hier bij ons is er dus nood aan toiletpapier; als het er plots niet
meer zou zijn, dan was dat een echte crisis. En dus zijn er mensen die daarop
inspelen. Ze maken toiletpapier en verkopen dat. Het beste toiletpapier zal ook
het meest succes hebben, als het ten minste betaalbaar is. En wat is het beste
toiletpapier? De meningen zijn verdeeld En dus zal men verschillende soorten
maken, voor elk wat wils. Ook een goed gemiddelde, met een goede
prijs-kwaliteitverhouding. Voor hetzelfde geld kan men roze, blauw en groen
papier maken, dus waarom niet? En in een aantrekkelijke verpakking, en in
verschillende hoeveelheden enzovoort, bekijk het aanbod eens. Als er teveel
geproduceerd wordt, zal de producent met overschotten zitten, en dus de
productie afbouwen, tot men weer verkoopt. Als er tekorten zijn, zal een andere
producent inspringen. En beginnende producenten zullen proberen om de markt te
veroveren met een nieuw concept, of een goedkoper product, dat even goed is of
nog beter, dank zij een beter productieproces, een modernere fabriek, betere
knowhow, beter opgeleid personeel, of beter betaald personeel, dat dan harder
en beter gaat werken
Je ziet het zo gebeuren: men zoekt naar de beste manier om
het beste product te maken en het ook te verkopen. En de klant is koning: hij
of zij koopt je product, of net niet. De klant is veeleisend, want hij en zij
kan kiezen. Dat is de markteconomie, en die is niet aangestuurd door
bureaucraten van de staat, maar door de economie zelf: vraag en aanbod. Dat is
de motor voor een spectaculaire verbetering van de levensomstandigheden in e
laatste tienduizend jaar. Iedereen zoekt zijn eigen voordeel, maakt zijn eigen
compromissen, gaat zich te buiten aan dwaze uitgaven, of stelt zich tevreden
met een goed gemiddelde, of doet helemaal niet mee aan sommige gekten.
Neem nou kattenvoer. Toen ik jong was, was er geen kattenvoer,
en toch waren er katten, en ik heb niet de indruk dat er nu meer katten zijn
dan toen. Maar in de supermarkt zijn er nu hele afdelingen met niets dan
kattenvoer, in een ongelooflijk aanbod van soorten en kwaliteiten, en van alle
prijzen. Wij hebben geen kat, maar toch (of precies daarom) ergeren wij ons aan
dat enorme aanbod. Is dat terecht?
Het hangt ervan af. Vanuit een economisch standpunt is er
niets mis met kattenvoer, noch met het enorme aanbod. Op een dag is er een gewiekste
kerel of dame geweest die dat gat in de markt gezien heeft en die het eerste
kattenvoer heeft aangeboden. En dan was er een andere die beter voer, of
goedkoper aanbood. En een die hetzelfde voer goedkoper kon produceren.
Enzovoort. En dan de reclame nog, en voor je het weet, staat er meer kattenvoer
in de winkel dan babyvoedsel.
Een schande? Niet vanuit economisch standpunt. Daar is alles
wat verkoopt ook goed. Moreel gezien dan? Niemand is verplicht kattenvoer te
kopen. Als wij het kopen, dan is dat omdat wij dat willen, omdat we denken dat wij
er goed aan doen, voor onszelf en voor onze katten.
Waarom zijn zoveel mensen dan toch geschandaliseerd door al
dat kattenvoer?
In onze economie produceren we wel meer overbodige zaken.
Neem nu vuurwerk. Dat is er altijd al geweest, ik herinner me fantastisch
vuurwerk op de laatste dag van de jaarlijkse kermis, dan kwam de hele stad
kijken, met veel oooh en aaahs, vooral bij de apotheose, den bloemekee, zoals
wij zeiden, een volksetymologie voor het Franse bouquet. In een
speelgoedwinkeltje kon je ook voetzoekers kopen, maar die hadden maar weinig
succes, het was meer een kwajongensstreek, en er waren meer aantrekkelijke
zaken om je geringe zakgeld aan te verdoen, zoals snoep
Met Nieuwjaar was het een pandemonium van vuurwerk, van in
de vroege avond tot lang na middernacht, iedereen leek eraan mee te doen. Geef
toe: het is nergens voor nodig, het is pure geldverspilling. En toch doen we
het. We gaan ook op reis, we drinken cava, champagne en prosecco en wijn en
bier, we eten kaviaar en kreeft We zijn wel heel ver van de gedwongen soberheid
van het communisme. We leven in luxe, weelde en overdaad.
Het is precies daar dat het schoentje wringt. Niemand wil
het communisme, dank je wel, zelfs de socialisten willen dat niet (al is het
wel de grond van hun ideologie, dus toch maar uitkijken ). Maar er zijn wel
meer en meer mensen die vinden dat het een beetje de spuigaten uitloopt met het
ongebreideld aanbod. Maar ligt het probleem bij het aanbod? Als iemand een
product aanbiedt dat niemand wil, dan zal dat niet lang duren. Dus moeten we
ervan uitgaan dat als iets succesvol is, het ook aan een behoefte, een nood of
een verlangen beantwoordt.
Het grootste deel van mijn leven heb ik zonder GSM of
mobieltje doorgebracht en ook nu nog gebruik ik het toestel dat ik heb zo goed
als nooit, de rekeningen die ik krijg, zijn meestal 0 euro, en nooit boven de 1
euro per maand. Maar de markt voor die toestellen en voor het gebruik ervan is
wel spectaculair. Miljarden mensen bellen elkaar dag en nacht en sturen elkaar voortdurend
boodschappen. Het toestel heeft dus een behoefte gecreëerd, zo lijkt het wel.
Ik weet het niet. Mij lijkt het veeleer zo te zijn dat het
toestel aan een verlangen beantwoordt, namelijk om te allen tijde met elkaar te
kunnen communiceren, onder alle omstandigheden, iets waartoe we niet in staat
zijn zonder technische hulpmiddelen. Het is dus een verbazingwekkende uitbreiding
van mogelijkheden die we vanzelf hebben. Aanvankelijk was dat zo duur dat enkel
professionele gebruikers zich daar voordeel konden mee doen. Door de
massaproductie en, inderdaad, de vrije markteconomie zijn de toestellen en de
diensten echter zo goedkoop geworden, dat niemand nog aarzelt om zich er eentje
aan te schaffen. Het is zon geringe investering dat men er niet meer bij
stilstaat. Het is een evident attribuut van de mens geworden. Zoals de auto, de
fiets, de tv, de computer, wapens, eetgerei, kleren, brillen, tand- en andere prothesen,
wc, centrale verwarming, microgolfoven, koelkast en diepvries enzovoort
enzovoort enzovoort.
En zo biedt onze wereld alles aan wat men maar kan bedenken.
Dat is het resultaat van de vrije markteconomie, of van het kapitalisme, het
systeem waarbij iedereen probeert om het zo goed mogelijk te hebben, op welke
manier dan ook en met welke middelen dan ook. De prijs van een product wordt
niet bepaald vanuit morele overwegingen, maar vanuit economische. Niet de
overheid bepaalt het aanbod of de prijs, maar de economie, met andere woorden,
wijzelf. Wij maken zelf onze wereld, door de keuzes die wij maken. Dat we daarbij
beïnvloed zijn door het aanbod en door onze omgeving, dat is nogal wiedes. Maar
uiteindelijk bepalen wij zelf wat wij met dat aanbod doen: het aanvaarden en er
de prijs voor betalen, of niet.
Als we dus verontwaardigd zijn over de excessen van onze maatschappij,
dan doen we er goed aan het alternatief te overwegen. Willen we het ook zonder
dat enorme aanbod doen? Met voor alles een goed gemiddelde? Met schaarste en
hongersnood, slechte kwaliteit, corruptie en sociaal misbruik, bureaucratische
onbekwaamheid, staatsinmenging in ons privéleven, lethargie en cliëntelisme? Zeg
niet dat ik overdrijf: we hebben het gezien en we zien het vandaag nog steeds
om ons heen.
Als ik moet kiezen, en het is een keuze waaraan niemand
ontsnapt, dan word ik verscheurd. Mijn moreel aanvoelen dwingt me om te dromen
van een Utopia waar iedereen gelijk is en vrede neemt met sobere voorzieningen
die ons in staat stellen om te overleven in vrede en in een innige vereniging
met elkaar en met de natuur. Maar de geschiedenis leert ons dat utopia letterlijk moet genomen worden:
oe-topia, nergens in het Grieks. Het arbeidersparadijs bestaat niet.
En dus blijft er enkel dat ander alternatief over: de
vrijemarkteconomie en het kapitalisme, met de excessen. Ik weet het: de staat
grijpt toch in, vooral om de excessen te vermijden. Maar de fundamentele keuze
moet toch gemaakt worden: vrijheid of staatsdirigisme, daarover gaat het
uiteindelijk. En nee, er is geen derde weg, geen gulden middenweg.
Wij kunnen misschien dromen van een pastorale idylle in het
hart van Afrika, maar daar is geen idylle, enkel The Heart of Darkness. Laten we ons geen illusies maken: de hele
wereld droomt ervan te leven zoals wij. Als men de mensen vrij laat kiezen, dan
kiezen wij voor onze moderne consumptiemaatschappij, met alles erop en eraan.
Als we dus nog eens de neiging voelen om te kankeren over
alles wat zo verfoeilijk, immoreel en onrechtvaardig, kortom zo onmenselijk is in
onze wereld, laten we dan bedenken dat de mens is zoals hij en zij is, en niet
zoals wij vinden dat ie moet zijn. Als we vrijheid willen, moeten we de
excessen erbij nemen, ze horen er net zo bij als de kerkers en de goelags bij
het communisme en de concentratiekampen bij het nationaal-socialisme.
Als ik moet kiezen, zei ik, dan is mijn keuze gauw gemaakt.
En als bij de volgende verkiezingen een of andere bevlogen moralist komt zeggen
dat de maatschappij dringend helemaal hervormd moet worden en dat hij een model
klaar heeft, dan weet ik meteen ook op wie ik niet moet stemmen.
Categorie:levensbeschouwing Tags:maatschappij
30-12-2012
De avonden
Gisteren had ik de hele dag voor het computerscherm
doorgebracht, zoals het mij wel vaker vergaat. Je leest, je schrijft, je kijkt
iets na, zoekt iets op, schrijft nog meer, er komen e-berichten binnen (ik zoek
naar een goede vertaling van e-mail), je beantwoordt die, je haakt in op een
discussie op Facebook, je luistert continu naar de internetradio en naar je
eigen cds en voor je het weet is het tijd om het avondeten klaar te maken.
Lut kijkt graag naar het nieuws. Sinds ik de VRT heb
afgezworen, kijken we naar het VTM-nieuws en het valt ons op dat de zo
vaakgeroemde objectiviteit en degelijkheid van de VRT een mythe is: op geen
enkel ogenblik moet de verslaggeving en presentatie op VTM onderdoen voor de
VRT.
Indien ik alleen zou zijn (een lot dat ik mezelf noch iemand
anders geenszins toewens), zou ik wellicht niet naar het nieuws kijken. Ik kan
het missen, en dat is al een voldoende reden. Bovendien erger ik me voortdurend
aan wat we aangeboden krijgen. Moorden, diefstallen en overvallen, branden,
ongevallen, bedrijfssluitingen, burgeroorlog en militaire interventies,
economische crisis, werkloosheid en armoede, ziekten en epidemieën, droogte en
overstromingen en nog veel meer onheil en zwartgalligheid. De enige afwisseling
bieden beelden van ongehoorde luxe en ontspanning, inclusief de sport. Nee,
laat maar, voor mij hoeft het al lang niet meer, ik weet onderhand hoe het er
in de wereld aan toe gaat.
Na het nieuws duikt Lut in haar geliefkoosde avondlijke
bezigheid: een boekje met puzzels, doorlopers, kruiswoordraadsels,
cryptogrammen en dies meer. Af en toe stelt ze me op de proef met een vraag,
meestal over de antieke mythologie, over een Latijns woord of iets uit de muziek.
Soms weet ik het meteen, maar steeds vaker moet ik vaststellen dat ik het ooit
geweten heb, dat ik het zou moeten weten, het ligt zelfs op de punt van mijn
tong, maar het komt niet. Ik weet wat ik zoek, soms overduidelijk, bijvoorbeeld
de naam van een persoon, een auteur, ik zie hem voor me, ik kan de titels opnoemen
van de boeken die hij of zij geschreven heeft Maar de naam? Noppes. Gelukkig
is er Google en met enkele hints staat het weer duidelijk voor me: Simon
Schama! Hoe kon ik het vergeten! Maar als ik huisgenoten of kennissen om hulp
vraag: je weet wel, dinges, die dat boek geschreven heeft over de Franse
Revolutie en de Gouden Eeuw in Nederland, die in de New Yorker schrijft, en
cultuurprogrammas maakt en presenteert op de BBC , dan weten ze het ook niet,
ze hebben zelfs nog nooit van Simon Schama gehoord. Zij kennen hem niet, ik
wel, maar ik kan niet op zijn naam komen. Het resultaat is hetzelfde.
Wanneer Lut zich verliest in de meanders van haar
cryptogrammen, begint voor mij wat de laatste tijd het meest frustrerende,
irriterende en ongelukkige deel van de dag is. Nog meer schrijven en nog meer lezen,
en nog meer op het computerscherm staren? Naaah, toch maar niet als eerste
keuze; de laptop blijft in de tuinkamer.
En dan begint het zappen. Sinds enige tijd heeft Telenet
zijn programmagids in een nieuw kleedje gestoken. Het grote verschil lijkt me
hierin te bestaan dat ik de lettertjes van de tekst niet meer kan lezen. Met
mijn trifocale brillenglazen moet ik proberen om het smalle strookje voor de
tussenafstand te passen, maar zelfs daarmee lukt het me niet; het is meer
gissen dan lezen en als ik het echt wil weten, moet ik een onderwerp selecteren
en de details lezen, maar die zijn in even kleine letters gezet
Meestal zijn al mijn inspanningen om iets interessants te
vinden echter vruchteloos. Reeksen bekijken we niet, de meeste films hebben we
al herhaaldelijk gezien, de documentaires zijn ook vaak herhalingen van BBC of
National Geographic. En dus eindigt mijn verkenning van het aanbod gewoonlijk met
een diepe zucht en schakel ik over naar de muziekzender Mezzo, die echter ook
veel, heel veel herhalingen brengt, of naar een radiostation met klassieke
muziek zonder commentaar. Heb dan al zon ruim aanbod, waarvoor je tenslotte
een hoop geld betaalt, en dan luister je nog gewoon naar de radio. We hebben
zelfs een schotelantenne met decoder, dus nog eens honderden zenders meer, en
nog altijd niets dat me kan boeien.
Ik heb ook een aardige verzameling dvds, vooral muziek:
operas en andere grote werken, ook wat kamermuziek, maar ook enkele films,
klassiekers vooral, en enkele tv-series van de BBC, zoals BridesheadRevisited en
enkele verfilmingen van Le Carré. Maar dat is allemaal vrij zwaar spul, en na
een dag intellectuele arbeid (zo mag ik mijn bezigheid wel noemen, vind ik) ben
ik op zoek naar ontspanning. Tevergeefs. Ik ben te veeleisend, natuurlijk: ik
verwacht van mijn ontspanning dat ze van hetzelfde niveau is als mijn
inspanning. Dom van mij, blijkbaar.
En dus neem ik toch maar weer een boek vast, met klassieke
muziek op de achtergrond. Maar ik merk dat mijn ogen vermoeid zijn en ook mijn
brein: vanaf negen uur gaat het er niet meer zo vlot in, aan het einde van een
paragraaf of een bladzijde merk ik dat ik niet meer weet wat ik nu precies net gelezen
heb, en moet ik opnieuw beginnen, maar vaak met hetzelfde resultaat.
Mijn avonden zijn dus een probleem, en dat is jammer. Het is
gezellig in huis, we hebben alles wat we kunnen verlangen, en toch vind ik mijn
draai niet. Ik heb het probleem al herhaaldelijk met Lut besproken en ook
enkele vrienden om raad gevraagd, maar blijkbaar is het geen algemeen probleem,
eerder iets dat het gevolg is van mijn eigen situatie, belangstelling en
dagindeling. Zeker, bijna iedereen in mijn omgeving klaagt over het tv-aanbod,
en iedereen vindt ook dat ik al veel te veel achter het computerscherm zit of
met mijn neus in de boeken. Maar wat dan wel?
Ik zou graag biljarten, maar dan het echte biljarten, geen
pool of snooker of tabbiljart, maar carambole, met alleen maar twee witte en
één rode bal. In de wijde omgeving is er echter geen enkel café waar je nog
zoiets vindt, enkel in Leuven, maar dat is dan ingenomen een club, en ik kan
helemaal niet biljarten, dus daar kan ik ook niet terecht.
Fitness trekt me ook niet aan. Ik zou het wel kunnen
gebruiken, want mijn conditie is verre van optimaal, maar ik kan het niet
opbrengen om fysieke inspanningen te leveren enkel en alleen voor de inspanning
en het resultaat daarvan voor mijn gezondheid. Ergens heen fietsen, naar de
apotheker of de bank of een winkel, dat wel, maar zomaar gaan fietsen? Ik heb
het nog nooit gedaan, denk ik en ik ben het ook niet van plan. Te voet naar de
apotheker en zo? Geen probleem. Maar zomaar gaan wandelen, dat is al wat anders.
Nochtans zou het goed zijn voor mijn suikergehalte, mijn pancreas is aan het
insluimeren, ik zit aan de grens van ouderdomsdiabetes, en veel minder suikers
innemen dan ik nu doe lijkt wel onmogelijk.
Laten we er maar van uitgaan dat ik s avonds thuisblijf. Maar
waarom me ergeren aan het feit dat er niets is op tv? Dan ga ik ervan uit dat
er iets zou moeten zijn dat ik goed vind en waarvan ik achteraf geen spijt heb
dat ik er heb zitten naar kijken. Maar waarom zou dat zo zijn? Het is niet
omdat er tvs zijn dat er ook ononderbroken goede programmas zijn. Cicero
zei het al, en Spinoza herhaalde het: het goede is zeldzaam; het goede is
blijkbaar veeleer de uitzondering dan de regel.
Dus toch maar het programmaoverzicht bekijken en tussen het
waardeloze zoeken naar de naald in de hooiberg: een programma dat me helemaal
bevredigt. Lukt dat niet, dan toch maar iets lezen, misschien iets dat niet zo
zwaar op de hand is, maar mijn evaring is dat ik dat dan na enkele bladzijden
weer wegleg: waarom mijn tijd verdoen aan ijdel getater? Goede muziek
beluisteren, op Mezzo of de radio, of mijn dvds en cds. En toch maar de
laptop bij de hand nemen, al begint het stilaan op een verslaving te lijken.
Gisterenavond heb ik nog eens, in arren moede, naar een
thriller gekeken: Shooter. Ik heb hem
zeker al drie keer gezien, en toch ben ik blijven kijken, terwijl ik wat men te
zien krijgt ten stelligste afkeur: cynisch brutaal geweld door de overheid en
door de held, moord en brand en genocide, corruptie, complottheorieën, noem
maar op, al de bekende ingrediënten. Zo is de wereld niet, en als hij zo is,
dan wil ik het niet eens weten. Ik keur dergelijke films ten zeerste af, en
toch heb ik zitten kijken, met het gevolg dat ik natuurlijk niet kon inslapen
met al die te onrecht opgewekte adrenaline in mijn lijf Nog iets dat ik dus
wil afzweren. En nog een beperking van de mogelijkheden, want er is elke avond
ten minste één thriller op tv.
Film, theater, restaurantbezoek, live muziek, quizavonden,
kooklessen, taekwondo of bloemschikken het spreekt me niet aan.
Ik heb enkele jaren geleden geprobeerd om een maandelijkse
gespreksgroep op te starten rond levensbeschouwing en atheïsme, maar dat is
vrij snel op niets uitgelopen. Ik heb aansluiting gezocht bij de georganiseerde
vrijzinnigheid, maar ook dat bleek een fiasco.
Lieve lezer, ik weet niet of je jezelf herkent in mijn
verhaal, maar ik vermoed dat er wel raakpunten zijn. Het is een luxeprobleem:
we hebben het te goed, we weten niet wat doen met onze vrije tijd. En het
aanbod dat er is, wijzen we af, elk om zijn of haar eigen redenen. Ik zie niet
onmiddellijk één afdoende oplossing om al mijn avonden zinvol te vullen, het
zal nog wel even zoeken zijn. Maar de eerste stap is gezet: ik ben me bewust
dat er een probleem is. Socrates heeft ons geleerd dat dat het begin van de
wijsheid is.
Categorie:levensbeschouwing Tags:maatschappij
17-12-2012
In den beginne...
Laten we vanaf het begin beginnen.
Het heelal, dat is letterlijk alles wat er is, is volgens
onze beste wetenschappelijke inzichten meer dan 13 miljard jaar geleden
ontstaan. Het was een bijzonder explosieve gebeurtenis, waarbij onvoorstelbaar
veel energie en massa vrijkwam. Nu, zoveel later, heeft het heelal een aantal
vormen aangenomen die naar onze menselijke maatstaven nogal stabiel zijn.
Anderzijds zijn er ook nog altijd spectaculaire gebeurtenissen van enorme
omvang, die wij af en toe te zien krijgen lang nadat ze ver van ons weg
plaatsvonden. En er zijn ook zeer fundamentele verschijnselen die we nog niet kunnen
verklaren en die nochtans bepalend zijn voor de werking van het universum.
Er is in de hele geschiedenis van het heelal niets dat ons
ertoe aanzet om te denken dat er iets anders aan het werk zou zijn dan alleen
het heelal zelf, dat functioneert volgens onwrikbare wetmatigheden die wij
mensen stilaan ontdekken. Er is dus geen verborgen kracht of persoon of
godheid die alles heeft doen ontstaan en die de loop van de geschiedenis
leidt. Er is geen enkele bedoeling in het universum. Er zijn alleen de neutrale
natuurwetten.
Meteen is ook duidelijk dat uit het universum niet af te
leiden valt of iets goed of slecht is: alles gebeurt nu eenmaal zonder enige
bedoeling, volgens onveranderlijke natuurwetten. Er is geen God die ons op een
of andere manier openbaart wat zijn Wil is en wat hij van ons verwacht.
Dat heeft verstrekkende gevolgen voor de mens. Aangezien op
geen enkele manier uit het universum af te leiden is wat goed en slecht is,
moeten we dat zelf doen, zonder ons op enig gezagsargument te steunen.
Alles wat bestaat, beschikt over mogelijkheden. Die kunnen
zeer beperkt en bijzonder weinig indrukwekkend zijn. Wat wij dode materie
noemen lijkt daarvan een goed voorbeeld, maar is het zeker niet: als wij zien welke
spectaculaire vormen die dode materie kan aannemen, dan maakt ons dat erg
nederig. Wat vermag een mens of zelfs de mensheid tegenover de natuurkrachten?
Maar goed: een mens heeft (in principe) meer mogelijkheden dan een dier, een
plant of een kei, dat is wat ik bedoel.
Aangezien er geen absolute morele normen af te leiden zijn
uit het universum, kan elk wezen op zich alles doen waartoe het in staat is,
zonder dat we daarover een absoluut oordeel kunnen vellen. Om te oordelen heb
je normen nodig, en het universum biedt ons die niet. Elk wezen mag dus alles
doen wat het kan, zonder enige beperking. We kunnen dit ook zo formuleren: elk
wezen heeft het recht om alles te doen wat het kan. Of nog: elk wezen heeft
zoveel rechten als het macht heeft.
Dat is een fundamenteel gegeven, waaraan niet te tornen
valt. Op welke gronden zouden we dat immers doen? Wel, bij nader toezien zijn
er daarover toch enkele belangrijke bedenkingen te maken. Als iemand helemaal
alleen op een eiland zou leven, dan is er praktisch gesproken inderdaad geen
enkele beperking die hij of zij zich dient op te leggen. Of beter nog: als er
slechts één levend wezen was in het hele universum, dan was dat wezen vanzelfsprekend
absoluut vrij. De enige waarde die er dan nog kan zijn, is het leven zelf. Maar
dat is, zoals we weten, een absurde situatie; één levend wezen is onmogelijk,
dat levend wezen komt ergens vandaan en dat ene wezen kan zich alleen ook niet
voortplanten, dus het leven is dan ook geen waarde van enige betekenis.
Binnen het universum is er (ten minste) onze aarde, en
daarop is leven, veel leven, in vele soorten. De mens is daarin een uiterst
belangrijke factor. We zijn met veel en we hebben een enorme invloed op onze
omgeving. Dat heeft zo zijn gevolgen. Als we allemaal leven alsof we alleen op de wereld zijn, dan
wordt het een bloedbad en een ecologische ruïne.
De mens is ontstaan uit vroegere diersoorten, niet als een
individu, maar als groep. Het is door in groep samen te leven in een omgeving
met nog veel meer levende wezens van alle rang en soort, en in strijd met de
elementen, dat de mens ontwikkeld is tot wat hij nu is (en wie weet wat de
toekomst nog brengt). Dat samenleven met elkaar in een omgeving verloopt het
best wanneer wij bepaalde regels in acht nemen, die er zowel op korte als op
lange termijn voor zorgen dat het goed gaat met die levende wezens en met dat
milieu. Met andere woorden: voor levende wezens is het leven belangrijk, het is
een waarde. Anders gezegd: elk levend wezen zal zich inspannen om in leven te
blijven, zo lang mogelijk en zo goed mogelijk. Meer nog: wij vinden leven zo
belangrijk, dat wij het leven zelf ook in stand willen houden. Wij weten dat
wij sterfelijk zijn, maar ook dat wij ons kunnen voortplanten. Wij proberen dus
de vlam brandend te houden, omdat we beseffen dat anders de lange evolutie
waarvan wij het resultaat zijn, plots zou afgebroken te worden. Wij willen
andere mensen de kans geven om te leven, zoals wij ook die kans gekregen hebben
van onze ouders en een schier eindeloze rei van voorouders.
Het ontdekken van de beste manier om samen te leven op deze
aarde is geen eenvoudige opgave. Als we terugkijken in onze geschiedenis, ook
de meest recente en zelfs hoe het er vandaag aan toe gaat, dan stellen we vast
dat we enerzijds in staat zijn tot fantastische prestaties, maar dat we
anderzijds ook vreselijk tekortschieten. Dat heeft onder meer te maken met het
ontbreken van absolute normen, die voor iedereen duidelijk zijn en die iedereen
ook met overtuiging naleeft. Niemand heeft een oplossing voor alles, wellicht
is er niet eens een oplossing voor alles. Dat zou eigenlijk zelfs heel
verwonderlijk zijn. Het leven is altijd al een precaire zaak geweest. Hoe
complexer de levensvormen, hoe ingewikkelder het samenleven. Hoe minder kansen
de omgeving biedt, hoe onwaarschijnlijker de overlevingskansen. Leven is
overleven, of een strijd om in leven te blijven. Die strijd is de motor van de
evolutie en van de diversiteit van het leven, samen met de wetten van de
genetica.
Laten we nog even terugkomen op die uitdagende stelling: elk
wezen heeft zoveel rechten als het macht heeft. Dat is niet zozeer een aanspraak
die we maken als een uitspraak, een vaststelling. Je kan het ook omkeren: men
heeft enkel recht op datgene wat men vermag. Een kei kan zich niet uit zichzelf
voortbewegen en heeft dus ook niet het recht om dat te doen; het is zinloos
om dat recht aan die kei toe te kennen. Het is dus even zinloos om aan mensen
rechten toe te kennen die ze toch onmogelijk kunnen waarmaken. En laten we ook
dat omkeren: men kan een (levend) wezen het recht niet ontzeggen om iets te
doen waartoe het in staat is; dat is trouwens in veel gevallen totaal onmogelijk.
Een voorbeeld: een mens is in staat om te denken. Welnu, dat is een recht dat
men niet kan ontnemen, een mens kan altijd denken, zelfs als men het hem of
haar verdomd moeilijk maakt. Maar het is ook zo dat wie over meer macht
beschikt, meer rechten heeft. De leeuw is machtiger dan het lam. Hij kan een
lam opeten, een lam kan zich daar niet eens tegen verzetten. De leeuw heeft dus
het recht om het lam op te eten, hij begaat geen misdaad wanneer hij dat doet.
Wanneer het om mensen onderling gaat, liggen de zaken
anders. Aangezien alle mensen in principe gelijk zijn en dus evenveel macht
hebben, hebben ze ook allen dezelfde rechten. Dat is wat is vastgelegd in de
Universele verklaring van de rechten van de mens. Maar in een samenleving maken
mensen ook allerlei afspraken met elkaar. Ze staan een deel van hun macht af
aan anderen om praktische redenen. Denk aan het parlement en de regering: die mensen
hebben niet meer macht of recht dan jij en ik, maar als verkozen vertegenwoordigers
van het volk voeren zij uit wat wij willen; wij hebben een deel van onze individuele
beslissingsmacht vrijwillig afgestaan aan een instelling, die beslissingen
neemt voor iedereen. Die regelingen hebben we in wetten vastgelegd, in
rechtsregels, die dus bijzondere rechten en een bijzondere macht toekennen aan
sommige personen, maar onder strikte voorwaarden. Die regels zijn bindend voor
iedereen, ook als we het er niet mee eens zijn: we moeten onze belastingen
betalen, ook als we vragen hebben over de besteding van onze zuur verdiende
centen.
Sommige rechten zijn onvervreemdbaar, ofwel omdat ze
werkelijk niet kunnen afgenomen worden (zoals het recht om te denken, zich te
voeden, beschutting te zoeken, zich voort te planten, te werken), ofwel omdat
wij bij wet hebben vastgelegd dat het zo is, bijvoorbeeld de vrije
meningsuiting, het recht op onderwijs, het recht om een godsdienst te belijden
&c.
We moeten die gelijkstelling van macht en recht dus goed
begrijpen. Het gaat helemaal niet om een simplistische regel die het recht van
de sterkste huldigt. Het is niet dat soort macht waarover het hier gaat, maar
over de macht waarover een wezen nu eenmaal beschikt omdat het dat soort wezen
is. Zeker, ook de onvervreemdbare rechten zijn op ongelijke manier gerealiseerd
in de miljarden verschillende mensen. Men is fysiek sterker dan iemand anders,
of intellectueel, artistiek, emotioneel enzovoort, en dat speelt ongetwijfeld
een rol. Maar er is altijd een rem op de macht van de sterkere: er zijn rechten
die zelfs de machtigste niet kan ontnemen aan de allerzwakste, en dat zijn de
meest fundamentele rechten. In een beschaafde samenleving zal men dus regels
vastleggen die de macht van de sterke afwegen tegen het recht van de zwakke.
Iedereen heeft zo zijn of haar eigen opvatting over de beste
manier om te overleven. Natuurlijk zijn er een aantal regels, die in de loop
der millennia een min of meer vaste vorm gekregen hebben, precies omdat ze in
de praktijk succesvol waren. Gij zult (elkaar) niet doden is evident een
goede basisregel als het om het behoud van het leven gaat. Maar we moeten
toegeven dat we zelfs die evidente regel niet zo heel goed onderhouden. Het
aantal mensen dat geen natuurlijke dood sterft is altijd verbijsterend groot geweest
en is dat nog steeds, ondanks al onze beschaving.
Sommige mensen hebben gemeend dat ze de ultieme regel, of
het ultieme reglement voor de samenleving ontdekt hadden, of dat het hen was ingefluisterd
of spectaculair geopenbaard door een hoger wezen. Ze hebben dan geprobeerd om
hun opvattingen ingang te doen vinden, op alle mogelijke manieren, vreedzaam
maar helaas al te vaak ook te vuur en te zwaard. Deze manier van samenleven is
kenmerkend voor onze geschiedenis tot op vandaag.
Er zijn altijd al mensen geweest die er een andere mening op
na hielden, die beter overeenkomt met ons vertrekpunt: er zijn geen absolute
wetten af te leiden uit het universum, we moeten alles met elkaar afspreken, we
moeten zelf bepalen wat we waardevol genoeg vinden om het in stand te houden;
we zijn als soort ontstaan in groep, niet als individu. We moeten ons dus
hoeden voor profeten die beweren dat zij het licht gezien hebben of een
boodschap van hogerhand gekregen hebben, voor machthebbers die autonoom bepalen
wat andere mensen mogen doen en moeten laten.
Hoe kunnen we dan weten wat goed is en wat niet? Ook dat is
een complexe zaak. Als mens beschikken we over een fenomenaal verstand, dat ons
gebracht heeft waar we zijn, met zijn goede en kwade kanten. Op dat verstand
zijn we aangewezen. We hoeven ook niet alles zelf te bedenken: we kunnen te
rade gaan bij de mensen die ons zijn voorgegaan en leren uit hun ervaring,
zoals die opgeslagen is in wat wij onze beschaving noemen. We kunnen ook onze
levende medemensen raadplegen: er zijn er altijd die meer (of eer) weten dan
andere. We kunnen experimenteren en leren uit onze fouten.
Overleven zal echter altijd een strijd blijven. Wij zijn een
levensvorm die zich hier op aarde ontwikkeld heeft in een voortdurende
wisselwerking met de omgeving, waarbij het vaak de uitdagingen waren die tot nieuwe
mogelijkheden leidden. Wij moeten nog steeds werken gedurende een groot deel
van ons leven, ongeveer veertig tot vijftig jaar. Tel daar nog onze opleiding
bij, ongeveer twintig jaar eer we onze plaats in de maatschappij kunnen
innemen. Er blijft maar een relatief of absoluut korte periode over aan het
einde, maar precies dan is de overlevingsstrijd van ons lichaam, inclusief ons
verstand, het meest precair. Vandaar dat wij elkaar aansporen om de dag te
plukken, carpe diem en te genieten
van het leven terwijl we dat nog kunnen.
Een van de weinige mensen die hebben ingezien wat het
universum was en wat de plaats daarin van de mens, is Spinoza. Hij leefde in
Nederland, van 1632 tot 1677. Hij leidde een sober leven en schreef enkele
boeken, waarvan er slechts één tijdens zijn leven uitgegeven werd onder zijn
naam, een ander verscheen anoniem. Na zijn dood publiceerden zijn vrienden zijn
Nagelate Schriften, met daarin ook
zijn belangrijkste werk, de Ethica. Sindsdien
is hij voor velen een bron van diepe inspiratie geweest, maar voor de
gevestigde machten steeds een doorn in het oog (zoals de Bijbel het zo huiveringwekkend
zegt in Num. 33,55). De jongste jaren is de belangstelling voor zijn werk en
voor zijn manier van denken toegenomen, zowel bij wetenschappers als bij gewone
mensen zoals jij en ik. Anders dan religieuze leiders, goeroes, dictators,
demagogen, politici of commercieel ingestelde betweters zegt hij ons niet hoe
het moet, maar hoe het is, en hoe het niet is. De rest moeten we zelf
ontdekken, met ons machtig verstand, samen met elkaar, bewust van onze
geschiedenis en vooruitkijkend naar de toekomst.
Maar Spinoza is zich als geen ander bewust van onze
beperkingen. Wij zijn zo menselijk Hij reikt ons enkele handige hulpmiddelen
aan, die ons kunnen helpen wanneer we tekortschieten. De meeste mensen zijn
hebzuchtig; welnu, maak daarvan gebruik, leid het in banen, en het kan helpen
om de economie te doen draaien, ten bate van de gemeenschap. Mensen laten zich
wel eens omkopen; welnu, zorg ervoor dat de verantwoordelijken met zoveel zijn,
dat niemand ze allemaal kan omkopen. Enzovoort.
Spinoza had ook een droom: dat de mensen uiteindelijk
allemaal heel bewust liefdevol zouden samenleven met elkaar, zonder enige dwang
van buitenaf, uit overtuiging, en niets zouden doen dat de harmonie zou verstoren.
Het is merkwaardig dat iemand die een dergelijk ideaal voor
ogen had, zo verguisd en miskend is, vooral door het christendom, tot op
vandaag. Sinds ik zijn werk heb leren kennen, is Spinoza ook voor mij een bron
van inspiratie. Door me in zijn werk te verdiepen, ben ik tot andere en betere
inzichten gekomen over de meest fundamentele kwesties die ons bezighouden. Om
bij te dragen tot de verspreiding van zijn ideeën spreek ik hier vaak over hem.
Wie op een meer diepgaande manier met zijn werk wil kennismaken, kan onder meer
terecht op de website van Spinoza in Vlaanderen, die ik met dat doel onderhoud.
Categorie:levensbeschouwing Tags:maatschappij
11-12-2012
Zwart Vlaanderen volgens Lode Wils en Eric Defoort
Ik lees geen kranten of weekbladen, maar via facebook werd mijn aandacht getrokken op
een interview in De Standaard met em. prof. Lode Wils en een reactie daarop van
em. prof. Eric Defoort. Wie dat wil nalezen, kan dat gemakkelijk zelf googelen.
Hoewel het antwoord van professor Defoort precies weergeeft wat ook mijn spontane
reactie was bij het interview met professor Wils (bij wie ook ik destijds college
liep), wil ik toch even wat dieper ingaan op mijn eigen Vlaams nationalisme.
Let om te beginnen op het ontbreken van het koppelteken.
Daarmee distantieer ik mij al enigszins van het Vlaams-Nationalisme dat tijdens,
tussen en na de twee Wereldoorlogen zo sterk verbonden is geweest met de
collaboratie met de Duitse bezetter. In het licht van de historische genocide
door het Duitse Nationaal-Socialisme heeft die collaboratie en dat Vlaams-Nationalisme
een onverholen negatieve morele connotatie meegekregen, en dat is ook wat Lode
Wils uitvoerig en niet zonder enig innuendo naar voren schuift in het interview,
en wat de journalist van dienst zo gretig oppikt.
Professor Wils bezondigt zich daarmee aan wat in het Frans faire
lamalgame heet, een amalgaam maken, of: er een soepje van maken. Kijk eens,
als vandaag ongeveer veertig procent van de Vlamingen voor de N-VA zegt te
stemmen, dan is het onmogelijk dat die allemaal of zelfs grotendeels afstammen
van collaborateurs. Ikzelf ben daar een sprekend voorbeeld van: geboren na de
oorlog; Moeder was van 1905, Vader van 1909 en ze hebben dus de beide
Wereldoorlogen meegemaakt, de eerste als kind, de tweede als jonggehuwden
(1935). Hun ouders waren geen collaborateurs en zij zelf ook niet; de twee jongere
broers Vader zijn op het laatst (verplicht?) in Duitsland gaan werken en zijn
nadien nooit meer gezond geweest en zijn dan ook vrij vroeg gestorven. Er is
niets in mijn achtergrond dat ook maar enigszins naar collaboratie zweemt en
ook ikzelf heb nooit iets anders gevoeld dan afschuw voor het Duitse
imperialisme en voor het infame Nazisme. Duitsland was de vijand, punt. En toch
ben ik sinds mijn prille jeugd Vlaamsgezind en een hartsgrondige tegenstander
van de nefaste Belgische constructie.
Volgens Lode Wils heb ik dat van mijn katholieke achtergrond.
Maar precies tegen die achtergrond heb ik mij altijd uit alle kracht verzet,
mijn hele leven lang en zeer publiek uitgesproken sinds ik op pensioen ben.
Wils denkt als een wetenschapper. Hij heeft het over de katholieken, de
socialisten, de liberalen enzovoort en daarmee bedoelt hij onvermijdelijk de
groepen die in het parlement hun politieke vertegenwoordigers hadden. Maar wat
betekent dat concreet?
Nog niet zolang geleden had N-VA één vertegenwoordiger in
het parlement. Als we professor Wils volgen, waren er toen dus zo goed als geen
mensen in Vlaanderen die het gedachtegoed van die partij toegedaan waren. Enkele
jaren later vertegenwoordigt die partij bijna de helft van de Vlaamse bevolking
in hetzelfde parlement. Er klopt duidelijk iets niet. Vlak na de laatste
(hopelijk!) oorlog was Vlaanderen in overgrote meerderheid katholiek en dat
bleek ook in het parlement; vijftig jaar later is het katholicisme in
Vlaanderen uitgestorven. Veranderen de mensen dan zo gemakkelijk van gedacht?
Natuurlijk niet. Een persoon is geen katholiek, socialist of
liberaal. Dat zijn etiketten die men op mensen kleeft die tijdens een bepaalde
verkiezing voor een bepaalde politieke partij stemmen. Ik heb in mijn leven op
zowat alle partijen gestemd, behalve op het Vlaams Blok/Belang. Het is al te
simpel om mensen zo in te delen en zo te beoordelen, maar als wetenschapper kan
je natuurlijk niet anders, dat is het enige houvast dat je hebt, want in de
ziel van de mens kan je niet kijken. Wie was er collaborateur, destijds? Alleen
wie veroordeeld is of vermoord? En is iedereen terecht veroordeeld, en is er
iemand terecht vermoord? Waren alle Vlamingen collaborateurs, zoals de Franstalige
Belgische pers zo graag wil laten geloven? Waren alle katholieken Vlaamsgezind,
of zelfs een meerderheid? Waren er geen Vlaamsgezinde socialisten of liberalen?
Was er dan geen liberaal katholicisme? Geen Kristenen voor het Socialisme?
Ach, de opvattingen van een mens zijn zoveel complexer dan
het beeld dat Lode Wils ervan schetst in dit interview. Zeker, zijn opvattingen
zullen wel wat meer genuanceerd zijn dan hier blijkt, maar het siert hem niet
dat hij zich op zijn oude dag laat verleiden tot dergelijke interviews die door
hun kort bestek noodzakelijk ongenuanceerd zijn, ik zei bijna: zwart/wit.
Wij zijn ook niet door ons verleden gedetermineerd. Mijn oudste
broer is zijn leven lang katholiek gebleven, heeft zich laten berechten op zijn
sterfbed; ik ben overtuigd atheïst en strijdbaar antiklerikaal. En zo is het in
het algemeen. Mensen denken heus zelf wel na. Bij N-VA zitten nu mensen die
vroeger voor een andere partij stemden, dat kan niet evident niet anders. Als
het Vlaams nationalisme zwartgekleurd is, waren ze dan al zwart toen ze nog
blauw, groen/oranje of rood stemden? Het heeft niet de minste zin meer om zoals
Lode Wils te denken en te spreken in termen van partijpolitieke en ideologische
tegenstellingen van een halve of een hele eeuw geleden.
Mijn Vlaams nationalisme heeft niets met Duitsland te maken,
niet met het Keizerrijk, niet met het DritteReich, niet met de Bundesrepublik, niet met het recentelijk
verenigde Duitsland. Zoals Eric Defoort zegt: het heeft alles te maken met
België. Het koninkrijk België is een anomalie, een cynische historische
constructie van de grootmachten na Napoleon, dat is straks tweehonderd jaar
geleden! België is nefast voor Vlaanderen, het is nefast voor België. Het had
al lang moeten verdwenen zijn en het wordt nog enkel in stand gehouden door wie
er ten onrechte van profiteert.
Daarom is het perfect verstaanbaar dat N-VA niet in de
federale regering zit en er niet wil in zitten, in tegenstelling tot alle
andere partijen. De enige federale regering waaraan de N-VA kan deelnemen, is
er een die zichzelf en meteen België opheft, en zo Vlaanderen teruggeeft wat
het nooit had mogen verliezen: zijn grondgebied, zijn taal, zijn instellingen, zijn
eer, zijn trots, zijn ziel.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
10-12-2012
Barbaren!
Bij enkele recente straatinterviews met Franstalige federale
ministers en met de Waalse premier van de federale Belgische regering bleek nog
eens overduidelijk dat zij onze taal niet machtig zijn. Zij slagen er niet in
om op eenvoudige vragen te antwoorden in een begrijpelijk Nederlands. Meer nog:
zij verstaan de vragen meestal niet eens, en om dat te verbergen, geven ze een
ontwijkend of niet ter zake doend antwoord.
Men kan zich daaraan ergeren op principiële gronden:
federale ministers en zeker de premier van België zouden de taal van de
meerderheid van de bevolking moeten spreken. Dat is evident, maar er is meer
aan de hand. Door zich in stuntelig of zelfs schabouwelijk Nederlands uit te
drukken, geven deze eminenties de indruk dat zij idioten zijn, terwijl ik voorlopig
nog altijd bereid ben aan te nemen dat zij dat niet zijn. Ik verklaar mij
nader.
Een kind dat zich onbeholpen uitdrukt, beschouwt men als
onmondig, als nog niet helemaal compos
mentis, of zoals ze in Leuven zeggen: nog nie toetoe (nog niet tot daar).
Zich verstaanbaar kunnen maken is de eerste vereiste om ernstig genomen te
worden. Wij gebruiken die norm ook voor vreemdelingen. De Grieken noemden al
wie geen Grieks sprak barbaroi, een onomatopee die perfect nabootst wat de
Grieken hoorden als vreemdelingen tot hen spraken: gewauwel. En dus werd hun
benaming voor vreemdelingen die een onverstaanbare taal spreken ook een internationaal
waardeoordeel: barbaren, ongeletterde, onbeschaafde personen die nauwelijks van
de dieren te onderscheiden zijn. De Vlaamse en Franstalig Belgische kolonisten
die naar de Kongo trokken, namen dezelfde houding aan tegenover de zwartjes:
goed genoeg om als slaven te werk te stellen, te verkrachten, te mishandelen,
maar nauwelijks mensen. Vandaag nemen wij nog steeds die houding aan tegenover
vreemdelingen, ook al spreken die vaak (noodgedwongen) veel meer talen dan wij.
Vlamingen nemen tegenover personen die uitsluitend Frans
spreken nog altijd die misprijzende houding aan. Een tiental jaren geleden, in
2001, leidde dat tot een vreselijk
treinongeval in Pécrot, op de spoorlijn Leuven-Ottignies. Er was een trein uit
Ottignies op het verkeerde spoor geraakt en die denderde als in een slechte
film onontkoombaar af op de nietsvermoedende tegenligger uit Leuven. Een Waalse
spoorwegbeambte telefoneerde in volle paniek naar zijn collega in Leuven, maar in
het Frans, natuurlijk. De Vlaamse collega reageerde geïrriteerd: wazegdegaanaa? kverstoanekikaanie,
zenne, zegtanekie in tVloms menneke Waarop de Waalse collega als uitzinnig bleef
roepen: arrêtez ce train, arrêtez ce train! Maar toen was het al te laat: acht
doden, twaalf gewonden.
Elke treinbediende in Leuven, elke Vlaming kent voldoende
Frans om arrêtez ce train te verstaan. Maar men wil het niet verstaan,
blijkbaar zelfs niet in dit vreselijk noodgeval. En dus legde de Vlaamse
collega gewoon de telefoon dicht. Hij zal geacht hebben: onnozel ventje, dat m
Vloms sprekt!
Door te proberen om Vloms te spreken en dus hun goede wil
te laten zien, bereiken de Franstalige politici, bedrijfsleiders,
vakbondsmensen, journalisten en inderdaad ook de Koninklijke familie precies
het tegenovergestelde effect. Ze komen door hun manifeste onkunde immers niet
over als mensen die een inspanning doen om onze taal te spreken, maar als volslagen
idioten. Wie zich niet in onze taal kan uitdrukken, is nog altijd een barbaar
waarvoor we niet het minste respect hebben.
Let wel, dat gaat enkel op voor mensen van wie we terecht mogen
verwachten en zelfs eisen dat ze Nederlands spreken. De dalai lama mag hier om het
even welke taal gebruiken, en ook Obama, zelfs Sarkozy of Hollande. Maar Di
Rupo niet: die moet Nederlands spreken, als premier van België. Doet hij dat
niet (en hij doet het nog steeds niet) dan komt hij over als een kluns, een
idioot, een karikatuur van zichzelf. Dat is de reden waarom ik hem gewoonlijk
een clown noem. Telkens hij in het Nederlands in het nieuws verschijnt, word
ik verscheurd tussen woedende ergernis en hilariteit: het zou amusant en
komisch zijn, als het niet zo tragisch was.
Mijn ietwat verrassende raad aan de Franstalige eminenties
is: sa vrienden staakt uw wild geraas en spreek in het vervolg nog uitsluitend
Frans. Je zal dan ten minste een behoorlijk antwoord kunnen geven op vragen en
zeggen wat je te zeggen hebt. Men zal je dan voor vol aanzien, ook als men je
kwalijk blijft nemen dat je geen Nederlands spreekt. Dat laatste is een (belangrijke!)
politieke kwestie, het eerste is een elementair menselijke. Beter overkomen als
een Nederlands onkundige vreemdeling (wat ze in feite zijn) dan als een idioot
die er niet in slaagt om zich verstaanbaar te maken.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
06-12-2012
Spijt
Er zijn wel meer dingen in mijn leven waarover ik achteraf
spijt heb, zeker nu ik wat ouder geworden ben. Maar er is een aspect van mijn
kleinburgerlijke achtergrond dat me wel erg dwars zit. In de omgeving waarin ik
ben opgegroeid, was men zeer uitgesproken in zijn oordeel; wij hadden gelijk,
al de anderen ongelijk; wij waren de goeden, al de anderen de slechten
enzovoort. Dat vond zijn oorzaak in een ongetwijfeld goedbedoelde manier om ons
duidelijk te maken wat goed en slecht was, een belangrijk element in de
opvoeding van kinderen, maar alles hangt natuurlijk af van wat me goed noemt en
wat niet. Het is zo kenmerkend voor een kleinsteeds of dorpsmilieu dat men niet
veel verder kijkt dan zijn neus lang is. Alles wat anders is, is dan slecht.
Zo waren socialisten en liberalen slecht, want wij waren
tsjeven, katholieken dus; waarschijnlijk waren ook wij de slechten in een
liberaal of socialistisch gezin, al ben ik daar niet helemaal zeker van:
katholieken waren nog een stuk zelfzekerder en onverdraagzaam dan de anderen.
Protestanten waren ook letterlijk uit den boze en over ongelovigen werd niet
eens gepraat; vrijmetselaars waren des duivels. Arbeiders, daar keek men op
neer, als men er geen schrik voor had. Wie vreemd ging of scheidde, plaatste
zich meteen aan de verkeerde kant. Homos werden doodgezwegen, maar er was geen
twijfel over dat wat ze deden afschuwelijk was.
Het was zelfs voldoende dat men een ander dialect sprak. In
Eeklo, mijn geboortestad, liep er een spoorlijn aan de rand van het
stadscentrum; wat aan de andere kant van die spoorlijn lag, noemden we onveranderlijk
Over dIJzers; wie daar woonde, sprak lichtjes anders dan in het stadscentrum.
Het accent neigde bijna onmerkbaar naar wat nog verder lag, de boerenbuiten. En
dus keek men neer op wie zelfs maar een zweem van dat boerse verried in zijn of
haar taal.
Ik nam als kind aanvankelijk al die morele oordelen gewoon
over. Ik hoorde niet anders bij mijn ouders; mijn moeder was daarin zeer uitgesproken,
maar mijn drie ongetrouwde tantes, die nochtans (net ) over dijzers woonden,
dreven het wel heel ver.
Toen iemand mij later in Leuven de eerste keer een homo
aanwees in ons gezelschap, wou ik die zelfs niet aankijken, laat staan aanspreken.
Ik was erg vooringenomen en ik ben dat lang gebleven, en dat spijt me. Ik heb
op die manier kansen gemist om mensen te ontmoeten die anders waren, en dat is
jammer. Ik heb helaas ook mensen gekwetst en liefdeloos behandeld, en dat is
erger dan alleen maar jammer.
Vandaag leven we in een meer tolerante maatschappij. Wij
zien meer mensen die anders zijn dan wij en wij stellen vast dat zij het niet
slechter doen dan wij, soms zelfs zeer in tegendeel. Dat geeft te denken. Er
zijn de media die de verscheidenheid illustreren zonder daaraan meteen een
moreel oordeel te verbinden. Geleidelijk aan verruimt dat de geesten.
Allerlei dingen kunnen nu die vroeger not done waren. Sinds ik de VRT, de Vlaamse staatsomroep radicaal
vaarwel gezegd heb, bekijk ik samen met Lut het avondnieuws op VTM. Dat zou
vroeger ondenkbaar geweest zijn. Ik stel echter vast dat het nieuws daar
helemaal niet moet onderdoen voor het officiële nieuws, integendeel. En zo
zijn er waarschijnlijk talloze zaken die ik onnadenkend heb uitgesloten, en die
een volwaardig alternatief zijn, indien geen aanmerkelijke verbetering.
Natuurlijk zijn er nog altijd grenzen, en er zijn ook nog
altijd onverdraagzame mensen. Maar al bij al vind ik dat men in mijn omgeving
althans niet meer zo eenzijdig is als toen ik nog een kind was. Dat stemt me
hoopvol, ook als ik de onverdraagzaamheid en de haat die er nog altijd is in de
wereld dagelijks voorgeschoteld krijg in de nieuwsberichten.
Ik heb een evolutie doorgemaakt in mijn denken, in mijn
oordeel over de anderen. Wij hebben allemaal een dergelijke evolutie doorgemaakt,
elk op zijn manier en de wereld is daardoor een beetje meer leefbaar geworden.
Wat er in mijn leven gebeurd is, daar kan ik niets meer aan veranderen. We
dragen ons verleden met ons mee, als goede herinneringen en als pijnlijke, die
ons tot in onze meest benauwende nachtmerries achtervolgen.
Mocht er iemand zijn die dit leest en die aan mij terecht
een slechte herinnering heeft overgehouden, dan wil ik me, voor wat het waard
is, daarvoor gemeend verontschuldigen. Als je me ooit nog mocht ontmoeten, dan
reik ik je mijn hand en ik hoop dat je meer openheid zal betonen dan ik toen,
en me zal vergeven.
Karel
Categorie:samenleving Tags:levensbeschouwing
26-11-2012
God is niets omdat hij alles is (C. Verhoeven)
Een aandachtige lezer stuurde me naar aanleiding van mijn
verhaal over de ( ) paradox dit citaat van Johannes Scotus Eriugena:"Deus propter excellentiam non immerito
nihil vocatur." God is niets omdat hij alles is, vertaalt C.
Verhoeven, steeds volgens onze lezer.
De paradox zien we heel duidelijk in de vertaling van Kees
Verhoeven. Hoe kan God tegelijk niets en alles zijn? En zelfs niets precies
omdat hij alles is? Een eerste, voorlopige en meer letterlijke vertaling van
het origineel zou kunnen zijn: het is niet onterecht om God vanwege zijn
uitmuntendheid niets te noemen. Of: God is zo excellent dat hij niets is. De
redenering zou dan kunnen zijn: God is zo verheven dat hij met geen ander wezen
kan vergeleken worden. Dat geldt inzonderheid voor de mens, het voor de hand
liggende vergelijkingspunt. De God van het traditioneel christendom is een
persoonlijke God. Dat houdt onvermijdelijk een antropomorfisme in: God is een
soort mens, maar dan een supermens. Wij zijn sterfelijk, met alles wat daarbij
hoort; God is dat niet, met alles wat daar dan weer bij hoort. God heeft de
mens geschapen naar zijn beeld en gelijkenis wordt dan: de mens heeft God
geschapen naar zijn beeld en gelijkenis. God is wat de mens is, maar dan in
overtreffende trap. God is een superlatieve mens.
Wanneer je elk van de kenmerken van de mens in superlatieven
toepast op God, ontken je daarmee meteen die kenmerken. De mens is een
tijdelijk verschijnsel, bij God is die tijd in beide richtingen oneindig; je
kan dus evengoed zeggen dat hij niet tijdelijk is. De mens kan het goede doen,
maar slaagt daar niet altijd in; God kan enkel het goede doen, hij is niet in
staat om het kwade te doen. De mens is beperkt in zijn praktische
mogelijkheden, God niet. En zo kan je doorgaan. Door iets uit te breiden tot
zijn oneindige dimensie, reduceer je het tot niets. Tijdelijk tijdloos;
eindig oneindig; beperkt onbeperkt enzovoort. Uiteindelijk is God helemaal
niet zoals de mens, hij is alles wat de mens niet kan zijn, omdat hij geen
enkele beperking kent. Hij munt in alles zo uit, dat hij niets meer is dat een
mens wel is. Hij is de totaal andere, hij heeft met de mens geen enkel kenmerk
gemeen, omdat hij elk aspect zo volmaakt belichaamt dat hij niet meer menselijk
is; over zo iemand kan je eigenlijk niets meer zeggen, hij is onvoorstelbaar.
Dat is precies wat Scotus Eriugena lijkt te zeggen in dit
citaat: God is zo excellent dat je ook gewoon kan zeggen dat hij niets is.
Verhoeven zegt het lapidair: God is zo volmaakt dat hij alles is, maar precies
daardoor is hij ook niets. Het klinkt bij hem als een Zen koan, een
raadselachtige, paradoxale uitspraak die de Zenmeester aan de leerling geeft om
hem of haar een gedachtesprong te doen maken: hoe klinkt het klappen van één
hand?
Godsdiensten houden van paradoxen. Ze proberen daarmee het
onnoemelijke te laten aanvoelen, inzichten te provoceren die men met gewone,
logische verklaringen niet kan teweegbrengen. Godsdiensten zitten vol mysteries
en mystiek. Op zijn best is dat zoals (goede) poëzie en filosofie en daar zijn
heerlijke voorbeelden van, zowel in het Oosten als in het Westen en ook in het
Zuiden. Maar op zijn dunst is het vage prietpraat, gewild duister gewauwel,
automatisch gegenereerde antithesen die geen draagvlak hebben, goedkope
woordenkramerij die nergens op slaat, een middel dat geen doel heeft en dus ook
geen resultaat.
Laten we dat eens proberen.
Zwart is wit. Warm is koud. Het begin is het einde. Leven is
sterven. Vandaag is morgen. Water is droog. Langzaam is snel. Duur is goedkoop.
Je ziet het systeem: zet gewoon twee tegengestelde woorden
of antoniemen naast elkaar en zie wat dat geeft. Meestal niets, maar soms kan
je er wat mee doen. Leven is sterven, dat heeft wel wat: leven is langzaam
doodgaan, inderdaad. Duur is goedkoop: ik kocht ooit een vrij dure vulpen, een
Montblanc Meisterstück 149. Ik heb die nog altijd; het is dus soms beter om wat
meer geld uit te geven voor één goed stuk dan een hele boel rommel te kopen. Langzaam
is snel: festinalente
Zo zie je maar, gewoon met een paar willekeurige paren kom
je ook al tot echte paradoxen, schijnbare tegenstellingen die een diepere kern
van waarheid blootleggen. Maar meestal hebben we niet zoveel geluk en zijn het
geen schijnbare tegenstellingen, dus geen paradoxen, maar gewoon
tegenstellingen; niet elke tegenstelling heeft een diepere grond.
Laten we terugkeren naar ons citaat. De mens heeft blijkbaar
behoefte aan God, anders hadden we hem niet zo vaak en overal uitgevonden. Het
ligt ook voor de hand om God als een persoon voor te stellen, iemand zoals wij,
die ingrijpt op zijn omgeving. Zo proberen we de gebeurtenissen te verklaren: het
regent is in het klassiek Grieks huei
Zeus, God watert. Maar precies daar zit de fout: er zit geen machinist in
het raderwerk en er is ook geen oppermachtige meester-ontwerper die het
raderwerk getekend en gemaakt heeft. Elke poging om de natuur te verklaren
vanuit een extern principe, zoals een transcendente scheppende en almachtige
God, is gedoemd om te mislukken, en wel om een heel simpele reden: wie heeft
die God dan gemaakt?
Er zijn altijd mensen geweest die doorhadden dat het veel
simpeler was dan dat: de natuur is geen aangestuurd systeem maar een zelfsturend
systeem. Alles gebeurt volgens natuurwetten, die wij met enige moeite kunnen
doorgronden, of toch enigszins. Er kan in principe van alles gebeuren, binnen
zekere grenzen, maar niet alles gebeurt ook in de praktijk. Er is geen
persoonlijke God die ervoor moet zorgen dat alles gebeurt en die daar de hand
in heeft.
Voor mensen die gewoon zijn om te denken in die termen laat
dat een enorme leegte achter. Die kan men dan opvullen door God te vervangen
door de zelfsturende Natuur. Het aantrekkelijke daaraan is dat het zon simpel
begrip is, maar wel een met enorme gevolgen. Het is echt een Ockhams Razor.
John Scot Eriugena ziet men als een vertegenwoordiger van de
negatieve theologie, de via negativa
om God te leren kennen, namelijk door ons te concentreren op alles wat hij niet
is. Men noemt dat ook de apofatische theologie. Onze theoloog zou gezegd
hebben: We do not know what God is. God Himself does not know what He is because He
is not anything. Literally God is not, because He transcends being.
Dat komt goed overeen met ons eerder citaat, helaas is het niet echt van onze
auteur, maar van een befaamd sciencefictionschrijver, Phillip K. Dick, in een
kortverhaal, getiteld Faith of our
Fathers, oorspronkelijk verschenen in de roemruchte bundel Dangerous Visions, ed. Harlan Ellis,
1967. Dick geeft zijn bron niet aan, en dat hoeft ook niet in SF. Ik vermoed
echter dat het teruggaat op het citaat van Eriugena dat mijn lezer me bezorgde.
Maar ook dat blijkt niet helemaal onverdacht te zijn: het
verschijnt in een minuscule voetnoot in het meesterwerk van William Jammes, The Varieties of Religious Experience
(1902), p. 417, waar hij het citaat toeschrijft aan Eriugena, maar via een
citaat in een eerder boek van Andrew Seth, Two
Lectures on Theism (1897), p. 55, waar het aan Eriugena toegeschreven wordt
zonder precieze verwijzing. Het duikt ook op in het ooit zo bekende boek van
Johan Huizinga uit 1919, die daar duidelijk James citeert.
Na lang zoeken vond ik op internet toch een citaat van
Eriugena zelf en dat loopt als volgt:
Lib.
III 19. Dum vero (divina bonitas) incomprehensibilis intelligitur,
per
excellentiam nihilum non immerito vocitatur. . . . Prima siquidem ipsius
progressio in primordiales causas in quibus fit, veluti informis quaedam
materia Scriptura dicitur ; materia quidem, quia initium est essentiae rerum;
informis vero quia informitati divinae sapientiae proxima est.(Het tweede deel van het citaat
laten we hier buiten beschouwing.)
Er zijn enkele verschillen. Vocitatur betekent: wordt gewoonlijk genoemd; dat verschilt
nauwelijks van vocatur: wordt
genoemd. Nihilum is iets anders dan nihil; het verschijnt meestal in vaste
uitdrukkingen, maar het betekent net zoals nihil
niets. Propter en per kunnen ook dezelfde betekenis
hebben; hier is het een uitdrukking: perexcellentiam, bij uitstek. Belangrijker
dat niet Deus (God) het onderwerp is,
maar divinabonitas: de goddelijke goedheid. De voorafgaande bijzin is
weggelaten.
Proberen we dat nu te vertalen, dan wordt dat: aangezien
de goddelijke goedheid als onvatbaar gezien wordt, is het niet zonder reden dat
men haar bij uitstek voor niets houdt.
Zoals alle andere eigenschappen van God is voor Eriugena ook
zijn goedheid niet te vatten, ze gaat ons verstand te boven, we kunnen er niets
zinvols over zeggen. Ze is dan zo goed als niets.
Dat wijkt nogal af van de vertaling van Verhoeven: God is
niets omdat hij alles is. Dat komt natuurlijk door het verschil in de Latijnse
tekst, maar het is ook een kwestie van interpretatie. Voor Verhoeven is het de
volmaaktheid van God (excellentiam)
die de bovenhand haalt: hij is alles. Als Eriugena vervolgens zegt dat die
niets is, dan heb je je paradox. Ik vertaal perexcellentiam zoals het Franse parexcellence,
bij uitstek en ik leg de nadruk op het ongrijpbare (incomprehensibilis), een woord dat men ook voor gladde worstelaars
gebruikt, maar dat ook onbegrijpelijk of onkenbaar kan betekenen. Zo blijkt
uit de volledige tekst van het citaat de via
negativa van Eriugena. Al onze auteurs hebben het essentiële incomprehensibilis nonchalant weggelaten
in hun slaafse navolging van Andrew Seth, in plaats van zijn citaat na te
trekken. Foei
Verhoeven zit veeleer op het spoor van Spinoza. Ook in Spinozas
filosofie is er geen sprake meer van een persoonlijke God, die vervangen wordt
door de Natuur, die alles is. Als de Natuur alles is, is er geen God die
daarbuiten bestaat. Er is dus geen aparte God, of: er is geen God, of nog: God
is niets. Maar Spinoza zegt voortdurend dat God alles is, namelijk de Natuur.
Hij herdefinieert God en vereenzelvigt hem met de Natuur, of al wat is. Spinoza
ontkende ten stelligste dat hij een atheïst was (zie Brief 43); zijn gelovige
tegenstanders hadden het unaniem anders begrepen: door God en de Natuur als
identiek voor te stellen, schaft Spinoza in feite God af (zie Brief 42).
Laten we het hierbij laten. We hebben nog maar eens gezien
dat het belangrijk is om altijd je bronnen na te trekken, anders bouw je op los
zand.
In een nagekomen bericht meldt mijn even vriendelijke als
aandachtige lezer me in dat verband dat het citaat van Verhoeven hier te vinden
is:
Rondom de leegte, Ambo,
Utrecht, 1° druk 1965, pag. 186 (Nr 276 van de autobibliografie) of
Rondom de leegte,
Damon-Best, 1998, werken "5", pag. 140 (Nr 3512 van de
autobibliografie).
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst, atheïsme
24-11-2012
de niet zo schijnbare paradox
Op een dag gaat een vader met zijn zoon boodschappen doen
met de wagen. Op een kruispunt worden ze aangereden door een andere wagen, die
het rode licht genegeerd had. De vader overlijdt ter plaatse. De zoon is
zwaargewond en wordt naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis gebracht. Op de spoedafdeling
komt de dokter van dienst toegesneld en zegt dan in tranen: Ik kan dit niet
doen. Dit is mijn zoon!
Dat klopt niet, denk je dan. De vader was toch overleden? Je
zoekt naar een oplossing voor de tegenspraak die in dit verhaal besloten ligt.
Misschien kom je er zelf op, maar de meeste mensen niet meteen. Het gaat
namelijk om een vrouwelijke dokter, de moeder van de jongeman. Evident!
En toch staan we aanvankelijk perplex: hoe kan dat nou?
Omdat we bij dokter nog altijd meteen aan een man denken. Het verhaaltje
hierboven gaat al een hele tijd mee en vroeger was het aantal vrouwelijke
spoedartsen nog veel kleiner dan nu. Onze spontane conclusie dat het verhaaltje
niet klopt, is dus niet uit de lucht gegrepen. Wij hebben goede redenen om ervan
uit te gaan dat de dokter een man is: de allermeeste dokters waren vroeger mannen
en ook vandaag zijn de meeste spoedartsen dat nog. Het aantal vrouwelijke huisartsen
is de laatste jaren spectaculair gestegen, maar zelfs daar zijn ze nog altijd
in de minderheid.
Het is onze manier van denken: we veralgemenen om het ons
gemakkelijk te maken. En dat brengt op: in de meeste gevallen heb je namelijk
gelijk, enkel in uitzonderlijke gevallen niet. Een veralgemening klopt niet
altijd, maar het loont om niet te veel aandacht te besteden aan de
uitzonderingen, omdat je dan sneller conclusies kan trekken. In het verhaal
hierboven loop je vast, precies omdat je geen rekening hebt gehouden met een
uitzonderlijk geval: de dokter is een vrouw.
Een verhaal of een uitspraak die zon verrassende tegenspraak
bevat, noemen we een paradox, van het Grieks para, naast en doxa, mening.
Het is dus iets dat tegen de gevestigde mening of verwachting ingaat. Je
verwacht dat de dokter een man is, maar het is onverwachts een vrouw. Iets dat
op het eerste gezicht niet lijkt te kloppen, maar bij nader toezien wel, dat
noemen we paradoxaal.
Om bij dokters te blijven: er zijn nog nooit zoveel dokters,
verplegenden, ziekenhuizen, medicijnen, medische apparatuur enzovoort geweest
als nu, maar ook nog nooit zoveel zieken. Amerika is het rijkste land ter
wereld, maar één op vijf mensen leeft er in armoede. Als je vrede wil, maak je
dan klaar voor de oorlog. Je PC afzetten doe je door op de knop starten te
drukken. De laatsten zullen de eersten zijn. Ik lieg altijd. Als er een
spoorwegstaking is, of aangekondigde wegen werken, is het vaak minder druk op
de wegen (omdat men de drukte anticipeert en zo vermijdt).
We weten nu wat een paradox is, maar wat is een schijnbare
paradox? Ik las een artikel van een professor psychologie met precies die
titel; het gaat over de schijnbare tegenstelling tussen senioren en ict; dit is
de conclusie van het artikel: Er is namelijk sprake van een schijnbare paradox:
ict zou geen onbereikbaar doel, maar een vanzelfsprekend middel moeten zijn bij
het ondersteunen en verbeteren van de cognitieve vermogens van ouderen. Schijnbare
paradox, tot tweemaal toe, en op cruciale plaatsen: de titel en de conclusie. De
gangbare mening is dat senioren niet zo goed zijn met de moderne media; dat
blijkt maar zeer gedeeltelijk te kloppen (crede
Roberto experto, of: ik kan ervan meespreken). Bovendien is bezig zijn met
computers en zo ook goed om je mentale functies op peil te houden. De
tegenstelling tussen senioren en ict is dus niet echt, maar vermeend; ze is er
niet, of: het is een schijnbare tegenstelling, dus een paradox.
Waarom dan spreken van een schijnbare paradox? Dat is dan
een schijnbare schijnbare tegenstelling, of een paradox die er geen is. Maar
een paradox die geen paradox is, dat is niets, of alles. Een schijnbare paradox
bestaat dus niet. Het gaat hier blijkbaar om een pleonasme (van het Grieks pleon, teveel): we gebruiken meer
woorden dan nodig, we zeggen twee keer hetzelfde: een paradox is al schijnbaar,
dus een schijnbare paradox is dubbel-op.
Je kan de kwestie van senioren en ict ook zo stellen: er is
een positieve verhouding tussen senioren en ict die je niet zou verwachten: ze
zijn vaak erg goed met de computer, heel wat senioren zijn ermee bezig en het
is ook goed voor hen. Er is dus een paradoxale, onverwachte band tussen twee op
het eerste gezicht tegengestelde elementen. Ook in dat geval is het gewoon een
paradox, geen schijnbare.
Je vindt de uitdrukking ook in het Engels: a seeming paradox en in het Frans: un faux paradoxe en zelfs in het Duits: das scheinbare Paradoxon. Maar als je
gaat kijken wat men daarmee bedoelt, stel je altijd vast dat het gewoon om simpele
paradoxen gaat, geen speciale. Men weet blijkbaar niet goed wat een paradox is,
het is ook zon geleerd woord. En dus verduidelijkt men dat op zich nietszeggend
of onbegrijpelijk leenwoord met een verhelderende toevoeging die echter al in
het woord besloten ligt, zonder dat men het (goed) weet.
Onze conclusie is dus dat een schijnbare paradox paradoxaal
is. Je verwacht dat het een speciaal soort paradox is, niet zomaar een gewone verrassende
afwijking van de gangbare mening of verwachting, maar dat is het toch niet, het
is gewoon een paradox, meer niet. Een schijnbare paradox is dus een gewone paradox.
Het is een pleonasme, zoals: iets opnieuw herhalen, of een verbetering ten
goede, of een ronde cirkel, gehandhaafd blijven, een mogelijke kans, Hiv-virus
(V staat al voor virus), BIC-code (C = code), ISBN-nummer (N = nummer), de Faerøer
-eilanden (øer = eilanden).
Pleonasmen vermijden we maar beter, ze zijn overbodig en
verwarrend, zelfs een beetje dom: ze laten zien dat je niet goed weet wat je
zegt, of dat je onzorgvuldig bent.
Er zijn dus geen schijnbare paradoxen.
Categorie:etymologie Tags:etymologie
12-11-2012
forum
Het is een
tijdje geleden, maar vandaag gaan we nog eens op etymologische verkenning. Mijn
lieve lezers weten onderhand dat dit meestal niet zonder aanleiding gebeurt. Wellicht
wordt die allengs duidelijk. Voorlopig houden we ons bij ons woord: forum.
Zoals veel
van onze Nederlandse woorden hebben we ook dit gewoon aan het Latijn ontleend: forum. Men is niet zeker van de
oorsprong van het Latijnse woord. Misschien heeft het te maken met ferre, dragen, voeren, leiden; in alle
geval heeft het te maken met het onderscheid tussen binnen en buiten, en forum slaat dan op wat buiten is, buiten
het huis. Foras is letterlijk buiten,
de deur uit; fora was dan de deur,
verwant met het Griekse thura. Een
boek uitgeven is scripta foras dare: wat
geschreven is naar buiten brengen. Heel speciaal is foras spectare, letterlijk naar buiten kijken, maar dan gezegd
van een dode, die met de voeten naar de deur afgelegd werd, een gebruik dat
vrij algemeen is, vandaar de Engelse uitdrukking to leave the house feet first.
Terug naar
ons forum. Een oude betekenis in het Latijn sloeg op de plek vóór een
graftombe, waar men even kan vertoeven of een bloem of memento neerleggen. Ook
dat was buiten, de tombe zelf was dan binnen.
Maar de meest
gebruikelijke betekenis is degene die wij ook vandaag nog kennen, namelijk dat
wat niet privé is, niet het eigen huis of dat van een ander, maar de publieke
ruimte. In een dorp of stad is dat vooral de open ruimte in het centrum, die
voor allerlei publieke gelegenheden gebruikt wordt: het plein, de gemeenteplaats,
het marktplein. Het is een afgebakende ruimte, begrensd door huizen of bomen of
grachten, maar altijd een open ruimte, in tegenstelling met de overdekte
woningen.
Het is dus
een uitgelezen plek om andere mensen te ontmoeten. Je kan er wandelen, flaneren
of een gemoedelijk gesprek aanknopen met vrienden en kennissen of er toevallig
anderen ontmoeten. Je kan er ook zaken doen, in het openbaar veeleer dan achter
gesloten deuren; dat geeft een open karakter aan de handel die daar bedreven
wordt en dat is een bijkomende garantie voor het eerlijk verloop ervan. Vandaar
dat men er ook disputen kan behandelen en discussies beslechten, onder elkaar
of voor een scheidsrechter, een arbiter. Zo is waarschijnlijk de rechtspraak
ontstaan. Wij spreken nu nog over forensisch onderzoek en forensische
geneeskunde en daar heeft het woord de betekenis gerechtelijk.
Wat op het
forum behandeld wordt, heeft een publiek karakter; vandaar dat het ook slaat op
alles wat officieel is, staatszaak, en dus ook de politiek.
De verkoop van
goederen op de markt is een van de oudste bezigheden van de mens. Wat je teveel
hebt, bied je op de markt aan; aanvankelijk ruilde men, maar omdat een koe nu
eenmaal meer waard is dan een appel, moest men wel een hulpmiddel ontwikkelen
om het ruilen te vergemakkelijken, en dat is geld. Op de markt wordt er gekocht
en verkocht (ons woord komt van mercatus).
In de Romeinse steden zoals later ook bij ons waren dat algauw gespecialiseerde
markten: forumboarium (de ossenmarkt), forum
suarium (de varkensmarkt), forum
olitorium (degroentemarkt), forum piscatorium of kort piscatorium (de vismarkt). Er was ook
een markt voor bereide producten, waar koks hun waren en hun diensten aanboden:
forum coquinum; ons kok en koken hebben
we van het Latijnse coquere, koken.
Het forum
blijkt te beantwoorden aan een menselijke behoefte. Het is daar dat onze
beschaving is ontstaan. Op een open forum gedraagt men zich anders dan in de
beslotenheid van het eigen huis. Men moet er rekening houden met anderen, hun
eigenheid respecteren zodat men zelf ook gerespecteerd wordt. Men voelt zich
gedwongen om eerlijk te zijn, opdat men zelf niet bedrogen worde en ook omdat
er getuigen aanwezig zijn. Men doet zijn beste kleren aan om naar de markt te
gaan, men wil er goed voorkomen, een goede indruk maken. Het forum is de wieg van
al wat goed is in de mensheid.
Toen het
internet zijn intrede deed, was het in de eerste plaats een communicatiemiddel
tussen individuen. Maar vrijwel onmiddellijk werd het verruimd tot een waar
forum, een open plein, een marktplaats ook. Je kan boodschappen sturen naar een
hele reeks mensen met hetzelfde gemak waarmee je een mail stuurt naar één
persoon. Je kan een winkeltje openen waar men je waren kan komen bezichtigen en
kopen. Er zijn markten die faciliteiten aanbieden voor het zakendoen. Het
internet is een forum in alle betekenissen van het woord.
Toch heeft
het woord forum op het internet ook een specifieke betekenis gekregen. Op
verschillende locaties biedt men bezoekers de gelegenheid om een opinie te formuleren,
waarop anderen dan weer kunnen reageren. Het is een razend populaire bezigheid
geworden. Het aantal dergelijke forums of fora is niet meer te tellen en je
vindt er over alle mogelijke onderwerpen.
Een
merkwaardig aspect daarvan is de anonimiteit die men op vele forums garandeert.
Men kiest een schuilnaam en dat is dat: niemand die weet wie of wat je bent.
Dat heeft zo zijn voordelen en zijn nadelen. Anonimiteit betekent volledige vrijheid
van meningsuiting, want niemand weet wie je bent; het garandeert absolute
straffeloosheid. De wetten die opgesteld zijn om het (geschreven en gesproken) woordverkeer
tussen mensen te regelen, lijkt niet van toepassing op wat men debiteert op internetforums.
Dat brengt mee dat men daar geneigd is om zich al eens te laten gaan. Soms gaat
dat heel ver, eer de webmaster of moderator optreedt. Blijkbaar beantwoordt ook
dat aan een menselijke behoefte, als we mogen afgaan op het aantal forums en de
frequentie waarmee ze bezocht worden.
Maar ook op
forums waarop men met open vizier in het strijdperk treedt, dus onder eigen
naam, gaat het er vaak erg hard aan toe. Men gebruikt woorden die men nooit in
een persoonlijk gesprek of in het openbaar zou bezigen. De hartstochten laaien
veel hoger op dan in andere contacten met de medemens. Wellicht zit het
virtuele karakter van de ontmoeting daar voor iets tussen. Op het ogenblik
dat men iets op een forum schrijft, hoeft men zich niet in te houden voor de
andere, want die is er niet. Wij kunnen ongeremd lucht geven aan al onze
gevoelens en al onze mening ongekuist de wereld insturen. Dat roept dan weer
identieke reacties op bij de andere forenzen (letterlijk iemand die buitenshuis
werkt, een pendelaar, maar ik gebruik het hier een beetje speels voor een
forumbezoeker). We drukken ons op die forums vaak uit op een manier die nergens
anders aanvaard wordt, niet in een gesprek, niet in brieven, niet in mails,
niet in de krant, niet op radio of tv, niet in boeken, nergens. Het is een heel
eigen genre.
Lieve
lezers, ook de forums waar ik al eens kom en dat zijn er uiteindelijk niet veel
meer dan één, hebben niet veel meer te maken met de wieg van onze beschaving.
Het zijn piscatoria, waar mensen
(bijna uitsluitend van het mannelijk geslacht), van wie ik aanneem dat ze zich in
beschaafd gezelschap behoorlijk gedragen, elkaar als viswijven te lijf gaan. Ik
zal er niet veel woorden aan vuilmaken en meteen mijn conclusies formuleren. Ik
geef toe dat er wellicht uitzonderingen zijn, maar mijn ervaring is dat internetforums
een bron van ergernis zijn en het best vermeden worden. Wij verschijnen er niet
op ons best. Wat daar gebeurt, is geen echt menselijk of humaan contact, maar solipsistische
zelfbevlekking, met andere woorden publieke masturbatie. En dat is een
bezigheid die ik graag aan anderen overlaat, en die ik ook niet wens te
bezichtigen, er zijn grenzen.
Sapienti
sat. Een goed verstaander heeft maar een half woord nodig. En wie het schoentje
past, trekke het aan.
Categorie:etymologie Tags:etymologie
02-11-2012
Bevrijd van de dwang van de media
Ik krijg enkele reacties op mijn afkeer van de staatsomroep.
Ik wens hier uitdrukkelijk te verduidelijken dat het niet gaat om een totaal
afwenden van de wereld en van de media, natuurlijk, maar om een bewuste keuze
die ik maak op ernstige en objectieve gronden. Daarmee herleiden we een
instelling als de VRT tot haar ware proporties: een NV tussen de andere in het ruime
medialandschap. Zo ontzeggen we althans voor onszelf die instelling haar gezag
en haar invloed over onszelf, we bevrijden ons van haar en ontnemen haar de
exclusieve en geprivilegieerde plaats die ze had ingenomen, zoals we dat bijvoorbeeld
ook gedaan hebben van de katholieke kerk. Als je er even bij stilstaat, dan was
het even verwonderlijk om zoveel aandacht te besteden aan de VRT als wij deden
met de kerk. Wij kunnen best zonder de ene en zonder de andere instelling.
Door de kerk af te wijzen, hebben wij haar ook ontmanteld,
ze is nu quasi onbestaande. Wanneer genoeg mensen zich van de VRT afwenden en
de kijk- en luisterdichtheid daardoor afneemt, moet dat hetzelfde gevolg
hebben. Wij beslissen over onze wereld, niet omgekeerd. Indien de VRT niet
deugt, en dat lijkt mij een feit, dan kan die niet als dusdanig overleven. Als
die instelling wel overleeft, omdat er voldoende mensen het een goede
instelling vinden, dan heb ik mij vergist, of vergissen de anderen zich. Als ik
me vergis, dan moet ik daarvan de gevolgen dragen: geen publieke omroep voor
mij. Als de anderen zich vergissen, dan geloof ik dat dit geen blijvende
toestand kan zijn: one cannot fool all of
the people all of the time.
Wie had ooit gedacht, vijftig jaar geleden, dat de kerk in
Vlaanderen zou herleid zijn tot een stelletje suffende ouderlingen en enkele
jongeren met (tijdelijke) waanideeën, geleid door enkele wanhopige
conservatieve naïevelingen of cynische profiteurs? Het kan een tijdje duren
voor de dingen duidelijk worden, maar dat is de enige vorm van verandering
waarbij geen doden vallen. Met de media is hetzelfde aan het gebeuren. Er is nu
concurrentie, je hoeft niet verstoken te blijven van nieuws &c. omdat je
niet meer de VRT volgt. Wijzelf kijken nu naar het VTM-nieuws om zeven uur en
dat valt best mee. Ik heb steeds geweigerd om naar VTM te kijken omdat ik dat
associeerde met commercie, minderwaardige kwaliteit, amateurisme, frivoliteit
en, vooral, morele inferioriteit en gebrek aan objectiviteit en ernst. Maar nu
blijkt dat die gedachte volledig fout was: het is precies de VRT die zondigt op
al die gebieden! Ik zat gevangen in een vooroordeel dat het instituut zelf me
opdrong. Nu ik het VTM-nieuws bekijk, stel ik vast dat de waarheid anders is.
We kunnen nu kiezen en vergelijken en zelf beslissen en dat
is wat we te allen tijde moeten doen. Als VTM mij niet bevalt, dan zoek ik
verder tot mijn verlangens ingewilligd zijn. Dat kan later misschien ook weer
de VRT zijn, als de huidige malaise verdwenen is.
Misschien vergis ik me wel degelijk en is de wereld aan het
evolueren in een richting die niet de mijne is. Dat is mogelijk. Ik heb nog
maar een beperkte tijd te leven met behoud van mijn oordeelsvermogen, hooguit
een tiental jaren, misschien. De wereld heeft nog een langere toekomst. Ik zal
zolang ik dat kan kritisch blijven en zo een heel klein beetje mijn stempel
drukken op die toekomst. We zien wel. Voorlopig ben ik blij dat ik van onder de
vleugels van de staatsomroep weg ben. Ik voel me niet meer verplicht om alles
te weten wat ze daar vertellen, noch om het met alles eens te zijn. Ik zal
kritisch blijven, maar mijzelf niet meer martelen door te blijven kijken en
luisteren. Het kan ook zonder!
Ik voel dat niet aan als een vermindering van mijn
levenskwaliteit, maar als een verbetering: ik heb nu meer tijd en aandacht voor
andere zaken, die veel belangrijker zijn dat wat de VRT meent te moeten
brengen. Bijvoorbeeld de klassieke of ernstige muziek; op de VRT is dat bijna
uitsluitend de top 100. Op de Nederlandse Concertzender heb ik op enkele dagen
al meer onbekend werk en onbekende uitvoeringen gehoord dan op een jaar VRT.
Dat ik niet meer hoef te luisteren naar de commentaren tussendoor en naar de
interviews, mensenlief, wat een verademing! Eindelijk af van het getater van de
presentatoren, de woordenkramerij van de studiogasten, de zelfingenomenheid van
de makers van ernstige programmas, de beoordeling van alles en iedereen door
zelfaangestelde experts, de futiliteit van wat als belangrijk wordt voorgesteld.
Lieve mensen, doe eens de proef op de som: zet je radio en
tv een dag af, of stem af op een andere zender. Dan merk je pas hoe verslaafd
je bent, hoe je alles gewillig ondergaat. Dat is geen leven. Het kan echt ook
anders. Probeer het eens?