Oorspronkelijk kwam de soort alleen voor in Cuba en de Bahama's, maar is tegenwoordig ook te vinden in Haïti, de Amerikaanse staat Florida, zuidelijk Mexico en enkele kleinere Caribische eilanden.
Engels : Brown anole Duits : Bahamaanolis Frans : Anole brun, Anole marron
Bruine anolis (vrouwtje)
auteur : D. Gordon en E. Robertson CC 3.0
De bruine anolis heeft een slank lichaam, lange staart en tenen en duidelijk zichtbare lamellae, zachte kleefkussentjes onder de tenen waarmee de anolis over allerlei oppervlakken kan lopen.
De kop is relatief kort, maar heeft wel een spitse snuit.
De kleur van deze soort is meestal bruin, met een fijn, donker landkaart- of strepenpatroon, een lichtbruine rug en enkele lichtere tot witte flankstrepen of vlekkenrijen.
De keelzak van de mannetjes is rood met een gele rand, en deze wordt vooral gebruikt om soortgenoten mee te verjagen, want de bruine anolis is zeer territoriaal.
Bruine anolissen kunnen enigszins van kleur veranderen.
De kleur varieert van verschillende kleuren bruin tot bleek grijs/bruin tot bijna helemaal zwart/bruin.
De kleur verandert onder invloed van hoe ze zich voelen.
Dieren die koud, ziek of gestrest zijn, zijn vaak donkerder dan normaal.
De verspreiding is vermoedelijk veroorzaakt door de mens.
In Florida is deze soort ongewenst, omdat de anolis de daar inheemse roodkeelanolis (Anolis carolinensis) verdringt.
De bruine anolis leeft met name in struiken en klimt niet zo hoog als de meeste anolissen, maar blijft meestal onder de twee meter en is regelmatig op de bodem te vinden.
Debruine anolis leeft in bossen, heidevelden en savannen, maar komt ook wel in tuinen en plantenkwekerijen voor.
Het voedsel bestaat uit allerlei geleedpotigen, met name insecten die ze al rennend achtervolgen.
Een bruine anolis heeft in het wild een gemiddelde leeftijd van ongeveer anderhalf jaar, met een maximum van zoân vijf jaar oud.
In gevangenschap is de gemiddelde leeftijd drie tot vijf jaar.
De bruine anemoonvis (Premnas biaculeatus) is een tropische zoutwatervis die voorkomt bij koraalriffen en in lagunes van de Indo-Australische Archipel.
De wetenschappelijke naam werd voor het eerst gepubliceerd in 1790 door Bloch (Duits geneesheer en naturalist).
De Premnas biaculeatus wordt ook wel de stekelwanganemoonvis genoemd.
Engels : maroon clownfish, spine-cheeked clownfish, maroon anemonefish Duits : Samtanemonenfisch, Stachel-Anemonenfisch Frans : Le poisson-clown � joues �pineuses
Bruine anemoonvissen komen, net als alle andere anemoonvissen, altijd als mannetje ter wereld.
Deze soort leeft meestal in koppeltjes.
Als het vrouwtje verdwijnt zal er zich een ander koppeltje vormen waarbij het dominante mannetje van geslacht veranderd.
Mannetjes zijn helder rood van kleur en worden donker bruin tot zwart als ze een vrouwtje worden.
Mannetjes zijn daarnaast ook veel kleiner dan de vrouwtjes.
De bruine aardschildpad (Rhinoclemmys annulata) is een schildpad uit de familie Geoemydidae.
De bruine aardschildpad behoorde lange tijd tot het geslacht Geoemyda.
De wetenschappelijke naam van de schildpad werd voor het eerst wetenschappelijk gepubliceerd in 1806 door John Edward Gray.
Engels : Brown wood turtle, Brown land turtle Duits : Rhinoclemmys annulata Frans : Rhinoclemmys annulata
De bruine aardschildpad komt voor in Midden- en Zuid-Amerika : in Colombia, Costa Rica, Ecuador, Honduras, Nicaragua en Panama.
De soort wordt aangetroffen in hooglanden tot een hoogte van 1500 meter boven zeeniveau.
De habitat bestaat uit de oevers van rivieren, zowel in laaggelegen regenwouden als galerijbossen, dit zijn smalle stroken bos langs rivieren.
De bruine aardschildpad is wat betreft grootte een gemiddelde soort uit de familie Geoemydidae en bereikt een schildlengte van ongeveer 20 centimeter.
De schildkleur is bruin tot zwart maar tussen de verschillende populaties bestaat een grote variatie in kleuren en patronen, wat samenhangt met het grote verspreidingsgebied.
Door de kleuren valt het schild vaak weg tegen de ondergrond van verdorde bladeren waarop de schildpad leeft.
Mannetjes zijn van vrouwtjes te onderscheiden door een langere en dikkere staart en een ondiepe kuil in het buikschild zodat hij makkelijker op haar kan klimmen tijdens de paring.
Bruine aardschildpad
auteur : Buckeye Herper op buckeyeherps.blogspot.be
De bruine aardschildpad is een herbivoor die zich voedt met plantendelen zoals bladeren en verschillende zaden.
De schildpad is dagactief, met een piek in de ochtend en ook na hevige regenval is er een verhoogde activiteit.
's Nachts schuilt de schildpad tussen de bladeren, bij hitte wordt het water opgezocht om af te koelen.
De bruinborstrietvink (Lonchura castaneothorax) is een vogeltje uit de familie van de prachtvinken (Estrildidae), oorspronkelijk afkomstig uit noordelijk deel van Australië tot Nieuw-Zuid-Wales.
De soort is voor het eerst wetenschappelijk beschreven door Gould in 1837.
Engels : Chestnut-breasted Mannikin, Chestnut-breasted Munia, Bully Bird Duits : Braunbrust-Schilffink, Braunbrustnonne Frans : Le Capucin donacole, Donacole commun
Bruinborstrietvink
auteur : Fir0002/Flagstaffotos op www.flagstaffotos.com.au CC-BY-NC 3.0
De soort komt voor in Australië, Nieuw-Caledonië, Indonesië en Papoea-Nieuw-Guinea.
Ze zijn ook waargenomen op Vanuatu.
Lonchura castaneothorax (een zingend jong mannetje)
auteur : Henk Winschoten op www.linschoten.eu
Het kopje en nek zijn bruin met wat grijs.
De kin en het bovenste deel van de keel is bruinzwart, de borst is kastanjebruin met daaronder een donkere streep, de buik is wit.
Rug en de vleugels zijn kastanjebruin, met daaronder donkere streepjes en de staart is geelbruin.
Het vrouwtje is gelijk aan het mannetje.
Het enige verschil is dat het mannetje zingt en het vrouwtje niet.
De totale lengte van kop tot puntje van de staart is 11 centimeter.
Bruinborstrietvink
auteur : tyto tony op tytotony.blogspot.be
Het is een actief, levendig, niet al te teer vogeltje dat als het goed geacclimatiseerd is, wel in een buitenvolière gehouden kan worden.
De bruinborstrietvink moet gevoederd worden met diverse soorten zaden zoals geel milletzaad en kanariezaad.
Water, grit en maagkiezel moeten natuurlijk altijd ter beschikking staan.
Let op! Het knippen van de nagels moet worden bijgehouden, deze groeien snel en kunnen een belemmering vormen voor deze vogels.
Het bruinbehaard gordeldier of behaarde gordeldier (Chaetophractus villosus) behoort evenals de negenbandgordeldier tot de familie van Gordeldieren, maar tot de onderfamilie van Chlamyphorinae.
Voor het eerst beschreven door Desmarest in 1804.
Bruinbehaarde gordeldieren komen voor in het zuiden van Zuid-Amerika, met name in Argentinië, Bolivia en Paraguay.
Engels : Big hairy armadillo, Large hairy armadillo Duits : Braunborsten-Gürteltier Frans : Le Grand tatou velu
Bruinbehaard gordeldier
auteur : op www.todomardeajo.com.ar
Het is een voldongen graver en brengt het grootste deel van zijn tijd onder de grond.
Het maakt zowel tijdelijke als langdurige holen , afhankelijk van de bron van voedsel.
Het gordeldier kan gebruik maken van speciaal ontwikkelde membranen in de neus om zuurstof uit de omringende gronddeeltjes te halen, zonder de bodem zelf te inhaleren.
Armadillos zijn beschermd tegen roofdieren door een reeks dunne beenplaten langs de kop en rug.
Ze zijn geslachtsrijp op ongeveer 9 maanden en zijn re voor gekend om meer dan 30 jaar in gevangenschap te leven.
Hoewel dit dier routinematig wordt gejaagt voor zijn vlees en zijn schelp, of gewoon gedood door boeren, heeft het een verbazingwekkende veerkracht aangetoond, en lijkt het de uitbuiting door de bevolking goed te doorstaan.
Momenteel zijn er geen beschermende praktijken voor het gordeldier, maar wel leven ze in vele beschermde gebieden.
Het leeft van zeeniveau tot een hoogte van maximaal 1.300 meter.
Het is te vinden in graslanden, bossen en savannes, en is zelfs begonnen met het innemen van agrarische gebieden als zijn thuis.
Chaetophractus villosus
auteur : Dahms Tierleben op www.dahmstierleben.de
De beschermende beenplaten kunnen het individu een redelijke mate van bescherming bieden tegen zijn natuurlijke vijanden.
Wanneer het gordeldier een roofdier detecteert, zal het een snelle weg graven naar het dichtstbijzijnde hol en een wig vormen met het gebruik van zijn poten, alleen de benige platen worden zo blootgesteld aan roofdieren.
Als het niet snel genoeg is om één van de holen te bereiken, zal het zich plat op de grond zetten om een betere bescherming te hebben.
Het zijn uitstekende lopers, die zich relatief snel kunnen verplaatsen.
Ze voeden zich met kleine, levende kost.
Ze hebben de neiging om hun hol in de zijkant van een heuvel te graven in plaats van op een vlakke ondergrond.
Hun tijdelijke holen (op zoek naar voedsel of veiligheid) zijn meestal ondieper en niet zo complex als hun thuis holen, die meestal veel dieper zijn en vormt een heel complex, met veel ontsnappings tunnels en holen.
De oriëntatie van hun holen hangt grotendeels af van de windrichting.
Ze zijn goed aangepast aan dorre woestijngebieden.