mijn blik op de wereld vanaf 60 Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin. Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating. Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
19-02-2012
Spinoza's Theologisch-politiek tractaat
D
e
voorbije weken heb ik nuttig
en aangenaam doorgebracht in het gezelschap van Spinozas Tractatus Theologico-Politicus.
Ik gebruikte
daarvoor:
Spinoza, Theological-Political
Treatise, Edited by Jonathan Israel, Translated by Michael Silverthorne and
Jonathan Israel, Cambridge Texts in the History of Philosophy, Cambridge UP,
2008², xlvi + 280 pp., paperback, 19,90 nieuw.
Steven Nadler, A
Book Forged in Hell. Spinozas Scandalous Treatise and the Birth of the Secular
Age, Princeton UP, 2011, xviii + 279 pp., hardcover, $ 29,95, ong. 20
nieuw
In het
Nederlands is er
Akkerman, F., Spinoza: Theologisch-Politiek Traktaat
(uit het Latijn vertaald, ingeleid en van verklarende aantekeningen voorzien),
Wereldbibliotheek, 1997.
Klever, Wim:
Definitie van het Christendom: SpinozasTractatus theologico-politicus, Opnieuw vert. en toegel. door Wim
Klever, Eburon-1999, 396 blz.
Ik zou me
hier kunnen uitputten in een bloemrijke loftuiting van zowel de TTP, zoals de Tractatus bekend staat bij
Spinoza-liefhebbers, als de uitstekende introductie en vertaling van Jonathan
Israel, The Master himself, als de even
meesterlijke toelichting van die andere specialist, Steven Nadler. Ik ga dat
niet doen, want dan zou ik alleen maar in herhaling vervallen van wat ikzelf en
vele anderen al hebben gezegd en geschreven over Jonathan Israel, Steven
Nadler, Spinoza en de Tractatus.
Ik zeg dus
alleen maar dit: lees de Tractatus,
in welke taal en presentatie ook. Het zal je allicht enige moeite kosten, maar
het is die moeite meer dan waard. En het is veel minder moeilijk dan het lijkt,
zeker als je gebruik maakt van de uitstekende toelichtingen die nu volop
voorhanden zijn.
Bij zijn anoniem
verschijnen in 1670 werd de Tractatus
vrijwel onmiddellijk verboden in heel Europa en verguisd als een obsceen,
hemeltergend, godlasterlijk boek, een boek gesmeed in de hel. Vandaag, bijna
350 jaar later, heeft het niets van zijn originaliteit en zijn oproerige kracht
verloren. Ondanks het ruime hedendaagse aanbod van subversieve vrijzinnige atheïstische
literatuur, is er maar weinig dat kan wedijveren met dit bescheiden boekje. Het
is een van de belangrijkste werken ooit in de geschiedenis van de filosofie, in
het religieus en politiek denken en zelfs in Bijbelstudie (Nadler, p. 240).
en zal mij niet kunnen verwijten dat ik niet nagedacht heb over God en het (christelijk)
geloof, dat ik mij niet geïnformeerd heb, dat ik het bestaan van God en de
waarde van het geloof en de kerk zou verwerpen zonder te weten waarover ik
spreek. Ik ben ook altijd bereid om andere meningen te beluisteren en ze
ernstig te nemen wanneer ze zelf ook ernstig zijn.
Het overkomt
me voortdurend dat ik me afvraag of een of ander aspect van het Godsgeloof toch
niet een reële waarde zou kunnen inhouden, wanneer men het grondig bekijkt en
andere interpretaties overweegt dan de voor de hand liggende, traditionele of
letterlijke betekenis. Spinoza heeft dat ook gedaan: hij spreekt voortdurend
over God en verzet zich heftig tegen de beschuldiging van atheïsme. Dat heeft
helaas geen enkele kerkelijke instantie verhinderd om van zijn naam een synoniem
te maken van atheïsme, ongeloof, blasfemie en al wat ingaat tegen God en Kerk.
Is Spinozisme
en atheïsme dan misschien niets anders dan Godsgeloof onder een andere naam? Ik
denk vaak dat het inderdaad zo is. Als we theologische concepten zoals God en
openbaring goed verstaan, dan zijn er ten hoogste nog nuanceverschillen, zo al niet
identiteit, tussen atheïsme en Godsgeloof. Dat liet Spinoza toe om letterlijk te
stellen: Deus sive Natura, waarbij
hij kernachtig duidelijk maakte dat voor hem God en de Natuur een en hetzelfde
zijn.
Laten we dat
even toepassen op de openbaring. Letterlijk en zoals het ons is voorgehouden
door de kerk, betekent het dat God zich aan de mensheid openbaart. Dat gebeurt
op verscheidene manieren. Hij heeft zich op een bijzondere wijze gemanifesteerd
aan zijn uitverkoren volk, Israël. Vervolgens heeft hij zijn eigen Zoon mens
laten worden en zo als het ware zelf tot de mensheid gesproken. De volgelingen
van Christus hebben dan een kerk gesticht om zijn werk voort te zetten en Gods Geest
staat hen bij in hun verkondigingswerk.
Als we dat
op een naïeve, kinderlijke en dus zeer antropomorfe manier bekijken, hebben we ergens
in de wolken een God die boodschappen en boodschappers stuurt naar de mensen
hier op aarde: profeten, engelen, zijn Zoon, zelf ook God in eenheid met de
Vader, apostels en evangelisten, kerkgeleerden en onfeilbare kerkvorsten die
rechtstreeks door Hem Zelf geïnspireerd worden. Zij zijn slechts de spreekbuis
van God, wat zij vertellen en neerschrijven hebben zij niet uit zichzelf, zij
zijn vol van de Geest van God, God houdt de hand vast van de evangelisten in
een soort van écriture automatique.
De kerk wordt op wonderbaarlijke wijze geleid door God zelf, in die mate dat
het opperste gezag van de kerk, de paus, een gewone mens, door het opnemen van
zijn functie zonder meer onfeilbaar wordt, precies omdat hij door Gods Geest
aangestuurd wordt en dus niet meer zijn eigen mening verkondigt, maar het Woord
van God.
Het lijkt
gemakkelijk, en dat is het ook, om bij zoveel fantasie gewoon de schouders op
te halen en te zeggen: nee, zo is het niet. Er is helemaal geen God, er is geen
enkele reden om aan te nemen dat er zo een God zou zijn, het is allemaal
verzonnen, het is totaal ongeloofwaardig.
Maar we
kunnen die traditionele voorstelling ook anders bekijken. We kunnen dieper
graven dan die kinderlijke voorstelling en ons afvragen of daaronder geen
diepere waarheid schuilgaat. Ongetwijfeld hebben vele gelovigen zo geredeneerd.
Kerkleiders, begeesterde gelovige denkers en verstandige theologen en filosofen
hebben altijd geprobeerd om aan die fundamentele gelovige houding een diepere
inhoud te geven, met wisselend succes, binnen en buiten de kerk.
Wanneer we echter
vertrekken van een atheïstische opvatting, dan zeggen we dat er geen God is die
zich aan de mens openbaart. Wat is het gevolg voor wat men de openbaring noemt?
Al de vermeende boodschappen van God verdwijnen daarmee niet in het niets. Het
Oude Testament blijft bestaan, de geschiedenis van Gods volk wordt de
geschiedenis van Israël, opgetekend door mensen. Christus wordt een charismatische
mens, de evangelisten en Paulus ook, en Hieronymus, Augustinus, Thomas Aquinas,
Erasmus, Luther, Calvijn enzovoort. Ook de leer van de kerk, opgesteld door
theologen en kerkvorsten, wordt een neerslag van wat verstandige en
geëngageerde mensen in de loop van de eeuwen hebben gedacht. Gods openbaring
wordt mensenwerk dat we niet zomaar moeten verwerpen, wanneer we op een goede
dag stellen dat er geen God is die erachter zit.
Het is een
beetje een Copernicaanse omkering: de openbaring is er wel degelijk, maar ze
komt niet van God, ze is niets anders dan het inzicht dat de mensheid zelf heeft
verworven, haar eigen wijsheid en ervaring. Meteen verdwijnen dan al de
moeilijkheden die veel verstandige mensen hebben met het kinderlijk Godsbeeld.
God is niets anders dan de menselijke beschaving die zich realiseert. Hegel en
Schopenhauer en zelfs Nietzsche hebben dit aangevoeld en uitgesproken. Het is ook
de basisgedachte van Spinoza: God is de Natuur, de Wereld, het Al. Dus geen
wonderbaarlijke toestanden, geen goddelijke inspiratie, geen heilige boeken, geen
onfeilbaarheid, geen starre onderdanigheid aan traditie en gezag. We kunnen weer
de hele omvangrijke en diverse christelijke literatuur gaan lezen en daaruit
waardevolle inzichten putten.
Er zijn
evenwel enkele moeilijkheden met een dergelijke benadering, dus wacht nog even
voor je enthousiast naar je Bijbel, Koran of hymnenbundel grijpt, of de
verzamelde werken van Bossuet, Sint Jan van het Kruis of Hildegard von Bingen.
Vooreerst is
de kerk het niet eens met deze interpretatie: indien ik dit zou neergeschreven
hebben in vroegere tijden, dan was ik op de brandstapel beland en ook nu
riskeer ik nog altijd excommunicatie voor dergelijke uitspraken. God is
helemaal geen fictie, geen manier van spreken, geen metafoor. De kerk verwerpt
die opvatting formeel en met alle kracht. Ze heeft dat altijd gedaan en doet
dat nog steeds onverminderd. Dit is Spinozisme en dat staat voor de kerk gelijk
met atheïsme en godloochening en het misleiden van de gelovigen. Er is voor
deze opvatting geen plaats binnen de gemeenschap der christenen. Het is
verboden om zo te denken, het is een afschuwelijke dwaling, een ketterij.
Dat is een.
Maar goed, stel dat je daarbij de schouders ophaalt en zegt: wat dan nog, de
kerk kan me gestolen worden, ik behoor toch niet tot dat instituut, ik wil mijn
eigen interpretatie geven aan het christelijk erfgoed, ook als dat het
kerkelijk gezag niet zint.
Lieve lezer,
ook dan kan ik je geen tuin vol rozen beloven. Neem om het even welk joods of christelijk
document en probeer het te lezen met je nieuw verworven inzicht in wat de
openbaring echt is: de ontplooiing van het menselijk denken. Je staat dan voor
een quasi ondoordringbare mist van begrippen, uitdrukkingen, concepten, dogmas
en leerstellingen, mystieke ontboezemingen, filosofische en theologische
haarklieverijen en klinkklare nonsens die het zo goed als onmogelijk maken om
ook maar enigszins de menselijke waarden te onderkennen die achter deze geschriften
schuilgaan.
Ik heb hier
in mijn Kroniek al herhaaldelijk Bijbelse teksten geanalyseerd, uit het Oude
Testament en het Nieuwe, niet vergezochte en esoterische, maar de meest
bekende: het Onze Vader en het Weesgegroet; de Tien Geboden en de Vijf geboden;
het Credo en het Gloria; het kerstverhaal en de passie; het offer van Isaac en
nog veel meer. Telkens bleek het zelfs met de beste wil van de wereld niet
doenbaar om ook maar een zweem van menselijke waarden te ontdekken, zeker niet
voor deze tijd. Het probleem met de christelijke literatuur is dat ze zich
vastgepind heeft op de kinderlijke manier om over God te denken. Men heeft zich
louter bezig gehouden met het verzinnen van een uitleg voor dingen die niet uit
te leggen zijn, zoals het bestaan van God, zijn Zoon en zijn Moeder, zijn
Geest, engelen en duivelen, hemel en hel, zonde en vergiffenis, dood en
verrijzenis, het eeuwig leven
De zeldzame personen
die ooit op een andere manier over deze dingen hebben durven spreken, hebben
het meestal niet overleefd, hun geschriften zijn met hen verbrand. Ze zijn
verketterd en doodgezwegen. Er is in het Westen enkel een verborgen traditie
van dit alternatief denken, die ook vandaag nog maar schuchter in de
openbaarheid treedt. De macht van het kerkelijk gezag is nog steeds
aanzienlijk, de stem van de oppositie komt nog maar nauwelijks aan bod.
Een
alternatieve lezing van de christelijke literatuur is niet iets dat je geredelijk
kan aanpakken: je zal grotendeels zelf het werk moeten doen. En dan zal je
vaststellen dat het nauwelijks de moeite loont. De aanzienlijke inspanningen
die je je moet getroosten, zullen je niet alleen uitgeput maar ook zwaar
teleurgesteld achterlaten: is het maar dat? Is dat die fameuze onderliggende christelijke
boodschap? Want het komt neer op slechts dit: behandel je medemens zoals je zou
willen dat je zelf behandeld wordt, of: bemin uw naaste zoals uzelf. God
beminnen is niets anders dan u gedragen als een eerlijk en rechtvaardig mens.
Al de rest is bijzaak, ballast, folklore, bijgeloof of, erger nog: onzin.
Het is een
ontnuchterende gedachte. De christelijke levensbeschouwing en haar Joodse
voorgeschiedenis samengevat in één simpele gedachte en dan vaststellen dat men
zich vierduizend jaar heeft bezig gehouden met die te verpakken in een gedrocht
van een ideologie en een godsdienst, waarover men dan met een aan waanzin
grenzend fanatisme onder elkaar en met de heidenen ten strijde is getrokken,
in weerwil van de onderliggende boodschap. Je tegenstanders uitroeien in naam
van de naastenliefde, mooi is dat.
Het is zo
jammer. We verliezen onze tijd met twisten over bijzaken en vergeten dat we
slechts eventjes hier zijn en dan weer niet meer. We zouden beter de korte tijd
die we hebben, gebruiken om gelukkig te zijn en anderen gelukkig te maken.
Categorie:God of geen god? Tags:godsdienst, atheïsme
17-02-2012
Salaris
S
alaris is best een vreemd woord, het klinkt
ook vreemd. Niet te verwonderen, want het heeft Latijnse wortels.
Van Dale
zegt dit over de oorsprong: teruggaand op
Lat. salarium (zoutrantsoen, salaris), van sal (zout); vroeger dienden gestandaardiseerde
hoeveelheden zout als betaalmiddel.
Dat deed me
de wenkbrauwen fronsen. Zout was ook toen niet bepaald een luxeproduct, de
zoutwinning was al eeuwen bekend en het is een vrij eenvoudig en dus goedkoop
proces, namelijk verdamping van zouthoudend water, zoals zeewater. Als je
iemand, bijvoorbeeld legioensoldaten in zout uitbetaalt, zou je dus heel veel
zout moeten geven, meer zout dan iemand kan verbruiken of nodig heeft.
Bovendien kende men toen al het gebruik van edele metalen voor muntstukken, er
was dus al geld, ook om vrij kleine bedragen uit te betalen. Ik heb nergens een
bevestiging gevonden van het verhaal van Van Dale. Ik heb ook geen weet van
archeologische resten van dergelijke zoutblokken als betaalmiddel.
Nochtans
heeft het Latijnse woord voor zout sal, wel
degelijk iets te maken met salaris. Alleen weten we niet goed wat. Misschien
was een deel van het loon dat aan soldaten uitbetaald werd, de soldij, bestemd
om zout te kopen, waarmee men allerlei vleeswaren kon pekelen: vlees, bonen Misschien
was het een van de talrijke bonussen die soldaten kregen. Andere bronnen
stellen dat het gaat om de soldij van soldaten die de wegen bewaakten waarlangs
zout vervoerd werd, de via salaria.
Plinius de Oudere (GaiusPliniusSecundus (23 AD 25 augustus 79 AD) schreef in zijn encyclopedische
werk Naturalis Historia dat de Romeinse
soldaten oorspronkelijk (dus niet toen hij dat schreef) in zout uitbetaald
werden en dat salarium daarvan
afkomstig is.
Sommigen
beweren dat soldaat en soldij ook afgeleid zijn van sal dare, zout geven, maar het is veel waarschijnlijker dat die woorden
afgeleid zijn van de Romeinse solidus,
een gouden muntstuk waarvan geweten is dat men er soldaten mee betaalde.
Overigens
waren er in de oudheid maar heel weinig mensen die een salaris kregen, een
geldsom als beloning voor gepresteerde arbeid. De meeste arbeid werd verricht
door slaven en die kregen enkel kost en inwoon. Wel was het zo dat Romeinse magistraten
en beambten die zich dienden te verplaatsen een salarium kregen, een vergoeding van hun kosten en onkosten. Dat is
de betekenis die het woord heeft in het klassiek Latijn. Van daar is het
overgenomen in zowat alle westerse talen voor een wedde of loon, toen meer
arbeiders en bedienden op die manier vergoed werden.
Wedde is
ook maar een raar woord, vind ik. We weten wel wat het is, maar het heeft op
zichzelf, als woord, geen evidente betekenis. Aan een kind hoef je niet uit te
leggen wat een pannenkoek is, of een lekstok. Maar wat een wedde is? De wortel,
zoiets als wed vinden we in verscheidene oude en moderne westerse talen
terug. Oorspronkelijk sloeg het op een onderpand dat werd geëist of gegeven bij
een wettelijke overeenkomst. Dat kon een zakelijk akkoord zijn, of een
huwelijksovereenkomst; ook een weddingschap valt daaronder, de inzet, de som
waarvoor men wedt, is dan het onderpand. Omdat een dergelijk onderpand meer en
meer in geld werd gegeven, kreeg wedde de afgeleide betekenis van geld en
kon het woord ook specifiek gebruikt worden, zoals vandaag het geval is, voor
het maandloon dat men ontvangt.
Loon
klinkt bekender in de oren, we zien het ook in beloning en lonen; het
oorspronkelijke oerwoord laun betekende al wat loon nu nog zegt: een
vergoeding.
Als we het
wat chiquer willen, dan spreken we van een honorarium. Aanvankelijk was dat een
eergeschenk aan een ambtenaar bij zijn ambtsaanvaarding, later en nu nog elke
vergoeding die men uitbetaalde aan een hoger geplaatste, zoals een dokter, een
advocaat, een geleerde spreker
In onze
moderne maatschappij speelt het salaris, de wedde, het loon of het honorarium
een belangrijke rol. Wie een lagere functie uitoefent, krijgt daarvoor minder
geld, maar er zijn wel minimumlonen, vastgelegd door de staat. Daarnaast zijn
er ook afspraken per bedrijf of per sector van tewerkstelling. Daarover wordt
voortdurend onderhandeld. Als het in een sector goed gaat, bijvoorbeeld de
productie van autos, dan zullen de lonen daar ook goed zijn. De arbeiders
delen zo in de winst die de bedrijven maken. Het omgekeerde is ook waar. Als
een bepaald beroep een lange voorbereiding vraagt, of bijzondere vaardigheden
of kennis vereist, of lastig of gevaarlijk is: dat zijn allemaal factoren die
bepalend zijn voor de verloning. Dat is een van de principes van onze
vrijemarkteconomie, het liberaal kapitalisme, waarin vooral vraag en aanbod spelen.
Wie iets uitzonderlijks kan of bijzondere eigenschappen heeft, kan daarvoor veel
geld vragen, althans indien er voldoende vraag naar is. Denk aan topatleten,
managers, acteurs, fotomodellen, uitvinders enzovoort. Wie niets kan, moet dom
en belastend werk doen en krijgt daarvoor het laagste loon, amper voldoende om
te overleven.
Het
communisme en het socialisme vertrekken van andere principes. De wedde hoeft
niet afgestemd zijn op wat je doet, maar op wat je nodig hebt als lid van de
maatschappij. Iedereen heeft dezelfde rechten en krijgt dus van de staat
hetzelfde loon: de havenarbeider, de onderwijzer, de dokter, de universiteitsprofessor.
Er kunnen beperkte verschillen zijn, maar die zijn verwaarloosbaar in
vergelijking met het kapitalistisch systeem, waar het verschil tussen de
hoogste vergoedingen en de laagste spectaculair groot is.
Wij leven
hier in een gemengd systeem. De staat heeft allerlei manieren om de hoogste
wedden te beperken, onder meer door er de hoogste belastingen op te heffen, en
om de laagste lonen te beschermen, door minima te bepalen en ze minder te
belasten of zelfs belastingsvrij te maken. Maar de verschillen blijven aanzienlijk.
Wij hebben
hier bij ons net een staking achter de rug van de zee- en rivierloodsen.
Niemand zal ontkennen dat het om een gevaarlijk en lastig beroep gaat, waarvoor
lang moet gestudeerd worden, dat een hoge kennis en vaardigheid vereist, een
grote tegenwoordigheid van geest. Loodsen dragen ook een enorme
verantwoordelijkheid: bij een verkeerde beslissing kan de schade enorm zijn. De
druk waaronder de loodsen gebukt gaan is dan ook groot en dat heeft
ongetwijfeld een weerslag op hun gezondheid, net zoals de gevaarlijke en
onregelmatige werkomstandigheden.
Om al die
redenen zal de wedde, het salaris, het loon of het honorarium van deze mensen
in onze maatschappij relatief hoog zijn. De staat heeft ervoor gekozen om dit
werk toe te vertrouwen aan staatsambtenaren, om te vermijden dat vrijbuiters
minder goed werk zouden afleveren. In ruil voor een vaste betrekking en een
behoorlijk loon, doen de loodsen ten minste gedeeltelijk afstand van hun recht
op vrije onderhandelingen met hun werkgever over hun loon. Zij kunnen niet als
zelfstandige werken, of als werknemer bij een commerciële onderneming.
Dat is zo
voor alle staatsambtenaren. Het is een essentieel onderscheid in onze
maatschappij. Ofwel werk je voor een vast loon voor de staat en heb je
werkzekerheid, ofwel werk je in de privé, waarbij je over je loon kan
onderhandelen en je meer kan verdienen naargelang je vaardigheden, kennis,
inzet enzovoort. Het is een keuze waarvoor ieder van ons geplaatst is en die
eenieder maakt op grond van eigen afwegingen.
De loodsen
in Vlaanderen spelen het echter dubbel. Het zijn ambtenaren en dus hebben ze
een vast loon en vast werk. Daarbij houdt men rekening met hun grote
verantwoordelijkheden en hun arbeidsomstandigheden. Als de staat geen goed loon
zou aanbieden, dan zouden er geen kandidaten zijn om dat werk te doen, ook al
heeft de staat het monopolie van het loodsen. Bekwame mensen zouden dan voor
een ander beroep kiezen, waar ze meer kunnen verdienen.
Maar de
loodsen zijn niet tevreden met hun toch al aanzienlijk loon, noch met de
bijkomende voordelen die ze in de loop van de jaren bedongen hebben. Zij
vergelijken zichzelf met collegas die commercieel werken in min of meer
vergelijkbare omstandigheden, bijvoorbeeld kapiteins van schepen. En dus eisen
een minste een vergelijkbaar loon en vergelijkbare sociale voorzieningen,
bijvoorbeeld wat het pensioen betreft. Zij zetten hun eisen kracht bij door te
staken. Omdat ze een cruciale functie vervullen in de Antwerpse haven, kunnen
ze ondanks hun beperkt aantal, toch onoverzienbare economische gevolgen
creëren. Hun onderhandelingspositie is dus zo goed als onbeperkt. Zij kunnen op
hun eentje zowat de hele Vlaamse economie platleggen.
Wie als
ambtenaar aan het werk gaat, doet dat altijd, bewust of onbewust, vanuit een
zekere overtuiging, een solidariteitsgevoel. Men ziet het als een dienst aan de
gemeenschap. In ruil daarvoor krijgt men een min of meer bescheiden loon,
vastheid van betrekking en goede sociale voorzieningen, vooral ook een goed en
vroeg pensioen. De staat kan op die manier een aantal belangrijke diensten in de
maatschappij verzekeren, zoals het onderwijs, de post, het openbaar vervoer
enzovoort, zonder daarvoor commerciële lonen te moeten betalen.
Het is
echter precies daar dat het verkeerd is gegaan. De staat is zich meer en meer
gaan opstellen als een commerciële instelling. Er zijn topmanagers aangesteld
die dezelfde toplonen moeten krijgen als in de privé, anders komen ze niet. Een
zo verder naar beneden: directeurs, diensthoofden en zelfs specialisten
allerhande: de staat moet hen op dezelfde manier betalen als in commerciële
instellingen, anders gaan ze daar werken. Er is dus geen sprake meer van de
typische instelling van de ambtenaar, die voor een matig loon hard werkt. Alle
ambtenaren, bijvoorbeeld ook het onderwijzend personeel, willen een wedde die
vergelijkbaar is met mensen die gelijksoortig werk doen in commerciële instellingen.
En die privé bedrijven lokken de mensen met goede lonen, maar ook met
pensioenplannen die nog veel rooskleuriger zijn dan die van de staat. Er is een
wederzijds opbod, tot niemand nog het verschil ziet tussen een ambtenaar m/v en
een werknemer m/v in de privé.
Zo komen we
terug bij onze loodsen. Zij onderhandelen met de staat alsof zij geen
ambtenaren zijn, maar werknemers in een privé bedrijf. Zij storen zich niet aan
hun maatschappelijke verantwoordelijkheid, zij kijken alleen naar hun eigen job
en zien geen enkele reden waarom zij minder zouden verdienen dan hun collegas
in privé bedrijven in binnen- of buitenland. Zij onderhandelen in volledige
vrijheid. Daarbij vergeten zij dat de staat hun beroep heeft gemonopoliseerd
precies opdat de maatschappij geen commerciële prijs zou hoeven te betalen voor
hun noodzakelijke en precieuze diensten.
Het oude
systeem van de ambtenarij heeft in de praktijk afgedaan. Een ambtenaar heeft
geen gezag meer, boezemt geen ontzag meer in, heeft geen sociaal aanzien meer.
Een ambtenaar ziet men meer en meer als een sukkel, een schlemiel, iemand die
niet goed genoeg is om in een commerciële omgeving te werken. De staat werkt
daaraan mee door in zijn diensten louter commerciële waarden voorop te stellen:
efficiëntie, doelstellingen halen, evaluatie, functioneringsgesprekken, vijfjarenplannen
Ook het laatste taboe is nu bespreekbaar: de vastheid van betrekking. Wie een
negatieve evaluatie krijgt, kan afgedankt worden.
Wij zullen
vroeg of laat weer de klassieke vragen moeten stellen. Wat voor maatschappij
willen we, een liberaal-kapitalistische of een socialistische. Het ziet ernaar
uit dat wij nu regelrecht afstevenen op een commerciële, individualistische,
marktgestuurde maatschappij en dat de idealen van communisme en socialisme
afgedaan hebben. Wie nu nog spreekt over ambtenaren, maatschappelijke inzet,
solidariteit, dienst aan de gemeenschap, verbondenheid met de minder gegoeden, onbaatzuchtige
samenwerking, dat is een onrealistische dromer. Iedereen, zelfs de
socialistische partijen sinds Tony Blair, denken en spreken nog enkel in termen
van vraag en aanbod en persoonlijke verrijking als motor van de maatschappij.
Het is enkel
wanneer we geconfronteerd worden met acties als die van de loodsen en de
luchtverkeersleiders en de bruggenwachters dat we het gevaar zien dat om de
hoek loert als we alles privatiseren, ook de kerntaken die tot voor kort
toevertrouwd waren aan de staat en zijn ambtenaren. Een ongeremd kapitalisme
belooft ons wel de hemel op aarde, maar er is geen enkele reden om blindelings aan
te nemen dat het zijn beloften kan waarmaken, evenmin als de extreme
communistische, socialistische en nationalistische experimenten dat konden. Wij
hebben de debacle van beide systemen gezien in de twintigste eeuw en nu ook in
het begin van de eenentwintigste. Je zou dus kunnen hopen dat we er wijzer door
geworden zijn, maar dat lijkt vooralsnog niet het geval.
Wellicht
moeten er eerst nog zwaardere crisissen komen, zoals in IJsland, Ierland, Portugal,
Spanje, Italië, Griekenland
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
16-02-2012
Mens sana in corpore sano?
Een
vriendelijke lezer stelde me pertinente vragen over mijn fysiek: wat doe ik om
mijn lichaam in goede conditie te houden? Dat behoor ik volgens hem wel te
doen, overtuigd als ik ben van de eenheid van lichaam en geest. Hoe kan een
geest goed functioneren in een slecht onderhouden lichaam?
Mijn
correspondent, die mijn belangstelling en bewondering voor Spinoza deelt, haalt
er zelfs de Ethica bij (II, 13,
commentaar) Ik citeer in de vertaling van Henri Krop:
Wel valt in het algemeen op te merken
dat naarmate een lichaam beter in staat is om veel tegelijk te doen of te
ondergaan, zijn geest meer tegelijk kan begrijpen. En naarmate de handelingen
van een lichaam meer van dat lichaam zelf afhangen en het aantal andere
lichamen dat ermee samenwerkt om hetzelfde tot stand te brengen kleiner is, is zijn
geest beter in staat om onderscheiden te kennen. Hieruit kunnen wij verder
afleiden dat de ene geest voortreffelijker is dan de andere en de reden zien
waarom wij van ons lichaam alleen verwarde kennis hebben.
Niemand zal vandaag
nog ontkennen dat lichaam en geest een zijn. Dat is ook wat Spinoza ons steeds
voorhoudt. Zoals wel vaker confronteert hij ons met nogal paradoxale
stellingen, ideeën die op een uitdagende wijze iets poneren dat bij een eerste
benadering niet klopt of niet overtuigend is. In de toelichting blijkt dan dat
we iets verder moeten nadenken, tot op het bot, tot bij de eerste beginselen,
en dan blijkt de stelling evident.
Dat is ook
hier weer zo. Er zijn knappe koppen en mensen die het denken liever aan anderen
overlaten. Er zijn genieën en er zijn mensen die verstandelijk gehandicapt zijn.
Spinoza stelt doodleuk: een lichaam dat veel tegelijk aankan, zal een geest
herbergen die veel kan begrijpen.
Nou We
hoeven maar naar mensen als Steven Hawking te kijken om toch even te aarzelen
bij die uitspraak. Met zijn handicaps kan Hawking ogenschijnlijk nauwelijks
iets presteren met zijn lichaam, hij kan zelfs niet meer zelfstandig praten.
Als je een instelling voor mentaal beperkte mensen bezoekt, zie je dan weer dat
die wel over een ogenschijnlijk normaal werkend lichaam beschikken, maar niet
over een geest die tot veel in staat is.
Het is pas
wanneer we ophouden met dualistisch te denken en terugkeren naar Spinozas basisintuïtie,
dat zijn uitleg begrijpelijk wordt. Hij zegt en herhaalt voortdurend dat
lichaam en geest één zijn en ondeelbaar; dat het lichamelijke en het
geestelijke aspecten zijn van hetzelfde, in dit geval een mens. Als we enkel het
lichaam van Steven Hawking beschouwen, dan is dat zeer onvolmaakt, terwijl zijn
geest, ook afzonderlijk beschouwd, tot de scherpste behoort die de mensheid
ooit heeft voortgebracht. Maar dat mogen we niet doen, dat apart beschouwen.
Hawking is een persoon, geen (fabuleuze) geest (gevangen) in een (inferieur) lichaam.
Zijn geest is zijn lichaam en zijn lichaam is zijn geest, je kan die niet
scheiden of afzonderlijk bekijken en beoordelen. Denken doet hij (vooral) met
zijn hersenen en die behoren tot zijn lichaam, dat is gewoon zijn lichaam.
Communiceren doet hij met zijn lichaam, zij het met behulp van allerlei gadgets
en veel computers.
Wat Spinoza
hier zegt, is alleen maar juist als we het basisprincipe toepassen, de eenheid
van lichaam en geest. Vanaf het ogenblik dat we dat uit het oog verliezen en
ons gaan uitspreken over een van beide, los van het andere, klopt wat Spinoza
hier zegt niet meer.
Deze redenering
gaat ook voor personen met een mentale beperking. Als je hun lichaam afzonderlijk
bekijkt, dan lijkt daarmee niets aan de hand. Het de werking van hun geest die deficiënt
is. Maar dan vergeten we dat hun geest niet een of ander mysterieus ding is
dat ergens in dat lichaam rondhangt en dat om een of andere reden min of meer
goed werkt. Nee, die geest is niets anders dan de werking van dat lichaam, waarbij
de hersenen de belangrijkste rol spelen.
Wat Spinoza
hier zegt is niets anders dan een tautologie: lichaam en geest zijn één en dus geldt
alles wat men over het ene kan zeggen onverminderd ook voor het andere. En dus
is Steven Hawkings lichaam net zo knap als zijn geest. Ja?
Overigens
heeft Spinoza het hier niet specifiek over de kwalitatieve verschillen tussen
de geestelijke kwaliteiten van de ene mens tegenover de andere. Uit de context
blijkt veeleer dat hij het heeft over het onderscheid tussen de mens en andere lichamen
zoals planten en dieren. Zijn stelling is dan dat de mens, die meer tegelijk
aankan met zijn lichaam, ook meer aankan met zijn geest dan een dier, zeg
maar een schildpad. En dat is evident, zeker wanneer wij beiden in hun eenheid
en eigenheid beschouwen en niet gaan onderscheiden tussen lichaam en geest,
want dan zou een hond bijvoorbeeld op lichamelijk gebied beter zijn dan een
mens qua reukzin en gehoor, een adelaar beter qua zicht, een olifant beter qua
tastzin en een rat (ik zeg zo maar wat) beter qua smaakzin.
Het is dus
een simplistische en foutieve redenering om te zeggen dat een fysiologisch op
alle punten superieur lichaam ook over een betere geest zou beschikken. Een
topatleet die net een herseninfarct heeft opgelopen, beschikt over een
uitstekend lichaam (op die kleine bloedklonter na ), maar hij is wel
hersendood.
Is er dan
geen enkel verband tussen de twee? Is mens
sana in corpore sano onzin?
Ja en nee.
Uit het bovenstaande zal het duidelijk zijn dat er geen onmiddellijk en rechtstreeks
verband is tussen de fysieke conditie van een persoon en zijn geestelijke of verstandelijke
kwaliteiten. Je kan prachtige atleten hebben die niet eens hun naam kunnen
schrijven en je hebt wetenschappers die enkel met massale medicatie en dure
apparaten in leven blijven. Een topconditie op het ene gebied is dus geen noodzakelijke
noch voldoende voorwaarde voor topprestaties in het andere. Is er dan
geen enkel verband? Dat ook weer niet. Kinderen die vanaf hun geboorte sterk
gestimuleerd worden, blijken zich mentaal sneller en breder en dieper te
ontwikkelen dan andere. Opvoeding en milieu hebben een invloed op de
intelligentie. Als je pijn hebt, kan je minder helder denken. Als je dronken bent,
denk je nog nauwelijks. Als je een hersenletsel hebt, accidenteel of congenitaal,
is je geest belemmerd.
In het
algemeen kan je dus wel stellen dat een gezond lichaam een noodzakelijk voorwaarde
is voor een gezonde geest. Er mag vooral met de hersenen niet veel verkeerd
gaan voor onze geest verstek laat gaan. Ook een goede fysieke conditie draagt
bij tot een goede werking van de geest. Een gezonde, fitte persoon is, algemeen
gesproken, beter in staat tot helder nadenken dan een zieke, door overgewicht
geplaagde verstokt rokende alcoholverslaafde die nooit de deur uitkomt. Wie
zich goed verzorgt, heeft ook betere overlevingskansen. Het is dus zeker
wenselijk dat men zorgt voor een gezond lichaam, ook vanuit het standpunt van
de geestelijke gezondheid. Maar het lijkt me niet zo dat bijvoorbeeld het
aankweken van spiermassa door intensieve training ook maar enigszins zou
bijdragen tot een verhoogde intelligentie. Het tegendeel blijkt helaas al te
vaak bewaarheid.
Laten we
besluiten en onze theoretische beschouwingen toetsen aan de praktijk. Een van
de hedendaagse auteurs die ik het meest bewonder is Steven Nadler, een vermaard
specialist in Spinoza en de Vroegmoderne periode. Hij is ook een fervent
langeafstandsloper, hij heeft zelfs deelgenomen aan de Iron Man. Ik heb hem eens ontmoet en hij straalde inderdaad gezondheid
uit, terwijl hij een zeer interessante en geleerde toespraak hield aan het
Hoger Instituut Wijsbegeerte in Leuven. Heeft het een te maken met het andere?
Is zijn genie en zijn indrukwekkende wetenschappelijke productiviteit het
resultaat van zijn fysieke inspanningen en conditie? Ik weet het niet zeker,
maar ik denk: toch in zekere mate.
Dat is voor
mij voldoende om te concluderen dat een goede fysieke conditie belangrijk is.
Anderzijds kan men ook zonder dergelijke wel zeer doorgedreven inspanningen een
behoorlijke fysiek opbouwen en onderhouden. Het ene lichaam kan al wat meer
hebben dan het andere en wat voor de ene een peulschil is, is voor de andere
een onoverkomelijke opgave.
Voor mezelf
heb ik uitgemaakt dat het voldoende is als ik mijn fysieke inspanningen beperk
tot wat natuurlijk is en tot mijn dagelijkse gewoonten behoort. Ik doe dus geen
inspanningen die geen functie hebben in mijn dagelijks leven. Als ik fiets, is
dat om ergens naartoe te gaan: de bakker, de bank, de apotheker, het
postkantoor, de bibliotheek, een vriendenbezoek enzovoort. Zomaar gaan fietsen
ervaar ik als een zinloze bezigheid. Wandelen: net zo, al laat ik me al eens
verleiden om een toertje te doen, zo mogelijk in gezelschap; in mijn eentje is
dat telkens een beproeving. Er doet zich dan een conflict voor in mijn kop
tussen het doen en het denken, omdat ik iets doe zonder doel. Het verre en vage
doel, mijn fysieke gezondheid bevorderen, is niet voldoende om me in gang te
krijgen.
Ik poets
wekelijks het huis en doe ook wat klusjes in en rond het huis. Dat geeft me wat
beweging, maar niet veel, toegegeven.
Ik beoefen
dus ook geen sport. Ook dat komt me te kunstmatig over en verstoken van zin. Met
een tennisraket op een bal kloppen, bij voorbeeld, wat ik enkele jaren gedaan
heb, lijkt me totaal zinloos op zichzelf. Ik kan er werkelijk geen prioriteit
aan geven, er zijn zoveel andere dingen die ik wel interessant vind en dus veel
liever doe. Dat die meestal vanuit mijn luie zetel gebeuren, neem ik er maar
bij.
Ik ben nu 66 en de aftakeling is al geruime tijd ingezet, dat merk ik maar
al te goed, ik moet me maar vergelijken met zeg maar twintig jaar geleden. Ik
weet dat ik daaraan iets kan doen door vaker, meer intensief en meer gericht te
bewegen. Maar ik kan het niet opbrengen, niet uit luiheid, maar mentaal, ik ben
niet voldoende gemotiveerd om het te doen. Mocht mij dokter me zeggen dat ik
elke dag een uur moet gaan wandelen of wekelijks moet sporten als ik niet
binnenkort wil doodvallen, dan zou ik dat ongetwijfeld doen. Maar zo ver is het
nog niet. Ik heb geen echte hinder van mijn fysieke conditie en zolang dat niet
het geval is, doe ik er ook geen bijzondere inspanningen voor. Ik neem aan dat
ik niet de enige ben die zo redeneer.
Categorie:levensbeschouwing Tags:maatschappij
15-02-2012
Jozua en de stilstaande zon
Het verzet
van de (katholieke) kerk tegen de theorie van Copernicus over ons zonnestelsel
is berucht. Galilei was ook een slachtoffer van die hetze.
In wat men
daarover leest, verwijst men steevast naar een Bijbels argument. Dit is de tekst
die dan wordt aangehaald (Jozua 10):
7 Hierop trok Jozua met zijn hele
leger, geen enkele soldaat uitgezonderd, vanuit Gilgal ten strijde. 8 De HEER zei
tegen hem: Je hoeft voor die koningen niet bang te zijn, want ik lever ze aan
je uit. Geen van hen zal tegen je kunnen standhouden. 9 Jozua wist de vijand
vanuit Gilgal in één nachtelijke mars te bereiken, en hij verraste hem in een
plotselinge aanval. 10 Toen de soldaten van de vijand het leger van Israël
zagen verschijnen, zaaide de HEER paniek in hun gelederen, zodat de Israëlieten
hun bij Gibeon een zware nederlaag konden toebrengen. Ze achtervolgden hen tot
aan de pas van Bet-Choron, en nog verder ja, ze sloegen hen zelfs vlak voor
Azeka en Makkeda nog neer. 11 Toen hun vijanden de pas van Bet-Choron
afvluchtten, wierp de HEER vanuit de hemel grote hagelstenen op hen, tot aan
Azeka toe. Er stierven meer soldaten door die hagelstenen dan door de zwaarden
van de Israëlieten. 12 Want op die dag, de dag dat de HEER de Amorieten aan
Israël overleverde, had Jozua gebeden tot de HEER. In aanwezigheid van Israël
sprak hij:
Zon,
sta stil boven Gibeon,
maan, blijf staan boven
de vlakte van Ajjalon.
13 En de zon stond stil
en de maan bleef staan,
tot Israël zijn
vijanden had afgestraft.
Dit staat opgetekend in het Boek van
de oprechte. De zon bleef een volle dag
boven aan de hemel staan voordat ze onderging. 14 Het is voor noch na die
dag ooit voorgekomen dat de HEER op die manier gehoor gaf aan de bede van een
mens, maar de HEER streed dan ook voor Israël. 15 Na deze overwinning keerde
Jozua met het hele leger terug naar het kamp bij Gilgal.
Ik heb het
altijd al een dwaasheid gevonden om de Bijbel, een boek zonder
wetenschappelijke pretenties, in te roepen in een wetenschappelijke discussie. Maar
zelfs als we daaraan voorbijgaan, lijkt het me vreemd om Copernicus theorie af
te wijzen op grond van wat we hier lezen. Het gaat hier duidelijk om een
wonder, een mirakel, een afwijking van het normale verloop van de natuur. De
zon ging niet onder, maar bleef aan de hemel stilstaan, en ook de maan. Dat is wat
er staat. Indien men aanneemt, zoals de kerk deed, dat de zon om de stilstaande
aarde draait, dan is die zon- en maanstilstand inderdaad een wonder.
Maar wat als
men Copernicus en Galilei volgt?
De aarde
draait dan om de zon en om haar as en het is die laatste beweging die voor het
verloop van dag en nacht zorgt. Als de Bijbel zegt dat de zon tijdelijk stilstond,
dan blijft het evengoed een wonder in de veronderstelling dat de aarde om haar
as draait. In plaats van de zon tegen te houden, heeft God dan de aarde
tegengehouden, dat is alles. Het wonder blijft, de Bijbel heeft nog altijd
gelijk. Wat is dan het probleem?
Ongetwijfeld
hebben de kerkgeleerden toen ook daaraan gedacht, zo dom waren ze nu ook weer
niet. De scholastiek heeft wel andere Bijbelse ongerijmdheden logisch
verklaard, dit is in vergelijking daarmee een koud kunstje.
Het ziet er
dus naar uit dat men Copernicus theorie niet verwierp op Bijbelse gronden, op
die paar zinnen die ik hierboven citeerde. Galilei werd niet vervolgd en
veroordeeld omdat hij stelde dat de aarde om de zon draait. Zelfs dan kan ze
immers het centrum zijn van het Universum, zoals de kerk stelt. Wat maakt het
uit welke beweging de aarde maakt?
Wat was dan
wel het probleem?
Het was een
conflict over gezag. De kerk verdedigde de opvattingen van een andere geleerde,
Ptolemaeus (90-168), die overigens slechts herhaalde wat zijn voorgangers
hadden gesteld. Dit was de gevestigde opvatting onder geleerden gedurende de
Oudheid en de Middeleeuwen en de kerk sloot zich daarbij aan. De waarnemingen
die Copernicus en anderen deden, leidden echter tot anomalieën: als de zon rond
de aarde draait, dan zijn er allerlei verschijnselen die men niet kan
verklaren, in het bijzonder de beweging van de planeten (die aan die ogenschijnlijk
chaotische beweging hun naam danken van planeten, of zwervers in het Grieks).
Het was om een verklaring te vinden voor de schijnbare bewegingen van de planeten
dat Copernicus uiteindelijk voorstelde om de zaak om te draaien: als de aarde
om de zon draait, net zoals de andere planeten, dan klopt alles als een bus.
De kerk
hoefde niets anders te doen dan Copernicus en na hem Galilei te benoemen tot
pauselijk astronoom om zo met de eer te gaan lopen, zonder enig
gezichtsverlies. Haar lot was immers niet gebonden aan Ptolemaeus, niet eens
een christen, wat zowel Copernicus als Galilei wel waren.
Maar nee,
hoor. De kerk heeft altijd gelijk en wat zij beweert, heeft eeuwigheidswaarde.
De paus kan zich niet vergissen, is onfeilbaar. Door dus een standpunt in te
nemen in een puur wetenschappelijke kwestie, had men zich vastgezet op een
verloren positie. Indien men zou toegeven dat men al eeuwen lang ten onrechte
had gesteld dat de zon om de aarde draaide, dan zou men, zo dacht men, een mal
figuur slaan. Als de kerk zich daarin had vergist, dan was het uit met de onfeilbaarheid.
Dus hield men vast aan die ene wetenschappelijke theorie en verwierp de andere.
Niet omdat die in strijd was met het geloof of met de tekst van de Bijbel, want
noch in het ene noch in het andere geval is dat zo. De plaats van de aarde in
het zonnestelsel heeft niets te maken met het geloof, het mirakel van Jozua is
niet minder spectaculair in Copernicus theorie dan in die van Ptolemaeus.
Ongetwijfeld
heeft ook het kenmerkend conservatisme van elke gezagsconcentratie meegespeeld.
In Rome zaten een aantal machtige kerkvorsten bijeen, overtuigd van hun gelijk
en hun eigen intelligentie en bezorgd om het behoud van hun macht en hun gezag.
Het was dan ook teveel gevraagd van hun niet geringe maar door hun
machtspositie verstarde verstandelijke vermogens, om aan te nemen dat een
obscure monnik beter wist hoe de wereld ineen stak dan zij, met al hun kennis
en intelligentie, of de onfeilbare paus.
En dus
beging Rome nog maar eens een cruciale vergissing, door vast te houden aan een ongegronde
opvatting lang nadat de wetenschap had aangetoond dat ze onjuist was. Het ging
duidelijk niet om wie er gelijk had, op wetenschappelijk gebied. Het ging ook
niet om een botsing tussen de Bijbel, het Woord van God, en de wetenschap. Het
ging erom wie er bepaalde wat juist was: de kerk of de wetenschap.
En dat is
best vreemd, want de kerk was in feite helemaal niet afkerig van de wetenschap.
Gedurende de Middeleeuwen en de Renaissance en ook nog lang daarna was de
wetenschapsbeoefening geconcentreerd in kerkelijke instellingen, in kloosters
en daarna in kerkelijke universiteiten. De kerk was altijd sterk geïnteresseerd
in de wetenschappen en in het onderwijs. Gedurende lange tijd waren alle
wetenschappers priesters en religieuzen. Hoe komt het dan dat het toen zo
vreselijk verkeerd is gegaan?
Omdat de
wetenschappers hun eigen gang wouden gaan. Ze wilden de dingen zelf onderzoeken,
zonder enige betutteling, ze wilden zelfstandig zijn, alleen vertrouwend op hun
eigen inzichten en die van hun collegas. Ze wilden kunnen aanvaarden wat ze
ontdekten, ook als dat niet overeenkwam met wat de kerk zei. Ze wilden autonoom
zijn, en dat kan natuurlijk niet in een almachtige kerk, waar alleen het
hoogste gezag gelijk heeft en bepaalt wat waar en goed is. Het was de opstand
van het individu tegen het gezag, van de rede tegenover het geloof.
Wanneer de
kwestie van Copernicus en van Galilei nog eens ter sprake komt, bedenk dan dat
het helemaal niet ging om die ene Bijbeltekst en ook niet om de plaats van de
aarde en de zon in ons zonnestelsel, maar om de plaats en de rol van de
godsdienst en het individu in de maatschappij. Dat zijn vragen die ook vandaag
bijzonder actueel zijn. In Antwerpen is een imam veroordeeld omdat hij de
godsdienst boven de burgerlijke maatschappij en het individu stelt. In Iran en
in andere moslimlanden maar ook in sommige christelijke gebieden zoals Amerika en
ook in Engeland gebeurt het omgekeerde: daar wil men de godsdienst weer als het
hoogste gezag installeren en de wetenschap en het individu verknechten.
t Is maar
dat je het weet.
Categorie:levensbeschouwing Tags:maatschappij
13-02-2012
Emoties, justitie en de sharia
Emoties
kunnen, zo zegt ons het cliché, soms hoog oplaaien. We vergelijken ze zo met
een verzengend vuur dat gevoed door brandbaar materiaal en voldoende zuurstof voor
enorme hitte en vlammen zorgt.
Ik ben veeleer
iemand die probeert zijn emoties te beheersen.
Dat is iets
anders dan ze te ontkennen of te vermijden of te verdringen. Ik sta open voor
alle spontane emoties, ik laat ze toe in mijn leven, ik verheug me erover, want
ze tonen aan dat ik leef. Ik ben dus geen stoïcijn, die het geluk zoekt in het
vermijden van emoties. Dat lijkt me een zielige bezigheid. Het geluk ligt niet
in de afwezigheid van smart, net zomin als ongeluk gelegen is in de afwezigheid
van vreugde; voor beide is veel meer nodig. Een mens die geen emoties kent, is
geen mens, zo simpel is het.
We hebben
onze emoties nodig. Het zijn onmisbare mechanismen die de evolutie ons heeft
aangereikt om gepast te reageren op allerlei omstandigheden. Ons lichaam
reageert spontaan op prikkels, lang voor ons verstand dat in de gaten heeft.
Het zou dus dwaasheid zijn om die waardevolle signalen te negeren, zowel in
vreugde als in pijn. Wie geen verdriet heeft, nooit uitgelaten is, niet
verliefd wordt, geen medelijden kent, geen tranen in de ogen krijgt, tja, wat
voor leven heeft zo iemand?
Anderzijds
is het niet goed om je door je emoties te laten overweldigen. Wanneer het
vooral of bijna uitsluitend je gevoelens zijn die je leven bepalen, dan ervaren
we dat als een minder goede toestand waar we moeten zien uit te geraken.
Wegzinken in ons verdriet, overmoedig worden door ons succes, alles in de
waagschaal werpen omwille van een verliefdheid: het gebeurt en terwijl we het
zelf misschien niet zo erkennen en ervaren, zal de buitenwereld hoofdschuddend
zeggen: dat loopt niet goed af.
Het komt er
dus op aan om al die spontane gevoelens niet te ontkennen of te verdringen,
maar ze volop en intens te beleven, maar dan op een evenwichtige manier. We
moeten een plaats geven aan onze emoties. We moeten er vooral voor zorgen dat ze
niet obsessief worden, dat ze alle andere gevoelens niet verhinderen en ons
opsluiten in een eenzijdige kijk op het leven.
Bij het
nemen van onze beslissingen laten we ons vaak leiden door onze emoties en dat
is normaal, dat is goed, dat is menselijk. Maar ook hier moeten we erop bedacht
zijn dat we niet een bepaald gevoel laten overwegen. Iemands verdriet kan zo
groot zijn, dat hij of zij er als het ware door verlamd is. We spreken dan al
gauw van een depressie, maar die kan natuurlijk ook andere oorzaken hebben dan
alleen maar verdriet, zoals stress, overbelasting, relationele problemen
enzovoort.
Wie zich
enkel door emoties laat leiden, zal zelden voor een rustig, evenwichtig persoon
doorgaan, of het nu een bepaalde emotie is of de vreemde chaos van emoties die
een mens in de loop van een dag, een week, een maand, een jaar of een leven
lang beroeren. Er moet nog iets anders zijn in ons leven dan alleen maar
spontaan en ongeremd reageren op emoties. Men noemt dat gemakshalve de rede,
het verstand.
Wanneer we
ons bewust zijn van onze emoties, wanneer we ze herkennen voor wat ze zijn,
wanneer we zien hoe ze ons leven ingrijpend veranderen zonder dat we er erg in
hebben, dan hebben we al een eerste stap gezet: we weten nu dat er iets aan de
hand is, dat we ons meer dan gewoonlijk laten leiden door onze gevoelens, dat
we anders reageren op de mensen en de dingen om ons heen. Dat kan bijvoorbeeld zijn
omdat we uit onze omgeving signalen opvangen die ons wijzen op ons afwijkend
gedrag. Het kan ook dat we als het ware onszelf observeren en enigszins
verbaasd vaststellen dat we anders handelen en denken dan anders. Ons lichaam
weet dat wij rouwen, verheugd zijn of verliefd lang voor wij dat voor onszelf
uitspreken. Pas wanneer de spontane reacties van ons lichaam ons beginnen op te
vallen, merken wij dat we ten prooi zijn aan een sterke emotie.
Dan is het
tijd om in te grijpen. Je kan dan toegeven aan je gevoelens, je eraan
overgeven, erin zwelgen, jezelf erin verliezen. Maar je weet, zeker als je geen
puber meer bent, dat dat geen oplossing is. Ofwel brengen die losgeslagen
emoties je naar de rand van de afgrond, ofwel komt er vanzelf een einde aan: de
tijd heelt alle wonden. In beide gevallen moet het evenwicht zich herstellen.
Je moet weer ontvankelijk worden voor andere gevoelens dan dat ene dat je
dreigt mee te sleuren. Je moet meer redelijk worden.
Emoties
kruiden het leven, een leven zonder is het leven niet waard. Laten we dankbaar
zijn voor al onze emoties, hoe verrassend en onverwacht of verontrustend ze ook
zijn. Maar we moeten ook leren hoe er mee om te gaan. Ze mogen ons niet
overmeesteren, ons de baas worden. We moeten ze ten goede aanwenden, ze mogen
niet destructief worden, voor onszelf noch voor de mensen om ons heen.
Deze morgen
werd ik sterk aangegrepen door twee nieuwsberichten. Ik werd meteen woedend en
erg opgewonden, temeer omdat ik met mijn reacties geen blijf wist. Er bleef dus
niets anders over dan enkele uren nadenken terwijl ik het huis de wekelijkse
poetsbeurt gaf, waarbij je verstand toch ongeveer op nul staat, je weet immers
wat je te doen staat, je hebt het al zo vaak gedaan. En van dat nadenken komt
bij mij het schrijven, dat merk je nu.
Het eerste
bericht ging over een Belgische gangster van vreemde origine. Bij een overval
waarbij slechts enkele honderden euros buitgemaakt werden, liep hij bij een
vuurgevecht met de politie een schotwonde op. Enige tijd later was hij een van
de daders van een zeer gewelddadige homejacking. Een jonge politieagente werd
daarbij zomaar neer gekogeld met een zwaar vuurwapen. Nu meldt een krant dat
deze man voor de verwonding die hij opliep bij de eerste overval een invaliditeitsuitkering
kreeg van een ziekenfonds en dat hij die nog steeds krijgt, nu hij in de
gevangenis zit voor de brutale moord op de politieagente.
Ik weet
zeker dat ik niet de enige ben die op zon bericht woedend reageer. Het is erg
dat die man een uitkering krijgt terwijl hij in de gevangenis zit, waar hij er
helemaal geen behoefte aan heeft. Het is terecht dat een politieke partij dat wettelijk
onmogelijk wil maken. Maar wat mij zo boos maakt, is het feit dat hij een
uitkering krijgt voor een letsel dat hij heeft opgelopen in een vuurgevecht met
de politie naar aanleiding van een gewapende overval. Eerlijk, dat begrijp ik
niet. Als je bij het sporten of gewoon in je huiskamer je been breekt en je
houdt daaraan een blijvend letsel over en je hebt geen (dure!) verzekering, dan
is dat het einde van het verhaal. De verzekeringsmaatschappijen zijn ervoor berucht
om de bewijslast voor uitkeringen zo zwaar mogelijk te maken. En dan verneem je
dit! Hoe is het toch mogelijk dat niemand er ooit aan gedacht heeft om
dergelijke perverse gevolgen van onze sociale zekerheid uit te sluiten? Hoe is
het mogelijk dat geen enkele ambtenaar of bediende, geen enkele raad van
bestuur beslist heeft om die uitkering te weigeren of aan te vechten? Zijn letsel was immers blijkbaar niet van die aard dat het hem verhinderde om zijn gewelddadige levensstijl ongestoord verder te zetten. Een brave burger verliest zijn uitkering voor veel minder.
Ik heb me
tijdens het nadenken en nu nog tijdens het schrijven voortdurend afgevraagd of
ik me niet teveel laat leiden door mijn emoties. Ik denk het niet. Ook nu mijn
woede al wat gekoeld is, zoek ik tevergeefs naar een goede reden om die
misdadiger een sociale vergoeding toe te kennen voor een letsel dat hij heeft
opgelopen bij een gewelddadige overval. Waarom zou de maatschappij sociale
voordelen toekennen aan iemand die de maatschappij zo brutaal belaagt en zoveel
schade toebrengt? Om nog te zwijgen over het feit dat die man in zijn hele
leven allicht nog nooit enige positieve bijdrage heeft geleverd aan de
maatschappij.
Ik begrijp
het niet en ik weiger het te begrijpen. Als we zo doorgaan, dan stemt
binnenkort iedereen op extreem rechtse en populistische partijen. En zullen de
politiemensen misschien beginnen denken dat ze maar beter ineens kunnen
schieten om te doden, zoals ook de gangsters zelf doen. Zo komen we zowel
politiek als politioneel in een onverantwoorde escalatie terecht waarvan het
einde voor beschaafde mensen zelfs niet denkbaar is.
Het tweede
bericht betrof een man van 48 die veroordeeld was tot een jarenlang rijverbod
nadat hij in dronken toestand een dodelijk verkeersslachtoffer had gemaakt en
vluchtmisdrijf had gepleegd. Sinds zijn veroordeling is hij nog herhaaldelijk
betrapt op het gebruik van zijn wagen, een Porsche Boxster. Dat heeft hem nu al
twee (!)veroordelingen opgeleverd tot levenslang rijverbod.
Het is
duidelijk dat die man het niet zal afleren. Hij zal altijd met zijn auto
blijven rijden en hopen dat men hem niet betrapt. Maar zelfs als men hem
betrapt: wat riskeert hij dan? Nog een veroordeling tot levenslang rijverbod?
Dat is toch onzin! Waarschijnlijk staat er op het overtreden van zon rijverbod
geen andere straf, of als er al gevangenisstraf zou op staan, dan zal dat een
heel beperkte zijn, enkele maanden voorwaardelijk misschien. En wat dan nog?
Hij kan gewoon doorgaan, voor hem is dat allemaal niets, hij doet gewoon waar
hij zin in heeft.
Staat de
maatschappij machteloos in dergelijke gevallen? Ik weet het niet, maar het
lijkt wel zo. De bestraffing is inefficiënt, ze bereikt het beoogde doel niet:
de man uit het verkeer houden omdat hij een gevaar is voor zijn medemensen. Wat
zou men kunnen doen, wat zou ik doen?
Na enig
nadenken ben ik tot deze conclusie gekomen: men had al bij de eerste
overtreding zijn wagen in beslag moeten nemen en verbeurd verklaren. Een
Porsche Boxster kost algauw een slordige 65.000 euro zonder BTW en andere
belastingen. Zelfs iemand met diepe zakken voelt dat. Wanneer hij nogmaals in
een wagen betrapt wordt, kan men hetzelfde doen; indien zijn nieuwe wagen
minder kost dan zijn eerste wagen, legt men hem een supplementaire boete op tot
hetzelfde bedrag. Als je bij elke overtreding 65.000 euro riskeert, dan ga je
misschien nadenken, zelfs als je zo hardleers bent als deze kerel.
Als we er
niet in slagen om met ons gerechtsapparaat zon mensen tot betere gevoelens te
brengen, als we hen niet met legale middelen kunnen uit het verkeer houden om
hen te verhinderen onschuldige slachtoffers te maken, dan zullen we ook hier
onvermijdelijk in een spiraal van geweld terechtkomen. Vroeg of laat zal men
dan naar het systeem van de sharia grijpen. Volgens de letter van de Koran hakt
men een dief eerst de rechterhand af en bij een tweede diefstal de linkerhand.
Stelen wordt dan inderdaad wel erg bemoeilijkt. De vraag is alleen of wij de
sharia willen, of er echt geen alternatief is. Ons huidig justitiesysteem is
dat in alle geval niet. Wij zullen er dus een beter moeten verzinnen, of
uiteindelijk ten onder gaan aan het geweld, dat van de misdaad of dat van de staat
en de godsdienst.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
08-02-2012
Eenvoud en complexiteit
De laatste
tijd had ik het hier al herhaaldelijk over het toeval. Dat is geen toeval,
want het is best een moeilijk begrip, als je er wat dieper op ingaat. We hebben
vastgesteld dat echt toeval, namelijk iets dat op geen enkele manier
voorspelbaar is, niet bestaat. Alles wat gebeurt, heeft immers oorzaken en ook
gevolgen; indien we die allemaal zouden achterhalen, tot in het kleinste detail,
dan konden we alles perfect voorspellen.
Een
voorbeeld: in laboratoriumopstellingen kunnen bepaalde proeven onder identieke
omstandigheden uitgevoerd worden. De resultaten zullen steeds dezelfde zijn.
Dat maakt het mogelijk om vergelijkingen te maken. Zo kan men betonblokken van
verschillende samenstelling onderwerpen aan dezelfde druk om te zien welke de
sterkste is.
Ik zei: onder
identieke omstandigheden: dat is natuurlijk niet echt mogelijk, er zal altijd
wel een of ander miniem verschil zijn, in luchtdruk of luchtvochtigheid of zo.
Door die verschillen zo klein mogelijk te houden, kunnen we de invloed daarvan
op de proeven minimaliseren. Zo zien we dat het zeer moeilijk is om
omstandigheden te scheppen waarin de dingen echt voor de volle honderd procent
voorspelbaar zijn. Het is vrijwel onmogelijk om de dingen terug te brengen tot
de uiterste eenvoud op alle punten, een uiterste eenvoud die vereist is om de hoogste
voorspelbaarheid te bereiken.
In de
praktijk zijn de dingen zelden eenvoudig, er is altijd een groot aantal
factoren in het spel, die de eenvoud in de weg staan. Eenvoud is zeldzaam,
complexiteit heerst alom. Hoe groter de complexiteit, hoe moeilijker het is om
voorspellingen te doen. Als er wolken te zien zijn, is er kans dat het regent,
dat kan je met het blote oog vaststellen. Maar er zijn zeer krachtige computers
nodig om te voorspellen of het ook echt zal regenen en zelfs die voorspellingen
zijn niet echt betrouwbaar.
Complexiteit
maakt voorspelbaarheid, moeilijk, maar niet onmogelijk. In principe kunnen we
alles berekenen, als we lang en hard werken, desnoods miljoenen jaren en met de
beste computers. Maar dat is niet eens nodig. We kunnen ons ook tevreden
stellen met benaderende cijfers, met voorspellingen die geen zekerheid bieden,
maar slechts waarschijnlijkheid. We hebben niet altijd zekerheid nodig, een
grote graad van waarschijnlijkheid is ook al heel nuttig. Als je klaarstaat
voor een dagje naar zee, en de weerkundige dienst geeft een grote kans op
regen, dan kan je daaruit je conclusies trekken. Als je thuisblijft en achteraf
hoort dat het toch niet geregend heeft aan de kust, dan haal je even de
schouders op.
Voor heel
veel zaken moeten we genoegen nemen met die waarschijnlijkheid. De wereld is
veel te complex voor absolute voorspelbaarheid.
We hebben het
begrip toeval dus bijgesteld: het gaat niet om dingen die zomaar gebeuren,
tegen alle natuurwetten in, maar om gebeurtenissen die afwijken van de
waarschijnlijkheid.
De kans dat
je tijdens je uitstapje naar zee na vijftig jaar plots een oude bekende tegen
het lijf loopt, is vrij gering. Maar het kan gebeuren en dan noemen we dat een
toevallige ontmoeting. We weten ook wel dat er niets toevallig is aan die ontmoeting:
jij bent die morgen vertrokken met jouw bestemming en hij ook, elk op een
bepaald moment, en elk heeft er een bepaalde tijd over gedaan, steeds totaal
binnen de grenzen van de natuurwetten. Op basis van die gegevens, kon het niet
anders dan dat jullie elkaar ontmoetten. Het is alleen omdat jullie die
gegevens niet kenden, dat je zo verrast bent elkaar weer te zien na al die
jaren. Het was onwaarschijnlijk dat het zou gebeuren, maar er is niets
bijzonders aan het feit dat het gebeurde. Niet alleen wat waarschijnlijk is,
gebeurt; ook het onwaarschijnlijke gebeurt, alleen gebeurt het minder vaak, of
misschien zelfs helemaal niet, net zoals het waarschijnlijke.
Ik haalde
hier het voorbeeld aan van de trekking van de loterij. Om helemaal zeker te
zijn dat het winnende getal door het toeval zou bepaald worden, creëren we
omstandigheden die door hun complexiteit de voorspelbaarheid zo goed als
uitsluiten. Wij hebben immers vastgesteld dat complexiteit voorspelbaarheid
bemoeilijkt. Een eenvoudige opstelling zou zijn: kruis of munt; dan heb je
slechts twee mogelijkheden, bijvoorbeeld 0 en 1. Je kan dan een getal
samenstellen uit nullen en enen, door voor elk cijfer kruis of munt te gooien. Een
dobbelsteen geeft al meer mogelijkheden en twee dobbelstenen nog meer. Maar we
willen de indruk vermijden dat een mens ermee gemoeid is en dus maken we
machines om de beweging uit te voeren en vullen die met ballen met de cijfers
op, of zelfs getallen, dan zijn er nog meer mogelijkheden. Je ziet wat er
gebeurt: we sluiten menselijk opzet uit en we creëren een complex systeem. En
dat noemen we toeval.
Maar als er
een systeem is, dan kan in principe ook het resultaat berekend worden, als we erin
slagen om alle elementen in rekening te brengen. Zo is het (waarschijnlijk?)
onmogelijk om, zelfs met de grootste computers, lukrake getallen te produceren.
Met kruis of munt heb je 50/50 kans, met een dobbelsteen is het al moeilijker,
maar perfect berekenbaar, zelfs met een kaartspel kan je nauwkeurig berekenen
hoeveel kans je hebt om een bepaalde kaart te trekken. Een computer is een
rekenmachine; als je die programmeert om at
random cijfers of getallen te produceren, dan is er nog steeds jouw
programma dat de volgorde van die getallen bepaalt en dus is het mogelijk om
dat programma te ontdekken uit de resultaten, want de resultaten hangen af van
het programma.
Toeval is
dus principieel onmogelijk. Een zeer hoge onwaarschijnlijkheid is het enige
denkbare.
In de natuur
heb je van alles: zeer voorspelbare zaken en uiterst onwaarschijnlijke. Dat
maakt het zo fascinerend.
Zijn er dan
geen zekerheden? Is alles alleen maar of ten hoogste waarschijnlijk?
Neem nou een
driehoek. De som van de binnenhoeken is, dat weten we, 180°. Je kan dat met
het blote oog zien: teken een vierkant en trek een diagonaal. In een vierkant
heb je vier rechte hoeken, dus 4 x 90= 360°. Een rechthoekige driehoek is de
helft van een vierkant, dus zijn de hoeken ervan samen 180°. Je kan nog verder
gaan: aangezien een rechthoekige driehoek een rechte hoek heeft van 90°, is de
som van de andere twee hoeken ook 90° en aangezien ze gelijk zijn, zijn ze elk
45°. Ja?
Dat zijn zekerheden,
het kan niet anders zijn.
Ja, maar dat
is de theorie. Alleen in theorie bestaan er volmaakte vierkanten en driehoeken
en cirkels. In de praktijk kan ik geen perfecte geometrische figuur tekenen en
jij ook niet en een computer ook niet. Er zullen altijd minieme verschillen
zijn. Als je ooit geplaveid hebt of tegels geplaatst, dan weet je dat wel. Onze
geometrische figuren zijn begrippen, geen dingen. Begrippen kunnen perfect
zijn, dingen niet, die zijn slechts benaderend en dus onvolmaakt en dus is de
berekening van de afmetingen altijd veel moeilijker dan we denken, veel
complexer en de uitkomst dus veel minder voorspelbaar.
Wij mensen
zijn voortdurend heen en weer geslingerd tussen die twee: complexiteit en
eenvoud; voorspelbaarheid en waarschijnlijkheid.
Twee
voorbeelden die mij al lang intrigeren.
Van
kindsbeen af ben ik gefascineerd door mechanische uurwerken en hoe meer ik
erover verneem, hoe groter mijn verwondering en bewondering. Met enkele
eenvoudige middelen, een slinger, enkele radertjes, een anker, een gewicht of
een veer, slagen we erin een resultaat te bereiken dat zowel complex als
eenvoudig is. Wat we willen bereiken is de absolute eenvoud van een zichzelf perfect
herhalende beweging, zonder enige afwijking: tiktak, tiktak. Lang voor het
eerste mechanische uurwerk er was, dacht Aristoteles dat de tijd kon gemeten
worden met een cirkelvormige en dus repeterende maat. Dat is precies wat een uurwerk
doet: de tijd in kleine gelijke stukjes onderverdelen en het voortschrijden
ervan aanduiden door een cirkelvormige beweging van de wijzers.
Maar elke
uurwerkmaker en elke liefhebber weet dat dit eenvoudig principe in de praktijk
hels moeilijk te realiseren is. Een mechanisch uurwerk dat helemaal gelijk
loopt, bestaat niet. Ik heb een tiental mechanische uurwerken en klokken in
huis en er zijn er geen twee die gelijk lopen en geen een die juist loopt. Er
is altijd een afwijking, te wijten aan de machine zelf, ook al is die slechts
een seconde op bijvoorbeeld honderd jaar. De prijs van zon uurwerk is
astronomisch hoog, wat erop wijst dat de absolute eenvoud in de praktijk
onbereikbaar is. En toch proberen we het altijd weer. We hebben duizend
manieren om gratis te weten hoe laat het is, maar de verkoop van peperdure
mechanische uurwerken heeft geen last van crisissen, in tegendeel.
Om een zeer
eenvoudig resultaat te bereiken, een beweging die zichzelf gewoon maar herhaalt,
hebben we een uiterst complexe machine nodig, gebouwd met de allergrootste
nauwkeurigheid, wat ook weer ongelooflijk complexe machines vereist, door
uiterst bekwame technici, ontworpen door vindingrijke ingenieurs
Mijn tweede
voorbeeld is het biljartspel. Als knaap keek ik met grote ogen naar de
volwassenen die aan het biljartenwaren in chique cafés of gezellige verenigingslokalen.
Drie ballen op een grote tafel met een groen laken. Een keu waarmee je de ene
bal achtereenvolgens tegen de twee andere doet botsen. Telkens vormen de drie
ballen een andere figuur, die de volgende carambole moeilijker of gemakkelijker
maakt. De opgave is eenvoudig: een carambole maken, zo mogelijk twee of meer.
De praktijk is uiterst complex, sommige caramboles zijn alleen theoretisch
mogelijk, in de praktijk heb je als ongeoefend amateur geen kans, terwijl een
kampioen onwaarschijnlijke stoten uithaalt.
Biljarten is
de wetten van de fysica in de praktijk. De zwaartekracht, de beweging, oorzaak
en gevolg. Hoe beter je kan spelen, hoe meer je ingrijpt op die wetten: je kan
de ballen allerlei effect meegeven en ze op vele manieren raken, zodat ze afwijken
van hun natuurlijke beweging. Je probeert de ballen te dwingen om te doen wat
jij wil, wat vereist is: een carambole maken, de eenvoud zelf: tiktak. Maar wat
je daarvoor moet doen varieert van de eenvoud zelf tot een voor onmogelijk
gehouden kunststoot.
Ik kan het
niet laten om er nog een derde voorbeeld aan toe te voegen, terwijl ik tijdens
het schrijven luister naar strijkkwartetten nrs.1, 2 en 4 van Béla Bartók: de
muziek! Wellicht is dat het meest subtiele spel dat wij mensen daar spelen met eenvoud
en complexiteit, regelmaat en afwijking, met het opwekken van verwachtingen en
het doorbreken van patronen.
Wij zijn
gefascineerd door de eenvoud en de complexiteit die er nodig is om die te
bereiken, door de altijd verrassende afwisseling tussen het voorspelbare en het
onverwachte.
Categorie:wetenschap Tags:wetenschap
06-02-2012
Geluksmachines
Iedereen wil
gelukkig zijn. Alleen verschillen we van mening over wat geluk is en hoe het te
bereiken. Als wij beelden zien van een haveloze junkie die zich in een verlaten
pand inspuit met een of ander goedje, dan kunnen wij onmogelijk begrijpen dat
hij bezig is met het zoeken naar geluk, maar toch is het zo. Die junkie is een
mens en hij bevredigt op dat moment zijn hoogste verlangen, resultaat gegarandeerd,
of toch voor eventjes, kostprijs slechts enkele euros.
Als we om
ons heen kijken, ligt het geluk op de meest onwaarschijnlijke plaatsen. Wij
zijn geneigd om te denken dat alle mensen zowat hetzelfde willen: een goede
gezondheid, een dak boven het hoofd, voldoende eten en drinken, werk of een
zinvolle bezigheid, een partner Maar dan blijkt dat we daarmee zelden tevreden
zijn. We willen meer en andere dingen, het is nooit genoeg. Mensen die een
prachtig huis hebben, trekken er voortdurend op uit om op schier onbereikbare
plaatsen genoegen te nemen met een eenvoudige hut. Mensen met een mooi gezin
geven plots alles op om een nieuw leven te beginnen met iemand anders. Mensen
met een top job laten zich verleiden door de drank en drinken zich in de
vernietiging. Jonge mensen met een schitterende toekomst voor zich zoeken
vertier in drugs en weekeindplezier en rijden zich te pletter op een grauwe
zondagmorgen. Ogenschijnlijk evenwichtige mensen komen terecht in misdadige
sekten, waar ze een onwaarschijnlijk dwaas regime volgen van een idiote of
gehaaide goeroe.
De mens
beschikt over een brede waaier van genotsensoren: lekker eten en drinken, een
heerlijk parfum of de geur van de wassende zee, de roes van alcohol, seksuele
opwinding, de voldoening van iets te bezitten, de euforie van het succes, de verdwazing
van drugs, het artistieke genot, de voldoening van fysieke inspanning, de kick
van sport Geluk is niet eenduidig, het is veelvormig.
En dus zijn
er geluksmachines, systemen om ons geluk te verzekeren. Dat kan door zoveel
mogelijk sensoren te prikkelen, door alle prikkels intens te bevredigen, een Bourgondisch
leven te leiden. Het kan ook door van zoveel mogelijk afstand te doen, alle
prikkels te vermijden en de rust op te zoeken van de eenvoud. Het kan door te
vluchten in religieuze waanzin, of door filosofisch naar de Waarheid te zoeken.
Het kan door zinvol te leven in een maatschappelijk verband, of net niet.
Er zijn duizenden
geluksmachines: een vibrator, een gevulde ijskast of wijnkelder, een tv of
stereoset, een computer, een gamebox, een fitnesstoestel, een bibliotheek, een
handboog, een fiets, een snelle wagen, penselen, verf en doek, beitels en steen,
een tube met vluchtige lijm, pijnstillers, drugs
Wij zijn
bijzonder vindingrijk in ons streven naar geluk, we zoeken het op de gekste
plaatsen. Vijfduizend kilometer door sneeuw en ijs ploeteren op Antarctica zonder
bevoorrading, met enkel de wind als hulp. Als jong meisje op je eentje de
wereld rondvaren in een zeilboot. Te voet naar Compostella. Als gehandicapte de
hoogste bergen beklimmen. Lees het eens na in het Guinness Book of Records:
verbazingwekkend. Alsof we als individu of als groep niets anders te doen
hebben.
Godsdiensten
zijn ook geluksmachines, de grootste die er zijn. Ze beloven je geluk hier op
aarde en het eeuwig geluk in het hiernamaals, als je doet wat ze je voorschrijven.
En het werkt: er zijn mensen die zich goed voelen bij die recepten, of toch
niet slecht. Miljarden mensen bekennen zich tot een of andere godsdienst of
ideologie, die ze min of meer fanatiek beleven. Daar is in principe even weinig
op te zeggen als op andere geluksmachines, behalve als er dwang mee gemoeid is,
of bedrog, als het beloofde geluk uitblijft of compleet illusoir is.
Moeten we ieder
diertje zijn pleziertje laten? Mag elkeen op zijn manier het geluk nastreven?
Is dat een onvervreemdbaar recht, zoals in de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring
staat: the pursuit of happines? Zijn
er hogere vormen van geluk en lagere? Is het belangrijk dat zoveel mogelijk
mensen het hoogste geluk bereiken, wat dat ook moge zijn? Moeten we de mensen wijzen
op de nadelen of gevaren van sommige geluksmachines, hen desnoods verhinderen
om gelukkig te worden op de manier die zij hebben gekozen?
Moeten we
iets doen om die junkie te ontwennen en terug op het rechte pad te brengen?
Moeten we een aan alcohol verslaafde collega of vriend terechtwijzen of helpen?
Moeten we het gebruik van soft drugs verbieden en bestraffen? Moeten we mensen
verhinderen om domme, nutteloze, dure en gevaarlijke dingen te doen bij het
nastreven van hun geluk? Of is elke mens vrij om zijn eigen geluksmachine te
kiezen?
Het zijn
vragen die we ons allemaal wel eens stellen.
Categorie:samenleving Tags:levensbeschouwing
05-02-2012
Vrij, of bevrijd?
Gisteren
gebruikte ik de scheidsrechter in het voetbalspel als voorbeeld in de discussie
over de vrije wil. Ik wil daar nog wat dieper ingaan, omdat het ons kan helpen
om te begrijpen hoe we echt vrij kunnen zijn.
Wat is een
goede scheidsrechter? Vooreerst moet hij de reglementen van het voetbal kennen.
Het heeft geen zin iemand het veld op te sturen die nog nooit van voetbal
gehoord heeft. Naast die theoretische kennis moet hij ook ervaring hebben.
Iemand met alleen maar theoretische kennis zal het in het begin niet echt goed
doen. Vandaar dat er in alle (goede) opleidingen behalve theorie ook praktijk
voorkomt. Wat je in de boeken geleerd hebt, moet je ook in de praktijk kunnen
brengen en dat kan alleen door ervaring op te doen. Op die manier wordt de
abstracte wetenschap een concrete en parate kennis. Uit de massa van
theoretische gegevens selecteer je dan die toepassingen die je het vaakst van
pas komen. Je leert ook snel reageren: er is immers geen tijd om lang na te denken,
het leven, zoals het voetbalspel, moet voortgaan.
Kennis en
ervaring zijn noodzakelijk, maar dat maakt je nog niet tot een goede
scheidsrechter. Er is nog iets anders nodig, namelijk onpartijdigheid. Het
ergste verwijt dat men een scheidsrechter kan toesturen, is wel dat hij
partijdig zou zijn. Het behoort tot de essentie van zijn functie dat hij niemand
bevoordeelt of benadeelt, maar zonder enige bijbedoeling of onderliggende reden
objectief oordeelt. Hij mag zich niet laten leiden door vooringenomenheid of
persoonlijke voorkeur. Hij mag ook niet impulsief of emotioneel reageren. Dat
is niet altijd gemakkelijk. Misschien kent hij sommige spelers persoonlijk, of
herkent hij hen van vroegere ontmoetingen. Hij kan daarbij een positieve of
negatieve indruk hebben opgedaan, maar dat mag niet meespelen. Ook als een speler
erg verbaal is en voortdurend kritiek spuit: de scheidsrechter mag zich door
niets of niemand laten beïnvloeden, ten goede of ten kwade. Ook niet door zijn persoonlijke
situatie. Dat zal niet altijd lukken, hij of zij is tenslotte ook maar een
mens.
Een goede
scheidsrechter is dus iemand die zich terdege heeft voorbereid op zijn taak,
die een ruime ervaring heeft en die zich niet laat beïnvloeden of afleiden.
Dit is geen
kwade leefregel voor elk van ons.
Wij zondigen
vaak tegen de regels die we net geschetst hebben. Wij durven wel eens oordelen zoals
men zegt: niet gehinderd door enige kennis van zaken of enige ervaring. Het
gebeurt maar zelden dat wij ons niet laten leiden door onze persoonlijke
voorkeuren en onze emoties. Wij zijn rancuneus en haatdragend, of verliefd, of
partijdig. We hebben een verborgen agenda, we zijn uit op eigen profijt of
willen per se gelijk halen. We zijn meestal niet erg objectief.
We zouden
dat ook anders kunnen formuleren: wij zijn niet vrij. Zoals een scheidsrechter
die zich laat omkopen of zich laat leiden door zijn persoonlijke voorkeuren of
zijn emoties niet vrij is. Vrij zijn is vrij zijn van al wat afbreuk doet aan de
objectiviteit, de onpartijdigheid en de eerlijkheid. Vrije beslissingen zijn
dus niet beslissingen die we zomaar nemen, onnadenkend. Dat is niet wat wij
bedoelen met echt vrij zijn, integendeel. Hoe beter wij voorbereid zijn, hoe vrijer
wij zijn om de juiste beslissing te nemen. Wie zich laat leiden door verkeerde
principes, wie zich niet terdege geïnformeerd heeft, wie impulsief en
emotioneel reageert, wie geen rekening houdt met zijn eigen ervaringen of die
van anderen, die is helemaal niet vrij, maar zeer onvrij. Wij moeten ons
bevrijden van onkunde, onervarenheid, onnadenkendheid, oneerlijkheid
Mensen
worden niet kant-en-klaar geboren. In onze eerste levensjaren zijn we
hulpeloos, mentaal en fysiek. We kunnen alleen overleven dank zij anderen die
voor ons zorgen, die alles voor ons doen (maar dat vergeten we al te
gemakkelijk wanneer we ze niet meer nodig hebben en we herinneren het ons
helaas alleen maar wanneer ze er niet meer zijn, maar dat terzijde). Het duurt gemakkelijk
twintig jaar voor we een beetje op eigen benen kunnen staan en volleerd zijn we
nooit. Wij worden dus zeer onvrij geboren en blijven dat ook heel ons leven in
ruime mate. Vrijheid is iets dat we moeten verwerven, iets dat inspanning
vergt. We zullen nooit helemaal vrij zijn, maar we kunnen wel goede vorderingen
maken als we ook maar enigszins moeite doen.
Een leven
lang proberen en bijleren, dat is de boodschap. Met vallen en opstaan, door
schade en schande. Iedereen doet het op zijn eigen manier. De ene slaagt er al
wat beter in dan de andere. Het is ook niet zo dat je lang moet gestudeerd
hebben om jezelf te bevrijden van vooringenomenheid of oneerlijkheid: je kan dat
overal leren, in de school van het leven. Het is zeker niet zo dat de grootste
geleerden ook de meest vrije mensen zijn; het kan, maar het is geen garantie.
Sommige wetenschappers zijn doortrapte schurken in hun persoonlijk leven, soms
zelfs in hun wetenschap, wanneer ze hun resultaten vervalsen, gegevens stelen
van collegas of zich laten omkopen om de belangen van anderen te dienen.
Over het
algemeen kunnen we stellen dat het altijd goed is om bij het nemen van belangrijke
beslissingen goed na te denken, je goed te informeren, niet impulsief te
handelen en rekening te houden met alle mogelijke gevolgen, voor jezelf en voor
anderen. Net zoals een scheidsrechter zullen we daarin ook ervaring moeten
opdoen, zodat we net als zij snel kunnen oordelen wanneer dat nodig is. Door
goede gewoonten aan te kweken en er goede principes op na te houden, kunnen we
daarop terugvallen wanneer we plots voor een probleem komen te staan.
Zo komen we
bij allerlei basisregels die de mensheid heeft opgebouwd: gij zult niet doden,
gij zult niet stelen, gij zult niet liegen Of kleine hulpmiddeltjes: een ezel
stoot zich geen twee keer aan dezelfde steen, of: always choose the lesser of two evils; of nog: beter een vogel in
de hand dan tien in de lucht.
Ik besluit.
Waar we aanvankelijk misschien dachten dat vrijheid neerkomt op beslissingen
die we persoonlijk en autonoom kunnen nemen zonder rekening te houden met wie
of wat dan ook, een soort van absolute vrijheid dus, zijn we tot de conclusie
gekomen dat we slechts vrij zijn in de mate dat we met zoveel mogelijk
elementen rekening houden en dat we ons ontdoen van al wat het nemen van de
juiste beslissing in de weg staat. Niet vrij zijn, maar bevrijd zijn.
de libero arbitrio: de vrije wil van de scheidsrechter
De libero arbitrio
Nee, ik heb
het niet over voetbal, niet over een libero of vrije speler in een tactische
opstelling en ook niet over de arbiter, de scheidsrechter. Maar laten we toch
even bij die scheidsrechter stilstaan.
De
scheidsrechter is de meester op het veld, zijn wil is wet. Wat hij beslist, daar
valt niet aan te tornen. Wil dat nu ook zeggen dat hij altijd gelijk heeft? We
weten wel beter. Er is voortdurend kritiek op de scheids, zowel van de spelers
als van de trainers en coaches, om nog te zwijgen van het publiek op de
tribunes en de kijkers thuis. Iedereen lijkt het wel beter te weten dan de
scheids. Maar dat doet er niet toe. Zelfs wanneer de tv-beelden in super slow
motion overduidelijk aantonen dat een veldspeler de bal opzettelijk met de hand
beroerde in het strafschopgebied, om een doelpunt te verhinderen of te maken,
dan nog is het nog altijd de scheidsrechter die autonoom beslist. Hij kan het
advies vragen van de grensrechters, maar hij is niet verplicht om dat te
volgen. Hij mag zelfs de beelden niet raadplegen. Hij beslist op basis van wat
hij gezien heeft, of meent gezien te hebben, op grond zijn eigen overtuiging.
Zo moet het nu eenmaal in een spel: er moet iemand zijn die beslist, anders
kunnen we blijven discuteren.
De arbiter
is dus echt vrij. De libero arbitrio
vertalen we echter gewoonlijk anders: over de vrije wil. Beschikt de mens over
een vrije wil? Het is de titel van een hele resem geschriften, van Augustinus
over Anselmus en Erasmus naar Schopenhauer, om slechts enkele bekende namen te
noemen. Ik besprak hier onlangs het boeiende boek van professor Victor Lamme, De vrije wil bestaat niet. Daniel
Dennett schreef Freedom Evolves en
ook dat boek besprak ik uitvoerig.
En is er dan
een conclusie? Nou
Zoals gewoonlijk
hangt het er allemaal van af wat men bedoelt met vrije wil. De meest voor de
hand liggende betekenis is, tot niemands verrassing, goed fout. Vrije wil zou
dan betekenen dat een mens, elke mens, op elk ogenblik volledig vrij zou zijn
om eender welke beslissing te nemen. Gesteld dat dat zo zou zijn, dan is het
nog zeer de vraag of wij mensen wel van die vrijheid gebruik wensen te maken.
Laat ons een voorbeeld nemen.
Je bent de
weg aan het zoeken in een stad en je komt aan een tweesprong. Je kan links
nemen of rechts, moeilijker dan dat is het niet. Het maakt dus niet uit, je
hebt 50% kans, wat je ook kiest. Verspil dus je tijd niet en gooi een muntstuk
op, kruis of munt.
(Officieel
is dat de avers en de revers zijde. Avers is de voorkant (van het Latijn adversus, dat wat zich tegenover ons
bevindt), revers is de achterkant. Wij zeggen kruis en munt: kruis is de
voorzijde, munt de achterkant. Op de voorkant staat een afbeelding,
oorspronkelijk een simpel kruis, maar nu meestal de kop van een koninklijk of
ander belangrijk persoon; daarom spreken we van de beeldzijde. In het Engels is
het officieel obverse-reverse, of in
de volksmond heads-tails. In het
Frans zegt men naast avers-revers
gemeenlijk pile-face maar face is natuurlijk de voorkant, de côté droit, de beeldzijde; pile is de keerzijde, de etymologie is
onduidelijk, maar heeft te maken met het Latijnse pila, zuil of kolom, zoals onze pilaar. Op de keerzijde staat
meestal de waarde van de munt.)
Maar zo gaat
het niet. Bij elke splitsing proberen we onze kansen te verbeteren, we pijnigen
onze hersenen om argumenten te vinden ten voordele van de ene of de andere
keuze. Misschien had iemand ons de richting gewezen, rechtdoor, dan links, weer
links en dan de eerste rechts, of was het toch links? Sommigen onder ons hebben
een goed oriënteringsvermogen, of denken dat te hebben. Ze voelen aan dat ze
links moeten, het is in die richting. Achteraf blijkt dat gevoel niet altijd
even betrouwbaar te zijn.
Bij het
nemen van beslissingen zijn we in principe totaal vrij (tenzij iemand ons
dwingt, maar laat ons dat even buiten beschouwing laten). We zouden elke
beslissing met ons kruis-of- munt systeempje kunnen nemen. Maar geen mens die
eraan denkt om dat te doen! Wij willen helemaal niet lukraak beslissen, zeker
niet over belangrijke zaken. We denken na, zoeken argumenten, vragen raad,
aarzelen, stellen uit, zoeken nog andere oplossingen Met vrije wil bedoelen we
dus helemaal niet de mogelijkheid om op elk moment om het even wat te
beslissen, want dat soort vrijheid hebben we in principe wel, maar wij maken er
bijna nooit gebruik van. Ik had op kantoor een muntstuk in de schuif liggen
voor situaties waarin ik, of een groep mensen, niet tot een beslissing konden
komen. Ik heb het nooit gebruikt in de veertig jaar van mijn loopbaan.
Belangrijke beslissingen laat je niet over aan het toeval, je wil zelf
beslissen.
We weten nu
dat de vraag naar de vrije wil niet is: kan een mens vrij beslissen? Wat is de
vraag dan wel? Daarover hadden het Augustinus, Anselmus en Erasmus en ook
Luther, die een De servo arbitrio
schreef: over de onvrije wil. Zij stelden de hele kwestie in het licht van de
rol die God speelt in het beslissingsproces van de mens. Augustinus, Anselmus
en Luther schatten God het hoogst in: hij is Alwetend en Almachtig, de rol van
de mens is miniem en zeker ondergeschikt aan wat God beslist. Erasmus was meer
genuanceerd. Hij maakte een onderscheid tussen Gods alwetendheid en de vrijheid
van de mens. God weet alles, ook dat mensen vaak dingen doen die hij niet leuk
vindt. Hij weet alles wat gaat gebeuren, maar hij beslist niet wat er gebeurt.
Aardbevingen met honderdduizenden doden: God weet dat ze zullen gebeuren, maar
hij veroorzaakt ze niet rechtstreeks, hij heeft alleen de wereld zo geschapen
dat dergelijke dingen gebeuren. En de mens heeft hij zo geschapen dat wij zelf
beslissingen nemen die hij wel voorziet, maar die hij niet beïnvloedt.
Erasmus was best
een pientere kerel. Jammer dat hij zijn gedachtegang niet tot het einde toe
gevolgd heeft: een God die niet ingrijpt in de wereld, dat is net zo goed als
geen God. Erasmus had een hiernamaals nodig, met een God die helemaal aan het einde
der tijden de beslissingen van de mensen beoordeelt en beloont of bestraft.
Denk dat hiernamaals weg, en Erasmus God staat in zijn hemd.
Wij denken
niet meer in die termen. Als wij nog in een God geloven, dan is dat zeer vaag,
ofwel volgen we Spinoza (bewust of niet) en vereenzelvigen we God met de
Natuur. Er is dan geen reden meer om de vraag naar de vrije wil te verbinden
met de eeuwige gelukzaligheid of de eeuwige hel, zoals vroeger.
Is de vraag
naar de vrije wil dan nog relevant in onze tijd?
Als we goed
afspreken wat we bedoelen wel, ja. We weten nu dat het niet gaat om een soort
van absolute keuzevrijheid, want die is er, principieel, maar wij gebruiken ze
nooit. We baseren onze beslissingen op argumenten, goede en slechte, bewuste en
onbewuste, op redenen en drogredenen. Onze keuzes zijn ingegeven door een zeer
complex proces dat zich hoofdzakelijk in onze hersenen afspeelt (ik gebruik
hier hoofdzakelijk niet zozeer als een woordspeling, maar om aan te geven dat
onze hersenen nauw verbonden zijn met de rest van ons lichaam). Wij beslissen
dus zelf, maar dat zelf is een levend organisme dat voor zijn werking
afhankelijk is van ontelbare factoren, in die mate zelfs dat elk van ons uniek
is.
Elke
beslissing is dus het unieke resultaat van een voorbereidend proces, waarin een
myriade aan elementen meespelen, belangrijke en onbelangrijke en waarvan de
uitkomst zo goed als onvoorspelbaar is, precies door de veelheid van de
elementen van de discussie in ons brein en van het relatieve belang dat ze
hebben voor elk van ons. Elke beslissing steunt op dat proces en is er het
rechtstreeks gevolg van. Dat betekent niet dat we daardoor onvrij zouden zijn,
in tegendeel. We zijn vrij omdat wijzelf de beslissing nemen, op basis van wat
wij weten en kennen en op basis van onze ervaringen en onze emoties. Het is
niet iemand anders die in onze plaats beslist, wij doen het zelf. Natuurlijk
hebben anderen invloed op onze beslissingen en dat kan ten goed of ten kwade
zijn. Wij vertrouwen voortdurend op de anderen en op die manier overstijgen we
onze eigen beperktheid, maar af en toe laten we ons net zo goed verleiden door mooipraters
en verborgen verleiders. Maar we kunnen nooit de anderen als schuldige
aanwijzen voor onze beslissingen en onze daden: wij zijn er zelf
verantwoordelijk voor, tenzij we letterlijk gedwongen worden.
Dat complexe
beslissingsproces in ons brein verloopt grotendeels on(der)bewust. We kunnen
die beperking ten dele overstijgen door ons zo goed mogelijk te informeren,
door de hulp in te roepen van onze medemensen en van de collectieve wijsheid
van de mensheid. Maar zelfs dan zullen we onze keuzes meestal nog steeds
intuïtief nemen. Sparen, beleggen of spenderen: we mogen nog zo
wetenschappelijk te werk gaan, uiteindelijk beslissen we met een blind
vertrouwen: dit is wat de beste oplossing is. Dat is dan onze vrije beslissing,
waarvan we goed weten dat ze helemaal niet vrij is, in de zin van lukraak. We
hebben een vrijheid van keuze en we kiezen voor wat ons op dat ogenblik het
beste lijkt.
Elke keuze
die we maken, groot of klein, heeft consequenties en het zijn niet altijd de
belangrijkste keuzes die de grootste, noch de onbelangrijkste die de kleinste
gevolgen hebben. Je gaat voor je vertrekt nog even plassen en zo kom je een
minuutje later op de plaats waar net een vreselijk ongeval heeft plaatsgevonden.
Hoe vaak zeggen we het niet: het had evengoed ik kunnen zijn Zoiets kan je
natuurlijk niet voorzien. Er zijn andere gevallen, waarin we de gevolgen van
onze keuzes wel enigszins kunnen voorspellen. Als je bij je beleggingen kiest
voor een agressieve politiek, dus met veel risicos, dan weet je dat je misschien
veel geld kan winnen, maar ook alles kan verliezen. Als je je kapitaal veilig
wil stellen, dan moet je voor een andere formule kiezen. Je hebt dan die
(relatieve) zekerheid, maar je weet meteen ook dat je winsten amper voldoende
zullen zijn om de inflatie bij te houden.
Elke daad
heeft oorzaken en elke daad heeft gevolgen en we zullen nooit alle oorzaken
herkennen noch alle gevolgen voorzien. Toen ik, ongetwijfeld op grond van heel
mijn verleden, op een bepaald moment op zoek ging naar de grond van het geloof
en de kern van het christendom, wist ik wel waaraan ik begon, maar niet waar ik
zou eindigen. Ik begon bij een christelijk auteur, Antoon Vergote, die ik
altijd had hooggeacht, maar botste daar op de grenzen van het geloof en de rede,
de beruchte sprong in het Niets die je moet maken om tot het geloof te komen,
het verlaten van de Rede en de mens om tot God te komen. Vervolgens kwam ik,
weeral om allerlei redenen, bij Darwin terecht, zonder goed te weten waarom en
nog minder waartoe het me zou leiden. Een van de gevolgen van die keuze deed me
stilstaan bij de evolutionaire psychologie en de sociobiologie en dat was een echte
eyeopener, een openbaring, om die
term eens te gebruiken. Darwin bracht me bij zijn buldog, Thomas Huxley, de
oorspronkelijke agnosticus, want hij vond het woord zelf uit. Van daar was het
een kleine stap naar Darwins pitbull, Richard Dawkins, die net The God Delusion geschreven had, een
bevestiging van al wat ik ooit gedacht had. Dat leidde me ertoe om de geschiedenis
van de vrije gedachte en van het atheïsme verder uit te pluizen en zo kwam ik
terecht bij Spinoza en vervolgens bij de Verlichting en evengoed bij het
Humanisme van de Renaissance en bij de ketterijen van de Middeleeuwen, bij de
Romeinse en de Griekse sceptici Spinoza leidde me merkwaardig genoeg naar
Damasio en de neurowetenschappen, of was het net andersom?
Zo complex
is het, dat ik het niet meer weet hoe het allemaal gegaan is. Ik weet zeker dat
er enkele duidelijke sporen uit mijn verleden zijn die me naar de evolutionaire
psychologie hebben geleid, maar niets heeft me voorbereid op wat ik daar zou
vinden. Net zo met Darwin. Je maakt dus keuzes op basis van wie je bent, maar
die keuzes hebben consequenties die je veel verder brengen dan je ooit had
vermoed. Ik kan nog met enige moeite de rode draad terugvinden die me op een
dag naar de evolutionaire psychologie leidde, maar wat ik daar vond, dat had ik
nooit kunnen vermoeden, ik wist niet eens van het bestaan af van een dergelijke
denkrichting.
Wat ik
misschien een beetje omslachtig probeer te zeggen, is dat er enerzijds een
oorzakelijk verband is tussen mijn verleden en de stap naar de evolutionaire
psychologie, maar niet naar wat ik vervolgens daar ontdekte. Er is dan weer wel
in een direct oorzakelijk verband tussen mijn verleden en mijn enthousiast
omarmen van de evolutionaire psychologie, dat wel. Het is echter precies in de
onverwachte consequenties, de dingen die we niet kunnen afleiden uit ons
verleden, dat er iets is dat aan het pure determinisme, het voorspelbare
ontsnapt. Daar ligt een element van wat ik als persoonlijke vrijheid ervaar,
omdat niets kon laten vermoeden dat ik ooit hier, concreet hier zou
aanbelanden. Zelfs indien de weg die ik heb afgelegd verre van origineel zou
blijken te zijn, en men van op enige afstand zou kunnen zeggen dat dit
onvermijdelijk was, dat duizenden anderen identiek dezelfde weg opgegaan zijn,
dan nog is het voor mij belangrijk om in te zien dat dit verloop niet zonder
meer in de sterren geschreven stond, niet het noodzakelijk gevolg was van mijn
voorgeschiedenis. Het is belangrijk, omdat ik niet het gevoel heb, noch het
gevoel zou kunnen velen, dat ik slechts in de voetsporen getreden ben die voor
mij klaarlagen.
Ik weet dat
ik in ruime mate op automatische piloot leef, dat mijn toekomst steeds
sociologisch voorbestemd was. Ik aanvaard dat, ik heb daar geen problemen mee, omdat
ik weet dat het niet helemaal zo is, niet voor de volle honderd procent. Net
zoals Erasmus niet kon aanvaarden, en Luther wel, dat alles voorbestemd is,
gepredestineerd, dat er geen ontkomen aan is, wat we ook doen, zo is het ook
voor mij evident dat niet alles van tevoren vastligt, dat wij keuzes maken die
ertoe doen, dat wij wellicht onbewust wegen inslaan die ergens anders heen
leiden dan wijzelf vermoedden, ergens anders of verder dan uit onze
voorgeschiedenis kan afgeleid worden.
Erasmus sprak
van liberumarbitrium, Luther hield het bij servum
arbitrium. Wij zijn geen slaven in ons denken en doen, wij zijn wel
degelijk vrij. Niet om zomaar beslissingen te nemen die kant nog wal raken, of
om kruis of munt te gooien, al kunnen we dat natuurlijk ook, maar vrij om met
al de rode en witte en groene en zwarte draden die het leven heeft gesponnen
een weefsel te maken dat origineel en uniek is. Om bewuste keuzes te maken die
ons langs onbetreden paden leiden en ons voor steeds nieuwe keuzes plaatsen die
we nooit hadden moeten onder ogen zien indien we op een bepaald ogenblik niet
die ene keuze hadden gemaakt.
Daarin ligt
de onvervreemdbare vrijheid van de mens. Veel is voorspelbaar, met een
wisselende graad van zekerheid, maar nooit met absolute zekerheid. Sommige dingen
zijn meer waarschijnlijk dan andere, dat is alles. Niets ligt van tevoren vast.
Dat is precies wat we bij Spinoza lezen. Voor heel wat commentatoren is dat
onbegrijpelijk. Enerzijds heeft alles een oorzaak, is alles een gevolg, en
anderzijds is er toch vrijheid en onvoorspelbaarheid. Determinisme en vrijheid,
hoe kan dat samengaan?
Wanneer wij
naar het verloop van de dingen kijken, kunnen wij in het beste geval achteraf
vaststellen wat oorzaak en gevolg waren. Maar zelfs als we daarin slagen, wat
meestal niet het geval is, dan nog moeten we erbij zeggen dat die oorzaken ook
andere gevolgen konden hebben. Het is niet zo dat omdat een bepaalde oorzaak
een bepaald gevolg had, diezelfde oorzaak in andere gevallen hetzelfde gevolg
moet hebben. De wereld, zeker die van de levende wezens, zit zo complex in
elkaar dat er een grote verscheidenheid van resultaten is, die bij nader
toezien telkens hun concrete oorzaken hebben, maar die globaal op dezelfde
algemene regels en zelfs op basis van dezelfde elementen ontstaan zijn.
Een
voorbeeld?
Het leven
zelf. De eerste levende wezens waren van een ontstellende eenvoud en ze leefden
in identieke omstandigheden. En kijk eens wat dat opgeleverd heeft aan
biologische verscheidenheid! Niet alleen wat er vandaag nog van over is, maar
ook al de tussenvormen en eindproducten die ooit bestaan hebben en die
ondertussen verdwenen zijn, de primitieve wezens en de deadends, de doodlopende
straatjes, de dinosauriërs en de bacteriën die het niet gehaald hebben. Al wat
er was en is, is ontstaan volgens de natuurwetten en op basis van uiterst
eenvoudig basismateriaal. We kunnen op zijn minst in een aantal gevallen
precies aanduiden hoe dat gegaan is. Maar het is op elk moment van de evolutie totaal
onmogelijk geweest om te voorspellen welke kant het zou uitgaan, welke van de
vele mogelijkheden zich zouden doorzetten en welke niet.
Al wat
gebeurt, gebeurt omdat het kan gebeuren. Maar niet al wat kan gebeuren, gebeurt
ook effectief. Dat is voor alles zo, ook voor ons, elke dag. Wij weten niet wat
de dag van morgen brengt, of er zelfs een dag van morgen zal zijn. Misschien,
misschien ook niet. Misschien zus, misschien zo. Dat is onze doem en onze roem.
De arbiter
op het voetbalveld neemt zijn beslissingen autonoom, in volle vrijheid, in eer
en geweten. Maar hij kan enkel oordelen over wat hij gezien heeft, vanuit zijn
eigen standpunt en zijn achtergrond, zijn opleiding, zijn kennis en zijn
ervaring. Maar hij is niet de slaaf van dat alles, geen marionet die danst naar
het pijpen van iemand of Iemand anders. Het is precies vanuit die enorme zinderende
rijkdom aan mogelijkheden dat hij zijn kordate beslissingen bliksemsnel neemt, al
dan niet terecht, maar steeds uitsluitend gedreven door zijn
rechtvaardigheidsgevoel en zijn wil om objectief te oordelen. In de mate dat
hij daarin slaagt, is hij ook echt vrij.
Gisteren
benadrukte ik hier al dat wij als individu er niet alleen voor staan. Wij maken
voortdurend gebruik van de prestaties van anderen, altijd en overal. Wij hebben
leren spreken, maar wij hebben het spreken niet zelf uitgevonden. Wij
schrijven, maar maken gebruik van de letters, de woorden, de spraakkunst, pen
en papier of PC en Seniorennet en wij hebben geen enkele verdienste aan al de middelen
die wij slechts gebruiken. Wij zijn individuen, maar zonder de anderen zijn we
niets. Als twee andere mensen ons niet hadden verwekt, als er geen wereld was
geweest vol van anderen om ons op te vangen, dan waren we er niet.
Dat is een bom
van een gedachte voor elke individualist.
Ik noem
mezelf spontaan een individualist. Maar wat bedoel ik daarmee?
Wanneer ik
erover nadenk, vermoed ik dat ik het vooral heb over het belang dat ik hecht
aan mezelf als persoon. Ik zorg voor mijn eigen instandhouding, ik voed me
zoals het hoort, ik doe geen overdaad, houd me ver van allerhande gevaar en bedreigingen,
ik neem mijn voorzorgen op korte en op lange termijn, ik ben verzekerd voor
ongeveer alles wat ik kan bedenken. Ik ben ook de hele dag bezig met het
cultiveren van mijn geestelijke vermogens; daarmee bedoel ik dat ik kennis
vergaar en inzicht, dat ik mijn emoties beleef en bevraag, dat ik voortdurend
op zoek ben naar de beste manier om te leven en het vermijden van wat dat in de
weg zou kunnen staan.
Dit zou de
indruk kunnen wekken dat ik een egoïst of een egotist ben, een ik-zuchtige. Ik
laat het finale oordeel daarover aan anderen over, maar het besef dat ik
hierboven naar voren bracht, namelijk dat elk van ons in alles totaal afhankelijk
is van onze medemensen, wijst erop dat ik mijn individualisme sterk nuanceer.
De onmisbare
aanwezigheid van de anderen verplicht me ertoe om die anderen dezelfde rechten
en waarde toe te kennen als die waarover ik beschik of die ik voor mezelf
opeis. Wanneer ik dus goed voor mezelf zorg, op welk domein dan ook, dan moet
ik wel rekening houden met de gelijkaardige noden van de anderen. Ik kan en mag
niet op hun kosten leven, niet parasiteren, hen niet uitbuiten, hen niet
gebruiken voor mijn eigen doeleinden. Dat zou contraproductief zijn: als ik hen
misbruik, hen tekort doe, dan zijn zij er minder of niet meer voor mij.
Het wordt
mij steeds duidelijker dat dit niet alleen geldt voor materiële zaken, zoals
wegen, voedselvoorziening, energie, drinkbaar water, huisvesting enzovoort,
maar ook voor meer inhoudelijke aspecten van het leven. Wij doen er ongeveer
twintig jaar of meer over voor we als mens min of meer geschikt zijn om zelfstandig
te leven en een taak op te nemen in de maatschappij. Al die tijd leren we van
anderen hoe het moet, welke middelen er te onzer beschikking staan, welke
oplossingen men in de loop van de geschiedenis heeft gevonden voor onze
problemen en noden. Stilaan kunnen we op bescheiden wijze bijdragen tot het in stand
houden van al die kennis en wetenschap en misschien, heel misschien, een kleine
bijdrage leveren tot de verdere evolutie van het denken en het doen.
De rol van
het individu is dus bescheiden, zo bescheiden dat ze omzeggens verwaarloosbaar
is. Ook dat is een zware slag voor een individualist.
Waarschijnlijk
beïnvloed door wat ik de laatste tijd (weken, maanden, jaren?) gelezen heb, ben
ik tot de conclusie gekomen dat ook ons denken een collectief gebeuren is. Nog
een schok voor een individualist.
Wij hebben
het voortdurend over de rede, de ratio, over zindelijk denken, over logisch
redeneren, over nadenken en overwegen, over objectiviteit en evenwichtigheid.
Het echter evident dat een individu daartoe slechts in zeer geringe mate in
staat is. Het is pas wanneer wij onze gedachten aan elkaar toetsen, dat wij
enige kans hebben om redelijk te zijn. Niemand heeft daarvan het monopolie,
niemand weet alles het best. Grote uitvindingen en revolutionaire gedachten zijn
collectieve inspanningen, gesteund op de bijdrage van ontelbare voorgangers. If I have
seen further, it is because I was standing on the shoulders of giants (Newton). Homini igitur nihil homine utilius (Spinoza): niets is immers nuttiger voor de mens dan de mens.
De zo
geroemde Rede is geen kwaliteit van het individuele denken, maar een Project
van de Mensheid, dat nooit af is. Wat redelijk is, verandert elk ogenblik omdat
elk ogenblik verschilt van het vorige. Wat vijftig, vijfhonderd of vijfduizend jaar
geleden redelijk leek, is het vandaag niet meer en wat wij nu als vaste
waarheden beschouwen, zal over evenveel jaren wellicht futiel blijken.
Redelijkheid is het resultaat van menselijk overleg, van communicatie. De snelste
weg naar onredelijkheid bestaat erin om doof te zijn voor wat anderen zeggen,
blind voor hun visie. Het oorkussen van de duivel is niet de ledigheid, maar de
zelfingenomenheid.
Laten we dus
doorgaan met onze individuele inspanningen om onszelf als individu te
overstijgen. Laten we met elkaar praten, elkaar lezen en schrijven, muziek
beluisteren en als het kan ook voor elkaar zingen of musiceren, dingen maken
voor elkaar, nuttige dingen en nutteloze zoals kunstwerken; laten we kijken
naar elkaar en ons aan elkaar tonen zoals we zijn. Laten we dankbaar elk
opstapje gebruiken dat we elkaar aanbieden en zo samen mede de weg bereiden
voor wie na ons komt.
Als je dat
leest als titel van een boek, dan is de kans groot dat je het boek ook oppakt,
al was het maar om er even in te bladeren. Het was in onze plaatselijke
openbare bibliotheek Mena in Rotselaar dat ik het aantrof bij de jongste aanwinsten.
Na mijn
frustrerende ervaring met het boek van Peter Derkx over het humanisme en de zin
van het leven, bleek dit een verademing. Victor
Lamme, De vrije wil bestaat niet. Over wie er echt baas is in het brein, Uitgeverij
Bert Bakker, 2011, 333 blz., noten, literatuuropgave. Paperback, 12,50,
tweedehands al te koop voor ongeveer 10, als digitaal boek voor dezelfde prijs
aangeboden.
De auteur
zegt in zijn Verantwoording dat dit geen origineel boek is. Daarmee doet hij
zichzelf tekort. Het is waar, veel van de voorbeelden uit de wereld van de
neurowetenschappen die hij uitvoerig bespreekt, zijn de meesten onder ons wel
bekend. Maar ik heb ze nog maar zelden zo levendig en met kennis van zaken
voorgesteld gezien. Bovendien is de toelichting die professor Lamme, hoogleraar
cognitieve neurowetenschap aan de Universiteit Amsterdam ons hier aanbiedt zo
helder en overtuigend, dat ik dit boek zonder aarzelen kan aanraden aan elke
lezer, wat ook zijn of haar achtergrond en interesse. Wij weten al te weinig
over deze problematiek, die in de komende jaren een ingrijpende invloed zal
hebben op ons leven en onze maatschappij.
De titel is
natuurlijk uitdagend. Heel wat mensen zullen steigeren bij zon stellingneming en
de commentaren liegen er dan ook niet om. Men ervaart het zowat als een
belediging dat de mens niet zou beschikken over een vrije wil. Het is daarom belangrijk
dat we professor Lamme en elkaar goed begrijpen. Wat hij hier veeleer op
overtuigende wijze aantoont, is evident niet dat wij geen redelijke beslissingen
zouden kunnen nemen. Al de voorbeelden uit de praktijk die hij zo breedvoerig
beschrijft, wijzen erop dat allerlei beslissingen die wij zogezegd bewust, dat
is weloverwogen nemen, in feite spontane reacties zijn van delen van ons brein
waarover wij niet de minste bewuste controle hebben. Ze gebeuren nog voor wij
ons ervan bewust zijn en onze bewustwording is niet veel meer dan een
rationalisatie achteraf, een (meestal onjuiste) interpretatie die wij geven aan
wat wij doen om heel andere en volkomen onbewuste redenen.
Die redenen moeten
we dus niet zoeken in ons bewust rationeel denken, zoals men geredelijk
aanneemt. Onderzoek van de hersenactiviteit tijdens de activiteit en de
bewustwording toont duidelijk aan dat de hersencentra die te maken hebben met
ons bewust denken pas achteraf betrokken worden.
Wat
voorafgaat aan het handelen en aan het denken, is een vrijwel automatisch
proces op andere plaatsen in ons brein. Daar worden allerlei elementen
razendsnel met elkaar in contact gebracht zonder enige tussenkomst van ons
bewustzijn. Wat daar gebeurt, wordt bepaald door onze fysiologie, de
lichamelijke kenmerken van onze hersenen en de rest van ons lichaam; door genetisch
bepaalde factoren; door onze individuele geschiedenis sinds onze conceptie en
dus door de omstandigheden van ons leven. Wij zijn het resultaat van onze
voorgeschiedenis, generaties ver terug en voor bepaalde aspecten zelfs helemaal
tot bij het begin van alle leven
Dat is wat
hier bedoeld is met: de vrije wil bestaat niet. Met die uitspraak gaat
professor Lamme, en samen met hem zowat de hele hedendaagse wetenschap, in
tegen gevestigde opvattingen over de mens. Maar wij hebben altijd wel geweten
dat het niet zo was dat wij louter rationele wezens zijn, die al onze
beslissingen weloverwogen nemen. Niets is inderdaad minder waar. Ovidius (in
zijn Medea) zegt: ik zie het goede en ik beaam het, maar ik doe het
slechte. Paulus herhaalt dat in de Romeinenbrief voor de christenen: Wat
ik verlang te doen, het goede, laat ik na; wat ik wil vermijden, het kwade, dat
doe ik. Wij zijn niet volmaakt en we volgen soms andere ingevingen dan de
beste, of we nu gelovig zijn of niet. Freud zag in dat wij ons meer laten leiden
door het (volgens hem vooral seksueel) onder- of onbewuste, maar dat wij dat
verdringen en maskeren met allerlei meer welvoeglijke motieven.
Het is
echter pas met de doorbraak van de neurowetenschappen en de technische middelen
om in de hersenen te kijken, dat we hebben ontdekt hoe dat concreet in zijn
werk gaat. Wat Freud vermoedde en afleidde uit de vreemde gedragingen en
getuigenissen van zijn patiënten, kan men nu met hersenscans vaststellen. De
tijd van het amateurisme is voorbij, gelukkig.
De uitspraak:
er is geen vrije wil blijkt aldus minder agressief te zijn dan we aanvankelijk
dachten. De bewuste en rationele vrije wil zoals de klassieke filosofie en
psychologie en ook het christendom ze dachten (en wat het christendom betreft,
nog steeds denken), bestaat inderdaad niet, maar dat wil niet zeggen dat onze daden
willekeurig zouden zijn, of ongecontroleerd. Integendeel zelfs: er is een hoge
mate van conditionering en van determinisme, van automatisme, van oorzaak en
gevolg. Maar dan niet op een simplistische manier. Onze mentale reflexen zijn
uiterst complex en houden rekening met een onvoorstelbaar groot aantal
factoren, op een verbazingwekkend subtiele manier, waarbij veel meer elementen
in rekening gebracht worden dan ons wakend brein zou aankunnen.
Dat we geen
vrije wil hebben, betekent ook niet dat we onvrij zouden zijn in de zin van:
totaal afhankelijk van onze omgeving. Ook dat illustreert de auteur uitvoerig
en met veel zin voor humor. Wij laten ons beïnvloeden door al wat we waarnemen,
maar ook hier is dat niet op een primitieve manier, maar ongelooflijk complex.
Reclamemensen en politici weten er alles van, of niets, zoals herhaaldelijk
blijkt.
Professor
Lamme voert ons stap voor stap naar een beter begrip van de werking van ons
brein. Hij toont ons onze beperkingen, maar veel meer nog wat onze onvermoede mogelijkheden
zijn. Ons brein is nog fantastischer dan wij tot nog toe dachten, het is tot
veel meer in staat dan het rationeel denken dat wij gemeenzaam als onze hoogste
prestatie beschouwen. Gelukkig maar, want iedereen die ooit heeft moeten revalideren
voor een of andere functie, zoals stappen, of spreken, weet dat ongeveer alles
wat we spontaan en automatisch doen, zowat onmogelijk is als je het bewust moet
doen. Dat is ook zo met denken: het gaat veel beter onbewust, intuïtief, dan
weloverwogen, strikt logisch en rationeel. Ons bewust denken is niet veel meer
dan een laagje vernis, een dunne bovenlaag op een realiteit die oneindig veel
dieper is.
Dit alles
zou ons ertoe kunnen verleiden om te denken dat de mens helemaal niet in staat
is om zich te onttrekken aan zijn individueel brein, dat wij als het ware de
gevangenen zijn van ons onder- of onbewuste. Dat is grotendeels zo, daar kunnen
we niet onderuit. Maar, en dit is een aspect dat misschien enigszins onderbelicht
is in dit overigens uiterst evenwichtige betoog van professor Lamme, er is wel
degelijk een manier waarop de mens de eigenheid en de beperkingen van zijn
eigen brein kan overstijgen.
De mens
leeft niet alleen. Wij zijn geworden wat we zijn, als individu en als soort,
door samen te leven in allerlei verbanden. Wij communiceren met elkaar. Zo
kunnen wij ons eigen brein en onze eigen conclusies toetsen aan die van anderen
en zo een dimensie toevoegen aan ons bestaan, een dimensie die bovendien alles
verandert. Ik weet het, ook in onze contacten met elkaar zijn wij aangewezen op
ons brein, heel ons brein en dus weeral grotendeels onbewust. Maar wij hebben
middelen ontwikkeld om met elkaar te overleggen die in heel sterke mate gebruik
maken van onze voorste hersenkwabben en het is precies daar dat ons bewustzijn
zich situeert.
Wij kunnen
dus onze grotendeels onbewuste conclusies toetsen aan de conclusies van
anderen, door met elkaar te praten of door te lezen wat anderen hebben
geschreven en door dan een nieuwe evaluatie te maken, nog steeds aangedreven
door de onbewuste mechanismen, maar nu toch rekening houdend met veel meer gegevens
dan enkel wat in ons opkomt op een bepaald moment. Het is precies daarin dat de
grootsheid van de mens is gelegen: in zijn beschaving. Wij zijn niet gedoemd om
het met enkel ons eigen brein te doen, wij kunnen een beroep doen op dat van
anderen om ons heen en op wat honderd miljard breinen voor ons hebben
vastgelegd in onze cultuur, onze maatschappij, onze technologie, onze
literatuur en kunst, onze wetenschap.
Wij hebben zo
naast een (onbewust) intern ook een enorm en zeer bewust extern geheugen, een
waarop we vandaag op een spectaculaire manier een beroep kunnen doen. Je weet
even niet waar de Balearen precies liggen? Geen nood, er is wel een atlas in
huis, of een wereldbol, of je kijkt het gewoon even na op internet. Je wil je
geld beleggen, maar aarzelt tussen de vele mogelijkheden? Je kan overal terecht
voor hulp, je staat er niet alleen voor. Een eigen huis of huren? Laat je
adviseren, of zoek het zelf uit aan de hand van voorbeelden en getuigenissen.
Wij mensen leren voortdurend van elkaar, de slimste mens is diegene die het
meest bijleert van anderen.
Dat we geen
vrije wil hebben, vinden we zeker na lezing van dit heerlijke boek helemaal
niet erg. De gevolgen van deze vaststelling zijn allesbehalve negatief, maar
veeleer verrassend positief op zowat alle gebieden. Zoals
ook ik hier al eerder deed, verwijst de auteur in zijn Epiloog naar de
consequenties van een goed inzicht in de werking van ons brein voor de
behandeling en bestraffing van criminelen. Dat wij geen vrije wil hebben in de
klassieke zin van het woord betekent niet dat we niet verantwoordelijk zijn
voor onze daden: wij zijn ons brein, wij zijn ons onderbewuste net zo goed of
zelfs nog meer dan ons bewuste ik. Wat we ook doen, wij doen het zelf. Maar het
maakt wel een groot verschil uit waarom we iets doen, zeker bij misdaden. De
hele kwestie van de toerekeningsvatbaarheid en de behandeling van wie dat niet
is, krijgt zo een gans nieuwe benadering. Daarover is ook in dit boek het
laatste nog niet gezegd, maar het zet ons wel een heel eind op de goede weg.
Slechts één
enkele keer heb ik de auteur op een onnauwkeurigheid betrapt. Hij heeft het op
een bepaald moment over de lemmingen die zich over de rand van de afgrond
storten. Dat is vaste beeldspraak, maar in dit geval ten onrechte: lemmingen
doen dat helemaal niet, zoals ik hier vermeldde. Maar dat is een detail.
Ik heb van
dit boek genoten. Het is uitstekend geschreven, zeer vlot en boeiend, in een zeer
begrijpelijke taal, vol gezonde en soms verrassende humor, complexloos,
spontaan, helder, nooit neerbuigend of nodeloos ingewikkeld. De nadruk ligt
heel sterk op de sprekende voorbeelden, veel minder op de theorie dan
bijvoorbeeld bij Damasio het geval is. Dat maakt dit boek zeer toegankelijk
voor iedereen. Laat gewoon de voorbeelden op jou inwerken en je zal zelf de wondere
conclusies trekken over ons brein waartoe de auteur ons zo moeiteloos
uitnodigt. Ik wou dat er meer in het Nederlands verscheen van deze
uitzonderlijke wetenschappelijke en pedagogische kwaliteit. Misschien liet ik
me dan wel verleiden om niet zoveel in het Engels te lezen. Een absolute
aanrader dus, en voor de prijs moet je het ook al niet laten. Ik vermeld ten
slotte dat het boek ook voorbeeldig is uitgegeven, aantrekkelijke en stevige
omslag, goed papier, zeer leesbare letter, duidelijke zwart-wit illustraties.
Humanisme, zinvol leven en ouder worden, Peter Derkx
Op verzoek
van De Maakbare Mens las ik Humanisme, zinvol leven en nooit meer ouder
worden. Een levensbeschouwelijke visie op ingrijpende
biomedisch-technologische levensverlenging, VUBPress 2011, 232 blz., 19,95
.
Het boek
heeft een ongebruikelijk en niet echt handig formaat. Het is opgelucht (al
aarzel ik om dit woord in deze context te gebruiken) met een groot aantal
pasfotos van geciteerde auteurs, maar die zwart-wit, of beter grijs-grijs afbeeldingen
zijn van een zo bedenkelijke kwaliteit dat ze geen van de betrokkenen ook maar
enigszins flatteren. Het nut van dergelijke illustraties, zelfs indien van
goede kwaliteit, ontgaan me overigens volkomen.
Het boek is
mede ontstaan uit de Leerstoel Willy
Callewaert, een initiatief van de Unie Vrijzinnige Verenigingen vzw,
leerstoel die de auteur in 2007-8 bekleedde aan de Vrije Universiteit Brussel,
Faculteit Psychologie en Educatiewetenschappen, opleiding Agogiek.
Peter Derkx
(°1951) studeerde Engelse taal- en letterkunde en wijsbegeerte en is hoogleraar
humanisme en levensbeschouwing aan de Universiteit voor Humanistiek te Utrecht.
Met een
dergelijke boektitel kon ik het aanbod om dit boek te lezen en te bespreken
natuurlijk niet afslaan. Wie zou overigens niet geïnteresseerd zijn?
De algemene
structuur van het betoog is duidelijk en logisch. De auteur vertrekt van een
analyse van wat humanisme was, is en kan zijn, om vandaar uit te onderzoeken
wat wij kunnen verstaan onder zinvol leven. Eens we daarover voldoende inzicht
hebben, kunnen we ons dan vragen stellen over het ouder worden, individueel en
collectief. Een niet onbelangrijk aspect daarvan is de vraag of wij het leven
op kunstmatige of natuurlijke wijze in belangrijke mate kunnen en mogen verlengen
en wat daarvan dan de consequenties zijn, opnieuw voor elk individu en voor de
samenleving.
Het was dus
met veel goede moed dat ik de lezing aanvatte. Van bij de aanvang viel me het
me onmiddellijk op dat de auteur zich zeer sterk steunt op de opvattingen van
anderen, die hij keurig vermeldt in voetnoot en in zijn zeer uitvoerige
bibliografie: veertien bladzijden, kleine druk, twee kolommen per bladzijde.
Daarmee is natuurlijk op zich niets verkeerd, in tegendeel. Alles hangt ervan af
wie in de bibliografie voorkomt en wie er de facto geciteerd wordt. En daar had
ik het meteen moeilijk mee.
In zijn
historische analyse van wat humanisme is, steunt de auteur zich op enkele publicaties
zoals die van C.G. Nauert (1995), Kristeller (1980) en Febvre (1982) die niet
echt recent zijn en al evenmin als representatief kunnen beschouwd worden, om
weinig te zeggen. Andere ontbreken opvallend: hoe kan je (en dan nog als
Nederlander!) vandaag iets over de Verlichting schrijven zonder de monumentale
en magistrale trilogie te vermelden van Jonathan Israel, die hier schittert
door haar afwezigheid in een nochtans zo uitvoerige bibliografie? Geen Dawkins
hier, geen Damasio, Dennett, Pinker, geen Hawking ook, alsof die er helemaal niet
toe doen.
Het is ook niet
omdat termen zoals humanisme, vrijzinnigheid en atheïsme pas vanaf een bepaald
ogenblik voorkomen in de taal en de literatuur, dat men zoals deze auteur mag
concluderen dat wat wij nu met die termen bedoelen niet voordien zou
voorgekomen zijn. Dat is een even grote denkfout als stellen dat de
zwaartekracht niet voorhanden was vóór Newton. Ik raad de auteur en alle lezers
dit uiterst verhelderende werk aan: Atheism from the Reformation to the
Enlightenment, eds. M. Hunter
and D. Wootton (Oxford, 1992),
waarin Kristeller op overtuigende wijze terechtgewezen wordt.
Ook in het
vervolg van het verhaal viel het mij op dat de concreet geciteerde auteurs veel
minder talrijk zijn dan de bibliografie laat vermoeden en dat ze mij
grotendeels onbekend zijn. Nu wil ik niet al te aanmatigend overkomen, maar als
je over de zin van het leven schrijft, verwacht men toch dat men zich vooral
steunt op erkende autoriteiten. Dat is hier manifest niet het geval. Het gaat
meestal om figuren uit het verleden van de Nederlandse humanistische beweging
enerzijds en om Nederlandse en enkele buitenlandse collegas van de auteur.
De
uitvoerige citaten in de tekst beslaan ettelijke paginas in het boek.
Betreurenswaardig is daarbij dat ze gezet zijn uit een iele italiek die het lezen
onnodig lastig maakt. Maar het is niet zozeer dat of het uitvoerig citeren dat
mij stoorde, maar wel de keuzes die daarbij gemaakt worden. Ik ben voorstander
van het onveranderd citeren van belangrijke passages uit belangrijke
publicaties, maar dat geldt niet voor lange citaten uit de secundaire
literatuur, die dan nog vergeleken en geconfronteerd worden met andere van
hetzelfde niveau. Een van de vele mogelijke voorbeelden: In een artikel uit 1998 komt Jan Hein Mooren vanuit A. Banduras
theorie van cognitieve regulatie in feite tot een herformulering van
Baumeisters needs for meaning in
termen van doelen, intenties en betrokkenheid (doelgerichtheid); waarden,
normen en gemoedsrust (morele rechtvaardiging); zelfbeeld, zelfconcept en
eigenwaarde; en hanteerbaarheid en competentie. Hij voegt er echter - mede op
basis van A. Antonovskys theorie over sense of coherence - tevens een zinbehoefte aan toe: begrijpelijkheid
(comprehensibility, intelligibility).
Einde
citaat. Hoe langer de woorden die men meent te moeten gebruiken, hoe minder comprehensibility/intelligibility.
Er is nog
meer aan de hand. De auteur steunt zich in zijn betoog steeds op zijn
geciteerde auteurs, ook voor de opbouw van zijn eigen discours. Hij ontleent de
systematische indeling van zijn onderwerpen letterlijk aan hun publicaties,
veeleer dan een eigen benadering aan te bieden. Vervolgens beperkt hij zich tot
het napraten van die opvattingen, met hier en daar een vorm van schuchtere
kritiek die de lezer meestal zelf ook al onmiddellijk heeft gemaakt en met heel
wat minder terughoudendheid.
De vele
vijf- en zevenpuntenlijstjes die we zo voorgeschoteld krijgen, zijn voor hun verhelderend
en exhaustief karakter helemaal afhankelijk van de scherpzinnigheid van de
geciteerde auteurs. Door zich bijna steeds op secundaire literatuur en mindere
goden te baseren, loopt de auteur het dubbele risico van irrelevantie en banaliteit.
Wat heb je aan de inzichten van een onbekende Nederlander of Amerikaan als het
over de zin van het leven gaat? Meestal kan je net zo goed zelf een lijstje
maken, het zal nauwelijks onderdoen voor wat hier als wetenschappelijk wordt
aangereikt.
Het zal dan
ook niet verwonderen dat ik de eigen opvattingen van de auteur niet heb kunnen
ontwaren in het mozaïek van zijn citaten en ontleningen. Voor de
begrijpelijkheid van zijn fundamentele stellingen en ingesteldheid is dat
desastreus. Citeren is goed en noodzakelijk, maar de lezer verwacht dat de
auteur van een boek met een dergelijk onderwerp toch meer doet dan allerlei tweederangs
figuren naar voren brengen zonder enige toetsing aan een eigen centrale
gedachte. Dit is het meest irriterend wanneer het gaat om uiterst dubieuze ideeën
of auteurs, zoals het boek van 650 bladzijden dat een Amerikaans therapeut
schreef op basis van veertig hypnosesessies met een medium, of de irrationele
opinies over de individuele onsterfelijkheid van een collega van de auteur, of
de sciencefiction fantasieën van een charlatan over de oneindige
levensverlenging die ons binnenkort zal toevallen. Laten we ernstig blijven als
we over ernstige zaken spreken, alstublieft.
Er is dus
heel wat aan te merken op de methode van dit boek. Met de inhoud is het bijna
onvermijdelijk niet beter gesteld. Wat wij hier over het humanisme leren, kan
je op een Post-it blaadje kwijt. De auteur slaagt er niet in om uit de
verschillende opvattingen een keuze te maken of een eigen bruikbare werkhypothese
voor te leggen. Humanisme wordt dan een zo vaag begrip dat men er alles kan in
onder brengen, ook het hele christendom. Nu ben ik de laatste om het
christendom elke vorm van of bijdrage tot het humanisme te ontzeggen, maar
wanneer begrippen zo ruim worden dat ze niet meer bijdragen tot een differentiaspecifica, dan is het mijns inziens nutteloos om ze te formuleren. Of
zoals men in het Engels wel eens zegt: one
can be so open minded that your brains fall out. Als er geen verschil meer is tussen
Schillebeeckx en Cliteur of Vermeersch, dan doen we aan ideologische
normvervaging en daar is uiteindelijk niemand mee gediend.
Het
hoofdstuk over de zin van het leven leest niet zozeer als een filosofische
bezinning dan als een soort van how-to
boekje: hoe gelukkig worden in zeven dagen of vijf lessen, een soort van
levensbeschouwing for dummies. De
grote levensvragen worden herleid tot formules om gelukkig te worden. De auteur
ontleent zeven kernwoorden voor zingeving bij zijn collegas en bespreekt die
dan vaag: doelgerichtheid, morele rechtvaardiging, eigenwaarde, competentie,
begrijpelijkheid, verbondenheid en transcendentie. Ik ben er zeker van dat niet
elke lezer bij het vernemen van dit lijstje een aha-ervaring zal beleven. Ik
ben er wel vrij zeker van dat elk van ons een evenwaardig lijstje op een
bierviltje kan krabbelen, al dan niet na inname van enige alcoholische drankjes.
Er is ook
helemaal geen sprake van een typisch humanistische, vrijzinnige of atheïstische
benadering. Vrijwel alles wat hier gezegd wordt over levensvervulling, geldt
evengoed voor elke andere ideologie. Ik heb de stellige indruk dat de auteur
ervan overtuigd is dat het humanistisch-vrijzinnig gedachtegoed op geen enkele
manier verkieslijk is boven een godsdienstig standpunt. Ik citeer (blz. 115): godsdiensten,
religies en geloven als christendom, boeddhisme en humanisme. Ik teken
formeel bezwaar aan tegen het opnemen van zowel het boeddhisme als het
humanisme in deze opsomming, maar nog meer tegen het niet minder intellectueel
oneerlijk weglaten daarin van de islam. Humanisme is geen godsdienst, religie
of geloof, zelfs geen geloof, het staat er diametraal tegenover en is er op
geen enkele wijze mee te vereenzelvigen of te verzoenen. Men leze Jonathan
Israel, A Revolution of the Mind, als
men geen tijd heeft om zijn trilogie over de Verlichting te lezen.
Het
ontbreekt de auteur hier mijns inziens aan diepgang en persoonlijk inzicht bij
het behandelen van levensvragen, of hij verbergt deze essentiële kwaliteiten
wel bijzonder handig. Hij heeft geen vaste grond onder de voeten, geen
archimedisch punt, geen toetssteen waarmee hij zinvol onderscheid kan maken
tussen wat belangrijk is en wat niet. Het is in dat opzicht niet verwonderlijk
dat wij in zijn publicatie geen enkele verwijzing aantreffen naar Darwin,
evolutionaire psychologie of sociobiologie, noch naar enige andere literatuur
die zich bezig houdt met de grondvragen van ons bestaan. Hij lijkt aan te nemen
dat ons geluk enkel een kwestie is van de juiste keuzes te maken in het leven,
al dan niet aan de hand van zijn checklists. Vertel dat maar aan de
slachtoffers van de Holocaust, van Stalin of Pol Pot, aan de mensen op de
vuilnisbelten, aan Aidspatiënten, aan ouders die een kind verloren, aan
slachtoffers van seksueel misbruik, aan mentaal of fysiek beperkte mensen. There are
more things in heaven and earth, Horatio, than are dreamt of in your philosophy
(Hamlet).
Waar de
auteur er niet in geslaagd is om te komen tot een min of meer nauwkeurig
concept van wat humanisme specifiek zou kunnen betekenen en vervolgens ook geen
grondslagen vindt voor een zinvolle samenvatting van wat een humanistische levensbeschouwing
vandaag is, gaat hij niet geheel onverwacht in het derde gedeelte van zijn
boek, dat handelt over ouder worden en de verlenging van het leven, helemaal de
mist in.
Het begint
(weeral) met zijn arbitraire selectie van en beperking tot vier (ontleende)
begrippen, die ik je hier bespaar omdat ze misleidend en irrelevant zijn.
Irrelevant omdat ze niet op de praktijk gestoeld zijn en misleidend omdat ze de
indruk wekken dat daarmee alles gezegd is, dat alle opties beschreven zijn,
terwijl er werkelijk niets gezegd is. Niemand zal ouder worden zo ervaren als
hier beschreven, niemand zal er zo over nadenken, het zijn nutteloze
onderscheiden. Er gaapt een onaanvaardbaar diepe kloof tussen dit spreken over
ouder worden en de ervaring van het ouder worden. Het is misschien noodzakelijk
om op een sociologische of desnoods economische en politieke manier te spreken
over de vergrijzing, maar dan bij voorkeur niet op een wijze die zo weinig
rekening houdt met de gevoelens en verwachtingen van de betrokkenen dat ze het
allengs als onfatsoenlijk en beledigend gaan beschouwen, en die bij de lezer
gevoelens van plaatsvervangende schaamte opwekt bij zoveel gebrek aan respect
en eerbied.
Vooral de
sciencefiction fantasie waarin verondersteld wordt dat men door genetische
manipulatie het verouderingsproces zou kunnen stilleggen is totaal ongeloofwaardig.
Maar zelfs die fantasie behandelt de auteur onvakkundig. Wanneer hij een
denkbeeldige wereld bespreekt die bevolkt is met een massa onsterfelijke
ouderlingen, vergeet hij voortdurend dat die ouderlingen helemaal geen
ouderlingen zijn, maar eeuwig jonge mensen. Hij heeft deze fantasie al evenmin
in al haar consequenties doorgedacht als elk van de andere opties die hij
opgelijst heeft.
Ik was
bijzonder verrast door een veronderstelling die de auteur herhaaldelijk naar
voren brengt in verband met de mogelijke remedies voor veroudering. Ouderdom
wordt gekenmerkt door ziekte en aftakeling. Indien men er zou in slagen om de
veroudering genetisch ongedaan te maken, zouden ook die ouderdomsziekten meteen
uitgeschakeld worden. Dit is natuurlijk onzin. Reeds in de Griekse mythologie
wist men beter: Tithonus krijgt wel onsterfelijkheid maar niet de eeuwige
jeugd. Denk aan The Picture of Dorian
Gray met dezelfde problematiek. Zelfs indien men erin zou slagen om het verouderingsproces
genetisch stil te leggen of te elimineren, dan is er nog geen enkele reden om
te veronderstellen dat ziekten die nu al dan niet als ouderdomsziekten
voorkomen, daardoor miraculeus zouden verdwijnen. Het verouderen is niet de
oorzaak van die ziekten, het ouderdomsgen, indien al dat zou bestaan, is niet
verantwoordelijk voor ziekten als kanker, Alzheimer, Parkinson, ALS, noch voor psychische
aandoeningen als depressie. Dit is een duidelijk geval van cum hoc ergo propter hoc, een verwarren van oorzakelijk verband en
gelijktijdigheid. In dit derde gedeelte maakt hij zich herhaaldelijk schuldig
aan dergelijke denkfouten.
Wat hij ons bijvoorbeeld
vertelt over een vroegtijdig afgebroken leven, raakt kant nog wal, precies
omdat hij geen zinvol ijkpunt heeft. Een leven beoordelen op zijn lengte, op de
vervulde doelstellingen, op zijn gevolgen voor het nageslacht is intellectueel primair,
om niet te zeggen imbeciel. Het getuigt van een levensopvatting die ver staat
van de menselijke ervaring en elke filosofische of wetenschappelijke conclusie
die niet ingebed is in de directe ervaring van het grootste gedeelte van de
mensheid, is zinloos en zelfs gevaarlijk.
Ik weet niet
wat de mensen van de Callewaert-leerstoel destijds verleid heeft om deze Peter
Derkx te vereren met hun keuze, noch wat de mensen van de Unie Vrijzinnige
Verenigingen bezield heeft om de tekst van de colleges vijf jaar later uit te
geven als boek. Er verschijnt al zo weinig oorspronkelijk Nederlands werk in
atheïstisch-humanistisch-vrijzinnige zin. Waarom dan de karige subsidies
spenderen aan een werk dat mijns inziens niet voorbestemd is om hoge
verkoopstoppen te scheren en de zeldzame lezers zoals uw dienaar onvoldaan,
gefrustreerd en geïrriteerd zal achterlaten?
Categorie:levensbeschouwing Tags:maatschappij
27-01-2012
Moeten de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen?
Vertrekkend
van het vaste principe van het eigenbelang dat al ons handelen motiveert, komen
we als vanzelf bij de vraag of er grenzen moeten gesteld worden aan die zo
typische menselijke neiging om rijkdom en macht te verwerven.
Het ligt
voor de hand dat er zeker maatschappelijke beperkingen zijn: de staat heeft
middelen nodig om de gemeenschappelijke projecten uit te voeren en te
financieren. Alle burgers zullen een deel van hun bezit of hun tijd moeten
afstaan aan de staat. Meteen rijst de vraag of iedereen in dezelfde mate moet
bijdragen en op dezelfde manier. Arbeiders zijn meer geschikt om hun arbeid ter
beschikking te stellen, intellectuelen zijn daartoe vaak minder geschikt; zij
kunnen dan hun kennis ten dienste stellen van de gemeenschap. In een moderne
maatschappij zal men echter wellicht de verplichtingen en lasten die de staat
oplegt, uitdrukken in belastingen, in financiële termen. En dan is de vraag nog
altijd: moet iedereen evenveel bijdragen?
Vanuit het
standpunt van de gebruiker zou men kunnen stellen dat degenen die het meest
voordeel halen uit een bepaalde gemeenschappelijke voorziening, daar ook het
meest moeten toe bijdragen. Dit zal dan aanleiding geven tot specifieke
belastingen, bijvoorbeeld voor het gebruik van de verkeerswegen: allerlei
belastingen op autos en op brandstof. Wie geen auto heeft, betaalt dan die
specifieke belastingen niet.
Maar de
specifieke belastingen zijn zelden toereikend: men zal steeds ook uit de
gemeenschappelijke belastingen, de inkomstenbelasting moeten putten. Iedereen
zal dus moeten bijdragen, ook voor diensten waarvan hij of zij zelf geen
gebruik maakt. Typisch voorbeeld: de kinderbijslag en geboortepremies; iedereen
betaalt, of men kinderen heeft of niet, en enkel wie kinderen heeft, geniet van
dit voordeel.
Moeten
sommigen meer bijdragen dan anderen? Moeten de sterkste schouders de zwaarste
lasten dragen? Er is iets voor te zeggen. Wie grote rijkdom verworven heeft, op
welke manier dan ook, kan gemakkelijk een deel daarvan afstaan zonder daarvan
enige hinder te ondervinden. Wie maar amper genoeg heeft om te overleven, zal
elke belasting als een zware last ervaren. Er is echter ook iets dat niet klopt
in die redenering. Dat iedereen solidair moet zijn, betekent niet noodzakelijk
dat de rijken meer moeten betalen dan de armen. Iedereen draagt evenveel bij tot
en iedereen kan daarvoor in principe evenveel gebruik maken van de
gemeenschappelijke diensten.
In de meeste
democratieën heeft men gaandeweg gekozen voor een progressieve belasting: hoe
groter je inkomen, hoe zwaarder je belast wordt. Het is een systeem van
herverdeling, een stilzwijgende overeenkomst waarover we niet meer nadenken.
De armsten
zullen dat misschien vanzelfsprekend vinden, maar de rijken zeker niet. Zij
ervaren het als een rem op hun zin voor initiatief en hun werklust. Als je meer
belastingen moet betalen naarmate je meer verdient, waarom zou je dan altijd
maar meer willen verdienen door harder en langer te werken? Hoge belastingen
voor veelverdieners werkt ontradend.
Je kan het
ook anders bekijken en dat is wat de meeste gegoede mensen doen: ze betalen
gelaten de belastingen, omdat er toch nog altijd voldoende overschiet en hun
inspanningen uiteindelijk toch veel beter beloond worden dan die van een
eenvoudige arbeider.
Op onze
vraag of het verwerven van rijkdom gerechtvaardigd is, kan men dus op twee
manieren antwoorden.
Vanuit een
ethisch standpunt is het niet onterecht dat wie veel meer heeft dan hij of zij
nodig heeft, een deel daarvan afstaat ten bate minder begaafden of aan mensen
die kampen met ziekte of tegenslag. In een gemeenschap gaat het maar goed als
wij elkaar helpen en bijstaan, als we op elkaar kunnen rekenen, vooral in
moeilijke tijden. Met de grotere bijdragen van de rijksten in het uitbouwen van
algemene voorzieningen, stijgt het levenspeil van de hele gemeenschap en daar
genieten ook de rijksten zelf van. Het is aangenamer om te leven in een
welvarende gemeenschap dan alleen rijk te zijn in een wereld van armoede en
menselijke ellende.
Naast die
morele overwegingen zijn er ook zakelijke en economische. De industrie en de handel,
waarop de rijkdom van de ondernemers is gestoeld, heeft er baat bij dat zoveel
mogelijk leden van de gemeenschap deelnemen aan het economisch bedrijf, dat ze
kopen en verbruiken. Wie in armoede leeft, heeft geen rol van betekenis in het
economisch leven tenzij als uitgebuite dommekracht. Industrie en handel hebben
welvarende klanten nodig, anders werkt het niet. Bovendien verhinderen de
belastingen blijkbaar niet dat er grote fortuinen zijn.
Als we nu
aanvaarden dat mensen zich verrijken, het liefst natuurlijk op een eerlijke en
humane manier, met respect voor iedereen; als we bovendien aanvaarden dat
hogere inkomens sterker belast worden, blijft nog de vraag over waar de grenzen
leggen. Aanvaarden wij dat men zich binnen een bestaand fiscaal systeem,
bijvoorbeeld de Belgische of de Nederlandse staat, tomeloos verrijkt?
Blijkbaar
wel. De belastingen zijn erg hoog voor de rijksten, maar ze zijn nooit honderd
procent, je moet nooit alles afgeven wat je verdient. Als dat verdienen zonder
veel inspanningen gaat, dan is zelfs een opbrengst van zelfs maar de helft van
wat je verdient nog steeds een zeer aanzienlijk bedrag. Een manager die vier
miljoen euro verdient per jaar zal het misschien vreselijk vinden dat hij
daarvan maar twee miljoen overhoudt, maar twee miljoen per jaar is een
afschuwelijk hoog bedrag, zelfs als je dat niet elk jaar van je carrière
krijgt.
Toch is er
iets dat wringt. Het heeft te maken met de ongelijkheid binnen een
maatschappij. Door de hele geschiedenis heen hebben wij gezien dat economische en
maatschappelijke diversiteit voor velen een aansporing is om zich op te werken,
maar dat extreme materiële ongelijkheid onder de mensen aanleiding geeft tot
sociale onrust. Het wordt algemeen als onrechtvaardig beschouwd dat sommigen
zich zo kunnen verrijken dat de afstand tussen hen en hun medeburgers al te
groot wordt. De adel in het feodale stelsel, de hogere burgerij in de steden,
de kerken en de kloosters, de industriebaronnen, de gerechtelijke macht en de
advocatuur, de hoogste magistraten en ambtenaren, de hoogste politieke mandaten
en vooral, in de moderne tijd, de aandeelhouders: de gewone mensen hebben
bezwaren tegen de concentratie van de rijkdom bij mensen die er naar hun
aanvoelen veel minder moeten voor doen dan zij zelf. De laagste lonen worden
uitbetaald voor arbeid die als het meest belastend en mensonwaardig wordt beschouwd,
terwijl de rijken slapend of al spelend nog rijker worden, zo voelt men het
aan. Dat is niet eerlijk. Het vermoeden rijst dat wij rijk is, niet volgens de
regels speelt. Eerlijk duurt het langst, vooral eerlijk rijk worden. Rijkdom is
diefstal. Rijk wordt men op de rug van de armen en de minder begaafden.
Of het
eerlijk is of niet, het lijkt niet wenselijk om de ongelijkheid al te hoog te
laten oplopen, al was het maar om sociale onrust te vermijden. Maar hoe moet
dat in zijn werk gaan? We moeten er zeker op letten dat we het persoonlijk
initiatief niet fnuiken, want daar ligt zeker een belangrijke motor voor alle
bedrijvigheid. Veel verdienen door hard te werken en vindingrijk te zijn, daar
heeft niemand een probleem mee. Waar we het moeilijk mee hebben, dat zijn de
excessen. Niemand is zo goed dat hij of zij daarvoor per jaar vier miljoen euro
verdient.
Wanneer een
voormalig eerste minister miljoenen verdient als lid van allerlei beheerraden,
dan ervaren wij dat zonder meer als een schandelijke zaak. Niemand heeft
miljoenen euro nodig, dat is geen luxe meer, dat is overvloed. Wie zoveel geld
heeft, beschouwen wij niet meer als een van de onzen, dat is een wereldvreemde,
een gehate en verachte dief en bedrieger, noch min noch meer. Wij hebben
respect voor mensen die het goed doen en het ver brengen, maar niet voor de
superrijken.
Dat is
meteen ook mijn besluit: de staat moet ervoor zorgen dat er geen sociale onrust
ontstaat; dergelijke onrust is onvermijdelijk wanneer sommigen teveel rijkdom
vergaren; derhalve moet de staat verhinderen dat iemand echt onbehoorlijk rijk
wordt.
Dat kan op
allerlei manieren, bijvoorbeeld door de hoogste belastingsschaal te verhogen
tot honderd procent; al wat men verdient, op welke wijze dan ook, boven een
bepaald bedrag, dat best hoog mag zijn, gaat dan naar de gemeenschap. Het kan
ook door een belasting op grote fortuinen, gebaseerd op een kadaster van het
bezit.
In de eerste
plaats echter moet de staat ermee ophouden om de eigen ambtenaren onredelijke salarissen
en vergoedingen uit te betalen. De beheerders van het Belgische spoorwegnet
zijn stuk voor stuk politiek benoemd, dat wil zeggen dat het partijleden zijn
die uitgekozen worden om die vetbetaalde postjes te bekleden. Ik ben er zeker
van dat een groot gedeelte van dat geld tersluiks terugstroomt naar de (zwarte)
partijkas. Dat is oneerlijk, dat is bedrog, dat mogen wij niet dulden.
Ik pleit dus
niet voor een grootschalige herverdeling van het persoonlijk bezit, maar voor
een systeem waarbij buitensporige inkomsten van welke aard worden afgetopt op
een niveau dat de meerderheid van de burgers billijk acht, maar dat gerust heel
wat hoger mag zijn dan het gemiddelde inkomen, dat ik nogal optimistisch ergens
rond de twintigduizend euro situeer.
Als ik daar
zelf met de natte vinger een rond cijfer moet op plakken, dan zou ik denken aan
een netto jaarinkomen van bijvoorbeeld honderdduizend euro, vijf keer het
gemiddelde, dat is toch niet mis? Dat is 275 euro per dag, elke dag van het
jaar, meer dan 8.000 euro per maand netto. Wie meer wil verdienen, die mag voor
mijn part gerust verhuizen naar landen waar dergelijke grenzen niet gelegd
worden, we zullen hen niet missen.
Ik heb dan
ook niet de minste sympathie voor Belgische sportvedetten die zich om fiscale
redenen pro forma in Monaco gaan vestigen. Men moest hen verbieden om nog in
ons land actief te zijn. In plaats van aanmoedigingen zou men hen langs de weg
moeten uitschelden voor wat ze zijn: volksvreemde bedriegers.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
26-01-2012
gedichtendag 2012: STROOM
Elke
d
r
u
p
p
e
l
water
die voldragen
striemend
of
gelaten
zomaar
hier
of
daar
de aarde
raakt
droomt
dat
op
een dag
onvermoed
hij
blij
in vervoering
en vol
overmoed
weer
naar
zee
stroomt.
Categorie:poëzie Tags:poëzie
24-01-2012
Mentaliteitswijziging
In deze
tijden van sociale onrust past het dat wij nadenken over de manier waarop wij
onze samenleving vorm geven.
Enerzijds
moeten we ons afvragen welke politieke filosofie de mensen het meest aanzet tot
arbeid. Dat is in mijn ogen wellicht veeleer de liberale denkwijze, omdat ze
gebruik maakt van de natuurlijke aandrift van de mens om in zijn eigen belang
te werken. Het is pas in tweede instantie, door na te denken en ervaring, dat
de mens gaat inzien dat zijn eigenbelang het best gediend is door samenwerking.
Het socialisme of communisme, dat uitgaat van de gedachte dat de mens zich in
de eerste plaats moet inzetten voor het gemeenschappelijke goed, gaat voorbij
aan deze primaire aandrift van elk levend wezen en is daarom gedoemd om uiteindelijk
te mislukken.
Er is echter
een tweede vraag, namelijk of de liberale ideologie ook daadwerkelijk leidt tot
een betere wereld. Wanneer iedereen zich ongeremd inzet voor zichzelf, viert
eigenbelang hoogtij en is de kans groot dat rijkdom zich dan concentreert bij
de meest begaafden en bij weinig scrupuleuze lieden. Eigenbelang is dan wel een
goede motivatie, maar het is geen principe waarop men een maatschappij kan
bouwen. Het is niet omdat sommigen het goed hebben, dat iedereen het goed
heeft.
Er moet dus
een instantie zijn die zich met de belangen van het bonumcommune, het
gemenebest, theCommonwealth bezighoudt. De staat zal middelen afnemen van zijn
burgers om gemeenschappelijke projecten te realiseren, bijvoorbeeld
rioleringen, wegen enzovoort. De vraag is of het niet beter is om ook dat over
te laten aan het privé-initiatief. Op die manier zou het eigenbelang kunnen
ingezet worden ten bate van de gemeenschap. In Amerika zijn de grote
transcontinentale spoorlijnen op die manier aangelegd, het is dus wel degelijk
mogelijk. Dergelijke projecten worden dan betaald door de gebruikers, zoals de
péage in Frankrijk. Over het algemeen neemt men echter aan dat het beter is om publieke
projecten door de staat te laten organiseren en via de algemene en bijzondere
belastingen te laten betalen.
Dat leidt
tot een steeds grotere staatsinmenging, wat niet noodzakelijk meer
efficiëntie meebrengt. Staatsambtenaren worden in de uitvoering van hun taken
niet gemotiveerd door hun eigenbelang, aangezien ze geen persoonlijk voordeel
hebben bij wat ze doen. Of ze gemotiveerd zijn door het algemeen belang valt
nog te bezien, want velen van hen voelen ongetwijfeld aan dat ze ook daar
slechts een heel geringe persoonlijke betrokkenheid: een staatsambt is voor de
meeste mensen slechts een job als een andere.
Er is ook
geen enkele reden om te denken dat het staatsapparaat beter geschikt zou zijn
om de eigen wetten en besluiten uit te voeren dan privé bedrijven. Expertise
verwerven op alle gebieden vereist een enorm aantal dure ambtenaren. Vandaag is
dat zeker het geval in onze moderne democratieën, zonder een opmerkelijk hoger
niveau van efficiëntie of een duidelijke daling van de kosten, in tegendeel.
Het parlement en de kabinetten zijn zo druk bezig met het haastig opstellen en
stemmen van allerlei wetten, dat er geen tijd is om degelijk werk te verrichten
en aan langetermijnplanning te doen. Zo creëert men een ondoorzichtige,
chaotische wettelijke, juridische en administratieve situatie waarin niemand
nog de weg vindt. Het gevolg is massale ontduiking, zodat de maatregelen altijd
te laat komen of ten onrechte gebruikt worden door mensen voor wie ze niet
bedoeld zijn. Dat noopt de overheid dan weer tot strengere controle en het
voortdurend aanpassen of zelfs intrekken van besluiten die nog maar net genomen
zijn. Typisch zijn de toelagen die moeten afgeschaft worden wegens het grote
succes; dat is een aanfluiting van goed beheer.
Iedereen
verlangt naar een meer doorzichtig en efficiënt beheer van de maatschappij,
maar het wordt alleen maar ingewikkelder. Politici beloven radicale
veranderingen op basis van populistische oplossingen, dat wil zeggen dat men
een bepaalde beperkte bevolkingsgroep aanwijst als de schuldige voor al wat
verkeerd gaat. Dat kunnen de vreemdelingen zijn, of de werkelozen, of het
grootkapitaal, of de werkgevers, of mensen die een uitkering krijgen, of de
gepensioneerden, of de inwoners van een andere deelstaat, maar natuurlijk nooit
de meerderheid van de eigen bevolking.
Toch is het
steeds die meerderheid van de werkende bevolking die noodzakelijkerwijze moet
opdraaien voor de belastingen die nodig zijn om het logge en steeds
uitbreidende staatsapparaat draaiend te houden. Zij verwerven naspeurbare inkomsten
door hun arbeid en het zijn de inhoudingen op die inkomsten die het grootste
deel van de belastingen opleveren, omdat daarop nauwelijks kan gefraudeerd
worden. Arbeiders en bedienden zijn de melkkoe van de staat.
De
populistische oplossingen zijn altijd leugenachtig omdat de waarheid veel
complexer is dan het verhaal dat ze ons willen doen geloven. Ik ben een grote
voorstander van de Vlaamse onafhankelijkheid binnen Europa of van een
verregaande federalisering van België met de facto onafhankelijke deelstaten. Ik
meen dat men de rol van de staat moet terugschroeven en het privé initiatief meer
moet laten spelen. Ik ben ervan overtuigd dat de staatsuitgaven moeten
gereduceerd worden en dat de belastingen omlaag moeten. Ik ben een tegenstander
van grootschalige bouwprojecten en ik meen dat we het aantal autos op onze
wegen drastisch moeten reduceren. Ik ben voor basisvoorzieningen in het
openbaar vervoer, uitgevoerd door privé ondernemingen. Maar ik geloof niet dat
dit stuk voor stuk de oplossingen zijn voor al onze problemen.
Het probleem
is eigenlijk niet hoe de staat of de maatschappij moet georganiseerd worden. De
vraag is hoe we de mensen zo ver kunnen krijgen dat ze zich spontaan en
welgemoed inzetten voor het eigen belang en dus ook dat van anderen. Het gaat
veel meer om een mentaliteitswijziging dan om structurele maatregelen.
Een
voorbeeld. We zien op tv alle dagen programmas over politiemensen in de
uitvoering van hun taken. Dat is vooral preventie en het betrappen van
misdadigers en hun arrestatie. Hoe meer wetten we maken, hoe meer er kunnen
overtreden worden. Hoe nauwkeuriger en gedetailleerder de wetten, hoe
moeilijker voor de gewone burger om ze te kennen en hoe minder de neiging om ze
na te leven. Hoe meer overtredingen, hoe meer politie. Hoe meer politie, hoe
meer pakkans. Waar gaat dat naartoe? In Amerika belandt een uitzonderlijk hoog
percentage van de (armste) bevolking in de gevangenis. De uitgaven voor
justitie en politie zijn enorm, en toch neemt de criminaliteit hand over hand
toe. De oorlog tegen de criminaliteit en de drugs breidt steeds uit, maar
zonder enig positief effect op de criminaliteit en het druggebruik.
Wetten zijn
noodzakelijk in een samenleving, maar als er geen bereidheid is om de wetten na
te leven zonder dat men ertoe gedwongen wordt door bestraffing van
overtredingen, dan loopt het fout. De wetten moeten een weerspiegeling zijn van
de volkswil. Als dat het geval is, dan zal de bevolking haar eigen wetten zonder
meer navolgen, op uitzonderingen na. Als de wetten niet gedragen worden door
een groot deel van de bevolking, dan zal zij zich daaraan proberen te
onttrekken.
Een voorbeeld:
wij rijden met autos die steeds sneller kunnen rijden en die desondanks veel
veiliger zijn dan ooit tevoren. De neiging is dus groot om snel te rijden op de
prachtige wegen die de staat daartoe heeft aangelegd. Het is duidelijk dat als
de maximumsnelheid altijd en overal zou beperkt worden, het aantal
verkeersslachtoffers veel lager zou zijn en de rijtijden toch korter. Maar een
dergelijke maatregel is niet haalbaar, omdat we nu eenmaal die snelle en
veilige autos hebben en die uitnodigende verkeerswegen. Meestal kan je veilig
en snel rijden, dus doen we dat. Onder die omstandigheden de snelheid beperken
tot bijvoorbeeld 75 km per uur is absoluut ondenkbaar: waarom zo traag rijden
als het harder kan?
Maar moet
het echt zo?
We zouden
kunnen proberen om een wet te laten stemmen die de 75 km/u oplegt. Dat is
immers in het eigen belang van de bevolking, hoe je het ook bekijkt. Maar zon
wet krijg je er nooit door. Je zou een wet kunnen maken waarbij de topsnelheid
van alle autos fysiek beperkt wordt tot die 75 km/u, dat is zeer eenvoudig technisch
uit te voeren en het maakt snelheidscontrole overbodig. Je zou zelfs de
topsnelheid automatisch kunnen laten aanpassen door zenders op het hele
grondgebied, ter vervanging van de massa verkeersborden die er nu zijn. Dat is
allemaal mogelijk, maar we doen het niet, omdat we het niet willen.
Het gaat dus
niet om de wenselijkheid of de technische mogelijkheidheden, dat is duidelijk,
maar om de wil om het te doen. Het komt er dus op aan om de mensen zover te
krijgen dat ze het willen. Dat heet een mentaliteitswisseling. Vroeger stookte
iedereen allerlei afval op in zijn tuin, nu doet zo goed als niemand dat nog.
Vroeger kiepten we allerlei toxisch materiaal zomaar in de goot, nu niet meer.
Het is dus best mogelijk om de bevolking op andere gedachten te brengen. Goed
dertig jaar geleden zou niemand aanvaard hebben dat we zouden verplicht zijn om
het afval te sorteren en te betalen per kilo opgehaald afval. Nu staan we er
niet meer bij stil.
Maar als het
om het verkeer gaat, dan is een grote meerderheid van de mensen wel erg
hardleers. Men staat nog liever elke dag uren in de file dan met trein, tram of
bus te reizen. Een gezin zonder auto(s) is een grote uitzondering. Er rijden bijna
vijf en een half miljoen autos rond in België, dat is toch onvoorstelbaar
veel? Denk eens aan wat dat kost, wat dat verbruikt en vervuilt Maar zonder
auto ben je een paria, een zonderling. Onze mobiliteit is heilig, we rijden
voortdurend overal heen zonder lang na te denken over de gevolgen en de maar al
te reële risicos, zonder ons af te vragen of het wel nodig of noodzakelijk is.
Bij het nemen van onze beslissingen speelt de vraag over de verplaatsing
nauwelijks een rol: we gaan naar zee, en dat we daarvoor drie uur in de file
moeten staan, dat is dan maar zo. Even naar de bakker, of een brief op de post
doen, de kinderen ophalen van school of ontspanning, vul zelf maar aan.
Het kan
anders en vroeg of laat zal het anders moeten, tot dat besef zijn de meeste
mensen al gekomen, de prijs van de brandstof staat spectaculair hoog en het
ziet er niet uit dat die zal dalen voor de laatste druppel olie op is. Maar tot
zolang rijden we als hing ons leven er van af, terwijl dat eigenlijk letterlijk
zo is.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
20-01-2012
Gadgets
Men zegt dat
jongens een technische knobbel hebben. Ik weet zeker dat meisjes die ook
hebben: tijdens mijn loopbaan en ook daarna heb ik zelfs meer technisch
begaafde vrouwen gekend dan mannen.
Indien ik
zelf niet over een dergelijke knobbel beschik, dan heb ik toch een sterke
belangstelling voor al wat techniek is en dat sinds mijn prille jeugd. Ik wou
altijd al weten hoe mechaniekjes werken, omdat het me zo verbaasde dat ze
werkten: een lamp, de radio, een ouderwetse fonograaf, een wekker, een regulateur,
een polshorloge, de telefoon, een radioantenne, een koptelefoon, een micro, een
bandopnemer, later tv, videorecorder Nog later kwam daar ook de computer en de
PC bij, de printers en de scanners en faxen, daarna de radiogestuurde klok en
dito polshorloge, de microgolfoven, de inductiekookplaat, afstandsbediening, de
GSM, cd- en dvd-speler, internet, e-mail, internetbankieren, eBay, Amazon, Skype,
de e-reader, digitaal en HD tv kijken, het houdt niet op.
Zolang alles
goed gaat, sta je er niet bij stil: je gebruikt al die dingen waarvoor ze
bedoeld zijn zonder veel aandacht te schenken aan het toestel zelf of de
diensten die erachter schuilgaan. Het is pas als zon ding het laat afweten,
dat je beseft hoe afhankelijk je ervan bent.
De laatste
maand is het wel erg geweest hier in huis. Het begon toen we onze modem wouden
vervangen door een draadloos exemplaar. Daar kwam ook een nieuwe HD digicorder
aan te pas en een nieuw abonnement bij Telenet. Ik zal je niet lastig vallen
met de details, maar het is een echte lijdensweg geweest, zowel technisch als
administratief. Als je niet oplet, rekenen die onverlaten je allerlei kosten
aan die ze kuis verzwegen hadden bij het maken van de afspraken, honderden euros!
En dan al die kabels niet te geloven! Het is een wirwar van allerlei draden,
die zomaar in de knoop geraken, gewoon door daar te liggen, lijkt het wel. En
het stof dat zich daar vergaart, ik schaam me diep, ik dacht dat het proper was
in ons huis, tot ik achter de tv-kast keek, sjonge sjonge sjonge!
Sinds enkele
jaren maak ik me rond Nieuwjaar behoorlijk boos over de aanrekening die ik
krijg van KBC, gewoon omdat ik een lopende rekening heb bij hen. Ik heb ook een
rekening bij Argenta en daar is alles werkelijk helemaal gratis. En dus beslis
ik elk jaar dat ik mijn KBC-rekening ga opzeggen. Tot nog toe was het er nooit
van gekomen. Ik zag ertegen op om al de administratieve stappen te zetten die
daarvoor nodig zijn. Maar toen onlangs bleek dat KBC aan zijn topmanagers royale
bonussen uitbetaalde terwijl juist die mensen verantwoordelijk zijn voor de debacle,
toen brak me de klomp: nu was het genoeg geweest!
Lieve lezer,
je weet niet waaraan je begint. Vooreerst moet je nagaan welke domiciliëringen
je bij die bank hebt, dus welke doorlopende machtigingen je hebt gegeven voor
het automatisch betalen van rekeningen, bijvoorbeeld voor water, gas,
elektriciteit, internet en kabel-tv, ziekteverzekering enzovoort. Voor elk van
die opdrachten moet je een wijzigingsformulier aanvragen, invullen en aan je
nieuwe bank bezorgen. Dan moet je uitkijken of ze inderdaad de rekeningen aan
je nieuwe bank aanbieden en of ze het niet dubbel doen door ook de oude
bankrekening te pluimen. Maar het is niet alleen de debetzijde die je moet
nakijken: je krijgt ook allerlei bedragen op je rekening, gelukkig maar: je
pensioen, de uitkeringen en terugbetalingen van de ziekteverzekering,
teruggaven van de belastingen en een aantal vaste of eenmalige toelagen van
instellingen of diensten aan wie je ooit je bankrekeningnummer hebt doorgegeven.
Ook die moet je allemaal een voor een aanschrijven, formulieren invullen
enzovoort.
Dagen ben ik
er mee bezig geweest en het einde is nog steeds niet in zicht. Ik heb een
beetje het gevoel dat ik terug in het arbeidscircuit zit: dit is het soort werk
dat ik mijn hele leven heb gedaan. Toen ik op pensioen ging, hoopte ik dat ik
ervan af was, of dat het tot een minimum zou beperkt blijven en dat was grosso
modo ook zo. Tot ik de onzalige beslissing nam om die verdomde bankrekening op
te zeggen!
Ik merk dat
zowel de technische als de administratieve beslommeringen vreselijk op mijn
zenuwen werken. Ik loop onrustig rond, zonder altijd goed te beseffen waarom. Als
ik een boek vast neem, moet ik moeite doen om bij de les te blijven, mijn
gedachten dwalen voortdurend af. De muziek staat zoals steeds de hele dag op,
maar ik luister maar met een half oor en erger me snel als ze weer aan het zaniken
gaan.
Ik heb
blijkbaar behoefte aan vastheid, aan zaken die goed geregeld zijn en aan
toestellen en diensten en mensen die zonder haperingen of morren doen wat ze
verondersteld worden te doen, waarvoor ze betaald worden. Als dat niet het
geval is, raak ik geïrriteerd en vind ik geen rust voor het weer in orde is.
Dat is menselijk, denk ik. Maar ik heb wel een onoverzienbare reeks toestellen en
diensten in huis en er is er altijd wel eentje dat het om onverklaarbare
redenen niet doet.
Ik heb een
buurman die zich ver houdt van al die toestanden. Geen pc, geen kabel, geen
gsm, geen telefoon, geen internet, geen bestendige opdrachten bij de bank. Hij
onderhoudt zijn tuin op voorbeeldige wijze met de meest eenvoudige werktuigen,
niets elektrisch, alles met de hand. Ik denk dat hij een veel rustiger leven
heeft dan ik.
Gisteren had
ik een afspraak bij ons bevriend beeldhouwersechtpaar. Ze hadden een nieuwe
hanglamp gekocht, maar kregen ze niet in gang. Ik had al eens een poging
gedaan, maar zonder succes. Dan maar op internet gezocht hoe een
wisselschakeling eruit kan zien, in het Vlaams een dubbele directie: een lamp
die je met twee verschillende schakelaars aan en uit kan zetten. Vervolgens op
internet de buienradar bekijken voor een pauze in de regen en dan met mijn nieuwe
fiets (een verjaardagsgeschenk van Lut en mezelf) daarheen. Gelukkig vond ik nu
wel de oplossing voor de lamp (de stroom bleek op de draad voor de aarding te
zitten ).
Zonder mijn
technische knobbel had ik hen niet kunnen helpen. Zonder internet had ik
ongetwijfeld een nat pak opgelopen en ook nooit geweten waarom er zoveel kabels
uit het plafond kwamen voor een eenvoudige lamp.
Zonder kabel
zou ik interessante programmas missen en vooral ook goede muziek in
uitstekende kwaliteit. Zonder internet geen blogs, geen internetbanking, geen
bestellingen van boeken, cds, dvds en (gratis) e-boeken bij Amazon en
anderen, geen e-mail, geen videogesprekken met verre vrienden, geen opzoekingen
in Wikipedia en in de verste uithoeken van het web
De enige
toestellen die ik echt kan missen zijn de telefoon en de gsm, het mobieltje. Ik
gebruik die uiterst zelden. Gelukkig hebben we nu een systeem van aanrekening
dat zo goed als kosteloos is: we betalen alleen voor de zeer zeldzame gsm-gesprekken
die we voeren, geen abonnementskosten; de vaste telefoon is gratis, of althans
inbegrepen in het internetabonnement.
Het is een
afweging die je moet maken. Het is inderdaad mogelijk om ook vandaag nog te leven
zonder al die gadgets (het woord alleen al!). Maar de moderne media maken het
leven ook een stuk gemakkelijker en boeiender. De psychologische druk die ze
zonder enige twijfel met zich meebrengen, moet je erbij nemen. Ik heb ervoor gekozen
om dat te doen. Ik hoop echter van ganser harte dat de technische complicaties en
de administratieve rompslomp nu voor een tijdje achter de rug zijn en dat ik me
weer kan concentreren op wat echt belangrijk is: menselijk contact in al zijn
vormen, lezen en nadenken, actief muziek beluisteren en genieten van al het
boeiende dat de media ons bieden, en ook van de natuur, vanzelfsprekend.
Categorie:samenleving Tags:maatschappij
18-01-2012
homo sapiens en zijn caravan
Ik
vermeldde al eens de neiging die wij allemaal af en toe hebben om een vreemd of
moeilijk woord te verklaren aan de hand van een dat meer voor de hand ligt. Klik
hier voor de uitleg.
Een
voorbeeld. Sinds mensenheugenis gebruikt men in Midden- en Zuid-Amerika in primitieve
omstandigheden een hangmat als bed. Dat was ook een goede oplossing voor de
slaapplaatsen op de rollende en stampende zeilschepen van de grote
ontdekkingsreizen. Men heeft toen het woord overgenomen dat de Taíno, een volk
op en rond de Grote Antillen daarvoor gebruikte: hamaca. Columbus bracht het woord en het voorwerp mee naar Europa.
In het Frans is het hamac, in het
Engels hammock, in het Duits Hängematte en in het Nederlands
inderdaad hangmat, wat anders? Het is een prachtig voorbeeld van een
volksetymologie: het woord hamaca kende
men niet en dus zocht men een benaming die erop trok maar die precies uitdrukt
wat het ding is: een hangmat.
Maar we
kunnen ook de bal mis slaan. Neem nu de witte neushoorn. Dat is helemaal geen
witte neushoorn, hij is ongeveer zo grijsbruin als alle andere neushoorns. Waar
komt de benaming dan vandaan? Je hebt twee duidelijk onderscheiden soorten van
neushoorn, de ene puntlippig, de andere breedlippig (zoals de bekende
breedsmoelkikker uit het grapje). In het Afrikaans zoals in het Nederlands is
breed wijd. De Engelsen vertaalden dat ten onrechte als white in plaats van wide.
Vervolgens werd de puntlippige neushoorn de zwarte neushoorn, hoewel hij maar een
klein beetje donkerder is dan de witte.
Goropismen
dus, valse etymologieën. Dat leek me ook de uitleg te zijn die een vriend me
onlangs gaf voor het zeer Nederlandse (in tegenstelling met Vlaams) woord caravan:
dat komt van car avant, had hij ergens gehoord, dus de wagen vooraan. Nou
Het is wat
ingewikkelder dan dat. Het begint waarschijnlijk in het Sanskriet, waar een
kameel zoiets als karabha is. In het
Perzisch heb je daarvan afgeleid kaarwaan,
een groep kamelen en hun begeleiders op reis in de woestijn. Dat woord brachten
de kruisvaarders mee uit het Midden-Oosten en het werd karavaan in het
Nederlands en iets soortgelijks in de andere moderne Europese talen. In Engeland
heb je natuurlijk geen woestijnen en dus nam men caravan over voor een overdekte wagen waarmee waren vervoerd
werden. Later werd caravan afgekort
tot van en dat is ook vandaag nog het
woord voor een vrachtwagen. Caravan werd ook het woord voor de woonwagens van die
andere rondreizende bevolkingsgroep, de zigeuners. En toen het moderne toerisme
begon gebruik te maken van dergelijke woonwagens, hebben wij ook die aanhangwagens
caravans genoemd. Niks car avant, dus.
Om een of
andere reden ben ik me onlangs ook gaan afvragen waar de uitdrukking homo
sapiens vandaan komt, meer bepaald het Latijnse werkwoord sapere waarvan sapiens
het tegenwoordig deelwoord is. Wij nemen aan dat het betekent: weten, kennen. Sapientia is dan wijsheid, zoals in de
litanie van Onze-Lieve-Vrouw: Sedes
Sapientiae, zetel van wijsheid, de naam die de Leuvense universiteit ooit
sierde en ook die van het beeld van Maria dat in de Sint-Pieterskerk staat en
dat getooid werd met rijke versierselen wanneer de professoren er bij het begin
van het academiejaar en op 2 februari naar de eredienst kwamen. Het beeld werd
sterk gerestaureerd na de bombardementen in de wereldoorlogen. Je kan mooie kopieën
in klein formaat kopen in de souvenirshop van de universiteit.
Bekend is
ook de aansporing Sapere aude! Het
was Kant die ze gebruikte in zijn essay over de Aufklärung, ik zette
het hier om in een moderne vorm. Durf (zelf) te denken!
Het
Latijnse woordenboek geeft de betekenis van denken slechts in afgeleide
betekenis aan ons werkwoord. De eerste is: smaken, proeven. Het substantief is sapor, de smaakzin. De mens gebruikt
zijn smaakzin om een onderscheid te maken tussen wat eetbaar is en wat niet.
Ons lichaam heeft miljoenen jaren ervaring met voedsel genetisch opgeslagen. Je
hoeft een kind niet te leren dat wat bitter is meestal niet eetbaar is, de
lichamelijke reactie is spontaan, automatisch. Wie dus goed kan proeven en zo
ontdekken wat eetbaar is en wat niet, die heeft een voordeel tegenover anderen
die dat minder goed kunnen. Door giftige stoffen te vermijden en door ons voedsel
vooraf te proeven, te testen, hebben we meer kansen om te overleven. Wie zijn
smaakzin zo gebruikt, gebruikt zijn verstand, zijn kennis en zijn ervaring. Zo is
smaken, proeven een belangrijk element in het overleven. Sapere is niet alleen letterlijk proeven, smaken, maar een
belangrijk element in de kennis, in het wijs zijn in het algemeen. Het inzetten
van het verstand voor het verwerken van de signalen van de zintuigen is
kenmerkend voor de menselijke soort en is de basis voor haar succes. Wijs is
wie het onderscheid kan maken tussen wat goed is voor ons en wat niet. Homo
sapiens is de biologische soort die daarin het verst gevorderd is.
Ik vind
het prachtig dat de benaming voor onze soort niet verwijst naar abstracte
kennis of naar een middeleeuws afgodsbeeld, maar naar de zeer concrete smaakzin
als een element in de strijd voor het overleven.
Categorie:etymologie Tags:etymologie
16-01-2012
In de wolken
Clouds
Strauss Van
Nevel Kuijken Callas
Schubert
Verdi Haydn Sjostakovitsj
Wagner Bach
Puccini Figueras
Scarlatti Bruckner
Haendel Rostropovitsj
McBain
Nabokov Dawkins Trevor
Mehta Updike
Tolkien Dennett
Le Carré De Vries Spinoza Pinker
Burgess James Damasio Pritchett
Linguist Polyglot
Humanist
Etymoloog
Atheïst Evolutionist
Flamingant altegader
Blogger
Internaut Klokkenman
Keukenprins
E-reader Beeldjesfan
Zesenzestig
Mijn Vader
Dirk Dhuyvetters,
16 januari 2012
Categorie:poëzie Tags:poëzie
12-01-2012
De zin van ons bestaan
Heeft het
leven zin?
De
menselijke zingeving kan zich niet beperken tot het afzonderlijke domein van de
godsdienst, zoals men wel eens stelt. Men zegt wel eens dat de positieve
wetenschappen ons alles of toch veel kunnen leren over de wereld, maar dat ze
ons niets kunnen vertellen over de zin van ons bestaan. Dat is een domein dat
voorbehouden is aan de godsdienst. Ik ben het daarmee helemaal niet eens.
De zin van
ons bestaan kan om mee te beginnen niet in tegenspraak zijn met de resultaten
van de wetenschap. Een pia fraus, een
vrome leugen kan nooit tot een volwaardig en zinvol menselijk leven leiden,
zoals drugs mensen nooit echt gelukkig kunnen maken. Een godsdienst die zijn
gelovigen dingen voorhoudt die materieel onmogelijk zijn, liegt hen wat voor en
dat kan nooit heilzaam zijn, dat leidt onvermijdelijk tot schizofrenie of
geloofsafval. Welnu, de basisgegevens van het christendom zijn op geen enkele
manier te verzoenen met de wetenschap: God, Vader, Zoon en Geest; de verrijzenis
van Jezus; het hiernamaals, hemel en hel; de Voorzienigheid en de daadwerkelijke
ingreep van God in de wereld.
Het valt
niet te ontkennen dat godsdienst en wetenschap niet in tegenspraak kunnen zijn.
Godsdienst kan in zijn eigen discours geen stellingen innemen die onverenigbaar
zijn met de positieve wetenschappen, noch realiteiten claimen die de wetenschap
te buiten of te boven gaan. Je kan niet in de week doen alsof er helemaal geen
god is, en op zondag naar de mis gaan. Als er een God is, dan is dat een
realiteit die je hele leven doordringt. Als er in je dagelijkse leven geen god
is, dan is die er ook niet op zondag.
Er is helemaal
geen scherpe scheiding tussen positieve wetenschappen en de rest van het
menselijk denken. In de wiskunde is het logisch denken rechtlijnig omdat de
fysische realiteit dat ook is. In het domein van het levende is dat veel minder
duidelijk en wanneer we het over de mensheid hebben of over de individuele
mens, dan is dat nog ingewikkelder.
Het is
echter niet omdat het leven ingewikkeld is, dat het zou ontsnappen aan de
wetenschap. Het leven is gebed in de fysische realiteit, kan daaraan niet
ontsnappen. Het is alleen zo dat de toepassing van de wetmatigheden van de
natuur bij levende wezens zo complex zijn, dat ze in de praktijk niet in zuiver
wiskundige termen te vatten zijn. Men kan geen voorspellingen maken over
levende wezens zoals we dat kunnen doen voor dode materie. De reden daarvoor is
niet dat levende wezens een andere logica zouden volgen, maar dat de streng
wetenschappelijke uitleg (voorlopig, misschien) niet helemaal haalbaar is.
Daarom hebben wij andere benaderingen van de mensheid en haar wereld, die op
een meer speculatieve manier te werk gaan. Daarbij blijft het evenwel steeds zo
dat die andere wetenschappen niet in tegenspraak mogen zijn met de harde
wetenschappen of veronderstellingen maken die in essentie niet in
overeenstemming zijn met die wetenschappen.
In die zin
zijn bijvoorbeeld ook de benaderingen van Freud op zich verdacht. Zonder enige grond
in de realiteit poneert hij het bestaan van structuren en psychische entiteiten
zoals het onderbewuste, de libido enzovoort. Het zijn louter denkbeelden,
constructies van zijn en onze geest, waarvoor geen experimentele bewijzen
voorhanden zijn. Dat leidt tot een onterechte scheiding van twee werelden, een
van de geest en een van de materie, terwijl die twee bij levende wezens nooit
kunnen of mogen gescheiden worden.
Wij mogen
nooit ofte nimmer uit het oog verliezen dat wij materie zijn, gegroeid uit het
nietigste beginsel en dat onze spectaculaire evolutie tot wat de mens nu is,
geen reden is om dat wezen te verheffen boven de materie in een wereld van het
louter psychische. Ook het psychische is volledig onderworpen aan de wetten van
het fysische; het is alleen de inhoud
van het denken en voelen, de betekenis
die eraan ontsnapt, omdat die betekenis als gedachte, zowel voor wie ze denkt als
wie ze ontvangt en op zijn of haar beurt opnieuw denkt, op zich geen fysische
eigenschappen heeft, of toch geen die we nu nuttig kunnen omschrijven. Maar een
gedachte is onmogelijk zonder een fysische onderbouw.
De relatie
tussen die fysische structuur, voornamelijk geconcentreerd in de zintuigen en de
hersenen enerzijds en de zuivere gedachte als betekenisinhoud is een crux, het
is een probleem voor ons denken. Men zegt wel eens dat wij met ons verstand alles
kunnen begrijpen, behalve ons verstand. Denken over denken lijkt een vicieuze
cirkel. Wij weten nog niet precies hoe dat in zijn werk gaat, denken. Het is
duidelijk dat de twee onafscheidelijk zijn, denken is niet mogelijk zonder
hersenen en wellicht moordend zonder zintuigen; hersenen die niet denken zijn
geen hersenen in de ware zin van het woord, ze zijn dood. Een mens zonder enigszins
bruikbare hersenen is niet levensvatbaar, men noemt dat niet zonder reden een
plant.
De wereld
van het geestelijke, van het denken bestaat dus inderdaad, maar enkel als een
aspect, een activiteit, een product van het fysische. Het is van alle levende
wezens in de hoogste mate aanwezig in de mens, die niet toevallig ook over de
beste en relatief grootste hersenen beschikt. Dat neemt niet weg dat wij mensen
niets anders zijn dan een diersoort zoals al de andere, ontstaan op dezelfde
manier en met geen hogere roeping dan dat: de korte tijd dat wij hier op aarde
zijn zo goed mogelijk doorbrengen en bijdragen tot het voortbestaan en het welzijn
van onze soort. Wij verschillen daarin niet van de andere levende wezens, de dieren,
de virussen, de bacteriën Onze hoger ontwikkelde hersenen zijn slechts een
hulpmiddel om dat doel te bereiken. Het geestelijke is dus geen doel op zich,
maar een middel om goed te leven, zoals de neus van de vos, het geheugen van de
olifant, de handigheid van de kat, de vleugels van de mus, de snavel van de
vink.
Dat is de
enige zin van het leven: leven. En als we dan toch leven, er dan ook het beste
van maken voor onszelf. Uit de praktijk en uit de geschiedenis blijkt dat we
niet beter voor onszelf kunnen zorgen dan door samen te werken met de anderen. En
door ons verstand te gebruiken. Dat geeft ons de beste kansen. Zo simpel is het
altijd geweest, zo simpel blijft het. De rest is bijzaak