Belgische grootouders vangen vaakst kleinkinderen op
Eén op vier grootouders zorgt vaak voor de kleinkinderen tijdens de
werkweek. Dat is beduidend meer dan in de andere ondervraagde landen:
Denemarken, Zweden, Noorwegen, Finland, Duitsland en Nederland. Dat
blijkt uit onderzoek van speelgoedmerk Fisher-Price bij 2.116 personen.
De meerderheid van de Belgische peuters (jonger dan 2 jaar) (70 procent)
is bijna elke dag thuis met een van hun ouders. Eén op tien is zelden
thuis met mama of papa, de rest is twee à drie keer thuis. Als ze niet
thuis zijn, gaan kinderen naar de crèche of de grootouders. 38 procent
van de kinderen gaat nooit naar de opvang, 52 procent is er minstens
twee keer per week.
Belgische
ouders voelen zich zelfzeker over het ouderschap, maar ruim de helft (57
procent) vindt het ook stresserend. Daarmee scoren de Belgische ouders
evenveel als de Deense, en een pak meer dan de Noorse (25,7 procent) en
de Nederlandse (42 procent).
De
Belg (79 procent) aarzelt niet om raad te vragen, aan kinderartsen (60
procent), familieleden (60 procent) en vrienden (50 procent)
bijvoorbeeld. Websites (48 procent), boeken (44 procent) en kranten of
tijdschriften (34 procent) zijn minder populair.
Enkel
Nederlanders en Noren (85 procent) gaan nog iets vaker op zoek naar
informatie dan de Belgen, Denen en Finnen (34 en 44 procent) doen dat
veel minder vaak. In Scandinavië is de pediater geen belangrijke bron
voor informatie (20 procent), maar familie is wel belangrijk in
Duitsland (68 procent), Zweden (62 procent) en Noren (61 procent).
Bij tegenstrijdig advies overwint de intuïtie en
het gezond verstand, waarbij we pediaters en familieleden beduidend
vaker vertrouwen dan het internet. Liefst 91 procent van de Belgische
ouders geeft aan tegenstrijdige informatie te vinden, twee op drie
ergert zich daar ook aan.
|