Foto
Categorieën
  • etymologie (77)
  • ex libris (74)
  • God of geen god? (172)
  • historisch (27)
  • kunst (6)
  • levensbeschouwing (243)
  • literatuur (41)
  • muziek (75)
  • natuur (7)
  • poëzie (93)
  • samenleving (231)
  • spreekwoorden (12)
  • tijd (12)
  • wetenschap (55)
  • stuur me een e-mail

    Druk op de knop om mij te e-mailen. Als het niet lukt, gebruik dan mijn adres in de hoofding van mijn blog.

    Zoeken in blog

    Blog als favoriet !
    interessante sites
  • Spinoza in Vlaanderen
  • de blog van Lut
  • Uitgeverij Coriarius
    Archief per maand
  • 11-2024
  • 10-2024
  • 09-2024
  • 08-2024
  • 07-2024
  • 06-2024
  • 05-2024
  • 04-2024
  • 03-2024
  • 02-2024
  • 01-2024
  • 12-2023
  • 11-2023
  • 10-2023
  • 09-2023
  • 08-2023
  • 07-2023
  • 06-2023
  • 05-2023
  • 04-2023
  • 03-2023
  • 02-2023
  • 01-2023
  • 12-2022
  • 11-2022
  • 10-2022
  • 09-2022
  • 08-2022
  • 07-2022
  • 06-2022
  • 05-2022
  • 04-2022
  • 03-2022
  • 01-2022
  • 12-2021
  • 11-2021
  • 06-2021
  • 05-2021
  • 04-2021
  • 03-2021
  • 12-2020
  • 10-2020
  • 08-2020
  • 07-2020
  • 05-2020
  • 04-2020
  • 03-2020
  • 02-2020
  • 01-2020
  • 10-2019
  • 07-2019
  • 06-2019
  • 05-2019
  • 03-2019
  • 10-2018
  • 09-2018
  • 08-2018
  • 04-2018
  • 01-2018
  • 11-2017
  • 10-2017
  • 09-2017
  • 07-2017
  • 06-2017
  • 04-2017
  • 03-2017
  • 02-2017
  • 01-2017
  • 12-2016
  • 11-2016
  • 10-2016
  • 06-2016
  • 05-2016
  • 03-2016
  • 02-2016
  • 01-2016
  • 12-2015
  • 11-2015
  • 10-2015
  • 09-2015
  • 08-2015
  • 07-2015
  • 06-2015
  • 05-2015
  • 04-2015
  • 03-2015
  • 02-2015
  • 01-2015
  • 12-2014
  • 11-2014
  • 10-2014
  • 09-2014
  • 08-2014
  • 07-2014
  • 06-2014
  • 05-2014
  • 04-2014
  • 03-2014
  • 02-2014
  • 01-2014
  • 12-2013
  • 11-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 08-2013
  • 07-2013
  • 06-2013
  • 05-2013
  • 04-2013
  • 03-2013
  • 02-2013
  • 01-2013
  • 12-2012
  • 11-2012
  • 10-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 07-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 03-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 12-2011
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 07-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 05-2008
  • 04-2008
  • 03-2008
  • 02-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2007
  • 08-2007
  • 07-2007
  • 06-2007
  • 05-2007
  • 04-2007
  • 03-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 06-2006
  • 05-2006
  • 04-2006
  • 03-2006
  • 02-2006
  • 01-2006
    Kroniek
    mijn blik op de wereld vanaf 60
    Welkom op mijn blog, mijn eigen website en dank voor je bezoek. Ik hoop dat je iets vindt naar je zin.
    Vrij vaak zijn er nieuwe berichten, dus kom nog eens terug?
    Misschien kan je mijn blog-adres doorgeven aan geïnteresseerde vrienden en kennissen, waarvoor dank.
    Hieronder vind je de tien meest recente bijdragen. De jongste 200 kan je aanklikken in de lijst aan de rechterkant; in het overzicht per maand, hier links, vind je ze allemaal, al meer dan 1400! De lijst van de categorieën bevat enkel de meest recente teksten; klik twee maal op het pijltje naar links onderaan voor nog meer teksten in dezelfde categorie.
    Als je een tekst wil gebruiken, hou dan rekening met de bepalingen van de auteurswet van 1994 en vraag me om toelating.
    Bedenkingen? Stuur me een mailtje: karel.d.huyvetters@telenet.be
    23-12-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De seculiere samenleving - Patrick Loobuyck

     

    Patrick Loobuyck, De seculiere samenleving. Over religie, atheïsme en democratie, Antwerpen-Utrecht: Houtekiet, 2013, 253 blz., € 17,95 (paperback).

    De auteur (°1974) studeerde godsdienstwetenschappen in Leuven en moraalwetenschappen in Gent. Hij is doctor in de moraalwetenschappen en doceert levensbeschouwing en politieke filosofie aan de universiteiten van Antwerpen en Gent.

    Aan het einde van de inleiding dankt de auteur de mensen met wie hij over de onderwerpen van dit boek van gedachten heeft gewisseld: ‘collega’s, studenten, lezers die reageerden op opiniestukken en artikelen, de kritische luisteraar die aanwezig was op mijn academische, maar vooral ook niet-academische spreekbeurten, de dis- en tafelgenoot (…).’ Dit geeft wellicht goed de ontstaansgeschiedenis van dit boek weer, en dat merkt men ook bij lezing. Er zijn gedeelten waar duidelijk de docent aan het woord is, andere zijn veeleer gevorderde journalistiek in directe dialoog met de actualiteit, nog andere formuleren op vulgariserende wijze inzichten voor een geïnteresseerd luisterend publiek.

    Patrick Loobuyck is natuurlijk niet de eerste om bestaand materiaal samen te brengen in een publicatie en op zich is daar ook niets mee aan de hand. Een zekere variatie in de aanpak en de benadering kan bijdragen tot de verstaanbaarheid van de boodschap en dat is hier zeker ook het geval. Af en toe is er misschien iets te weinig aandacht besteed aan het herwerken van het materiaal in boekvorm. Sommige onderdelen zijn ook stilistisch zeer herkenbaar als opiniestuk of collegenotities en daardoor mist men soms een eenheid van methode en betoogtrant. Ook de taal, die overal vlot en aangenaam leesbaar is, vertoont her en der sporen van enige nonchalance, die men gemakkelijker vergeeft in de spreektaal dan bij het geschreven woord. Het meest valt daarbij de haar-ziekte op: het verwijzen naar abstracta en mannelijke de-woorden met een vrouwelijk voornaamwoord.

    Naar mijn aanvoelen zijn de sterkste hoofdstukken die waarin de auteur ons een pregnant beeld schept van de huidige samenleving zoals die zich voordoet in onze contreien, en anderzijds die waarin hij ons de historische en filosofische achtergrond schetst van de recente ontwikkelingen.

    Zijn analyse van de Westerse secularisering is vlijmscherp, goed onderbouwd met feitenmateriaal en sociologische theorieën, evenwichtig en toch herhaaldelijk onthutsend door het ontnuchterend beeld dat we krijgen van onze maatschappij bij het begin van de eenentwintigste eeuw. De auteur is inderdaad te jong om de toestand die hij beschrijft in de tweede helft van de vorige eeuw meegemaakt te hebben, maar hij beschrijft die op indringende en overtuigende wijze. Af en toe gaat hij iets teveel op in de historische en sociologische gegevens en geeft ze zo misschien meer gewicht dan iemand zou doen die het allemaal meegemaakt heeft, zoals ikzelf (°1946). Ja, de kerken zaten stampvol in mijn jeugd, elke zondag en feestdag en bij elke gelegenheid, ja, gans Vlaanderen leek wel één groot klooster. Maar betekende dat ook dat men gelovig was? Geenszins! Achteraan in de kerk stonden de mannen bijeengepropt; ze kwamen binnen net voor de consecratie en verlieten de kerk haastig na de ‘zegen’, het ite missa est. Ondertussen stonden ze luidruchtig te praten, en niet over het geloof, maar over de duiven. De ‘pijke’, de kerkelijk ordehandhaver moest herhaaldelijk tussenbeide komen en dreigend met zijn hellebaard op de kerkvloer stampen en vervaarlijk kijken. Dan zwegen ze weer enkele ogenblikken. Vooraan zaten, m’as tu vu, de belangrijkste families op hun eigen opgesmukte kerkstoelen, daarachter de zeldzame lokale kwezels. Maar de grote massa zat er apathisch bij, af en toe een ‘amen’ mompelend, maar hoofdzakelijk wachtend tot het gedaan was en men zijn zondagsplicht vervuld had. Iedereen (of toch bijna) was gedoopt, deed zijn eerste en plechtige communie, werd gevormd, trouwde ook voor de kerk en werd daar begraven. De cijfers zijn duidelijk, maar zijn ze overtuigend? Niet in mijn ervaring. Iedereen kreeg op school en in de kerk en in de christelijke organisaties godsdienstonderricht, maar wie wist iets over zelfs maar de kern van het geloof? Men kan wel de aanwezigheid meten met cijfers, maar niet het geloof.

    Het is dus nodig om randbemerkingen te maken bij de opmerkelijke secularisering die zich zo stormachtig heeft afgespeeld vanaf de jaren 1960. Naar mijn aanvoelen zou deze onmogelijk geweest zijn, indien het geloof enige diepgang had gehad. De grote massa van de katholieken wist van het geloof zo goed als niets, deelde de opvattingen van de kerk niet en volgde de geboden niet op. Het was een uiterst formele kwestie van voldoen aan liturgische verplichtingen die erin gehamerd werden van bij de geboorte. Het was een sociaal, niet een religieus verschijnsel. Het was dus voldoende dat men ging inzien dat de kerk niet bij machte was om plichten op te leggen, dat er geen sanctionering mogelijk was, opdat men die plichten aan zijn laarzen ging lappen. De kerken zijn niet leeggelopen omdat het geloof achteruit is gegaan, maar omdat het kerkelijk instituut zijn gezag is verloren, net zoals alle andere instellingen, in die woelige naoorlogse jaren. Wellicht is het vooral die overweldigende oorlogservaring die de mensen aan het twijfelen heeft gebracht, terwijl de jonge mensen zich afzetten tegen een allerminst fraai verleden van hun ouders en opvoeders.

    Wat echter ook de oorzaken mogen geweest zijn, de secularisering is een feit, de achteruitgang van de kerk in Vlaanderen (en in naburige landen) is spectaculair en dat heeft de auteur overtuigend aangetoond. Ook de gevolgen daarvan geeft hij op een boeiende wijze weer. In Vlaanderen betekende het afkalven van het belang van de kerkelijke structuren een bedreiging van de katholieke zuil. Toch hebben de niet-religieuze organisaties van de katholieke zuil vrij goed tot uitstekend stand gehouden, vooral in de gezondheidszorg, het onderwijs, de vakbondswerking en de ziekteverzekering. Die hebben in feite nog nauwelijks iets te maken met het religieuze, aangezien de ‘klanten’ in de praktijk niet meer kerkelijk of godsdienstig zijn.

    De auteur besteedt veel aandacht aan die andere evolutie in onze streken: de immigratie, en dan vooral die van moslims. Er is het feit van een ‘vreemde’ godsdienst, maar ook de aanwezigheid van ‘godsdienstige’ mensen in een sterk geseculariseerde gemeenschap. De auteur benadert deze kwestie op een evenwichtige wijze, met respect voor de traditionele culturele en ‘religieuze’ gebruiken van de moslims, maar zonder de problemen die deze confrontatie met zich meebrengt uit de weg te gaan.

    Ik ga niet in op de twee vrij uitgebreide secties waarin de auteur op zoek gaat naar de historische en filosofische achtergronden van het secularisme. Het zijn goed geschreven, levendige en leerzame bijdragen die de noodzakelijke onderbouw vormen voor de argumenten die de auteur gebruikt bij zijn eigen duidingen. Maar ook hier zal de lezer een onderscheid moeten maken tussen de ideeën en de geschriften van de denkers uit het verleden enerzijds en de invloed daarvan op de maatschappij waarin zij leefden en onze huidige maatschappij anderzijds. In alle geval toont Patrick Loobuyck aan dat hij vertrouwd is met de literatuur ter zake en kunnen we zijn keuzes alleen maar toejuichen: hij heeft geen enkele belangrijke figuur over het hoofd gezien, al kon hij vanzelfsprekend in het kort bestek van deze overzichten geen recht doen aan de complexiteit van elk van hen.

    In het tweede deel van het boek ontwikkelt de auteur zijn opvattingen over het politiek liberalisme: de opvatting dat de politiek de burgers als vrije en gelijke individuen moet behandelen. Daaruit leidt hij onmiddellijk af dat de overheid ‘neutraal’ moet zijn; zij moet boven de ideologieën staan, mag zich niet voor of tegen een van hen uitspreken, en moet de godsdienstvrijheid van iedereen garanderen, in het kader van een scheiding van kerk en staat. Dat is de basisopvatting van de auteur, die hij herhaaldelijk naar voren brengt en met allerlei redenen omkleedt. Het is evident dat hij daarmee inderdaad de kern raakt van onze moderne samenleving. Toch meen ik dat we hierbij enkele kanttekeningen kunnen maken.

    Het gaat hier om fundamentele ‘rechten’ van het individu, die in de grondwet worden vastgelegd en bevestigd in supranationale verdragen en bewaakt door nationale en supranationale gerechtshoven. De vraag is echter: welke zijn die fundamentele rechten, hoe kiest men ze en waarop zijn ze gesteund? De auteur verwijst naar een zekere evolutie die heeft plaatsgevonden, zelfs sinds de oudheid, en die met de renaissance, de reformatie en de Verlichting tot concrete inzichten en afdwingbare ‘rechten’ is gekomen, en die we terugvinden in verscheidene verklaringen betreffende de mensenrechten en inderdaad in de grondwet van moderne staten. Naar mijn aanvoelen gaat hij echter onvoldoende in op de filosofische achtergronden van deze concrete ‘nieuwe’ inzichten. Vrijheid en gelijkheid komen over als ‘evident’, terwijl ze dat allerminst waren en nog steeds niet zijn, zelfs niet als principes. Ik mis een sterke filosofische argumentatie die grondslagen kan aanwijzen voor deze inderdaad historisch geëvolueerde ‘democratische’ principes. Waarom is vrijheid en gelijkheid zo belangrijk? De auteur weet dat ongetwijfeld, maar heeft dat niet tot een van de hoofdpunten van dit boek gemaakt. Dat is zijn keuze, natuurlijk, maar naar mijn aanvoelen had dit zijn betoog meer kracht bijgezet.

    Als mij een woordspeling vergund is, dan zou ik zeggen dat het de auteur aan LEF ontbreekt. Ik verklaar mij nader. Hij pleit overtuigend voor de invoering van een ‘neutraal’ vak Levensbeschouwing, Ethiek en Filosofie, ter vervanging van de levensbeschouwelijke vakken en het godsdienstonderricht in het onderwijs. Hij is voorzitter van de gelijknamige vzw. In dit boek echter krijgt de laatste letter van LEF in mijn aanvoelen te weinig aandacht, en wel op twee manieren. Zoals ik al zei mis ik een sterke filosofische onderbouw voor de basisprincipes van de democratie en de seculiere, neutrale rechtsstaat. Dat is een F. Ten tweede mis ik het derde element uit de befaamde leuze van de Franse Revolutie: Liberté, Egalité, maar noodzakelijkerwijze ook Fraternité. Patrick Loobuyck is vanzelfsprekend overtuigd Darwinist en spreekt ook met bewondering over Richard Dawkins, maar hij doet er te weinig mee. Bij deze beide auteurs en bij andere, onder meer Spinoza, had hij een essentieel derde element kunnen vinden voor zijn grondrechten: de mens is ten gronde een wezen dat in gemeenschap leeft. Niet dat de auteur dit ontkent of minimaliseert, maar het komt te weinig ter sprake als een van de drie peilers van onze ‘samen’leving.

    In plaats daarvan heeft hij het herhaaldelijk over tolerantie. Hij maakt daarbij het nuttige onderscheid tussen het gedogen van wat men essentieel als verkeerd beschouwt en het liefst zou zien verdwijnen, en een fundamenteel tolerante instelling, die de andere in zijn denken en doen zichzelf laat zijn, zodat alle burgers in diversiteit kunnen samenleven in een neutrale staat. Hierin, en in enkele concrete stellingnamen, komt wat ik de utopische kant van de auteur noem naar voren. Zijn pleidooi, dat we zelfs een eis kunnen noemen, voor een absoluut neutrale staat en een absolute tolerantie uit overtuiging bij alle burgers, is inderdaad een utopisch verlangen. Op geen enkel ogenblik heb ik de indruk gekregen dat dit een haalbare kaart zou zijn, integendeel. Uit de vele voorbeelden die de auteur aanhaalt, blijkt dat de politiek niet allen gesteund is op ideologische verschillen, waaronder we ook maar de godsdienst zullen rekenen, maar dat die verschillen onvermijdelijk ook een weerslag vinden in de grondwet, de strafwet en de overheidsmaatregelen. Politici zijn maar met de wet bezig om hun ideologische voor- en afkeur vast te leggen. Hopen dat zij een neutrale overheid zelfs maar betrachten zoals Patrick Loobuyck die schetst, is niet alleen niet realistisch, het is een utopie, en zelfs vermetel denken.

    Het tweede kernwoord uit de ondertitel is ‘atheïsme’. De auteur licht dit begrip herhaaldelijk en met een duidelijke sympathie toe. Wat hij erover zegt is duidelijk en overtuigend. Toch meen ik dat hij het atheïsme onderschat. Hij ziet het als een filosofische ingesteldheid, waarbij het bestaan van een opperwezen, in welke zin dan ook, wordt ontkend. Hij meent echter dat daaruit geen grote consequenties te trekken vallen. Ik kan het daarmee niet eens zijn. Patrick Loobuyck heeft inderdaad te weinig lef. Hij pleit voor een neutrale overheid, waarbinnen alle mogelijke ideologieën kunnen en mogen floreren, aangezien men het nooit ideologisch eens zal zijn. Voor de overheid zijn alle ideologieën even waardevol, zolang ze de grondwetten en de grondrechten respecteren. Het atheïsme is voor hem soms een van die ideologieën, in de mate dat atheïsten zich verenigen of voor bepaalde overtuigingen uitkomen en ijveren. Dat is niet wat ik en niet alleen ik onder atheïsme versta. Atheïsme is niet, zoals de auteur meent, te verenigen met allerlei andere opvattingen, zoals (horresco!) het nazisme, stalinisme of racisme. Het is de fundamentele instelling die het mogelijk, ja noodzakelijk maakt dat men vrijheid, gelijkheid en solidariteit tot fundamentele rechten maakt. En nee, het is niet goed dat in een neutrale staat alle mogelijke ideologieën floreren, zelfs niet als ze formeel de elementaire rechten onderschrijven.

    Ik geef een voorbeeld, dat ook Patrick Loobuyck aanhaalt en waarmee hij zeer vertrouwd is: het katholiek onderwijs. Deze organisatie zal het niet in het hoofd halen om te ontkennen dat vrijheid, gelijkheid en zelfs solidariteit essentieel zijn. Maar in de praktijk is de situatie wel even anders, nietwaar? Ik ga hier niet dieper op in, ik meen dat iedereen genoegzaam weet wat ik bedoel.

    Patrick Loobuyck komt in dit boek naar voren als een verstandig en bedachtzaam man, respectvol en begrijpend. Ik had van hem inderdaad wat meer lef verwacht. Hij laat zich verleiden tot uitspraken die anderen, onder meer zowel moslims als katholieken, maar te graag zullen aangrijpen om hun ideologie te propageren (‘Militant atheïsme is een hobby’). De auteur vindt dat allemaal goed, het hoeft voor hem niet dat iedereen atheïst is. Ook de islam en het christendom hebben grote verdiensten, ook wetenschappelijk, cultureel enzovoort. Ik deel die mening niet. Ik ben ervan overtuigd dat de neutrale staat waar Patrick Loobuyck van droomt er niet zal of kan komen zolang er ideologieën zijn zoals het christendom en de islam. De auteur lijkt veel te verwachten van evoluties binnen deze godsdiensten. Hij behoort tot de optimisten op dat punt. Ik niet. Hij schrijft: ‘De stelling dat er een rechtstreekse lijn loopt van het atheïsme naar de democratie en de mensenrechten is onjuist.’ Dat heeft me zwaar teleurgesteld en zelfs diep gekwetst. Ten minste enkele van de filosofen die de auteur zo lovend citeert, zullen zich allicht omkeren in hun graf.

    Ten slotte moeten we ons de vraag stellen die ook de auteur aansnijdt, zij het veeleer terloops en pas aan het einde van zijn boek (blz. 202), over de ware aard van ‘godsdienst’. Wanneer we dat verschijnsel bekijken als atheïst, stellen we vast dat het een (seculiere!) organisatie is van mensen, die daarmee bepaalde doelstellingen proberen te realiseren. Die doelstellingen verschillen niet essentieel van de doelstellingen van de staat of de overheid, de middelen daarentegen wel: men gaat uit van fictieve gebeurtenissen en geschriften waaraan een bovennatuurlijk karakter wordt toegeschreven, men spiegelt de mensen een kosmologie voor die elke wetenschappelijke grondslag mist, en een voortbestaan na de dood dat op geen enkele manier kan begrepen worden; op de keper beschouwd gaat het om een ‘staat in de staat’, dus een wereldlijke orde, waarbij uitzonderlijke economische belangen op het spel staan, niet alleen voor het centrale bestuur van die organisaties, maar voor alle plaatselijke afdelingen en voor alle medewerkers in alle geledingen en vormen. Er is dus niets religieus aan een godsdienst, of toch niet meer dan aan andere organisaties. Er is geen enkele reden om de godsdienst anders te behandelen dan andere organisaties, en er zijn goede redenen om al de godsdiensten met het grootste wantrouwen te bekijken. Dat is echter niet wat we op veel bladzijden in dit boek lezen, en dat is jammer.

    Desondanks is dit een boek dat ik ten zeerste aanbeveel. Het brengt ons talloze nuttige en zelfs essentiële inzichten in de problematiek van het samenleven in een complexe moderne maatschappij. Het doet ons zorgvuldig en grondig nadenken over onszelf en over de anderen om ons heen, los van alle ideologische of historische vooroordelen en alle eigenbelang. Daarin is zijn grootste verdienste gelegen, en die is voorwaar niet gering.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    28-11-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kweddelen!

    ‘Kweddelen’ is een woord dat Van Dale niet kent, en ik kende het ook niet voor ik me in Vlaams-Brabant vestigde in 1968. Sindsdien is het tot mijn vaste woordenschat gaan behoren, want het is best een handzaam woord.

    Laten we beginnen met het enkelvoud, een kweddel. Dat is een waardeloos ding, rommel. De oorspronkelijke betekenis van het oud-Nederlandse kwerdel of kwardel was precies dat: een vod, een lap stof, een slecht stuk leer.

    Maar ook iets dat je voor iets degelijks hebt gekocht, kan een kweddel blijken te zijn: een werktuig dat het bij het eerste gebruik begeeft of niet doet wat ervan verwacht wordt. ‘Dat moet je niet kopen, dat zijn kweddelen! Koop ineens iets degelijks.’ Als we dus te maken hebben met een dergelijke situatie, dan zitten we met kweddelen, problemen dus, veroorzaakt door een of meer kweddelen. Mensen die ruzie hebben, bijvoorbeeld vrienden, echtgenoten of collega’s, hebben kweddelen, ze praten niet meer met elkaar, ze mijden elkaars gezelschap. Een kweddelaar is dan een ruziemaker. Iemand die slecht werk aflevert, is ook een kweddelaar. En dus is kweddelen gelijk aan prutsen, amateuristisch tewerk gaan, er een zootje van maken. Ook in de sfeer van het seksuele gebruiken we ons woord. Een menstruerende vrouw zit met haar kweddelen, en een man zijn penis is ironisch ‘zijne kweddel’.

    Er zijn zo perioden in een huishouden dat er van alles verkeerd gaat. Dat kan ook niet anders, als je bedenkt wat wij allemaal in huis hebben. Vorige winter was het de brander van de centrale verwarming. Die was nog geen tien jaar oud, en toch bleek die onherstelbaar defect te zijn. En dan was er een elektrisch boilertje onder het aanrecht: dat bleef maar druppelen door een verkalkte terugslagklep. Mijn oplossing was om het af te zetten en water te warmen voor de afwas wanneer dat nodig was; op een inductieplaat heb je heel snel water gewarmd. Dat lijkt me nog altijd beter dan 24 uur op 24 water warm houden om het één keer per dag meteen bij de hand te hebben. Zo dacht Lut er niet over, en alle familieleden, vrienden en kennissen evenmin, en dus hebben we dat toch maar laten herstellen. Bij die gelegenheid bleek dat er teveel druk op de waterleiding stond, en dus moest er een drukbegrenzer komen. Maar toen bleek dat de hoofdkraan van de waterleiding geblokkeerd zat, en dat betekende dat de watermaatschappij die moest komen vervangen.

    In de zomer was het de elektriciteit die voor kweddelen zorgde. Plots sloeg de lekstroomschakelaar voortdurend af, zonder enige aanwijsbare reden. Nu eens wat het dit stopcontact of apparaat, dan weer een ander. Een van onze vrienden is elektricien van beroep, maar hij kon er kop noch staart aan krijgen. Na enkele weken was het probleem vanzelf opgelost, even plots en mysterieus verdwenen als het ontstaan was. Tot het enkele maanden later weer opdook… Weer kon onze bevriende elektricien geen systeem vinden in de gebeurtenissen. Maar dat er iets aan de hand was, dat had men ook bij Telenet gemerkt, de firma die ons voorziet van signalen voor TV, radio, telefoon en internet. Op een dag kreeg ik een bezorgd telefoontje: waarom ik voortdurend mijn modem af en aan zette? Hun statistieken hadden verraden dat er iets ongewoons aan de hand was ten huize D’huyvetters- De Rudder… Ze boden aan om gratis een technicus te laten langs komen. Natuurlijk had ik geen bezwaar, misschien waren zij wel de oorzaak, of konden ze me helpen om die te vinden. De jongeman was heel vriendelijk, maar even kordaat: na het aanhoren van mijn lang en verward verhaal schudde hij meewarig het hoofd en verklaarde zelfzeker: Telenet was niet de oorzaak. Wie of wat dan wel? Geen idee…

    En weer loste het probleem zichzelf spontaan op. We wachten bang op de volgende episode. Vervolgens was er de leeslamp die Lut ’s avonds gebruikt: op een avond begaf ze het. Ik controleerde het halogeenlampje, maar dat zag er nog goed uit, en ook de zekering was nog intact. Weer eens hulp gevraagd, en toen bleek de lamp toch stuk te zijn. Dus enkele nieuwe lampjes gaan kopen; mijn eerste poging om de lamp te vervangen, leverde enkel een gebroken lampje op. Een voorzichtiger poging met een tweede lampje lukte en dus vol goede moed de stekker ingestoken… noppes. Alles drie, vier keer nagekeken: niets. Met onze fel bevraagde vriend alles nagekeken en ja hoor: er lag ergens een draadje bloot in een gewricht. Maar zo’n leeslamp laat zich niet zomaar demonteren, en dus moet ze terug naar de leverancier; gelukkig bestaat die nog en is er een zaak in Leuven waar ze dat merk nog verkopen. Dan kan ik meteen ook de Tizio leeslamp van Artemide meenemen, die al enkele jaren defect in een hoekje staat…

    Op een van de radiatoren van de centrale verwarming staat een thermostaat met een klokschakeling. Die kreeg plots kuren en dat bleek aan lege batterijtjes te liggen. Even vervangen en klaar is kees… of toch niet: hoewel het venstertje liet zien dat er maar 16 graden gevraagd werd, bleek de radiator gloeiend heet te staan. Je probeert eens dit, dan weer dat, je leest de handleiding nog eens en ja, het lijkt nu in orde, min of meer, zo goed als…

    Gisteren hadden we weer prijs: ik wou met de bereiding van het avondmaal beginnen, zette een grote kookpan op de inductieplaat en oeps: een doffe knal en alle elektriciteit viel uit. Het bleek de centrale zekering te zijn, naast de lekstroom natuurlijk, en één van de drie zekeringen van de kookplaat. Deze morgen nog eens geprobeerd: drie van de vier platen werken, de vierde liet de zekeringen prompt weer springen. Dan maar bellen naar de zaak waar we de kookplaat destijds gekocht hebben. Om welk toestel het ging? Merk, serienummer… Er zou iemand langskomen.

    En dan was er Luts relaxzetel, die met de elektrische bediening. Daar was al langer een van de stalen buizen van het frame gebroken aan een lasnaad. Dat had ik al herhaaldelijk opgelapt met spuug en paktouw, zoals dat heet, maar onlangs bleek er nog een tweede lasnaad het begeven te hebben. Navraag bij een werkhuis in de buurt leverde niet veel op: ze wilden wel, maar toch liever niet. Een telefoontje naar de zaak waar de zetel gekocht is, stemde ons hoopvol: ja, ze deden herstellingen. Maar konden we de zetel zelf brengen en terughalen? Niet met ons Twingootje, dus moesten we een beroep doen op de oudste zoon, die een ruime gezinswagen heeft. Enkele dagen later een telefoontje: tja, dat laswerk ‘zag men niet zitten’, maar men kon wel het hele frame vervangen. Ik mocht er even over nadenken, gezien het niet onaanzienlijke prijskaartje, maar wat valt er na te denken? Over week of zo zal de zetel klaar zijn en kan ik weer eens met zoonlief op pad.

    Ik had het nog niet over het stuk van de dakgoot dat was losgekomen bij de jongste najaarsstorm. Of de verstopte afvoer van de keuken, of die van het toilet op de verdieping, of die van de dakgoot, die niet meer bij het rioolwater mag, maar bij het regenwater moet aangesloten worden, ergens onder het asfalt van de oprit. Of over de elektrische motor van een van de rolluiken die moet aangepord worden tot werken. En zo gaat het de hele tijd door. Altijd is er wel een of ander mankement, of moeten er batterijtjes vervangen worden in zappers, muizen, toetsenborden, fototoestellen, thermostaten en buitenthermometers, zijn er lampen die het begeven of plots ongevraagd beginnen te flikkeren, vallen klokken stil of lopen plots achter of voor, werken computers niet meer of zijn er documenten verdwenen, valt het radiosignaal eigenzinnig en irriterend uit, rammelt er iets in de uitlaat van de auto, heb ik een rekening vergeten te betalen of een verjaardag vergeten, is mijn vertrouwde wijn uit de winkelrekken verdwenen of ben ik te laat met het retourneren van een boek in de bibliotheek…

    Kweddelen. We hebben de laatste tijd ons deel wel gehad. Maar al bij al niets ernstigs, gelukkig. Het is wel aardig vervelend, en het kan op den duur op een mens zijn gemoed gaan werken. Vandaar dat ik dat gemoed hier maar eens gelucht heb. Misschien helpt dat ook een beetje voor jou? Gedeelde smart, halve smart. Of: gedeelde dupe, dubbele dupe?

     

     


    Categorie:etymologie
    Tags:levensbeschouwing
    21-11-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Euthanasie in België

    Naar een uitbreiding van de euthanasiewetgeving in België?

    In België is euthanasie wettelijk geregeld: het mag in bepaalde gevallen en onder bepaalde voorwaarden. Een van die voorwaarden is dat het moet gaan over een wilsbekwame persoon die om euthanasie verzoekt, en men wordt niet als zodanig beschouwd wanneer men niet meerderjarig is, noch wanneer men in een ver gevorderd stadium is van dementie, noch wanneer men lijdt aan ernstige psychiatrische aandoeningen.

    Nochtans lijkt het mogelijk, zoal niet wenselijk om minderjarigen die op alle andere punten aan de voorwaarden voldoen om een euthanasieverzoek te formuleren, toch de kans te geven dat te doen. Hun lijden kan immers even ondraaglijk zijn en uitzichtloos en hun ziekte even ongeneeslijk als bij een volwassen persoon, en hun doodswens kan even gegrond zijn. Vele professionele instanties benadrukken dat men hier moet rekening houden met de ‘mentale leeftijd’ en met de uitzonderlijke omstandigheden van elk specifiek geval, veeleer dan met een vrij arbitraire wettelijke volwassenheid. Terminale minderjarigen zijn vaak veel meer volwassen dan heel wat volwassenen.

    Een andere kwestie is vergevorderde dementie. Het is niet duidelijk dat men hier kan spreken van een ondraaglijk en uitzichtloos lijden vanuit het standpunt van de dementerende persoon. Die is zich meestal zelf niet bewust van die toestand. Zelfs als die persoon op voorhand heeft geoordeeld dat hij of zij een blijvende toestand van doorgedreven dementie beschouwt als een onaanvaardbaar en dus ondraaglijk lijden, valt het moeilijk om dat objectief zo te beoordelen. Iemand die constant wezenloos en volledig hulpbehoevend is, roept bij de gezonde buitenstaander spontaan het idee op: zo wil ik niet leven. De vraag is echter of wij willen toestaan dat iemand anders beslist om een dergelijke persoon te doden. Een voorafgaande wilsverklaring biedt geen uitweg: het is niet omdat men ooit beslist heeft dat men zo niet wil leven, dat men dan ook zonder omhaal mag gedood worden wanneer het zover is. Men kan met andere woorden niet verwachten van anderen dat zij onze beslissing uitvoeren op een moment dat wij dat zelf niet meer kunnen en dat wij er zelfs niet meer kunnen om verzoeken.

    In het geval van totale dementie moet men het belangrijk onderscheid maken tussen personen die daarnaast ook fysiek ondraaglijk lijden en uitzichtloos ziek zijn, zoals demente terminale kankerpatiënten. Het lijkt onmenselijk om in dat geval de dementie en de bijhorende wilsonbekwaamheid in te roepen om een vooraf uitgesproken euthanasiewens te weigeren. Het lijkt me zelfs onmenselijk om dat niet te overwegen als er géén wilsverklaring is.

    De kwestie van euthanasie voor psychiatrische patiënten is uiterst complex. Men kan een mogelijke genezing of aanzienlijke verbetering van de toestand nooit uitsluiten, integendeel: een groot aantal patiënten die op een bepaald ogenblik een doodswens formuleren, herstellen voldoende om een voor hen aanvaardbaar leven te leiden en wensen dan geen euthanasie meer. Anderzijds is voor een dergelijk herstel een zeer uitgebreide zorgverlening nodig, en die is er niet, of niet voor iedereen. Er zijn dus schrijnende gevallen van uitzichtloos en ondraaglijk lijden, maar die geen kans krijgen op euthanasie omdat er ‘in principe’ genezing mogelijk is. De hypocrisie loert hier om de hoek.

    De laatste jaren is er een alternatief naar voren gekomen voor euthanasie, namelijk palliatieve sedatie. Daarbij onderdrukt men symptomen zoals pijn of ademnood door het toedienen van medicatie die het bewustzijn verlaagt of uitschakelt. Dat komt over als minder ingrijpend dan actieve euthanasie en kan daardoor aantrekkelijker zijn voor sommige personen, om welke reden dan ook. Maar er zijn gevallen waarin palliatieve sedatie aanleiding geeft tot bedenkingen. Vooreerst start men die behandeling pas in een zeer laat stadium op, kort bij het natuurlijk levenseinde: het is meestal een kwestie van dagen. Men kan die palliatieve sedatie in principe veel vroeger laten beginnen met lagere dosis, maar dat gebeurt meestal niet: men behandelt zolang mogelijk met het oog op genezing, met behandeling van pijn en andere symptomen als een onderdeel van dat curatief proces. Palliatieve sedatie biedt derhalve geen antwoord in geval van ondraaglijk en uitzichtloos lijden waarbij de dood niet imminent is. Niet elke terminale en/of ongeneeslijke ziekte leidt tot een snelle dood, terwijl er wel degelijk sprake is van ondraaglijk lijden. Dat is onder meer zo voor zware psychiatrische stoornissen. Men kan een persoon toch niet jarenlang palliatief sedatief behandelen?

    Een interdisciplinaire werkgroep van Leuvense professoren heeft zich gedurende een langere periode met de problematiek van de euthanasie beziggehouden en heeft daarover een uitgebreid rapport uitgebracht. Het is een ongemeen interessante en gedegen tekst, die door iedereen zou moeten gelezen worden. Men vindt de tekst hier: https://www.kuleuven.be/metaforum/docs/pdf/wg_9_n.pdf

    Wat echter verbaast, is het korte besluit, en dat is ook wat in de pers gekomen is: men is tegen een uitbreiding van de euthanasiewet, zoals die besproken wordt in het parlement. Na lezing van de tekst zou men verwachten dat men althans zou instemmen met het principe van de euthanasie voor minderjarigen, zij het onder zeer strenge voorwaarden. Evenzo voor zware psychisch gestoorden die men niet kan opvangen, en ook voor dementen die daarnaast ook fysiek ondraaglijk en uitzichtloos lijden. Dat is echter niet het geval. Op grond van een volkomen terechte zorg voor het leven in het geval van werkelijk wilsonbekwame jongeren, geneesbare psychiatrische gevallen en fysiek gezonde demente personen, ontzegt men euthanasie aan anderen, die alleen op die manier tot een goede dood kunnen komen. Dat is een conclusie die zo in tegenspraak is met de geest van de hele tekst, dat het hogelijk verwonderlijk is dat de leden van de werkgroep zich achter deze botte afwijzing van elke aanpassing van de bestaande wetgeving hebben geschaard. Zij pleiten in hun teksten immers zowel expliciet als impliciet voor aanpassingen aan de bestaande wetgeving, en niet alleen in restrictieve zin. Wanneer men zich dan in de conclusie zo ongenuanceerd verzet tegen zelfs een bespreking van mogelijke wijzigingen, sluit men zich uit van het verdere debat, en dat is ondemocratisch; het is immers enkel in gezamenlijk overleg dat men deze maatschappelijke kwestie naar behoren kan regelen, allicht in een compromis waarin alle burgers zich kunnen vinden.

    Het is jammer dat men om religieus-ideologisch-politieke redenen de ogen sluit voor een harde realiteit, namelijk dat onze samenleving op dit ogenblik aan een niet onbelangrijke en steeds groeiende groep van zorgbehoevende personen nog steeds niet de optimale of zelfs maar toereikende zorg aanbiedt, noch daartoe in staat zal zijn in de nabije toekomst of zelfs op middellange termijn. Wanneer een samenleving niet bij machte is om haar meest kwetsbare burgers een minimaal menswaardig leven te garanderen, heeft zij de ethische plicht hen althans toe te laten ongehinderd te kiezen voor een menswaardige dood.


    Categorie:samenleving
    Tags:levensbeschouwing
    16-11-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.for whom the Bell tolls: exit Didier Bellens

    …never send to know for whom the bell tolls, it tolls for thee.

    John Donne, Meditation 17

    Als je de doodklok hoort luiden, laat dan niet navragen voor wie ze luidt: ze luidt voor jou. Nunc lento sonitu dicunt, morieris: nu zeggen ze traag kleppend: je zult sterven.

    Didier Bellens heeft het waarschuwend kleppen ongetwijfeld al een hele tijd gehoord. Hij heeft er geen acht op geslagen, omdat hij wist dat het einde, dat onvermijdelijk op een dag komen moest, nabij was. Dat heeft hem vermetel gemaakt, waanzinnig bijna, zoals Roeland, de trouwe paladijn die in zijn waanzin zelfs in zijn vrienden alleen nog vijanden zag.




    Nu is het afgelopen met Bellens, althans bij Belgacom, het staatsbedrijf dat zich met telecommunicatie bezighoudt, de oude PTT, of toch het TT-stuk, want de P is nu B-Post, ook een commercieel postbedrijf, waarin de Belgische Staat eveneens de meerderheid van de aandelen bezit. Hij zal ongetwijfeld zijn ontslag aanvechten en uiteindelijk nog een aantal miljoenen euro’s opstrijken in een of ander schimmige minnelijke schikking, en even ongetwijfeld snel hier of daar een andere lucratieve benoeming in de wacht slepen. Of op zijn renten gaan teren, want hij heeft in de voorbije jaren vele miljoenen euro’s uitbetaald gekregen als loon, bonussen, deelname in de winst, kostenvergoedingen enzovoort. Hij heeft nog verscheidene nevenberoepen, die ook allemaal zeer winstgevend zijn. Hij is dus niet meteen tot de bedelstaf veroordeeld.

    Het is een intriest verhaal. Het zijn de politiekers die zijn functie hebben gecreëerd, inclusief de waanzinnig hoge wedde, de spectaculaire bonussen en de gouden parachute. Het zijn dezelfde politiekers die hem hebben binnengehaald en hem gesteund hebben door dik en dun, tegen alle beter weten in en ondanks zijn fameuze strapatsen. Hij kon zich letterlijk alles permitteren. Tot hij deed wat zelfs Rataplan, de notoir domme hond uit Lucky Luke, zich niet in het nauwelijks gevuld koppeke haalde: hij beet de hand die hem eten gaf. Hij haalde uit naar de politiekers. Eerst naar de kleintjes, die van de oppositie. Dan naar die van de partijen waartoe hij niet behoorde (de Franstalige Parti Socialiste). Dan naar die van zijn eigen partij, toen die te kennen gaf dat hij niet onmisbaar was, en tenslotte beet hij de met fluwelen handschoen omfloerste ijzeren hand van Monsieur PS zelf: Elio Di Rupo, ’s lands Premier Ministre.

    Wat wil je? Di Rupo mag dan al politiek gezien de machtigste man van (Franstalig) België zijn, maar zijn macht is (zeer) tijdelijk: wat zal ervan overblijven na de volgende verkiezingen? Wat is zijn persoonlijk fortuin? Wat betekent zijn huidige wedde van amper een paar honderdduizend euro in vergelijking met de miljoenen die Bellens elk jaar binnenrijfde? Wie is er dan de baas? Wie de gulle Sinterklaas en wie het vragende kind?





    Het is een typisch voorbeeld van de waanzinnige toestanden in het apenland dat België heet. De bank, de trein, de wegen, de post, de telefoon en telegraaf, het waren vroeger volle staatsinstellingen, monopolies die de staat zich toe-eigende om de dienstverlening te verzekeren aan de bevolking, zonder winstoogmerk. Toen daar kritiek op kwam vanuit de commerciële wereld, liet men toe dat er relatief kleine aandeelhouders kwamen, die een bescheiden graantje konden meepikken van de aanvankelijk marginale winsten van die staatsinstellingen. Maar stilaan werden sommige van die staatsbedrijven machtige instellingen die veel geld verdienden. En daar ging het fout.

    Een staatsbedrijf hoort geen geld te verdienen, maar diensten te verlenen. De staat moet niet aan commercie doen. Dat is onzin. Want commercie is riskant: de ene dag gaat het goed, de andere dag gaat het slecht. De ene dag zijn je aandelen miljarden waard, de volgende dag niets meer. De staat mag dat risico niet lopen, dat moet ze overlaten aan haar burgers en aan binnen- en buitenlandse commerciële instellingen. De staat moet niet met ons belastingsgeld spelen op de beurs (Belgacom en B-Post zijn beursgenoteerde bedrijven), het is al erg genoeg dat de banken (en de mutualiteiten en de vakbonden…) dat doen met ons spaargeld en vervolgens weer met onze belastingen moeten gered worden.

    Stel je voor: de Belgische parlementsleden zijn de hoofdaandeelhouders van die beide bedrijven; zij benoemen de leden van de raad van bestuur, het directiecomité en de CEO. En zij verdienen in vergelijking met die CEO amper een peulschil. Dat is de wereld op zijn kop, toch? Uiteindelijk gaat het dan onvermijdelijk andersom, zoals in de U.S.A, waar de zakenwereld bepaalt wie de politieke macht krijgt, wie president wordt (en nadien rijk wordt door het houden van ‘lezingen’ voor zakenlieden).

    In België ziet men dat niet in. Ik heb nog in geen enkel duidingprogramma iemand horen zeggen, zelfs niet heel zachtjes fluisteren, dat de staat geen aandelen mag bezitten in commerciële bedrijven. Wat daar fout mee is? Vind jij het normaal dat Belgacom en B-Post geld verdienen met hun dienstverlening aan de burger, en dat de helft van die winst naar de staat gaat? Wie veroorzaakt die winst? Op wiens kosten wordt die gemaakt? Op die van ons, toch? Wij betalen meer aan Belgacom en B-Post dan nodig is om die bedrijven draaiend te houden. Wat we teveel betalen, zou naar ons, de gebruikers moeten terugvloeien, of beter nog, zou ons nooit mogen aangerekend worden. Nu gaan die overschotten naar de (grote) aandeelhouders. Dat is in de eerste plaats de staat, en dat lijkt niet zo erg, want dat zijn wij, tenslotte. Maar wat doet de staat met dat geld? Het uitgeven, vooral aan het afbetalen van leningen, de meer dan 100% staatsschuld die wij hebben, en die we niet zouden hebben als de staat niet zoveel zou uitgeven. Maar er gaat ook 50% van de winst naar het grootkapitaal en naar buitenlandse investeerders. En er gaan miljoenen euro’s per jaar naar individuen zoals Bellens. Waarom moet een creatuur van nota bene een socialistische partij, met aan het hoofd de zoon van een ingeweken mijnwerker, miljoenen verdienen op onze rug? Ik zeg dat dit onzin is en wraakroepend en wie dat ontkent noem ik een domoor of, erger, een leugenaar (met een lucratieve reden om het te ontkennen).

    Als men arrogante mensen benoemt op de hoogste posten, en men kent hen meer dan royale vergoedingen toe, dat wil zeggen, niet alleen meer dan de eerste minister, maar zelfs meer dan de koning van dit land, dan moet men niet opschrikken of verwonderd zijn dat zij zich als zonnekoningen gaan gedragen en lachen met de politieke minkukels die zo gek geweest zijn om hen te benoemen en zoveel geld en macht toe te kennen. Of wat had je gedacht?

    Een land dat zich op een dergelijke manier belachelijk maakt, dat de wereld op zijn kop zet, dat het geld van de belastingbetaler verspilt aan wraakroepend hoge lonen en het belegt als risicodragend kapitaal, speelt met zijn eigen toekomst, denk aan IJsland, Ierland, Spanje, Portugal, en Griekenland, om slechts die te noemen. De staat moet aan politiek doen, dat wil zeggen zorgen voor het gemenebest, voor het algemeen belang, niet door zelf zaken te doen, maar door het zaken doen mogelijk te maken op een stabiele en eerlijke manier. Zaken doen, dat is voor de burgers zelf.

    Als de politiekers dat niet inzien, dan luidt de doodsklok ook voor hen. En helaas ook voor ons.



    Categorie:poëzie
    02-11-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Zevende van Beethoven





    Wanneer de naam Beethoven valt, denken we meteen aan zijn kop, of toch aan de vele afbeeldingen ervan: een man met een woeste, gekwelde gelaatsuitdrukking, wilde haren… En dat is ook hoe we over zijn muziek denken: stormachtig, hevig, luidruchtig, met grote contrasten en een hevige dynamiek. Sturm und Drang. Nu zal je me niet horen zeggen dat daar niets van aan is. Zijn meest gekende symfonie, de Vijfde, de Noodlotsymfonie ligt bij iedereen precies om die redenen goed in het gehoor: tèdèdèdèèè! Het einde van die symfonie bestaat uit een schier eindeloze reeks finale wilde uitbarstingen met het hele orkest. Zijn pianosonate nr. 17 Der Sturm heeft haar naam voorwaar niet gestolen, evenmin als de Appassionata. En zo zijn er nog heel wat meer illustere voorbeelden te geven. Clichés, ook muzikale, hebben meestal een grond van waarheid. Maar ze zijn ook vertekenend: ze herleiden een opvallend kenmerk tot het enige en maken ons zo blind voor al de andere. Dat is jammer, zeker in het geval van een eindeloos complexe en uitzonderlijk rijk gevarieerde componist als Ludwig van Beethoven (1770-1827). Denk maar aan zijn door iedereen gekende charmante Für Elise of zijn lieflijke romances voor viool en orkest, om slechts die opvallend contrasterende werken te noemen.

    Beethoven en dans… een thema dat niet echt voor de hand ligt. Nochtans schreef Beethoven in 1791 al de Musik zu einem Ritterballet, dat nog datzelfde jaar werd opgevoerd. En dan is er de muziek voor het ballet Die Geschöpfe des Prometheus, dat in 1801 werd opgevoerd en meer dan dertig vertoningen kende en nog steeds op het programma staat. De ouverture van dat stuk horen we ook nu nog vaak als een afzonderlijk concertstuk. Beethoven schreef ook heel wat dansmuziek specifiek voor (vooral de Weense) balzalen en voor de populaire muziekkiosken en de militaire muziekkapellen: menuetten, allemandes, ‘Duitse’ dansen, Ländler, contradansen, écossaises, marsen, polonaises en zelfs walsen.

    Beethovens muziek is door choreografen ontelbare malen aangegrepen om er balletten op te maken: de negende symfonie was een van de meesterstukken van Béjart, maar ook Für Elise, sommige strijkkwartetten, de vioolromances, de pianosonates. Er is echter één compositie die van bij de eerste opvoering bij iedereen in de smaak viel (op een enkele zuurpruim na) en waarvan men het dansante karakter meteen erkende: de zevende symfonie.

    Beethoven schreef zijn zevende symfonie in 1811 en 1812 toen hij in een kuuroord verbleef voor zijn gezondheid. De eerste opvoering kwam er in 1813, ter gelegenheid van een benefietconcert in Wenen voor de gesneuvelden en gewonden in een van de veldslagen in de Napoleontische oorlogen. Tijdens het concert werd ook zijn Wellingtons Sieg opgevoerd, een kortere compositie die Beethoven vrij snel geschreven had over de zege van Wellington op een broer van Napoleon in juni 1813 bij Vitoria in Spanje (en niet tijdens de slag bij Waterloo, zoals men soms denkt, want dat was in 1815). Ook dat was toen een onmiddellijk succes, wellicht mede door de oorlogsomstandigheden en het hele concert kreeg nog een tweede uitvoering. Beethoven dirigeerde zelf, naar verluidt op een uiterst levendige manier. In het orkest zaten voor de gelegenheid een aantal muzikanten en componisten zoals Louis Spohr, Johann Nepomuk Hummel, Giacomo Meyerbeer, Antonio Salieri, fagotspeler Anton Romberg, de contrabasvirtuoos Domenico Dragonetti en Mauro Giuliani.

    Maar terug naar de Zevende zelf. Bij die eerste opvoering vroeg en kreeg het enthousiaste publiek meteen een encore van het tweede deel, het allegretto, het in vergelijking langzamere gedeelte. Juist dat onderdeel werd en wordt nog steeds gebruikt als balletmuziek. Maar ook het voor Beethoven meer typische eerste deel, met het krachtige begin, brengt ons meteen in de stemming. Het derde deel, het scherzo, is mijn lievelingsstuk: een opgewekt, levendig, vrolijk snel gespeeld thema, dat onweerstaanbaar een glimlach op je lippen tovert. Niks zwaarmoedigheid of kommer en kwel hier, enkel puur plezier! Het even snelle vierde deel is een wervelende, meeslepende furie, aanzwellend naar een climax die Beethovens reputatie alle eer aandoet. Je kan de wilde Beethoven zo zien staan springen en met zijn armen zwaaien voor het orkest. Hij markeerde dit deel als fff, dat is niet fortissimo maar fortississimo: zo luid als het kan!



    Wij denken bij Beethoven ook altijd aan enorme orkesten, zoals bij de Negende. Maar de Zevende is geschreven voor strijkers, twee fluiten, twee hobo’s, twee klarinetten, twee fagotten, twee hoorns, twee trompetten en pauken. Vandaag zouden we dat een kamerorkest noemen… Het is dus met vrij bescheiden middelen dat de componist een overweldigend effect bereikt, zonder elektronica, boombassen en Tomorrowland-toestanden.

    Ik houd van deze Beethoven, die vreemd genoeg bij het grote publiek minder bekend is dan de pathetische Vijfde, de schilderachtige pastorale Zesde of de monumentale Negende. Het is echte dansmuziek, en als je mij niet gelooft: Wagner noemde deze Zevende symfonie van Beethoven de ‘apotheose van de dans’. Ik voeg eraan toe dat Wagner niet kwistig was met zijn lof voor andere componisten, integendeel zelfs. Zijn uitzonderlijke bewondering zal dus wel gemeend geweest zijn. En ook de moderne media houden van de Zevende: deze muziek komt voor in tientallen films, zoals in Des hommes et des dieux en The King’s Speech.

    Je hebt nu meer dan reden genoeg om niet te dralen: haal die Zevende in huis, er zijn meer dan honderd uitvoeringen van, ook op YouTube. Ze duurt niet langer dan ongeveer veertig minuten, en ik verzeker je dat het veertig van de aangenaamste minuten zullen zijn die je kan beleven met muziek. En wie erin slaagt om de hele vertoning in zijn zetel uit te zitten zonder mee te bewegen op de muziek, is een hark.


    Categorie:muziek
    Tags:muziek
    23-10-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.God bewijzen - Stefan Paas en Rik Peels

    Stefan Paas en Rik Peels, God bewijzen. Argumenten voor en tegen geloven, Amsterdam: Balans, 2013, 381 blz., paperback, € 19,95

    Wie dit boek in handen krijgt, moet zeker meer doen dan alleen de flaptekst lezen. Zowel de titel als de tekst op de achterflap is namelijk volkomen misleidend. Nee, dit is geen evenwichtige en objectieve weergave van de argumenten pro en contra het bestaan van God.

    Gelukkig blijkt dat al na enkele bladzijden. De auteurs verbergen hun eenzijdig standpunt niet: zij willen aantonen dat God bestaat, dat je niet gek moet zijn om in God te geloven, dat in God geloven, natuurlijk, gezond, rationeel en intellectueel verantwoord is.

    Daarmee hebben ze zich echter een onmogelijke taak gesteld, en het resultaat is dan ook bedroevend. Meer nog, het is ergerlijk. Wat we hier te lezen krijgen van de hand van mensen die zichzelf wetenschappers durven noemen, tart elke verbeelding. Dit is een opeenhoping van manifeste onwaarheden, pertinente leugens, onverantwoorde suggesties, vertekende feiten, drogredeneringen, kromtaal, sofismen en klinkklare nonsens.

    Wanneer een universitaire instelling toestaat dat haar personeel zoiets op de markt brengt, maakt zij zichzelf grondig belachelijk. Stefan Paas (1969) is hoogleraar theologie aan de VU Amsterdam. Nu is dat een heel bijzondere universiteit; zij gaat niet uit van de overheid, maar van protestantse kerken. Dat is goed om weten. Rik Peels is als postdoc verbonden aan dezelfde universiteit.

    Het malafide van dit boek is dat het zich aanbiedt als een wetenschappelijk werk, of een werk dat gesteund is op de wetenschap. Dat is niet, ik herhaal, niet het geval. Zelfs wanneer zij ander ‘wetenschappelijk’ onderzoek vermelden en als argument inroepen, gaat het om onderzoek door mensen zoals de auteurs, verbonden aan universiteiten zoals de VU. Wanneer andere, ernstige bronnen worden aangehaald, dan is dat ofwel om ze meteen aan te vallen, ofwel om ze onvolledig of onjuist te citeren, zodat ze passen in het eigen verhaal. Dat is wat we oneerlijk noemen.

    De tekst van de achterflap illustreert dit ten overvloede: ‘In God bewijzen zetten twee gelovige wetenschappers de argumenten voor en tegen Godsgeloof op een rij. Ze doen dat op een milde manier, zonder polemiek of bekeringsijver, maat met vaart en humor. Het boek is tot stand gekomen met medewerking van gelovige en niet-gelovige wetenschappers uit verschillende vakgebieden, en bevat de laatste wetenschappelijke en filosofische inzichten over religie.’ Daar is letterlijk geen woord van waar. Ik heb niet een keer gelachen bij de lezing van dit werk; integendeel, het wenen stond me veel nader, ware het niet dat de ergernis meestal de bovenhand haalde. Van mildheid is hier geen sprake, behalve die voor gelijkgezinden. De bekeringsijver druipt onwelvoeglijk van elke bladzijde. Tegenstanders worden belachelijk gemaakt en steevast op een tendentieuze manier ten tonele gevoerd. Dit boek is niets anders dan één grote polemiek. Er is geen spoor van wetenschappelijke of filosofische inzichten over religie, enkel theologisch gewauwel van het meest bedenkelijke soort.

    Dat moet toch de conclusie zijn als de auteurs beweren dat de natuurwetten niet altijd en overal gelden? Dat wonderen mogelijk zijn? Dat gebed ziekten kan genezen? Dat godsdienst gezond is?

    Ik ben een groot voorstander van de vrije meningsuiting. Een boek als dit moet dus kunnen. Maar de welvoeglijkheid en de intellectuele eerlijkheid gebieden me de lezer (m/v) te wijzen op de fundamentele oneerlijkheid van dit pseudowetenschappelijk gebrabbel. Het is niet meer dan een bedrieglijk achterhoedegevecht van twee opportunistische leden van een protestantse kerk die gemarginaliseerd is tot een onbeduidende minderheid. Mochten ze er tegen alle verwachtingen in toch in slagen om ook maar iemand te overtuigen, dan vrees ik het ergste voor de toekomst van die kerk: naast leidende figuren zoals Paas en Peels zouden ze dan ook nog eens een onevenwichtig of ronduit gestoord persoon in huis gehaald hebben.

    Welke redenen de auteurs (en de uitgever) ook mogen gehad hebben (behalve platte commercie), ik althans zie geen enkele reden waarom iemand zich dit boek zou aanschaffen, en ongeveer zoveel redenen om dat niet te doen als er woorden staan in dit ergerlijk oneerlijke boek.

     

     


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst
    20-10-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Verlichting als kraamkamer, Jabik Veenbaas

    Jabik Veenbaas, De Verlichting als kraamkamer. Over het tijdperk en zijn betekenis, Nieuw Amsterdam, 2013, 288 blz., €19,95 paperback.

    Het aantal publicaties over de Verlichting neemt toe. Dat moeten we toejuichen, in principe althans. Het ene boek is het andere niet. En dit boek ligt me niet. Ik heb het met grote tegenzin uitgelezen en ik schrijf deze recensie enkel om andere lezers waarschuwen voor wat hen te wachten staat.

    Enerzijds krijg je in dit boek wel een heleboel informatie over de Verlichting, die Veenbaas vrij laat doet beginnen, namelijk rond 1715. Maar er is niets nieuws bij, alles staat ook al elders beschreven, uitvoeriger, helderder, beter. Anderzijds… ja, wat krijg je dan? De auteur probeert een aantal filosofen uit die periode tegenover elkaar te plaatsen, in een vreemde tweedeling van eigen ontwerp. Enerzijds zijn dat de ‘oude rationalisten’, anderzijds de empiristen. Maar wie tot welk kamp behoort, is verre van duidelijk. En dat is slechts een van de ernstige problemen met dit boek.

    Ik weet niet of Veenbaas alles gelezen heeft wat hij citeert. Dat kan ook niet, denk ik. Hij citeert dus herhaaldelijk tweedehands, zonder het origineel gelezen te hebben. Ik heb ook niet alles gelezen, maar uit wat ik wel gelezen heb, kan ik zeggen dat Veenbaas het ofwel niet gelezen heeft, ofwel niet begrepen. In beide gevallen zou hij er beter over zwijgen en niet zo haastig zijn met zijn conclusies, zeker als die negatief zijn, zoals (vooral) het geval is met Spinoza en met de hedendaagse autoriteit over de Verlichting, Jonathan Israel.

    Veenbaas heeft het ook moeilijk met het begrip rede’. Steeds weer stelt hij dat voor als een armzalige, povere benadering van de werkelijkheid en plaatst die in oppositie met wat hij soms de ervaring noemt, soms de gevoelens. Dat is op zijn minst verwarrend. Spinoza zou dan, als oude rationalist, verstoken zijn van enig gevoel en blind voor de realiteit. Nou, moe… Een filosoof waar Veenbaas wel hoog mee oploopt, Hume, zweert volgens hem de rede volledig af als sleutel voor de realiteit en stelt dat wij enkel onze ervaring van de natuur hebben om op voort te gaan. Als dat geen primitieve vertekening is van de rijke, complexe benadering van Hume, dan weet ik het niet meer. Als we naar botsende biljartballen kijken, dan dwalen we wanneer we in de ene bal de oorzaak zien van de beweging van de andere bal die hij aanstoot.

    Kijk, als ‘filosofen’ dergelijke onzin gaan uitkramen, dan hoeft het voor mij niet meer. Hume is wel wijzer. Wat hij met dat voorbeeld aangeeft, is veel subtieler dan wat Veenbaas ervan begrepen heeft. Vanzelfsprekend is de eerste bal de oorzaak. Alleen situeert het begrip ‘oorzaak’ zich in de waarnemer, die met zijn hersenen een betekenis geeft aan een waarneming van gebeurtenissen die op zichzelf verstoken zijn van elke betekenis. Hume kan stellen dat wij in feite enkel opeenvolgende stadia waarnemen in een beweging, zoals in vertraagde beelden of de montage van stilstaande beelden van een tekenfilm. Dat is duidelijk, en ook bewezen in psychologische experimenten, waarbij men het moment van de botsing zelf wegliet: dat verhinderde geen enkele waarnemer om die botsing erbij te denken en ze ook als werkelijk gezien te rapporteren. Een computerspelletje als packman illustreert dat pertinent: in feite zijn er alleen maar vlekjes op het scherm die beurtelings oplichten, maar iedereen ziet voorwerpen verzwolgen worden. Veenbaas stelt het voor alsof de werkelijkheid even virtueel is (voor Hume): het lijkt allemaal te gebeuren zoals wij het zien, maar dat is niet zo. Dat is een verregaande simplificatie die zowel de intelligentie van Hume als die van ons zwaar onderschat en op de proef stelt. Hume, noch wij twijfelen er een ogenblik aan dat de ene bal de andere aanstoot en die daardoor in beweging brengt. En ook Descartes, Spinoza en zelf Berkeley en Kant zijn niet zo gek om dat te loochenen. Daar gaat het niet om.

    Filosofen zijn erop uit de werkelijkheid te verklaren. Het loochenen van de oorzakelijkheid is nauwelijks een verklaring te noemen. Spinoza stelt dan ook dat er niets is dat geen gevolgen heeft, en dat dus alles ook een oorzaak heeft. Daaraan kunnen we niet twijfelen. We moeten dus zoveel mogelijk de oorzaken van de dingen kennen, zodat we adequaat kennen. Als we de verkeerde oorzaken aanwijzen, is onze kennis gebrekkig of gewoon fout. Het enige middel om de juiste oorzaken te vinden, bestaat erin onze ervaringsgegevens met ons verstand te verwerken. Dat noemt men de rede. Er is dus geen ontsnappen aan de nood aan rationaliteit, zoals elke ernstige filosoof bevestigt. Wie meent dat wij kunnen (en moeten) voortgaan op onze loutere waarnemingen (een stelling die Veenbaas Rousseau toedicht), vervalt in een romantische schwärmerei over de realiteit, die overigens geen enkele basis biedt voor een wetenschappelijke benadering.

    Veenbaas slaat nog wel meer balletjes mis met zijn oppervlakkige gemeenplaatsen over ernstige filosofische kwesties zoals de ethiek en de metafysica, om slechts die te noemen. Spinoza bouwt zijn ethiek op zijn kosmologie en zijn metafysica, maar die ethiek is geen fictief bouwsel dat onderuitgaat bij het minste zuchtje. Spinoza besefte dat de werkelijkheid op een gestructureerde manier ineen zit, dat er een absolute wetmatigheid heerst in de dingen, waaraan niets en niemand ontsnapt. Dat belet hem evenwel niet om te stellen dat levende wezens, zoals de mens, hoewel ze niet aan die wetmatigheid kunnen ontsnappen, toch een leven leiden dat allesbehalve rationeel is, en dat ze er maar nauwelijks in slagen iets van die wetmatigheid te begrijpen. Dat is een evenwichtige benadering van de werkelijkheid. Wanneer men, zoals Veenbaas, de absolute wetmatigheid van de dingen in vraag stelt, en enkel aandacht besteedt aan de manier waarop de mens de werkelijkheid ervaart, komt men voortdurend in de problemen. Zoals Spinoza voortdurend herhaalt: onze waarnemingen worden meer bepaald door onze zintuigen dan door de waargenomen objecten. Als we werkelijk willen weten hoe die objecten zijn, moeten we onze ervaringen analyseren, testen, vergelijken enzovoort. Dat doen we met ons verstand, met de rede. Als we bij Veenbaas’ voorstelling van zaken waren gebleven, had Copernicus nooit een kans gekregen, noch Galilei, noch Newton enzovoort. Newton exclusief in de hoek van het empirisme duwen, zoals Veenbaas herhaaldelijk doet, is te gek voor woorden. Is het immers niet hij die als eerste de wetenschappelijke verklaring heeft gegeven van de fenomenen die wij waarnemen, en die zo de grondlegger is van de rationele benadering van de realiteit?

    In feite heeft deze auteur het zich al te gemakkelijk gemaakt. Hij heeft in dit boek een bakkersdozijn filosofen oppervlakkig, anekdotisch en vaak zelfs karikaturaal voorgesteld, meestal aan de hand van secundaire literatuur (en niet steeds de beste). Vervolgens heeft hij er wat ongenuanceerde bedenkingen bij gefantaseerd, vanuit een verdachte conservatieve, anti-intellectuele, Tea Party-achtige houding. Dat is jammer. Lezers die beter weten, zullen zich herhaaldelijk hoofdschuddend ergeren aan zoveel onnauwkeurigheden en vertekeningen. Lezers met minder achtergrond zullen argeloos een voorstelling van zaken krijgen die niet alleen oppervlakkig is, maar vaak ronduit onjuist. Dit boek verheldert de Verlichting niet, het maakt ze obscuur. Het hecht meer belang aan wat Condillac debiteerde over Spinoza dan aan Spinoza, en dat is altijd een slecht teken. Geloof dus maar niet wat Veenbaas zich hier permitteert over allerlei auteurs uit de Verlichting en over hedendaagse commentatoren. Vergeet Veenbaas zo snel mogelijk en lees Spinoza zelf, of Jonathan Israel over Spinoza en de Verlichting. Veenbaas’ boek is niet meer dan een opportunistisch commercieel inspelen op de terechte en eerlijke publieke belangstelling voor de Verlichting en haar betekenis voor vandaag. Je zal er niet wijzer door worden, en dat is toch de bedoeling als je een boek leest.

    Over de uiterlijke vormgeving heb ik ietwat gemengde gevoelens. Het is een fraaie paperback, verzorgd qua typografie. Er staan talrijke kleine zwart/wit illustraties in, maar die zijn van povere kwaliteit en hebben bovendien geen enkele betekenisvolle functie.

    Hier en daar wordt de vlotte schrijftrant van de auteur ontsierd door storende miskleunen. Zo heeft hij het over ‘divinitation’ (blz. 121) in plaats van ‘divination’. De genitief van Franse eigennamen die op een open lettergreep eindigen geeft hij onveranderlijk een vaste eind-s mee: Montesquieus, Lamettries, Diderots enzovoort.

    Kortom, dit lijkt een interessant en leuk boek, maar het is het niet. De auteur voert een schare van personages en ideeën voor ons op, maar het zijn slechts schaduwen van zichzelf, beelden die obscuur verschijnen in de duistere spiegel van Veenbaas’ hardnekkig eigenwijze interpretaties.

     


    Categorie:historisch
    Tags:filosofie
    18-10-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Recensie: De naakte perenboom. Op reis met Spinoza, Rudi Rotthier

    Rudi Rotthier, De naakte perenboom, Amsterdam/Antwerpen: Atlas Contact, 2013, 394 blz., € 21,95 paperback.

    Dit is nu eens geen boek dat speciaal voor Spinoza-kenners geschreven is. Het is evenmin zomaar een vrijblijvend leuk reisverhaal van een Vlaming wandelend door Nederland. Rudi Rotthier (zeg rottier, niet rotjé) heeft in dit boek vooral zijn eigen tocht, zijn queeste, beschreven, een periode uit zijn leven toen hij intens bezig was met Spinoza, en met Nederland.

    Het is vanzelfsprekend geen toeval dat de auteur die twee thema’s met elkaar verbonden heeft en ze in zijn boek onlosmakelijk verweeft. Spinoza was een geboren en getogen Nederlander, dat is op zich al een goede reden. Maar niet zomaar een Nederlander: hij heeft een belangrijke rol gespeeld in het Nederland van zijn eigen tijd, de Verenigde Provinciën. Hij was toen al beroemd ‒ en berucht ‒ tot ver buiten de toenmalige landsgrenzen. Zijn geschriften waren, hoewel verboden, bekend over heel Europa, zoals onlangs nog bleek toen in het Vaticaan een handgeschreven kopie gevonden werd van zijn hoofdwerk, de Ethica, dat in Rome dus bekend was nog voor het werd uitgegeven na Spinoza’s dood in 1677. Hij had contact met onder meer Leibniz en via Henry Oldenburg ook met de Britse Royal Society. Hij correspondeerde met vriend en vijand, al is dat in zijn geval een eenzijdig begrip, dat we helemaal aan de kant van die vijanden moeten situeren: Spinoza was niemand vijandig gezind.

    Zijn invloed is na zijn dood alleen maar toegenomen en is blijven voortduren tot op de dag van vandaag. In Nederland vind je ten minste twee Spinoza-huizen, verscheidene standbeelden, een aantal Spinoza-straatnamen, enkele Spinozakringen, een Spinozavereniging, enkele Spinozawebsites, een (uitstekend!) Spinoza antiquariaat… Spinoza stond destijds op het hoogste bankbiljet en prijkt op postzegels en penningen, en de belangrijkste Nederlandse wetenschappelijke onderscheiding is de Spinozaprijs. Er zijn talloze lezingen, cursussen, bijeenkomsten, congressen, ‘dagen’ gewijd aan Spinoza. Er wordt volop gepubliceerd over Spinoza en zijn verzameld werk wordt er uitgegeven en in druk gehouden.

    Spinoza was een exponent van die wonderlijke tijd in Nederland, de Gouden Eeuw, de Nederlandse Republiek, het eerste stadhouderloze tijdperk, de bloeitijd van de VOC. Spreken en schrijven over Spinoza is het over Nederland hebben, toen en nu. Een reisverhaal door Nederland aan de hand van Spinoza is dus een gelukkige combinatie, waarin Rudi Rotthier wonderwel geslaagd is.

    Het is een boeiende mengeling geworden van tal van elementen. Er zijn momenten waarop het anekdotische van het reizen door hedendaags Nederland op de voorgrond treedt, en daarin toont de auteur zich een scherp waarnemer van het bijzondere in het banale: een trap die nergens heen voert, een oudere man die na een val op de hulpdiensten wacht, koude oliebollen, vuurwerkgekte en het Oranjegevoel, een hotelbrandje… het zijn leuke vignetten, subtiel geschilderde Frans Hals- of Peter van Straaten-tafereeltjes die het boek verluchten als miniaturen in een handschrift, welkome onderbrekingen tussen de meer diepgaande historische, filosofische en sociaal-politieke passages door.

    De auteur heeft voor deze laatste aspecten zijn huiswerk bijzonder goed gedaan. Hij heeft zich verdiept in Spinoza’s Nederland, maar is evengoed vertrouwd met de meer recente geschiedenis en met de Nederlandse politieke actualiteit. Hij heeft (heel!) Spinoza gelezen, ook in de eerste drukken, en ook heel wat secundaire literatuur, niet alleen de ernstige commentaren maar ook de Spinoza-biografieën en de roddels (wat helaas vaak hetzelfde is). Hij is vertrouwd met hedendaagse politieke theorieën en met het migrantenvraagstuk.

    De lezer krijgt van al die aspecten (en nog tal van andere) hapklare en goed verteerbare dosissen voorgeschoteld en dat leidt niet tot een lastig volle maag-gevoel maar tot die zalige voldaanheid die een goede maar niet overdadige maaltijd kenmerkt, om even in de culinaire sfeer te blijven die Rudi Rotthier duidelijk ook wel kan smaken of terecht afkeuren.

    Naar mijn aanvoelen zijn het echter de passages waarin hij, na enkele mislukte pogingen, erin slaagt om Spinoza te ontdekken in hedendaags Nederland, die nog het best geslaagd zijn en het langst blijven nazinderen. In welke mate is Nederland vandaag schatplichtig aan Spinoza? Welke ideeën hebben wij achteloos en zelfs met ondank van hem overgenomen? Een wethouder die de auteur meetroont naar een stadsontwikkelingsgebied dat nu eens niet bestaat uit identieke huisjes of flatgebouwen; een nationaal politicus met allochtone achtergrond die zijn jeugdige achterban confronteert met Spinoza als een gezond alternatief voor een al te fundamentalistische of simplistische lezing van de koran. Dat is ‘toegepaste Spinoza’ van de bovenste plank: de democratie die Spinoza zo dierbaar was en die hij zo feilloos beschreef in zijn beide politieke traktaten, gerealiseerd in ons leven van alledag.

    Enkele andere interviews zijn voor hun kwaliteit erg afhankelijk van de gesprekspartners van Rotthier. Als die niet goed op dreef zijn, of tegen de verwachtingen in niet veel te vertellen hebben, dan haal je daar als auteur nooit veel kruim uit. In enkele gevallen lijkt het wel om obligate bezoekjes te gaan aan de Nederlandse Spinoza-nestors: je kan geen boek schrijven over Spinoza in Nederland zonder Akkerman en Klever te vermelden, dat is nu eenmaal zo. Toch zie je de auteur opleven wanneer hij de confrontatie aangaat met bijvoorbeeld Miriam van Reijen, die hem stevig van repliek dient met enkele forse provocerende uitspraken.

    Dit geldt, mutatis mutandis, eveneens voor de bezoeken aan de plaatsen die van nabij of van ver iets te maken hadden of hebben met Spinoza. De plaats waar een huis moet of zou gestaan hebben waar hij enige tijd verbleef; een naakte perenboom in een besloten tuintje; een landgoed waar hij ooit te gast was; een stad die hij onder mysterieuze omstandigheden bezocht… Soms blijkt de teleurstelling van de auteur zo duidelijk dat ze afstraalt op de lezer. Twee bezoekjes aan het Spinozahuis in Rijnsburg, waarvan een ter gelegenheid van de heropening, leveren geen sprankelende bladzijden op over Spinoza, doch amper enkele meewarige realistische of zelfs ronduit cynische uitspraken over Rijnsburg toen en nu.

    Toch komt Spinoza ruim aan bod, mondjesmaat of in langere historische of inhoudelijke stukken. Hier blijkt de gedrevenheid waarmee Rudi Rotthier met Spinoza omgaat, maar evengoed zijn bedrevenheid in het formuleren van de essentie van Spinoza’s werk. Hij doet dat aan de hand van terloopse citaten en omzettingen in hedendaagse taal van kerngedachten uit Spinoza’s werk. Kenners zullen die feilloos situeren, de auteur doet dat niet: dit is een boek zonder voet- of eindnoten en dat is goed, het is immers een reisverhaal, zij het dan van een intellectuele reis. Rotthier bezondigt zich niet aan oppervlakkige eenzijdigheid als hij Spinoza uit de doeken doet, en dat siert hem. Hij laat zich niet verleiden tot geleerde uiteenzettingen of langdradige analyses. Vaak sluit hij zijn eigen zinnen over Spinoza af met een vraagteken. Hij is nog op reis, hij weet dat hij die denkbeeldige veilige haven nog niet heeft bereikt waar men voorgoed kan aanmeren en tevreden zuchten: ik begrijp Spinoza volkomen. Het is overigens niet erg druk in die haven: wie daar aankomt, in dat niet zo hippe Tipperary der Spinoza-egotrippers, zal er amper iemand aantreffen, op een enkele ingebeelde reïncarnatie na van onze filosoof in een om veiligheidsredenen aangemeten of noest zelfgebreide dwangbuis.

    Dit boek is een merkwaardig weefwerk van talrijke kleurige draden, een prettig patchwork van zorgvuldig gestikte stoffen, een kwistige quilt van intrigerende verhalen die moeiteloos een overtuigend geheel vormen. Spinoza-kenners zullen er zichzelf en Spinoza in herkennen; wie Spinoza beter wil leren kennen vindt er een aangename en leerrijke schets van het terrein, met handige wegwijzers naar nevenfiguren, historische achtergronden en verre filosofische horizonten, naar een aantal van de hoogste maar ook van de laagste punten van Spinoza- en Nederland. Het is een gedegen maar speelse introductie, gebouwd op een levendige reiservaring en een diepe persoonlijke bewondering voor die fascinerende figuur uit een verleden dat allicht enkel nog van ver als goud oplicht, en op een wondere wandeling langs enkele onbegane en andere platgetreden wegen, op zoek naar de Verlichting, of je eigen verlichting.

    Rest ons nog te zeggen dat de taal en stijl van deze ervaren auteur niet alleen vlekkeloos maar bovendien sprankelend zijn, wat het boek bijzonder aantrekkelijk en genietbaar maakt; dat het werk fraai is uitgegeven, gezet uit een prettig leesbare letter, met voor een keer ook voldoende witruimte om de tekst te laten ademen.

    De schaarse Vlaamse Spinozaliteratuur is met dit veelzijdig bevredigend boek van Rudi Rotthier een waardevolle bijdrage rijker, waarvan men ook in eponiem Nederland zeker zal genieten. Warm aanbevolen!






    Categorie:ex libris
    Tags:literatuur
    16-10-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.In memoriam Luc Verbeke (1924-2013)

    Op 1 januari 2008 schreef ik hier een Open brief aan Luc Verbeke. Gisteren liep er een mailtje binnen van zijn zoon Dirk, die me het overlijden van Luc meldde op 30 september 2013, op 89-jarige leeftijd. Wie meer over Luc wil weten, kan terecht op zijn website. Ik wil hier aan hem dit genegen in memoriam wijden, een bedroefde bezinning over een late vriendschap tussen twee bevlogen mensen die elkaar in de herfst van hun leven ontmoetten in de nieuwe media.

    Wij waren allebei bloggers op Seniorennet, in de afdeling cultuur, en in de populariteitsrangschikking bevonden we ons vaak in elkaars buurt. Dan ga je al eens kijken wie die ‘lucenmaria’ is, en dat was Luc Verbeke. Ik was het vaak oneens met hem. In die periode schreef ik een leven van frustraties met het katholiek geloof van mij af, en Lucs expliciete vroomheid was soms een doorn in mijn oog. Vandaar dat ik op de Nieuwjaarsdag mijn vermetele maar gemeende open brief aan hem richtte, een antwoord op een nieuwjaarsgedichtje dat hij mij met de post had opgestuurd, zoals hij dat later elk jaar zou doen. Luc reageerde met een mail, en dat was het begin van een jarenlange briefwisseling, soms bladzijden lang, meestal over God en godsdienst. We stonden aan weerszijden van de barricades, en we spaarden elkaar niet, maar we respecteerden elkaar altijd en we bleven voornaam in ons taalgebruik en onze argumenten. We wisten wel dat we elkaar nooit zouden kunnen overtuigen, maar dat was ook niet de bedoeling. We waren allebei even verbaasd dat een zo verstandig man er zo’n gedachten op na kon houden, Luc als gelovige en ik als ongelovige.

    Soms werd het Luc teveel, als ik weer eens tekeerging tegen godsdienst en kerk, en een keer schreef hij me af: hij wou me niet meer lezen, ik was te ver gegaan, ik had hem diep beledigd door zijn kerk te beledigen. Dat vond ik toen heel jammer. Door een toeval kwam ik daarna in contact met zijn zoon Dirk, die me uitnodigde om iets te schrijven voor het tijdschrift dat Luc nog had opgericht. Ik deed dat met plezier en bij die gelegenheid vermeldde ik onze onmin aan Dirk. Die heeft toen delicaat aan Vader laten weten dat onze breuk me erg verdroot, en het is weer goed gekomen tussen ons, of toch zo goed als. Ik heb toen enkele gedichten van Luc in het Engels vertaald en dat heeft hem veel plezier gedaan, denk ik.

    Met Luc kon ik de gesprekken hebben over de godsdienst die ik nooit met mijn eigen Vader had. Mijn Vava is vrij vroeg gestorven, hij was amper zo oud als ik nu en ik arriveerde laat in zijn leven. Hoewel hij ongeveer zo vroom was als Luc, was hij veel minder combattief, zodat hij nauwelijks weerstand bood als ik een zeldzame keer lucht gaf aan mijn ongenoegen over de kerk. Luc daarentegen… Het zijn vaak verhitte discussies geweest en ik kan me voorstellen dat Luc zich vreselijk aan mijn tirades en argumenten geërgerd heeft. Zijn reacties waren vaak zeer verontwaardigd, maar ze hebben mij er nooit van weerhouden om hem te blijven antwoorden en (min of meer) rustig mijn standpunten toe te lichten. Luc was van 1924, ik ben van 1946, hij was dus net oud genoeg om mijn vader te zijn, en ik heb altijd voor hem een respect opgebracht als voor een vader. Hij was inderdaad emotioneel als een verre vaderfiguur voor mij. Was ik voor hem een verloren zoon?

    We hebben elkaar nooit ontmoet, hoewel hij ons herhaaldelijk schreef dat we welkom waren bij hem thuis. Hij stuurde ons met de post trouw de boeken, bundels en gedichten die hij schreef en ook allerlei krantenknipsels en brochures. Wij antwoordden met een schilderijtje van Lut, een dichtbundel die ik vond.

    De laatste jaren waren onze contacten minder frequent en rustiger. De jaren begonnen te wegen op Luc. Toen Maria, zijn dierbare echtgenote vorig jaar overleed, besefte hij, zoals ik, dat ook voor hem het einde nabij was. Het is nog sneller gekomen dan ik gedacht had, maar is dat niet altijd zo?

    Luc heeft meegemaakt hoe de mensen rondom hem stierven, en heeft hun heengaan gemerkt met zijn gedichten. Ook voor mij breekt stilaan de tijd aan dat ik meer dode familieleden, vrienden en kennissen heb dan levende. Om Luc Verbeke mijn laatste eer te bewijzen, vertaal ik hier als diepe dankbetuiging in het Engels een gedicht dat hij schreef en dat zijn doosprentje siert. Daarmee wil ik mede aangeven dat deze overtuigde Vlaming in mijn ogen ook internationale erkenning verdient voor wat hij heeft gepresteerd en vooral voor wie hij was.

     

    Hosta in bloom

    So late blooms the hosta

    under the September sun

    and at the birches’ foot

    boletes abound.

    The leaves are still green

    and under the plane trees’

    ample crowns

    slow shadows steadily revolve

    from morning light to evening sun.

    I cannot forget the autumns

    of my many years

    nor springtime’s dreams

    and idle illusions

    nor the warm summers

    in fields and meadows

    full of life blooming and

    fragrantly ripening.

    The leaves are still green

    but soon no doubt

    felled by winds and weather

    they will fall ripe as gold

    or red as wine

    until nothing remains

    but the trees’ naked wood

    wherein I will lay me down

    when my time from child to old

    will be gone forever.

     

    Luc Verbeke (1924-2013)

    From: Van morgenlicht tot avondzon, 2006

     

     


    Categorie:poëzie
    Tags:levensbeschouwing
    12-10-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gods dobbelstenen

    God speelt niet met de dobbelstenen.

    Het is een uitspraak van Einstein, die hij trouwens vaak herhaald heeft. In die woorden ligt naar mijn aanvoelen de essentie van de twintigste eeuw besloten. De westerse wereld was aan het begin van de eeuw religieus, meer bepaald christelijk. Aan het einde ervan bleef daarvan vrijwel niets meer over. De kerken staan leeg, niemand gelooft nog in de dogma’s en de ethische voorschriften, laat staan de rituele. De wetenschap is de autonome, onaanvechtbare nieuwe leer. Alles gebeurt volgens vaste regels, er is geen God die zijn zin doet, of straft of beloont. Nog van Einstein: als er al een God is, dan een zoals Spinoza die ziet, en zeker geen God die zich bezighoudt met de ‘schepping’. En voor Spinoza was God synoniem met de natuur, of het zijn.

    Mensen zoals ik, die in hun jeugd onverbiddelijk en weerloos geïndoctrineerd zijn door de kerk, hebben al de moeite van de wereld om zich van hun ingehamerde illusies te bevrijden. Ik weet van mezelf dat ik daar niet in geslaagd ben en nooit kan in slagen. Ik kan mijn jeugd niet herdoen, noch ongedaan maken. Ik moet dus voortdurend op mijn hoede zijn om niet in de denkwijzen te hervallen die mij zo vaak en zo diep opgedrongen zijn dat ik ze sindsdien niet meer ervaar als dwaze leugens die mij volkomen vreemd zijn, maar als eigen gedachten en overtuigingen. Ik weet dat ik nooit ofte nimmer van seksualiteit en erotiek kan genieten zoals het kan en eigenlijk hoort (in de mate dat ik dat op mijn leeftijd nog zou kunnen). Als je lang genoeg al wat met seks te maken heeft verguist en de zwaarste eeuwige straffen in het vooruitzicht stelt voor zelfs het minste vergrijp, heb je een onbegrijpend jongentje voor de rest van zijn leven verknoeid op dat cruciale punt van zijn leven en beleven.

    Maar dat terzijde en slechts als voorbeeld.

    Het nieuwe credo is dus de wetenschap, of beter: de natuur. Er is geen persoonlijke God die het zaakje leidt naar eigen (goed)dunken, en wat er gebeurt, is ook geen toeval: God speelt niet met de dobbelstenen. Er zijn natuurwetten die we gaandeweg ontdekken en doorgronden en toepassen in ons dagelijks leven. Bij alles gaan we er steeds van uit dat er wetmatigheden zijn. Zeker, we kennen ze niet allemaal en niet helemaal, ver vandaar. We staan waarschijnlijk nog maar aan het begin van de mogelijkheden. Er is dus nog veel meer te ontdekken dan we nu al weten. We kunnen ons nauwelijks voorstellen hoe de wereld eruit zal zien over vijftig jaar, laat staan een miljard jaar. Maar wat er ook gebeure, wat we verder ook ontdekken, het zal altijd gebeuren volgens de wetmatigheden die eigen zijn aan de natuur, aan het universum waarin we ons bevinden.

    Dat heeft de mens al heel vroeg ontdekt, eigenlijk sinds er mensen zijn. Ze keken naar de zon, de maan en de sterren en zagen meteen intuïtief in dat er een regelmaat was in de schijnbare chaos. Ze probeerden die regelmaat te analyseren en neer te schrijven en er hun voordeel mee te doen. Anderen betwistten dat en claimden dat de chaos capricieus bestuurd werd door een God, en dat zij met die God goede maatjes waren en bij hem konden voorspreken, op voorwaarde natuurlijk… Het is een voortdurende strijd geweest, die tot vandaag voortduurt, tussen de onbevangen mens die vaststelt dat er natuurwetten zijn en verder niets, en een kaste van profiteurs die goedgelovige mensen andere dingen wijsmaakt.

    Ik ben ervan overtuigd dat de waarheid zal zegevieren. Maar ik weet ook dat het nog een tijdje zal duren voor iedereen expliciet overtuigd is en dat eindelijk ook toegeeft. We zijn al zover dat ongeveer iedereen in de wereld impliciet aanvaardt dat alles volgens vaste regels verloopt, zeker in ons dagelijks leven. Zo is het trouwens altijd al geweest. Zelfs in de meest religieuze tijden, bijvoorbeeld de middeleeuwen of de 19de eeuw of de eerste helft van de twintigste handelde iedereen alsof er geen God was, dat was wel evident, maar uiterlijk beleed iedereen de godsdienst. Luister naar mijn woorden, maar zie niet naar mijn daden, zo is het nog altijd met de kerk en haar priesters en gelovigen.

    Spinoza herhaalt voortdurend dat alles noodzakelijk gebeurt volgens de natuurwetten. Geen God, geen dobbelstenen. Er kan niets gebeuren dat indruist tegen de natuurwetten. Geen mirakels dus, geen wonderbaarlijke genezingen, geen voorspellingen, geen bestraffing, geen beloning, met God valt niet te praten, hij is niet om te praten, ook niet met vasten, versterving, zelfverminking of smeekgebed en goede werken. Probeer alles wat je geleerd hebt over God en hoe de wereld ineen steekt te vergeten en begin opnieuw, tabula rasa, met niets anders als vertrekpunt dan de natuur en de natuurwetten.

    Dat alles op een noodzakelijke manier gebeurt, betekent vanzelfsprekend niet dat alles maar op één manier kan gebeuren, of dat alles al op voorhand vastligt. Ook om dat in te zien hoef je geen Einstein te zijn. We weten uit eigen ervaring dat het alle kanten uit kan gaan, of, om precies te zijn, oneindig veel kanten. Alleen wat niet in overeenstemming is met de natuurwetten, kan niet, al het andere, en dat is eindeloos veel, kan wel. Wat er uiteindelijk gebeurt, is steeds in overeenstemming met die natuurwetten, maar het is maar een van de ontelbare mogelijkheden die er binnen die natuurwetten waren. Het is dus onmogelijk om ook maar iets met zekerheid te voorspellen. Maar er zijn wel waarschijnlijkheden, en dat is voor ons meestal voldoende. Zo ‘weten’ we dat er in een voetbalwedstrijd geen duizend doelpunten zullen gemaakt worden, noch meer dan 22 (of daaromtrent) rode kaarten zullen getrokken worden. Er zijn nog zekerheden in het leven, al zijn dat op de keper beschouwd slechts (zeer grote) waarschijnlijkheden.

    De meeste mensen leven met die waarschijnlijkheden als met zekerheden, en meestal hebben ze gelijk. Voor het overige weten ze dat niets zeker is en dus gokken ze, zoals met de lotto of weddingschappen op de resultaten van ‘sport’gebeurtenissen. Niemand kan voorspellen welk paard gaat winnen, nog minder in welke volgorde de eerste drie gaan aankomen, noch wie van een hele reeks clubs gaat winnen in het voetbal. Je weet het niet, maar je gokt en af en toe heb je juist gegokt. Maar juist gokken is iets anders dan weten. Ook in de wetenschap kan je juist gokken, maar dat is geen wetenschap. Je kan duizend duistere (of duivelse) voorspellingen doen, en als er een of een paar uitkomen, kan je triomfantelijk zeggen: zie je wel?! maar daarmee heb je nog niets bewezen: iedereen kan juist gokken.

    In de wetenschap zijn we op zoek naar de natuurwetten die altijd gelden en zekerheid bieden. Of toch relatieve, voorlopige zekerheid, tot we onze kennis nog verfijnen of helemaal omgooien, zoals wanneer Copernicus ‘veronderstelde’ dat de aarde om de zon draait. Dat is een zekerheid, die door alle waarnemingen, berekeningen en theorieën wordt bevestigd, ook al zien we elke dag de zon om de aarde draaien. Er kan nooit, zo nemen we aan, een tweede, omgekeerde Copernicaanse revolutie komen, waarbij we zouden ontdekken dat de zon maar zo groot is als de maan en op luttele kilometers afstand rond de aarde draait. Wat er verder ook gebeure of wat we ooit nog ontdekken, Copernicus had het bij het rechte eind, ook al had hij zelf niet ‘gezien’ dat de zon om de aarde draait.




    Wij leren met vallen en opstaan het verschil maken tussen de relatieve zekerheden en de onzekerheid. We ontdekken patronen die op een zekerheid lijken te wijzen, en proberen te achterhalen of dat ook zo is. We berekenen al wat we kunnen, maar steeds weer ontdekken we dat de werkelijkheid veel minder voorspelbaar is dan we denken. Er zijn waarschijnlijk weinig domeinen waar zoveel berekend wordt als de economie en de wereld van de haute finance, maar vraag maar eens aan de CEO’s van de banken of ze al absolute zekerheden ontdekt hebben… Er zijn mensen die beter gokken dan anderen, maar heel vaak doet een volslagen leek het even goed als de beste goeroe. Alleen wie vals speelt, kan (tijdelijk!) veel beter doen, en mensen zijn goedgelovig en laten zich graag bedotten, maar dat is een ander verhaal, of hetzelfde verhaal maar dan vanuit een ander oogpunt gezien.

    Laten we er dus met zijn allen maar van uitgaan dat God geen nukkige, wraakzuchtige of liefhebbende en vermurwbare potentaat is en dat hij (of zij?) ook niet met de dobbelstenen rolt, kruis of munt speelt, de horoscoop raadpleegt of tarotkaarten leest. Eens we dat inzien, zijn we in staat om zelf te denken, vragen te stellen, te luisteren naar wat andere mensen ervan denken, zaken uit te proberen en te leren met vallen en opstaan en inzien dat ons universum, tot Einsteins fundamentele verwondering overigens, op een bepaalde, zeer complexe manier ineensteekt, zo en niet anders, maar dat er binnen die wetmatigheden ontelbaar veel onvoorspelbare mogelijkheden zijn.

    Ik kan me niets mooiers voorstellen dan dat.

    God gooit niet met dobbelstenen.

    Misschien speelt hij, of de natuur, wel schaak, eindeloos?


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:wetenschap
    10-10-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Afwezig?

    Ik stel vast dat ik hier al een hele tijd niets meer geschreven heb. Ik weet natuurlijk wel hoe dat komt: ik ben met andere dingen bezig. Dat is in de eerste plaats Spinoza. Aandachtige lezers weten dat ik een goed jaar geleden begonnen ben met een website over die 17de-eeuwse filosoof en dat ik daar nogal veel energie in steek. Zo maakte ik onder meer heel wat Nederlandse vertalingen van buitenlandse artikels over Spinoza. Ook de correspondentie daarover vraagt heel wat werk. Als je dat nog niet gedaan hebt, neem dan eens een kijkje op mijn andere website en klik hier.

    Ik mag hier nu ook wel al verklappen dat dit najaar de vertaling die ik maakte van een van Spinoza’s werken in boekvorm gepubliceerd wordt: Spinoza, De staatkundige verhandeling, uit het Latijn vertaald en toegelicht door Karel D’huyvetters, uitgeverij Wereldbibliotheek, 296 blz. Met dat project ben ik veel bezig geweest, vooral ook in de voorbije maanden, en de tijd en energie die daar naartoe ging, was niet meer beschikbaar voor andere projecten.

    Spinoza neemt ook meer en meer plaats in in mijn lectuur. Ik lees en herlees zijn werken, in vertaling maar recentelijk vaker in het Latijn. Dat geeft een bijzonder gevoel van nabijheid, dat je mist als je hem via de tussenpersoon van de vertaler leest. Maar het blijft een moeilijke auteur. Telkens wanneer je denkt dat je iets essentieels begrepen hebt, stuit je op een andere tekst die je inzicht aan het wankelen brengt, en dan begint het werk van voor af aan. Ik lees ook commentaren in boeken en artikels van bekende en minder bekende specialisten, in de hoop daar wijzer van te worden en Spinoza beter te begrijpen. Dat valt niet altijd mee. Vaak zijn die teksten bijna zo moeilijk als Spinoza zelf, en dat wil wat zeggen. Of anders zijn ze zo oppervlakkig en banaal dat ik er evenmin iets van opsteek.

    Hoe dan ook, Spinoza blijft me boeien. Hem en over hem en zijn filosofie lezen verveelt me nooit, hoewel het me soms wel vermoeit. Maar de volgende dag grijp ik onweerstaanbaar weer naar een van de boeken die ik ondertussen verzameld heb van en over hem, of ga ik op zoek naar artikels op het internet, of probeer tastend te verwoorden wat ik van hem leer.

    Waarom Spinoza, vraagt men mij soms. Mijn belangstelling voor de filosofie dateert van mijn prille jeugd. Mijn oudste broer zat enkele maanden op het Klein Seminarie en hield daar een paar Latijnse handboeken filosofie aan over, waarover ik me ontfermde, zonder er veel van te begrijpen, maar het fascineerde me mateloos. Later, in de laatste drie jaren van de humaniora, las ik onder meer heel Plato in het Nederlands. Op een of andere manier kreeg ik toen ook de uitstekende geschiedenis van de filosofie in handen van Hans Joachim Störig, overigens nog steeds een aanrader. Daarin was het echter vooral de figuur van Kant die me fascineerde, en toen ik later aan de universiteit filosofie ging studeren, dacht ik aanvankelijk dat Kant de meest interessante filosoof was om te bestuderen. Maar ik liet me afleiden door Nietzsche en Bergson en door de fenomenologen, die toen erg in de mode waren. Heidegger was toen een reus voor ons, maar ik begreep geen woord van wat hij schreef en ik heb er nog altijd de grootste moeite mee, nog los van zijn meer dan dubieuze houding tegenover het Nazisme. Hij is volledig uit mijn gezichtsveld verdwenen, net zoals andere modieuze namen uit die tijd.

    Toen ik veertig jaar later op pensioen ging, kwam ik al heel snel als vanzelf bij Spinoza terecht. Er was het boek van Damasio, Looking for Spinoza, maar vooral Radical Enlightenment van Jonathan Israel, waarin Spinoza een centrale plaats inneemt. Ik las de bibliografieën van Nadler en Margaret Gullan-Whur en nog veel meer, ook in de bibliotheek van het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte in Leuven, waar ik ooit enkele jaren student was en waar ik nu weer thuiskwam en een schat aan Spinoza-literatuur aantrof.

    Spinoza heeft me nog nooit teleurgesteld. De meeste, zo niet alle andere filosofen moet je lezen in hun historische context. Heel veel van die oudere teksten zijn nu totaal of toch grotendeels voorbijgestreefd. Met Spinoza is dat helemaal niet zo, integendeel. Zijn inzichten van meer dan drie en een halve eeuw geleden gelden nog steeds en vormen zelfs de inspiratie voor ‘nieuwe’ hedendaagse ideeën, zowel op het vlak van de menselijke kennis en de werking van ons brein als van de ethiek, de politiek en de godsdienst. Spinoza is nog steeds ‘modern’.

    Voor mij is Spinoza een onuitputtelijke bron van wijsheid en diep menselijk inzicht, waarin ik me graag verdiep, en nooit zonder resultaat.

    Zo, dat verklaart een beetje mijn afwezigheid. Ik weet niet hoe het verder zal gaan met mijn Kroniek. Ik maak er mij ook geen bijzondere zorgen over, we zullen wel zien. Als ik weer inspiratie heb en mijn vingers weer gaan jeuken en de behoefte weer opkomt om eens goed mijn gedacht te zeggen, dan weet ik waar ik mijn zielenroerselen kwijt kan.

    Tot dan.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie
    03-09-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Rode kazuifels

    Ik wil nog even doorgaan op het thema van gisteren: het socialisme. Verdedigers van die ideologie hebben de vervelende neiging om zich moreel beter te wanen dan anderen. Zij nemen het immers op voor de minstbedeelden, de zwakkeren in de maatschappij, en is dat geen nobel doel?

    Zo simpel mogen we de zaken nu ook niet voorstellen, vind ik. Als iemand iets afneemt van iemand en het aan iemand anders geeft, kan men dat misschien nobel noemen, maar het kan ook gewoon diefstal zijn. Als mijn ene buurvrouw elke dag ’s morgens vroeg opstaat en werkt tot ’s avonds laat en zo een mooie cent verdient, en dan vaststelt dat de staat daar op duizend manieren meer dan de helft van afschuimt, onder meer om het als een vaste uitkering aan een andere buurman te geven die nog nooit in zijn hele leven een klap heeft uitgevoerd, dan zal zij het nobele daarvan niet meteen inzien, vrees ik. Herverdeling is voor haar een eufemisme voor ontvreemden, afnemen, diefstal dus. Zij zal zich dus afkeren van dat systeem en proberen om eraan te ontsnappen. Dat soort herverdeling is immers iets anders dan de solidariteit die voortkomt uit het feit dat wie meer verdient ook meer bijdraagt voor de gemeenschappelijke, publieke voorzieningen, zodat ook de ‘armen’ daarvan kunnen genieten, eventueel zelfs gratis.

    Nu hoor je me niet zeggen dat we niet moeten zorgen voor de zwakkeren in de maatschappij, integendeel, we moeten juist goed voor hen zorgen, dat is inderdaad een nobel doel. Het is echter zeer de vraag of we er goed aan doen hen afhankelijk te maken van een staatsuitkering. Het zou wel eens kunnen dat zoiets verlammend werkt. Ik kan me ook niet inbeelden dat iemand zich daar echt goed bij voelt: leven uit de hand van iemand anders lijkt me niet erg hartverheffend.

    Ik heb echter nog het meest last met de tussenpersonen, de socialistische partij en vakbond. Hun rol bestaat erin van de ‘rijken’ af te nemen en het weg te schenken aan de ‘armen’. Dat is een riante situatie, zeg nu zelf. Je wordt betaald om legaal en straffeloos sommige mensen te bestelen en dat geld aan anderen cadeau te geven, die je daarvoor natuurlijk zeer dankbaar zullen zijn. En bovendien kan je de hele zaak voorstellen als ‘nobel’. Een droom van een job, zou ik denken.

    Akkoord, het is een karikatuur. Maar zoals alle karikaturen vertelt ze ook een waarheid. Het moet ons niet verwonderen dat mensen die geld verdienen niet staan te springen om dat meteen weer af te geven. Dat zal zeker zo zijn wanneer die mensen vaststellen dat zij geen enkele inspraak hebben in dat systeem: zij kunnen niet zelf bepalen of en hoeveel ze afgeven, noch wat er met dat geld gebeurt. Bovendien moeten zij ook de tussenpersonen betalen, de politici en de vakbonden. En ten slotte moeten zij met lede ogen toezien hoe de staat het geld vaak op een onverantwoorde manier verspilt door slecht beheer en onkunde. Geen enkele ondernemer zal zijn of haar bedrijf beheren zoals de staat met het belastingsgeld omgaat.

    Ik ben het dus niet eens met socialisten die menen en verkondigen dat zij een morele voorsprong hebben op anderen, die een andere ideologie aanhangen. Het is al te gemakkelijk om met de politieke steun van een uitkeringsgerechtigd proletariaat een systeem van staatscliëntelisme in te stellen en in stand te houden. Het is ook verderfelijk, dat hebben we kunnen vaststellen in landen waar communistische en socialistische experimenten tot diepe armoede en genocidale dictatuur hebben geleid. Socialisme kan vernietigend zijn voor een land, dat is vandaag wel duidelijk. Er moet dus een alternatief zijn, dat mensen veeleer aanzet tot werken en ondernemen en hen zo bevrijdt van betutteling en aalmoezen.

    Het socialisme heeft als systeem veel gemeen met de kerken. Sluit je aan bij het systeem, en het systeem zal goed voor jou zorgen. Maar dan moet je wel in het systeem geloven en er trouw aan blijven, en doen wat het systeem voorschrijft. Zo creëert men een nefaste kuddegeest, waarbij het de herders zijn die bepalen wat goed is voor de schapen, en de schapen, getooid met de kleuren en de symbolen van hun ‘geloof’, de ideologie van vakbond en politieke partij, de straat op gestuurd worden om te demonstreren voor hun ‘rechten’. Socialistische partijleden, vakbondsafgevaardigden en sympathisanten zijn niet zelden even fanatiek als gelovigen, en houden er net zoals zij helemaal niet van dat men zelfstandig nadenkt en van mening verschilt.


    Het komt altijd op hetzelfde neer. Als een te kleine groep van mensen bepaalt wat anderen moeten doen, gaat het hoe dan ook fout, wat verder ook het systeem of de ideologie is. De oplossing is dat men de mensen zelf laat of doet beslissen. Maar dan is het absoluut noodzakelijk dat men de mensen goed opleidt en transparant voorlicht, anders kunnen ze niet met kennis van zaken een gezond eigen oordeel vellen. Democratie begint dus in het gezin en op school.

    In dat verband is het schrijnend te moeten vaststellen dat althans in Vlaanderen het onderwijs nog steeds hoofdzakelijk (meer dan 70 %) in handen is van de katholieke kerk. Gisteren nog noemde de Vlaamse minister van Onderwijs de dame die aan het hoofd staat van het katholiek onderwijs (en niet zichzelf…) ‘de belangrijkste speler in het veld’, en moest toegeven dat de staat wel de volledige kosten van het onderwijs mag dragen, maar zich niet mag bemoeien met de organisatie van dat onderwijs. Kijk, dat is nu het tegenovergestelde van democratie. De kerk is geen democratie, wil dat ook niet zijn. Het katholiek onderwijs is evenmin een democratie, en wil dat evenmin zijn. Hoe kan je dan verwachten dat onze kinderen daar democratisch opgevoed worden? Zij worden integendeel vanaf de eerste dag geïndoctrineerd door het systeem. Ik weet het, ik heb het ondergaan in mijn jeugd en ik heb daarna bijna veertig jaar aan een katholieke universiteit gewerkt.

    Indoctrinatie werkt, zowel bij wie geïndoctrineerd wordt als bij wie indoctrineert. Geen van beide partijen is zich nog bewust van het feit dat er iets gebeurt dat niet goed is. En zo houdt men een onzalig en verknechtend systeem in stand, generatie na generatie. Ik pleit dus voor een radicale vernieuwing van het onderwijs: als bepaalde organisaties eigen onderwijs wensen in te richten, dan moeten ze dat doen op eigen kosten. De democratische staat betaalt alleen voor het democratisch gemeenschapsonderwijs. Dat is een normale toepassing van het principe van de scheiding van kerk en staat. De opvoeding van de jongeren is te belangrijk om die aan kerken over te laten die daartoe geen enkele legitimiteit of specifieke competentie hebben.

    Vlaanderen is eeuwen lang verknecht door zowat iedereen en dat is nog altijd zo. Wij hebben ons nog altijd niet bevrijd uit de kluisters die ons binden, wij zijn nog geen vrije mensen. Wij gaan nog steeds gebukt onder het minderwaardigheidsgevoel dat men ons aangepraat en ingestampt heeft. Wij kunnen of durven nog altijd niet denken en handelen als vrije mensen, we zitten gevangen, zowel in onze eigen systemen als die van anderen. Binnenkort, bij de volgende verkiezingen, krijgen we een kans om een vuist te maken, de rug te rechten en te zeggen: genoeg! Wij zijn niemands knecht, niemand hoeft ons te zeggen wat we moeten denken en wat we mogen doen. Wij willen zelf onze beslissingen nemen, op een absoluut en transparant democratische manier. Wij willen eindelijk ons eigen lot in eigen handen nemen.

    Laten we die kans niet missen, we hebben er al zo veel gemist.


    Categorie:samenleving
    Tags:politiek
    02-09-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Socialisme of sociaal-democratie?

    In een huisgezin is alles gemeenschappelijk bezit; men maakt geen formeel onderscheid tussen wat van wie is, alles is van ‘ons’. Wel is het zo dat er vaak min of meer vaste (maar geen exclusieve) gebruikers zijn en dat de anderen die afspraken respecteren. Soms is dat vanzelfsprekend: kinderen blijven met hun handen af van de haagschaar en de kettingzaag tot ze oud genoeg zijn. Maar ook voor hen is het ‘onze’ haagschaar, onze auto enzovoort. Er is een uiterst belangrijk onderscheid tussen wat van het gezin is en wat niet, terwijl binnen het gezin alles van iedereen is die tot het gezin behoort.

     




    Voor heel wat zaken wordt dat begrip van gemeenschappelijkheid nog uitgebreid tot andere familieleden, huisvrienden en zelfs kennissen en buren. In onze buurt zijn wij bijvoorbeeld het enige gezin dat geen elektrische haagschaar heeft, maar toen Lut laatst niet meer aan de drang kon weerstaan om de taxushaag bij te knippen (met onze ouderwetse haagschaar), kwamen maar liefst drie buren spontaan hun elektrisch apparaat aanbieden. Zo gaat het. Hoewel de eigendom, het bezit onbetwist is, beperkt men het gebruik niet tot de eigenaar, maar deelt men het gemakkelijk met andere leden van de gemeenschap.

    Wat zo vanzelfsprekend gebeurt in het gezin, de familie, de buurt en de kennissenkring, is veel minder evident daarbuiten. Je gaat bij een wildvreemde niet aankloppen met de vraag of je even zijn grasmaaier mag lenen, vind je niet? Maar op onze beste momenten zijn we zelfs voor mensen die we niet echt kennen best vriendelijk. Ik heb wel eens iemand met autopech geholpen (naar beste vermogen) en ik heb dezelfde behulpzaamheid ook al mogen ervaren. Maar dat is iets anders dan het spontaan delen van wat men heeft. Dat blijft beperkt in omvang en straal.

    Wij mensen leven in gemeenschap. Dat neemt allerlei vormen aan, maar niemand leeft alleen, no man is an island. Het zijn concentrische cirkels of venndiagrammen die aangeven met wie we delen, met wie we omgaan. Het gezin, de familie, de buurt, de kennissenkring, de collega’s van het werk, de vereniging.

    Het wordt echter anders als het gaat om het dorp, de stad, de provincie, het gewest, het land, de organisatie van samenwerkende landen, het continent. En dat is vreemd, want wij delen vaak veel meer met de anderen in die grotere gemeenschappen dan zelfs in de kleinste. Ik heb het dan over de gemeenschappelijke voorzieningen. In onze moderne maatschappij zijn die overal aanwezig en worden ze massaal gebruikt, zoals de verkeersinfrastructuur, het openbaar vervoer, de culturele voorzieningen, het onderwijs en ga zo nog maar een hele tijd door. Wij gebruiken die voorzieningen met grote vanzelfsprekendheid, vaak zonder ervoor te betalen, of toch zeker niet de volledige kostprijs. Dat is nu net de bedoeling: wij geven een deel van ons geld af, we betalen mee voor de publieke diensten, die ons in staat stellen om veel beter te leven dan wanneer iedereen alleen voor zichzelf zou zorgen.

    Sommige mensen vinden dat een slechte evolutie. De mens verliest zo zijn zelfstandigheid, ja, zijn vrijheid. Je kan of mag niet meer doen wat je wil. Als je een verplaatsing wil maken, moet je altijd gebruik maken van publieke voorzieningen, ook als je niet met het openbaar vervoer reist: als je met de wagen gaat, rijd je nog altijd op de openbare weg, die daar gelegd is met de middelen van de gemeenschap, die onderhouden wordt enzovoort. Alles wat we doen gaat over begane en gebaande wegen. Er is geen originaliteit meer, enkel een keuze tussen een beperkt aantal vaste mogelijkheden. We leven in een beschaving, met andere woorden, niet in de ongerepte natuur, en dat lijkt sommige mensen veeleer een achteruitgang dan een vooruitgang.


    Het is niet moeilijk om in te zien dat zij dwalen. Het is immers niet zo dat er in de ongerepte natuur meer mogelijkheden zouden zijn, en meer vrije keuze dan in een sterk ontwikkelde beschaving zoals de onze, integendeel. Waarom zouden we anders die beschaving tot stand gebracht hebben? En waarom wil iedereen erbij horen? Niemand wenst echt in de wildernis te wonen, dat is duidelijk. Enkel in een beschaving komen we echt aan onze trekken.

    Toch mogen we dat ongenoegen en die frustratie niet zomaar van de hand wijzen, want ze hebben een oorzaak en een reden.

    Mensen bundelen hun krachten en hun middelen om publieke voorzieningen uit te bouwen die voor iedereen het leven beter maken en iedereen meer kansen bieden. Maar daarvoor moeten goede afspraken gemaakt worden. Enerzijds moet men het eens worden over hoe men het geld inzamelt voor die gemeenschappelijke projecten. Belastingen zijn voor niemand een pretje, terwijl het toch gaat om zaken die je uiteindelijk ten goede komen, en die je anders onmogelijk zou kunnen realiseren. Iemand, de politiek dus, moet vastleggen hoeveel er nodig is en hoeveel iedereen moet betalen. En anderzijds moet iemand, de politiek dus, bepalen waaraan het geld besteed wordt. Dat zijn meteen ook de twee bronnen van ongenoegen en frustratie.

    Iedereen is het erover eens dat er belastingen moeten geheven worden, maar niemand betaalt ze graag, rechtstreeks of onrechtstreeks. Ik persoonlijk heb me nooit druk gemaakt over het verschil tussen mijn bruto- en nettoloon. Elke maand kreeg ik een ingewikkeld document toegestuurd, waarop een relatief indrukwekkend bedrag prijkte dat vervolgens in forse stappen gereduceerd werd tot ongeveer de helft. De rest? Belastingen allerhande. Aangezien ik er niet kon aan ontsnappen, liet het me ongeveer compleet koud hoeveel het was en waar het naartoe ging. Maar dat is fout, want daardoor onttrok ik mij aan mijn burgerlijke verantwoordelijkheid.

    Iedereen kan wel degelijk mee uitmaken hoeveel belastingen er geheven worden en hoe de staatsmiddelen aangewend worden, met name door te stemmen voor de ene of de andere politieke partij, die in hun partijprogramma daarover hun standpunt vastgelegd hebben. Er zijn partijen die menen dat de staatsfinanciën beperkt moeten blijven en dat men zoveel mogelijk moet overlaten aan het privé initiatief. Dan betalen we met zijn allen minder belastingen, maar dan betalen we wel meer voor het gebruik dat we maken van allerlei voorzieningen. Partijen met een andere ideologie vinden dan weer dat we zoals in een gezin alles in gemeenschap moeten bezitten, dat we dus met zijn allen voor alles betalen, zodat vervolgens alles gratis is voor iedereen.

    Dat zijn de extremen. Maar je hoort de liberalen al zeggen: ja maar, als het gebruik voor iedereen gratis is, dan zijn het de hardwerkende burgers, die het meest geld verdienen en ook het meest belastingen betalen, die voor alles opdraaien, terwijl we op die manier een kaste van profiteurs creëren die zo weinig mogelijk werken en leven van de staatsvoorzieningen. En de socialisten repliceren: als private burgers de economie helemaal in handen hebben, verrijken zij zich ongehinderd ten koste van wie minder begaafd is, minder gezond, arm, ziek of oud; zij krijgen zo beschikking over veel meer geld dan ze nodig hebben en leiden een luxe leventje, terwijl er geen publieke voorzieningen zijn voor de anderen en de privé voorzieningen onbetaalbaar zijn voor hen.

    Er zijn maar weinig mensen die pleiten voor een radicaal liberalisme. Iedereen lijkt te aanvaarden dat men geen samenleving kan uitbouwen zonder enige staatstussenkomst. Dat is de basis van wat we de democratie noemen: elke burger, hoe onvermogend ook, heeft het recht zijn stem uit te brengen en zo mee te bepalen hoeveel belastingen de staat mag ophalen en wat ermee gebeurt. Ook de (democratische) ondernemers gaan daarmee akkoord en betalen dus belastingen. Sommigen vinden dat ze er niet genoeg betalen en dat de eenvoudige burger er teveel betaalt, maar de ondernemers beweren natuurlijk het tegenovergestelde.

    Vreemd genoeg zijn er wel nog altijd mensen die beweren dat men een samenleving kan hebben waarin de staat almachtig is. Zij noemen dat het toppunt van de democratie, want alle beslissingen worden dan genomen door (de verkozen vertegenwoordigers van) het volk. Niemand kan zich dan onbehoorlijk verrijken, de koek wordt eerlijk verdeeld onder alle burgers.

    Dat klinkt goed, en het heeft heel wat mensen ertoe verleid om dit als de beste optie te zien, de meest menselijke ideologie. Het is wat men gewoonlijk aanduid met ‘links’. Maar links heeft een geschiedenis, en die is niet erg fraai. Wanneer in een staat een groep mensen legaal alle macht in handen heeft, bestaat namelijk het gevaar dat zij die macht niet optimaal gebruiken. Niemand is onfeilbaar of heilig, en waarom zouden net die politici het zijn en andere mensen niet? De kans is reëel, dat hebben we herhaaldelijk kunnen vaststellen, helaas, dat zij die macht gaan misbruiken om hun ideeën door te drukken, ook als dat domme ideeën zijn of zelfs pure waanzin. Komt daarbij dat ook persoonlijke verrijking bijna onvermijdelijk is, evenals grootheidswaanzin, paranoia en machtsmisbruik op grote schaal. Zowel het communisme als allerlei vormen van staatssocialisme hebben dat uitvoerig laten zien, met vele tientallen miljoenen doden tot gevolg en grote armoede en ellende voor alle burgers.

    Socialisme en communisme zijn dus misschien wel intellectueel aantrekkelijke ideologieën, maar in de praktijk blijken ze niet te lukken. Maar ook radicaal liberalisme kent dergelijke excessen, met even rampzalige gevolgen voor de hele bevolking, zoals ten tijde van de Industriële Revolutie.

    De oorzaak van de ellende met die beide tegenstrijdige radicale ideologieën ligt niet alleen in het feit dat ze zo radicaal zijn, maar vooral in het democratisch deficit dat ze vertonen. In beide gevallen is de macht immers in handen van een zeer beperkte groep van mensen. En in beide gevallen zijn ze helemaal niet democratisch verkozen: ook in een zogenaamd socialistisch systeem is het de nomenklatoera die alles beslist, ook wie aan de macht mag deelnemen.

    Dat geeft gelukkig ook meteen aan waar we de oplossing van het probleem moeten zoeken, namelijk in een verbetering van het democratisch gehalte van de samenleving en van de politieke organisatie.

    Vooreerst moeten er verscheidene politieke partijen zijn, en dus zeker geen eenheidspartij. Maar ook een tweepartijensysteem lijkt niet goed te werken. Men voelt aan dat er meerdere ideologieën mogelijk zijn, dat de ideeën niet in een zwart-wit formaat voorkomen, maar in een veelkleurig palet. Anderzijds is een veelheid van partijen even weinig werkbaar, enerzijds omdat het dan moeilijk is om tot een samenhangende politiek te komen, maar vooral omdat vaak een onbeduidende partij een groot gewicht in de schaal kan werpen als ze op de wip zit, zoals dat heet, en de balans naar één groep kan doen overslaan. Een voldoende groot aantal niet te kleine partijen lijkt dus de beste oplossing. Dat kan men het best bereiken door het instellen van een vrij hoge kiesdrempel: een partij die bijvoorbeeld minder dan vijf (of meer…) procent van de stemmen haalt, krijgt geen vertegenwoordigers in het parlement.

    Men moet er dus voor zorgen dat er steeds voldoende mensen actief betrokken worden bij het beleid. En dat gebeurt niet alleen doordat wij met zijn allen om de vier of vijf jaar mogen gaan stemmen! Dat is een elementaire vereiste, natuurlijk, maar ook binnen de partijen en binnen de staatsinstellingen moet er een echte democratie heersen, en daar wil het wel eens verkeerd gaan. Enkel partijleden zijn stemgerechtigd over het partijprogramma, maar het aantal partijleden is heel beperkt, slechts een fractie van de kiezers die voor een partij stemmen. Dat is niet goed, natuurlijk.

    Binnen de partijen zijn het niet zelden de traditionele ‘partijbonzen’ en de oude ‘krokodillen’ die de dienst uitmaken. Vaak komen ze uit families die al generaties lang de plak zwaaien in een stad of regio of binnen een partij; soms zijn het mensen die hun persoonlijke ambities en hun onkunde handig verbergen achter een aantrekkelijk uiterlijk en uitstekende marketing. Het zou een grote democratische stap vooruit zijn, mocht men verbieden dat kinderen van politici hun ouders rechtstreeks opvolgen. Daarnaast is het quasi noodzakelijk dat men de duur van elk politiek mandaat beperkt in de tijd, bij voorkeur tot één enkele ambtstermijn, gevolgd door een periode van ten minste twee ambtstermijnen alvorens men opnieuw aan de beurt komt, en tot een redelijke leeftijdsgrens, die de pensioengerechtigde leeftijd niet overschrijdt. Dat zou er in belangrijke mate toe bijdragen dat niemand jarenlang blijft meedraaien, steeds zijn eigen ideeën propagerend en zodoende verhinderend dat andere ideeën een kans krijgen. Zelfs als iemand het goed doet, wil dat nog niet zeggen dat er niet iemand anders is die het even goed zou doen, of, wie weet, zelfs beter.

     




    Ook in het staatsapparaat is er behoefte aan een zeer doorgedreven democratie. In het huidig systeem zijn vrijwel alle benoemingen, van de allerhoogste tot de laagste, politieke benoemingen. Dat is zelfs zo voor het zogenaamd onafhankelijke rechtssysteem. Dat heeft nefaste gevolgen voor de staatszaken, want men wordt niet benoemd op basis van de kwaliteiten die men heeft, maar op basis van het toebehoren tot een politieke partij, waaraan men dan volledig onderworpen is.

    Dat is de dubbele basis van de particratie die onze moderne maatschappij teistert en die een regelrechte aanslag is op de democratie, net zo goed als andere dictatoriale systemen, omdat ook in een particratie de macht bij een al te kleine groep van mensen berust, die daarvoor geen enkel mandaat hebben.

    Het is enkel door met heel veel mensen over heel veel zaken na te denken en samen te werken, dat we tot een beter inzicht in de werkelijkheid komen en een betere samenleving. Dat is zo op alle gebieden, maar dat dit ook voor de politiek geldt, dat zien we vaak over het hoofd. Daar hebben we de neiging om onnadenkend een ‘leider’ achterna te lopen of onrealistische populistische propaganda te geloven.

    Het socialisme is als ideologie op zich dus misschien wel aantrekkelijk, maar het is geen garantie voor goed bestuur. Vandaar dat men veeleer spreekt van een sociaal-democratie als de optimale staatsvorm. Dat moet dan een staatsinrichting zijn die waarachtig democratisch is, met een sterk doorgedreven actieve deelname van zoveel mogelijk burgers in alle regionen van de maatschappij, en die daarenboven gericht is op een maximale verdeling van de middelen over de hele bevolking. Dat laatste hoeft echter niet noodzakelijk te gebeuren door alle macht en alle initiatief aan de staat toe te kennen, omdat men zo inderdaad onvermijdelijk perverse gevolgen creëert van zelfs de best bedoelde maatregelen.

    Het zal dus allicht een gemengde economie moeten zijn, waarin het actieve ondernemerschap ruime kansen krijgt, maar waarin de verdeling van de rijkdom binnen humane grenzen gehouden wordt. In een dergelijk systeem zijn obsceen hoge salarissen en bonussen aan individuen als ondermaatse lonen voor de laagste functies uit den boze, terwijl elementaire ondersteuning van waarlijk zorgbehoevende medeburgers vanzelfsprekend zou moeten zijn.

     

     


    Categorie:samenleving
    Tags:politiek
    26-08-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Late Night Thoughts - Lewis Thomas

    Ergens in een tweedehandse boekenwinkel of een kringloopwinkel pikte ik een gaaf exemplaar op van Late Night Thoughts van Lewis Thomas, de auteur van onder meer The Lives of a Cell en The Medusa and the Snail. Zoals dat bij mij meestal gaat, verzeilde het boek bij ‘enkele’ andere op de leestafel en daarna op de plank met recente aanwinsten. Op een dag, enkele weken geleden, zocht ik naar iets om de dag mee te beginnen, vooraleer ik het zwaardere werk aanvang (Spinoza elke dag; Jean Meslier, over wie later meer; John Boswell over de geschiedenis van homoseksualiteit, een uitdaging).

    Een tussendoortje om me op gang te trekken dus. Elke dag (omzeggens) lees ik dan ’s morgens een hoofdstukje. En wat een meevaller bleek deze aankoop (één euro of nog minder) te zijn! De auteur, Lewis Thomas (1913-1993) was een Amerikaans medicus, die zich op verschillende domeinen verdienstelijk heeft gemaakt. De titel verwijst naar het laatste hoofdstuk van het boek: Late night thoughts on listening to Mahler’s Ninth Symphony en dat was natuurlijk genoeg om mij te overhalen om de paperback mee te nemen en te lezen.

     

    Lewis Thomas scientist



    Het zijn vrij korte stukjes, die van 1980 tot 1983 verschenen in Amerikaanse tijdschriften en in 1983 voor het eerst gebundeld werden. Het zijn dus tijdsdocumenten: ze geven uitstekend de tijdsgeest weer van die periode, die ik intens beleefd heb. Ik was toen een late dertiger, vader van twee tieners, bezig met mijn loopbaan in de universitaire administratie, gegrepen door de maatschappelijke problemen, bezield met de idealen uit mijn jeugd en tevens geconfronteerd met de harde werkelijkheid van elke dag. Verscheidene teksten van deze auteur roepen levendige herinneringen op aan die tijd. Maar wat me het meest opviel, is dat deze teksten tevens tijdloos zijn. Geen enkel onderwerp is voorbijgestreefd, geen enkel standpunt klinkt nu vals of overbodig. Dat bewijst dat de auteur zijn onderwerpen destijds wonderwel gekozen heeft en dat wat hij erover te zeggen had verstandig en diepgaand was. Bovendien schrijft Lewis Thomas als de beste: een wetenschapper, een medicus die volmaakt de pen voert en hoogstaande literatuur aflevert, een zeldzame combinatie.

    Mocht je dus zoals ik bij het snuffelen tussen de oude boeken de naam Lewis Thomas tegenkomen, aarzel dan geen ogenblik: dit is een ware schat aan intellectueel waardevolle en uiterst fijngevoelig vertolkte overpeinzingen en gedreven pleidooien van een voornaam denker en een goed mens.


     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    22-08-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.vrije universiteiten

    De discussie over de vernieuwing van het secundair onderwijs in Vlaanderen is nog lang niet uitgeraasd, of een nieuwe storm steekt op in het onderwijslandschap, nu over de universiteiten. Wat is het probleem?

    De Vlaamse universiteiten zijn gesubsidieerde instellingen. Zij krijgen hun geld van de overheid en moeten in ruil daarvoor maatschappelijke taken vervullen, zoals universitair onderwijs, onderzoek en maatschappelijke dienstverlening. Het lijkt vanzelfsprekend dat de gemeenschap een oogje in het zeil houdt als het gaat om de omvang en de besteding van de middelen die zij ter beschikking stelt van de universiteiten.

     



    Vroeger, voor de Tweede Wereldoorlog, was dat een vrij eenvoudige zaak. Er waren niet veel universiteiten, niet veel professoren en niet veel universiteitsstudenten. Er was een beperkt aantal identieke studieprogramma’s voor alle Belgische universiteiten. Voor elk programmaonderdeel of vak had je een professor. Als je als prof voldoende vakken kon verzamelen, kreeg je een vaste benoeming als ‘gewoon hoogleraar’ voor het leven. Zo kon je in het beste (of slechtste…) geval gedurende veertig jaar dezelfde colleges geven. De universiteiten kregen dus op die manier geld om hun volledige werking op die manier te financieren: ze kregen geld genoeg om professoren aan te stellen voor een beperkt aantal vakken in een beperkt aantal vakgebieden. Die onderwijsprogramma’s werden dan ook streng bewaakt. Niet alleen mocht niemand van het vastgelegd schema afwijken, het was ook vrijwel onmogelijk om ook maar iets aan dat programma te veranderen. Op die manier bewaakte de gemeenschap de uitgaven in het universitair onderwijs. Er was voor elke programmawijziging, hoe gering ook, een wet of een wetswijziging nodig, waarover iedereen het eens moest zijn, wat op zichzelf al een voldoende rem was tegen elke vernieuwing. Elke benoeming van een gewoon hoogleraar was een staatszaak waarover terecht angstvallig werd gewaakt.


    Ik denk dat de democratisering van het universitair onderwijs na de Tweede Wereldoorlog de aanleiding is geweest voor de grondige wijziging in de financiering van de universiteiten. Er kwamen meer studenten en de collegezalen waren overvol. Het leek geen goed idee om op dat niveau les te geven aan groepen van vele honderden studenten tegelijk. Dat leidde tot de eerste opsplitsing van te talrijke groepen in populaire studierichtingen. Een professor gaf dan tweemaal hetzelfde college, of twee verschillende professoren gaven hetzelfde college. Dat betekende een uitbreiding van het aantal professoren, en dus ook van de subsidiëring.

    Gewoon hoogleraren haalden vaak hun neus op voor dergelijke colleges en lieten het parallelle college meestal over aan een assistent of een jongere collega. Ook voor het saaie en weinig verheffende afnemen van vele honderden examens, vooral van eerstejaars, voelden ze zich te goed. Daartoe werden dan assistenten ingeschakeld, in feite jonge zelfstandige onderzoekers, maar nu belast met al de minder interessante kanten van het massaal universitair onderwijs.

    Ook het strakke, onveranderlijke schema van studierichtingen en opleidingsonderdelen kwam onder druk te staan. De wetenschappelijke wereld was in beweging, er kwamen nieuwe uitdagingen in alle domeinen van de wetenschap. Er was behoefte aan vernieuwing van de onderwijsprogramma’s, aan nieuwe studierichtingen en nieuwe opleidingsonderdelen in de oude programma’s, aan uitbreiding van het aanbod, aan diversificatie en specialisatie binnen de studierichtingen. Men zag stilaan in dat men het universitair onderwijs niet moest inrichten op basis van een financieringssysteem, maar op wetenschappelijke basis. En dus verliet men stilaan de strakke en uniforme programma’s met een zeer beperkt aantal opleidingsonderdelen of vakken, en het daarmee samenhangende zeer beperkte aantal professoren.

    Er kwam een explosie van nieuwe vakken en nieuwe docenten, omdat de overheid vasthield aan de oude principes: je kon prof worden als je een vak had om te doceren, en een volle betrekking als je een minimum aan vakken had. De universiteiten maakten massaal nieuwe opleidingsonderdelen en splitsten de talrijke groepen en creëerden zo de behoefte aan nieuwe benoemingen.

    De maatschappij en de politiek volgden die trend en verhoogden de toelagen van de universiteiten. Men zag immers in dat men een explosief stijgend aantal studenten niet degelijk kon opleiden met slechts een handvol professoren in enkele sterk verouderde opleidingen. Er kwamen nieuwe opleidingen (die men aanvankelijk onderscheidde van de ‘wettelijke’ door ze ‘academisch’ te noemen) en binnen elke opleiding kwamen er talrijke nieuwe opleidingsonderdelen of ‘vakken’, aangeboden als verplichte vakken, keuzevakken waarbij men moest kiezen uit twee of meer mogelijkheden en vrije vakken die men kon kiezen uit een lange lijst.

    Voor al die colleges werden er professoren benoemd, honderden professoren. Vanzelfsprekend kon men de financiering van de universiteiten niet meer berekenen op basis van de studieprogramma’s en het aantal gewoon hoogleraren. Er was dus een nood aan een nieuw financieringssysteem. Daarin zouden allerlei factoren meespelen, waaronder voor het eerst ook de studentenaantallen.

    Dat gold in de eerste plaats voor de verdeling van de middelen onder de universiteiten, wat meteen leidde tot een harde concurrentiestrijd tussen de bestaande universiteiten en de oprichting van nieuwe (onvolledige, lokale) universitaire centra. Maar de nieuwe regels bepaalden ook dat de universiteiten per student meer geld kregen naargelang de studierichting. Zo kon je in de humane wetenschappen een voltijds personeelslid aanwerven als je veertien studenten had, in geneeskunde of bij de ingenieurs had je ‘slechts’ vijf studenten nodig.

    Faculteiten die traditioneel een beperkt eenvormig studieprogramma aanboden voor een groot aantal studenten, bijvoorbeeld de rechtsfaculteiten, kregen plots enorme middelen. Ze gebruikten die enerzijds om het aantal keuzevakken en specialismen te vergrootten, maar ook om veel meer assisterend academisch personeel aan te stellen.




    En zo ging de universitaire expansie steeds verder, tot er allerlei economische crisissen kwamen en ook de universiteiten moest inleveren. De middelen werden bevroren op een bepaald niveau, of er kwamen allerlei beperkingen, bijvoorbeeld in het aantal vastbenoemde personeelsleden en zelfs in het aantal (dure) gewoon hoogleraren. Meer en meer ging de politiek zich namens de maatschappij bezighouden met de details van de financiering van de universiteiten. Toen Vlaanderen cultureel autonoom werd, vielen de universiteiten onder het uitsluitend gezag van de Vlaamse Gemeenschap. Dat bood de gelegenheid om een nieuw universiteitsdecreet te maken, waarin alle bestaande regels grondig werden aangepast en honderden, ja duizenden nieuwe voorschriften werden opgenomen, over alle aspecten van het universitair onderwijs, ook elementen die voorheen tot de uitsluitende bevoegdheid van elke universiteit afzonderlijk behoorden, bijvoorbeeld de vereisten om te slagen voor een opleidingsonderdeel of een studiejaar.

    Men ging ook het pad op van de kwaliteitsnormen, die moesten opgesteld en bewaakt worden. De redenering was: als de universiteiten geld krijgen voor een bepaald doel, dan moeten zij ook verantwoordelijkheid afleggen over het bereiken van die doelstellingen en moeten ze daarop afgerekend worden. Zo kwamen er normen voor het percentage van de studenten dat slaagt, voor het aantal afgeleverde diploma’s, voor het aantal wetenschappelijke publicaties dat een personeelslid produceert per jaar enzovoort. En om dat alles te kunnen controleren en vergelijken (met het oog op de financiering), was het nodig dat alles zoveel mogelijk meetbaar was en dus gekwantificeerd werd. Het meten van de kwantiteit is immers veel eenvoudiger dan het objectief beoordelen van de kwaliteit, bijvoorbeeld van het onderwijs, het onderzoek, publicaties.

    We zien een aantal vaste elementen in ons verhaal over de universiteiten, waarin de financiering door de staat de belangrijkste rol speelt. Daarvoor zijn evident normen nodig. Hoeveel een staat uitgeeft aan zijn universiteiten hangt echter niet alleen af van hoeveel die staat daarvoor überhaupt wil uitgeven, maar ook van de specifieke noden van die universiteiten. Als men de universiteiten wil behouden, dan zal dat geld kosten. Hoe dat geld te verdelen is een andere kwestie. Men kan allerlei mechanismen en normen bedenken en dat is in het verleden ook gebeurd, met wisselend succes. Er is geen wondermiddel, dat optimaal met alle factoren rekening houdt. Elk nieuw systeem, hoe ingewikkeld ook, zal steeds onvoorziene perverse effecten hebben en aanleiding geven tot ontwikkelingen die men niet beoogde en die men ook niet wenst. Voortdurende aanpassing is dus noodzakelijk.

    Men kan zich echter de vraag stellen of de huidige universitaire regelneverij door de Vlaamse regering bijdraagt tot de optimale werking van de universiteiten. Men heeft door alles tot in de kleinste details bij decreet te verordenen van de universiteiten staatsinstellingen gemaakt zoals vroeger de post, de spoorwegen, het leger of de politie. De staat bepaalt alles, of beter: de politiek bepaalt alles, want de wetten worden opgesteld door de politiek. Waar vroeger de universiteiten binnen een eenvoudig en beperkt financieringskader een zo goed als absolute academische vrijheid hadden, is er nu een ongelooflijk ingewikkelde regelgeving en controle door de overheid. En dat in een periode waarin diezelfde politici de vroegere staatsinstellingen meer en meer gaan behandelen als autonome bedrijven, die moeten ‘gerund’ worden als privébedrijven, met dure managers aan het hoofd.

    Er is geen enkele reden om aan te nemen dat politici en staatsambtenaren beter zouden weten hoe een universiteit moet ‘gerund’ worden (het woord alleen al!) dan die universiteiten zelf, als kenniscentra bij uitstek. Naar mijn aanvoelen moet de staat zich bescheiden opstellen tegenover de universiteiten en zich beperken tot een globale financiering, bijvoorbeeld op basis van een maatschappelijk redelijk geacht percentage van het totale budget. Men moet het dan aan de universiteiten zelf overlaten om regels uit te werken voor de onderlinge verdeling van die middelen en voor de aanwending ervan binnen elke universiteit. Daarbij zal men voldoende vrijheid moeten laten voor verschillen tussen de universiteiten onderling, zodanig dat er een gezonde concurrentie kan ontstaan die niet anders dan positieve resultaten opleveren voor de ‘klanten’ en dus voor de maatschappij.

    Men ziet overal dat het vrijmaken van de markt (binnen redelijke grenzen), het afschaffen van monopolies en monolithische structuren en het beperken van de staatsinmenging tot gunstige resultaten leidt. Dat was vroeger ook zo voor de universiteiten. Nu zijn het machteloze uniforme staatsinstellingen geworden die zich moeten plooien naar de ambitieuze fantasieën van overijverige politieke decretenmakers en zelfbenoemde wereldverbeteraars. Professoren zijn meer en meer ambtenaren geworden binnen een bijna totalitair bureaucratisch systeem.

    Stilaan komt er protest. Mij verbaast het dat dit meestal veeleer gericht is tegen specifieke regels, zoals de telling van het aantal publicaties bij de beoordeling van een personeelslid, dan tegen de bureaucratisering zelf of tegen de algehele staatsinmenging in alle aspecten van het universitair leven.

    Begrijp me niet verkeerd, ik heb geen heimwee naar het ancien regime. Bijna veertig jaar intense deelname aan het universitair leven hebben me ervan overtuigd dat het nu veel beter is dan in 1965. We moeten niet achterom kijken, maar vooruit. Om dat mogelijk te maken, moeten de professoren en de universiteiten zich bevrijden uit het administratieve keurslijf waarin de universiteitsdecreten hen gevangen houden. Ze moeten zich ontvoogden van alle politieke en administratieve betutteling.

    Dat betekent niet dat ze geen verantwoording moeten afleggen aan de maatschappij voor het gebruik dat ze maken van de gemeenschapsmiddelen. Maar de beoordeling van een universiteit moet in de eerste plaats spontaan gebeuren door haar klanten: de gemeenschap die er door gevormd wordt, de ouders en de studenten die vrij kiezen voor een universiteit, de personeelsleden die er hun beste krachten aan wijden.

    Door het herstel van de universitaire autonomie kan er weer een gezonde onderlinge concurrentie ontstaan, de basis voor elke vooruitgang. Overdreven en ongezonde staatsinmenging leidt onvermijdelijk tot een heilloze bureaucratische verstarring die niet te rijmen valt met wat een universiteit moet zijn: het vrije intellectuele centrum van een gemeenschap.

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    13-08-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.slaagcijfers aan de universiteit

     




    De nieuwe Leuvense universiteitsrector heeft een eerste statement gemaakt: sommige scholen bereiden hun leerlingen niet goed voor op het universitair onderwijs. Laten we dus de slaagcijfers bekendmaken per school, zodat de ouders kunnen zien naar welke school ze hun kinderen moeten sturen als ze willen dat ze later slagen aan de universiteit.

    Het is voorwaar een merkwaardige redenering. Vele jaren geleden bestonden die statistieken en werden ze door de dienst Studiebegeleiding van de Leuvense Universiteit gepubliceerd in brochures. Toen mijn oudste zoon naar de universiteit trok, bekeek ik die cijfers en kijk: wie van die school kwam en die studies aanvatte, had zowat 100% kans op slagen. Dat was voor mij een hele geruststelling, en ik neem aan voor mijn zoon ook.

    Ik herinner me dat er toen ook mensen zeiden: ik moet mijn kinderen naar een van die scholen sturen! Maar zo simpel is het niet.

    Er zijn inderdaad soorten van scholen; dat was vroeger zo en dat is nog altijd zo. Iedereen weet dat algemeen gesproken de betere leerlingen naar bepaalde scholen gaan en de mindere leerlingen naar andere. Die ‘betere’ scholen hadden/hebben enkel de sterkste richtingen. Wie afviel, kon niet overschakelen naar een zwakkere richting en verdween snel uit de school. Enkele scholen hadden, naast de drempel van hun reputatie, ook subtiele manieren om studenten vooraf te toetsen. Er was een gesprek met de ouders, onder meer over de schoolresultaten, een kennismakingsdag enzovoort. Er was dus met andere woorden een ontrading en een selectie, en dat is nog altijd zo. Zoals een leraar van een min of meer elitaire school het onlangs stelde: hoeveel kans is er dat er hier iemand ‘Cindy’ heet?

    Het is dus niet zomaar een kwestie van de kwaliteit van de school: het is de kwaliteit van de leerlingen die de belangrijkste rol speelt, en dat is de evidentie zelf: er is een groot verschil tussen de leerlingen. Stuur een leerling met minder talent en werkkracht naar een betere school, en zijn of haar slaagkansen in die school zijn kleiner dan in een minder veeleisende school, en de slaagkansen aan de universiteit nog altijd onbestaande.

    Speelt de kwaliteit van de school dan geen rol? Natuurlijk wel, maar die kwaliteit hangt grotendeels af van de leerlingen. Een school met een goede reputatie trekt goede leerlingen aan en ook goede leraars en beschikt ook over de nodige budgetten. Het zal dus meestal ook een goede school zijn, in vergelijking met andere scholen.

    De rector, die ongetwijfeld een verstandige man is, zou dus kunnen weten dat het niet veel zin heeft om een lijstje te maken van de beste scholen, zodat ouders hun kinderen daarnaar toe kunnen sturen; dat lukt alleen als die kinderen ook goede leerlingen zijn. Maar als het al goede leerlingen zijn, dan zullen ze ook in een mindere school goede resultaten halen en wellicht evenveel slaagkans hebben aan de universiteit: de beste leerlingen uit de minder goede scholen doen het statistisch gezien even goed of zelfs beter dan de zwakkere leerlingen uit de betere scholen.

    De enige constante lijkt te zijn dat leerlingen uit de sterkere richtingen het beter doen aan de universiteit dan andere. Moeten we dan onze kinderen naar die sterkere richtingen sturen? Natuurlijk, als ze het aankunnen en willen. Nogmaals: de kwaliteit van de leerling is bepalend, en die hangt af van talloze factoren, zoals het familiaal milieu en opleidingsgraad van de ouders, naast individuele eigenschappen.

    Kies dus voor een veeleisende school en een sterke richting als je kinderen dat aankunnen en ook de inspanningen willen leveren. Maar denk niet dat een goede school en een sterke richting een zwakke leerling optimaal zal voorbereiden op de universiteit of wat dan ook, integendeel: zij zullen wellicht hun studies niet afmaken in die school.

    Sommigen vinden dit onrechtvaardig. Iedereen zou gelijke kansen moeten hebben. Dat is zo. Maar we hebben te maken met mensen, en mensen zijn verschillend, zeer verschillend, op duizend manieren. Er is altijd al een zekere natuurlijke selectie geweest in het onderwijs, waarbij de beste leerlingen in zekere mate convergeren naar bepaalde scholen en de zwakkere naar andere. Wat men ook doet, dat zal altijd zo blijven, zolang men tenminste de vrije keuze laat aan de ouders en de leerlingen.

    Er zijn mensen die dat zouden willen verhinderen. Alle vroegere pogingen hebben aangetoond dat dit niet mogelijk is. Integendeel: het risico is groot dat er dan alleen een nivellering plaatsvindt op het laagste niveau, waarbij de meest begaafden slechts uitgedaagd worden op het niveau van de minst begaafden. Iedereen heeft recht op goed onderwijs en dus hebben ook de meest begaafde en meest ijverige studenten recht op onderwijs op hun niveau. De maatschappij heeft hen hard nodig.

    De bezorgdheid van de rector komt ongetwijfeld vooral voort uit de uitdagend lage slaagcijfers van de eerstejaarsstudenten aan de universiteit. Daarvoor zijn er echter andere oplossingen. De slaagcijfers voor richtingen waarvoor een toegangsexamen vereist is (of was…), zijn spectaculair hoog, hoewel dat de meest veeleisende richtingen zijn. Men kan dus de studenten vooraf efficiënt screenen, zeker om die studenten eruit te halen die allerminst kansen hebben. Maar men verkiest, om politieke redenen, de toegang tot de universiteit open te houden voor iedereen, met een uiterst laag inschrijvingsgeld, hoge studietoelagen en ruime faciliteiten zoals goedkope studentenrestaurants enzovoort. Wie zou er onder die omstandigheden niet eens een jaartje naar de universiteit willen? Wij zijn wellicht het enige land ter wereld waar men zo gemakkelijk als student binnen geraakt aan de universiteit. De prijs die we daarvoor betalen is dat sommigen even snel weer buiten zijn, een illusie armer, zoals men zegt, en een ervaring rijker. Het is op alle gebieden een kostelijk en onbarmhartig systeem voor de studenten, hun ouders en de maatschappij.

    Het is jammer dat de nieuwe rector minder oog heeft gehad voor de werkelijke problemen en zich blijkbaar heeft laten leiden door een weinig doordachte lezing van bepaalde statistieken.

     


    Categorie:samenleving
    Tags:maatschappij
    12-08-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Islam, Nazisme en verdraagzaamheid

    Wanneer men over de islam spreekt, of over moslims, heeft men het zo goed als uitsluitend over het fanatisme, het fundamentalisme, het terrorisme, de broederstrijd tussen sjiieten en soennieten, het gebrek aan rationeel denken, de afwezigheid van de democratie, de corruptie, het machogedrag en de onderdrukking van de vrouw, het in stand houden van oude tradities enzovoort. En men kan het niet ontkennen: we worden voortdurend geconfronteerd met voorbeelden van al die minder aantrekkelijke kanten van moslims.

     



    Vaak zegt men dan dat zij onze Verlichting gemist hebben: ze hebben de evolutie niet doorgemaakt die in het Westen geleid heeft tot onze democratie met al haar voordelen. Daarbij moeten we echter bedenken dat die Verlichting bij ons ook niet van de ene dag op de andere doorgebroken is. Spinoza (1632-1677) was een van de wegbereiders, maar zijn werken werden meteen verboden. De Franse libertijnen van het begin van de 18de eeuw gingen noodgedwongen met elkaar om in de grootste clandestiniteit. Diderot bracht enige tijd in de gevangenis door en de Encyclopédie was jarenlang verboden. En toen Robbespierre de macht greep, was het zo goed als gedaan met de ideeën van Verlichting. Condorcet stierf in de gevangenis tijdens de Franse Revolutie. Napoleon schroefde heel wat beslissingen van de revolutie terug, onder meer de afwijzing de macht van de kerk en van het vorstelijk absolutisme. Met de Restauratie werd het Ancien Régime grotendeels hersteld. Wat bleef er nog over van de Verlichting? Het Victoriaans tijdperk duurde tot 1900 en was evenmin een voorbeeld van verlichte ideeën. De eerste helft van de twintigste eeuw was een opeenvolging van gruwelijke wereldconflicten. Waar was toen de Verlichting?

     



    Is het dat wat de Islam heeft gemist? Is het een dergelijke geschiedenis die we hen toewensen?

    De V.S. daarentegen hebben de Verlichting niet gemist, en toch gelooft men daar nog massaal in God en de duivel en wijst men massaal de evolutietheorie af; het racisme mag dan al officieel verlaten zijn, de situatie van de niet-blanken is er verre van optimaal. Velen geloven dat daar geen democratie heerst, maar brutaal kapitalisme en een zeer beperkte oligarchie van de rijksten, die absoluut geen verlichte ideeën hebben.


    Toch stellen we vast dat sinds 1945 in het Westen vrede heerst. Sinds de val van de Sovjet Unie is er meer vrijheid en autonomie in Midden- en Oost-Europa. De vrije en democratische kern van West-Europa breidt zich stilaan uit naar het oosten. Gewapende conflicten, waarbij ook de V.S. en West-Europa actief betrokken zijn, spelen zich af op andere continenten.

    De moslimlanden van het Midden-Oosten verkeren als het ware in een voortdurende staat van burgeroorlog, af en toe onderbroken door periodes van wrede dictatuur, al dan niet religieus van aard, en gewapende conflicten tussen buurlanden. Men slaagt er blijkbaar niet in om allerlei eeuwenoude conflicten op vreedzame wijze op te lossen. Dat lijkt een opvallend verschil te zijn met hoe wij in onze streken omgaan met interne tegenstellingen en burenruzies tussen landen. Europa neemt geleidelijk aan de politieke macht over van de landen van de Unie, zodat ze meer gemeen hebben en dus minder reden om tegen elkaar te vechten. Er is een grote economische en sociale solidariteit onder de Europeanen, al blijven er grote regionale verschillen en worden zelfs kernlanden zoals Ierland, Portugal, Spanje en Italië geteisterd door crisissen.

    Maar wij kennen geen toestanden zoals vandaag in Syrië, Libië, Egypte…

    Ongetwijfeld is de oorzaak van dat verschil heel complex. Maar het komt mij voor dat de problematiek van de tolerantie of verdraagzaamheid daarin een belangrijke rol speelt.

    Tolerant zijn, dat betekent dat je andere mensen respecteert zoals ze zijn, hoe ze ook zijn, ook als dat helemaal anders is dan je zelf bent. Het betekent ook dat je niemand dwingt om te denken en te handelen zoals je zelf denkt en handelt. Iedereen die tot de gemeenschap behoort, is een vrij mens. De enige beperking die we allen aanvaarden, is de wet. Wie de wet niet naleeft, zal de gevolgen dragen die de wet voorziet. Maar binnen de grenzen van de wet doen en denken we allen wat we zelf goedvinden, en laten dat ook aan de anderen toe.

    Een dergelijke houding draagt vanzelfsprekend bij tot de interne vrede: men gaat dan niet zo nodig op de vuist met andersdenkenden, nee, men laat ze denken wat ze willen, ook al wijken hun gedachten ingrijpend af. Dat is veruit de beste oplossing. Hoe meer men vrij is om te denken en te handelen, hoe groter de variatie. En hoe groter de variatie, hoe meer kans dat er interessante ideeën naar voren komen. Niemand kan zeker zijn van het eigen gelijk. Het is maar door samen te leven dat we ontdekken wat de beste manier van leven is, welke de beste gedachten zijn, niet alleen op papier, maar ook in de praktijk.

    Met enige schroom citeer ik hier Mao, die in 1956 de campagne lanceerde die wij ons herinneren als ‘Laat honderd bloemen bloesemen, laat honderd gedachten botsen.’ Helaas is die campagne snel omgeslagen in de vervolging van al degenen die op de originele uitnodiging waren ingegaan. Maar de gedachte zelf is bijzonder waardevol. Het is een uitdrukking van de grondgedachte van de democratie, namelijk de vrijheid van denken en van meningsuiting, de vrijheid om te denken wat men wil en te zeggen wat men denkt (Spinoza).


    Dat betekent echter dat men werkelijk iedereen moet toelaten om te denken wat zij willen en te zeggen en te schrijven wat zij denken. Niet alleen de mensen die het voor het zeggen hebben of die het gezag steunen, maar ook alle anderen. Enkel wanneer men de wetten van de samenleving overtreedt, kan men daarvoor gestraft worden, en die wetten moeten de vrijheid van denken en van meningsuiting precies garanderen, en ze niet inperken, op geen enkele manier.

    In een systeem van volledige vrijheid van mening is absolute tolerantie noodzakelijk. Wanneer wij met elkaar op de vuist gaan omwille van wat iemand denkt of zegt, dan is het snel gedaan met die vrijheid van mening. Wie het meest macht heeft, zal dan andersdenkenden het zwijgen opleggen en zo de rijkdom aan gedachten verwoesten die zo nodig is als voedingsbodem voor het tot stand brengen van een optimale samenleving.

    Moet er dan een oneindige veelheid van gedachten en levensopvattingen zijn, met al de concrete uitingen daarvan? Is alles met alles te verenigen?

    Nee, en dat hoeft ook niet. Het is met ideeën en hun uitwerking zoals met de vele levensvormen die de aarde telt en geteld heeft. Het grote principe dat geleid heeft tot de onvoorstelbare diversiteit van het leven en tot de spectaculaire evolutie van onder andere de menselijke soort, is dat wat bijdraagt tot het overleven op termijn steeds de bovenhand haalt. De mens is er gekomen omdat die soort het best geschikt was om te overleven en zich in stand te houden over heel de wereld. Wat niet geschikt is, heeft minder kans en zal op termijn wegkwijnen en zelfs verdwijnen.

    Zo gaat het ook met ideeën en handelingen. We moeten dus andere ideeën niet bestrijden of uitroeien: de beste zullen steeds overleven, de minder goede zullen vanzelf verdwijnen.

    Het Nazisme leek voor veel mensen de oplossing te bieden voor de ernstige problemen van de jaren 1930. Maar aan de grondslag van die ideologie lagen principes die onvermijdelijk tot de eigen destructie moesten leiden, zoals racisme, imperialisme, dictatuur, militarisme en het verwerpen van alle democratische principes. Dat hebben een aantal mensen ingezien, ook toen al, maar veel anderen niet. Het heeft een wereldoorlog met tientallen miljoenen doden en vernietiging op grote schaal gekost eer men naar de redelijkheid terugkeerde.
     


    Moest men dan tolerant zijn tegen het Nazisme?

    Het is een zeer moeilijke kwestie. Het is duidelijk dat het prille Nazisme de wetten overtrad. Maar dat deden ook andere politieke groepen, zoals de communisten. Daartegen had de staat moeten optreden, maar wat was de staat in het toenmalige Duitsland? Wat is de staat vandaag in Somalië? Uiteindelijk heeft men het conflict op wereldschaal gewapenderhand ‘opgelost’, waarbij men de democratie ‘hersteld’ heeft, ook in Duitsland. Maar wij hebben sindsdien leren inzien dat democratie zich niet gewapenderhand laat opdringen, niet Afghanistan, niet in Libië, niet in Egypte, nergens. Democratie is een geschenk van de vrede, maar het is vooral de voorwaarde voor blijvende vrede. Democratische landen voeren veel minder oorlog dan niet-democratische. En echt democratische landen voeren geen oorlog. Landen die oorlog voeren zijn dus niet echt democratisch. Ook landen die meewerken aan oorlogsvoering, zoals België, zijn op dat punt niet echt democratisch. En met de democratie neem je geen risico’s. Voor je het weet, zijn het wapens die beslissen, of beter: de personen die de wapens in hun macht hebben.

    De basis van de democratie is de verdraagzaamheid. We kunnen dat in wetten vastleggen, maar in feite gaat het om een persoonlijke ingesteldheid, een levenshouding. Het is iets dat men kan aanleren, een manier van denken waartoe we wel in staat zijn op onze beste momenten, maar die verder kan ontwikkeld worden tot ze een goede gewoonte wordt. Dat is niet altijd gemakkelijk. Er zijn namelijk, zoals bij het Nazisme, mensen die niet tolerant zijn en die geweld niet schuwen, die de wetten aan hun laars lappen en die lak hebben aan democratie. Met die mensen moeten we voorzichtig zijn, een voorzichtigheid die zich het best manifesteert in een krachtdadige aanpak van elke wetsovertreding.

    Belangrijker dan repressie is echter opvoeding. Het is mogelijk om de mensen ervan te overtuigen, op redelijke gronden en met voorbeelden uit de praktijk, dat verdraagzaamheid beter is dan onverdraagzaamheid, geweld en conflict. We voeden onze kinderen op tot bollebozen op alle gebieden van de wetenschap, sport, ontspanning en cultuur. Maar hoeveel tijd besteden we aan hun opvoeding tot verdraagzaamheid en democratie?


    De stemmen van hen die oproepen tot verdraagzaamheid en vrijheid van denken en van meningsuiting lijken soms als die van roepende in de woestijn. Wereldwijd zijn er talloze gewapende conflicten en gewelddadige misdaad op grote en kleine schaal. De wereldvrede lijkt veraf. En toch is de oplossing voor de hand liggend: verdraagzaamheid. Laten we beginnen met in het eigen hart te kijken.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:maatschappij
    05-08-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mes tendres années

    Ik ben nu 67 en mijn jeugd en schooltijd ligt ver achter mij. En toch denk ik er nu dagelijks aan, en niet met genoegen. De meeste herinneringen zijn veeleer pijnlijk. Ik had het moeilijk met gezag. Dat is niets uitzonderlijks, zul je zeggen en dat is ook zo. Maar het gezag het had ook moeilijk met mij. Als er eentje werd uitgepikt om als voorbeeld te straffen, dan was ik het, keer op keer. Ik ben gepest op school, niet door mijn medeleerlingen, die wisten wel beter, maar door leraars en vooral door de directie en de personen die ze hadden aangesteld om de orde en tucht te handhaven.

    Als ik erop terugkijk, stel ik vast dat ik het gezag inderdaad niet aanvaardde en ik vond bovendien dat dat mijn goed recht was. Ik ging naar school om bij te leren. Dat was wat ik verwachtte, en ik heb nooit iets gedaan dat het leerproces verstoorde. Ik ging graag naar school, althans om bij te leren. Helaas kreeg ik te weinig aangereikt, het ging allemaal veel te traag en de kwaliteit van het onderwijs liet vaak te wensen over.

    De problemen kwamen voort uit het feit dat de school zich ook een absoluut gezag toekende over mijn doen en laten. Ik aanvaardde wel dat ik het reglement moest naleven, maar daar hield het op voor mij. Niet voor de school: hun gezag was onbeperkt, het gold evenzeer voor wat ik deed in mijn vrije tijd, zelfs voor wie ik was. Zo kon je gestraft worden als je gezien werd met een meisje, of als je rookte op straat, of als je naar de cinema ging, of op café, of als je een boek las dat niet voor jou geschikt was en ga zo maar door. Er werd van mij verwacht dat ik mij volledig zou aanpassen aan het beeld dat men had van een voorbeeldige leerling: ijverig, maar vooral onderdanig en zonder ook maar enigszins af te wijken van het model. Ik moest worden zoals zij waren, denken zoals zij dachten.

    Ik aanvaardde dat niet. Ik had me nooit vrijwillig aan dat absolute gezag onderworpen. De school had het recht niet om voor te schrijven hoe ik me moest gedragen of wat ik mocht denken en doen. Ze had, naast de plicht om les te geven, alleen het recht om het schoolreglement te doen naleven, en dan nog: als er in het reglement elementen stonden die niets met de school te maken hadden, dan voelde ik mij daardoor niet gebonden.

    In het katholiek onderwijs kregen wij niet alleen ettelijke uren per week godsdienstonderricht; er werd tevens elke morgen gebeden, er was de dagelijkse mis en allerlei ander liturgische verplichtingen. Bovendien werden we om de haverklap de kerk of de kapel ingedreven voor ‘conferenties’, zedenpreken allerhande, waarvoor de gewone lessen zonder discussie wegvielen. Ook daartegen heb ik me steeds verzet: dit hoorde niet bij de school, dit was puur machtsmisbruik: als leerling kon je niet weigeren mee te doen, je had geen keus, het was verplicht. Nog meer conflicten dus, en wie zich verzet tegen de godsdienst is een baarlijke duivel.

     



    Vooral de eerste drie jaar van de humaniora waren verschrikkelijk voor mij. Ik bracht die door in het Bisschoppelijk College Sint-Vincentius in Eeklo. In de lagere school, die gehecht was aan het college, was ik een van de beste leerlingen, maar dat veranderde als bij toverslag. Naarmate de gezagsconflicten over mijn gedrag groeiden, verdween mijn belangstelling voor de school en alles wat ermee te maken had. Er was geen enkele leraar die mijn kant koos; de meesten deden nijdig mee met het pesten, ook al hadden zij daar aanvankelijk geen enkele reden toe: als leerling was ik niet speciaal anders dan de anderen, maar mijn imago van rebel en onverlaat zorgde ervoor dat ik ook bij de leraars een slechte naam kreeg. Die onverdiende reputatie zorgde ervoor dat ik mij van hen afkeerde en ook van het onderwijs dat zij gaven. De school haatte mij, en ik haatte de school en alles wat ze aanbood, ook de lessen. Op het einde van het derde jaar was ik de laatste van de klas. Ik hoor mijn leraar nog zeggen, toen hij mij de laatste plaats toewees in de rij die naar de plechtige proclamatie ging: ‘Je zou de eerste kunnen zijn!’

    Lag het allemaal aan mij? Ik meen van niet. De schooldirectie, die uitsluitend uit priesters bestond, voerde tegenover de leerlingen en vooral tegen mij, de rebel, een waar schrikbewind. Ik vormde een bedreiging voor hun macht, omdat ik hun gezag niet aanvaardde en het zo ondermijnde. Ik was een slecht voorbeeld voor al de anderen, en dus moest ik met alle macht en alle middelen weggewerkt worden. En zo geschiedde.

    Toen ik aan mijn Vader zaliger vertelde dat ik niet terug wou naar het college in Eeklo, zei hij laconiek dat ze me daar ook niet terug wilden. Dat was dan nog het enige waarover we het eens waren. Ik ben daar vertrokken en heb nooit meer omgezien. Maar de herinneringen zijn gebleven, aan de jeugdvrienden die ik nooit meer heb teruggezien, aan een stad die ik voorgoed heb vaarwel gezegd, aan een aantal volwassenen die mijn jeugd grondig verpest hebben.

    Gelukkig heb ik daarna een nieuwe start genomen in Antwerpen, waar ik als intern de volgende drie jaar van de humaniora heb doorlopen. Niet dat het daar allemaal van een leien dakje liep. Vooral het eerste jaar was het een ongelooflijke aanpassing voor mij, maar mijn studieresultaten verbeterden spectaculair. In het laatste jaar besliste men dat ik niet meer paste in het internaat en vond men een oplossing door me onder te brengen in een gezin in de buurt van de school. Daaraan bewaar ik de beste herinneringen, hoewel ik nog maar eens weggerukt werd uit het midden van mijn medeleerlingen. Ik heb daar geleerd om alleen te zijn en mijn zin te doen, om me intens en geboeid bezig te houden met wat me echt interesseert.

    En zo is de cirkel rond. Ik heb nu geen verplichtingen meer, ik doe nu enkel nog wat ik wil. En kijk: ik heb nog nooit zo hard gewerkt, zo intens gestudeerd, zoveel gelezen, zoveel geschreven, zo diep nagedacht, zo voorbeeldig geleefd.

    Als ik terugdenk aan al die gemiste kansen in mijn jeugd, dan wordt het mij mateloos droef te moede. Ik begreep toen amper waarom ik zo gehaat was, en waarom niemand met mij daarover praatte. Men beperkte zich tot het veroordelen, bestraffen en pesten. Ik was blijkbaar iemand die bij gezagsdragers weerstand opwekte, ongewild, gewoon door wie ik was. Ik heb er tot nu over gedaan om dat in te zien en te beseffen dat ik niet door en door slecht was, zoals men mij voorhield, maar enkel terecht opstandig.

    Ik heb, op mijn eigenwijze manier en in mijn eigen leven, vertwijfeld de bittere strijd gestreden, zoals mensen dat altijd gedaan hebben, tegen het onverdraagzame absolute gezag dat sommige mensen zich zo onterecht en ongepast toe-eigenen. Ik weet nu dat ik thuishoor bij die talloze andere rebellen, geuzen en opstandelingen die uiteindelijk toch de wereld ten minste een klein beetje veranderd hebben, al was het maar mijn eigen kleine wereldje.

    Alleen is het zo vreselijk jammer dat ik toen eerst door de hel moest gaan en dat er in die kwetsbare tijd van mijn leven, mes tendres années, diepe, schrijnende wonden geslagen zijn die de tijd blijkbaar niet heelt. Ik kan een aantal mensen uit dat infame college van Eeklo niet vergeven voor wat ze mij, en ongetwijfeld nog anderen, destijds als kind hebben aangedaan. Zij zijn nu wellicht allemaal dood, maar ik kan niet wensen dat ze in vrede rusten.


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:levensbeschouwing
    01-08-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Caveat emptor!

    Gisteren, bij mijn bezoek aan de bibliotheek van het Hoger Instituut Wijsbegeerte van de Leuvense universiteit, viel mijn oog op de titel van een boek bij de nieuwe aanwinsten: Reason, Faith and Revolution. Ik bladerde er even in en besloot het te ontlenen. ’s Namiddags begon ik het te lezen, maar na enkele tientallen bladzijden sloeg mijn verstomming om in een onstuitbare weerzin. De rest van het boekje heb ik cursorisch en zelfs diagonaal gelezen, waarbij mijn eerste indrukken alleen maar bevestigd werden.

    De auteur is Terry Eagleton (°1943), een roemrucht Iers-Brits academicus. Het boekje is het resultaat van de Terry-lezingen (geen familie, natuurlijk) die hij in 2008 hield aan Yale University. Het is een lange tirade tegen de New Atheists (hoewel hij zichzelf atheïst noemt) en een verdediging van… ja, van wat? Niet van het historisch christendom of van de kerk, want daartegen zet hij zich even scherp af als tegen het atheïsme, oud of nieuw. Van God, dan? Ja, maar welke God? Een utopische God die hij meent te ontwaren in de grondslagen van de Bijbel, maar dan een Bijbel waarvan hij het grootste gedeelte eveneens wel moet verwerpen of uiterst controversieel interpreteren. Er is geen touw aan vast te knopen. Herhaaldelijk had ik de indruk dat de lezingen onder invloed voorgebracht of geschreven zijn. Of anders had de professor eigenlijk niets te zeggen en lulde hij er maar wat op los, omdat hij nu eenmaal goed betaald was om die Terry-lezingen te houden. Zo heeft hij ook de Gifford-lezingen gehouden in 2010, waar hij de Terry-lezingen schaamteloos recycleerde: een kopen, twee betalen. Hij gaf nog talrijke andere lezingen en is hij gastprofessor geweest aan zowat alle conservatieve of christelijk geïnspireerde universiteiten ter wereld. Wie zich inschrijft in het christendom kan ook vandaag nog rekenen op een rijke en rijk makende loopbaan.

    Ik ga me niet moe maken met aan te geven wat er allemaal verkeerd is met de redeneringen en argumenten van Eagleton, of wat daarvoor moet doorgaan. Ik vermeld zijn schrijfsel hier enkel als waarschuwing voor de argeloze lezer: caveat emptor, in het Nederlands: houd je ver van dit ding. Conservatieve christenen zullen het terecht met afgrijzen als des duivels verwerpen, terwijl mensen met ook maar enige ernst niet anders zullen kunnen dan diep betreuren dat een nochtans erudiet man zich kan verlagen tot dergelijke diepten van argumentatie en discours en zoveel flagrant en opzettelijk gebrek aan intellectuele eerlijkheid. Wat een mens al niet doet om het geld en de bedenkelijke faam. Walgelijk gewoon.


    Categorie:God of geen god?
    Tags:godsdienst, atheïsme
    30-07-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De botten van Descartes - Russell Shorto

    Russell Shorto, Descartes’ Bones. A Skeletal History of the Conflict Between Faith and Reason, New York &c.: Doubleday, 2008, xx + 299 pp., notes, bibliography, index, color plates, b/w ill., $26, hardcover.

    Een pracht van een boek, alleen al om te zien en in handen te houden. Prachtig gebonden, met kapitaalbandjes en kneep. De katernen zijn ongelijk afgesneden aan de lange zijde, zodat je de indruk krijgt dat ze met het vouwbeen opengesneden zijn, zoals het vroeger altijd ging. Voortreffelijke typografie met antieke decoratieve kapitalen bij elke nieuw hoofdstuk of sectie, heerlijk ‘oud’ papier.

     



    De inhoud? Evenveel lof. Het is een intellectueel detectiveverhaal, met als rode draad de zoektocht naar de beenderen van Descartes. Maar dat is slechts de aanleiding voor een boeiende verkenning van die cruciale periode in onze beschaving, de Verlichting. De auteur heeft zijn huiswerk goed gedaan: hij is gaan snuisteren (ik bedoel ernstig wetenschappelijk onderzoek!) in bibliotheken, musea en archieven in verscheidene landen en continenten. Hij heeft gesproken met prominente geleerden en heeft al de juiste boeken gelezen. Wij krijgen de resultaten van zijn werk op een heldere, meeslepende manier aangeboden, de subtiele details die hij aan dorre archivalische bronnen heeft ontfutseld en de brede, zelfzekere borstelstreken waarmee hij de voortgang van de beschavingsgeschiedenis schetst.

    De problematiek van de verhouding tussen geloof en rede, tussen lichaam en ‘ziel’ kruidt het boek van de eerste bladzijde tot de laatste. Toch vind ik dat dit niet de sterkste kant is van de auteur. Ik heb meer genoten van de historische taferelen dan van zijn filosofische bespiegelingen. Ik meen dat hij daar te oppervlakkig is, of misschien weigert hij om op dat punt al te diep in de eigen ziel te laten kijken.

    Het is iets dat we wel vaker zien: men stelt het ‘nieuwe atheïsme’ (en de voorafgaande oude atheïsmen) voor als rauw materialisme, en levert zo alle mogelijke vormen van denken, betekenis geven, aanvoelen, beleven over aan de ‘tegenpartij’, waartoe we dan alle godsdiensten moeten rekenen, inclusief Intelligent Design en andere vergeefse pogingen om op een wetenschappelijke manier godsdienstig te zijn. Het is een onterechte dichotomie, een valse scheidingslijn. Niet alleen omvat een ‘rationele’ levenshouding álle aspecten van het mens-zijn, bovendien is de religieuze tegenpartij even rationeel en ‘materialistisch’ in haar argumentering. Intelligent Design gebruikt dezelfde redeneringen als het atheïsme, maar dan op de zandgronden en de lemen voeten van het Geloof, de Openbaring en het Leergezag, die ze hypostaseren tot (de enige echte) materie. Dat is het echte onderscheid, en niet de vraag of er iets anders is dan de materie. Natuurlijk is er iets anders, wat is dat nu voor onzin! Maar daarmee ben ik nog niet kerkelijk of godsdienstig, toch?

    In die zin moet men ook voorzichtig zijn wanneer men Descartes omschrijft als de hoofdverantwoordelijke voor de strenge scheiding tussen het ‘geestelijke’ en de materie en al de gevolgen van dien voor de beschaving van de laatste driehonderd vijftig jaar (in het Westen). Descartes spreekt van twee afzonderlijke substanties en lijkt daarmee recht tegenover Spinoza te staan, de monist die zweert bij één Substantie. Maar Spinoza insisteert op twee verschillende en van elkaar onafhankelijke attributen, de uitgebreidheid en het denken. What’s in a name? En beide ‘rationalisten’ hebben uitvoerig en verhelderend, ja uiterst fijnzinnig en zelfs ontroerend geschreven over de menselijke gevoelens. Wij zijn, zo blijkt ook nu weer uit dit boek, nog niet klaar met de problematiek van lichaam en ziel, of geloof en rede.

    De belangrijkste reden voor de enigszins onzindelijke manier om met deze problematiek om te gaan, ligt in de diepe demarcatielijnen die de auteur (en vele anderen met hem) meent te ontwaren. Zo bijvoorbeeld tussen geloof en ongeloof, of tussen drie groepen: fundamentalistische rationele secularisten, fundamentalistische irrationele gelovigen en gematigden (wat dat dan ook mogen zijn, want hoe kan je een middenpositie innemen tussen die uitersten?). Daarmee ontzegt men aan het atheïsme onterecht elke vorm van (mede)menselijkheid, op grond van het loutere afwijzen van geloof, openbaring en leergezag, terwijl precies deze drie de minst ‘menselijke’ aspecten zijn van de gelovige levenshouding, namelijk in tegendeel de meest goddelijke, die ook verantwoordelijk zijn voor het grootste deel van het onheil dat in naam van God is aangericht onder de mensen. Niemand zal een overtuigde gelovige veroordelen of hem of haar verhinderen om dat geloof te beleven. Het is pas wanneer het geïnstitutionaliseerde ‘geloven’ de macht in handen neemt en anderen uitsluit of dwingt, dat men zich daartegen terecht zal verzetten, maar dan uitsluitend op vredelievende wijze, natuurlijk.

    Er is een Nederlandse vertaling verschenen bij Atlas-Contact, De botten van Descartes, voor slechts €12. In beide gevallen een mooi geschenk, voor jezelf of voor een goede vriend of vriendin.

     


    Categorie:levensbeschouwing
    Tags:filosofie


    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • Wees volmaakt zoals uw hemelse vader
  • Paul Claes Odyssee 2.0
  • Griekse tragedies: Sofokles
  • Thomas a Kempis, de Navolging van Christus
  • De Griekse bronnen van de Verlichting
  • Islam en christendom
  • Darwin, creationisme, intelligent design
  • Satan
  • Humanisme
  • Godsdienstvrijheid
  • Ethiek en humanisme
  • De vos en de egel
  • Perfide
  • Godsdienst na de dood van God?
  • Sceptisch
  • incest
  • Catechismus
  • Filosofen te koop
  • Democratie
  • De uitzondering en de regel
  • Etiketten
  • Extreemrechts
  • Waarheid en verzinsel
  • Over geloof en psychologie (recensie)
  • De misdadige geschiedenis van de Kerk
  • Judith Butler, Wie is er bang voor Gender? (recensie)
  • Erwten en kikkers
  • David Hume
  • Denken en geloven in de oudheid (recensie)
  • Kinderspel?
  • Over grenzen, Mark Elchardus
  • Robot
  • Vooruitgangsgeloof
  • Het kan me niet schelen!
  • Aurelius Augustinus, Belijdenissen
  • Buizingen, een parochie miskend
  • Main morte
  • Celsus?
  • Een betere zaak waardig.
  • 'De waarheid zal u bevrijden.'
  • Feminisme
  • Tijdverspilling
  • Anarchist
  • Sjostakovitsj
  • Om de liefde Gods
  • Het boek
  • Naastenliefde
  • Parabels
  • Alzheimer
  • Verkiezingskoorts
  • Cynthia
  • Sindh
  • Cicero, Wet en rechtvaardigheid (recensie)
  • Israël, Oekraïne
  • Godsdienst en religie
  • Abraham en de vreemdeling
  • Winterzonnewende 2023
  • Anaximander
  • Links? Rechts?
  • Willen jullie meer of minder Wilders?
  • Het Gemenebest
  • Jeremy Lent, Het betekenisveld, Stichting Ekologie, Utrecht/Amsterdam, 2023 (recensie, op eigen risico...)
  • Richard Wagner
  • Secularisme
  • Naastenliefde
  • Godsdienst en zijn vijanden
  • Geloof, ongeloof en troost?
  • Iedereen gelijk voor de wet?
  • Ezelsoren (recensie)
  • Hersenspinsels?
  • Tegendraads, of draadloos?
  • Pico della Mirandola
  • Vrouwen en kinderen eerst!
  • Godsdienst als ideologie
  • Jean Paul Van Bendegem, Geraas en geruis (recensie)
  • Materie
  • God, of de natuur
  • euthanasie, palliatieve zorg en patiëntenrechten (recensie)
  • Godsdienst of democratie
  • Genade
  • Dulle Griet, Paul Claes
  • Vagevuur
  • Spinoza- gedicht, Stefan Zweig
  • Stefan Zweig, Castellio tegen Calvijn (recensie)
  • Hemel en hel
  • Federico Garcia Lorca, Prent van la Petenera
  • als in een duistere spiegel
  • Dromen zijn bedrog
  • Tijd (recensie)
  • Vrijheid van mening en academische vrijheid
  • Augustinus, Vier preken (recensie)
  • Oorzaak en gevolg
  • Rainer Maria Rilke, Het getijdenboek. Das Stunden-Buch (recensie)
  • Een zoektocht naar menselijkheid (recensie)
  • De Heilige Geest
  • G. Apollinaire, Le suicidé
  • Klassieke meesters: componisten van Haendel tot Sibelius (recensie)
  • Abelard en Heloïse (recensie)
  • Kaïn en Abel
  • Symptomen en symbolen
  • Voor een geweldloos humanisme
  • Bij een afscheid
  • Recreatie
  • Levenswijsheid
  • Welbevinden
  • De geschiedenis van het atheïsme in België (recensie)
  • Peter Venmans, Gastvrijheid (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 15
  • Secretaris
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 14
  • De boeken die we (niet) lezen, 2 WIlliam Trevor en Adriaan Koerbagh
  • Abortus
  • Verantwoordelijkheid (1)
  • Verantwoordelijkheid, deel 2
  • Mijn broeders hoeder?
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 13
  • Eerst zien, en dan geloven!
  • Homoseksualiteit
  • Sonja Lavaert & Pierre François Moreau (red.), Spinoza et la politique de la multitude (recensie)
  • Atheïsme: vijf bezwaren en een vraag, W. Schröder (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 12
  • Zoo: Een dierenalfabet.
  • De rede
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 11
  • Sinterklaas, Spinoza, en de waarheid
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 10
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 9
  • De boeken die we (niet) lezen. Over Karl May en Jean Meslier.
  • Waar men gaat langs Vlaamse wegen...
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 8
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 2), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Vrije Wil? Geef mij maar Vrijheid (deel 1), Patrick De Reyck
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 7
  • Fascinerend leven (recensie)
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 6
  • Recensie: Atheismus, Winfried Schröder.
  • Gastrubriek: Sophia De Wolf
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 5
  • Gastrubriek: Tijd als emergente eigenschap van het klassiek-fysische universum, Patrick De Reyck
  • Recensie: Wat loopt daar? Midas Dekkers
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 4
  • William Trevor, Een namiddag
  • recensie: Een kleine geschiedenis van de (grote) neus
  • Pascals gok
  • recensie: Rudi Laermans, Gedeelde angsten
  • 'Geef mij een kind tot het zeven is, en ik zal je de volwassene laten zien.'
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 3
  • Bias
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 2
  • Recensie: Epicurus
  • Gastrubriek: Leesportefeuille, Hugo D'hertefelt, 1
  • De waanzin van het kwaad
  • Het einde
  • God, of Christus?
  • Een onsterfelijke ziel?
  • Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving
  • Godsdienst en wapengeweld
  • Aloud atheïsme
  • de grond van de zaak: de neutraliteit van de staat?
  • Paul Claes, Het pelsken van Rubens
  • De persoon en de functie.
  • Chaos en orde
  • Godsdienst of cultuur?
  • Recensie: Hans Plets, Verdwaald in de werkelijkheid.
  • vrijheid van mening genuanceerd?
  • Het placebo-effect
  • De Maagdenburgse halve bollen
  • Godsdienst en secularisme
  • Overweging bij de moord op een Franse leraar: antiklerikalisme
  • Het Gele gevaar
  • Studentendoop, of moord.
  • orendul
  • orendul
  • Vergif uitademen
  • Si dolce e'l tormento
  • Pasen?
  • Melomaan, nogmaals
  • Socialisme, toen en nu
  • Le prisonnier de la tour
  • Nachtwandeling
  • 'Rassengelijkheid' en intelligentie
  • verantwoordelijkheid
  • al te vroeg gestorven
  • Melomaan
  • digitale revolutie: weerstations
  • Lof: Tantum ergo
  • Gnossiennes? Een etymologische bijdrage van gastauteur Paul Claes
  • God is groter. Het testament van Spinoza.
  • Dichtbundel Mia Loots: wie ik ben
  • Peter Venmans, Discretie (recensie)
  • Het geloof van de kolenbrander
  • Openbaring
  • pas verschenen
  • Luts verjaardag 2018
  • Beestenboek
  • Adam en Eva in het aards paradijs
  • Waarom? Daarom!
  • appartementisering
  • Gedichten-dag 2018


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!