De voorvleugellengte bedraagt tussen de 16 en 20 millimeter.
De olijfbruine voorvleugel heeft een groenige glans en een bont patroon van witte, zwartgerande vlekken en dwarslijnen, de hoeveelheid wit kan variëren.
De ringvlek en de niervlek zijn groot en wit met daarin zwarte lijntjes, de eveneens witte halvemaanvormige tapvlek kan donker gevuld zijn.
Een gelijkende soort is de witvlek-silene-uil (Hadena albimacula) is kleiner en mist de olijfgroene tint, de witte tekening is minder uitgebreid en in plaats van een halvemaanvormige witte tapvlek is een min of meer rechthoekige vlek aanwezig.
Crypsedra gemmea
auteur : Martin Scheper op www.natuurfotoalbum.eu
Een zeldzame soort die vrijwel uitsluitend voorkomt op de Veluwe, recent ook waargenomen in Zuidoost-Friesland.
Zijn habitat zijn heiden en andere open, grazige gebieden.
De waardplanten zijn diverse grassen, waaronder vooral pijpenstrootje.
De vliegtijd is van begin juli-begin september in één generatie.
De vlinders komen op smeer.
Rups : april-juni.
De rups leeft eerst op de halmen van de waardplant, later dicht bij de grond in gangen die bekleed zijn met afgebeten plantendelen, in deze gangen vindt ook de verpopping plaats.
De soort overwintert als ei.
Een woordje bij de Nederlandse naam : de witte vlekken doen denken een steensoort, in dit geval graniet. De wetenschappelijke soortnaam wijst op kostbaarder steensoorten.
De grondkleur is een mooie bruintint.
Crypsedra : de herkomst van deze naam is onbekend. gemmea : gemmeus = versierd met kostbare stenen. Verwijzend naar de opvallende witte vlekken op de donkerder grondkleur.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
De bruine glazenmaker (Aeshna grandis) is een libel uit de familie van de glazenmakers, de Aeshnidae.
Voor het eerst wetenschappelijk beschreven door Linnaeus in 1758.
De soort komt voor in Centraal- en Noord-Europa.
Ontbreekt in Zuidwest-Frankrijk en het Iberisch Schiereiland (uitgezonderd Pyreneeën), grote delen van Italië en Zuidoost-Europa.
Wel in Groot-Brittannië en Ierland.
Zeldzaam in Schotland.
Oostelijk tot aan het Baikalmeer.
Niet in Afrika.
De soort is in Nederland en België vrij algemeen.
Engels : Brown Hawker Duits : Braune Mosaikjungfer Frans : La Grande Aeschne
De spanwijdte ligt tussen de 95 en 105 millimeter, de lichaamslengte ligt tussen 70 en 77 millimeter.
Het is een forse glazenmaker, die door gekleurde vleugels extra groot overkomt.
Het lichaam is grotendeels bruin.
Zijkant borststuk met twee gele banden.
Vleugels oranjebruin, duidelijk donkerder dan de berookte vleugels van sommige andere glazenmakers.
Pterostigmas (een verdikt en opvallend gekleurd vlekje dat bestaat uit een of meerdere vleugelcellen in de vleugel van een insect) bruin.
Mannetje : blauwe vlekjes op zijkant van achterlijf, bovenzijde van segment 2 en bovenkant van de ogen.
Bovenzijde van overige achterlijfsegmenten met zeer kleine gele vlekjes.
Vrouwtje : gele vlekjes op zijkant van achterlijf en zeer kleine gele vlekjes op bovenzijde achterlijf.
Zijn habitat zijn rijk begroeide wateren, meestal in een bosrijke omgeving : vennen, plassen, laagveen, sloten etc.
Sporadisch ook bij langzaam stromend water.
De levenscyclus duurt een of twee jaar.
De (eerste) winter wordt als ei doorgebracht.
Uitsluipen (de vervelling van larve naar imago) gebeurt van begin juni tot in september, met een piek in juli en augustus.
De vliegtijd is van begin juni tot in oktober, vliegpiek in augustus.
Bruine glazenmakers zijn een groot deel van de dag actief, soms ook s ochtends vroeg en s avonds laat.
Ze vliegen in een rustig tempo hoog door de lucht, meestal op beschutte plaatsen (bv. halfopen bos).
Hier jagen ze op allerlei insecten, waaronder relatief vaak grote insecten.
Vlinders en andere libellen worden bijvoorbeeld regelmatig door bruine glazenmakers gevangen.
Mannetjes maken patrouillevluchten boven het open water, waarbij ze de komst van vrouwtjes afwachten en andere mannetjes verjagen.
Na de paring zet het vrouwtje solitair haar eitjes af in dode of levende planten.
Ook vermolmd hout en ander zacht materiaal langs de waterkant wordt gebruikt.
Aeshna : de herkomst van deze naam is onbekend grandis : groot, krachtig
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- libellennet
- tinternet
De bruine gent (Sula leucogaster) is een zeevogel die behoort tot de genten (Sulidae).
Voor het eerst wetenschappelijk beschreven door Boddaert in 1783.
Ze broeden in grote kolonies op eilanden in de Caraïben en de Golf van Mexico.
Buiten het broedseizoen leven ze binnen de tropen verspreid over grote gebieden van de Atlantische en Grote Oceaan.
Er zijn ook recente waarnemingen uit Japan (op www.birdpix.nl).
Engels : Brown Booby, Booby, Booby Gannet, Brewster's Booby, White-bellied Booby Duits : Brauntölpel, Weißbauchtölpel Frans : Fou à ventre blanc, Fou brun
De vrouwtjes worden tot 80cm lang, bereiken een spanwijdte van 150cm en een gewicht van 1,3kg.
De mannetjes worden tot 75cm lang met een spanwijdte van 140cm en een gewicht tot 1kg.
Het hoofd en het grootste deel van het lichaam zijn bedekt met bruine veren, de rest is contrasterend wit.
Het vrouwtje legt 2 eieren, die lichtblauw van kleur zijn.
Zowel het mannetje als het vrouwtje broeden de eieren uit.
Vaak wisselen ze elkaar na 12 uur af.
Na ongeveer 43 dagen komen de eieren uit.
Het jong is nog niet zo mooi gekleurd als de ouders.
Als ze 2 tot 3 jaar oud zijn krijgen ze de kleur van de ouders.
Ze zijn pluizig en lichterbruin van kleur.
Tot die tijd krijgen ze nog eten van de ouders.
Vaak gebeurt dit om de 17 uur.
Bruine genten
auteur : U.S. Fish and Wildlife Service Headquarters CC 2.0
In de winter gaat ze de zee op, om daar te overwinteren.
Dit doen alleen de noordelijk levende bruine genten.
De voorvleugellengte bedraagt tussen de 16 en 20 millimeter.
In rusthouding lijkt deze uil sterk op een afgebroken takje of een stukje schors.
Tussen de smalle voorvleugels is in rusthouding een zwartachtige rugstreep met twee duidelijke haarbosjes zichtbaar; voor aan het borststuk bevindt zich een kuif en de puntige schouders steken uit als een paar oren.
De voorvleugel heeft een geelbruine grondkleur en is bij de voorrand doorgaans strokleurig; langs de binnenrand is de vleugel vaak donkerder, soms diep donkerbruin.
Soms komen lichtere of meer grijs getinte vlinders voor.
De niervlek is te zien als een vage vlek.
Kenmerkend is de dikke zwarte rand die vanuit de binnenrandhoek parallel aan de binnenrand naar het middenveld loopt en die doorsneden wordt door een lichte, ruwweg S-vormige lijn.
Een gelijkende soort is de geelbruine houtuil (L. socia) heeft een minder smalle en lichter gekleurde voorvleugel met een meer gebogen voorrand.
De donkere vlek in het middenveld raakt nooit de binnenrand en de dikke zwarte rand langs de binnenrand van de vleugel ontbreekt, hooguit zijn op deze plek twee pijlvormige bruine vlekken aanwezig.
Ook ontbreken de zwartachtige rugstreep en de haarbosjes.
Lithophane semibrunnea
auteur : chris bruggeman op waarnemingen.be
Een zeldzame soort die verspreid over het hele land kan worden waargenomen, op sommige vliegplaatsen vrij gewoon.
Zijn habitat zijn open loofbossen, moerasachtige gebieden en stedelijk gebied met aanplant van gewone es.
De waardplanten zijn de gewone es; mogelijk eik en sleedoorn.
De vliegtijd is van begin augustus-november en na de overwintering maart-half mei in één generatie.
De vlinders zijn vanaf de schemering actief, in het najaar bezoeken ze bloemen van klimop en overrijpe bramen, in het voorjaar wilgenkatjes.
De vlinders komen zowel op licht als op smeer.
Rups : half april-juni.
De rups maakt een stevige cocon in de grond, waarin na één tot twee maanden de verpopping plaatsvindt.
De soort overwintert als vlinder, verborgen achter losse boomschors of op een andere beschutte plaats.
De paring vindt plaats in het voorjaar.
Lithophane : lithos = een steen en phaino, phan = blijken te zijn; de vlinder vertoont gelijkenis met een steen en valt in rust daardoor nauwelijks op (hoewel de soorten uit dit geslacht vaker op een paaltje of takje zitten te rusten). semibrunnea : semi- = half en brunneus = bruin; de helft van de vluegel die aan de voorrand ligt is lichter dan de andere helft.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
Het is een vrij zeldzame standvlinder die lokaal voorkomt op de hogere zandgronden in het binnenland, de duinen en Zuid-Limburg.
Gelijkende soorten zijn de iepenpage en de pruimenpage hebben respectievelijk een duidelijke of een iets minder duidelijke W bij de binnenrandhoek op de onderkant van de achtervleugel. Bovendien hebben deze beide soorten altijd een of twee blauwe vlekjes bij het staartje aan de achtervleugel.
Zijn habitat zijn bosranden, open bospaden, eikenhakhout, kapvlakten in eikenbossen en jonge eikenaanplant.
Satyrium ilicis
auteur : Laubaine op laubainerie.blogspot.be
De voorvleugellengte bedraagt ongeveer 16 millimeter.
De grondkleur van de bovenkant van de vleugels is donkerbruin, bij het vrouwtje bevindt zich op de voorvleugel een oranje vlek die bij het mannetje ontbreekt.
Over de onderkant van de achtervleugel loopt een dunne rij kleine witte vlekjes.
Bij de binnenrandhoek verloopt de lijn onregelmatig zigzaggend, maar vormt geen duidelijke of minder duidelijke W.
De rode maanvlekjes langs de achterrand van de onderkant van de achtervleugel zijn aan beide zijden zwart gerand.
De achtervleugel heeft een klein staartje; soms bevindt zich bij het staartje een blauwe vlek.
De vliegtijd is van half juni-begin augustus in één generatie.
De vlinders besteden relatief veel tijd aan nectardrinken.
De meest favoriete nectarplant is braam, maar ook op wilde liguster, sporkehout, jakobskruiskruid en koninginnenkruid zijn de vlinders aan te treffen.
De mannetjes verdedigen een territorium, vaak vanaf een bloeiend braamstruweel langs een bosrand.
Rups : begin mei-eind juni.
De rupsen eten eerst van de jonge twijgen, later van de bladeren van de waardplant.
De verpopping vindt plaats in de strooisellaag, vlak bij de waardplant.
De soort overwintert als ei aan een twijg van de waardplant.
Satyrium : saturos is een sater, een mythologische figuur die te maken heeft met de verering van Baccus, in de kunst vaak afgebeeld met de hoorns en de staart van een geit. De saters leefden zich uit in wellustige dansen met de nimfen en deze dansen worden in verband gebracht met de vliegwijze van de vlinders.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
De bruine eenstaart (Drepana curvatula) is een nachtvlinder uit de familie Drepanidae, de eenstaartjes.
Voor het eerst wetenschappelijk beschreven door Borkhausen in 1790.
Komt voor van Noord-Spanje via West-Europa (niet op de Britse eilanden), Midden-Europa en de Noord-Balkan, alsmede delen van Noord-Europa, de Baltische staten en Rusland tot Oost-Azië, Korea en Japan.
Op de Balkan in het noorden van het vroegere Joegoslavië, Hongarije en Roemenië.
Zou in de Alpen en zuidelijk van de Alpen ontbreken.
In Scandinavië tot de 64e breedtegraad.
Volgens Schmidt (1991) zouden er ook meldingen uit Portugal zijn.
Engels : Dusky Hook-tip Duits : Erlen-Sichelflügler Frans : la Cintrée, l'Incurvé
Het is een gewone soort die verspreid over het hele land voorkomt; heeft een voorkeur voor vochtige gebieden.
Gelijkende soorten zijn de berkeneenstaart (D. falcataria) en de linde-eenstaart (Sabra harpagula).
Zijn habitat zijn (broek)bossen met els of berk.
Drepana curvatula
auteur : Denis Bourgeois op denbourge.free.fr
De voorvleugellengte bedraagt tussen de 16 en 21 millimeter.
Een bruin eenstaartje, met een lila tint bij verse vlinders.
De voor- en achtervleugel hebben ongeveer dezelfde kleur en de vlinder rust met de vleugels vlak uitgespreid.
Op de voorvleugel bevindt zich een kleine donkere vlek.
Rups van de bruine eenstaart
auteur : James Lindsey at Ecology of Commanster CC 2.5
De waardplanten zijn de els en de berk.
De vliegtijd is van half april-eind augustus in twee generaties.
Zowel de mannetjes als de vrouwtjes zijn ´s nachts actief en komen op licht.
Rups : mei-begin oktober.
De soort overwintert als pop tussen bladeren.
De Nederlandse naam komt door het feit dat de rupsen van de Drepaninae een puntvormig uiteinde hebben: het eenstaartje.
Bruine eenstaart is een oude naam en de vlinder is inderdaad bruin. Drepana : drepanon = een hoek in de vorm van een sikkel hetgeen natuurlijk met de vleugelvorm te maken heeft. curvatula : curvatula is een verkleinwoord van curvatura en betekent een buiging, een bocht; ook hier wordt verwezen naar de vorm van de voorvleugels.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet