Hubert Bierbooms Rudmer Bijlsma Johan Braeckman Patrick Bruggeman Kees Bruijnes Wiep van Bunge Manja Burgers Arnold Burms
Filip Buyse Paul Claes
Anton Claessens
Maria Cornelis †
Jean-Luc Cottyn
Leni Creuwels Antonio Crivotti Luc Daenekindt Jean-Pierre Daenen Andreas De Block
Robert De Bock
Firmin DeBrabander
Georges De Corte Daniël De Decker Herman De Dijn Paul De Keulenaer Koen De Maeseneir Johan Depoortere
Deepak De Ridder Lut De Rudder
Bert De Smet
Patrick De Vlieger Luc Devoldere
Johan De Vos
Marcel De Vriendt
Peter de Wit Hugo D'hertefelt Karel D’huyvetters
Giuliana Di Biase
Hubert Eerdekens
Bas van Egmond
Willem Elias
Jean Engelen
Guido Eyckmans Kristien Gerber
Herman Groenewegen
Bart Haers
Yvon Hajunga
Bert Hamminga Cis van Heertum
Nico van Hengstum Bob Hoekstra François Houtmeyers
Jonathan Israel Susan James
Aryeh Janssens
Frank Janssens
Frans Jespers Paul Juffermans Jan Kapteijn
Julie Klein
Wim Klever
Jan Knol
Rikus Koops
Alan Charles Kors Leon Kuunders
Theo Laaper
Mogens Laerke
Patrick Lateur
Sonja Lavaert Willem Lemmens Freddy Lioen
Patrick Loobuyck
Benny Madalijns
Gino Maes
Syliane Malinowski-Charles
Frank Mertens Steven Nadler
Ed Nagtegaal
Jan Neelen
Fred Neerhoff
Dirk Opstaele
Gianni Paganini
Rik Pelckmans
Herman Philipse Jacques Quekel
Ton Reerink
Jean-Pierre Rondas Michael Rosenthal Rudi Rotthier Andrea Sangiacomo Sjoerd A. Schippers Eric Schliesser Max Schneider Winfried Schröder Willy Schuermans Herman Schurmans
Herman Seymus Hasana Sharp Anton Stellamans JD Taylor
Herman Terhorst Marin Terpstra Paul Theuns Tim Tielemans
Fernand Tielens Jo Van Cauter Henk Vandaele Will van den Berg
Sven Van Den Berghe Hubert Vandenbossche Jan Baptist Vandenbroeck
meld je aan als sympathisant of geïnteresseerde: spinoza-in-vlaanderen@telenet.be
04-09-2012
Spinoza en J. H. Leopold
Graag meld ik me aan als sympathisant/geïnteresseerde. Ik ben
indertijd, in 1982, afgestudeerd aan de VU Amsterdam op werk van de dichter J.H.
Leopold. Voor een deel ging die studie over de invloed van Spinoza op de
denkwereld van deze dichter. Mocht u daarvoor belangstelling hebben: Een
bewerking van mijn studie en doctoraalscriptie is als artikel gepubliceerd in
het Jaarboek van de VU en nu ook te vinden op internet: http://www.dbnl.org/tekst/_voo004198801_01/_voo004198801_01_0002.php
Met vriendelijke groet, Sjoerd A. Schippers Holsbeek
Met dank aan sympathisant Paul De Keulenaer voor zijn bemiddeling.
Categorie:Spinoza literair Tags:Spinoza
02-09-2012
een korte Spinoza bibliografie
Spinoza: een bibliografische inleiding
met bijzondere aandacht voor oorspronkelijk
Nederlandstalige en recente werken.
Kennismaken met
Spinoza doe je misschien het best door een goede biografie te lezen.
De beste moderne
biografie is die van Steven Nadler, Spinoza.
A Life,
Cambridge UP, 1999, xiii + 407 pp., notes, bibliography, index, ISBN
0521002931, ongeveer 25.
De Nederlandse
vertaling: Spinoza, Olympus, 2005,
535 blz., ISBN 978 904670021 1 blijkt helaas uitverkocht en is zelfs
tweedehands moeilijk te vinden. Ongetwijfeld vind je een exemplaar in je
plaatselijke bibliotheek. Bij de Slegte is het boek recentelijk weer online te
koop aangeboden.
Veel minder
interessant is Margaret Gullan-Whur, Spinoza. Een leven volgens de rede
(Vertaald door Jabic Veenbaas et alii), 29,95, 2001, Uitgeverij Lemniscaat
ISBN: 9789056372712, 429 pagina's, gebonden. Je vindt het (terecht) in de ramsj
en tweedehands voor weinig geld, ook in het oorspronkelijke Engels.
Inleidingen op het
leven en werk van Spinoza zijn
er legio, oudere en meer recente. De boekjes van Jan Knol worden door veel
beginnende lezers erg geapprecieerd:
Jan Knol: En je zult spinazie eten. Aan tafel bij Spinoza, filosoof van
de blijdschap, Uitgeverij Wereldbibliotheek, 2006, 128 blz., ISBN
978-90-284-2096-0 12,50
Jan Knol: Spinoza uit zijn gelijkenissen en voorbeelden, Uitgeverij
Wereldbibliotheek, 2007 208 blz., ISBN 978-90-284-2194-3 14,50
Jan Knol: Spinozas intuïtie, Uitgeverij Wereldbibliotheek, 2009
144 blz., ISBN 978-90-284-2269-8 14,50
Daarnaast vermelden
we:
Miriam van Reijen: Spinoza. De geest is gewillig, maar het vlees is
sterk, Uitgeverij Klement / Uitgeverij Pelckmans, 2008 232 blz. ISBN
978-90-868-7022-6 22,95
Herman De Dijn, Spinoza: de doornen en de roos,
Pelckmans/Klement, 2009, 195 blz. ISBN 978-90-868-7054-7, 19,95
Het hoofdwerk van
Spinoza is de Ethica.
Er is een vrij
recente parallelle uitgave, Latijn Nederlands, vertaald en ingeleid door
Henri Krop, Bert Bakker, Adam, 2008, 629 blz., ISBN 9035126432, paperback,
37,90
Onlangs verscheen
een vertaling gebaseerd op het manuscript (niet van Spinoza!) dat men in het
Vaticaan ontdekte: Ethica ordine
geometrico demonstrata, vertaling: Corinna Vermeulen ISBN 9789461057532
gebonden met leeslinten, 17 x 24 cm, 320 blz., juni 2012, 39,90
Omslagontwerp: René van der Vooren
Er zijn verscheidene
oudere uitgaven beschikbaar, online en tweedehands.
Een goede commentaar is onmisbaar. Ook
hiervoor is Nadler uitstekend: Steven Nadler, Spinoza's Ethics: An
Introduction, Cambridge University Press, 2006, 313pp., (pbk), ISBN 0521544793;
$27.99 Er is geen Nederlandse vertaling.
Daarnaast vermelden
we:
Herman Berger: De Ethica van Spinoza, Garant Uitgevers, 2011
192 blz., ISBN 978-90-441-2742-3 21,90
Wim Klever: Ethicom. Spinoza's Ethica vertolkt in tekst en commentaar,
Uitgeverij Eburon, 1996/2006 818 blz., ISBN 978-90-516-6526-0 45
Voor de Korte Verhandeling
zijn we verwend met onder meer twee recente Nederlandse hertalingen.
Spinoza: Korte Verhandeling van God, de mens en zijn welstand. Hertaling
en redactie van Rikus Koops [parallelle uitgave]; voorwoord van Wim Klever,
Uitgeverij Parthenon, 2012 316 blz., ISBN 978-90-795-7835-1 (paperback) 29,90;
ISBN 978-90-795-7836-8 (hardcover) 39,90
Rikus heeft ook een website over de Korte Verhandeling, de link staat op
onze website bij de favorieten.
Spinoza: Korte verhandeling over God, de mens en zijn geluk, Hertaald en
van commentaar en noten voorzien door Jan Knol, Uitgeverij Wereldbibliotheek,
2011 234 blz., ISBN 978-90-284-2395-4 22,90
De Tractatus
Theologico-Politicusstaat recentelijk zeer in de belangstelling.
Er is nog steeds de uitgave van Wim Klever, die in 1999 voor het eerst
verscheen en heruitgeven is als: Spinoza: Theologisch-politieke verhandeling,
Vertaling (licht ingekort en met commentaar van) Wim Klever, Uitgeverij Eburon,
2010 402 blz., ISBN 978-90-597-2401-3 35
Een volledige Nederlandse vertaling vindt men in Spinoza:
Theologisch-politiek traktaat, vertaling F. Akkerman e.a., Uitgeverij
Wereldbibliotheek,
458 blz., ISBN 978-90-284-1773-1 49,90
Theo Verbeek, Spinoza's Theologico-Political Treatise: Exploring 'the
Will of God', hardcover, 208 pages, Ashgate Pub Ltd, 2003, ISBN-13: 978-0754604938 70
Steven Nadler, A Book Forged in Hell. Spinozas Scandalous Treatise on
the Birth of the Secular Age, Princeton UP, 2011; xviii + 275 pp., $ 22.95, een
excellente inleiding op het werk.
Jonathan Israel, Spinoza, Theological-Political Treatise, Cambridge
Texts in the History of Philosophy, 2007, xlvi +280 pp., met een
uitstekende inleiding
Yitzak Y. Melamed & Michael Rosenthal (eds.), Spinozas
Theological-Political Treatise. A Critical Guide, Cambridge, etc.,
Cambridge University Press, 2010, xiv-294 p. ISBN978-0-521-88229-3 75
Susan James, Spinoza on Philosophy, Religion, and Politics: The
Theologico-Political Treatise, 288
pp., Oxford University Press, USA, 2012, ISBN 978-0199698127 39
Spinoza: Verhandeling over de
verbetering van het verstand, Vertaald, ingeleid, van aantekeningen en
een nawoord voorzien door Theo Verbeek, Historische Uitgeverij, 2010 152 blz.,
ISBN 978-90-655-4059-1
18,50
Er zijn twee bloemlezingen met vrij uitvoerige uittreksels uit het werk van Spinoza in Nederlandse vertaling:
Herman De Dijn,
De uitgelezen Spinoza, Uitgeverij Lannoo (i.s.m. Uitgeverij Boom), 2000, 328
blz., ISBN 978-90-209-3787-9, 16,50
Henri Krop, De
draagbare Spinoza, Uitgeverij Bert Bakker, 2008, 268 blz., ISBN
978-90-351-3300-6, 15
Lezers
worden hierbij vriendelijk uitgenodigd om ons interessante aanvullingen en
leeservaringen te signaleren, waarvoor dank.
Categorie:Spinoza-nieuws Tags:Spinoza
28-08-2012
Spinoza-cursus Open Universiteit
Jacques Quekel vond deze link naar een Spinoza-cursus van de
Open Universiteit, van de hand van prof. dr. P.M.L. Steenbakkers, bewerkt door
drs. H. Simissen.
Firmin DeBrabander (Ph.D.) is de auteur van het uitstekende
boek Spinoza and the Stoics: Power,
Politics and the Passions, waarvan we binnenkort een bespreking hopen te
brengen. Hij is professor
aan MICA, het Maryland Institute College of Art, maar hij is ook de in Amerika
geboren zoon van een Vlaamse emigrant uit Roeselare. Hij studeerde als gaststudent enige tijd filosofie
in Leuven, vooral Spinoza. En hij prijkt op onze sympathisantenlijst. Genoeg
redenen dus om vliegens in te gaan op zijn verzoek om een link te plaatsen naar
een boeiend editoriaal dat hij vorig weekend plaatste in de kwaliteitskrant The New York Times. Hij is Spinoza
duidelijk nog niet vergeten!
Jo Van Cauter is
als bursaal verbonden aan de Vakgroep Wijsbegeerte en moraalwetenschap van de Universiteit
Gent. Hij werkt er aan een doctoraat over Spinoza. In 2009 verscheen van hem
een artikel: Spinoza voor de geest :
kennis van de passies als medicijn voor gemoedsrust. In: Ethiek en Maatschappij,
Jaargang 12, nr. 4, blz.17-32, ISSN 1373-0975
Jo stemde graag in met ons verzoek om dit artikel alsnog ter
beschikking te stellen voor de bezoekers van onze website Spinoza in Vlaanderen.
Wij danken de redactie van het tijdschrift en in het
bijzonder Dr. Pieter Borghart, Academic Acquisitions Manager, Academia Press
Wetenschappelijke Uitgeverij, voor de toestemming voor overname.
Het artikel is hierbij gevoegd als bijlage in een pdf-bestand.
"Spinoza, on
the other hand, dined sparingly because he believed that God existed in
everything and it's intimidating to wolf down a knish if you think you're ladling
mustard onto the First Cause of All Things".
Uit Allen, W. (2007) 'Thus ate Zarathustra'. In "Mere Anarchy".
London: Ebury Press, p. 143-144.
Categorie:Spinoza (t)weetjes Tags:Spinoza
(t)weetjes
Op suggestie van enkele belangstellenden zetten we de
rubriek (t)weetjes open voor iedereen, onder de meer algemene titel Spinoza (t)weetjes. Iedereen kan ons nu
een interessant Spinoza weetje of een citaat mailen, dat we dan graag op onze
website in de kijker zetten, al dan niet met vermelding van de naam van de
afzender.
En dit is mijn favoriet citaat:
Homini igitur nihil
homine utilius.
Ethica iv, prop. 18,
sch.
Daarom is voor een
mens niets nuttiger dan de mens.
Categorie:Spinoza (t)weetjes Tags:Spinoza
15-08-2012
Baruch Spinoza, J.L. Borges - Paul Claes
Baruch Spinoza
Het westen met zijn
gouden deemstering
verlicht het
vensterraam. Geduldig wacht
het handschrift, dat
oneindigheid bevracht.
Iemand bouwt God op in
de schemering.
Een man laat God
bestaan. Het is een Jood
met droeve ogen en een
donkere huid;
de tijd drijft hem als
de rivier vooruit
waarop de stroom een
blaadje verderstoot.
Het maakt niet uit. De
magiër werkt voort
aan God met ragfijne
geometrie;
vanuit zijn ziekte en
vanuit zijn niet
ontwerpt hij God door middel
van het woord.
De rijkste liefde werd
hem toegewezen:
de liefde die zelf niet
geliefd wil wezen.
J.L. Borges
vertaald door Paul Claes,
12 augustus 2012
Borges schreef dit sonnet in 1977 voor het Joods Museum van Buenos Aires
ter gelegenheid van de herdenking van de dood van Spinoza driehonderd jaar
tevoren. Er bestaat een Nederlandse vertaling van de hand van Robert Lemm. Paul
Claes ging graag in op onze uitnodiging om ook dit tweede Spinoza-gedicht van
J.L.Borges te vertalen voor Spinoza in
Vlaanderen.
Baruch Spinoza
Bruma de oro, el Occidente alumbra
la ventana. El asiduo manuscrito
aguarda, ya cargado de infinito.
Alguien construye a Dios en la penumbra.
Un hombre engendra a Dios. Es un judío
de tristes ojos y de piel cetrina;
lo lleva el tiempo como lleva el río
una hoja en el agua que declina.
No importa. El hechicero insiste y labra
a Dios con geometría delicada;
desde su enfermedad, desde su nada,
sigue erigiendo a Dios con la palabra.
El más pródigo amor le fue otorgado,
el amor que no espera ser amado.
Categorie:Spinoza literair Tags:Spinoza
13-08-2012
Wims Spinoza (t)weetjes
Voor de twitteraars onder u is er goed nieuws: Wim Klever is
aan het twitteren gegaan, over Spinoza vanzelfsprekend. Het is zijn bedoeling
om ook via dat nieuwe medium de belangstelling voor onze filosoof te
bevorderen. Men kan hem dus volgen op @wimklever, zijn account vind je hier: twitter.com/WimKlever.
In samenspraak met Wim brengen we zijn korte berichtjes ook
hier en wel in een nieuwe rubriek: Wims Spinoza (t)weetjes. Zo kunnen ook niet-twitterende
lezers van zijn selectie van Spinoza-pareltjes genieten.
Om met de deur in huis te vallen hier meteen een eerste:
De liefde tot de eeuwige
en oneindige zaak
voedt de ziel met blijdschap
en is vrij van alle
droefheid.
Spinoza, TIE, par. 10
Categorie:Spinoza (t)weetjes Tags:Spinoza
12-08-2012
Susan James over Spinoza aan de UGent
On December
13-14, 2012 the Philosophy & Moral Sciences Department at Ghent university,
is hosting an Author Meets Critics workshop on Susan James' Spinoza on
Philosophy, Religion, and Politics: The Theologico-Political Treatise.
Critics:
Mogens Laerke
(Aberdeen/ ENS de Lyon),
Johan Olsthoorn
(Leuven),
Ursula Renz
(Klagenfurt),
Fredrika Spindler
(Södertörn),
Piet Steenbakkers
(Utrecht),
Jo Van
Cauter (Gent).
With
responses by Susan James (Birbeck College London)
Attendance
is free. Location: Blandijnberg 2, 2.19.
Categorie:Spinoza-nieuws Tags:Spinoza
02-08-2012
Lezing Sonja Lavaert
Wij verheugen ons in de aanmelding als sympathisant van
Sonja Lavaert, docente aan de VUB. We vermeldden haar al in een bericht
over een artikel van haar hand. Ze stuurde ons nu een bericht over een Spinoza-lezing
die ze houdt op 10 oktober 2012 om 19 uur te Oostkamp, op uitnodiging van de
A.L. Spinoza Oostende. Als bijlage hierbij de affiche.
Wij hopen in de nabije toekomst aandacht te besteden aan
haar recent boek, Het perspectief van de
multitude.
Voor
Spinoza-enthousiasten is Steven Nadler
ongetwijfeld geen onbekende. Als auteur van de definitieve Spinoza-biografie van
onze tijd, van een onmisbare commentaar bij de Ethica en recentelijk van een zeer toegankelijk boek over de Tractatus Theologico-philosophicus, onder
de sprekende titel A Book Forged in Hell
heeft hij niet alleen internationaal, maar ook hier te lande een ruime
bekendheid verworven. Wie meer over hem en zijn publicaties wil weten, kan hier
terecht op zijn website.
Ik had het
genoegen hem enige tijd geleden live te beluisteren toen hij in Leuven
uitgenodigd was voor de jaarlijkse lezing op het feest van Sint-Thomas aan het
Hoger Instituut voor Wijsbegeerte. Na de lezing vroeg ik hem om enkele van zijn
boeken te signeren en dat deed hij heel gracieus. We praatten wat over zijn
Spinoza-biografie en namen dan afscheid. Af en toe schreef ik hem een mail over
een of andere Spinoza-kwestie en ik kreeg altijd meteen een duidelijk en
vriendelijk antwoord. Toen ik hem onlangs uitnodigde om zich als sympathisant
te melden voor Spinoza in Vlaanderen,
stemde hij meteen toe en wenste ons veel succes.
Ik maakte
van de gelegenheid handig gebruik om hem toestemming te vragen voor de overname
van een kort maar zeer verhelderend artikel dat hij enkele jaren geleden
schreef voor New Humanist Magazine (UK), en
dat wellicht niet iedereen hier bij ons toen heeft opgemerkt. Ook daarmee ging
hij onmiddellijk akkoord. Even later had ik ook het vriendelijk akkoord van de
Editor van het magazine, Caspar Melville en kon ik me aan het vertalen zetten.
Lut De Rudder en Hubert Eerdekens lazen de vertaling na, waarvoor dank. We
bieden u dit artikel hier in exclusiviteit in het Nederlands aan.
Het
onderwerp is: Spinoza atheïst. Dat
daarover discussie bestaat, zal wel niemand ontgaan zijn. In Vlaanderen is
vooral em. professor Herman De Dijn een verdediger van de verenigbaarheid van
de denkbeelden van Spinoza met het bestaan van God en de zinvolheid van (een
uitgepuurde) godsdienst. Het is een opvatting die Wim Klever herhaaldelijk en nadrukkelijk
heeft verworpen. In zijn artikel maakt professor Nadler een scherp onderscheid
tussen pantheïsme, dat hij als een vorm van theïsme omschrijft, en de filosofie
van Spinoza, die hij onomwonden als een atheïst beschouwt.
Wij danken
professor Nadler van harte voor zijn bereidwilligheid en zijn steun voor Spinoza in Vlaanderen. Wie zich geroepen
voelt om op dit artikel te reageren, kan dat door ons een mail te sturen.
Categorie:atheïsme Tags:Spinoza
29-07-2012
Spinoza atheïst
E
r
zijn maar weinig filosofen die zo in mythen gehuld zijn als de 17deeeuwse Jood Baruch
Spinoza. Over zijn leven, denken en karakter bestaan er ontelbare legenden. Hij
werd door seculiere en kerkelijke autoriteiten geclaimd als een held én als een
schurk. Tijdens zijn leven is hij van alle kanten belaagd omwille van zijn
godslasterlijke en ketterse opvattingen over God, de Bijbel en de godsdienst.
Hij was zelfs het slachtoffer van een herem
(banvloek) die tot de meest bijtende behoort die de Amsterdamse
Portugees-Joodse gemeente ooit heeft uitgesproken. Na zijn dood is hij echter
opgeëist door anderen, die meenden in zijn complexe geschriften een diepgaand
religieus instinct te kunnen vinden. Voor de Duitse Romantiek, bijvoorbeeld
Novalis, was hij een door God geïntoxiceerd man; Goethe noemde hem gewoonweg theissimus, aller-theïstisch.
Wat was
Spinozas houding tegenover God dan wel?
In geen
geval kan iemand die zijn werk gelezen heeft, staande houden dat hij een
traditionele theïstische opvatting had over het goddelijk wezen, de voorzienige
God van Abraham, Isaac en Jacob. In de Ethica,
zijn filosofisch meesterwerk, zegt Spinoza dat God immanent is in de natuur,
en niet een of ander bovennatuurlijk wezen buiten de wereld. Maar betekent dit
dat wij hem kunnen omschrijven als een pantheïst, als iemand die gelooft dat
God zich openbaart in alle aspecten van de natuurlijke wereld om ons heen? Dit
is in alle geval een vaak voorkomende interpretatie.
John Toland,
een filosoof uit het begin van de 18de eeuw, stond erop dat de
termen Spinozisme en pantheïsme synoniem zijn. Toland schrijft: Mozes was
vanzelfsprekend een Pantheïst, of, zo je zulks verkiest, in meer hedendaagse
termen, een Spinozist. Spinozas pantheïsme was een uitgemaakte zaak voor
Moses Mendelssohn, Gotthold Lessing en Friedrich Jacobi in hun beroemde Pantheismusstreit van 1785. Meer
recentelijk is die opvatting ook aanwezig, zowel in wetenschappelijke werken
als in meer populaire voorstellingen van Spinozas denkwijze. In de enige tijd
geleden verschenen Cambridge Dictionary
of Philosophy lezen we: Spinoza is
the most distinguished pantheist in Western philosophy.
Het probleem
met Spinoza een pantheïst te noemen is echter dat pantheïsme nog altijd een
vorm van theïsme is. Immers, daar waar atheïsten en pantheïsten het er
misschien over eens kunnen zijn dat ontologisch gezien er niets anders bestaat
in de wereld dan de natuur, zullen zij echter van mening gaan verschillen wanneer
de pantheïst vervolgens benadrukt dat de vereenzelviging van God en de natuur maakt
dat het passend is dat men de religieuze psychologische attitudes aanneemt die het
theïsme oplegt. Het is inderdaad zo, dat de pantheïst die stelt dat God is de
natuur, de natuur vergoddelijkt en stelt dat de wereld in zekere zin heilig en
gewijd is en dat bijgevolg de houding tegenover de natuur verwant moet zijn met
een religieuze ervaring. De natuur wordt dan terecht met eerbiedig ontzag
aanschouwd, misschien zelfs met vrees en angst.
Atheïsten
zijn het daarmee niet eens. Het mag dan al zo zijn dat ook zij, althans in hun
terminologie, zo niet in essentie, God identificeren met de natuurlijke wereld;
maar daarmee vergoddelijken zij de natuur niet, maar naturaliseren ze God. Ze
zien geen enkele reden om de natuur of de wereld te aanschouwen met iets dat ook
maar enigszins op eerbiedig ontzag zou lijken. Vanzelfsprekend is het mogelijk
dat zij bevreesd zijn voor de natuur en haar verwoestende kracht, of in
bewondering staan voor haar ontzagwekkende schoonheid. Maar dat is iets
helemaal anders dan godsdienstige vrees en ontzag in het aanschijn van het ondoorgrondelijke
en onzegbare goddelijke; het is ook uitermate verschillend van de geest van de
filosofie van Spinoza.
Spinoza
gelooft niet dat eerbiedig ontzag een gepaste houding is om aan te nemen
tegenover God of de natuur. Er is niets gewijds of heiligs aan de natuur en zij
is zeker niet het voorwerp van een religieuze ervaring. In plaats daarvan moet
men ernaar streven om God of de natuur te doorgronden met dat soort van
adequate, of klare en onderscheiden kennis dat de meest belangrijke waarheden
van de natuur onthult en dat aantoont hoe alles essentieel en existentieel afhankelijk
is van natuurlijke hogere oorzaken. Voor Spinoza is de sleutel voor het
ontdekken en ervaren van God/natuur gelegen in filosofie en wetenschap, niet in
religieus ontzag en eerbiedige onderwerping. Deze laatste houdingen geven enkel
aanleiding tot bijgelovig gedrag en tot onderdanigheid aan de kerkelijke
autoriteiten. De eerder genoemde leiden tot verlichting, vrijheid en ware
zaligheid, namelijk innerlijke vrede.
Zeker, wij
zien bij Spinoza af en toe een taalgebruik dat diepgaand religieus lijkt. In de
Ethica zegt hij: wij voelen en weten
uit ervaring dat wij eeuwig zijn en dat deugd en perfectie gepaard gaan met
liefde tot God (amor Dei). Maar men
kan aan dergelijke uitspraken niet de traditionele religieuze betekenis
hechten. Spinozas naturalistisch en rationalistisch project vereist dat wij
aan deze begrippen de gepaste intellectualistische interpretatie geven. Van
daaruit is de liefde Gods eenvoudigweg een bewustzijn van de ultieme
natuurlijke oorzaak van de vreugde die wij ervaren bij een verbetering van ons
bestaan ten gevolge van de hoogste vorm van kennis. God liefhebben is niets
anders dan de natuur begrijpen. En de eeuwigheid waaraan wij deelhebben, blijkt
enkel uit de kennis van de eeuwige waarheid, zoals die zich voordoet in het
bewustzijn van de rationele mens.
Er is in het
systeem van Spinoza geen plaats voor enig mysterieus aanvoelen ten overstaan
van de natuur. Een dergelijke houding moet verdreven worden door de begrijpelijkheid
der dingen. Religieuze verwondering wordt geboren uit onwetendheid, dat is Spinozas
overtuiging. Hij plaatst de persoon die, als een ontwikkeld mens, erop uit is
om de natuurlijke dingen te begrijpen, tegenover de persoon die zich erover
verwondert, als een dwaas. Voor Spinoza komt eenieder die de natuur zou
benaderen met het soort van eerbiedig ontzag dat gewoonlijk vereist wordt door
de religieuze ingesteldheid, overeen met die laatste: een dwaas.
Bij
definitie, én in essentie, is pantheïsme geen atheïsme. En Spinoza is een
atheïst.
Spinozas Ethica
lezen is niet gemakkelijk. Dat is ten minste één uitspraak waarover zelfs alle
specialisten het eens zijn. Of je nu het oorspronkelijke Latijn leest of een
vertaling, het blijft zoeken naar de betekenis, zowel van de woorden
afzonderlijk als van de gedachten die ze moeten uitdrukken. Als je één woord,
zin of gedachte afzonderlijk beschouwt, is de kans klein dat je tot een
volledig inzicht komt. Je moet de context in acht nemen en die is zo ruim, dat niemand
er ooit klaar mee is.
Een voorbeeld. De Ethica
begint met een hoofdstuk over God en geeft meteen zeven definities. De tweede
definitie luidt als volgt in het Latijn:
Ea res dicitur in suo genere finita, quae aliâ
ejusdem naturae terminari potest. Ex. gr. corpus dicitur finitum, quia aliud
semper majus concipimus. Sic cogitatio aliâ cogitatione terminatur. At corpus
non terminatur cogitatione, nec cogitatio corpore.
Talloze mensen hebben dat zinnetje gelezen, ook de grote
menigte die wel aan de Ethica begonnen
is, maar het na een min of meer aanzienlijk aantal bladzijden opgegeven heeft.
Maar weten we wat die definitie bedoelt?
Ik stel de volledige Nederlandse vertaling even uit, tot we beter
weten waarover het hier gaat. De bestaande vertalingen leiden mijns inziens
immers niet tot een volledig begrip. Sommige commentatoren slaan deze definitie
gewoon over, alsof ze niet belangrijk is. Anderen noemen ze obscuur en gaan er
evengoed aan voorbij. Nog anderen verklaren ze uitsluitend vanuit het gebruik
dat Spinoza er wil van maken; ze heeft dan geen intrinsieke betekenis, op
zichzelf, maar is slechts de negatieve formulering van wat Spinoza later op een
positieve manier wil uitdrukken.
Dat is best mogelijk, maar dat ontslaat ons er niet van om
deze drie zinnetjes naar behoren te vertalen, vind ik. Met naar behoren bedoel
ik dat iemand die ze leest ten minste een idee heeft van de inhoud.
Laten we een samen een poging wagen. Ik vertaal de dragende Latijnse
woorden gaandeweg, zodat ook wie geen Latijn kent, toch kan volgen, met enige
moeite, hoop ik.
Res is een ding,
iets, een zaak. Genus, hier in de
vorm genere betekent soort. Finitus, hier finita is wat moeilijker te vertalen. Meestal vertaalt men dit als eindig,
maar dat is een nogal lastig woord; het kan betekenen dat iets onvermijdelijk ooit
een einde heeft, dat het vergankelijk is, niet eeuwig blijft. We zien er finis in en dat betekent inderdaad
einde, maar ook grens. Het einde is dan de laatste grens, maar er is ook een begingrens.
Finis is een scheidingslijn tussen
twee dingen of toestanden, een onderscheid dat gemaakt wordt, een lijn die men
trekt in het zand. Terminari (passieve
vorm) verwijst naar hetzelfde; terminus is
een grenspaal; wij gebruiken het woord voor het eindstation van trein, tram of
bus. Terminare is begrenzen,
letterlijk of figuurlijk, bepalen, beperken, afbakenen, aflijnen, onderscheiden
van iets anders.
Laten we nu proberen de eerste zin te vertalen.
We zeggen van iets dat het binnen zijn eigen soort beperkt
is, als iets anders van dezelfde aard het kan onderscheiden.
Dat klinkt nog cryptisch. Een voorbeeld kan misschien
helpen. Denk aan knikkers. Een knikker is geen dobbelsteen, dat is een andere
soort. Binnen de soort knikker is elke knikker een afzonderlijk ding. De ene
knikker is de andere niet, zelfs als ze identiek zijn qua grootte, kleur,
gewicht, materiaal enzovoort. Er is dus de soort knikker en er zijn knikkers.
Het is precies doordat er meerdere knikkers zijn, dat we elke knikker
afzonderlijk kunnen identificeren als (ook) een knikker. Als er maar één
knikker was, dan zouden we die van iets anders moeten onderscheiden,
bijvoorbeeld van een dobbelsteen: dit is een knikker, dat is een dobbelsteen.
Het zijn allebei kleine voorwerpen, ze vertonen enige gelijkenis. Ze
verschillen dus van elkaar binnen een soort dingen.
Dat is bijvoorbeeld niet zo met water. Er zijn binnen het
begrip water geen nauwkeurig aflijnbare eenheden van water, althans niet voor
het blote oog. Je moet al op het moleculaire vlak gaan denken om afzonderlijke
waterdeeltjes te gaan onderscheiden, maar dat is een ander verhaal.
Wat we hier dus vaststellen, met Spinoza, is dat er van
sommige dingen meer dan een is. Er zijn veel knikkers. Eén knikker is beperkt
binnen de soort knikker en die beperking is er door de aanwezigheid van
andere knikkers.
Spinoza zelf geeft vervolgens een algemeen voorbeeld (ex. gr. of e.g. of exempli gratia, bijvoorbeeld):
corpus is een lichaam, in ruimere
zin, dus niet alleen een menselijk lichaam; aliud
is iets anders; semper is
altijd; maius is groter of talrijker.
We vertalen dus:
We noemen bijvoorbeeld een voorwerp beperkt, omdat we daarbij
altijd aan nog meer andere voorwerpen denken.
Bij het aanschouwen van een bepaald voorwerp realiseren we
ons steeds dat er nog andere soortgelijke zijn. Dit is maar een van de vele dergelijke
voorwerpen die we ons kunnen indenken.
Maar dat is niet alleen zo voor voorwerpen, materiële dingen.
Wij hebben ook gedachten (cogitationes).
We vertalen verder:
Op dezelfde manier wordt de ene gedachte onderscheiden van
de andere.
Wij denken voortdurend en aan allerlei. We hebben veel
gedachten, de ene na de andere en soms zelfs door elkaar. Ze verschillen ook allemaal
van elkaar en tevens van de gedachten die anderen hebben. Die vele gedachten
zijn dus onderscheiden van elkaar, zowel naar inhoud als naar hun voorkomen in
de tijd en naargelang de persoon die ze denkt. Omdat er veel zijn, kunnen we
spreken van afzonderlijke, beperkte gedachten. De ene gedachte begrenst als
het ware de andere; de ene begint waar de andere eindigt en daarom zijn ze
verschillend en anders. Het is door het onderscheid dat we maken tussen
verschillende dingen en ideeën, dat we ons verstaan verhelderen.
Daarmee is de definitie eigenlijk af. We hebben eens en voor
altijd vastgelegd dat dingen beperkt zijn, omdat ze veelvuldig en
gediversifieerd zijn binnen de verschillende soorten. Dat is niet alleen zo
voor alle voorwerpen, maar ook voor al onze gedachteactiviteiten: ook die zijn
talrijk en divers, maar dan binnen de categorie gedachten.
Later zal blijken waarom Spinoza deze open deur instampt.
Hij zal onze aandacht vestigen op het feit dat er in tegenstelling tot al die binnen
hun eigen soort beperkte, diverse, eenmalige, vergankelijke, voorbijgaande
dingen en gedachten, ook iets is dat niet beperkt is, niet veelvuldig, niet
divers, iets dat uniek is binnen zijn soort, niet begrensd in tijd en ruimte, onverdeeld,
onvergankelijk, eeuwig.
Als een soort bijgedachte merkt Spinoza op dat er een verschil
is tussen voorwerpen en gedachten. Ze zijn allebei beperkt, maar dan binnen
hun eigen soort en door hun eigen soort. Voorwerpen onderscheiden zich van elkaar,
en daardoor kunnen we hen ook omschrijven in al hun overeenkomsten en
gelijkenissen met hun soortgenoten. Dat is ook zo voor gedachten. Maar een
voorwerp onderscheidt zich niet op dezelfde manier van een gedachte: dat zijn
twee verschillende soorten en die kan men niet vergelijken, men moet binnen de
soort blijven, je mag geen appelen met citroenen vergelijken. Het is alsof je
zou zeggen: dit is een knikker en ik heb honger; dat heeft niets met elkaar te
maken. Gedachten en voorwerpen zijn net zo goed beperkt, maar binnen hun eigen
soort en enkel door hun soortgenoten.
We vertalen derhalve de laatste zin:
Maar een voorwerp wordt niet onderscheiden door een
gedachte en een gedachte niet door een voorwerp.
Enkel als we deze laatste zin zo interpreteren, namelijk binnen
de precieze context van de voorgaande, ontsnappen we aan de verleiding om hem
anders te vertalen, als een alleenstaande uitspraak. Die zou dan zo luiden in vertaling:
Een lichaam wordt niet bepaald door een gedachte en een
gedachte niet door een lichaam.
Dat zou betekenen dat Spinoza lichaam en geest streng en
definitief van elkaar scheidt, dat de twee geen enkele invloed hebben op
elkaar. Niets is echter minder waar. Onze denkactiviteit, zowel de bewuste als
de onbewuste, is in eerste instantie het bewustzijn van ons lichaam zelf en van
al de signalen die wij via ons lichaam opvangen van de buitenwereld en die wij
verwerken met ons lichaam, vooral in onze hersenen. En met diezelfde
denkactiviteit hebben wij een rechtstreekse en spectaculaire invloed op ons
lichaam en op de buitenwereld, op alles in onze omgeving, ook op andere mensen.
Het is alleen in de nauwe context van de algemene indeling
van de wereld in twee grote domeinen, het materiële en het denken van levende
wezens, dat we volgens Spinoza binnen de perken van de eigen soort moeten
blijven als we helder willen denken. Want wat zou er gebeuren als we die twee
categorieën zouden door elkaar halen? Dan zouden we denkbeeldige wezens gaan
verwarren met werkelijk bestaande, zoals een paard en een eenhoorn, een
dinosaurus en een draak, een klaar-over en een engelbewaarder. Gedachten zijn
reëel, ook als ze iets bedenken dat niet bestaat. Maar we mogen gedachten niet zomaar
en zonder meer voor werkelijkheid houden. Dat is de boodschap in deze
bijgedachte.
We zeggen van iets dat het binnen zijn eigen soort beperkt is, als iets
anders van dezelfde aard het kan onderscheiden. We noemen bijvoorbeeld een voorwerp
beperkt, omdat we daarbij altijd aan nog meer andere voorwerpen denken. Op
dezelfde manier wordt de ene gedachte onderscheiden van de andere. Maar een
voorwerp wordt niet onderscheiden door een gedachte en een gedachte niet door
een voorwerp.
Laten we dat nu eens vergelijken met de vertaling van Henri
Krop in de parallelle uitgave van de Ethica.
Men noemt iets binnen
zijn categorie eindig wat door iets anders van diezelfde natuur kan worden
begrensd. Een lichaam wordt bijvoorbeeld eindig genoemd, omdat wij altijd een
ander, groter lichaam kunnen denken. Op deze wijze wordt een gedachte door een
andere gedachte begrensd. Een lichaam wordt echter niet door een gedachte
begrensd en een gedachte niet door een lichaam. (blz. 57)
Elk vogeltje zingt zoals het gebekt is en ik heb Henri Krop
hier niet de gelegenheid geboden zijn vertaling toe te lichten zoals ik heb
gedaan. Ik laat het aan de al dan niet welwillende lezer over om te oordelen
welke vertaling hij of zij verkiest. Ik ben vertrokken van de Latijnse tekst
die ik niet begreep. Ik kon dan van twee veronderstellingen uitgaan: ofwel
heeft Spinoza iets geschreven dat onbegrijpelijk is, zoals sommigen denken,
ofwel dat ik te dom ben om het te verstaan. Geen van beide leek me aannemelijk,
zij het om verschillende redenen. Vervolgens heb ik verscheidene vertalingen
nagekeken en vastgesteld dat ik het nog steeds niet begreep. Dan heb ik er
verscheidene commentaren op nagelezen en helaas vastgesteld dat ik het nog
steeds niet vatte. Opnieuw kon ik twee veronderstellingen maken: ofwel ben ik
inderdaad te stom om het te begrijpen, ofwel is er iets met de bestaande vertalingen
en commentaren.
Het grootste probleem daarbij bleek telkens het woordje eindig
als vertaling van (res) finita. Bij eindig
denken we terecht enkel aan vergankelijk en dat zet ons op het verkeerde spoor.
Het gaat hier niet om de vergankelijkheid der dingen, maar om hun individualiteit,
om hun concrete aanwezigheid als iets dat onderscheiden is van iets anders, als
een van de vele dergelijke dingen. Ook begrensd is weinig verhelderend; begrenzen
heeft altijd de negatieve bijklank van inperken, belemmeren, in een keurslijf
wringen en dat is niet wat hier bedoeld wordt met terminare. We moeten meer denken aan het Franse déterminer en dat betekent: vaststellen,
vastleggen, beslissen, bepalen, uitmaken wat iets is.
Het is dus pas als we naar de grondtekst gaan en die in zijn
context plaatsen, dat de ware betekenis naar voren komt, een betekenis die
zowel ruimer is dan de letterlijke, als beperkter door de specifieke inhoud die
aan bepaalde woorden gegeven wordt. Ook daarover zijn alle Spinoza-kenners het
eens: Spinoza gebruikt al de bekende termen, maar bijna voortdurend in een
eigenzinnige betekenis. Dat maakt het zo heidens moeilijk om hem te lezen, maar
ook zo aantrekkelijk. Het is bijna zoals een cryptogram oplossen. Je ziet de eenvoudige
woorden staan, maar je moet een aanzienlijke en inventieve denkactiviteit
ontplooien om de cryptische, verborgen betekenis te vatten. Wanneer het licht dan
plots schijnt, komt er onweerstaanbaar een glimlach om je lippen spelen en heb
je dat zalige gevoel van intens intellectueel genot.
K.D.
Categorie:Ethica Tags:Spinoza
20-07-2012
Ad Librum
Renati Des Cartes principiorum
philosophiæ pars I, & II, more geometrico demonstratae per Benedictum de
Spinoza Amstelodamensem. Accesserunt ejusdem Cogitata metaphysica, in quibus
difficiliores, quæ tam in parte metaphysices generali, quam speciali occurrunt,
quaestiones breviter explicantur. Amstelodami, apud Johannem Riewerts in vulgo
dicto, de Dirk van Assensteeg, sub signo Martyrologii. 1663
Deel 1 en 2 van de Principes van de filosofie
van René Descartes, op meetkundige wijze verklaard door Benedictus de Spinoza
van Amsterdam. Daaraan toegevoegd: zijn Metafysische overwegingen, waarin de
moeilijkste kwesties bondig uitgelegd worden die voorkomen zowel in de algemene
als in de bijzondere metafysica. Te Amsterdam, bij Jan Riewerts, in de
volksmond in de Dirk van Assensteeg, in t Martelaarsboek. 1663
Dit boek is de enige publicatie van Spinoza die tijdens zijn
leven onder zijn eigen naam werd uitgegeven. Veeleer dan een verklaring van de
principes van de filosofie van Descartes, zoals de titel zegt, is het een
eerste uiteenzetting van de opvattingen van Spinoza zelf.
De voorpagina van
de eerste editie vinden we op de website van de Nederlandse Koninklijke
Bibliotheek. Daar staat ook deze afdruk van de opdracht Ad Librum, een epigram dat het boek meekreeg om het succes te
wensen.
Over de cryptische
ondertekening I.B.M.D. van het
epigramlezen we in K.O. Meinsma, Spinoza
en zijn kring. Historisch-kritische studiën over Hollandsche vrijgeesten (Martinus
Nijhoff, 's-Gravenhage, 1896), herdrukmet inleiding van Dr. S.B.J. Zilverberg (HES publishers, Utrecht 1980) op
blz. 210, voetnoot, het volgende:
De Murr veronderstelde toen hij in 1802
Spinoza's Annotationes
ad Tract. Theol. Polit. uitgaf dat deze J.
B. de Rotterdammer Johannes
Bredenburg zou geweest zijn, in de latere
geschiedenis van het Spinozisme wel bekend. Spoedig werd de onjuistheid dier
bewering aangetoond, daar Bredenburg van beroep wever was, eerst na 1670 latijn
leerde, en zeker niet genoegzaam geoefend was om daarin een woordenspel in
dichtvorm te vervaardigen. Prof. Van Vloten, als altijd vlug met conjecturen,
wees op het feit (Supplementum, p. 302), dat in een lateren brief aan Spinoza
(bij Van Vloten en Land. Ep. LXX , p. 236) een zekere Bresser genoemd wordt, en
had dus spoedig de veronderstelling gereed. J. B. = Jan Bresser, M. Dr. Dr. A.
van der Linde, de nauwkeurige opsteller der Bibliografie, nam deze gissing
terstond aan als een bewezen feit , (Zie de noot bij N° 1 der bibliogr.) en
liet mij daardoor eenige weken naar een boekje zoeken, (Baumgarten's
Nachrichten) waarin geen woord omtrent dien Bresser staat. Toen mijn onderzoek
naar dien man geen resultaat opleverde, welde natuurlijk de gedachte op , dat
Van Vloten zich ook hier vergist had : en zoo is het. In onze Studenten-Albums
is in dien tijd geen Bresser te vinden; in de goed bijgehouden Series Medicorum
Amstelod. (op 't Amst. archief) is geen Dr. Bresser te vinden, in de
Puyboecken, enz. is geen Jan Bresser te vinden. De bedoelde Bresser was dus
geen Med. Dr. en kan even goed Adriaan of Klaas geheeten hebben. Bleef alzoo de
vraag, wie was J. B. die bovenstaand gedichtje vervaardigde, en met wien
Spinoza later een brief wisselde? (Ep. XXXVII).
Daar Meijer de
voorrede schreef voor de Principia, moest de man, die er een gedichtje
bijvoegde, wel een goede kennis of vriend van hem zijn. Meijer bezingt zelf, in
het meergemelde Hs. Johannes Bouwmeester, Med. Dr. als zijn «oudste en trouwste
vriend» zie boven blz. 150. Johannes Bouwmeester was, volgens de Series
Med. Amstel. geneesheer te Amsterdam, (gepromoveerd te Leiden op 27 Mei 1658)
en, volgens Meijer's gedicht, een vriend der wijsbegeerte ; niemand dan hij kan
alzoo de persoon in kwestie zijn, aangezien onder Meijer's vrienden geen ander
voorkomt, die zich I. B.M. D. kon teekenen. Ongelukkig is ook deze dwaling van
Van Vloten algemeen aangenomen.
Ad Librum
Ingenio
seu te natum meliore vocemus,
Seu de
Cartesii fonte renatus eas,
Parve
Liber, quidquid pandas, id solus habere
Dignus, ab
exemplo laus tibi nulla venit.
Sive tuum
spectem genium, seu dogmata, cogor
Laudibus
Authorem tollere ad astra tuum.
Hactenus
exemplo caruit, quod praestitit; at tu
Exemplo
haud careas, obsecro parve Liber;
Spinozae
at quantum debet Cartesius uni,
Spinoza ut
tantum debeat ipse sibi.
I.B.M.D.
Zoals gebruikelijk wordt hier en daar met woorden gespeeld.
Renatus betekent
letterlijk herboren, maar het is natuurlijk ook de Latijnse vorm van de
voornaam van René Descartes.
Exemplum komt
driemaal voor. De eerste keer verwijst het naar de geschriften van Descartes,
het vertrekpunt voor Spinozas uiteenzetting van zijn eigen filosofie, maar de
dichter benadrukt dat alle eer voor het boek niet van Descartes voorbeeld
komt, dat niet veel meer dan een aanleiding is. De tweede keer stelt hij dat er
zelfs helemaal geen voorgaande is, dat zich met dit boek kan meten. De derde
keer beweert hij dat Spinoza in feite helemaal geen voorbeeld behoeft.
Seu, seu, sive en seu verwijzen voor ons althans naar het
roemruchte Deus sive Natura.
Hactenus doet de
lezer ongetwijfeld glimlachen bij de herinnering aan de talrijke combinaties
van quatenus eatenus in Spinozas
geschriften.
Debet: Descartes
mag zich gelukkig prijzen dat Spinoza hem zoveel eer bewijst door de aandacht
die hij aan hem besteedt. Daaraan correspondeert debeat: Spinoza daarentegen is niemand iets verschuldigd, alleen
zichzelf.
Lief boekje,
Of we nu zeggen dat gij uit een
knappere kop ontsproot
dan wel werd herboren uit de bron die
Descartes is
mijn lieve boekje, u behoort alle eer
voor wat gij ontbloot
er is geen lof die van een voorbeeld
of een ander is
Dat ik van uw genie als van uw
leerstellingen genoot
maakt dat uw auteur tot in de hemel
prijzenswaardig is
Tot heden ontbreekt elk voorbeeld
groter dan uw exploot
ik beweer, lief boekje, dat elk
voorbeeld wel overbodig is
Descartes schuld aan Spinoza alleen
is overgroot
terwijl Spinozas dank enkel aan
zichzelve nodig is.
In de
periode 1920-1921 schreef Albert Einstein een gedicht bij Spinozas Ethica. In
het Spinozahuis staat zijn handtekening in het gastenboek als een van de eerste
bezoekers zo vermeld: 2XI 1920, A. Einstein, Berlin.
Zo ziet het
manuscript er uit:
Dr. Wim
Klever maakte er in Studia Spinozana
5 (1989) blz. 99-100 deze transcriptie van:
Zu Spinozas
Ethik
Wie lieb ich
diesen edlen Mann
Mehr als ich mit Worten sagen kann.
Doch fürcht ich, dass er bleibt allein
Mit seinem strahlenden Heiligenschein.
So einen armen
kleinen Wicht
Den führst du zu der Freiheit nicht.
Der amor dei lässt ihn kalt
Das Leben zieht ihn mit Gewalt.
Die Höhe bringt
ihm nichts als Frost,
Vernunft ist für ihn schale Kost.
Besitz und Weib und Ehr und Haus,
Das fühlt ihn von oben bis unten aus.
Du musst schon
gütig mir verzeihn
Wenn hier mir fällt Münchhausen ein,
Dem als Einzigen das Kunststück gediehn
Sich am eigenem Zopf aus den Sumpf zu ziehn.
Du denkst sein
Beispiel zeiget uns eben
Was diese Lehre dem Menschen kann geben.
Vertraue nicht dem tröstlichen Schein:
Zum Erhabenen muss man geboren sein.
Speurend naar interessante informatie en publicaties over
Spinoza komt men soms terecht op plaatsten waar men spontaan niet zou aan
denken. Neem nu het Instituut voor maatschappelijke vorming
en het Vlaams Marxistisch Tijdschrift.
Wij vermoeden dat wij niet de enigen zijn die niet vertrouwd zijn met deze
beide instanties en ook dat nauwelijks iemand op het gedacht zal komen om daar
naar Spinoza te gaan zoeken. Dat laatste vooroordeel blijkt volkomen onterecht.
In jaargang 45 van 2011 vinden we in het lentenummer, nr.1
niet minder dan drie artikelen over Spinoza:
Karl Marx, een
a(b)no(r)male lezer van Spinoza - Miriam van Reijen 11111-van Reijen
Negri en het paradigma
van Spinoza - Sonja Lavaert 11112-Lavaert
Van spinozist tot
nationaal-socialist: de Nederlandse rechtsfilosoof Johan Herman Carp
(1893-1979) - André Mommen 11113-Mommen
over Spinoza
De teksten zijn integraal en gratis toegankelijk, je hoeft
alleen maar te klikken. Zeker, Spinoza wordt er behandeld vanuit een specifiek
oogpunt, maar dat is meestal zo en hoeft ook niets af te doen aan de
objectiviteit, noch aan de ernst en het belang van de bijdrage. Wie het
Marxisme louter beoordeelt op het succes - of het ontbreken daarvan - van zijn
concrete politieke toepassingen, gaat voorbij aan de waarde van zijn filosofische
grondslagen, ook voor onze tijd. Wij vinden hier dan ook een interessante
kennismaking met een Spinoza-receptie waarmee zeker sommigen onder ons minder
vertrouwd zijn. Zeer lezenswaardig.
Categorie:Spinoza links en rechts
17-07-2012
Spinoza en Borges
Met niet geringe
blijdschap en enige trots brachten wij als eerste inhoudelijke bijdrage op deze
website de vertaling door Paul Claes van het bekende Spinoza-gedicht van Jorge
Luis Borges.
Enig speurwerk bracht
ons op het spoor van een artikel gewijd aan Borges en Spinoza, van de hand van Paul
Juffermans. Dr. Paul Juffermans (°1945) is arts en filosoof.
Hij promoveerde in 1982 op een proefschrift over het overheidsbeleid in de
gezondheidszorg in Nederland. In 1989 begon hij aan de studie filosofie met als
specialisatie godsdienstfilosofie. In 2003 promoveerde hij op een proefschrift,
getiteld Drie perspectieven op religie in het denken van Spinoza. Hij
publiceert over Spinozas filosofie en over godsdienstfilosofie in het
algemeen. Hij werkt als filosofiedocent aan diverse instellingen voor Hoger
Onderwijs Voor Ouderen (HOVO).
Het artikel verscheen destijds in het tijdschrift Streven,
2003(10), 896-906. Nu is Streven een
eerbaar en in alle oogpunten aan te bevelen maandblad, maar wellicht onvoldoende
bekend en verspreid in ons Nederlandse taalgebied. Het tijdschrift biedt op
zijn website geen raadpleegbaar
archief aan. Bovendien is tien jaar een lange tijd voor het geheugen van de
meeste mensen.
Om al die redenen kwam bij ons de snode gedachte
op om dit artikel een tweede leven te gunnen door het op onze website aan te
bieden. Ik nam daartoe contact op met Stijn Geudens van het redactiesecretariaat
van Streven en legde hem mijn vraag voor. Al heel snel
kreeg ik een positief antwoord, onder voorwaarden: enerzijds een volledige
bronvermelding, waaraan we vanzelfsprekend graag voldoen; anderzijds moest ook
de uitdrukkelijke toestemming van de auteur bekomen worden, maar zijn mailadres
was gemakshalve toegevoegd.
Dus trokken wij onze stoutste schoenen aan en
richtten ons met kloppend hart tot dr. Juffermans. Vrijwel onmiddellijk kwam
zijn bevrijdende reactie: niet alleen mochten wij zijn artikel publiceren, hij
gaf ons ook toestemming om zijn naam op te nemen in onze lijst van sympathisanten.
Gewapend met zijn mail
klopten we opnieuw aan bij de heer Geudens van Streven: of hij nog een elektronisch exemplaar had van het artikel? Kort
daarop kwam het verlossende bericht: na nijvere opzoekingen op ondertussen buiten
dienst gestelde computers kon hij ons niet één, maar drie versies van het
artikel bezorgen, luttele uren voor zijn vertrek op vakantie. Voor zoveel
toewijding en beroepsijver kunnen wij alleen maar onze bewondering en dank
betuigen.
Wij hebben gekozen
voor de originele tekst van dr. Juffermans, zoals hij die had aangeboden aan
het maandblad Streven, met een zeer
klein aantal niet-inhoudelijke correcties. In tegenstelling met onszelf heeft
de tekst geen ouderdomsverschijnselen opgelopen sinds 2003. Het is en blijft een
boeiende inleiding in het denken van Spinoza, aan de hand van twee (!)
gedichten van Borges.
Veel leesgenot!
Categorie:Spinoza literair Tags:Spinoza
16-07-2012
Paul Juffermans, Spinoza door de ogen van Borges
Paul Juffermans
Baruch Spinoza door de ogen van Jorge Luis
Borges
De ontmoeting tussen een denker en een dichter
Hoewel wij wellicht de stelling kunnen
verdedigen dat het leven en denken van elke grote filosoof wordt gekenmerkt
door enkele centrale gedachten, blijkt het vaak toch niet gemakkelijk deze
gedachten met al wat daarin besloten ligt in een kort bestek uit de doeken te
doen. De meest centrale gedachte van Spinoza (1632-1677) is misschien gelegen
in de stelling dat God en de Natuur samenvallen en dat de mens evenals alle
andere eindige bestaansvormen een wijziging (modus) is van één oneindige
substantie, God. Daarmee komt elk onderscheid tussen natuur en bovennatuur te
vervallen. Ik zou nu, uitgaande van deze grondgedachte, verder kunnen gaan met
de ontvouwing van Spinozas denkstelsel, zoals dit is uitgekristalliseerd in
zijn magnum opus, de Ethica. Maar een dergelijke samenvatting, waarin de
betekenis en samenhang van begrippen als substantie, modus, attribuut,
oneindigheid, eeuwigheid, noodzakelijkheid enzovoort wordt uiteengezet, zou
onvermijdelijk een droog relaas worden, weinig geschikt om de fascinatie van de
lezer voor de denker Spinoza te wekken. Ik heb daarom gekozen voor een andere
benadering: die van de poëzie. Een dichter is wellicht in staat bepaalde
grondgedachten van een denker in enkele beelden en woorden te vangen, voor de
uitleg waarvan in een meer prozaïsch exposé vele begrippen en redeneringen
nodig zijn. En vooral een dichter met een genuïne belangstelling voor filosofie
in het algemeen en een speciale affiniteit met Spinoza in het bijzonder. Zon
dichter is de bekende Argentijnse schrijver Jorge Luis Borges (1899-1986).
Borges geeft in zijn verhalen, gedichten en
essays herhaaldelijk blijk van een grote belangstelling voor filosofische
themas als de werkelijkheid van de externe wereld, de aard van de tijd, de
identiteit van het zelf en de samenhang van al het gebeuren. Hij verwijst
daarbij vooral in zijn essays regelmatig naar denkers als Plato, Scotus
Eriugena, Leibniz, Hume, Kant, Schopenhauer en Spinoza.[1]
Ook ondernam hij in de eerste helft van de jaren zeventig een diepgaande studie
van Spinozas werken.[2] Hij nam zich zelfs
voor een boek te schrijven met de titel Clave de Spinoza (Sleutel tot Spinoza),
maar dit voornemen heeft hij nooit uitgevoerd, misschien omdat hij meende de
sleutel niet te kunnen vinden. In een conversatie met een vriend gaf hij te
kennen dat Spinoza altijd een zekere aantrekkingskracht op hem had uitgeoefend,
maar dat hij hem niet begreep. Bovendien voelde hij als dichter een zekere
weerzin tegen de geometrische vorm die Spinoza voor de ontvouwing van zijn
filosofie gekozen had. Hij achtte deze vorm niet alleen overbodig, maar
omschreef haar zelfs als een absurde machinerie die het begrip van de inhoud
niet ten goede komt.[3] De dichter en
essayist Borges had blijkbaar grote moeite met de rigoureuze systematicus die
de denker Spinoza is.
Borges was ook steeds op zoek naar de
verborgen motieven achter dit filosofisch systeem, wellicht de uitroep van Nietzsche
indachtig: man grabe doch einmal den Grund der Ethik und Theologie Spinozas
auf![4] Met het woord Grund doelt Nietzsche,
deze meester van de genealogie van het wantrouwen, niet zozeer op de
filosofische rechtvaardiging van het denkstelsel als wel op de verborgen
biografische motieven en emotionele drijfveren die eraan ten grondslag liggen.
We zullen zien dat ook in de gedichten van Borges op deze motieven en
drijfveren wordt gezinspeeld. Het gegeven dat de filosoof Spinoza met zijn
geometrische vorm de stem van de rede in een onpersoonlijk timbre laat klinken,
een timbre dat het sterkst tot uitdrukking komt in de Voorrede van het derde
deel van de Ethica, waarin hij stelt de menselijke begeerten en handelingen op
dezelfde wijze te beschouwen alsof er sprake is van lijnen, vlakken en
lichamen, weerhield de dichter Borges er niet van op zoek te gaan naar de
achterliggende motieven van de bedenker van dit doorzichtig labyrint, zoals hij
de Ethica noemt, van de mens Spinoza met zijn individuele levensloop en zijn
specifieke achtergrond als in ballingschap gezonden jood.
Het eerste gedicht van Borges, dat ik hier wil
bespreken, heeft de titel Spinoza en dateert uit 1964. Het gedicht is in het
Nederlands vertaald door Barber van de Pol.[5] Ik zal het gedicht in
gedeelten weergeven en van een toelichtend commentaar voorzien. Dit commentaar
heeft niet zozeer ten doel de betekenis van het gedicht te interpreteren (het
gedicht spreekt voor zichzelf) als wel te wijzen op bepaalde elementen,
emotionele drijfveren en sleutelgedachten uit het leven en denken van Spinoza,
die Borges in zijn gedicht heeft verweven of die men er althans mee in verband
kan brengen. De lezer dient mijn persoonlijk commentaar op de gedichten van
Borges over Spinoza te zien als een wat ongewone inleiding in het denkuniversum
van deze boeiende filosoof.
Eerste gedicht: Spinoza
De doorschijnende handen van de jood
Bewerken in de schemer de kristallen
Borges zinspeelt hier op Spinozas ambacht als
lenzenslijper en op zijn jood-zijn. Beide zaken houden nauw verband met elkaar.
Spinoza werd namelijk op 23-jarige leeftijd verbannen uit de Sefardische
gemeenschap in Amsterdam en hij moest daardoor zijn broodwinning als koopman
opgeven. Om aan de kost te komen, koos hij het ambacht van lenzenslijper.
Hierdoor gaf hij gehoor aan een Talmoedische wijsheid, namelijk dat het
beoefenen van een studie het best gecombineerd kan worden met de uitoefening
van een ambacht teneinde een zeker evenwicht te bewaren tussen theorie en
praktijk. Dit ambacht vereiste eenzelfde concentratie als hij nodig had voor de
geduldige uitwerking van zijn filosofie. Met dezelfde precisie waarmee hij zijn
lenzen sleep, moet hij zijn begrippen hebben geslepen. De schemer, waarin de
lenzen geslepen worden, houdt het midden tussen licht en duisternis. Licht en
duisternis spelen niet alleen in Spinozas ambacht, maar ook in zijn denken een
belangrijke rol. In navolging van de scholastiek en Descartes duidt hij de rede
meestal aan als een natuurlijk licht. In zijn denken vergelijkt hij de
verhouding tussen waarheid en onwaarheid met die tussen licht en duisternis: Voorwaar,
zoals het licht zichzelf en de duisternis openbaart, zo is de waarheid norm van
zichzelf en het valse.[6] De filosofie heeft
als belangrijkste taak licht te brengen in een duistere zaak ofwel de zaak te
begrijpen. De doorschijnende handen van de jood zijn niet alleen de slijpende
handen van de vervaardiger van lenzen die ons in staat stellen het onzichtbare
te zien, maar ook de schrijvende handen van de lucide denker die ons in staat
stellen het duistere en verwarde helder en welonderscheiden te begrijpen. Wat
de lenzen voor de slijper en de kijker door de microscoop zijn, dat zijn de
bewijzen voor de filosoof en de lezer van zijn manuscript: De ogen van de
Geest, waardoor deze de zaken ziet en waarneemt, zijn de bewijzen zelf.[7] Zoals de lenzen de dingen zichtbaar
maken voor het oog, zo maken de bewijzen de dingen zichtbaar voor het
verstand. Spinoza koos een ambacht (de optica, een tak van de natuurkunde die
nauw verweven is met de wiskunde), die het best lijkt te passen bij zijn
geometrische stijl van denken.
En de middag, angst en koude, gaat dood
(Eén middag is het evenbeeld van alle.)
De angst doet denken aan het motief van de
vervolging in Spinozas eigen leven en in het leven van de gemeenschap waaruit
hij afkomstig is. Deze gemeenschap bestond uit joodse bannelingen, die in de
eerste helft van de zeventiende eeuw vanwege de vervolgingen van de katholieke
Inquisitie uit Spanje en Portugal naar de Republiek der Nederlanden waren
gevlucht. Spinoza zelf werd op zijn beurt in 1656 om nog steeds niet geheel
opgehelderde redenen uit deze gemeenschap verbannen. Daarna bracht hij een
groot deel van zijn verdere leven door in de schaduw van dreigende vervolging, omdat
zijn denkbeelden over God en godsdienst in de ogen van de wereldlijke en
geestelijke gezagsdragers van de Republiek geen genade konden vinden: hij werd
veelvuldig van atheïsme beschuldigd en zijn werken werden verboden. In 1675 zag
hij af van het publiceren van zijn zojuist gereed gekomen Ethica uit vrees voor
represailles.[8] De angst was niet
alleen een belangrijk motief in Spinozas leven, maar is het ook in zijn
denken. In de Voorrede van zijn in 1670 anoniem gepubliceerd
Theologisch-Politiek Traktaat wordt de angst aangewezen als de belangrijkste
oorzaak van de superstitie, een vorm van religie, waarin illusoire gods- en
mensbeelden de boventoon voeren en waarin de mens op magische wijze zijn lot
probeert te bemeesteren door een geloof in en een manipulatie van een imaginair
goddelijke wezen.[9]
Met het woord koude doelt Borges wellicht op
de eenzaamheid van Spinozas leven, door Nietzsche in het hiervoor genoemde
fragment uit Jenseits von Gut und Böse een Einsiedler (kluizenaar) genoemd. Op
deze eenzaamheid wordt ook gezinspeeld in de strofe over de monotone
opeenvolging van de middagen, die elkaars evenbeeld zijn. Enigszins
plechtstatig merken Jan en Annie Romein in hun biografische schets van Spinoza
op dat wezenlijke eenzaamheid de prijs is die Spinoza voor zijn schepping
betaalde.[10] Spinoza trok zich
wellicht noodgedwongen enige tijd na zijn verbanning terug uit de rumoerige
stad Amsterdam om zich in het stille dorpje Rijnsburg te wijden aan de
uitwerking van zijn filosofie.
Het is ook Nietzsche geweest die Spinozas Ethica
heeft vergeleken met de Jungfrau, hetgeen zowel de benaming van een maagd als
van een berg is. Spinoza bleef ongehuwd. Hij kende niet de warmte van een
liefdesrelatie. Tegelijk heeft zijn filosofie iets van de ongenaakbaarheid van
een hoge alp. Wanneer men op de top van de berg staat, kan men wel ver zien,
maar het is er ook koud en eenzaam. Op de top kan men een blik werpen op het
oneindig nachtelijk firmament, dat Pascal angst inboezemde maar Spinoza tot
liefde bewoog. Deze liefde, die de angst en de kou doet verdwijnen, is de
verstandelijke liefde voor God.
De handen en de ruimte van een paarse tint
Die allengs verbleekt binnen de ghettogrens
Bestaan ternauwernood voor deze kalme mens
Die droomt van een doorzichtig labyrint.
De lenzenslijper is verbannen buiten het
joodse getto. Maar het getto is tegelijk zijn verleden dat hij in zichzelf
meedraagt. Zijn uitstoting betekent een verbreking van de banden met de joodse
gemeenschap en met zijn familie. Dit verlies en de eenzaamheid, die er het
gevolg van is, vormen de prijs voor een duur gewonnen vrijheid. Toch verdwijnt
de pijn om dit verlies met de herinnering aan het getto, zoals de paarse tint
van de avondlucht aan de horizon verbleekt bij zonsondergang. Zij bestaan
nauwelijks meer voor de kalme mens Spinoza, die in zijn filosofie zozeer de
nadruk legt op het verkrijgen van gemoedsrust. Angst, eenzaamheid, koude en
pijn maken plaats voor een droom, de droom van een doorzichtig labyrint. De
emotionaliteit van de mens lost op in deze heldere droom van de rede. De rede
droomt een geometrisch geconstrueerd labyrint, de Ethica. De typering van
Spinozas filosofie als een labyrint duidt ook op het enigmatische ervan. En
dit enigmatische lijkt door de helderheid eerder toe- dan af te nemen. Dit
enigmatische is het raadsel van de oneindige begrijpelijkheid van alles, zelfs
van datgene wat wij raadselachtig en onbegrijpelijk noemen. Deze these van de
begrijpelijkheid van alles kan men Spinozas grondintuïtie noemen.
Borges noemt Spinozas filosofie ook een
droom. Hij stond sceptisch tegenover de waarheidsaanspraken van Spinozas
filosofie, van elke filosofie. Toch meende hij, teruggekeerd van een reis naar
Knossos, waar zich, zoals bekend, het labyrint uit het verhaal van Theseus en
Ariadne bevindt, dat elke mens de plicht heeft te reiken naar de draad in het
labyrint van zijn leven: Het is onze dure plicht ons te verbeelden dat er een
labyrint en een draad is. Wij zullen de draad nooit vinden. Wij kunnen ernaar
reiken en hem verliezen in een daad van geloof, in een cadans, in een droom, in
de woorden die we filosofie noemen, of in duidelijk en eenvoudig geluk.[11] Spinoza reikt ernaar in de woorden die
we filosofie noemen. Zijn zoektocht naar het raadsel van het leven voltrekt
zich door het bedenken van een helder labyrint. De wiskunde is zijn draad van
Ariadne.
Zijn roem, weerschijn van dromen in de droom
Van een andere spiegel, geeft hem geen schroom
Terwijl de gloed der deernen geen beletsel is.
Evenals het labyrint is ook de droom een
steeds terugkerend thema in Borges werk. Zijn aanhoudende belangstelling voor
het boeddhisme en de filosofie van Schopenhauer draait rond het thema van het
leven als droom.[12] Men kan dromen van
roem of van de liefde van jonge vrouwen, maar in dat geval bevindt men zich in
een ander gespiegeld droomuniversum dan dat van Spinoza, wiens dromen een
helder denken is. De spiegel is ook het zinnebeeld van de ijdelheid in de
dubbele zin van het woord. Deze strofen roepen regels in herinnering uit de
autobiografisch getinte aanhef van Spinozas jeugdwerk, de Verhandeling over de
verbetering van het verstand.[13] In deze aanhef
noemt Spinoza het begeren van en streven naar eer, rijkdom en genot ijdel en
futiel. Hij mikt op het heldere inzicht van de beschouwing, waarbij de geest
niet wordt verstoord door begeerten en strevingen, die het denken in de boeien
slaan en hinderen. In de droom van een helder labyrint verdwijnen niet alleen
de angst en de eenzaamheid, maar ook de begeerte naar roem en seksueel genot.
De ene droom neemt de plaats in van de andere. Het denken zelf wordt een passie
en verdringt daarmee alle andere passies. Freud, tijdgenoot van Borges, zou dit
eeuwen na Spinoza sublimatie noemen. De liefde voor eer, rijkdom en genot,
uiteindelijk voor het ego als bron van al deze vormen van verlangen, wordt
gesublimeerd in de verstandelijke godsliefde, kennis en liefde ineen. In het
vierde hoofdstuk van zijn Theologisch-Politiek Traktaat herinnert Spinoza ons
eraan dat het Hebreeuwse woord jada zowel kennis als liefde betekent.[14]
Vrij van metafoor, van mythe, bewerkt de
Mens een harde kristal: het onbeperkte
Plattegrond van Hem die al Zijn sterren is.
De metafoor en de mythe horen bij de
openbaringsreligie, de verbeelding, het verhaal, de religieuze poëzie. Zij
ontbreken in de kristallen begrippenwereld van de definities, axiomas en
stellingen van de Ethica, waarin het oneindige verschijnt als een
onpersoonlijke allesomvattende substantie, niet als een persoonlijke en
transcendente schepper.
Maar de Ethica is niet alleen een plattegrond
van God, maar ook de beschrijving van een weg naar kennis van God. Dit thema
wordt in het tweede gedicht nader uitgewerkt.
Het tweede gedicht: Baruch Spinoza
Ook in dit tweede gedicht benadrukt Borges het
jood-zijn van Spinoza door te kiezen voor de vroege Hebreeuwse naam Baruch en
niet voor het latere Latijnse Benedictus, waarmee de filosoof na zijn
verbanning uit de synagoge door het leven ging als blijk van zijn vertrek uit
het getto en van zijn opname in de geleerde Europese cultuur. Borges schreef
het in 1977 voor het Joods Museum van Buenos Aires ter gelegenheid van de
herdenking van het feit dat de denker driehonderd jaar geleden stierf. Van dit
gedicht bestaat een Nederlandse vertaling van de hand van Robert Lemm.[15]
Waas van goud; de zinkende zon verlicht
Het raam. Het gestadige manuscript
Wacht, al geladen met oneindigheid
In het clair-obscur bouwt iemand God.
Weer kiest Borges aan het begin van zijn
gedicht de vallende avond als decor. Het wegzinkend zonlicht valt door het raam
naar binnen op het gestadig zich voltooiende manuscript van de Ethica. Het
manuscript wordt vijftien jaar lang met geduld en volharding gewrocht,
definitie na definitie, axioma na axioma, stelling na stelling, bewijs na bewijs.
Het wacht, nog onaf, op zijn maker. Maar het is al van meet af aan met
oneindigheid geladen. De belangrijkste definitie staat op de eerste pagina: Onder
God versta ik een absoluut oneindig zijnde, dat wil zeggen een substantie,
bestaande uit oneindig veel attributen, waarvan ieder een eeuwige en oneindige
essentie uitdrukt.[16] In deze definitie
komt drie maal het woord oneindig voor. Spinoza is de filosoof van de
oneindigheid. Wij mensen, eindige wezens, zijn slechts te begrijpen vanuit de
idee van de oneindigheid, dat wil zeggen: van God. Iemand, een mens,
construeert deze oneindige God, zoals een wiskundige een oneindige bol
construeert waarvan het middelpunt overal en de omtrek nergens is.[17] God zit in elk van zijn schepselen,
maar geen van hen begrenst hem. In de constructie van God ligt de constructie
van het construerend zelf besloten. Als de oneindige God een substantie is die
in zichzelf is en door zichzelf begrepen wordt, dan is de eindige mens een
modus die in het andere (in God) is en door God begrepen wordt. In het eerste
gedicht spreekt Borges over het maken van een oneindige plattegrond van God, in
dit tweede gedicht gaat hij nog een stap verder: het bouwen van God zelf in het
clair-obscur van waarheid en onwaarheid.
Een mens verwekt God. Het is een Jood
Met droeve ogen en een vale huid;
De tijd neemt hem mee zoals de stroom
Een blad meeneemt op het water dat glooit.
Een mens verwekt God. Een mens is de schepper
van zijn Schepper. Een mens bedenkt datgene, waaruit hij voortkomt. De presocratische
Xenophanes zei in de vijfde eeuw voor Christus, dat, als runderen en paarden
handen zouden hebben, zij de goden zouden afbeelden als runderen en paarden.
Daarmee leverde hij kritiek op de menselijke, al te menselijke goden uit
Homerus geschriften. Spinoza, die meer gecharmeerd was van de wiskunde dan van
vee, stelde in een van zijn brieven: ik geloof dat als een driehoek kon
spreken, hij op dezelfde manier zou zeggen dat God op eminente wijze driehoekig
is, en dat de cirkel zou zeggen dat hij op eminente wijze cirkelvormig is. En
zo zou ieder zijn eigen attributen aan God toeschrijven [18]
Zeg mij wie uw God is, en ik zal u zeggen wie u bent.
De verwekker van God is een jood, met droeve
ogen en een vale huid. Borges typeert hier de denker, die in zijn filosofie
zozeer de nadruk legt op de blijdschap en die door de negentiende-eeuwse,
Nederlandse spinozist Johannes van Vloten de blijde boodschapper der mondige
mensheid werd genoemd, met een Nietzscheaanse omkering als droevig en -
wellicht een toespeling op zijn longziekte door de voortdurende inademing van
het glasslijpsel - als vaal van huid. Maar zoals de schone waterlelie wortelt
in de modderbodem, zo kan het geluk van een denker wortelen in zijn ongeluk,
zijn gezondheid in zijn ziekte. De filosofie was voor de jonge, pas verbannen
Spinoza een geneesmiddel voor zijn zieke ziel: Ik begreep in groot gevaar te
verkeren en gedwongen te zijn om met alle macht te zoeken naar redding, hoe
onzeker ook zoals een patiënt, lijdend aan een dodelijke aandoening en in het
zekere vooruitzicht van de dood als er niets gedaan wordt, gedwongen wordt om
met inspanning van al zijn krachten een geneesmiddel te zoeken, hoe onzeker
ook, nu dat immers zijn enige hoop is.[19]
Deze existentiële noodkreet, afkomstig uit de autobiografische aanhef van
Spinozas jeugdwerk, de Verhandeling over de verbetering van het verstand,
maakt ons iets duidelijk over de verborgen drijfveren die een filosoof kunnen
aanzetten tot zijn zoektocht naar God, de eeuwige.
Maar ook een filosoof, die op zoek gaat naar
het eeuwige, wordt meegevoerd op de stroom van de tijd, zoals een blad wordt
meegevoerd op het wateroppervlak van een rivier. Het is vanuit de bijzondere
context van zijn tijd dat hij de eeuwigheid moet denken en God moet construeren.
Vanuit de context van zijn gewezen jood-zijn, vanuit de wiskunde die bij alle
zeventiende-eeuwse denkers hoog in aanzien stond, vanuit zijn schatplichtigheid
aan Descartes en andere tijdgenoten. In de gereedschapskist van zijn bibliotheek
en zijn geest liggen de begrippen die een tweeduizend jaar oude denktraditie
hem aanreikt: substantie, modus, attribuut, oneindigheid, eeuwigheid enzovoort.
Hij herijkt hun betekenis en gebruikt ze als onderdelen voor zijn constructie
van God. Een filosoof stijgt in een nis van de tijd uit boven de beperkingen
van de tijd en kan daardoor spreken tot de dichter, die leeft in een andere nis
van een andere tijd. Zoals schoonheid ons over de grenzen van de tijd heen kan
treffen, zo kan ook het inzicht ons treffen over de grenzen van de geschiedenis
heen. Daarom zijn de tijd en de geschiedenis uiteindelijk niet van belang. Wat
doet het ertoe voor een begrip van de geometrie dat de grondbeginselen ervan
zijn opgeschreven door een Griek, genaamd Euclides, die leefde in de derde eeuw
voor Christus? Wat maakt het uit voor een begrip van de Ethica dat de architect
van dit heldere labyrint een gewezen jood is, genaamd Spinoza, die leefde in de
zeventiende-eeuwse Republiek der Nederlanden?
Wat maakt het uit. De tovenaar volhardt
En houwt God met meetkundige precisie.
Vanuit zijn ziekte, vanuit zijn niets,
Gaat hij door God te bouwen met het woord.
Vanuit de ziekte, vanuit de boven geschetste
existentiële nood, ja, vanuit het niets wordt het Al geschapen, wordt God
uitgehouwen. Niet met het beeld, maar met het woord. Met woorden die tegelijk
geen woorden zijn, omdat zij het woordeloze moeten verwoorden: Een zaak wordt
immers dan begrepen, wanneer zij met een zuivere geest buiten woorden en
beelden om wordt gekend.[20] Het inzicht is er
al voordat de woorden er zijn die het tot uitdrukking moeten brengen. En bij
dit tot uitdrukking brengen staat de betekenis van de woorden in dienst van het
begrip van de zaken. Zoals de getekende cirkel het illustratieve beeld vormt van
het beeldloze begrip van de cirkel, zo vormt de woordelijke definitie de
uitdrukking van het woordeloze inzicht dat aan het woord vooraf gaat. Borges
typeert de bouwer van het geometrisch labyrint ook als een tovenaar. Een
tovenaar, die met zijn geometrische woorden niet alleen God uithouwt, maar ook
een magische kracht uitoefent op zichzelf en zijn lezers. Het bewijs, het
inzicht heeft immers ook de kracht van de overtuiging. Het lijkt ontdaan van
retorica, maar is daardoor tegelijk de meest sublieme vorm van retorica.
Retorica en logica ineen. Een wiskundig tovenaar die met behulp van de logica
het menselijk verstand vleugels wil geven op zijn vlucht in het oneindige. De
tovenaar tovert vanuit het niets, en dit niets is even tijdloos als de
alomvattende God die eruit ontspringt: een ware schepping vanuit het niets, creatio
ex nihilo. Spinozas filosofie ademt de geest van het boeddhisme. Ook het
boeddhisme is tijdloos. Wat maakt het uit dat prins Siddharta vijfhonderd jaar
voor de christelijke jaartelling werd geboren in het noorden van het huidige
India? No importa: het is niet van belang; het gaat om de leer, om het inzicht,
om de beschouwing van de dingen sub specie aeternitatis (vanuit het oogpunt van
de eeuwigheid).
Hem viel de rijkelijkste liefde toe,
De liefde die geen wederliefde hoeft.
Het is mooi dat Borges zijn gedicht besluit
met de liefde, daar waar hij begon met de droefheid. Liefde is bij Spinoza
allereerst een vorm van blijdschap. Een blijdschap die ons bindt aan alles en
iedereen (dat) die wij beminnen: onze partner, onze familie, onze vrienden en
vriendinnen, onze boeken, onze muziek, onze lievelingsfilosoof. In de schoot
van deze blijdschap bevindt zich de droefheid, want alles, waaraan wij ons
binden, kan ons ontnomen worden: En de oorzaak van alle kwaad, zo scheen het
mij toe, was het feit dat geluk en ongeluk slechts met één ding samenhangen,
namelijk met de aard van datgene waaraan we liefdevol gehecht zijn ( ) alle
gemoedsbewegingen hebben immers hun oorsprong in het feit dat wat bemind wordt
vergankelijk is. [21] In zijn
filosofische autobiografie zegt Spinoza op zoek te gaan naar een onvergankelijk
goed, een bron van eeuwige vreugde.[22]
Deze vreugde wordt in het slotdeel van de Ethica verstandelijke godsliefde
genoemd (amor dei intellectualis).[23]
Wie God met deze liefde bemint, kan er niet naar streven dat hij wordt
wederbemind.[24] Het is een
menselijke liefde om niet die tegelijk een goddelijke liefde om alles is, want
de menselijke liefde jegens God is een deel van de oneindige liefde, waarmee
God zichzelf en daarmee alle dingen en alle mensen bemint.
Misschien heeft Borges Spinoza toch beter
begrepen dan hij zichzelf toestond te denken. In zijn beide gedichten lijkt de
gedachte centraal te staan dat de mens in zijn creatie van God tegelijk
zichzelf schept als afspiegeling van deze God. In het boek Zohar, het
belangrijkste geschrift uit de joods-mystieke traditie van de kabbala, een
traditie waarmee Spinoza in zijn jeugd vertrouwd was geraakt en waarover Borges
een behartigenswaardig essay heeft geschreven, wordt gesproken over de tien
sefiroth ofwel tien manifestaties van God.[25]
Deze manifestaties van God kunnen ook worden beschouwd als wegen van de mens
naar God. In Spinozas leven en denken speelt de goddelijke manifestatie van wijsheid
en intelligentie een centrale rol. Voor deze filosoof van het begrip is God de
oneindige grond van het begrijpen zelf en is kennis van God de koninklijke weg
naar het begrijpen van zichzelf. Deze architect van een helder labyrint was
niet alleen bouwer van God maar ook van de mens, van zichzelf.
[1] Jorge Luis Borges, Werken in
vier delen, De geschiedenis van de eeuwigheid en andere essays, vertaling
Barber van de Pol, Uitgeverij de Bezige Bij, Amsterdam, 1999.
[2] De gegevens in dit artikel zijn voor een belangrijk deel ontleend aan:
Marcelo N. Abadi, Spinoza in Borges
Looking-Glass, Studia Spinozana Vol. 5 (1989) blz. 29 e.v.
[8] Spinoza, Briefwisseling,
vertaald uit het Latijn en uitgegeven naar de bronnen alsmede van een inleiding
en van verklarende en tekstkritische aantekeningen voorzien door F. Akkerman,
H.G. Hubbeling en A.G. Westerbrink, Wereldbibliotheek, Amsterdam, Brief 75,
blz. 387.
[9]Spinoza, Theologisch-Politiek Traktaat, uit het Latijn vertaald en van
verklarende aantekeningen voorzien door F. Akkerman, Wereldbibliotheek,
Amsterdam, 1997.
[10] Jan en Annie Romein, Erflaters
van onze beschaving, Querido, Amsterdam, 1973, blz. 427.
[12] Jorge Luis Borges, De
geschiedenis van de eeuwigheid en andere essays, op. cit., blz. 431 e.v.
[13] Spinoza, Verhandeling over de
verbetering van het verstand, vertaald, ingeleid en van een nawoord
voorzien door Theo Verbeek, Historische Uitgeverij, Groningen, 2002.
[14] Spinoza, Theologisch-Politiek
Traktaat, op cit., blz. 168.
[15] Jorge Luis Borges, Gedichten,
Keuze, nawoord, vertaling en noten Robert Lemm, Uitgeverij de Bezige Bij,
Amsterdam, 1984, blz.138-139.
[25]G.
Scholem, Les grands courants du
mysticisme juif, Paris, 1960, blz. 253. Zie ook: Jorge
Luis Borges, De geschiedenis van de
eeuwigheid en andere essays, op. cit.,
blz. 477 e.v.