De bruine snuituil (Hypena proboscidalis) is een middelgrote donkerbruine, slankgebouwde nachtvlinder uit de familie van de spinneruilen (Erebidae)
De wetenschappelijke naam van deze soort is beschreven door Linnaeus in 1758.
Wijdverbreid in Europa, van het Iberisch schiereiland via Frankrijk, Italië en de Balkan tot Griekenland en Turkije.
De Middellandse zee vormt de zuidgrens.
Naar het noorden tot bij de poolcirkel en naar het oosten tot Japan.
Engels : The Snout Duits : Nessel-Schnabeleule Frans : la Noctuelle à museau , l'Hypène proboscidale Oude Nederlandse naam : snuitvlinder
De voorvleugellengte bedraagt tussen de 15 en 19 millimeter.
De 'snuit', die deze uil gemeen heeft met de andere Hypena-soorten en verwante uilen is door de extra lange, omhoog gerichte palpen zeer opvallend.
Het lichaam is slank en de voorvleugel is breed met een naar achter buigende vleugelpunt.
De grondkleur varieert van bruin tot dof grijsachtig bruin of donker purperachtig bruin.
Over de vleugel lopen twee donkerbruine dwarslijnen.
Vlinders van de tweede generatie zijn duidelijk kleiner en vaak ook donkerder.
In Nederland en België is de bruine snuituil een heel gewone soort die verspreid over het hele land voorkomt.
Zijn habitat zijn bossen, struwelen, heiden, ruige graslanden, rivieroevers, natte weilanden en tuinen.
De waardplant van de bruine snuituil is brandnetel
Rups van de bruine snuituil
foto : Jeroen Voogd op ukmoths.org.uk
De vliegtijd is van begin mei-half oktober in twee generaties.
De vlinders rusten overdag tussen de waardplant of andere vegetatie en zijn gemakkelijk op te jagen.
Ze vliegen vanaf de schemering boven de waardplant en bezoeken bloemen, ze komen zowel op licht als op smeer.
De rups : juli - mei.
De rups is ´s nachts actief en verbergt zich overdag tussen samengesponnen bladeren van de waardplant, jonge rupsen zitten vaak met meerdere exemplaren bij elkaar.
De soort overwintert als rups en verpopt zich in een cocon tussen de bladeren van de waardplant.
Een woordje bij de Nederlandse naam : De snuituilen hebben opvallend naar voren uitstekende palpen (de snuit) op de kop van de vlinder.
De grondkleur van deze soort is, zeker bij de eerste generatie, bruin.
Hypena : hypene = een snor of een baard, naar de behaarde labiale palpen en mogelijk ook naar de haarborsteltjes die op de poten van een aantal soorten zitten. Hypena had aanvankelijk de status van een familie. proboscidalis : proboscis = een olifantenslurf, naar de lange, vooruitgestoken palpen. Het is logischer om de twee palpen aan te duiden met olifantenslurf dan met mondgedeelte. Een slurf is een neus die ook gebruikt wordt als arm, terwijl een haustellum een mond is. Neus en mond zijn verschillende organen.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
De voorvleugellengte bedraagt tussen de 13 en 15 millimeter.
Deze uil heeft een tamelijk slank gebouwd lichaam.
De warme grijsachtig bruine, vaak lila getinte voorvleugel heeft langs de achterrand bij de vleugelpunt een grote roestbruin gekleurde vlek.
De achterrand van de voorvleugel heeft een karakteristieke dubbele uitholling met halverwege een stompe punt en de vleugelpunt is scherp.
Kenmerkend zijn de twee fijne donkergerande geelachtig bruine dwarslijnen, die grofweg recht over de voorvleugel lopen en bij de voorrand een scherpe hoek maken.
Tussen deze centrale dwarslijnen liggen twee zwarte vlekjes. Ook over de achtervleugel loopt een donkergerande lichte dwarslijn.
Laspeyria flexula
foto : G. Tuinstra op www.vlinderwerkgroepfriesland.nl
In Nederland en België is de bruine sikkeluil een zeldzame soort die verspreid over het hele gebied wordt waargenomen.
Zijn habitat zijn bossen, struwelen, parken en oude boomgaarden.
De waardplanten van de bruine sikkeluil zijn korstmossen op loofbomen en naaldbomen;
uit kweekexperimenten blijkt dat de rupsen ook algen eten.
Rups van de bruine sikkeluil
foto : Philippe Mothiron op www.lepinet.fr
De vliegtijd is van begin juni tot half augustus in één generatie.
De vlinders vliegen vanaf de schemering; ze komen op smeer en in mindere mate op licht. Overdag rusten de vlinders op een boomstam of op naalden op de grond; ze zijn gemakkelijk te verstoren.
De rups : juli - mei.
De rups is vooral ´s nachts actief. De soort overwintert als jonge rups en verpopt zich in een stevige cocon op een tak van de waardplant.
Een woordje bij de Nederlandse naam : De gegolfde achterrand van de voorvleugel eindigt in een sikkelvorm en de grondkleur van de vleugels is bruin.
Laspeyria : laspeyria is een eerbetoon aan J.H. Laspeyres (1769 - 1809), een beroemde Duitse entomoloog die juist was gestorven. Laspeyres is ook burgemeester van Berlijn geweest. flexula : flexulus is een verkleining van flexus = gebogen, naar de gebogen vormen van de vleugelachterrand.
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- vlindernet
- tinternet
De bruine sikkelsnavel (Epimachus meyeri) is een paradijsvogel met een lange staart met een lengte totale lengte tot 100 cm.
De soort werd voor het eerst wetenschappelijk beschreven door Finsch in 1885.
De bruine sikkelsnavel komt voor in het centrale bergland van Nieuw-Guinea maar niet op Vogelkop of het schiereiland Huon (Papoea-Nieuw-Guinea).
Deze vogel werd ontdekt door Carl Hunstein in 1884 en vernoemd naar Adolf Bernard Meyer (1840-1911), directeur van het Museum für Tierkunde in Dresden, Duitsland.
Engels : Brown Sicklebill, Brown Sickle-billed Bird-of-Paradi, Brown Sickle-billed Bird-of-paradis, Brown Sickle-billed Bird-of-Paradise, Long-tailed Sicklebill, Meyer's Sicklebill, Meyer's Sickle-billed Bird-of-paradis Duits : Schmalschwanz-Paradieshopf Frans : Épimaque brun, Paradisier de Meyer
Bruine sikkelsnavel (vrouwtje)
auteur : markaharper1 CC 2.0
Bruine sikkelsnavel is eigenlijk een lelijke naam voor deze prachtige paradijsvogel met zijn blauwgroene, iriserende verenkleed.
De vogel heeft een bruine borst, een sikkelvormige snavel en het oog heeft een lichtblauwe iris.
Het mannetje heeft sierveren aan beide zijden aan het onderlijf.
De middelste staartveren zijn sabelvormig uitgegroeid, waardoor de vogel een lengte tot wel één meter kan hebben.
Deze staartveren zijn een gewild object ter versiering bij de papoea's.
Het vrouwtje is een roodbruin met geelbruine borst met donkere horizontale streping.
Het mannetje is schuw, maar wordt wel vaak gehoord.
Hij maakt vooral vroeg in de ochtend een mechanisch geluid : Tak-tak-tak..., dat lijkt op het geluid van een drilboor of een mitrailleur.
Vrouwtjes en jonge vogels zijn minder schuw en worden daardoor vaker gezien.
Epimachus meyeri (man)
auteur : markaharper1 CC 2.0
Het leefgebied lig in vochtige, met mossen begroeide bergwouden op een hoogte tussen de 2000 en 3100 m.
In streken waar zowel de zwarte sikkelsnavel als de bruine sikkelsnavel voorkomen, leeft de zwarte sikkelsnavel in lagere regionen, tussen de 1300 en 2500 m boven de zeespiegel.
Het dieet van deze paradijsvogel bestaat voornamelijk uit fruit en kleine ongewervelde en gewervelde dieren.
Over de grootte van de populatie zijn geen exacte cijfers, maar er wordt door de IUCN verondersteld dat de drempel voor het criterium kwetsbaar niet wordt bereikt, dat wil zeggen dat de populatie groter is dan 10.000 volwassen individuen en binnen het beschreven gebied min of meer stabiel is (niet daalt met een snelheid van meer dan 10% in tien jaar) en dus veilig is.
Hoewel de Raggi's paradijsvogel staat afgebeeld op de nationale vlag van Papoea-Nieuw-Guinea en ook het symbool is van de nationale luchtvaartmaatschappij Air Niugini, droegen stewardessen van de luchtvaartmaatschappij in 1984 nog een prachtig geborduurde bruine sikkelsnavel op het rugpand van hun uniform.
De hoed heeft een doorsnede van 7-12 cm en is klokvormig.
Later wordt deze vlakker en vaak krijgt het een kleine, centrale bult.
Bij vocht wordt de hoed kleverig.
De kleur varieert van donker chocoladebruin tot purperbruin.
De steel is 6-8 cm hoog en 1,7-2 cm dik.
De steel is geel met korrels, maar onderaan is deze bruinpaars.
Er is een ring aanwezig, dat eerst witachtig is en later bruinpaars wordt.
Het is vliezig en slijmerig.
De buisjes zijn bleekgeel tot okergeel en klein.
Eerst zijn door een vlies bedekt.
Suillus luteus
auteur/foto : Walter J. Pilsak CC 3.0
De bruine ringboleet groeit van augustus tot november uitsluitend onder dennen.
Jonge exemplaren zijn van oudsher gewild als consumptiepaddestoel maar oudere zwammen zijn zeer week.
De hoedhuid moet voor gebruik worden verwijderd.
De laatste jaren zijn waarschuwingen uitgegaan, dat bij herhaald gebruik van grotere hoeveelheden allergische reacties kunnen optreden, maar het bewijs daarvoor is nog niet geleverd.
Bruine ringboleet
auteur : foto op www.elfenbankje.net
De Bruine ringboleet heeft in Midden-Europa ongeveer 20 verwanten, waarvan de helft in Nederland voorkomt.
Ze hebben allemaal een vettige hoedhuid.
Ze zijn geen van alle giftig.
Het vlees is witachtig tot citroengeel, vooral in de steel.
Het geelwitte vlees van de bruine ringboleet geurt en smaakt zacht en aangenaam, en verandert bij aansnijden niet van kleur .
Bron : - Wikipedia CC 3.0
- www.natuur-wereld.be
- tinternet
Door het selectief fokken van de bruine rat is de albino laboratoriumrat ontstaan.
Zoals muizen, worden deze ratten regelmatig gebruikt voor medische, psychologische en andere biologische experimenten.
De reden hiervoor is dat ze snel geslachtsrijp zijn, ze gemakkelijk te huisvesten zijn en omdat er gemakkelijk in gevangenschap mee gefokt kan worden.
De laboratoriumrat dook voor het eerst op in de jaren 90 van de 19e eeuw.
Wetenschappers hebben voor experimentele redenen veel verschillende foklijnen van ratten gefokt.
Voor kankeronderzoek, bijvoorbeeld, zijn veel laboratoriumratten met een extra aanleg voor kanker gefokt.
In het algemeen zijn deze foklijnen niet transgeen, omdat de eenvoudige technieken van genetische transformatie, die voor muizen gelden, niet werken voor ratten.
Dit heeft als nadeel dat onderzoekers, die vele aspecten van het gedrag en de fysiologie van ratten meer op die van mensen vinden lijken en het dier beter te observeren vinden dan muizen, hun observaties niet kunnen herleiden naar onderliggende genen.
Veel experimenten worden dan ook, ongewild, door deze beperkende factor op muizen uitgevoerd.
In oktober 2003 hebben onderzoekers succesvol twee laboratoriumratten gekloond door middel van de problematische techniek van kerntransplantatie.
Misschien leidt dit tot het gebruik van ratten als genetisch onderzoeksmiddel.
laboratoriumrat
De tamme rat wordt ook gehouden als huisdier.
Ze worden beschouwd als tam, aanhankelijk en leergierig.
Ook zijn ze relatief schoon, maar ze vergen toewijding en onderhoud.
Ze worden maar twee tot drie jaar oud en zijn bevattelijk voor luchtwegproblematiek en kanker.
Dat laatste heeft zijn oorzaak in het feit dat de tamme rat van de laboratoriumrat afstamt.
Door middel van speciale fokprogramma's, in bijvoorbeeld een rattery, probeert men deze genetische kenmerken eruit te fokken.
Er zijn vele stammen laboratoriumratten.
Er zijn ook stammen die speciaal zijn gefokt om juist tumorongevoelig te zijn.
Het is ten stelligste af te raden, slechts één rat te houden.
Een rat is een sociaal dier en zonder contact met soortgenoten gaat hij gedragsstoornissen vertonen, zoals een obsessieve knaagdrang, barberen (het dwangmatig verwijderen van haren uit de vacht op een specifieke plek), agressie en depressie.
Een rat die in zijn of haar eentje gehouden wordt is niet aanhankelijker dan een rat in een groep.
Men merkt zelfs dat ratten vaak hun groep, en dan in het bijzonder de groepsleider, zullen navolgen in zijn of haar affectie voor de mens.
Het is van belang om niet-gecastreerde mannetjes en vrouwtjes niet bij elkaar te zetten.
Inteelt en erfelijke aandoeningen zijn een niet te onderschatten probleem onder tamme ratten en er wordt dan ook aangeraden om het fokken over te laten aan gekwalificeerde ratteries, zoals bijvoorbeeld in Engeland, waar men bijzonder stabiele lijnen heeft.
Er worden onnatuurlijk veel ratten in gevangenschap geboren, in tegenstelling tot in de natuurlijke omgeving waar de geboorte van jonge ratten sterk wordt gereguleerd door seizoensfactoren en sociale factoren.
Het is voor een vrouwtjesrat bijzonder ongezond om constant drachtig te zijn en om op te jonge leeftijd drachtig te worden (dit kan leiden tot aandoeningen in de bekkenzone, ondergewicht, en zelfs tot levensbedreigende gezondheidstoestanden).
Een ritten (jonge rat) kan al met 5 weken vruchtbaar zijn.
Daarom dienen ratten ouder dan 4,5 week niet bij ratten van het andere geslacht in hetzelfde verblijf te zijn.
Vooral in gevangenschap zijn er ratten van meerdere typen en tekeningen te onderscheiden.
Ratten met dumbo-oren hebben voor veel mensen een lieflijker uiterlijk, en volgens sommige ook een liever karakter waardoor ze populairder zijn dan ratten met normale oren, een verschil in karakter is echter niet aangetoond.
Men heeft ook de rex, fuzzy en naaktratten variaties.
Het houden van de laatste variatie staat ter discussie vanwege gezondheidsredenen (lichaamswarmte regulatie, etc) bij dit type.
Ratten hebben voldoende eiwitten nodig.
Vroeger dacht men dat dit per se van dierlijke oorsprong moest zijn, maar tegenwoordig is bijna al het rattenvoer vrij van vlees.
In de meeste dierenwinkels is speciaal rattenvoer te krijgen met voldoende eiwitten.
Gewoon knaagdierenvoer is meestal niet geschikt vanwege het hoge gehalte aan vitamine A.
Tevens dient men er op toe te zien, dat het voer niet te oud is (maximaal drie maanden), omdat daarna het vitamine-gehalte tot bedenkelijke niveaus terugloopt.
Ratten mogen verder niet in een te kleine kooi gehouden worden.
Indien de kooi te klein is zal ruzie ontstaan tussen de ratten.
Daarnaast dient de groep regelmatig te kunnen genieten van een vrije loop, en dagelijkse aandacht.
Het is een alleseter, die voornamelijk leeft van eiwit- en zetmeelrijk voedsel.
Hij leeft onder andere van graan, zaden, slakken, larven, kikkers, jonge zoogdieren, vogeleieren en aas, maar zal ook aan botten knagen en aan andere ongewone producten zoals zeep en kaarsen.
Kannibalisme komt ook voor, voornamelijk ten gevolge van een eiwittekort.
De bruine rat legt soms voedselvoorraden aan.
Dit gebeurt voornamelijk door ondergeschikte ratten en zogende vrouwtjes.
Bruine rat
auteur : foto op www.biopix.dk
De bruine rat is een intelligent en sociaal dier dat een groot aanpassingsvermogen heeft.
Een voorbeeld hiervan is dat het dier zogenaamde tradities kent.
Dit houdt in dat bepaalde populaties sterk afwijkend gedrag en afwijkende eetgewoontes en zelfs jachttechnieken kunnen vertonen in vergelijking met andere populaties, die van generatie naar generatie overbrengen.
Dit schijnt opmerkelijk te zijn voor kleine zoogdieren en is meestal geografisch bepaald.
Ratten leven in kleine sociale groepen, bestaande uit een dominant mannetje, een harem vrouwtjes en enkele ondergeschikte mannetjes.
Deze groepen kunnen zich vaak samenvoegen tot grotere kolonies.
Dieren uit dezelfde groep leven vreedzaam naast elkaar, vreemdelingen worden door mannetjes verjaagd, soms zelfs gedood.
Grote kolonies zijn toleranter tegenover vreemdelingen dan kleine.
De hiërarchie binnen een groep bepaalt wie mag paren en eten.
De dieren communiceren met elkaar via piepende, fluitende en gillende geluiden, maar ook met ultrageluid.
Vrouwtjes met jongen laten zelden andere ratten in hun nest, alhoewel sommige kolonieleden worden getolereerd.
Bruine ratten planten zich het gehele jaar door voort, mits er voldoende voedsel is en er geen extreme temperaturen zijn.
De voortplanting zal toenemen en er zullen meer jongen geboren worden wanneer de populatiedichtheid daalt (bijvoorbeeld door menselijk ingrijpen).
De draagtijd is 20 tot 23 dagen.
Een vrouwtje kan één tot vijftien jongen per worp krijgen, maar meestal krijgt het vrouwtje zeven tot negen jongen.
Grotere vrouwtjes krijgen grotere worpen.
Een vrouwtje krijgt tot vijf worpen per jaar.
Per jaar krijgen vrouwtjes op deze manier gemiddeld 24 jongen.
De jongen worden blind en naakt geboren.
Na zeven tot tien dagen hebben de dieren de ogen geopend en zijn ze volledig behaard.
De groei wordt beïnvloed door de worpgrootte : dieren in kleinere worpen groeien sneller.
Alleen het vrouwtje zorgt voor de jongen.
Jongen die zich te ver van het nest wagen, worden teruggebracht, indringers worden weggejaagd en bij verstoring zal ze de jongen verplaatsen naar een ander nest.
Na ca. 21 dagen, als de dieren ongeveer 40 gram zwaar en 110 millimeter lang zijn, worden de dieren gespeend.
Vrouwtjes zijn geslachtsrijp na vier tot vijf weken, als ze ongeveer 136,5 tot 152 gram wegen.
De bruine rat kan in het wild wel drie jaar of ouder worden.
De levensverwachting wordt beïnvloed door de genen (ouderdom is mogelijk overerfelijk), voedselkwaliteit en geslacht : vrouwtjes leven gemiddeld langer dan mannetjes.
De belangrijkste natuurlijke vijanden zijn marterachtigen en uilen, en in stedelijk gebied de huiskat.
Een agressieve rat is in staat wezels en andere kleine roofdieren weg te jagen.
De bruine rat was en is de oorzaak van veel overlast voor de mens.
Dit heeft de mens echter ook voor een groot deel aan zichzelf te wijten.
De bruine rat kan zich namelijk zo goed in de buurt van de mens handhaven, omdat die zijn afvalprobleem vaak niet netjes oplost(e).
In een stad waar het riool was gemoderniseerd verdween het rattenprobleem grotendeels.
Het is echter nog steeds zo dat de rat, vooral in de derde wereld, een groot probleem is voor de landbouw.
De bruine rat staat bekend als een ziekteoverbrenger.
In de westerse wereld heeft de mens er niet veel last van, maar in de derde wereld, is hij nog steeds één van de belangrijkste overbrengers van ziekten.
Ziekten die de bruine rat kan overbrengen zijn onder andere de ziekte van Weil, hantavirus, tularemie, pest, en rattenbeetkoorts.
De pest komt gelukkig amper meer voor en ook al was de zwarte rat de grootste pestverspreider, de bruine rat is net zo goed in staat om deze ziekte over te brengen.
Hier geldt ook dat toen de mens er een betere hygiëne op na ging houden, de ratten vanzelf ook minder van belang werden als ziekteverspreiders.
Er worden ieder jaar nog enige gevallen van de ziekte van Weil geconstateerd in Nederland, (10-30) ca. 75% als import. Het hantavirus is al jaren niet meer gezien en dan uitsluitend als import.
Ook tularemie is na de oorlog in Nederland slechts één keer gesignaleerd.
De kans om een van deze ziekten in Nederland op te lopen is minimaal.
Om de rattenplagen in te dammen, is rattengif ingezet.
In eerste instantie werden antistollingsmiddelen gebruikt.
Dit had in het begin succes, totdat de dieren resistent werden tegen deze middelen.
Daarna werd een tweede generatie antistollingsmiddelen ingezet.