Foto
Categorieën
  • etymologie (80)
  • ex libris (83)
  • God of geen god? (185)
  • historisch (29)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (249)
  • literatuur (41)
  • muziek (76)
  • natuur (8)
  • poëzie (95)
  • samenleving (238)
  • spreekwoorden (12)
  • tijd (13)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • Vrijdenkers
  • Uitgeverij Coriarius
  • Het betere boek
    Archief per maand
  • 07-2025
  • 06-2025
  • 05-2025
  • 04-2025
  • 03-2025
  • 02-2025
  • 01-2025
  • 12-2024
  • 11-2024
  • 10-2024
  • 09-2024
  • 08-2024
  • 07-2024
  • 06-2024
  • 05-2024
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    26-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.sycofant!
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Mijn verhaal, lieve lezers, begint in Griekenland, Hellas, toen het daar nog beter ging met de economie dan vandaag. Toch was er toen, 2500 jaar geleden, ook al af en toe een haar in de boter. 

    Neem nu de vijgenhandel. Vijgen waren (en zijn) zeer voedzaam en bovendien lekker. De handel in verse vijgen was in Athene en gans Attica aan strenge regels onderworpen; wie toch vijgen uitvoerde buiten de grenzen of ze invoerde zonder belasting te betalen, moest zich daarover verantwoorden voor de rechtbank. Wie smokkelaars ontdekte en daarover klacht indiende, was een sukofantès, van Gr. sukon, vijg en fainein, tonen. In Athene had je geen openbare aanklager, de klacht kwam van je medeburgers. Vijgen kon je ook gebruiken om je belastingen te betalen. Wie daarmee een loopje nam en zich daarbij liet betrappen, kreeg ook met de sycofant te maken. Nog erger: wie de vijgen van de heilige bomen roofde, bijvoorbeeld als de vijgen schaars waren, werd voor de rechter gesleept, nog steeds door onze sycofanten.

    Van dat letterlijk gebruik, namelijk het ‘wijzen naar de vijgen’, kwamen er allerlei afgeleide betekenissen: een aanklager voor het gerecht in het algemeen en vandaar al gauw iemand die voor een kleinigheid (een vijg…) naar de rechter stapt, of mensen valselijk beschuldigt om hen te tergen of om hen geld af te truggelen; ook afpersing door ambtenaren, of omgekeerd, afpersing van hoger geplaatsten, blackmail. In het algemeen noemde men ook het twisten over beuzelarijen sycofanterij. Sycofant werd zo een scheldnaam, ook voor professionele zwendelaars en allerlei bedriegers van de kleine man.

    In het Latijn nam men het woord gewoon over, zoals wij al te veel woorden uit het Frans en meer recentelijk uit het Engels hebben geleend of gestolen. Men was toen al lang vergeten dat het iets met vijgen te maken had en dus was een Romeinse sycophanta gewoon een informant, een roddelaar, een kwaadspreker, een lasteraar, een bedrieger, een oplichter.

    Er kwam nog een andere betekenis bij: een sluwe vleier, een parasiet en dat is de betekenis die we behouden hebben in onze moderne talen, ook het Nederlands: een sycofant is een pluimstrijker, een onbetrouwbare vleier met loense bedoelingen, iemand die op zijn eigen voordeel uit is, maar dat probeert te bereiken door in het gevlei te komen bij belangrijke personen.

    Het is een verschijnsel van alle tijden en alle culturen, want het woord bestaat in ongeveer alle talen. Wij kennen allemaal wel dergelijke types. Het zijn meestal onopvallende figuren, zonder opvallende kwaliteiten, die zich door hun zalvende woorden en slaafse onderdanigheid tegenover hoger geplaatsten een plaatsje weten te verwerven, zich ongemerkt onmisbaar maken en zo goed voor zichzelf zorgen, onder het mom van dienstbaarheid aan anderen of aan een zaak, een hoger doel. Ze nemen nooit zelf de verantwoordelijkheid, ze voeren enkel uit wat men beslist heeft, of bevolen, of afgesproken. Zo slagen ze er al te vaak in om een machtige positie te verwerven, op de achtergrond, in de coulissen, zonder daartoe aangesteld te zijn. Ze usurperen de macht van anderen, door van hen het oninteressante voetwerk over te nemen, door hand- en spandiensten te bewijzen. Zo worden ze stilaan machtiger dan hun bazen.

    Horatius beschrijft onze sycofant meesterlijk in Satire I, 9, die begint met deze onsterfelijke woorden:

    Ibam forte Via Sacra, sicut meus est mos,

    nescio quid meditans nugarum, totus in illis:

    accurrit quidam notus mihi nomine tantum

    arreptaque manu “quid agis, dulcissime rerum?”


    In de fraaie vertaling van Anton Van Wilderode:

    Toen ik een keertje volgens mijn gewoonte

    flaneerde langs de Via Sacra, over

    ik weet niet welke onzin prakkezerend –

    maar alleszins geheel daarin verslonden –

    komt schielijk op mij toegeschoten iemand

    die ik niet anders dan bij name kende.

    Hij grabbelt naar mijn hand: ‘Mijn allerbeste,

    hoe maak je het?’

    In het boek van Frans de Waal dat ik hier onlangs besprak, geeft de auteur een prachtig voorbeeld van een mannetjesaap die zelf niet de envergure had om alfamannetje te zijn, maar die met een jonge pretendent voor die post samenspande om het oude topdier uit te schakelen. Als helper en bondgenoot van het nieuwe alfadier kon hij dan meegenieten van de voordelen: voedsel, maar vooral seks met de wijfjes van de groep, wat hem anders niet vergund zou zijn.

    Nu we het toch daarover hebben, seks dus, citeer ik hier gaarne, maar zonder enige garantie op de juistheid ervan, een etymologische uitleg die ik vond over ons woord in het Engels, sycophant. Het Griekse woord sukon, vijg betekent ook gemeenzaam en een beetje vulgair: vulva, het vrouwelijk geslachts- of schaamdeel, ook in het Nederlands trouwens, hoewel wij het vaker over een pruim(-pje) hebben. In het Engels is er natuurlijk het beruchte meer dan suggestief erotische gedicht van D.H. Lawrence, Figs, in 1986 vertaald door (wie anders dan) Paul Claes.

    Nu stelt de doorgaans welingelichte etymologische website voor het Engels etymonline.com dat ‘de vijg tonen’ verwijst naar een gebaar met de wijs- en middenvinger en de duim, waarbij de duim tussen de beide vingers gestoken wordt. In mijn jeugd was dat een courant obsceen gebaar, waarvan we in onze jeugdige onschuld en overmoed de fysische oorsprong niet konden vermoeden, namelijk de gelijkenis van dat gebaar (en de vijg) met het vrouwelijk schaamdeel, zoals Van Dale het noemt. Sindsdien is het alom vervangen door de opgestoken middenvinger, ontleend aan de Angelsaksische wereld, giving/flipping te finger.

    In het oude Griekenland zou dat gebaar, ik bedoel, duim tussen de vingers, al in gebruik geweest zijn en omwille van de gelijkenis met de vijg in beide betekenissen, bekend geweest zijn onder de naam sukofainèn, letterlijk de vijg tonen. Het gebaar was te vulgair om door prominente politici en juristen zelf gebruikt te worden en dus lieten ze het aan hun medewerkers over om hun tegenstanders op die manier te beledigen; dat zijn dan de sycofanten. Kan zijn, maar ik ken de bronnen niet voor deze uitleg, ik heb er niets over gevonden in mijn Grieks woordenboek.

    Ziedaar, lieve lezers, het verhaal van de sycofant, een woord dat ik gisteren gebruikte om iemand van wie we de naam met de mantel der onverdiende naastenliefde zullen omhullen, te typeren. Aangezien mijn gesprekspartners het woord niet kenden, beloofde ik het hier uit te doeken te doen ten bate van al wie in hetzelfde geval is.

    Rest me nog om, als mosterd na de maaltijd, het even te hebben over vijgen na Pasen, een Vlaamse uitdrukking die synoniem is met… mosterd na de maaltijd, juist. Maar wat is er zo speciaal aan vijgen na Pasen?

    Misschien omdat in de strenge vastentijd voor Pasen vaak vijgen op het menu stonden als een voedzaam alternatief voor het verboden vlees. (Overigens was toen alle ‘vlees’ verboden, ik bedoel ook seks, maar dat terzijde.) Wellicht was men de mierzoete gedroogde vijgen kotsbeu na veertig dagen; wie dus nog met vijgen kwam aandraven na Pasen, kwam te laat en had geen succes. Een andere uitleg: de vijgen kwamen toen zoals nu van het Midden-Oosten. Indien de aanvoer om een of andere reden vertraging opliep, kwamen de vijgen wel eens te laat aan, na de vasten, na Pasen en bleken ze onverkoopbaar.

    En dan nog dit als afsluiter: ik heb me ooit laten vertellen dat men Carolus, de Latijnse versie van mijn voornaam, Karel, moet uitspreken met de klemtoon op de a, zoals in het Nederlands en niet op de o; Cárolus, dus en niet Carooolus. ‘Caròlus’, zo uitgesproken zou Latijn zijn voor… paardenvijg, paardenuitwerpsel. Ik heb dat smeuïge verhaal vanzelfsprekend herhaaldelijk met smaak naverteld, evenwel zonder het ooit na te trekken. Toen ik het ook hier wou debiteren, zocht ik het toch maar even op in mijn naslagwerken en vervolgens ook op het web. Nergens een spoor van carolus gevonden in die betekenis… Het zal me leren.

    Anderzijds is het na al die jaren wel een hele opluchting dat mijn voornaam niets te maken heeft met onwelriekend dampende paardenvijgen, het is al erg genoeg dat mijn familienaam verwijst naar de leerlooierstiel, waarbij de huiden gevet werden met… urine.

    Ik kan in scherp contrast daarmee nu zelfs met enige onrechtmatige trots vermelden dat een carolus een gouden muntstuk is, geslagen onder een van de talloze koningen en keizers die de naam Karel, Charles, Carlos of Carolus gedragen hebben. Anderzijds... was er niet een ezeltje dat gouden muntstukken scheet? Ach...

    De enige echte etymologie van Karel is  heel simpel: het is een vorm van kerel, man.




    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    17-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.katern
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    In mijn jeugd verschenen de eerste goedkope ‘pockets’, boekjes van klein formaat, ongeveer 10/18 cm, met een aantrekkelijke slappe kartonnen omslag, een paperback dus.

    Bij de traditionele manier van boekbinden verzamelt men de katernen, naait ze en lijmt ze bijeen zodat ze een boekblok vormen. Daarna voorziet men dat boekblok van een band, dat wil zeggen een harde kaft vooraan en achteraan tussen beide kaften een rug die los staat van het boekblok. Zo’n (zorgvuldig) gebonden exemplaar valt netjes open en blijft ook mooi openliggen voor het lezen.

    Wat is een katern?

    Het traditionele basisprincipe van de drukkunst is dat men een groot vel papier bedrukt, een plano. Gebeurt aan één kant, zoals bij een grote affiche, dan spreekt men van ‘in plano’ drukken. Je kan ook beide zijden bedrukken en twee of meer bladzijden van een boek tegelijk aan elke zijde, dat gaat veel rapper natuurlijk.

    Als je slechts twee bladzijden aan elke kant drukt, dan kan je het blad slechts één keer vouwen; dat is dan ‘in folio’. Op de ene bladzijde staan de pagina’s 1 en 4, op de andere, de binnenkant 2 en 3, probeer het eens met een blad papier, dan zie je het zelf ook. Als je dergelijke foliobladen samenraapt en inbindt, heb je een foliant. Ze vormen telkens vier bladzijden, in het Latijn quaternus, katern.

    Je kan ook vier bladzijden tegelijk drukken op een plano, aan beide kanten (1-4-5-8 en 2-3-6-7). Zo’n blad kan je twee keer vouwen, dat heet een quarto (vier). Een stap verder is het octavo-formaat. Dan drukt men acht bladzijden (vandaar octavo) aan elke kant (1-4-5-9-8-12-13-16 recto en 2-3-6-7-10-11-14-15 verso). De verdeling op het blad ziet er zo uit:

    recto:        5 12  9 8

                     4 13 16 1

    verso:        7 10 11 6

                     2 15 14 3

    Het blad wordt dan drie keer gevouwen. Zo een bundeltje, dat is een klassieke katern van zestien bladzijden. Een boek is optimaal samengesteld uit volledige katernen, dus veelvouden van zestien bladzijden. Om de bladzijden van een gevouwen katern bijeen te houden, steekt men met een naald een draad op een bepaalde manier door de rug en knoopt dan de draad vast. Zo krijg je mini-boekjes, de samenstellende delen van het boekblok.

    Hoe groot is een plano, een ‘vel’? De afmetingen lagen aanvankelijk niet vast, elke drukker deed zijn zin en de papierfabrikanten ook. In de moderne tijd kan dat natuurlijk niet. Wij kennen vooral de DIN codering voor papierformaten (Deutsche Industrie Norme 16518/1964). Die vertrekt van een vel van één vierkante meter. Dat is handig omdat men het gewicht, of de zwaarte van papier uitdrukt in gram/m². Maar een vierkant blad gebruikt men zelden voor publicaties. Als men het papier in dat formaat aan de drukkers zou aanleveren, moest men altijd veel versnijden en ging er veel goed (en duur) papier verloren.

    Boeken hebben een bepaald uitzicht, ze zijn traditioneel hoger dan ze breed zijn; de breedte verhoudt zich tot de hoogte zoals de hoogte tot de som van de hoogte en de breedte (b/h= h/h+b). Deze verhouding vind je terug in de reeks van Fibonacci (†1230): 3-5-8-13-21-34-55, waarbij elk getal de som is van de twee voorgaande en twee opeenvolgende getallen de verhouding aangeven tussen de breedte en de hoogte van een boek.

    Men wou dus een vaste mathematische verhouding tussen hoogte en breedte, die dezelfde zou blijven wanneer men de hoogte van het blad halveerde en dat werd 1:√2.

    Toegepast op 1m² geeft dat 841 mm op 1189 mm, dat is een A0. Als je zo’n vel in twee vouwt, heb je een A1; nog eens vouwen of snijden geeft A2, nog eens A3, vervolgens het bekende A4 (21x29,7cm), dan het kleinere A5je &c. Elk van deze formaten heeft identiek dezelfde vorm.

    Bij een paperback, het woord zegt het zelf, verzamelt men de katernen en kleeft ze aan de rug van de omslag. Bij de eerste pockets kapte men de katernen soms aan de vier kanten, zodat men een boekblok had van losse velletjes, die dan zo aan de kartonnen omslag gekleefd werden. Als dat niet goed gedaan is en met slechte lijm, dan breekt na verloop van tijd de lijm van de rug en komen de individuele bladzijden of de katernen los bij het lezen. Gelukkig zijn de katernen meestal behouden en zijn ze dus genaaid, met draden samengehouden. De synthetische lijmsoorten die men nu gebruikt blijven heel lang elastisch en klevend.

    Als je de juiste termen van het boekbinden wil gebruiken, dan moet je wel goed opletten. Er zijn namelijk verscheidene manieren om van losse vellen een boek te maken en die hebben elk een naam, maar over die namen heerst enige verwarring. Laat het ons houden bij het onderscheid dat ik hierboven maakte tussen een duur (in)gebonden boek, een hardcover dus en een goedkope paperback.

    Termen als genaaid, ingenaaid, gebrocheerd zijn verwarrend; etymologisch verwijzen ze naar het bijeenbrengen van de katernen met garen, met naald en draad en dat is ook nu nog zo. Ook de bladzijden van de katernen van een ingebonden boek zijn op die manier bijeengebracht, maar nadien zijn die ook nog in een harde band verwerkt, vandaar de term hardcover. In feite is het voorbereidend werk voor een hardcover of een paperback dus hetzelfde: men naait de bladzijden van de katernen met naald en draad aaneen en verzamelt dan de genaaide katernen in een boekblok. Een genaaid boek is dus ‘slechts’ genaaid, een gebonden boek is (genaaid én) ingebonden. Het onderscheid tussen gebonden en ingenaaid slaat dus uitsluitend op de omslag, de band. En op de prijs, want een mooie band rond een boek doen is veel bewerkelijker dan er gewoon een omslag rond plakken.




    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    12-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Infanterie, kindsoldaten
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Je hoeft geen legerdienst gedaan te hebben om te weten wat de infanterie is: het voetvolk. Dat heeft een bijklank van minderwaardigheid. Nog duidelijker is de term kanonnenvoer. De infanterie was dan ook samengesteld uit de jongste, minst ervaren soldaten. Die kwamen uit de laagste lagen van de bevolking. Ze kregen ook nauwelijks een opleiding. Ze waren het talrijkst en ze waren expendable, een moeilijk te vertalen Engelse term voor het feit dat men die troepen gemakkelijk kon vervangen als ze omkwamen, dat men hen dus kon opofferen om een doel te bereiken, wat ook de verliezen in eigen rangen: het innemen van een vijandelijke stelling, de verdediging van de eigen stellingen of van andere, meer belangrijke afdelingen: de cavalerie, de artillerie, de generale staf.

    Het is vooral in de Eerste Wereldoorlog dat de generaals aan beide kanten op een onmenselijk wrede manier omsprongen met de infanterie. Grote offensieven kostten tienduizenden doden per dag, zonder enig blijvend strategisch voordeel. Officieren joegen hun troepen de dood in, het pistool in de hand, niet om zelf aan te vallen, maar om ‘zwakkelingen’ ter plaatse neer te schieten. Deserteurs werden massaal terechtgesteld. In het Belgisch leger was de gewone soldaat een Vlaming, alle hogere rangen waren Franstalig, zonder Frans kwam je nooit hogerop. De soldaten verstonden de bevelen niet, de officieren verstonden hun soldaten niet. De Vlaamse zaak is in de 20ste eeuw geboren uit de ervaringen van de Vlamingen aan het front.

    Misschien heb je er nooit aan gedacht, maar de benaming ‘infanterie’ heeft een zeer cynische etymologie. Wij hebben ze overgenomen uit het Frans, dat het woord zelf leende van het Italiaans. De wortel is het Latijnse infans, een kind. Letterlijk is het zelfs een baby, een kind dat nog niet kan spreken: in-fans. In het Frans werd dat later enfant.

    De infanterie bestond dus uit kinderen, uit kindsoldaten. Dat is een ontnuchterende gedachte. Wij waren geen haar beter dan de Afrikaanse warlords van vandaag, die hun ‘infanterie’ bevolken met geroofde kinderen, des enfants.

    Wij dragen de schande van onze geschiedenis mee in onze taal. Maar aangezien we onze geschiedenis vergeten zijn, gebruiken we de schandnaam infanterie nu onbeschaamd. Voor de schandelijke hedendaagse versie verzinnen we dan noodgedwongen een nieuwe term: kindsoldaten, een samenstelling waarvan de delen elkaar nooit zouden mogen naderen, een benaming die een verontwaardigde veroordeling inhoudt voor een praktijk die amper vijfenzestig jaar geleden hier bij ons nog bittere realiteit was, zoals bij de verdediging van Berlijn door de Volkssturm.

    Infanterie, kindsoldaten. Plus ça change, plus ça revient au même. We leren het blijkbaar nooit.


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    21-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Stapel
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Onlangs gebruikte een nieuwslezer op TV de uitdrukking stapelvoedsel. Toevallig heb ik er een goed idee van wat hij daarmee bedoelde, maar evident is dat niet, lijkt me. Nochtans is stapel een duidelijk woord, zij het met meer dan een betekenis. Ik ben stapel op jou… Ben je stapel? Hij was stàpel. Leg dat op een stapel. Een brandstapel? We zetten dat plan op stapel. Niet te hard van stapel lopen. Een stapelplaats. Dat schaap is dicht van stapel: het heeft een dikke vacht.

    Stapel betekent dus onder meer: heel erg, in grote mate, belangrijk.

    De wortel van ons woord is stap, trede dus, pas, schrede. Een stapel is een reeks van stappen, het op elkaar leggen van elementen zodat het een aanzienlijke hoeveelheid wordt.

    In het Duits hebben we Staffel, met vrijwel dezelfde betekenis als in het Nederlands. Een bijzonder geval is de militaire term: Staffel is dan een legerafdeling, zoals in de infame Schutzstaffel, de SS.

    Het Franse étape is een verwant van onze stap, een van de verouderde betekenissen is trouwens stapelplaats.

    Ook in het Engels heeft staple de betekenis van belangrijk, voornaam, en dan vooral of vrijwel uitsluitend in de vaste uitdrukking: staple food, het belangrijkste voedsel dat men gebruikt. In het Verre Oosten is rijst the staple food. In The New Yorker verscheen destijds een machtige artikelenreeks van E.J. Kahn Jr. over de staple foods in de wereld, waarin nagegaan werd hoe de belangrijkste voedingsbronnen ontstaan en geëvolueerd waren.

    Van Dale volgt hier het Engels gedwee: stapelvoedsel is brood, rijst, aardappelen; er staat een blauwe aanduiding bij die zegt dat het een leenvertaling uit het Engels is. Misschien is dat het geval in het jargon van bepaalde ongeduldige en nonchalante wetenschappers die een onnatuurlijke behoefte hebben om de staande uitdrukking klakkeloos uit het Engels te ‘vertalen’. En een Vlaamse journalist die een Engelse tekst van het net plukt of in zijn elektronische brievenbus krijgt, zal bij het lezen van de wat ongewone uitdrukking staple foods even de vertaal-Van Dale raadplegen en concluderen dat stapelvoedsel goed Nederlands is en het blindelings overnemen. En toch zag ik de brave man even aarzelen en het woord voorzichtig in de mond nemen, alsof hij hoe dan ook zijn twijfels had.

    En die heb ik ook.

    Stapelvoedsel… ben je stapel? Waarom een bastaard maken, als er een perfect verstaanbare term bestaat, namelijk basisvoedsel? Hoeveel mensen hebben ‘stapelvoedsel’ begrepen? Terwijl iedereen ‘basisvoedsel’ zonder verpinken zou verwerkt hebben. Waarom dus een leenvertaling gebruikt als dat niet nodig is? Je gaat toch ook geen voedsel (suiker? melk?) lenen bij de buren als je er zelf nog genoeg in huis hebt?

    ‘Stapelvoedsel’ is een overbodig woord, een nutteloze ontlening, een onnadenkend gemaakte bastaard, een irritante toegeving aan jargonitis, een luie aanslag op de taaldemocratie. Stapelvoedsel is geen Nederlands, maar Nengelands, geen Vlaams, maar Vlengels.

     


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    15-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.verdieping, souterrain, entresol
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Gisteren sprak iemand uit onze kennissenkring me aan. Ze hadden op het werk een discussie gehad over het woord ‘verdieping’, zoals in ‘een huis met drie verdiepingen’. Daarbij hadden ze zich verwonderd over de oorsprong van het woord, want een verdieping is toch net het omgekeerde van wat het woord zelf zegt, namelijk een ‘verhoging’? Mijn kennis, die blijkbaar ook een lezer is van mijn Kroniek, had spontaan aan mijn etymologische stukjes gedacht en toen we elkaar gisteren toevallig ontmoetten, vroeg hij me waar ons woord ‘verdieping’ vandaan komt.

    Taal is een vreemd ding. Het is geen wiskunde, geen ‘zuivere’ wetenschap. Dat komt doordat taal gegroeid is, ontstaan uit de eerste nauwelijks verstaanbare klanken van de eerste mensen en dan verder met hen geëvolueerd over vele millennia. Taal is, net zoals ons verstand, niet door God ingestort in de mens, helemaal af en klaar voor gebruik.

    De vele stappen in die lange ontwikkeling van elke taal hebben hun sporen nagelaten in wat wij nu als ons Nederlands, Frans enzovoort beschouwen.

    Maar er zijn ook heel wat raadselachtige restanten, waarvan we de oorsprong niet meer weten. Onlangs gebruikte ik hier het woordje ‘zier’ in de uitdrukking: dat (in casu Van Dale, wat dacht je…) helpt ons geen zier. Wat is een zier? Een kleinigheid, een nietig beetje; het is lang geleden ook gebruikt voor kleine insectjes, maar waarom ‘zier’? We weten het niet, maar we gebruiken het woord wel.

    Taal is iets dat mensen gebruiken om de wereld om zich heen te benoemen. De mens staat in het centrum van zijn wereld en beoordeelt de dingen vanuit zijn standpunt. Dat geldt voor alle leven: leven is bewust in de wereld zijn, zich bewust zijn van zijn omgeving. Het zijn dan ook de primaire gegevens uit die confrontatie met de wereld die hun weerslag vinden in de ontwikkeling van het menselijk verstand en dus ook van de taal.

    Laten we dat concreet maken met een voorbeeld.

    Een van de eerste aspecten waarvan zelfs het meest prille verstand zich bewust wordt, is de ruimtelijke situering. Men bevindt zich altijd ergens en de omgeving is bezaaid met dingen die verschillen van de waarnemer. Die andere dingen, wat ze ook zijn, bevinden zich steeds op een afstand van de waarnemer, kort bij of veraf en in een richting: voor, achter, onder, boven. Dat is een enorm belangrijk gegeven voor elk levend wezen, jager of prooi en het is dan ook diep in ons verstand gegrift. Onze vijf zintuigen zijn zo ontwikkeld dat zij de nabijheid van iets zeer snel en zeer adequaat kunnen ontdekken en beoordelen: gezichtsvermogen, reuk, smaak, tastzin, horen werken samen om ons zelfs in de slechtste omstandigheden te waarschuwen voor dreigend gevaar of voor mogelijke voedselbronnen. Ons verstand heeft zich aangepast aan, meer nog, is ontstaan uit de elementaire activiteiten van het leven. Dat vindt meteen zijn weerslag in elke vorm van taal. Wij gebruiken dagelijks ontelbare woorden en uitdrukkingen die verwijzen naar de primaire functies van het leven, letterlijk of figuurlijk.

    De afstand van een voorwerp tegenover de waarnemer drukken we uit op vele manieren. Die slaan op de positie, zoals voor en achter, boven of onder, links of rechts, dichtbij of veraf en alle combinaties daarvan. Maar we geven aan die posities ook een bijkomende betekenis: wat ver is, is ook onbereikbaar, vraagt moeite om dichterbij te brengen, is vaag en onduidelijk, onbelangrijk, ongevaarlijk; je kan zelf nog vele voorbeelden bedenken, ook van de andere plaatsaanduidingen.

    Laten we dat alles nu eens toepassen op onze ‘verdieping’. We vetrekken van ‘diep’. Het gaat terug op een heel oude protogermaanse stam en verwijst in feite alleen naar een afstand. Wij zeggen nog altijd diep in het woud, zelfs diep in de bergen, alhoewel die hoog zijn. Diep betekent dus oorspronkelijk alleen maar ver. Maar ver kan je gebruiken in alle richtingen, in alle dimensies: sterren zijn ver, steenkool zit ver onder de grond, de horizon is even ver in alle richtingen… Daarom is ver een woord met beperkte bruikbaarheid. Zo ook diep: als je het voor alles gebruikt, dan raakt het in onbruik, wordt het vervangen door meer precieze uitdrukkingen en woorden.

    Diep is ook een kwestie van standpunt: als je bovenaan staat is de bodem diep, maar van onderaan gezien is dezelfde afstand niet diep maar hoog. Stilaan is men dus een onderscheid gaan maken: diep verwijst nu alleen nog naar de afstand naar beneden toe, hoog komt erbij om dezelfde afstand te beschrijven van op de bodem. Met ver is dat niet nodig: ver is ver in alle horizontale richtingen.

    Het Latijnse altus betekent zowel hoog als diep, zowel letterlijk als figuurlijk en dat is ook zo voor altitudo, hoogte en diepte. Net zoals het oorspronkelijke ‘diep’ duidt het zonder meer op een (grotere of kleinere) uitgebreidheid van de afstand of afmeting in verticale zin. Maar er is een enorm verschil tussen de opwaartse beweging en de neerwaartse, tussen het hoogste standpunt, de hoogste plaats en de laagste. Dat heeft in de eerste plaats te maken met de zwaartekracht: iets naar een hogere plaats brengen kost moeite, andersom gaat vanzelf. Vandaar dat het hogere ook het betere is: als je op de hoogste plaats bent, heb je allerlei voordelen. Vandaar ook alle latere afgeleide betekenissen van hoog en laag. Vandaar ook dat men ook in de taal een onderscheid is gaan maken tussen de twee: diep behield de neerwaartse zin, maar verloor de opwaartse ten gunste van hoog, ook een zeer oud Germaans woord dat specifiek slaat op datgene dat zich in de hoogte verheft.

    Hoe komen we er nu toe om een verdieping van een huis zo te noemen?

    Sommigen, Van Dale incluis, verwijzen naar het Noord-Nederlands gebruik ervan, vanaf 1638, voor een ‘echte’ verdieping, namelijk de halve kelderverdiepingen die men in bestaande huizen aanbracht in de grote steden, waarbij de oorspronkelijke vloer en plafonds in de hoogte aangepast werden om een bijkomende etage te maken, zonder in te grijpen in de voorgevelstructuur. De prijzen van de gronden en van de huishuur in overbevolkt en nog steeds uitbreidend Amsterdam maakten dat in die tijd een bijzonder lucratieve oplossing, hoewel niet zonder gevaar voor instorting en insijpelend grondwater.

    Die nieuwe woonruimte was dus letterlijk dieper, een verdieping van het oorspronkelijk niveau tot onder dat van de straat. Het zou kunnen dat men nadien ook de andere niveaus van zo’n verbouwd huis met die naam is gaan aanduiden, temeer daar die elk meestal ook een ‘verdieping’ ondergaan hadden. Ook vandaag zien we dat gebeuren in onze steden, wanneer oude herenhuizen worden verbouwd: enkel de gevel blijft staan, daarachter is het kaalslag en vervolgens een structuur die niets meer met de oorspronkelijke indeling van de niveaus te maken heeft.

    Het is dan nog een kleine stap om ook bij de andere, oudere huizen die dergelijke aanpassing niet hadden ondergaan, en bij nieuwe huizen die al meteen met een halve kelderverdieping werden gebouwd, en nog later voor alle huizen, te spreken van een verdieping als benaming voor een etage, een niveau.

    Maar it ain’t necessarily so!

    In het Duits hebben we Vertiefung, maar dan enkel in de betekenis die verdieping bij ons ook heeft: het zich verdiepen in iets, zoals wij nu doen met ‘verdieping’. Voor een etage gebruikt men Stock of Geschoss. En dat terwijl men in Duitse steden allicht net zo goed de manier van (ver)bouwen had die hier bij ons op een bepaald ogenblik aanleiding zou gegeven hebben tot de benaming ‘verdieping’. Dat doet me vermoeden dat men hier bij ons ook al over verdiepingen sprak nog voor men die typische herenhuizen met een souterrain bouwde of verbouwde. Het lijkt me tamelijk vergezocht dat een zo wijd verbreid woord als verdieping zou teruggaan op een zo specifieke bouwkundige toepassing uit de 17de eeuw, alsof er voordien geen huizen met verdiepingen waren en men geen woord had om die een naam te geven.

    Is het niet even goed denkbaar dat de oorspronkelijke algemene betekenis van ‘diep’ behouden bleef in dit oude woord? Een huis met een verdieping is ‘dieper’ dan een huis zonder en datgene wat het dieper maakt is dan een verdieping. Diep kan in alle richtingen. Als een huis langer is dan een ander, zeggen we dan ook niet dat het dieper is? Een tuin van dertig meter diep: er is toch niemand die daarbij denkt aan een diepe put? Wij zeggen zonder verder nadenken: op een bestaand gebouw een verdieping zetten; niemand die daarbij in een lach schiet! Een hoge verdieping: het kan, het is geen oxymoron zoals zwarte sneeuw.

    In het Engels spreekt men van een floor, onze ‘vloer’ en die hebben beide dezelfde roots als het Latijnse planus, vlak, Fr. plaine (vlakte). Wat dus met de grond gelijk is, is de vloer: the ground floor, dat maakt het nog duidelijker en dat is wel nodig als men meer dan een ‘vloer’ heeft in een huis. Het Amerikaans Engels noemt dan weer volgens een andere logica de gelijkvloerse verdieping the first floor, terwijl dat in het Brits Engels even logisch de eerste verdieping is, volg je nog?

    Nog een woordje over souterrain. Bij ons is dat de ‘verdieping’ waarover we het hadden: een ruimte die half onder het niveau van de grond of het gelijkvloers ligt en half erboven, zodat je er nog (hoge) ramen kan in plaatsen. In het andere geval spreken we van een (echte) kelderverdieping. Maar in het Frans is een souterrain letterlijk te nemen: onder de grond; misschien kent men in Frankrijk die half verzonken verdiepingen niet? Dat zou best kunnen, want de eerste ‘mooie’ verdieping van een huis met een souterrain heet bij ons bel-etage en dat is een Belgicisme, een woord dat men in Frankrijk niet kent.

    We mogen een souterrain en een bel-etage ook niet verwarren met een entresol, in het Nederlands een insteek(kamer)(tje); het is typisch een meestal beperkte ruimte die achter aan het huis wordt gehangen tussen twee verdiepingen, zoals het woord zegt. Men bereikt die via een korte trap vanaf de onderliggende verdieping. Het is een typische aanbouw om economische redenen voor een bergruimte, badkamer of toilet of voor een goedkope huurkamer. In het Frans zegt men ook: à mi-étage.

    Het Franse woord voor verdieping is natuurlijk étage, dat wij lang geleden geleend hebben. Het is afkomstig van een vergeten Frans werkwoord, ester dat staan, zich ergens bevinden betekent. Een étage is dan een plaats waar men zich bevindt, waar men rechtop kan staan. Figuurlijk is het ook de stand, de plaats die men heeft in de maatschappij, zoals (alleen nog) in de uitdrukking de bas étage.

    Ik dank Joris die aan mij gedacht heeft toen hij zich afvroeg waarom een etage geen verhoging maar een verdieping is.




    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    05-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het kan me niet schelen!
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Het kan me niet schelen! Hoe vaak hebben we dat als kind niet gezegd als uitdagend antwoord op een verwijt van een van onze ouders of opvoeders? Als je zo voortdoet, dan zal het slecht aflopen met jou! Antwoord: het kan me niet schelen!

    In mijn Oost-Vlaams dialect klonk dat als ‘schillen’ en dat heeft ervoor gezorgd dat ik tot op vandaag een en ander verwar.

    Een schil is de buitenste laag van iets, zoals een bananenschil. In ons dialect was dat evenwel een schel, een schelle. Maar een schel is, althans gewestelijk, veeleer iets dat we afsnijden van iets, een schelletje kaas of ham, een plakje kaas of ham dus, of voor ons Vlamingen: hesp; Van Dale noemt dat Belgisch-Nederlands, de schurk; als dat zo zou zijn, dan was Vlaanderen allicht ook ‘Nederlands België’ en dat is het pertinent niet. Waarom van de Vlaamse taal, die we al eeuwen spreken, het stupide Belgisch-Nederlands maken? Ach…

    Dunne sneetjes afsnijden van iets zou dan normaal ‘schellen’ moeten zijn, maar dat is het niet, ‘schellen’ heeft die betekenis niet in het AN, terwijl schellen in het Vlaamse dialect eigenlijk schillen is: wij zeggen ‘een appel schellen’, in Nederland is het ‘schillen’, de schil verwijderen.

    Laten we het nog wat moeilijker maken. In de uitdrukking het kan me niet schelen, mogen we volgens Van Dale schillen gebruiken als een gewestelijk synoniem van ‘schelen’. We mogen dus ook (gewestelijk) zeggen: het kan me niet schillen! Geen wonder dat ik nooit wist wat nu correct was…

    Schellen, schillen, schel, schil, waar komt ons woord vandaan?

    Zoek het maar niet bij Van Dale, die heeft zichzelf in een eindeloze lus gewerkt: bij schil verwijst ie naar schel en bij schel naar… schil, juist. We zullen het dus zelf moeten vinden. Het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands is bij mijn weten nog niet aan de ‘s’ toe.

    Een eerste spoor vinden we bij ‘schelp’ (bij Van Dale in dezelfde loop) en het Engelse shell. Ze gaan beide terug op een Germaans woord dat ongeveer skaljo moet geweest zijn en dat sloeg op alles wat je kon splijten of splitsen. Een schelp voorzeker, die kan je openbreken, de twee helften splitsen om het vlees eruit te halen. Een schild ook, dat was aanvankelijk een dun stuk hout dat men van een boom afsplitste. In het Grieks is skallein trouwens ‘een boom omhakken’ en skhidzein is ons scheiden. In het Latijn hebben we daarvoor scindere, wat in het Frans tot scinder leidde, denk aan roemberuchte scission van de Leuvense universiteit in de jaren zestig van de vorige eeuw en de nog veel ophefmakender splitsing/scission die België hopelijk snel te wachten staat. In het Engels is er to shed, gezegd van dieren die hun haren of pluimen verliezen of afscheiden.

    In verscheidene talen is skalja een dakpan, ook een soort schild, of een van de twee helften van een schelp, of een lei, een schil leisteen. De buitenste laag van een vrucht is de schil, een soort van schelp om de vrucht heen. Als je iets splitst, dan heb je twee ‘verschillende’ stukken, zoals bij een schelp. Wat die twee stukken onderscheidt, is dan het ‘verschil’.

    ‘Het scheelt niet veel’ betekent: er is niet veel verschil; ‘het scheelde weinig, geen haar of…’: bijna was het zo dat…. ‘Dat scheelt niet veel’: het verschil is niet groot. Dat scheelt een slok op een borrel: dat maakt een groot verschil.

    Als we dan teruggaan naar ‘het kan me niet schelen’, dan kunnen we dat nog altijd afleiden van het concept splitsen en van ‘verschil’: het maakt geen verschil voor mij, het is me gelijk.

    Er is echter ook een andere piste (van het Italiaans pista, een spoor, een afdruk van de voeten; pistare is slaan, kloppen, bijvoorbeeld steenslag; maar ook vertrappelen, verbrijzelen, kapot stampen; (voet)sporen maken op termijn een weg, een pad en vandaar onze piste in beide betekenissen van spoor en weg).

    Voor die andere piste moeten we naar het Frans, naar een zogenaamd defectief werkwoord, dat is er een dat een beetje defect is, dat niet alle vormen (meer) heeft. Het is ook een onpersoonlijk werkwoord: het heeft nooit een echte persoon als onderwerp, maar ‘het’, zoals in ‘het regent’. Dat vreemde werkwoord is chaloir, al bestaat die infinitiefvorm niet echt. Het is een heel oud woord, vandaar dat er maar enkele fossiele vormen van overgebleven zijn, als getuigenheuvels na eeuwen taalerosie.

    Dat werkwoord klink niet alleen als ‘schellen’, maar laat het nou ook precies dezelfde betekenis hebben als ons schelen/schellen!

    Il ne me chaut, il ne me chaut guère que…: het maakt me niet uit, het maakt voor mij geen verschil, het kan me niet schelen dat…

    Point ne m’en chaut: het kan me helemaal niets schelen.

    Peu me chaut, peu m’en chaut, il me chaut peu que…

    Er is ook nog de combinatie met ‘non-’: dat geeft le nonchaloir, een synoniem van een Frans woord dat ook wij gebruiken: nonchalance. Ook dat drukt precies het gevoel uit van: het kan me niet schelen, ik maal er niet om.

    Het leuke is nu dat de vroegste vorm van chaut in het Frans zoiets was als chielt, met de betekenis: il importe que, het heeft belang, het scheelt wel. Dat lijkt naar vorm en inhoud zo mooi op ons ‘scheelt/schilt’ dat het bijna te mooi is om waar te zijn. Want de etymologie van chaloir is, volgens alle bronnen, vreemd genoeg het Latijnse werkwoord calere, warm zijn, of figuurlijk: warm lopen voor iets. Il ne me chaut zou je dus moeten vertalen als: ik loop niet warm voor… Nonchalant is dan iemand die niet warm loopt voor iets, het laat hem koud.

    Het komt mij voor dat die Franse etymologie zich misschien iets te veel laat (mis)leiden door de figuurlijke betekenis (warm lopen) en de nu nog bestaande fossiele resten met a-klank (chaloir, dat eigenlijk een theoretische reconstructie is op basis van het echt bestaande chaut) en te weinig aandacht besteedt aan de vroegste vorm (chielt), die duidelijk bij de Germaanse oorsprong aanleunt en die in het Frans perfect verder kan geëvolueerd zijn naar chaut zonder ook maar enige nood aan het Latijnse calere. Ik zie ook niet in hoe anderzijds die oude vorm chielt rechtstreeks van calere zou kunnen komen. Wie zal het zeggen?

    Hoe dan ook, het is nu duidelijk dat het ons allemaal niet kan schelen, in het AN, of schillen in onze Vlaamse gewestelijke variant. Dat het een even gewestelijk schelletje kaas is, dat je aardappels schilt en dat je altijd moet opletten voor nonchalante mensen die zomaar hun bananenschillen laten rondslingeren.




    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    25-04-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.op de keper beschouwd
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Laat me toe even een uitstapje te maken naar de wereld van het textiel. Het is immers daar dat we de oorsprong moeten zoeken van deze uitdrukking: op de keper beschouwd. Maar voor we zo ver zijn, maken we eerst enkele omweggetjes. 

    We beginnen, waar anders dan bij het Latijn. Een bok is een caper, een geit capreacapreola is dan een klein geitje, een ree en capreolus een reebokje; bokkensprongen zijn capriolen. Naar de vorm van de hoorns van deze dieren, die enigszins naar elkaar toe neigen, gaf men die naam ook aan andere zaken. Zo was er een soort hak met twee tanden om onkruid te wieden; die bestaat nog, maar nu meestal met drie of vijf gevorkte tanden. Het meest gebruikte men capreoli, in het meervoud, voor twee houten stutten, groot of klein, wat wij nu nog een bok noemen, bijvoorbeeld een bok om boomstammen op te zagen. Heel specifiek zijn het in het Vulgair Latijn capreoni, de dakspanten of dakribben, de schuine balken die paarsgewijs tegen de nokbalk of hanenbalk geplaatst worden, men noemt die ook spruiten, maar ze zijn beter bekend als kepers, evident afgeleid van de capreoni. Op de schuine kepers nagelt men de pannenlatten en daarop komen dan de pannen, juist. Zie je de constructie een beetje?

    Twee schuine balken, dat is ook een chevron, synoniem keper, zoals de strepen van een sergeant, maar ook het logo van het merk van benzine Chevron en van het automerk Citroën. Een aandachtige lezer was zo vriendelijk me te laten weten waar het logo met de dubbele kepers of chevrons van Citroën vandaan komt. Zij blijken de eersten geweest te zijn die in hun motoren gebruik maakten van tandraderen waarvan de tanden die vorm hadden, onze keper of chevron. In het Frans is chevron nog steeds de benaming van de twee kepers van een gebinte. We zien er ook chèvre in, natuurlijk, de Franse geit, eveneens afgeleid van capra.

    Keper is een woord zoals schaar: bij ons is dat enkelvoud, maar in het Frans en het Engels is dat meervoud: ciseaux, (a pair of) scissors. Je hebt nooit één keper, het is altijd een paar. Maar toch is men stilaan ook één balk een keper gaan noemen.

    Hoe komen we dan bij het textiel terecht? Op een weefgetouw spant men verticaal, in de lengterichting evenwijdige draden, dat is de schering of de ketting. Die kruist men dan, waarbij men telkens een of meer draden van de schering overslaat, en dat is de inslag. Als men daarbij ook nog eens verspringt, dat wil zeggen dat men een opwaartse beweging maakt bij het weven van de inslag, dan verkrijg je een schuin patroon in het weefsel, een schuine balk, net zoals de kepers van een gebinte. Een dergelijk stuk stof is dan gekeperd, de schuine strepen zijn kepers. In die betekenis is ons woord overgenomen, omdat wij bekend stonden om onze weverij, in het Nederduits keper, het Hoogduits Köper, het Zweeds kypert, het Noors kiper, het Russische kípor.

    Een keper hebben we ook in de heraldiek: het is de chevron, de omgekeerde V die we op vele schilden en blazoenen zien.

    In de weverij noemt men ‘de keper’ de manier waarop de schering en de inslag samengaan, hoe dus de verticale draden van de schering gekruist worden door de horizontale inslag. Als men een stof tegen de draad in een beetje openduwt, dan ziet men, desnoods met een loep (van het Franse loupe, maar men weet niet goed waar dat vandaan komt) of een dradenteller, dan kan men zien hoe fijn of grof de mazen van de stof zijn. Men bekijkt dan heel nauwkeurig de keper van de stof. Als men dus iets op de keper beschouwt, dan onderzoekt men het grondig. Je zou kunnen zeggen dat mijn Kroniek de zaken op de keper beschouwt. 




    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    14-04-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Verbunkos, ledikant, zigeuner, lazaret
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Hier en daar maar vooral in de Hongaarse muziek vind je de term 'verbunkos' terug, in die of een andere spelling. Je denkt dan spontaan: ik ken geen Hongaars, dus: weet ik veel wat verbunkos is.
    De waarheid ligt dichterbij dan je denkt. In de 18de eeuw was het de gewoonte dat het leger probeerde soldaten te ronselen in stad en vooral ook dorp. Soldaten in kleurrijk gala-uniform brachten een heuse show met opgewekte dansen met veel geklets van de handen op de laarzen, een beetje zoals de tirolerdansen, dat alles begeleid door een muziekkapel of een kleiner ensemble. De sergeant van dienst las dan de aantrekkelijke voorwaarden voor; vaak was daar een relatief aanzienlijke som bij die onmiddellijk werd uitbetaald. Jonge kerels zonder werk en zonder toekomst zagen hierin vaak een uitweg of lieten zich verblinden door de hoge eenmalige bedragen. Over de gevaren van de oorlogen werd in alle talen gezwegen.
    Zo'n reclamecampagne van het leger heette in het Duits, zoals nu nog, op TV: "Werbung". In het Hongaars klonk dat als verbunkos. Die naam ging later over op die levendige soldatendansen en de typische muziek. Dat soort opgewekte deuntjes werd zelfs heel populair, los van de 'Werbung', vooral bij de zigeuners, de tziganes, (beide van het Russisch en nog vroeger van het Grieks atsingannos, een benaming voor een sekte uit de 8ste eeuw, jawel…) of gitans (afgeleid van Egiptano, Egyptenaar, men dacht dat ze van Egypte kwamen), al is het geen typische zigeunermuziek. De in zijn tijd wereldberoemde vioolspeler János Bihari speelde ze vaak, naar verluidt zelfs voor de groten van de wereld bijeen op het Congres in Wenen in 1815, na de nederlaag van Napoleon. Bela Bartok gebruikte het genre af en toe, onder meer in zijn kwartetten en in zijn tweede vioolconcert, maar dan in zijn eigen, onnavolgbare stijl.
    Verbunkos. Werbung. Reclame, dus.

    Dichter bij ons is de ledikant. Hoewel we het woord niet meer gebruiken, weten we nog goed wat het betekent: een bed. Het is een oud woord, Van Dale vermeldt het eerste gebruik in 1545 en voor een keer weet hij ook waar het woord vandaan komt: lit de camp, Frans voor een veldbed zoals de militairen hadden, een brits dus, een woord dat we dan weer uit het Duits hebben, Pritsche is daar de benaming voor een eenvoudig bed of een militaire brits; het woord is afgeleid van Brett, bij ons berd (te berde brengen) of bord. Een ledikant was een bed dat je gemakkelijk kon verplaatsen, in tegenstelling tot de bedstee, een slaapplaats, maar dan letterlijk: een gedeelte van de huiskamer waar het bed stond, afgesloten met planken, een alkoof dus.

    Dat mooie maar eveneens in onbruik geraakte woord komt wel van heel ver, namelijk van de Spaanse Arabieren of de Moren: al qubba, letterlijk een koepel, maar later een zijkamertje en vandaar een slaapvertrek. In het Spaans is dat alcova, waarbij we de v als b uitspreken, denk aan het leuke Latijnse gezegde: beati Hispani quibus vivere bibere est! Zalig de Spanjaarden, voor wie leven drinken is, een woordspeling op vivere, leven dat zij uitspraken als bibere, drinken. De Spaanse alcova namen de Fransen over en wij van hen of misschien van de Spaanse bezetters.

    Van Italiaanse oorsprong is dan weer ons lazaret, een oud woord voor ziekenhuis, hospitaal of veldhospitaal, oorspronkelijk een ziekenhuis voor besmettelijke ziekten zoals de pest en later nog specifieker voor melaatsen. Luie Van Dale kent maar een deel van het verhaal: hij verwijst naar Lazarus, de zieke bedelaar in het Lukasevangelie, hoofdstuk 16, 19-31, die met zweren overdekt bij het huis van de rijke vrek lag. Daarvan is inderdaad het Italiaanse lazaro, melaatse afgeleid, maar niet lazaretto. Dat gaat terug op een hospitaal voor besmettelijke ziekten, vroeg in de 15de eeuw, op een eilandje in de buurt van Venetië, dicht bij een klooster Santa Maria di Nazareth, vandaar nazaretto. Pas later heeft men er onder invloed van lazaro, melaatse, lazaretto van gemaakt en zo is het overgenomen in andere Europese talen, het Frans en ook het Nederlands. Ons woord voor een lepralijder, melaats, is een vervorming van ‘malaatsch’, van het Frans malade, ziek, van het Latijn male, slecht; ook het Franse malade betekende aanvankelijk specifiek melaatsheid, het was een eufemisme, zoals het Nederlandse melaatsheid, voor een vreselijke besmettelijke ziekte die men niet wou noemen: dé ziekte, zoals later kanker en vandaag aids. Lepra, de officiële naam, komt rechtstreeks van het Grieks en het Latijn (ook dat vermeldt Van Dale niet), Gr. lepein betekent afschilferen, pellen. Het is een oude ziekte, die wij hier goed kennen door Pater Damiaan, die ook op een afgelegen eiland in een lazaret melaatsen verzorgde.

    Lazarus zorgde voor nog meer woorden: zich lazarus drinken verwijst waarschijnlijk ook naar de bedelaar bij Lukas, die daar zieltogend lag. Iemand op zijn lazer of lazarus geven, er geen lazer van begrijpen, iemand belazeren, oplazeren: het zijn allemaal voorbeelden van hoe men van een taboewoord voor melaatsheid een krachtterm maakte, zoals in de uitdrukking ‘krijg de klere’ en ‘klerelijer’, waarbij klere een verbastering is van cholera.

    De Europese eenmaking is iets dat wij na de Tweede Wereldoorlog situeren, denk aan de Benelux, de EGKS, Euratom. In 1957, met het verdrag van Rome vormden zes landen, de kleine Benelux plus de drie groten: West-Duitsland, Frankrijk en Italië samen de EEG, in 1967 de EG. Vanaf dan kwamen er voortdurend landen bij, zelfs Groot-Brittannië… Vandaag zijn we met al 27. Maar misschien zijn we nu verder af van een echte Europese integratie dan op verscheidene momenten uit onze voorgeschiedenis, toen grote delen van Europa onder een centraal gezag stonden en we zeker op het gebied van cultuur en beschaving misschien meer Europees waren dan nu. 

    Uit de etymologische spielereien hierboven blijkt in alle geval dat onze taal vroeger geen landsgrenzen kende.


    Op de foto: het Groot Goed, of de Huysmanshoeve, op 'den Bus' in Eeklo, mijn geboortestad. In de lagere school moesten we een opstel maken over de Lazarethoeve. In het poortgebouw zouden zwervende melaatsen een tijdelijk onderkomen gevonden hebben.


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    12-04-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kerning
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Velen onder ons hebben nog met een mechanische typemachine gewerkt, een toestel met toetsen. Door de kracht van de aanslag met de vinger bracht men de armpjes in beweging waarop letters staan. Die armpjes waren allemaal even groot en de letters die erop stonden namen allemaal even veel plaats in op papier, een m of een l, het maakte niet uit. Mooi was dat niet, een woord als

            onmiddellijk

    zag er ongeveer zo uit:

            onmiddellijk.

     

    Merk hoe de smalle letters (l-i-j) kunstmatig wat breder gemaakt zijn met horizontale schreefjes (serifs) en de brede zoals de m in dezelfde kleine ruimte bijeen gewrongen worden als de i.

    Nieuwere -en onbetaalbaar dure- modellen, vooral van IBM, brachten wat soelaas. Met ingewikkelde systemen werd voor elke letter precies de benodigde ruimte ingenomen: proportioneel schrift. Maar als je zo’n tekst nadien wou corrigeren, bleek dat meestal vrijwel onmogelijk: je kreeg de schrijfkop nooit op precies dezelfde plaats, ondanks dat petieterige naaldje dat je kon gebruiken om te mikken.

    En die ellende bleef maar bestaan. Een getypte tekst was dat: getypt, niet gedrukt dus en dat zag je meteen. Voor een korte brief is dat niet zo erg, maar voor langere teksten, zoals verslagen, rapporten en nota’s wou men zo dicht mogelijk drukwerkkwaliteit benaderen. Dat staat niet alleen beter, het heeft ook een enorme invloed op de leesbaarheid.

    Maar er was verandering op komst: met de tekstverwerker kwam er een revolutie, waarvan wij nu de omvang niet meer beseffen. We beschikten nu over een beeldscherm, waarop we de tekst konden zien en aanpassen nog voor die gedrukt was. Stilaan kwamen er steeds grotere en betere beeldschermen. Aanvankelijk waren die geen haar beter dan de schrijfmachines op het punt van proportioneel schrift en uitspatiëring van de woorden: de letters namen ook op het scherm allemaal evenveel plaats in en de afstand tussen de woorden ook. Ook de printers hadden dat probleem. Pas toen men uiteindelijk met degelijke grafische gebruikersinterfaces (GUI) begon te werken, vooral bij Apple en toen later ook de laserprinters betaalbaar werden, kregen we op scherm én op papier de kans om van typewerk naar drukwerk te gaan en dat is waar we nu nog altijd zijn. Wij maken nu allemaal ‘drukwerk’ op onze PC.

    Of toch bijna?

    Doe eens de moeite om in een goede bibliotheek wat oude of zelfs zeer oude, goede drukken te gaan bekijken. In de beste gevallen sta je werkelijk verbaasd als je de kwaliteit ziet: het zijn echte kunstwerken. Dat kan nu nog altijd, maar het gebeurt nog enkel voor zogenaamde bibliofiele en dus zeer dure uitgaven.

    Wat is het verschil?

    Zetwerk was vroeger handwerk en dat verschil is meteen merkbaar. Een goede zetter weet precies waar hij meer of minder wit moet geven, zodat een tekst die gezet is met afzonderlijke letters uiteindelijk net zo vlot gaat lezen als een tekst die met de hand geschreven is. Nu wordt dat allemaal door het tekstverwerkingsprogramma gedaan, meestal Word.

    Een van de ‘speciallekes’ is kerning, in het Engels, van het Latijn carno, scharnier. Het is een wat bijzondere manier van het uitspatiëren van bepaalde opeenvolgende letters. Vooral bij bepaalde hoofdletters, in titels en zo en zeker bij een beetje groot formaat, valt het op dat de opeenvolging van bijvoorbeeld T, W en e niet echt mooi aansluit, zelfs bij proportioneel schrift:

    Te We

    Te We


    Op de tweede regel heb ik de functie afspatiëren ingeschakeld (zie onder opmaak, lettertype, afstand en positie) en de e kruipt wat onder de oksel van de T of in de schaduw van de W. Het scheelt niet veel, maar als een hele tekst gezet is zoals het hoort, dan ziet het geheel er ongemerkt net iets anders uit en leest het ook veel gemakkelijker. 

    Helaas: de tekstverwerker van Seniorennet kent de kerning-functie niet, zodat je hier niet kan zien wat ik bedoel. Je zal het dus eens moeten proberen op je eigen tekstverwerker, niets aan te doen.

    Kerning. Wij hebben er niet eens een eigen woord voor in het Nederlands. Van Dale blijkt weer niet te weten waarover hij het heeft, want de definitie die in VD14 staat is die van proportioneel schrift, dus meer plaats voor brede letters, minder voor dunne. Kerning daarentegen is bepaalde (proportionele) letters extra dicht bij elkaar afdrukken, om de optische illusie te vermijden dat ze onvoldoende aansluiten.

    Een vergelijkbare oplossing hadden de Grieken al bedacht voor de buitenste zuilen van hun tempels: omdat die afstaken tegen de lucht had men van op enige afstand de indruk dat ze dunner waren dan de andere en dat ze ook verder uiteen stonden; men maakte ze dus gewoon wat dikker en zette ze wat dichter bij hun buur, zodat ze eruit zagen alsof ze net zo dicht stonden en even dik waren.

     


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    06-04-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Blauwbaard
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Enige tijd geleden vermeldde ik hier al de sprookjes van Moeder de Gans van de Franse auteur Charles Perrault, klik even hier om het nog eens na te lezen: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=87475.

    Het is over een van die sprookjes dat ik het vandaag even wou hebben: Blauwbaard. Terwijl we perfect weten hoe het Roodkapje vergaat, zelfs met de precieze woorden: ‘Maar grootmoeder, waarom heb jij zulke grote oren?’, zijn de elementen van het Blauwbaardverhaal nooit zo in detail tot ons doorgedrongen. Misschien vonden onze ouders dat het sprookje van Blauwbaard niet geschikt was voor kinderen. Dat is het probleem met bijna alle sprookjes: ze worden wel aan kinderen verteld, maar ze zijn oorspronkelijk helemaal niet voor kinderen bedoeld. Het waren verhalen die men rond het haardvuur vertelde in het halfdonker; kinderen die dan nog op waren hoorden het half-slapend en verstonden amper de woorden of de beschreven situaties en de vreemde allusies.

    Er bestaan talloze versies van de oude sproken (letterlijk: het gesprokene), speciaal voor kinderen herschreven, gekuiste versies, ad usum Delphini, zegt men geleerd, naar het gebruik aan het Franse hof om allerlei werken aan te passen voor de opvoeding van de kroonprins, de Dauphin.

    Laten we even dit zijspoor volgen. De etymologie van Dauphin is niet zeer ingewikkeld maar wel leuk. Het begint allemaal bij de dolfijn, jawel, dat had je ook al door. In het Grieks is dat delfis, genitief delfinos. In het Latijn werd dat delphinus en in de vroege Middeleeuwen ook wel dalphinus en zo zijn we bij het Franse dauphin en onze dolfijn. Maar waarom is de Franse kroonprins de Dauphin? Dat is een oud verhaal, waarbij we heel wat aanknopingspunten hebben.

    Delphinus was al in de Oudheid een persoonsnaam. Misschien woont er in jouw buurt nog wel een (wellicht oudere) vrouw met de mooie naam Delphine. Rond het jaar 400 was er in Bordeaux een bekende bisschop die de naam Delphinus droeg.

    Tussen 1040 en 1349 was de streek rond de Franse stad Vienne, het oude Romeinse Vienna, net ten zuiden van Lyon, een zelfstandige feodale staat. Graaf Guigues IV van Albon (c.1095–1142) voerde in zijn blazoen of wapen een dolfijn. Waarom? Een aardigheidje, wellicht, dat hem al gauw de bijnaam ‘de dolfijn’ opleverde en aangezien Vienne lang de belangrijkste stad was van de streek voegde men er dat aan toe: le Dauphin Viennois. Dat werd zelfs de officiële titel van het huis, zoals wij zeiden: de graaf van Vlaanderen. De streek kreeg de eponieme naam: le Dauphiné (Viennois) en zo heet ze nog altijd. Wij kennen ze van de wielerronde Le Dauphiné libéré, die genoemd is naar de organiserende krant met die naam en die kreeg haar triomfantelijke eretitel bij de bevrijding in 1945.

    In 1349 werd de Dauphiné opgenomen in het Franse koninkrijk. Toen werd bedongen dat de oudste zoon van de Franse koning de erfelijke titel zou dragen van Dauphin, zoals in Groot–Brittannië de kroonprins, nu Charles, traditioneel Prince of Wales of the Black Prince is. En zo is het gebleven tot aan de Franse revolutie en het einde van de monarchie. Het was trouwens omwille van onrust in de Dauphiné dat in 1789 de Staten-Generaal werden bijeengeroepen.

    Wij kennen ook nog de lekkere gratin dauphinois: schijfjes aardappelen, kaas, boter en melk, alles in de oven: heerlijk!

     

    Zo, dat weten we ook weer. Terug naar Blauwbaard. Ik stel voor dat je nu even het verhaal leest, in het Frans nogal, dat valt wel mee, klik hier: http://fr.wikisource.org/wiki/La_Barbe_bleue. Een Nederlandse versie vind je hier: http://www.sprookjesbos.be/sprookjes/Blauwbaard/.

    Als je het verhaal zo leest, dan merk je een aantal typische sprookjeselementen, zoals de rituele herhaling van de vraag: zie je mijn broers nog niet komen? Je merkt ook dat de auteur allerlei beschrijvingen heeft toegevoegd die het verhaal rekken en de luisteraars moeten geboeid houden, precies door het uitstellen van de belangrijke gebeurtenissen. Als je al de ballast weglaat, dan heb je een heel eenvoudig verhaaltje: een man die fysiek onaantrekkelijk is, een mooi en onschuldig meisje dat zich laat verleiden, een vreselijk geheim en een happy end.

    Men heeft aan dit verhaal in de loop der tijden veel interpretaties gegeven en die zullen allemaal wel een element van waarheid bevatten. Maar het is ook gewoon een goed horrorverhaal.

    Moeten we heel diep gaan graven naar de betekenis van de bloedige kamer met de lijken van de vorige echtgenotes? Ligt een waar gebeurd verhaal van een seriemoordenaar aan de basis van dit sprookje? Horen we hier echo’s van de primitieve vrees van de vrouw voor de seksuele agressie van de man? Is hun bloed een allusie op de ontmaagding, staat hun dood voor het einde van hun jeugd? Of is het bloed op de sleutel een bewijs dat de jonge vrouw geen maagd meer was toen ze trouwde en doodt Blauwbaard haar daarom? Is Blauwbaard de typische man die het niet kan laten om vreemd te gaan, zijn de moorden symbolen voor zijn herhaald overspel?

    De vrouw heeft geen naam bij Perrault, in tegenstelling met haar zuster, die Anne heet. Dat maakt haar tot een archetype, ‘de’ vrouw, die typisch nieuwsgierig is, maar niet boosaardig en die tot drie keer toe de beschikking krijgt over al de bezittingen van de man, de eerste keer door het huwelijk, de tweede keer wanneer hij op reis gaat en haar al de sleutels geeft, de derde keer wanneer ze alles erft. De vrouw als behoedster van het erfgoed, de man als een seksuele vrijbuiter.

    Of is het gewoon een gruwelfantasie, iets dat zo onwaarschijnlijk afschrikwekkend is dat het de toehoorders of de lezers de stuipen op het lijf jaagt, zodat ze ‘lekker’ kunnen griezelen? ‘Toe, Opa, vertel nog eens van Blauwbaard!’

    Er zitten in dit bizarre verhaal typische elementen die we terugvinden in tientallen andere sprookjes evenals mogelijke verwijzingen naar historische gebeurtenissen. Wellicht ligt de aantrekkingskracht van sprookjes in de vele allusies en symbolen die hen een eigenaardig soort van geloofwaardigheid geven, ook al weten we bij definitie dat ze onwaar zijn, sprookjes, vruchten van onze vreemde vindingrijke verbeelding, die duistere dubbelganger van ons helder denkend verstand.

    Blauwbaard heeft vele kunstenaars geïnspireerd. Er zijn vele bewerkingen voor film en TV, opera, ballet en theater en voor alle denkbare muzikale ensembles. Het verhaal is in alle talen vertaald en aangepast aan het publiek of de tijd. Ook in de beeldende kunsten is Blauwbaard een thema, vooral als illustratie bij het sprookje.

     

     

     


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    15-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een goede verstaander...
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Een goede verstaander heeft maar een half woord nodig, of heeft aan een half woord genoeg.

    Het is een gezegde in zowat alle talen, denk ik, en van alle tijden.

    Plautus gebruikte het al in Persa, een van zijn blijspelen, rond 200 voor onze tijdrekening, maar was toen waarschijnlijk niet de eerste, het was dan al een staande uitdrukking, mogen we wel aannemen. Zijn precieze formulering was: dictum sapienti sat est (Persa, 729) en de betekenis is meteen duidelijk: wat je zegt is genoeg voor (deze) wijze, ik heb het begrepen. Ook bij Terentius vinden we het terug (Phormio, 541), dat is ongeveer 50 jaar later dan Plautus.

    Als we het gezegde in de praktijk brengen, kunnen we de uitdrukking zelf gaan inkorten, een goede verstaander heeft namelijk genoeg aan slechts een gedeelte ervan: sapienti sat. Een alternatief is: sapienti pauca, de goede verstaander heeft aan weinig (woorden, gegevens) genoeg. Voor dictum vinden we soms ook verbum, 'woord' en dat leidt dan weer tot de wel heel korte vorm verb sap, een tussenwerpsel om de aandacht van de lezer te vestigen op een verborgen betekenis of op het belang van de boodschap; als men verb sap ziet staan, weet men dat er iets heel betekenisvols volgt. Naar verluidt zouden Haydn en Beethoven vaste gebruikers geweest zijn van onze uitdrukking. 

    Ook in het Nederlands gebruiken we een korte vorm: ‘Een goede verstaander…’

    Een voorbeeld: Kim Clijsters was gestopt met de competitie. Journalisten hadden gemerkt dat ze na de geboorte van haar dochtertje opnieuw serieus was gaan trainen. Dan hadden ze in de krant kunnen schrijven: Clijsters hervat training… sapienti sat! Helaas zou slechts een kleine groep ‘wijzen’ de uitdrukking begrepen hebben, Q.E.D.

    In het Engels is de uitdrukking ook heel oud. Ze komt al in 1577 voor, wellicht omdat men toen opnieuw kennismaakte met de blijspelen uit de klassieke oudheid. A word to the wise (is enough), say no more, enough said, enough: dit zijn enkele vormen die ons gezegde in het Engels aanneemt. Of nog: a word is more to him that hath wisdom than a sermon to a fool.

    Het Frans blijft niet ten achter: à bon entendeur (un mot/demi-mot suffit).

    Duits: (den) Gelehrten ist gut predigen.

    Spaans: al sabio una sola palabra le basta; al entendido por señas (te vertalen als: ik moet er geen tekeningetje bij maken?).

    Italiaans: una parola per il saggio.



    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    07-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.qui-vive?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Een lezer die zijn mail niet ondertekent en zich ook nog verbergt achter een pseudoniem mailadres dat bovendien onbestaande bleek te zijn, zodat ik niet eens discreet persoonlijk kan reageren, schreef me over mijn bijdrage over dito, klik hier om mijn tekst nog eens te lezen: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=94.

    Ik bespaar jullie de grove taal waarin hij (of zij?) meende zich te moeten uitdrukken en ook de schrijnende dt-fouten, de meerbultige kemels tegen het Latijn, het Italiaans en het Frans waaraan hij/zij zich meermaals vrolijk schuldig maakte en de ronduit idiote pseudo-taalkundige verklaringen die hij/zij debiteerde. Laten we dat alles toch maar enigszins met de mantel van de liefde bedekken, zoals Paulus voorschrijft in I Kor 13, een passage die in geen enkele huwelijksmis ontbreekt.

    Wel maak ik van de gelegenheid nijverig gebruik om te riposteren en een door hem/haar voorgestelde verklaring van de uitdrukking ‘op zijn qui-vive zijn’ op rechtere paden te brengen. Ook die fantaisistische uitleg van mijn duidelijk meer dan lichtjes verwarde correspondent onthoud ik jullie, zowel om jullie niet op slechte gedachten te brengen als om hem/haar te behoeden voor de pijnlijke vernedering van een complete taalkundige afgang.

    Als je op je qui-vive bent, dan ben je alert, aandachtig, oplettend. De verklaring, die verrassend genoeg zelfs de vadsige taalgenieën van de zwaarlijvige Van Dale niet ontgaan is, lieve lezers, zien jullie meteen ook zelf: het is Frans en letterlijk vertaald: wie leeft? Het is de vraag die schildwachten onherkenbare personen toeriepen opdat ze zich kenbaar zouden maken.

    Voor de etymologie kunnen we twee kanten uit.

    De eerste leunt aan bij gelijksoortige uitroepen. In het Duits is dat Werda? Wie daar, wie is er daar? Qui vive? zou dan moeten vertaald worden als: wie leeft (daar)? Welk levend wezen is daar?

    Een andere verklaring steunt op de uitroep in het Frans vive, dat is een subjonctif, een wensende zin. In het Latijn is dat de conjunctief vivat, een uitdrukking die in vele talen letterlijk is overgenomen, ook in het Nederlands. Vive le roi, leve de koning (of liever: leve Vlaanderen). Moge de koning/de jarige &c. (lang) leven! Wij noemen dat de aanvoegende wijs, zoals in die andere staande (of liggende…) uitdrukking: hij ruste in vrede.

    Er zijn aanduidingen dat schildwachten in het Latijn riepen: quis vivat? Het antwoord daarop moest dan de naam zijn van degene wie men een lang leven toewenste. Stel dat er een oorlog gaande is tussen keizer Karel en koning François. De beide legers staan tegenover elkaar en hebben hun kamp opgeslagen. Een schildwacht van de Franse koning ziet een nachtelijke bezoeker en roept quis vivat? vivat wie? Het juiste antwoord is: Franciscus; qui vive? François! of vive François. Zo maakte men bekend tot wiens kamp men behoorde. Liegen was geen optie: een gentleman zou het ‘vivat de andere koning’ nooit over zijn lippen krijgen. De vertaling is hier niet: wie leeft, maar ‘leve wie?’ Het Italiaans heeft eveneens (sul) qui vive, het Spaan quien vive.

    Om een beetje in de zelfde sfeer te blijven: ons ‘alarm’ is evident afgeleid van het Franse alarme, dat zelf ontwikkeld is uit het Italiaans all’arme, nu ook allarme, meervoud allarmi. Zoals vaak ligt een Latijns woord aan de oorsprong van het Italiaans, in dit geval armus, bovenarm, sleutelbeen. Misschien waren de eerste arma wapens die met de arm gehanteerd werden; onze Nederlandse ‘arm’ is eveneens daarvan afgeleid. Het Engels kent ook alarm, gewoon geleend uit het Frans na de inval.

    Een parallel woord en zelfs een synoniem in sommige talen is alert, Fr. alerte, Eng. alert, Sp. alerta, It. allerta. De etymologie is bijzonder leuk: we beginnen bij het Latijn erigere, oprichten, dan naar het oud-It. ergere, waarvan het verleden deelwoord erto is, vrouwelijk erta: iets dat opgericht is, een heuveltje, een verhoging. Wie op een heuveltje staat, stare all’erta, kan goed om zich heen kijken, ook dieren doen dat als ze op de uitkijk staan.

    Alerte schildwachten zijn op hun qui-vive en slaan alarm als ze het verkeerde wachtwoord als antwoord krijgen.

    Lieve lezers, inclusief mijn anonieme belager, als je mijn etymologische opzoekingen maar minnetjes vindt, dan kan ik jullie dat niet kwalijk nemen. Maar ik kan jullie wel verzekeren dat alles wat je hier te lezen krijgt door mij persoonlijk zorgvuldig is opgezocht in de betere woordenboeken en naslagwerken. Elke aanvulling, correctie of bedenking of zelfs uiting van ongeloof is meer dan welkom, maar dan bij voorkeur met vermelding van je naam, met een correct e-mailadres en als het effe kan ook zonder treiterige scheldwoorden. Anders riskeer je een tirade, van het It. tirata, van tirare, trekken, dus iets dat (te) lang getrokken is, langgerekt, een ononderbroken stortvloed van woorden.

    PS Vandaag, 7 maart 2010 is zoals elk jaar een koppeltje wilde eenden (het zelfde?) geland in de vijver, of liever op de vijver, want die is lichtjes bevroren, op het wak dat ik gemaakt heb na. Ze zijn maar even gebleven, uitrustend van hun trektocht. Zou de lente dan toch in aantocht zijn?




    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    05-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Absinth
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Ons verhaal begint, zoals het hoort, in de oudheid.

    Bij de Grieken was Artemis een belangrijke godin: dochter van Zeus, zus van Apollo. Ze was de godin van de natuur, de jacht, ook wel de maan en zelfs de dood. Ze was een aantrekkelijke jonge vrouw, en verscheen ook als hinde.

    Dat is dus een mythe, een verhaal dat op symbolische wijze aandacht vraagt voor iets dat niet geredelijk onder woorden kan gebracht worden. Het mysterieuze van de natuur wordt hier belichaamd door de mooie maar ongrijpbare bosgodin.

    Een mythe van een ander soort is die van absint. Wat die twee met elkaar te maken hebben, zal je straks wel horen.

    De primitieve mens leerde met vallen en opstaan welke elementen uit zijn omgeving hij zonder gevaar voor zijn gezondheid kon gebruiken als voedsel. Stilaan ontdekte hij ook hoe hij bepaalde kruiden kon gebruiken om zijn voedsel smaak te geven. En sommige van die kruiden bleken ook geneeskrachtige eigenschappen te hebben, of hadden een invloed op de werking van de ‘geest’. De overlevering van deze eigenschappen heeft talloze boeken vol kruidenkunde en –folklore opgeleverd. De meest populaire blog op deze site gaat precies over kruiden.

    Een andere kennis die de mens al snel verwierf was dat je met voedsel ook drank kon maken en dat sommige van die dranken een stof bevatten die de mens euforisch maakt. Wijn en bier en andere alcoholhoudende dranken vinden we al heel vroeg terug in de meeste beschavingen. Vervolgens ging men die dranken verrijken met kruiden, om ze op smaak te brengen of om ze beter te doen bewaren.

    Een van die kruiden is de Artemisia, genoemd naar Artemis, juist, en het bekendste gebruik van een van de Artemisia-soorten is de absint, genoemd naar de A(rtemisia). absinthium, waarvan de blaadjes gebruikt worden in de productie. Ene monsieur Pernot of Pernod kreeg rond 1800 van een rondreizende kwakzalver een recept in handen voor een kruidendrankje en begon dat als een likeur op grote schaal te produceren, vooral in Frankrijk, onder de naam absinth. Er ontwikkelde zich een heel ritueel, waarbij men water langzaam liet lopen over een suikerklontje dat op een lepel lag op een glas, waarin dan de likeur was, die dan stilaan opaak werd, zoals pastis. Het was onmiddellijk een formidabel commercieel succes, maar het heeft niet lang geduurd. Naast alcohol, anijs, zoethout, venkel en ons A. absinthium werden er nog andere, chemische producten toegevoegd, vooral voor de kleur. Bij overmatig gebruik bleek absint een dodelijk goedje te zijn. Men heeft heel lang gedacht dat A. absinthium de oorzaak was, en er zit in het kruid inderdaad een stof, thujon of thujone, waaraan hallucinogene eigenschappen toegeschreven werden. Men weet nu dat die stof wel degelijk giftig is bij hoge dosissen en dan leidt tot onrustigheid, spierverlamming, stuiptrekkingen en eventueel zelfs de dood. Anderzijds is het weinig waarschijnlijk dat de dosissen die men toen in absint aantrof dat of ook maar enig ander gevolg zouden gehad hebben; het bewustzijnsverruimende en kunstenaars inspirerende effect moet dus van iets anders afkomstig geweest zijn. De likeur was behoorlijk ‘straf’, dat wil zeggen tot 50 of 60°, dus veel krachtiger dan cognac en jenever, en overmatig gebruik van zo’n straf spul is op zichzelf al genoeg om hallucinaties te veroorzaken.

    Hoe dan ook, absint was op korte tijd de geliefkoosde drank geworden van kunstenaars allerhande en ook van de gewone man en vrouw, en richtte vele gebruikers te gronde, ook letterlijk. De overheden van verscheidene Europese landen grepen dan ook in en rond de eerste wereldoorlog was absint overal verboden. Onze vriend Pernod schakelde dan maar over op de bekende anis, feitelijk absint zonder de ‘absint’, die we ook kennen als anisette, pastis, arak, raki of ouzo. Dat dit een veel onschuldiger drankje is, ligt dus niet aan de afwezigheid van ons plantje, maar aan het veel lager alcoholgehalte en aan de manier van drinken, namelijk (meestal…) met flink wat water.

    Recentelijk heeft men door chemische analyse ontdekt dat A. absinthium enkel in uitzonderlijk hoge dosissen gevaarlijk is en voor de rest enkel een bittere smaakmaker zonder meer. Vandaar dat absint mét absint nu weer in de handel verkrijgbaar is, zij het dat er een controle is op het gehalte van de actieve stof van het kruid in het drankje.

     

    In het Nederlands hebben wij een unieke eigen naam voor Artemisia absinthium en voor het aftreksel ervan, namelijk alsem, een woord dat niet in naburige talen lijkt voor te komen, en dat afgeleid is van aloxinum, de middeleeuwse Latijnse benaming.

     

    In het Duits spreekt men van Wermut, en dat zou heel ver teruggaan in de tijd en misschien verband houden met de vermeende verdovende eigenschappen, maar zeker is men niet van die etymologie.

     

    Wermut vinden we terug in andere talen: in het Engels is dat wormwood geworden, twee bekende woorden gecombineerd om het onverstaanbare wermut te vertalen.  In het Frans is het het bekende vermouth, dat op zijn beurt in het Nederlands overgenomen is als vermout (spreekt uit zoals ‘vermoed’).

     

    Vermout(h) is nu een drank die bestaat uit wijn waaraan alcohol is toegevoegd tot zo’n 17°, en ook allerlei kruiden, soms zelfs veertig verschillende, steeds volgens zorgvuldig bewaarde formules die binnen de familie overgeleverd worden. Witte vermout is Frans van oorsprong, rode is Italiaans, maar beide soorten worden in beide landen en in nog vele andere gemaakt. Martini en Rossi zijn bekende merknamen, naast vele andere: Gancia, Punt e mes, Noilly Pratt, Cinzano, Campari, Pernod, Amer Picon… Men drinkt het zuiver als aperitief, maar ook met ijs of als onderdeel van cocktails met sterke drank zoals de bekende Martini en de Manhattan.

     

    Ik vermeld nog enkele andere vrij bekende familieleden van de Artemisia:

    artemisia abrotanum: citroenkruid, niet te verwarren met citroenmelisse;

    artemisia dracunculus: dragon, slangenkruid, keizersalade, in het Engels tarragon, in het Frans estragon;

    artemisia vulgaris: bijvoet, een wilde plant die ook gebruikt wordt in drankjes.

     

    Ons wormkruid of guldenroede heeft dan weer geen uitstaans met het Engelse wormwood: bij ons is het een middeltje tegen wormen. 

     


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    01-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.maanzaad?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Maanzaad kennen we allemaal als die zwarte, grijze of blauwgrijze minuscule bolletjes die men op broodjes en brood strooit voor het bakken. Maar van welke plant komen ze? En waarom maanzaad?

     

    De plant is de maankop, beter bekend als de papaver of klaproos. Maankop is ook de benaming van het doosje waarin de zaadjes zitten. Volgens Van Dale is het eerste gedeelte maan afgeleid van het Grieks mèkoon, papaver, en het tweede deel wijst op de vorm van het zaaddoosje. Als je met een vergrootglas naar zo’n zaadje kijkt, dan zie je goed dat die ook maan- of niervormig zijn. De zaadjes hebben een licht nootachtige smaak en zitten vol olie. Die maanzaadolie wordt geperst; wat overblijft, is dan maanzaadkoek.

    De papaver, of toch bepaalde soorten, wordt ook gekweekt om er verdovende middelen van te maken: opium is het basisproduct, en daarvan maakt men morfine, codeïne, maar natuurlijk ook heroïne.

    Maanzaadjes zijn volkomen onschuldig, misschien op dit detail na: bij bepaalde drugtests kan je positief reageren als je maanzaad gegeten hebt.

     

    Een taalkundige eigenaardigheid: moonseed is helemaal geen maanzaad, het is de naam van een heel andere bloemsoort. De Engelse benaming voor maanzaad is poppy seed, natuurlijk, want papavers zijn poppies, en poppy is een verbastering van papaver.

     

    We kennen de poppies van het gedicht In Flanders Fields dat John McCrae schreef op 3 mei 1915 en dat later dat jaar gepubliceerd werd in Punch.

     

    In Flanders fields the poppies blow

    Between the crosses, row on row,

    That mark our place; and in the sky

    The larks, still bravely singing, fly

    Scarce heard amid the guns below.


    We are the Dead.

    Short days ago

    We lived, felt dawn, saw sunset glow,

    Loved, and were loved, and now we lie

    In Flanders fields.


    Take up our quarrel with the foe:

    To you from failing hands we throw

    The torch, be yours to hold it high.

    If ye break faith with us who die

    We shall not sleep, though poppies grow

    In Flanders fields.

     

    Ik ‘vertaalde’ het gedicht voor Lut, die houdt van papavers in de tuin en ze ook graag schildert.

     

    In Vlaandrens akkers

    waaien de klaprozen

    rij na rij, tussen de kruisen,

    die onze rustplaats wijzen.

    In de lucht vliegen de leeuweriken,

    almaar dapper zingend,

    nauwelijks te horen onder het kanongebulder

    hier beneden.

     

    Die doden, dat zijn wij.

    Enkele dagen geleden nog

    leefden we, voelden de dag ontluiken,

    zagen de gloed van de ondergaande zon,

    wij hadden lief, men had ons lief.

    Nu liggen wij hier

    in Vlaandrens akkers.

     

    Neem nu onze strijd met de vijand op.

    Naar jullie werpen we met onze krachteloze handen

    de fakkel die jullie hoog moeten houden.

    En als jullie het vertrouwen beschamen van ons, de doden,

    dan zullen wij niet rusten zolang er klaprozen groeien

    In Vlaandrens akkers.

     

    De poppy is in vele geallieerde landen het officiële symbool van Remembrance Day, Wapenstilstandsdag op 11 november. De bloemen die we rond die tijd zien op BBC in alle knoopsgaten en in kransen zijn natuurlijk papieren kunstbloemen.


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    26-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.etymon: rode draad
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Het heeft aan een zijden draadje gehangen. Zijde wordt gesponnen door de zijderups, net zoals het web van de spin. Het is dus heel dun en heel breekbaar, vandaar. Maar als we die draden gaan spinnen (ze ineenvlechten door een draaiende beweging, vandaar ‘draad’) krijgen we zijdegaren, en dat is heel sterk. L’union fait la force, zo blijkt. In het Latijn hangt het aan een dunne draad (tenui filo), in het Duits een draadje (Fädlein), het Engels a (thin) thread en het Frans zegt men il ne tient qu’à un fil.

    In het Grieks is het een haar (thrix). We denken dan meteen aan het zwaard van Damocles, maar dat is een ander verhaal, een legende die teruggaat op een anekdote die Cicero aanhaalde. Een zekere Dionysos was in de vierde eeuw voor onze jaartelling tiran van Syracuse, een stad op Sicilië. Volgens een van zijn hovelingen, Damocles, was hij zowat de gelukkigste man op de wereld en leidde hij een totaal onbezorgd leven. Dionysos stelde voor dat Damocles een dagje zijn plaats zou innemen, wat die natuurlijk meteen deed. Tijdens een groot feest liet hij zich verwennen met eten en drinken en wat hij maar kon bedenken en genoot van de macht die hij had over zijn hele omgeving. Tegen het einde van de maaltijd wees Dionysos naar het zwaard dat hij boven Damocles hoofd had opgehangen aan een paardenhaar. Meteen had Damocles geen zin meer en mocht Dionysos zijn plaats weer innemen.

    Aan de Grieken danken we nog een andere bekende draad, die van Ariadne. Zij was de dochter van Minos, de koning van Kreta, maar hielp Theseus, een Athener, het monster Minotauros doden; elk jaar moesten de Atheners namelijk zeven maagden aan dat monster afstaan. Ariadne gaf Theseus een draad mee die hij kon afrollen in de doolhof en zo vond hij de weg terug. Wie de draad kwijt is, weet niet meer waar hij is, bijvoorbeeld in een toespraak of een gesprek. Dat zou kunnen verwijzen naar deze Griekse legende, maar ook naar alle vrouwen die sponnen, weefden, naaiden of borduurden en die ooit eens de draad waren kwijtgeraakt.

    En dan is er de rode draad. Je komt die in zowat alle Europese talen tegen, maar waar komt die vandaan? Ik vond een verwijzing naar Goethe; die zou in zijn boek Die Wahlverwandtschaften (1809) het gebruik van die beeldspraak voor een terugkerend thema of motief, of een bepaalde gedachtenlijn, toegelicht hebben met een verwijzing naar het touwwerk van de Britse marine waarin, voor de herkenbaarheid, altijd een rode draad zou gevlochten zijn. Of die etymologie klopt, heb ik niet kunnen achterhalen. In het Engels komt de uitdrukking nauwelijks voor, dat is al wat verdacht, dus. Ze kennen wel red tape, maar daarmee bedoelen ze: overdreven bureaucratie; de oorsprong daarvan zou liggen bij de rode draden of linten waarmee officiële documenten werden samengebonden; in België is dat nu soms nog een tricolore touwtje.

    In het Duits, Nederlands en Frans vinden we onze rode draad terug. Zo een draad valt natuurlijk goed op en het is dus heel goed mogelijk dat onze uitdrukking gewoon daarop teruggaat. Een anekdote zal dat duidelijk maken; ik was erbij toen het gebeurde.

    Een zeer bekend Frans filosoof gaf in Leuven een lezing; de opkomst was enorm, de mensen stonden zich buiten te verdringen. Na de lezing was er een receptie, waar het ook behoorlijk druk was. Toen onze bejaarde filosoof wou vertrekken, viste hij van tussen de vele kledingstukken (het was winter) op de enige kapstok in het lokaal zijn zware zwarte overjas. Met een twinkeling in zijn ogen zei hij tegen de rector van de universiteit: “Dit helpt me altijd om mijn jas onmiddellijk terug te vinden!” en wees daarbij op een rode draad in het knoopsgat van zijn revers. De rector, die dagelijks ettelijke recepties ‘deed’, vond het een goed idee: “Dat moet ik onthouden, ik heb ook altijd last om mijn jas te vinden!”
    Consternatie alom, vooral bij Lévinas, die stotterde: “Mais… c’est ma Légion d’honneur!”


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    21-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Epitaaf voor de sela
    Klik op de afbeelding om de link te volgen


    Kruiswoordraadsels zijn voor velen een onmisbare hulp om de ledigheid te verdrijven, de eindeloze winterse uren of de levens die noodgedwongen binnenshuis moeten doorgebracht. Het is een onschuldige verslaving, die men met speciaal daarvoor geschreven puzzelwoordenboeken beoefent. Mijn buurman heeft het tot kort voor zijn dood gedaan, toen hij al lang het spreken had moeten laten. Mijn schoonmoeder, die nooit een boek las, kon daarin haar ruige liefde voor de taal botvieren. 

    Er zijn van die kruiswoordraadselwoorden, hele korte, om de gaatjes op te vullen: aa, en ee, en oc en ai... Er zijn ook ietwat langere, elusieve, heimelijke, die je enkel daar tegenkomt: de Japanse ama, de bezige ieme

    En de sela.

    De hint is meestal: rustteken; dat zet je meteen op het verkeerde been, want dan zoek je koortsachtig naar de naam van een rustteken in de notenleer, maar dat is gewoon een rust. Door de kruisende woorden in te vullen kom je uiteindelijk bij sela, een woord dat geen bellen doet rinkelen. 

    Sela?

    Geen mens die weet wat het betekent. Het woord komt 85 keer voor in de Bijbel, het Oude Testament. Acht keer is het een eigennaam, als plaatsnaam misschien een synoniem voor Petra, de overige keren staat het er gewoon na een of ander vers: de Heer is mijn redder. Sela.

    Punt uit.

    Er zijn opinies genoeg: een rustteken bij het voorlezen, of een plaats waar de stem verheven wordt, of waar de gemeente ‘invalt’, of waar een buiging of een ander liturgisch gebaar gemaakt wordt of een muzikaal intermezzo volgt. Maar weten doen we het niet. Het moet ooit een functie gehad hebben, een betekenis, maar die is verloren gegaan in de mist der tijden.

    In niet-Bijbelse, niet-religieuze context zou het woord wellicht ook echt verdwenen zijn uit onze taal. Taalwetenschappers houden zich bezig met het napluizen in welke periode een woord actief is: wanneer verschijnt het voor het eerst, hoe vaak, wanneer begint het gebruik te verwateren en wanneer is het voor het laatst gebruikt? Zij schrijven de efemeriden van woordenvloed en sprakeloos, redeloos verstomd eb.

    Maar sela staat in de Bijbel en dus is het het eigenste woord van God, waaraan in eeuwigheid niet zal geraakt worden, ook al verstaan we het niet of niet meer. Dus blijft het er staan, als een enigmatisch rustteken, een parmantig paradigma, een stofferig stopwoord, door een plunderzieke pluizer verbannen naar het puin van de puzzelpagina.

    Voor Schriftgeleerden is het een † (waarvoor we niet eens een Nederlands woord hebben), een obelus met erectiestoornissen, een vertwijfeld onbevredigbaar onerotisch crux interpretum.

    Een onkuis woord, een kruiswoord.

    Sela staat voor ons

    lonkend te pronken

    dor symbool van  Bijbel en religie

    versleten, vergeten,

    ongrijpbaar, onbegrepen

    door trouwe traditie onterecht ongerept overgeleverd

    verbijsterend zinsberoofd geschenk uit de hemel

    rechteloos godsgericht

    puistige pad in de korf

    derelict relict

    jad van zilver en jade

    sprakeloze wijzer naar eeuwig nergens en nooit

    de vingerafdruk van een onhandige god.




    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    14-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.tatsam en tadbhav
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Ik durf er veel op verwedden dat je niet weet wat een tatsam is, of een tadbhav. Ik zal eerlijk zijn (dat ben ik overigens altijd, tenzij ik mezelf onbewust bedrieg): ik weet het ook nog maar pas.

    Het gaat zo: je bent op zoek naar iets en plots duikt er iets anders op dat je aandacht trekt, iets dat je niet kent, iets nieuws! En zoals dat wel eens meer gebeurt, ga je dan weer verder, speurend naar je oorspronkelijke prooi. Je vergeet dat fait divers weer, het is ergens opgeslagen in je brein, samen met miljoenen andere nutteloze gegevens en je denkt dat het daar te gelegener tijd moeiteloos weer kan opgehaald worden. En zoals dat wel eens meer gebeurt, ben je enkele dagen nadien iets aan het schrijven en je denkt, tiens, hier zou ik die vreemde term van enkele dagen geleden leuk te pas kunnen brengen. Maar… hoe was die ook weer?

    Het was een term uit het Sanskriet, twee lettergrepen, een ‘s’ ook. En voor je het weet ben je weer op zoek, teruggaand op je stappen van toen, al de aanknopingspunten en spontane associaties weer naar boven halend, maar nee, het wil niet komen. Ik heb uren zitten googelen en verbeten Wikipedia afgeschuimd. Noppes. Dan dacht ik: een computer houdt alles bij, er moet dus ergens een spoor zijn. Even de geschiedenis van de web browser nakijken, waar netjes de plaatsen staan die je op een bepaalde dag hebt bezocht. Bij een eerste poging vond ik het nog altijd niet, een link was gebroken en ik was al suf gezocht.

    Maar enkele uren later probeerde ik het nog eens en ja hoor, daar stonden ze te prijken in al hun esoterische pracht: tatsam en tadbhav, de verloren schapen.

    Het zijn moeilijke namen, maar het verschijnsel kennen we wel. In elke taal is er de neiging om woorden uit een andere taal over te nemen, meer bepaald geleerde of moeilijke woorden, bijvoorbeeld: emancipatie, anomie, multiculturaliteit, specifiek… Het zijn woorden waarin je niet onmiddellijk een Nederlandse stam herkent. Je kan ze enkel begrijpen als ze helemaal ingeburgerd zijn, of als je de vreemde taal kent waaruit ze overgenomen zijn. Die andere taal is meestal een overheersende taal: we gaan geen woorden lenen uit een of ander lokaal dialect op een eiland in de Stille Zuidzee. Latijn en ook Grieks hebben die rol gespeeld in vele Europese talen, vooral sinds de Renaissance, maar zelfs tot op onze dagen. Vandaag is het vooral Engels dat die rol speelt.

    Wetenschappers van alle slag hebben een sterke neiging om zich aan dat soort van nieuwlichterij te bezondigen: ze gebruiken ‘neologismen’, wat Van Dale ‘nieuwvorming’ of ‘taalnieuwigheid’ noemt. Geef toe: je zal waarschijnlijk al vaker het zogenaamd moeilijke woord ‘neologisme’ tegengekomen zijn dan het ongebruikelijke ‘nieuwvorming’ of ‘taalnieuwigheid’, al zeggen die evengoed waar het om gaat. ‘Neologisme’ is de vaste term geworden.

    Als we een woord letterlijk en onveranderd uit een vreemde taal overnemen, dan is dat een tatsam. Da capo en nog een heleboel andere Italiaanse muziektermen zijn daar goede voorbeelden van, maar ook de vele computertermen waarover ik het hier enkele dagen geleden had: download, upgrade, delete enzovoort. Tatsam is er zelf ook een, natuurlijk.

    Tatsam, of tatsama betekent letterlijk, in het Hindi, ‘hetzelfde als dat’ en is een afkorting van ‘hetzelfde als in het Sanskriet’, dus een letterlijke, onveranderde overname. Tadbhav of tadbhava betekent letterlijk ‘afkomstig uit dat’, dus uit het Sanskriet. Bij een tadbhav hebben we het overgenomen woord aangepast aan onze eigen taal: sigaar, dineren, fabriek, krant… Wij noemen dat bastaardwoorden en ze zijn legio (uit het Latijn, oorspronkelijk een legioen, maar nu ‘een groot aantal, talrijk, ontelbaar’), ook in het Nederlands: Van Dale’s Groot Leenwoordenboek telt 28.000 lemmata (van het Grieks via het Latijn, ‘trefwoord’), ontleend uit 28 talen.

    Tatsam en tadbhav zijn allebei barbarismen, leenvertalingen en taalpuristen proberen die te vermijden. Ze verkiezen ontvoogding boven emancipatie, wetteloosheid boven anomie enzovoort, maar ze vechten meestal tegen de bierkaai.

    Even een terzijde daarbij als afsluiter: een bierkaai is precies dat, een kade waar het bier gelost wordt, meer bepaald die in Amsterdam. De mensen die daar woonden en rondhingen, stonden bekend als onverbeterlijke vechtersbazen, allicht mede onder de invloed van de drank. Vechten tegen de Bierkaai, of die van de Bierkaai, was een hopeloze zaak, een strijd die je onmogelijk kon winnen en zo is het spreekwoord ontstaan. Van Dale weet etymologisch weer van niets.




    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    13-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.eponiem
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Wat een synoniem is, dat weet iedereen wel: een ander woord voor het zelfde, zoals ‘gesloten’ en ‘dicht’. Sommige woordenboeken, bijvoorbeeld de altijd nuttige Engelse Webster’s Collegiate Dictionary, maar niet Van Dale, vermelden synoniemen bij een aantal trefwoorden (ook wel lemmata genoemd). En af en toe worden zelfs antoniemen vermeld: woorden die het tegenovergestelde betekenen. Handig en verhelderend.

    Maar wat is een homoniem? Van Dale vermeldt die in de elektronische versie onder de rubriek ‘dubbelgangers’: het zijn woorden die eender klinken, die op dezelfde wijze uitgesproken worden, maar die een andere betekenis hebben, zoals meid, mijt en mijdt. Let wel: homoniemen kunnen een andere spelling hebben zoals in ons voorbeeld, maar dat hoeft niet: het woord 'aanleg' heeft een tiental verschillende betekenissen in Van Dale en dat zijn dus volgens de definitie allemaal homoniemen: zelfde klank, andere betekenis. Maar meestal zal men dat geen 'echte' homoniemen noemen.

    Homoniemen zijn handig voor dichters die rijmen zoeken, maar daarvoor is een retrograde woordenboek beter, dat rangschikt de woorden achterstevoren gespeld, zodat woorden die met dezelfde letters eindigen komen samen te staan. Er bestaan ook echte rijmwoordenboeken, waarin de woorden die op dezelfde klank eindigen samen staan. Een singer-songwriter zoals Jacques Brel had er steeds eentje op zak, en dat hoor je ook in zijn teksten, die tal van verrassende rijmen tellen.

    We kennen dus nu al syn-, ant- en hom-oniemen en hun betekenis leiden we af uit syn: samen; anti: tegenovergesteld; homo: hetzelfde.

    En wat is dan dat –oniem?

    Syn, anti en homoios zijn Griekse woorden. Ook –oniem komt van het Grieks, namelijk ‘naam’: onoma, het lijkt er ook wat op, niet? Andere vormen zijn: onyma, oenoma, oonoma. In het klassieke Grieks krijg je zo: syn-oonymos, homoonymos. Antoonymeoo betekent: een andere naam geven. Antoonymia komt dan weer van anta (vóór), niet van anti (tegen) en betekent dus gewoon iemands voornaam.

    Er zijn nog andere samenstellingen met –niem. Eentje wil ik hier speciaal vermelden, omdat het vrij recentelijk is opgedoken in het Nederlands, volgens Van Dale pas in 1981! Het gaat om eponiem.

    Ook in andere talen zoals het Frans en het Engels is het een recente verschijning: 1755 en 1846 respectievelijk. Nochtans is het Griekse epoonymos van in de Oudheid bekend. De samenstelling is eenvoudig: epi (bij) + onyma, dus bij-naam; iets krijgt een naam van iets of iemand anders.

    Een interessante toepassing was de benaming die men gaf aan het lopend jaar. Voor ons is het nu vanzelfsprekend dat wij de jaren noemen met hun rangnummer: 2010, maar vroeger was dat niet zo en ook wij doen dat nog maar sinds de middeleeuwen. 

    In het oude Griekenland en meer bepaald in Athene bijvoorbeeld telde men de jaren niet vanaf een bepaalde gebeurtenis, zoals wij vanaf de (vermeende) geboorte van Christus, maar men verwees naar bepaalde specifieke kenmerken van dat jaar, bijvoorbeeld de namen van wie toen de archonten waren, de hoogste ambtenaren zeg maar, die wisselden namelijk jaarlijks. In Rome had men wel een telling aUc, ab Urbe condita, vanaf de stichting van Rome, maar gemakshalve noemde men het jaar meestal naar de voor dat jaar verkozen consuls, zoals in Griekenland de archonten. Later, toen er keizers waren, zei men: in het derde jaar van het keizerrijk van Augustus. Het kerstverhaal begint traditioneel met: “In die dagen verscheen een besluit van keizer Augustus om een volkstelling te houden over heel de wereld. Dit gebeurde eer Quirinus landvoogd van Syrië was.” Zo ging dat toen. Vandaar dat we niet weten in welk jaar Christus geboren is. Lees daarover meer en klik hier: http://blog.seniorennet.be/kareldhuyvetters/archief.php?ID=360

    Als een jaar genoemd was naar twee consuls, zeg maar Caius en Marius, dus ‘het jaar van de consuls Caius en Marius’, dan wist iedereen ook in de eerstvolgende jaren welk jaar bedoeld was. Caius en Marius waren dus de eponieme consuls: zij hadden de bij-naam gegeven aan het jaar.

    Dat doet me terugdenken aan een paradigma, een voorbeeld uit de spraakkunst van Pater Geerebaert S.J. : Romae consules, Athenis archontes, Carthagine reges quotannis creabuntur. Ongelooflijk hoe zoiets na vijftig jaar nog steeds in een mens zijn geheugen gegrift is... 

    Vandaag is een eponiem een naam die aan iets gegeven is op basis van iets of iemand anders. Een voorbeeld maakt het meteen duidelijk.

    Wij weten allemaal helaas maar al te goed wat een kalasjnikov is, of een colt, of een winchester, of een uzi, of zelfs een mauser, een luger, een walther, een derringer of een browning: het zijn allemaal (hand)vuurwapens, en ze zijn genoemd naar hun uitvinders. Dat zijn dus allemaal eponiemen.

    We kennen er nog wel meer: masochisme (von Sacher-Masoch), sadisme (marquis de Sade), clementines (père Clément), praline (Praslin), nicotine (Nicot), braille, dahlia, freesia, fuchsia, forsythia, hortensia, decibel (Bell), diesel, guillotine, dolby, hertz, lynchen, macadam, mach, molotovcocktail, morse, Parkinson, pasteuriseren, röntgen, salmonella (Dr. Salmon), sandwich, saxofoon, volt, watt om maar enkele bekende te noemen.

    Eentje als uitsmijter: een vespasienne is een ander woord, eigenlijk een eufemisme voor pissijn of urinoir. De naamgever is de eponieme Romeinse keizer Vespasianus, die regeerde van 69 tot 79. Openbare toiletten bestonden al in Rome en Vespasianus hief een belasting, niet op het plassen in die urinoirs, zoals wel eens gedacht en geschreven wordt, want dat zou niet praktisch zijn, maar op leerlooiers die de urine kwamen ophalen om er de dierenhuiden soepel mee te maken. De zoon van de keizer vond dit een keizer onwaardig. Zijn vader liet hem ruiken aan een gouden muntstuk. Zoon Titus keek hem verbaasd aan: non olet!? Ik ruik niets… Waarop Vespasianus: en toch is het gemaakt van zeik! Geld stinkt niet, zeggen we nu nog.

    Terloops wil ik u nog meegeven dat een leerlooier ook wel een huidevetter genoemd wordt. Non olet, hoop ik.


    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    09-02-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.smogalarm en de gefacelifte filmster
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Vandaag is er in Vlaanderen weer smogalarm. Er zitten te veel fijne stofdeeltjes in de lucht en dat is ongezond. Weten we nog waar het woord ‘smog’ vandaan komt?

    Het begon allemaal in Londen aan het begin van de twintigste eeuw. De combinatie van de vaak voorkomende mist met de rook door de verbranding van kolen in de huizen, bedrijven en door de industrie, zorgde voor die karakteristieke Londense ‘fog’, die men in het Nederlands ook wel eens ‘erwtensoep’ noemde. Het was een dokter, Antoine Des Voeux, die daarover een paper schreef in 1905, Fog and Smoke. De naam voor de combinatie van de twee verschijnselen is dus geboren uit de combinatie van de twee woorden: smoke en fog, smog. We staan er niet bij stil, maar zo is het wel.

    Wij passen onze taal aan om de dingen een precieze naam te geven. Het is niet zomaar mist, er zit rook bij. In Londen was het een typisch lokaal verschijnsel en dus sprak men van een Londense mist, ook wanneer die ver daarvandaan voorkwam. Toen men in Londen het woord smog had ontdekt of gemaakt, kon dat woord de wereld veroveren samen met het onzalige verschijnsel zelf. Wij zijn een beetje lui: we lenen gewoon het Engelse woord en maken er een Nederlands van. Je hoeft smog niet tussen aanhalingstekens te zetten of cursief te schrijven, het is een aanvaard Nederlands woord.

    We hadden zelf ook een combinatie kunnen bedenken: rook en mist, dus waarom niet rist, of mook? Rist bestaat al, dat is een reeks, een groep, een hoeveelheid gelijke dingen. Mook dan? Maar nee, we zijn gewoon lui en halen het Engelse smog binnen. Het heeft zelfs een Nederlandse bijklank, in ons dialect is smoor zowel rook als mist. Die alliteratie heeft de aanvaarding van smog wellicht nog vergemakkelijkt.

    De woorden die we de laatste decennia uit het Engels overgenomen hebben zijn niet te tellen. Vooral de media (dat is er ook een) doen dat en de reclame nog meer. Engels is ‘in’, het is ‘hip’, het is ‘up to date’. Luister maar eens naar de nieuwsitems (daar gaan we) of een talkshow (juist), let eens op bij de reclamespotjes (ook een bastaardje), dan merk je wel hoe argeloos wij bij de buren gaan lenen. Andere talen, zoals het Duits en het Frans, doen pogingen om zich daartegen te verzetten en eigen woorden te verzinnen. In het Frans spreekt men niet van software maar van logiciel, in het Duits wel. 

    Het is vooral in het computerlandschap dat talloze Engelse leenwoorden opduiken en die zijn nu zo ingeburgerd dat we ze zelfs gaan vervoegen als Nederlandse werkwoorden: updaten, ik update, jij updatet, ik updatete, ik heb geüpdatet, vreselijk toch? Downloaden: ik download, jij downloadt, ik downloadde, ik heb gedownload. Afschuwelijk. Maar we zeggen het wel alle dagen. Het is nu te laat om nog eigen termen te verzinnen, we zullen moeten leren ermee te leven. De basisregel voor de vervoeging van werkwoorden ontleend aan het Engels is vrij eenvoudig: je neemt de stam (download, upgrade, fax, mail, facelift, barbecue, bingo, save, delete, golf, brief, lease, scrabble enzovoort) en je doet ermee wat je ook in het Nederlands zou doen:

    ik loop, dus ik fax, delete enzovoort;

    ik ontmoette, dus ik faxte, deletete enzovoort. Let wel: we zeggen ‘ik dieliet’ in de tegenwoordige tijd en in de verleden tijd zeggen we dus ‘ik dieliete’, maar we schrijven ‘ik deletete’;

    ik heb gevoed, dus ik heb gedownload enzovoort;

    gemeld, dus geüpgraded enzovoort, maar zeg: ‘geupgreed’.

    De gefacelifte filmster mailde en forwardde mij een gefaxte en geprinte tekst, die ze eerst gesaved had, bang als ze was om hem te deleten op haar geüpgradede geleasede of geleasete computer, waarin ze me briefte of briefde over het feit dat ze vroeger wel had gebaseballd, maar niet gevolleybald, gegolfd of gegolft, gescrabbeld, gebingood of gebarbecued. Ze heeft wel al veel gegoogeld. Gelukkig was haar tekst niet gescrambeld of geëncrypt, anders had ik hem moeten reshuffelen, dat zou echt a pain in the ass geweest zijn, dat vertaal je zelf maar.




    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig
    17-01-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Elckerlyc
    Klik op de afbeelding om de link te volgen Ik heb me gestoten.

    Ik weet niet waar of wanneer, maar plots merkte ik een kleine wonde op mijn duim, net beneden de nagel, niet meer dan een schrammetje, een klein stukje huid, een vliesje bijna, dat er half af geschaafd was en aan een kant nog een beetje vast hing. Het bloedde nauwelijks en deed ook bijna geen pijn, ik had het niet eens gemerkt toen het gebeurde. Dan even tanden op elkaar, de onderkaak een beetje vooruit om de pijn letterlijk te verbijten en hop, het stukje loshangende huid is eraf. Nu bloedt het een beetje, je voelt een nijpende, prikkelende irritatie. Even later is het wondje al droog, je voelt nog enkel de pijn wanneer je met de zere plek tegen iets aan stoot of als je je handen wast. Over enkele dagen is zelfs het litteken verdwenen.

    Litteken: een mooi woord, met een mooie pedigree. Lit-teken, maar wat is dat lit- ? We vinden het terug in lichaam, daar is het lic- en dat is de juiste vorm, de –t komt er door attractie of assimilatie met de t- van ‘teken’. Lic zien we ook in lijk, dat was vroeger gewoon een lichaam of vlees, pas later werd het een dood lichaam. Er is ook likdoorn, wat wij hier bij ons zo beeldend een eksteroog noemen, een clavus, letterlijk een nagel, ook niet mis als benaming voor die puntige, pijnlijke vereelting op je teen. Een doorn in het vlees dus, likdoorn.

    We kennen ook Elckerlyc, het middeleeuws theaterstuk. Elkerlyc is Middelnederlands voor ‘iedereen’, misschien is dat ook elker-lic, elk lichaam, everybody, dus iedereen? Of is het zoals in iegelijk, ieder-gelijk, iedereen?

    Het tweede deel van lichaam, -haam dus, betekent oorspronkelijk omhulsel, later meer bepaald een gareel voor paarden. Je vindt het terug in hemd en hemel, het omhullend uitspansel.

    Lic-haam: het vleselijk omhulsel van onszelf.

    Sommige wonden, zoals het schrammetje op mijn duim, laten geen sporen na, geen littekens. Andere draag je mee voor het leven. Die diepe jaap in je knie toen je viel met je eerste ‘grote’ fiets; die witte lijn op je vinger van toen je met een scherp mes een punt maakte aan een stok en plots uitschoot; de vage halfverheven onregelmatige naden die je herinneren aan enkele operaties. Het lichaam herstelt zich, maar niet van alles. Zelfs wanneer het zichzelf regenereert om de zoveel jaren, recreëert het zelfs de merkstenen die het had opgericht voor zijn ergste agressies.

    Er zijn ook andere wonden. Ook die merk je niet meteen, maar ze zijn er wel. Je ziet alleen de sporen: je voelt je wat onwennig, geïrriteerd, prikkelbaar. Je weet niet waarom en je werkt het uit op je omgeving. We hebben geleerd om elkaar dan enige ruimte te geven, om niet meteen te reageren. We gunnen elkaar de tijd om zelf te ontdekken dat we uit onze gewone doen zijn, dat er iets is. Maar het mag niet te lang duren, dan vragen we: is er iets?

    Stilaan rijst dan wel het besef en meestal weten we meteen ook waar en wanneer, waaraan we ons gestoten hebben. De herinnering doet de pijn even oplaaien, de wrevel ook, en de spijt.

    De wonden van onze ziel genezen vanzelf, de tijd heelt alle wonden. Zelfs de scherpste pijn bij het verlies van geliefden slijt in de loop van de jaren, gelukkig maar. Ook ons innerlijk lichaam, ons bewustzijn, ons emotioneel ik herstelt zich. De wonden worden stilaan littekens, aanwezige sporen van oud verdriet en verborgen smart. Ook dat dragen we met ons mee, het verdwijnt nooit helemaal. Gekwetst zijn we van binnen en getekend, onmerkbaar, tenzij voor de meest liefdevolle ogen.



    Categorie:etymologie
    Tags:etymologie, wetenswaardig


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • 900 jaar Abdij van Vlierbeek
  • Bewapeningswedloop
  • Frans spreken gelijk een koe Latijn
  • De oorsprong van de godsgedachte en de godsdienst.
  • Theocratie en democratie
  • Israël: zij en wij
  • God de Vader
  • Vreemde vogels
  • Vrijdenkers: recente bijdragen
  • Tweeling, tweelingen
  • de gruwel en de verantwoordelijkheid
  • De behendige Van Bendegem
  • De Verlichting en haar belagers
  • Corsica
  • Breendonk, de gruwel, de feiten
  • Levend verleden
  • Spectaculair
  • Verrijzenis
  • Goede Vrijdag 2025
  • Palmzondag
  • Gij zult niet doden
  • Vrijdenkers
  • Koekoek!
  • Vrede
  • Christelijke moraal, atheïstische ethiek
  • Al te vroeg gestorven
  • La perfection n'est pas de ce monde.
  • Openbaring
  • Elke mens is uniek
  • Me dunkt...
  • Hybride
  • Sint-Catharina. Brief aan een christen vriend.
  • Het geboortejaar van Jezus Christus
  • Etsi Deus non daretur: zelfs als er geen God zou zijn.
  • Godsvrucht
  • Eerlijkheid
  • Verlossing: I know that my Redeemer liveth.
  • Gezag
  • Als de vos de passie preekt...
  • De hondse filosofen
  • Anselmus van Canterbury
  • Op mijn eentje
  • Inquisitie in de Middeleeuwen
  • Heksen
  • Gerede twijfel
  • Kristien Hemmerechts' late bekering en mystieke ervaringen
  • De Blijde Boodschap, andermaal
  • Verwondering
  • Wees volmaakt zoals uw hemelse vader
  • Paul Claes Odyssee 2.0
  • Griekse tragedies: Sofokles
  • Thomas a Kempis, de Navolging van Christus
  • De Griekse bronnen van de Verlichting
  • Islam en christendom
  • Darwin, creationisme, intelligent design
  • Satan
  • Humanisme
  • Godsdienstvrijheid
  • Ethiek en humanisme
  • De vos en de egel
  • Perfide
  • Godsdienst na de dood van God?
  • Sceptisch
  • incest
  • Catechismus
  • Filosofen te koop
  • Democratie
  • De uitzondering en de regel
  • Etiketten
  • Extreemrechts
  • Waarheid en verzinsel
  • Over geloof en psychologie (recensie)
  • De misdadige geschiedenis van de Kerk
  • Judith Butler, Wie is er bang voor Gender? (recensie)
  • Erwten en kikkers
  • David Hume
  • Denken en geloven in de oudheid (recensie)
  • Kinderspel?
  • Over grenzen, Mark Elchardus
  • Robot
  • Vooruitgangsgeloof
  • Het kan me niet schelen!
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!